Een wereld te winnen Professionalisering van de arbeidsverhoudingen van beroepssporters in Nederland
Een wereld te winnen
Dankwoord De Werkgeversorganisatie in de Sport wil hartelijk bedanken voor hun bijdrage, flexibiliteit en openheid van informatie die wij gedurende het onderzoek gekregen hebben: -
Pieter Verhoogt van Sport2B; Maarten van Bottenburg van de Universiteit van Utrecht; W.J.H. Mulier Instituut; Henk Strating van HS-Arbeidsvoorwaarden BV; en alle personen die hun medewerking hebben verleend aan dit onderzoek.
Een speciaal woord van dank gaat uit naar NL Sporter, waarmee wij de afgelopen periode intensief hebben samengewerkt. Tot slot rest een dankwoord aan het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport voor de financiële steun die dit onderzoek mogelijk heeft gemaakt.
Eric Lankers Projectleider onderzoek
Een wereld te winnen Professionalisering van de arbeidsverhoudingen van beroepssporters in Nederland Bevindingen, visie en aanbevelingen
Eric Lankers
Dit onderzoek is uitgevoerd met subsidie van het Ministerie van VWS
ISBN: 978-90-5472-103-1 NUR: 488
Overal waar in deze uitgave ‘hij’ of ‘hem’ staat, kan ook ‘zij’ of ‘haar’ worden gelezen. Om de leesbaarheid te bevorderen, hebben we besloten niet telkens beide vormen te gebruiken. Auteur: Eric Lankers Ontwerp en opmaak: Pencilpoint - Reclamemakers & Vormgevers, Woerden Pack & Parcel, Nieuwegein Drukwerk: DeltaHage, Den Haag Danny Lankers (met uitzondering van p. 25: Pro Shots en p. 41: ANP Photo) Fotografie:
© 2009 Arko Sports Media, Nieuwegein Behoudens uitzondering door de wet gesteld mag, zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende(n) op het auteursrecht, c.q. de uitgever van deze uitgave door de rechthebbende(n) gemachtigd namens hem (hen) op te treden, niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd en/ of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of anderszins, hetgeen ook van toepassing is op de gehele of gedeeltelijke bewerking. De uitgever is met uitsluiting van ieder ander gerechtigd de door derden verschuldigde vergoedingen voor kopiëren, als bedoeld in art. 17 lid 2. Auteurswet 1912 en in het KB van 20 juni 1974 (Stb. 351) ex artikel 16b., te innen en/of daartoe in en buiten rechte op te treden.
Werkgeversorganisatie in de Sport (WOS) De Werkgeversorganisatie in de Sport (WOS) heeft volgens haar statuten tot doel het behartigen van de belangen ter zake een goed sociaaleconomisch en sociaal beleid bij de leden alsmede het vertegenwoordigen van de leden bij het aangaan van collectieve verplichtingen. De leden van de WOS bestaan uit landelijke, regionale of provinciale privaatrechtelijke instellingen of organisaties, die zich zonder winstoogmerk ten doel stellen sportbeoefening te faciliteren en/ of te bevorderen. Het werkterrein richt zich daarnaast op de verdere professionalisering van de arbeidsverhoudingen bij sportverenigingen. Een van de hoofdtaken van de WOS is het afsluiten van de CAO Sport. Daarnaast is de WOS als vicevoorzitter vertegenwoordigd in het bestuur van EASE, European Association of Sport Employers. De WOS ziet het als haar taak om alle initiatieven in de Nederlandse en Europese sportsector die te maken hebben met (de ontwikkeling van) goed werkgeverschap, te ondersteunen, te stroomlijnen en in te bedden. De WOS wil haar rol vervullen als belangenbehartiger, aanjager, kenniscentrum en partner.
Inhoud Aanleiding.................................................................................................................................... 11 1 Over 1.1 1.2 1.3
dit onderzoek.............................................................................................................15 Afbakening van het onderzoek..................................................................................16 Doel van het onderzoek..............................................................................................16 Aanpak en uitvoering..................................................................................................17
2 De arbeidsverhoudingen van beroepssporters in Nederland.............................19 2.1 Inleiding.........................................................................................................................20 2.2 Raming aantal beroepssporters in Nederland.......................................................20 2.2.1 Definities.............................................................................................................20 2.2.2 Onderzoeksresultaten........................................................................................21 2.3 Kenmerken arbeidspositie van beroepssporters...................................................22 2.4 Vormen van arbeidsrelaties van beroepssporters.................................................23 2.4.1 Sporters in loondienst........................................................................................23 2.4.2 Sporters als zelfstandige beroepssporters........................................................24 2.4.3 Sporters van nationale selecties sportbond......................................................25 2.4.4 Sporters van Nederlands Olympisch Team.......................................................25 2.4.5 Sporters met een stipendiumuitkering..............................................................26 2.5 Ontwikkelingen per sporttak....................................................................................27 2.6 Partijen betrokken bij arbeidsverhoudingen topsporters....................................28 2.6.1 Actoren aan werkgeverskant..............................................................................28 2.6.2 Actoren aan werknemerskant............................................................................28 3 Bevindingen en oplossingsrichtingen.........................................................................31 3.1 Inleiding.........................................................................................................................32 3.2 Vertegenwoordiging werkgevers en werknemers................................................32 3.2.1 Bevindingen........................................................................................................32 3.2.2 Oplossingsrichtingen..........................................................................................33 3.3 Deskundigheid werkgevers.......................................................................................34 3.3.1 Bevindingen........................................................................................................34 3.3.2 Oplossingsrichtingen..........................................................................................35 3.4 Deskundigheid beroepssporters..............................................................................35 3.4.1 Bevindingen........................................................................................................35 3.4.2 Oplossingsrichtingen..........................................................................................35 3.5 Wet flexibiliteit en zekerheid.....................................................................................36 3.5.1 Bevindingen........................................................................................................36 3.5.2 Oplossingsrichtingen..........................................................................................37 3.6. Opleidingsvoorzieningen...........................................................................................37 3.6.1 Bevindingen........................................................................................................37 3.6.2 Oplossingsrichtingen..........................................................................................38
Inhoud
7
3.7 Pensioenvoorzieningen..............................................................................................38 3.7.1 Bevindingen........................................................................................................38 3.7.2 Oplossingsrichtingen..........................................................................................39 3.8 Zorgvoorzieningen......................................................................................................39 3.8.1 Bevindingen........................................................................................................39 3.8.2 Oplossingsrichtingen..........................................................................................40 3.9 Doping...........................................................................................................................40 3.9.1 Bevindingen........................................................................................................40 3.9.2 Oplossingsrichtingen..........................................................................................41 3.10 Club- en bondsbelang bij nationale vertegenwoordigingen...............................42 3.10.1 Bevindingen........................................................................................................42 3.10.2 Oplossingsrichtingen..........................................................................................42 3.11 Stipendiumregeling voor topsporters.....................................................................42 3.11.1 Bevindingen........................................................................................................42 3.11.2 Oplossingsrichtingen..........................................................................................44 4 Een rondje langs andere velden....................................................................................47 4.1 Inleiding.........................................................................................................................48 4.2 Betaald voetbal............................................................................................................48 4.3 Kunstensector..............................................................................................................49 4.3.1 Dans....................................................................................................................50 4.3.2 Toneel..................................................................................................................50 4.3.3 Koren...................................................................................................................51 4.4 Europa............................................................................................................................51 4.4.1 Groot-Brittannië..................................................................................................52 4.4.2 Frankrijk...............................................................................................................52 4.4.3 Spanje.................................................................................................................53 4.5 Noord-Amerika ...........................................................................................................53 4.6 Conclusies.....................................................................................................................53 5 Een visie naar professionele arbeidsverhoudingen...............................................55 5.1 Inleiding.........................................................................................................................56 5.2 Visie...............................................................................................................................56 5.3 Meerlagenmodel..........................................................................................................57 5.3.1 Het sectorniveau.................................................................................................58 5.3.2 Het sporttakniveau.............................................................................................59 5.3.3 Het clubniveau....................................................................................................60 5.4 Uitzondering.................................................................................................................61 5.5 Het sturen op professionalisering............................................................................62 5.6 Standaard(arbeids)contracten..................................................................................63 5.7 Invoering.......................................................................................................................64 5.8 Regiegroep....................................................................................................................65
8
Een wereld te winnen
6 Conclusies en aanbevelingen.........................................................................................67 6.1 Inleiding.........................................................................................................................68 6.2 Conclusies.....................................................................................................................70 6.3 Aanbevelingen.............................................................................................................70 6.3.1 Aanbevelingen voor het proces..........................................................................70 6.3.2 Aanbevelingen voor organisatiekracht...............................................................71 6.3.3 Inhoudelijke aanbevelingen................................................................................72 6.3.4 Het vervolgtraject...............................................................................................74 Begrippen en literatuur................................................................................................................75 Begrippenlijst............................................................................................................................76 Literatuurlijst..............................................................................................................................77 Bijlagen...........................................................................................................................................79 Bijlage 1 Eindrapportage raming aantal beroepssporters in Nederland..................................80 Bijlage 2 Een blik in aanverwante sectoren..............................................................................89 Bijlage 3 Een blik in andere landen...........................................................................................95 Bijlage 4 Deelnemers expertmeeting 22 januari 2009..........................................................100 Bijlage 5 Gesprekspartners sportsector.................................................................................101 Bijlage 6 Gesprekspartners artiesten- en kunstensector......................................................102 Bijlage 7 Deelnemers topsportbijeenkomst 1 april 2009......................................................103
Inhoud
9
10
Een wereld te winnen
Foto: Danny Lankers
Aanleiding
12
Een wereld te winnen
Aanleiding De Nederlandse topsport is primair gericht op het optimaliseren van talentontwikkeling en het maximaliseren van (internationale) topprestaties. Dat is logisch: in de topsport draait het om winnen en topsporters willen op topniveau presteren. De laatste tijd groeit echter het besef dat een topsporter de (wereld)top niet of nauwelijks meer op eigen kracht kan bereiken. De condities en randvoorwaarden waaronder de topsport wordt beoefend, zijn steeds meer bepalend voor de kans op succes en moeten optimaal zijn. Tot deze condities en randvoorwaarden behoren ook heldere en evenwichtige afspraken als het gaat om arbeidsverhoudingen. Net als voor de meeste beroepsgroepen in de Nederlandse samenleving bestaan ook in de sportsector afspraken over arbeidsbescherming, socialezekerheidsvoorzieningen, salariszekerheden, ontplooiingsfaciliteiten en gezondheids- en veiligheidsmaatregelen. Voor de bureaumedewerkers, bondscoaches en technisch directeuren zijn volwaardige arbeidsvoorwaarden overeengekomen in de CAO Sport. Ook voor de beroepsvoetballers zijn aparte arbeidsvoorwaardelijke afspraken gemaakt. Opvallend genoeg zijn de arbeidsverhoudingen van de andere beroepssporters in Nederland nog niet goed geregeld. Ondertussen geldt topsport wel steeds meer als een primaire tijdsbesteding, te vergelijken met een volledige baan. Sporters ontvangen een geldelijke beloning als tegenprestatie. Overeenkomsten komen op papier te staan. Zonder heldere afspraken, aandacht en relevante kennis bij sportorganisaties en sporters leidt dat echter vaak tot een gebrek aan professionaliteit waar het de arbeidsverhoudingen en de bijbehorende afspraken betreft. Dit gebrek aan professionaliteit kan aanleiding geven tot vervelende en tijdrovende discussies. Om dergelijke discussies te voorkomen, is sturing op kwaliteit noodzakelijk. Adequate arbeidsvoorwaardelijke voorzieningen, faciliteiten en begeleiding voor beroepssporters zorgen voor rust in de sportsector en zorgen er ook voor dat deze sporters zich alleen maar hoeven te richten op datgene waar zij goed in zijn: het leveren van sportprestaties. In opdracht van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) heeft de Werkgeversorganisatie in de Sport (WOS) in samenwerking met NL Sporter een onderzoek uitgevoerd naar de arbeidsverhoudingen van beroepssporters in Nederland. Het onderzoek geeft inzicht in het huidige terrein van arbeidsverhoudingen rondom beroepssporters. Dit onderzoek beoogt ook bij te dragen aan het vinden van antwoorden op de vraag hoe we de arbeidsverhoudingen van beroepssporters beter kunnen organiseren. In dit rapport worden de resultaten van het onderzoek gepresenteerd.
Aanleiding
13
14
Een wereld te winnen
Hoofdstuk 1
Foto: Danny Lankers
Over dit onderzoek
1
1.1
Afbakening van het onderzoek
De term ‘topsporter’ associëren we binnen de sport in Nederland veelal met ‘een sporter die internationaal op het hoogste seniorenniveau (Europese kampioenschappen, wereldkampioenschappen en Paralympische/Olympische Spelen) meedoet, binnen een erkend topsportonderdeel’.1 In dit rapport ligt de focus niet zozeer op het sportniveau waarop de sporter acteert, maar op de arbeidsverhouding die een sporter heeft met een wederpartij. Hierbij is van belang dat een duidelijk herkenbare relatie bestaat tussen specifieke sportinspanningen of behaalde sportprestaties door de sporter en een vorm van beloning als tegenprestatie. In dit rapport spreken we daarom niet over een topsporter, maar over een ‘beroepssporter’, die we als volgt definiëren: ‘de sporter voor wie de sportbeoefening een geheel of gedeeltelijk middel van bestaan is’. Op basis van deze definitie is het minder relevant op welk niveau de sporter acteert. Ook voor een sporter die niet (internationaal) op het hoogste niveau actief is, kan de beoefening van sport een geheel of gedeeltelijk middel van bestaan zijn. Veelal beoefent de beroepssporter zijn sport als werknemer op basis van een arbeidsovereenkomst of als zelfstandig ondernemer op basis van een overeenkomst van opdracht. Naast deze overeenkomsten houden op grond van bovenstaande definitie ook andere terreinen verband met betaalde sportarbeid van de beroepssporter. Hierbij kun je denken aan de topsporters die via de stipendiumregeling vanuit het Fonds voor de Topsporter worden voorzien in hun levensonderhoud. Daarnaast rijst in de praktijk ook de vraag of de onkostenvergoedingen die een sporter krijgt, nog wel echte onkostenvergoedingen zijn. Het verschaffen van kleding, materialen en reiskostenvergoedingen lijkt steeds meer op een tegenprestatie voor deelname van de sporter aan wedstrijden en trainingen. Datzelfde geldt voor het uitkeren van startgelden, premies en bonussen die aan de sporter toegekend worden voor het behalen van bepaalde prestaties en die in toenemende mate als een normale tegemoetkoming worden gezien. Ook deze vallen onder betaalde arbeid in de sport en komen aan de orde in dit rapport. De focus van dit rapport ligt niet op de beroepsvoetballers binnen het betaald voetbal en de topsporters in loondienst bij de Defensie Topsport Selectie en de politie. Voor deze sporters bestaan al specifieke (collectieve) arbeidsvoorwaardelijke afspraken. Uiteraard zal wel een blik worden geworpen op de wijze waarop de arbeidsverhoudingen van deze sporters zijn vormgegeven en gestructureerd. De bestaande afspraken over arbeidsvoorwaarden voor deze groepen van sporters kunnen een perspectief bieden voor de arbeidsverhoudingen van andere beroepssporters in Nederland. 1.2
Doel van het onderzoek
Het onderzoek wil bijdragen aan de beantwoording van de vraag op welke wijze de arbeidsverhoudingen van beroepssporters beter georganiseerd en gestructureerd kunnen worden. Dit rapport beoogt nog geen definitieve antwoorden te geven op de vele vragen die rondom de arbeidsverhoudingen van beroepssporters bestaan. De bevindingen en aanbevelingen zijn geformuleerd 1. Zie www.nocnsf.nl, de officiële website van NOC*NSF.
16
Een wereld te winnen
vanuit de wenselijkheid om op korte termijn een substantieel begin te maken met het waar nodig wegwerken van de achterstanden en het treffen van voorzieningen ten behoeve van de arbeidspositie van de beroepssporters in Nederland. Het einddoel is het leveren van een bijdrage aan een beter topsportklimaat in Nederland. Hieruit voortvloeiend heeft dit onderzoek de volgende onderzoeksvragen: - Hoe ziet het huidige terrein van arbeidsverhoudingen rondom de beroepssporters in Nederland eruit? (hoofdstuk 2) - Welke knelpunten, risico’s en leemtes zijn op dit terrein te signaleren en welke oplossingsrichtingen zijn aan te dragen? (hoofdstuk 3) - Hoe zijn de arbeidsverhoudingen in aanverwante sectoren geregeld en welke conclusies kunnen daaruit worden getrokken? (hoofdstuk 4) - Hoe zijn de arbeidsverhoudingen van topsporters in andere landen in de wereld geregeld en welke conclusies kunnen daaruit worden getrokken? (hoofdstuk 4) - Welke visie en concrete aanbevelingen zijn aan te dragen ter verbetering en versterking van de arbeidsverhoudingen van beroepssporters in Nederland? (hoofdstuk 5 en 6) 1.3
Aanpak en uitvoering
Als aftrap van dit onderzoek is op 22 januari 2009 een expertmeeting georganiseerd met vertegenwoordigers van NL Sporter, NOC*NSF, sportbonden, de Atletencommissie en deskundigen op het terrein van arbeidsrecht, arbeidsvoorwaarden en sporteconomie. Tijdens deze expertmeeting is in de vorm van een mindmap-sessie gebrainstormd over de arbeidsverhoudingen van beroepssporters. De uitkomsten van deze sessie hebben als basis gediend voor het verdere onderzoek. In bijlage 4 staat een overzicht van de deelnemers aan de expertmeeting. Onderdeel van dit rapport is een raming van het aantal beroepssporters in Nederland. Daarvoor heeft de WOS een onderzoek laten doen in ruim twintig sporttakken. Dit onderzoek is uitgevoerd door drs. Paul Hover en Niels Reijgersberg MSc (W.J.H. Mulier Instituut), onder eindverantwoordelijkheid van prof. dr. Maarten van Bottenburg (Universiteit van Utrecht). In bijlage 1 is een overzicht gegeven van de onderzochte sporttakken. Voor het onderzoek is verder gebruikgemaakt van: - externe ondersteuning van drs. Pieter Verhoogt en Jelle Schoemaker (Sport2B – Sport, Business en Beleid) en drs. Henk Strating (HS-Arbeidsvoorwaarden BV); - (telefonische) gesprekken en interviews met vertegenwoordigers van de georganiseerde sport. Zie bijlage 5 voor een overzicht; - gesprekken met een aantal (oud-)topsporters, gevoerd door NL Sporter. Vanuit privacyoverwegingen hebben deze sporters aangegeven niet met naam en toenaam genoemd te willen worden. Voor meer informatie kan contact worden opgenomen met NL Sporter; - verzameling van contracten, onder andere bestaand uit arbeidscontracten tussen sporter-club (nationaal en internationaal) en sporter-commerciële ploeg en contracten tussen sporter-sportbond en sporter-NOC*NSF, overeenkomsten van opdracht van zelfstandige sporters, en sponsorcontracten;
Hoofdstuk 1 Over dit onderzoek
17
1
- dataverzameling, onder andere bestaand uit topsportrapportages en beleidsnota’s van het kabinet en de sportsector en analyses daarvan. Daarnaast is gebruikgemaakt van internationale dataverzameling, waaronder de studies en rapportages vanuit de Europese sociale dialoog in de sport en EASE (European Association of Sport Employers); - gesprekken met vertegenwoordigers van werkgevers- en werknemersorganisaties uit de sport en aanverwante sectoren zoals de dans-, toneel-, artiesten- en omroepsector. Zie bijlage 6 voor een overzicht. Tot slot is in dit rapport gebruikgemaakt van de uitkomsten en discussies die aan de orde kwamen tijdens een door NL Sporter georganiseerde topsportbijeenkomst. Een van de hoofdthema’s van deze bijeenkomst was de arbeidspositie van de topsporters in Nederland. Deze bijeenkomst vond plaats op 1 april 2009. In bijlage 7 staat een overzicht van de deelnemers aan deze bijeenkomst.
18
Een wereld te winnen
Hoofdstuk 2
Foto: Danny Lankers
De arbeidsverhoudingen van beroepssporters in Nederland
2
2.1
Inleiding
In dit onderzoek staat de beroepssporter centraal. Daaronder wordt verstaan: de sporter voor wie de sportbeoefening een geheel of gedeeltelijk middel van bestaan is. Het is echter moeilijk de beroepssporter als ‘normale werknemer’ te zien, omdat de focus van het werk vooral gericht is op het behalen van sportieve doelstellingen. Daarbij is het soms de vraag welke organisatie zich als werkgever of opdrachtgever verantwoordelijk voelt of is voor de sporter. Een inventarisatie van de arbeidsverhoudingen in de topsport in Nederland laat zien dat het werkgever- en werknemerschap versnipperd is georganiseerd. Een speler kan tegelijkertijd contracten en afspraken hebben met zijn club, de sportbond, het Fonds voor de Topsporter, sponsoren, een sportmakelaar en NOC*NSF. Om een helder beeld te krijgen van het ‘werkveld’, gaan we in dit hoofdstuk op zoek naar de beroepssporter en de condities waaronder hij werkt. Wie is de beroepssporter? De internationaal bekende en goedbetaalde topper of ook de jeugdige sporter die vaak onder het minimumloon zijn sport bedrijft? Hoeveel sporters verdienen geld aan hun (top)sportbeoefening? Wie vertegenwoordigt hen in afspraken die hun arbeidsverhoudingen aangaan? 2.2
Raming aantal beroepssporters in Nederland
Voor het verbeteren van de arbeidsverhoudingen in de topsport is inzicht in het aantal beroepssporters in Nederland gewenst. Omdat gegevens over dit aantal tot dusverre ontbraken, heeft de WOS besloten hier onderzoek naar te laten doen. Dit onderzoek is uitgevoerd door het W.J.H. Mulier Instituut, onder eindverantwoordelijkheid van prof. dr. Maarten van Bottenburg. In deze paragraaf presenteren we de belangrijkste resultaten en bevindingen. De volledige rapportage, met vermelding van de gehanteerde onderzoeksmethode, is in bijlage 1 van dit rapport bijgevoegd. 2.2.1 Definities De centrale vraag in dit (deel)onderzoek is relatief eenvoudig: Hoeveel sporters voor wie de sportbeoefening een geheel of gedeeltelijk middel van bestaan is, zijn in Nederland naar schatting actief? Bij het beantwoorden van deze vraag zijn ook de beroepsvoetballer in het betaald voetbal en beroepssporters met een niet-Nederlandse nationaliteit meegerekend. Omdat verwacht werd dat er betrekkelijk veel topsporters zijn die uit topsport inkomsten genieten die niet contractueel zijn vastgelegd, zijn de onderzoekers uitgegaan van twee verschillende definities voor beroepssporters. Enge definitie Onder de enge definitie van beroepssporters valt het aantal sporters in de tak van sport dat een financiële vergoeding voor de sportbeoefening krijgt op basis van een (arbeids)overeenkomst met een looncomponent (waaronder ook variabele bonussen en premies worden gerekend) met een wederpartij. Tot die wederpartij kan de sportbond worden gerekend, maar ook een sportvereniging, stichting, commerciële ploeg of anderszins (Defensie, politie, Fonds voor de Topsporter). Onder de enge definitie vallen ook de topsporters met een stipendiumuitkering.
20
Een wereld te winnen
Ruime definitie Onder de ruime definitie van beroepssporters valt het aantal sporters in de tak van sport dat een financiële vergoeding voor de sportbeoefening krijgt zonder dat dit is vastgelegd in een overeenkomst met een wederpartij. Onder deze ruime definitie vallen dus sporters die geen overeenkomst hebben met een wederpartij, maar die wel een financiële vergoeding ontvangen in de vorm van startgelden, winstpremies, bonussen of anderszins. Tot de ruime definitie worden ook sporters gerekend die onkostenvergoedingen krijgen die de werkelijke onkosten van sportbeoefening te boven gaan. In de gekozen definities is sprake van uitsluitendheid: een sporter werd in dit onderzoek ofwel tot de enge ofwel tot de ruime definitie gerekend. 2.2.2 Onderzoeksresultaten Om tot een schatting van het aantal beroepssporters te komen, is contact opgenomen met experts van 21 sportbonden. De selectie van deze sportbonden is gemaakt op basis van de grootte van de sportbond (naar leden) en de mate van professionalisering en commercialisering van de tak van sport die door de sportbond wordt vertegenwoordigd. Sportbonden waarvan op basis van deze criteria verwacht werd dat in hun tak van sport weinig of geen beroepssporters actief zijn, zijn voor dit onderzoek niet benaderd. Wel is voor het aantal beroepssporters in die takken van sport een totaalschatting gemaakt op basis van de uitkomsten onder de sportbonden die wel in het onderzoek zijn betrokken. Raming aantal beroepssporters volgens de enge definitie Het totale aantal beroepssporters dat een overeenkomst met een looncomponent heeft met een wederpartij, wordt op basis van de uitgevoerde inventarisatie geraamd op 2.000, met een ondergrens van 1.900 en een bovengrens van 2.100. Raming aantal beroepssporters volgens de ruime definitie Het totale aantal sporters dat uit sportbeoefening inkomsten genereert die de werkelijke onkosten van sportbeoefening te boven gaan zonder dat de beloning voor de sportbeoefening is vastgelegd in een overeenkomst, wordt geraamd op 1.700, met een ondergrens van 1.500 en een bovengrens van 1.800. Deze raming is exclusief het aantal voetballers dat een bepaalde vorm van beloning ontvangt in het amateurvoetbal. Hoewel deze informatie niet openlijk voorhanden is, zijn er duidelijke aanwijzingen dat deze beloning in brede zin voorkomt in de hoofdklassen van het zaterdag- en zondagamateurvoetbal. Zeker is dat er in de hoofdklassen voetballers actief zijn die een overeenkomst hebben met een aan de vereniging gelieerde stichting. Het is ook bekend dat betalingen voorkomen in lagere (eerste, tweede en zelfs derde) klassen van het amateurvoetbal. Het is echter gissen naar de omvang hiervan. Inclusief een conservatieve inschatting van het amateurvoetbal wordt het aantal beroepssporters volgens de ruime definitie geschat op 2.600, met een ondergrens van 2.400 en een bovengrens die vermoedelijk ver boven de 2.700 reikt. Raming totaal aantal beroepssporters Wanneer iedere sporter die inkomsten genereert uit sportbeoefening, wordt gerekend tot de categorie ‘beroepssporter’, onafhankelijk van de omvang van de financiële beloning en van de vraag of die beloning is vastgelegd in een overeenkomst met een looncomponent, kan het totale aantal beroepssporters in Nederland worden geraamd op 3.700, met een ondergrens van 3.400
Hoofdstuk 2 De arbeidsverhoudingen van beroepssporters in Nederland
21
2
en een bovengrens van 3.900. Deze schatting is exclusief het amateurvoetbal. Inclusief een conservatieve schatting van het amateurvoetbal komt de totale raming uit op 4.600, met een ondergrens van 4.300 en een bovengrens die vermoedelijk ver boven de 4.800 uitkomt. Nota bene Het hier geschatte aantal beroepssporters staat dus niet gelijk aan het aantal sporters dat sport als beroep uitoefent. Onder de ruime definitie van beroepssporters die in dit onderzoek is gehanteerd, vallen immers ook personen voor wie de sportbeoefening een bijverdienste vormt. 2.3
Kenmerken arbeidspositie van beroepssporters
De vorige paragraaf maakte duidelijk dat het aantal sporters in Nederland voor wie de sportbeoefening een geheel of gedeeltelijk middel van bestaan is, een behoorlijk volume kent. Maar hoe ziet de arbeidspositie van een beroepssporter eruit? Het valt op dat de arbeidspositie van de beroepssporter zich kenmerkt als atypisch. Een aantal kenmerken op een rij. • De focus van het werk van een beroepssporter is het behalen van sportieve doelstellingen en de best mogelijke sportresultaten. De arbeidsverhouding van een beroepssporter wordt dan ook in belangrijke mate beheerst door de sportieve resultaten en wijkt daarom af van de arbeidsverhouding van een ‘normale werknemer’. Indien er bijvoorbeeld op grond van sportieve, prestatiegerichte, tactische of andere sporttechnische redenen voor de sporter geen plaats meer is in de selectie of ploeg, is binnen de organisatie van de werkgever doorgaans geen andere functie voor de sporter beschikbaar. Het afbreukrisico voor beroepssporters is groot. • De professionele topsportloopbaan van een beroepssporter is van korte duur. Voor de meeste beroepssporters geldt dat zij hun beroep tot niet veel langer dan hun 35ste jaar kunnen uitoefenen. Voor een aantal beroepssporters eindigt de carrière zelfs eerder, bijvoorbeeld voor turners. Een beroepssporter is daarmee genoodzaakt een punt achter zijn topsportloopbaan te zetten op een leeftijd dat de carrière in de meeste andere beroepen nog van start moet gaan. • De arbeidstijden en arbeidsomstandigheden van een beroepssporter zijn anders dan bij een ‘normale werknemer’. De activiteiten van beroepssporters worden veelal op onregelmatige tijden, in weekenden en avonden verricht. Een beroepssporter heeft fysiek veel te verduren en zijn werkplek is niet te vergelijken met een doorsnee werkplek. Een beroepssporter verricht zijn sportactiviteiten daarnaast op veel verschillende locaties, waarbij veel veiligheidsrisico’s aanwezig zijn. Ook de druk om te presteren kan hoog zijn, wat het beroep van topsporter mentaal zwaar maakt. • Statuten, reglementen en besluiten van de sportbond zijn (indirect) van invloed op de arbeidspositie van de beroepssporter. De piramidestructuur van de sport brengt met zich mee dat de statuten, reglementen en besluiten van de nationale sportbond afgestemd moeten zijn op die van de internationale sportorganisatie. Dat geldt ook voor de internationale dopingreglementen, zoals de WADA-code, en de implementatie van de internationale dopingregels in de reglementen van de nationale sportbond. Ook hieraan zijn beroepssporters gehouden.
22
Een wereld te winnen
• De beroepssporter staat in relatie tot een groot aantal partijen. Naast het individuele contract dat een beroepssporter bijvoorbeeld kan hebben met zijn club, bestaat er een (indirecte) lidmaatschapsrelatie met de nationale sportbond. Stipendiumsporters kennen daarnaast een relatie met het Fonds voor de Topsporter. Wanneer de sporter wordt uitgezonden naar de Olympische of Paralympische Spelen, komt de relatie met NOC*NSF nadrukkelijk om de hoek kijken. Sommige sporters hebben bovendien een makelaar of een overeenkomst met een eigen sponsor, of ze zijn gebonden aan sponsorrelaties vanuit de club, sportbond of NOC*NSF. • De marktwaarde van sommige beroepssporters ligt soms (ver) boven die van anderen. In sporten met veel zend- en kijktijd (waarvan de top vier bestaat uit voetbal, schaatsen, wielrennen en tennis) geniet een deel van de beroepssporters een hoog inkomen en de wereldtop een topinkomen. Daarbij moet echter wel worden opgemerkt dat het een onjuist beeld is dat alle beroepssporters grootverdieners zijn. Uit het recente onderzoek Op jacht naar goud. Het topsportklimaat in Nederland, 1998-2008 1 blijkt bijvoorbeeld dat het gemiddelde inkomen van een sporter met een A-status betrekkelijk laag ligt. Het gemiddelde bruto jaarloon van deze topsporter ligt op 22.000 euro. Dit gemiddelde wordt omhooggetrokken door een kleine groep topsporters met een inkomen van meer dan 100.000 euro. De genoemde marktwaarde van sporters is bovendien vaak gekoppeld aan en beperkt tot de periode dat zij als sporter populariteit genieten en sportief goed presteren. 2.4
Vormen van arbeidsrelaties van beroepssporters
In de vorige paragraaf kwam al naar voren dat beroepssporters met diverse partijen een relatie kunnen hebben. In toenemende mate worden deze relaties contractueel vastgelegd, waarbij voor de (verplichte) beschikbaarheid voor wedstrijden en trainingen faciliteiten en/of geldelijke beloningen worden afgesproken. We bespreken in deze paragraaf de meest voorkomende varianten van arbeidsrelaties. 2.4.1
Sporters in loondienst
Sportclubs en stichtingen Het grootste deel van de beroepssporters in Nederland heeft een contract met een club of een aan de club gelieerde stichting. Het gaat dan vooral om de teamsporten, waarbij de bekendste en grootste groep wordt gevormd door de betaaldvoetbalspelers.2 Andere voorbeelden zijn de hockeyers in de hoofdklasse hockey, de basketballers in de eredivisie basketbal, de volleyballers in de A-league en de amateurvoetballers in de hoofdklasse. Ook binnen kleinere sporten in Nederland, zoals het tafeltennis, handbal en ijshockey, komen echter op het hoogste niveau arbeidscontracten met een sportclub of stichting voor. Naast rechten en plichten over en weer is als tegenprestatie voor de sportarbeid – meestal de plicht om in het competitieseizoen voor de club en onder leiding van een trainer/coach beschikbaar te zijn voor wedstrijden en trainingen – een vast maandelijks salaris overeengekomen, evenals (winst)premies en onkostenvergoedingen. Veelal is contractueel ook afgesproken dat de sporter zich beschikbaar dient te stellen voor media- en sponsoractiviteiten en het verzorgen van clinics. 1. M. van Bottenburg (2009), Op jacht naar goud. Het topsportklimaat in Nederland, 1998-2008, Arko Sports Media, Nieuwegein. 2. Hierbij aangetekend dat sommige betaaldvoetbalorganisaties inmiddels de rechtspersoon van een bv of nv hebben aangenomen.
Hoofdstuk 2 De arbeidsverhoudingen van beroepssporters in Nederland
23
2
Commerciële ploegen In bepaalde topsporttakken zijn de beroepssporters niet in dienst bij een sportvereniging of een daaraan gelieerde stichting, maar bij een commerciële ploeg waarmee zij een contractuele arbeidsrelatie hebben. De bekendste voorbeelden hiervan zijn de sponsorteams in de schaatssport (DSB Bank schaatsploeg, TVM schaatsploeg, VPZ schaatsteam, Team Appm, Hofmeier schaatsploeg) 3 en in het beroepswielrennen (Rabobank Wielerploegen, Skil-Shimano Professional Cycling Team, Vacansoleil Pro Cycling Team) 4. Ook in andere takken van sport vinden inmiddels verkenningen plaats. Defensie en politie Sinds 2003 zijn er sporters met een A-status of uitzicht daarop die in loondienst zijn bij het Ministerie van Defensie als deelnemer van de Defensie Topsport Selectie (DTS).5 De beoefende sport dient een sterke verwantschap met het militaire beroep (zoals judo, taekwondo, schermen en schieten) en een olympische status te hebben en dient individueel beoefend te worden. De topsporters die een arbeidscontract tekenen bij Defensie, krijgen een contract voor bepaalde tijd en stromen naderhand uit, tenzij de sporter na de sportcarrière een ‘gewone’ werkplek binnen de krijgsmacht ambieert. Het doel van de DTS is dat de topsporter het beoefenen van topsport kan combineren met een maatschappelijke carrière en zich kan voorbereiden op een maatschappelijk leven na de topsport. Topsporters met een dergelijke aanstelling worden in staat gesteld om een deel van het overeengekomen dienstverband te besteden aan topsport.6 Werkroosters worden flexibel aangepast aan dagelijkse trainingen, meerdaagse trainingsstages, wedstrijden en sportmedische verzorging. De rechtspositie van de DTS-sporters is verder geregeld in de collectieve regeling Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR), waarin onder meer omscholings- en bijscholingsregelingen, studiefaciliteiten voor interne en externe werkzekerheid, vakantie- en verlofregelingen, ziektekostenverzekeringen en een pensioenvoorziening zijn opgenomen. Halverwege 2008 maakten achttien topsporters deel uit van de DTS.7 In navolging van het Ministerie van Defensie biedt ook de politie aan topsporters dienstverbanden aan, mits zij de A-, B- of HP-status hebben. Evenals de topsporters in loondienst bij Defensie worden de topsporters die een aanstelling hebben bij de politie, in staat gesteld om een deel van het overeengekomen dienstverband te besteden aan topsport. De topsporter mag gedurende zijn topsportloopbaan minimaal vijftig procent van zijn werktijd besteden aan sport. Bij de politie gaat het echter om vaste dienstverbanden, met als uiteindelijk doel dat een duurzaam loopbaanperspectief bij de politie ontstaat.8 2.4.2 Sporters als zelfstandige beroepssporters Zelfstandige beroepssporters komen in de Nederlandse topsportwereld ook voor, met name in individuele sporten. Veelal zijn het internationaal succesvolle topsporters die zelfstandige onder3. Commerciële schaatsploegen tijdens het seizoen 2008-2009. 4. Commerciële wielerploegen tijdens het seizoen 2009-2010. 5. ‘Defensie en politie blijven topsporters verwelkomen’, Coachen editie december 2008, p. 30. 6. Zie www.defensietopsport.nl. 7. Algemene Rekenkamer (2008), Topsport in Nederland, p. 18. Sdu Uitgeverij, Den Haag. 8. Zie www.nocnsf.nl.
24
Een wereld te winnen
nemers (zzp’er: zelfstandige zonder personeel) zijn geworden. Bekende voorbeelden zijn de professionele tennissers en golfers van Nederland, maar ook onder de professionele atleten en motorrijders zien we zelfstandigen. Deze beroepssporters verdienen hun inkomen over het algemeen niet door het sluiten van een arbeidsovereenkomst, maar door de zelfstandige uitoefening van hun beroep. Vaak hebben deze sporters een eigen bv opgericht. Dat wil zeggen dat zij zelf de contracten sluiten met de organisatoren, die hen, als zij toppers zijn, betalen voor deelname aan een toernooi of wedstrijd. De subtoppers komen naar een toernooi of wedstrijd voor de prijzen die er te verdienen zijn. Verder bestaan de inkomsten van deze zelfstandige beroepssporters uit sponsorcontracten die regelen dat de sporters betaald krijgen voor de publiciteit die zij maken voor de betrokken sponsors. Overigens kunnen de inkomsten van zelfstandige beroepssporters ook bestaan uit (arbeids) overeenkomsten die zij met een club sluiten en die hen verplichten om in het competitieseizoen in wedstrijden voor die club uit te komen. 2.4.3 Sporters van nationale selecties sportbond In toenemende mate leggen ook de sportbonden afspraken die zij met hun nationale selectiesporters maken, in schriftelijke overeenkomsten vast. Voor de duur van een interland of toernooi worden de rechten en verplichtingen over en weer overeengekomen, zoals sponsoruitingen, gedragsregels en reis- en verblijfskostenregelingen. De meeste sportbonden kennen voor deze sporters ook premie- en/of startgeldregelingen voor het behalen van prestaties. In enkele gevallen worden deze afspraken in arbeidsovereenkomsten gegoten. Ook zijn er een aantal sportbonden die in de aanloop naar grote toernooien een zogenoemd World Class Performance Programme (WCPP) aanbieden. Dit is een fulltime topsportprogramma waar de sporter aan deelneemt met als doel het winnen van medailles op de Olympische Spelen, WK’s, EK’s of andere belangrijke toernooien. Met de sporters die aan het WCPP deelnemen, sluit de sportbond een overeenkomst waarin wederzijdse rechten, verantwoordelijkheden en plichten van de sportbond en de sporters zijn vastgelegd. In de meeste gevallen zijn deze overeenkomsten afgeleiden van de uitgebreide WCPP-standaardovereenkomst, die NOC*NSF voor sportbonden ter beschikking heeft gesteld. In deze uitgebreide overeenkomst is kosteloos een pakket aan ondersteuning en voorzieningen voor de sporter vastgesteld (zoals trainingsfaciliteiten, trainings- en wedstrijdprogramma’s, medische voorzieningen, kleding en sportuitrusting, collectieve ongevallenverzekeringen, reis- en verblijfskosten) en regelingen rondom portretrechten, doping, sponsoring en commerciële activiteiten. 2.4.4 Sporters van het Nederlands Olympisch Team Een specifieke relatie hebben sporters wanneer zij deel uitmaken van het Nederlands Olympisch Team. In dat geval wordt tussen deze sporters en NOC*NSF een aparte overeenkomst afgesloten, waarin NOC*NSF de atleet enerzijds de nodige faciliteiten biedt in de aanloop naar en tijdens de Olympische Spelen en anderzijds een aantal voorwaarden stelt voor deelname aan de Olympische Spelen. De rechten en plichten die over en weer zijn opgesteld, zijn afgeleid van de richtlijnen van het IOC. Deze richtlijnen zijn afkomstig uit het Olympisch Handvest, ofwel het Olympic Charter.9 In de overeenkomst staan faciliteiten waar de sporter gebruik van kan maken tijdens de Olympische Spelen, kleding- en dopingvoorschriften, verzekeringsafspraken en afspraken rondom 9. De complete tekst van het Olympic Charter is te vinden op www.olympic.org.
Hoofdstuk 2 De arbeidsverhoudingen van beroepssporters in Nederland
25
2
media, marketing en publiciteit. Een medailleprotocol waarin de hoogte van de vergoedingen is opgenomen voor het behalen van medailles, maakt onderdeel van deze overeenkomst uit. 2.4.5 Sporters met een stipendiumuitkering Een aparte groep sporters die in het kader van dit rapport van belang is, zijn de sporters die gebruikmaken van de zogenoemde stipendiumregeling.10 Het doel van de stipendiumregeling is dat topsporters vanaf achttien jaar die een A- of HP-status hebben verworven, door middel van een stipendium in de kosten van hun levensonderhoud kunnen voorzien. Zo kunnen zij zich volledig wijden aan het beoefenen van topsport.11 De regeling wordt uitgevoerd door het Fonds voor de Topsporter op basis van een door het Ministerie van VWS goedgekeurd uitkeringsreglement. De kern van de stipendiumregeling is dat sporters met een A-status een maandelijks stipendium ter hoogte van maximaal zeventig procent van het wettelijke minimumloon ontvangen. Indien een A-topsporter een inkomen van meer dan 125 procent van het minimumloon heeft, wordt zijn stipendiumuitkering gekort of bruto teruggevorderd en beëindigd. De stipendiumregeling kent sinds 2006 de topsportspaarregeling, wat betekent dat de stipendiumsporters bij het Fonds een aanvraag kunnen doen om incidentele piekinkomsten uit de sportbeoefening (prijzengeld, startgeld, medaillebonus, eenmalig sponsorbedrag) op een geblokkeerde spaarrekening te storten. Dit maakt het mogelijk om van het stipendium gebruik te blijven maken. Voor de Belastingdienst en de werknemersverzekeringen is het stipendium gelijkgesteld met een fictieve dienstbetrekking.12 Dat wil zeggen dat de stipendiumsporters een loonstrookje ontvangen, dat er loonbelasting wordt ingehouden en dat zij verzekerd zijn voor de werknemersverzekeringen (ZW, WW en WAO/WIA).13 Naast het stipendium kunnen de topsporters met een A-status nog kosten vergoed krijgen op basis van ingeleverde declaraties. Aangezien dit een vergoeding is van daadwerkelijk gemaakte kosten, wordt over de onkostenvergoeding geen loonbelasting ingehouden. Topsporters met B-status Topsporters met een B-status kunnen een maandelijkse, vaste onkostenvergoeding ontvangen. Achteraf, na zes maanden, dient de topsporter met een B-status de onkostenvergoeding te onderbouwen. Indien de vaste onkostenvergoeding niet onderbouwd kan worden, zal alsnog belasting moeten worden betaald over het gedeelte dat meer is ontvangen dan er kosten zijn gemaakt. Bijzondere regeling onbetaald verlof Daarnaast is er voor topsporters met een A-, B- of HP-status die inkomen uit een baan hebben en al dan niet gebruikmaken van de stipendiumregeling, de Bijzondere regeling onbetaald verlof (BROV). De BROV is een regeling waarvan de betrokken topsporters gebruik kunnen maken als 10. Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (1999), Kansen voor topsport. Het topsportbeleid van de rijksoverheid, p. 34, Sdu Uitgeverij, Den Haag. 11. Voor de begrippen A-, B- en HP-status wordt verwezen naar de artikelen 4, 5 en 6 van het Statusreglement Topsporters, vastgesteld op de Algemene Vergadering van NOC*NSF d.d. 18 november 2008. 12. Zie artikel 4 onderdeel c Wet op de Loonbelasting 1964. In artikel 2 Uitvoeringsbesluit Loonbelasting 1965 is deze bepaling verder uitgewerkt. 13. Zie artikel 5 onderdeel c juncto artikel 4a van het Besluit van 24 december 1986, Stb. 1986, 655 (laatstelijk gewijzigd bij Besluit van 7 december 2001, Stb. 2001, 697).
26
Een wereld te winnen
zij af en toe bij hun werkgever onbetaald verlof moeten opnemen om deel te kunnen nemen aan het door de sportbond gewenste trainings- en/of wedstrijdprogramma. Zij krijgen voor die periode een uitkering die gebaseerd is op het minimumloon. Hiervoor geldt wel dat: - de bijzondere regeling alleen geldt als de betreffende sporter minimaal tien werkdagen aaneenvolgend onbetaald verlof opneemt; - de A- of HP-sporter maximaal vier maanden (achttien weken) per jaar mag opnemen; - de B-sporter maximaal twee maanden (negen weken) per jaar mag opnemen; - de BROV niet met terugwerkende kracht werkt. De BROV kan rechtstreeks aan de sporter of aan de werkgever worden uitbetaald. Voor B-sporters geldt dat de regeling uitsluitend via de werkgever kan worden uitgevoerd. De kosten die gemoeid zijn met de uitvoering van de BROV, worden volledig gedekt door NOC*NSF. 2.5
Ontwikkelingen per sporttak
De Nederlandse topsport is een heterogene wereld. Sporters hebben een arbeidsrelatie met hun club of stichting, sommigen met de sportbond of het Fonds voor de Topsporter en sommigen maken deel uit van de olympische ploeg. Combinaties van deze opties zijn gebruikelijk. Daarnaast bestaat de topsportwereld zowel uit goedbetaalde beroepssporters als uit nog studerende talenten die nauwelijks meer dan een onkostenvergoeding ontvangen. De sector als geheel is vervolgens ook weer per sport opgedeeld in eigen kolommen. Elke sporttak heeft een eigen identiteit, sportspecifieke ontwikkelingen en behoeftes en een eigen mate van professionaliteit. Dat geldt ook op het terrein van de arbeidsverhoudingen. Zo kent het betaald voetbal al jaren eigen afspraken over de arbeidsverhoudingen van de beroepsvoetballers. Binnen het betaald voetbal bestaan een eigen werkgeversorganisatie en aparte vertegenwoordigingen van beroepsvoetballers. Voor beroepsvoetballers is een aparte cao afgesproken met onder andere voorzieningen gericht op de maatschappelijke carrière na de voetballoopbaan of gedurende de voetbalcarrière. Ook kent het betaald voetbal voor het spelerscontract een standaardminimum dat tussen de betaaldvoetbalorganisaties en de contractspelers verplicht is gesteld. Binnen de hockeysport heeft de KNHB in 2007 in samenwerking met de WOS richtlijnen opgesteld in de vorm van een standaardarbeidscontract voor de hoofdklasseclubs. Hetzelfde geldt voor de hockeyspelers die uitkomen voor het Nederlands elftal. Voor deze spelers heeft de KNHB een standaardcontract ontwikkeld. In het hockey valt bovendien op dat de clubs uitkomend in de hoofdklasse zich sinds eind 2008 verenigd hebben in de Hockey Hoofdklasse CV. Uitgangspunt is de collectieve belangenbehartiging van de hoofdklasseclubs. Binnen het basketbal is een aantal jaren eerder hetzelfde gebeurd. De basketbalclubs uit de eredivisie hebben zich verenigd in de Federatie Eredivisie Basketball (FEB). Zowel de HHCV als de FEB richt zich ook op de arbeidsverhoudingen van de spelers die in de hockey hoofdklasse respectievelijk de eredivisie basketbal actief zijn. Ook binnen het beroepswielrennen zijn er ontwikkelingen, waarbij de vertegenwoordigers van de professionele wielerploegen Rabo Wielerploegen, Skil-Shimano en Vacansoleil met de vakorganisatie van beroepswielrenners (VVBW) en FNV Sport zelfs in gesprek zijn over een cao voor beroepswielrenners. Als een van de redenen voor het tot stand brengen van een cao wordt
Hoofdstuk 2 De arbeidsverhoudingen van beroepssporters in Nederland
27
2
genoemd dat bepaalde regelingen van de internationale wielerunie (UCI)14 niet in overeenstemming zouden zijn met het Nederlandse arbeidsrecht. Onderwerpen die verder nog genoemd worden om in een cao regelingen en afspraken over te maken, zijn ziekte en arbeidsongeschiktheid, (arbeids)verzekeringen, pensioenvoorzieningen en de beëindiging van contracten (onder meer rondom de regelgeving van de Wet flexibiliteit en zekerheid). 2.6
Partijen betrokken bij arbeidsverhoudingen topsporters
De vorige paragrafen maakten duidelijk dat rond de beroepssporter allerlei arbeidsrelaties, banden en overeenkomsten bestaan. Dat zorgt ervoor dat op verschillende niveaus partijen betrokken zijn bij de arbeidsverhoudingen van beroepssporters. Deze paragraaf geeft een overzicht van de partijen die beroepssporters en werkgevers in de sport vertegenwoordigen, dan wel de partijen die betrokken zijn bij de arbeidsverhoudingen van beroepssporters. 2.6.1 Actoren aan werkgeverskant Aan de werkgeverskant opereert de WOS specifiek op het terrein van arbeidsverhoudingen in de sport. De WOS is actief als belangenbehartiger van landelijke en regionale sportorganisaties. Vrijwel alle Nederlandse sportbonden en sportkoepels zijn gelieerd aan de WOS. Ten behoeve van haar leden voert de WOS aan werkgeverszijde de cao-onderhandelingen met de vakorganisaties FNV Sport, De Unie Zorg en Welzijn, CNV Dienstenbond en de LAD over de CAO Sport. Deze cao is van toepassing op de werknemers (waaronder de bondscoaches en technisch directeuren) die in dienst zijn bij de leden van de WOS. Daarnaast zet de WOS zich in voor de verdere professionalisering van arbeidsverhoudingen bij sportverenigingen. Naast de WOS is de Federatie van Betaald voetbal Organisaties (FBO) als werkgeversorganisatie in de sport te onderscheiden. De FBO opereert in het betaald voetbal en sluit voor de betaaldvoetbalclubs onder meer de CAO voor Contractspelers Betaald Voetbal af. Belangrijke partijen die betrokken zijn op het terrein van de arbeidsverhoudingen van beroepssporters, zijn op sectoraal niveau NOC*NSF en op sporttakniveau de sportbonden. Niet alleen in de rol van vertegenwoordigers en belangenbehartigers, maar bijvoorbeeld ook als direct betrokkenen bij de arbeidspositie van internationals, gedurende de uitzending richting de Olympische of Paralympische Spelen en tijdens een WCPP. Op sporttakniveau zijn verder de FEB binnen het basketbal en de HHCV binnen het hockey te onderscheiden als belangenbehartigers van de clubs uitkomend in de eredivisie basketbal respectievelijk de hoofdklasse hockey. Op lokaal niveau zijn de sportverenigingen en commerciële ploegen als directe werkgevers betrokken bij de arbeidsverhoudingen van de beroepssporters. Aparte vermelding verdient tot slot het Fonds voor de Topsporter, de stichting die de stipendiumregeling uitvoert en waarmee de topsporters met een A- en HP-status een fictieve dienstbetrekking hebben. 2.6.2 Actoren aan werknemerskant Op sectoraal niveau is NL Sporter als belangenorganisatie van topsporters actief. NL Sporter is op initiatief van NOC*NSF, de Atletencommissie en de Vereniging van Contractspelers (VVCS) opgericht. NL Sporter kent sinds enige tijd sportspecifieke onderafdelingen die zich elk op een 14. Reglementen van de Union Cycliste Internationale (UCI).
28
Een wereld te winnen
bepaalde sporttak richten. Sinds de oprichting is het ledental van NL Sporter gegroeid naar meer dan 400 leden. FNV Sport opereert op sectoraal niveau als vakorganisatie. FNV Sport maakt deel uit van de FNV. De leden van FNV Sport bestaan voornamelijk uit medewerkers die werkzaam zijn bij de sportbonden en in overige sectoren in de sport, zoals fitness. FNV Sport is als onderhandelingspartij betrokken bij het afsluiten van de CAO Sport en de CAO voor Sportverenigingen. Deze laatste cao is van toepassing op werknemers die via een van de sportservicebureaus bij een sportvereniging zijn gedetacheerd. Binnen de sporttak betaald voetbal zijn de VVCS en ProProf actief als belangenbehartigers voor betaaldvoetbalspelers. Ook de beroepswielrenners kennen een aparte belangenbehartiger, de VVBW. De VVBW is momenteel de gesprekspartner van de professionele wielerploegen Rabobank Wielerploegen, Skil-Shimano en Vacansoleil over de ontwikkeling van de cao voor beroepswielrenners.
Foto: Pro Shots
Andere partijen die de algemene belangen van topsporters behartigen, zijn de Atletencommissie van NOC*NSF en de bondsatletencommissies (BAC). De Atletencommissie fungeert als adviesorgaan voor NOC*NSF en overige organisaties die van invloed zijn op het topsportbeleid. Sommige sportbonden hebben daarnaast een BAC ingesteld die sporters een (geformaliseerde) mogelijkheid biedt om inspraak te krijgen in het topsportbeleid van de bond. Lang niet alle sportbonden hebben echter een BAC ingesteld binnen hun organisatie.
Hoofdstuk 2 De arbeidsverhoudingen van beroepssporters in Nederland
29
2
30
Een wereld te winnen
Hoofdstuk 3
Foto: Danny Lankers
Bevindingen en oplossingsrichtingen
3
3.1
Inleiding
Voor de meeste beroepsgroepen in Nederland en ook voor een deel van de sportsector zijn de arbeidsverhoudingen vormgegeven en gestructureerd met afspraken over arbeidsbescherming, socialezekerheidsvoorzieningen, ontplooiingsfaciliteiten, gezondheids- en veiligheidsmaatregelen en salariszekerheden. Zo zijn bijvoorbeeld in de CAO Sport specifieke afspraken gemaakt voor de bondscoaches en bureaumedewerkers die in dienst zijn bij de sportbonden. Ook binnen het betaald voetbal is de arbeidspositie van betaaldvoetbalspelers en -coaches geregeld in eigen collectieve arbeidsvoorwaardelijke regelingen. De arbeidsverhoudingen van de overige beroepssporters zijn nog niet goed geregeld. Reden hiervoor is dat voor het merendeel van de topsporters hun sportbeoefening tot voor kort geen middel van bestaan was. Ook de passie voor het topsportersvak speelt een rol, waardoor de roep om betere arbeidsverhoudingen en -voorwaarden vaak geen prioriteit op zich is geweest. In het vorige hoofdstuk hebben we echter gezien dat het aantal sporters voor wie de sportbeoefening een geheel of gedeeltelijk middel van bestaan is, een behoorlijk volume kent. Voor de topsporters met een A-, B- en HP-status geldt de sportbeoefening bovendien steeds meer als een primaire tijdsbesteding, te vergelijken met een volledige baan. Dit hoofdstuk geeft aan de hand van een aantal thema’s knelpunten, risico’s en leemtes weer rondom de arbeidsverhoudingen van beroepssporters. De uitkomsten van de expertmeeting georganiseerd op 22 januari 2009 hebben hiervoor als basis gediend. De bevindingen zijn tevens gebaseerd op eigen ervaringen, gesprekken met vertegenwoordigers vanuit de sportsector en contracten die we hebben ingezien. In dit hoofdstuk geven we ook oplossingsrichtingen, om zo meer inzicht in de problematiek te bieden. 3.2
Vertegenwoordiging werkgevers en werknemers
3.2.1 Bevindingen Rondom de arbeidsverhoudingen van beroepssporters zijn op verschillende niveaus verschillende partijen betrokken. Aan werkgeverskant zijn er een groot aantal diverse organisaties die mogelijk werkgever of opdrachtgever van de sporters zijn, zoals clubs, sportbonden, NOC*NSF, Fonds voor de Topsporter en commerciële ploegen. De vertegenwoordiging op het terrein van arbeidsverhoudingen is echter versnipperd georganiseerd. De FBO opereert specifiek binnen het betaald voetbal en de WOS vertegenwoordigt de sportbonden en sportkoepels, maar niet direct de sportverenigingen en commerciële ploegen. De sportverenigingen zijn gelieerd aan de sportbonden, maar de bonden zijn niet (altijd) specifiek actief op het terrein van de arbeidsverhoudingen. In sommige sporttakken hebben de clubs uit de hoogste afdeling zich collectief georganiseerd, zoals de hoofdklassehockeyclubs in de Hoofdklasse Hockey CV en de eredivisiebasketbalclubs in de Federatie Eredivisie Basketball. Andere belangenorganisaties op het terrein van arbeidsverhoudingen ontbreken aan werkgeverskant. Aan de kant van de sporters/werknemers bestaat eenzelfde beeld met evenzoveel verschillende overlegorganen. Behalve de betaaldvoetballers (ProProf en VVCS) en de beroepswielrenners (VVBW) zijn de beroepssporters in Nederland slechts gering georganiseerd. Belangenorganisatie NL Sporter vertegenwoordigt maar een deel van de beroepssporters in Nederland.
32
Een wereld te winnen
Daarnaast geldt dat voor het realiseren van een evenwichtige sociale dialoog een stevige werknemersvertegenwoordiging gewenst is. Momenteel kenmerkt de werknemersvertegenwoordiging zich echter als financieel zwak, met weinig mankracht. Dit is cruciaal. Zeker wanneer het om (juridische) ondersteuning van individuele leden gaat, wordt de slagkracht in belangrijke mate financieel bepaald. Om in de Nederlandse topsportsector een hoogwaardige werknemersvertegenwoordiging te realiseren, is – zeker gezien de beperkte draagkracht en de beperkte inkomens van de meeste beroepssporters – een aanzienlijke kritieke massa (lees: organisatiegraad) noodzakelijk. De ervaring van de afgelopen jaren wijst uit dat zonder uitzonderlijke maatregelen de vakbonden in dit werkveld onvoldoende leden – en dus middelen en kwaliteit – weten te genereren. 3.2.2 Oplossingsrichtingen Om zinvol en daadkrachtig te kunnen overleggen en onderhandelen over de arbeidsverhoudingen tussen beroepssporters en hun werkgevers, is het belangrijk duidelijke vertegenwoordigingen te organiseren. Zo moet aan de werkgeverskant een betere toerusting en organisatie komen door middel van kennis- en expertisebundeling. Gedacht kan worden aan het tot stand brengen van een ‘sociaal secretariaat’ aan werkgeverszijde, dat kan dienen als service- en kennisinstituut voor werkgevers in de sport. Dit werkgeversplatform kan aan de volgende functies invulling geven: - het bieden van een kennis- en expertisecentrum voor de werkgevers van de sporters; - het bieden van een servicepunt naar de werkgevers; - het treffen van gemeenschappelijke regelingen, zoals uiteenlopende (model)contracten, met betrekking tot de arbeidsverhoudingen en -voorwaarden voor beroepssporters; - het vertegenwoordigen van de werkgevers waar het verantwoordelijkheden van sociale partners betreft. De WOS is beschikbaar om dit initiatief op zich te nemen vanuit haar ervaring en kennis op het terrein van arbeidsverhoudingen in de sport. Aan de werknemerszijde is een stevige en gestructureerd ingerichte belangenorganisatie van topsporters noodzakelijk, die naast individuele belangenbehartiging de beroepssporters als collectief kan vertegenwoordigen. In het belang van de sector en vanuit kennis- en expertisebundeling is een (stevigere) vorm van samenwerking van de werknemersvertegenwoordigingen in de sport (NL Sporter, FNV Sport, VVBW, VVCS, ProProf) gewenst. Hierbij is wel van belang dat ieders rol helder is en die rol ook voor alle partijen in de sportsector bekend is. Essentieel is dat de interne organisatie van deze werknemersvertegenwoordigingen wordt geoptimaliseerd en uitgebreid. Mankracht en geld spelen hierbij een belangrijke rol. Een zo hoog mogelijke organisatiegraad – zowel kwalitatief als kwantitatief – onder beroepssporters in de sector moet worden nagestreefd. Een eerste stap kan een model zijn waarin het lidmaatschap bij een werknemersvertegenwoordiging wordt ondersteund en de werkgevers de (jaar)contributie van de topsporters voor hun rekening nemen.
Hoofdstuk 3 Bevindingen en oplossingsrichtingen
33
3
3.3
Deskundigheid werkgevers
3.3.1 Bevindingen In de praktijk blijkt dat nog te weinig werkgevers in de sport beschikken over relevante kennis (over arbeidsverhoudingen) en over voldoende mankracht. Alle goede bedoelingen ten spijt worden veel arbeidsrelaties tussen werkgever en sporter afgedaan met één of twee zelfgeformuleerde A4-tjes, als er al sprake is van een contract. Een bekend voorbeeld is het knippen en plakken van bestaande juridische documenten die zonder verdere kennis tot een overeenkomst worden gesmeed. Het gevolg is dat de overeenkomst niet deugdelijk is, te eenzijdig is opgesteld en niet in balans is als het gaat om wederzijdse rechten en plichten. Vaak worden daarin ook zaken die niet in een arbeidscontract (maar meer in reglementering of beleidsstukken) thuishoren, meegenomen, zoals selectieprocedures en -criteria of tuchtregels. Onduidelijke contracten Ook komt het veelvuldig voor dat clubs en sportbonden contracten niet beschouwen als een arbeidsovereenkomst of contractueel proberen uit te sluiten dat sprake zou zijn van een arbeidsovereenkomst. Dit is juridisch niet mogelijk. Met sporters worden nog te vaak overeenkomsten van opdracht aangegaan waarbij eigenlijk alle kenmerken van een arbeidsovereenkomst aanwezig zijn. Deze onduidelijke contracten brengen arbeidsrechtelijke risico’s met zich mee en leiden tot complicaties. Dergelijke complicaties kwamen bijvoorbeeld in de zomer van 2007 naar voren toen een spraakmakend juridisch geschil ontstond tussen Erik Bouwens en hockeyclub Den Bosch. Omdat onduidelijkheid bestond over de aard van het overeengekomen contract tussen Bouwens en hockeyclub Den Bosch, moest een gang naar de rechter uiteindelijk duidelijkheid bieden.1 Fiscaliteiten en loonheffingen Onder het mom van ‘onkostenvergoedingen’ betalen clubs of sportbonden sporters in sommige gevallen bedragen die niet als onkostenvergoedingen gelden. Ook worden vaste vergoedingen, premies en bonussen bij behaalde sportprestaties betaald die de werkelijk gemaakte kosten te boven gaan, zonder daarover belastingen (en premies werknemersverzekeringen) in te houden. Hetzelfde geldt voor het verstrekken van loon in natura. Volgens de Belastingdienst en voor de sociale verzekeringen is dit niet toegestaan. Indien de vergoedingen de werkelijk gemaakte kosten te boven gaan, zijn dergelijke vergoedingen doorgaans volledig aan de heffing van loonbelasting en sociale premies onderworpen. Bovendien werpt de arbeidsrechtelijke vraag zich dan op of de topsporters niet aangemerkt moeten worden als werknemers. Het komt erop neer dat sportorganisaties zich op deze manier gemakkelijk in de positie van werkgever manoeuvreren, ook als ze dat niet willen. Dat dergelijke betalingen risico’s met zich meebrengen, zagen we in 2005, toen de clubs uitkomend in de hoofdklasse van het amateurvoetbal door de Belastingdienst werden gecontroleerd op onder andere de juistheid en de volledigheid van de aangiften loonbelasting. Dit leverde een schokkend resultaat op. Tijdens dit grootschalige onderzoek bleek dat de administratie en boekhouding van een groot aantal clubs niet voldeden aan de daarvoor geldende wettelijke eisen, met fikse naheffingen en boetes tot gevolg. 1. Ktr. ’s-Hertogenbosch 6 september 2007, LJN BB3065.
34
Een wereld te winnen
3.3.2 Oplossingsrichtingen Het kennis- en expertiseniveau van werkgevers in de sport moet over de hele linie naar een hoger niveau worden gebracht. Het inrichten van een ‘sociaal secretariaat’ aan werkgeverszijde als service- en kennisinstituut voor werkgevers in de sport kan voor een kwaliteitsimpuls zorgen. Sportorganisaties moeten zich ervan bewust worden dat zij in arbeidsrechtelijk en fiscaal gevaarlijk vaarwater terechtkomen als zij de wettelijke regels niet strikt naleven. Ook voor de sportbonden is er op sporttakniveau een belangrijke rol weggelegd in de informatievoorziening richting hun sportverenigingen. Ten aanzien van de contractsvorming zouden sectorale (minimum)afspraken en afspraken per sporttak gemaakt moeten worden over het gebruik en de inhoud van contracten. Dergelijke afspraken kunnen een substantiële bijdrage leveren aan de professionalisering van de arbeidsverhoudingen in de topsport. Het aanbieden van minimum requirements en standaardcontracten, gedifferentieerd naar sporttak, is een praktische en effectieve manier om onderhandelingen tussen clubs en spelers te faciliteren en tegelijk een kwaliteitsimpuls te geven. 3.4
Deskundigheid beroepssporters
3.4.1 Bevindingen Veel beroepssporters zijn snel geneigd een contract zonder onderhandelen te ondertekenen. De sporter heeft het contract immers nodig om het ultieme doel te bereiken: zo goed mogelijk sportief presteren. Naast de jonge leeftijd speelt ook de passie voor het vak veelal een rol; de intrinsieke motivatie om topsporter te zijn, overschaduwt de roep om betere arbeidsverhoudingen en -voorwaarden. Verder ontbreekt het sporters vaak aan de juiste kennis en inzicht om de exacte inhoud van een contract, en daarmee de gevolgen, te overzien. Iets blind tekenen gebeurt helaas nog altijd. In de praktijk blijkt dat slechts een enkele sporter wordt begeleid door een deskundige die zijn belangen behartigt. Vooral in de kleinere sporten wordt deze rol vervuld door de sporter zelf of een ouder. Hetzelfde geldt voor het inschatten van de financiële en fiscale consequenties die dit soort overeenkomsten met zich meebrengen. 3.4.2 Oplossingsrichtingen Het kennis- en expertiseniveau aan de kant van beroepssporters moet naar een hoger niveau worden gebracht. Op sectoraal niveau is hiervoor een belangrijke rol weggelegd voor werknemersvertegenwoordigingen, zoals NL Sporter, VVBW en FNV Sport, om beroepssporters op een professionele manier op dit terrein te begeleiden en voor te lichten. Gedacht kan worden aan een model waarin de beroepssporter automatisch lid wordt van een belangenorganisatie zoals NL Sporter en daarmee al in een vroeg stadium gebruik kan maken van (juridische) deskundigheid. Het lidmaatschap bij de belangenorganisatie kan ondersteund worden doordat de werkgever (een deel van) de (jaar)contributie van de topsporters voor zijn rekening neemt. Vanuit kennis- en expertisebundeling pleit de WOS voor een (stevigere) vorm van samenwerking tussen de werknemersvertegenwoordigingen, waarbij er aandacht is voor de uiteenlopende sporttakken, sportachtergronden en inkomens. Gegeven de heterogeniteit van de sport is een vertegenwoordiging die (deels) sporttakspecifiek wordt georganiseerd, verstandig. Zeker wanneer de commercialisering in bepaalde sporttakken doorzet, kan bij veelverdienende sporters het gevoel ontstaan dat een egalitaire vakbond hen niet meer afdoende kan ondersteunen. Zij kiezen
Hoofdstuk 3 Bevindingen en oplossingsrichtingen
35
3
dan voor meer persoonlijke ondersteuning in de vorm van een sportmakelaar of een persoonlijke advocaat. Zeer essentieel bij de ondersteuning richting beroepssporters is dat de interne organisatie van belangenorganisaties, zoals NL Sporter, wordt verstevigd. Een stevige organisatie zorgt ervoor dat er aan werknemerskant een betere toerusting en organisatie komt waar beroepssporters gemakkelijker een beroep op kunnen doen. 3.5
Wet flexibiliteit en zekerheid
3.5.1 Bevindingen De arbeidsrelatie van een sporter in dienst bij een werkgever wordt beheerst door de regels van het Burgerlijk Wetboek. Dat betekent dat ook de regels van de Wet flexibiliteit en zekerheid (flexwet) van toepassing zijn op beroepssporters. Op grond van de flexwet kunnen werkgever en werknemer, kort gezegd, maximaal drie opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd overeenkomen in een periode van maximaal 36 maanden. De vierde overeenkomst of een verlengde overeenkomst waarmee de duur van 36 maanden wordt overschreden, betekent dat de werknemer automatisch voor onbepaalde tijd in dienst treedt bij de werkgever. Omdat de arbeidsrelatie van beroepssporters met hun werkgevers wordt beheerst door sportieve prestaties en doorgaans eindigt als de sporter niet voldoende presteert, worden beroepssporters in de praktijk vrijwel altijd aangesteld voor bepaalde tijd, bijvoorbeeld voor een of meerdere seizoenen. Op basis van de flexwet ontstaan na verloop van tijd en na drie contractsverlengingen echter vaste contracten. De consequentie is dat een werkgever die om sportieve redenen afscheid wil nemen van een beroepssporter, niet eenvoudigweg de samenwerking kan opzeggen, maar toestemming van een rechter of een ontslagvergunning van het CWI nodig heeft. Onwenselijk Gezien de aard van de functie van een beroepssporter zijn contracten voor onbepaalde tijd ongebruikelijk en onwenselijk. De regels van de flexwet worden in de praktijk dan ook niet altijd toegepast. Dit kwam onder andere naar voren tijdens het juridische geschil tussen Thorwald Veneberg en zijn werkgever Rabo Wielerploegen. Veneberg fietste als beroepswielrenner vanaf 1999 ten dienste van de Rabo Wielerploegen. Rabobank gaf in 2007 aan het contract met Veneberg niet te willen verlengen, onder meer omdat Veneberg geen aantoonbare wedstrijdprestaties meer zou hebben geleverd, er geen progressie meer zou zijn waargenomen en Veneberg te oud zou zijn. De flexwet had echter tot gevolg dat er al enige tijd een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd was ontstaan. Dit laatste claimde Veneberg dan ook. Veneberg verzette zich tegen de beslissing van de Rabo Wielerploegen en voerde aan dat de Rabo Wielerploegen het disfunctioneren niet konden aantonen. Voor het geval de arbeidsovereenkomst wel ontbonden zou worden, verzocht Veneberg om een ontslagvergoeding, omdat ontbinding van de arbeidsovereenkomst een voortijdig einde van zijn carrière zou betekenen, hij werkeloos zou worden en hij enige tijd nodig zou hebben om een maatschappelijke carrière op te bouwen. Na lange juridische procedures zijn de partijen uiteindelijk tot een schikking gekomen.2 Het is niet ondenkbaar dat er meer beroepssporters in Nederland zijn die op basis van de flexwet recht hebben op een vast contract, maar dat zij hier geen kennis van hebben of dat de werkgever 2. Ktr. Utrecht 5 december 2007, LJN BB9399 en Hof Arnhem 27 mei 2008, rekestnummer 104008091.
36
Een wereld te winnen
hier niet naar handelt. Anders gezegd: het is wachten op het moment dat na Veneberg ook andere beroepssporters opstaan en een juridische strijd aanbinden. 3.5.2 Oplossingsrichtingen Ondanks dat de beroepssporter vanwege de aard van zijn arbeid als een bijzondere werknemer kan worden beschouwd, is er tot op heden geen bijzondere rechtspositieregeling voor beroepssporters afgesproken ten aanzien van de flexwet. De regels van de flexwet zijn derhalve van toepassing op beroepssporters, terwijl die regels in de praktijk niet altijd worden toegepast. De flexwet biedt echter ruimte voor afwijkingen. Die afwijkingen kunnen uitsluitend in een collectieve arbeidsovereenkomst rechtsgeldig worden overeengekomen. De WOS is van mening dat er, om duidelijkheid te creëren rondom de rechtspositie van de beroepssporter, een sectorale cao over de arbeidsverhoudingen van beroepssporters overeengekomen moet worden. In deze cao dienen kaderstellende minimumafspraken opgenomen te worden over de arbeidspositie van beroepssporters en – gezien de onwenselijkheid en ongebruikelijkheid van de flexwet – ook specifieke afspraken over de toepassing van de flexwet voor beroepssporters. Het is daarbij een mooie uitdaging een evenwicht te vinden tussen flexibiliteit, omdat de aard van de functie van de beroepssporter daarom vraagt, en zekerheid, vooral voor de kwetsbare groepen beroepssporters. Overigens bestaan ook voor andere beroepsgroepen in Nederland cao’s waarin afgeweken wordt van de flexwet. Naast onder meer de kunstensector en de uitzendbranche maakt het betaald voetbal in de CAO voor Contractspelers Betaald Voetbal gebruik van deze ruimte (zie hoofdstuk 4 en bijlage 2). Hetzelfde is in de CAO Sport gedaan rondom de arbeidspositie van bondscoaches. Zoals we reeds in hoofdstuk 1 hebben opgemerkt, wordt momenteel ook in de Nederlandse professionele wielersport gekeken naar de mogelijkheid om afwijkende afspraken rondom de flexwet voor beroepswielrenners in een cao te vast te leggen. 3.6
Opleidingsvoorzieningen
3.6.1 Bevindingen Vanwege de korte professionele topsportloopbaan zijn beroepssporters op jonge leeftijd genoodzaakt hun loopbaan na de topsportcarrière in een ander beroep voort te zetten. De beroepssporter zal dan op alle denkbare manieren een totaal ander leven moeten gaan leiden. Het topsportbeleid in Nederland is echter primair gericht op talentontwikkeling en (internationale) topprestaties. Veel minder aandacht gaat uit naar voorzieningen op maatschappelijk terrein ten behoeve van de topsportcarrière, of ter voorbereiding of verdere ontwikkeling van de maatschappelijke carrière. Hetzelfde geldt voor de maatschappelijke positie en het welbevinden van uitvallers en oudtopsporters. Het aantal talentprogramma’s in Nederland voor jonge sporttalenten neemt toe. Niet ieder talent haalt echter de top of kan de sportbeoefening als beroep uitoefenen. Er is in Nederland momenteel geen vangnet voor jonge talenten. Wel lijkt hierin de laatste jaren enige verandering te komen. Zowel vanuit NOC*NSF (in samenwerking met Randstad) als vanuit diverse particuliere instanties zijn nieuwe initiatieven genomen die gericht zijn op preventie van het ‘zwarte gat’ en op bevordering van een succesvolle transitie naar een maatschappelijke positie. Sporters met een A-, B- en HP-status kunnen gebruikmaken van onder meer loopbaanbegeleiding en studieadvies. Behoudens deze initiatieven en voorzieningen voor A-, B- en HP-sporters bestaan voor het meren-
Hoofdstuk 3 Bevindingen en oplossingsrichtingen
37
3
deel van de beroepssporters in Nederland geen collectieve voorzieningen ter overbrugging van de stap naar een maatschappelijke carrière. Daarnaast blijkt vanuit de sporters zelf nog betrekkelijk weinig aandacht te zijn voor de voorbereiding op de transitie naar een nieuwe maatschappelijke positie. Sporters bevinden zich vaak in een vroege levensfase, waarbij de focus alleen op de sportbeoefening gericht is. Omdat loopbaanbegeleiding veelal ontbreekt, moeten sporters het meestal zelf uitzoeken, maar zij blijken daar niet altijd toe in staat. 3.6.2 Oplossingsrichtingen Ondanks dat niet alle beroepssporters op voorhand aandacht besteden aan het bestaan na de topsportcarrière, is de WOS van mening dat daarvoor vanuit goed werkgeverschap wel voorzieningen beschikbaar moeten komen. Zo zou bezien moeten worden of er mogelijkheden zijn om de huidige voorzieningen (van onder andere Randstad) naar andere (beroeps)sporters uit te breiden. Ook voor de grote groep talenten die op jonge leeftijd topsport bedrijft, moet meer aandacht komen. Aangezien veel talenten de top niet bereiken maar uitvallen, dient voor deze jonge sporters een vangnet gecreëerd te worden, bijvoorbeeld via opleidingsvoorzieningen gedurende de topsportbeoefening. Daarnaast is het goed om, in navolging van andere sectoren in Nederland, de mogelijkheden voor een opleidingsfonds en een opleidingsregeling voor beroepssporters te onderzoeken. Zo bestaan in de danssector deze voorzieningen al sinds enkele jaren (zie ook hoofdstuk 4 en bijlage 2). Vanwege de achterstand van de danssector op andere sectoren heeft de overheid destijds extra geld beschikbaar gesteld voor het opzetten van een opleidingsfonds. Dankzij de opleidingsregeling krijgen dansers hulp bij het kiezen van een tweede loopbaan, het financieren van een eventuele opleiding en het garanderen van een bepaald inkomensniveau. Ook beroepssporters zouden met een op te richten opleidingsregeling hulp kunnen krijgen bij het kiezen van een tweede loopbaan en het financieren van een eventuele opleiding. Vanuit een opleidingsfonds zou het bovendien mogelijk gemaakt moeten worden dat stoppende beroepssporters onder meer gebruik kunnen maken van een toelage voor studie en inkomen en een tegemoetkoming in studiekosten. De WOS is bereid, al dan niet in samenwerking met andere belanghebbende partijen, de mogelijkheden hiernaar en mogelijke financieringsmiddelen te onderzoeken. 3.7
Pensioenvoorzieningen
3.7.1 Bevindingen Het betaald voetbal kent sinds jaren voor beroepsvoetballers een overbruggings- en pensioenregeling vanuit het Contractspelersfonds KNVB (CFK). De pensioenregeling zorgt voor een inkomen zodra een beroepsvoetballer stopt met werken, bijvoorbeeld na zijn 65ste jaar. De overbruggingsregeling stelt de beroepsvoetballer in staat om op fiscaal gunstige wijze geld opzij te zetten voor de periode na afloop van de actieve voetballoopbaan. Nadat de voetballer is gestopt met zijn professionele voetbalcarrière, ontvangt hij gedurende een bepaalde periode maandelijks een uitkering. Voor de stipendiumsporters bestaat sinds 2006 de mogelijkheid om incidentele piekinkomsten uit de sportbeoefening (prijzengeld, startgeld, medaillebonus, eenmalig sponsorbedrag) op een geblokkeerde spaarrekening te storten. Dit maakt het mogelijk om van het stipendium gebruik te blijven maken. De meeste andere beroepssporters bouwen gedurende hun professionele bestaan als sporter echter niets op voor een langere periode dan de topsportcarrière. Na hun topsportcarrière beschikken vrijwel alle beroepssporters over een pensioengat, zelfs als ze een aantal jaren full-
38
Een wereld te winnen
time een topsportbestaan hebben geleid. Het is voor hen dan niet alleen nodig een nieuwe loopbaan op te zetten, maar vaak ook nog de hele pensioenopbouw te organiseren, inclusief pensioengat. 3.7.2 Oplossingsrichtingen De loopbaan van een beroepssporter eindigt in tegenstelling tot die van een ‘normale werknemer’ niet rond de pensioengerechtigde leeftijd van 65 jaar, maar veel eerder. Daarna ontstaat een nieuwe levensfase voor de sporter. Een traditionele ouderdomspensioenregeling is daarom voor beroepssporters niet het meest geschikt. Er moet eerder gedacht worden aan het inrichten van een voorziening waardoor de sporter gedurende zijn topsportloopbaan spaart om zich na zijn loopbaan te kunnen oriënteren op zijn nieuwe loopbaan. Een mogelijke oplossingsrichting is het opzetten van een bijzondere vorm van een spaarregeling of levensloopregeling voor beroepssporters. 3.8
Zorgvoorzieningen
3.8.1 Bevindingen De toegankelijkheid van medische zorg is voor beroepssporters van cruciaal belang om op een gezonde manier topprestaties te kunnen leveren. Fysieke en mentale fitheid is voor de beroepssporter de basis om zijn werk te kunnen doen. Ook werkgevers hebben er immers belang bij dat hun sporters optimaal en fit hun sport kunnen bedrijven. Het behoort mede tot de verantwoordelijkheid van een werkgever om te zorgen voor een adequate medische begeleiding van zijn sporters. Uit onderzoek van de Atletencommissie blijkt dat financiële drempels een deel van de topsporters ervan weerhoudt medische zorg in te schakelen. Hierbij gaat het om noodzakelijke basisvoorzieningen, zoals de sportarts en de fysiotherapeut. Topsporters consumeren hierdoor vooral minder preventieve zorg en zorg bij chronische aandoeningen. Uit hetzelfde onderzoek blijkt ook dat topsporters problemen ondervinden bij het verzekeren van sportspecifieke zorgkosten, omdat het aanbod van ziektekostenverzekeringen onvoldoende de sportmedische zorg dekt. Naar aanleiding van dit onderzoek bestaat er voor A-, B- en HP-sporters sinds 2005 een medisch topsportpakket dat als aanvulling dient op de zorg die gedekt wordt vanuit de basisverzekering en de (eventuele) aanvullende verzekering van de topsporter. 3
Ook het betaald voetbal kent voorzieningen voor beroepsvoetballers, met een collectief contract voor de basisziekteverzekering en de aanvullende ziekteverzekeringen. De FBO heeft hiervoor een collectief contract afgesloten met Menzis. Het collectieve contract kent dekkingen en voorzieningen voor een aantal specifieke wensen van de betaaldvoetbalclubs en de bij hen onder contract staande profvoetballers. Daarbij kan gedacht worden aan snelle diagnoses bij blessures en speciale revalidatietherapieën. Voor andere beroepssporters bestaan nog geen collectieve voorzieningen. Topsporters ervaren het in een aantal gevallen ook als een minpunt dat het steeds langer duurt voordat zij bij vakspecialisten en (para)medici, zoals inspanningsfysiologen en mentaal begeleiders, terechtkunnen.4 3. Atletencommissie NOC*NSF (2003), Toegankelijkheid sportmedische zorg voor topsporters, p. 7, APE, Den Haag. 4. M. van Bottenburg (2009), Op jacht naar goud. Het topsportklimaat in Nederland, 1998-2008, Arko Sports Media, Nieuwegein.
Hoofdstuk 3 Bevindingen en oplossingsrichtingen
39
3
3.8.2 Oplossingsrichtingen De mogelijkheden dienen onderzocht te worden voor het overeenkomen van (collectieve) ziektekostenverzekeringen en arbeidsgerelateerde zorgvoorzieningen voor beroepssporters. Zowel de beroepssporters als de werkgevers hebben daar baat bij. Dergelijke voorzieningen dienen dan gezien te worden als aanvulling op de normale (dagelijkse) voorzieningen bij de club, sportbond of NOC*NSF (zoals de beschikbaarheid van fysiotherapeuten). Als aanvullende collectieve voorzieningen kan onder meer gedacht worden aan een basis(beroepssporters)verzekering, waarin afspraken staan rondom snelle diagnoses bij blessures, aanvullende diagnostieken (MRI-scans en echo’s), speciale revalidatietherapieën en een topsportmedisch keuringsaanbod. Overigens wordt al gedacht en gewerkt aan mogelijke collectieve voorzieningen binnen de sport. Zo heeft de WOS inmiddels met Zilveren Kruis Achmea een eerste verkenningsgesprek gevoerd om te kijken naar een mogelijk collectief pakket voor beroepssporters. 3.9
Doping
3.9.1 Bevindingen Het (internationale) antidopingbeleid is onlosmakelijk verbonden met het leven van een topsporter. De antidopingreglementen die door de dopingautoriteiten zijn opgelegd, zijn ook van invloed op de arbeidsrelatie tussen werkgever en werknemer. In bepaalde situaties koppelen werkgevers arbeidsrechtelijke consequenties aan het gebruik van dopinggeduide middelen door de beroepssporter. Zo ontbonden recent nog twee basketbalclubs, uitkomend in de Nederlandse eredivisie, per direct de arbeidsovereenkomsten van twee professionele basketballers na positieve testen op het gebruik van cannabis.5 In het buitenland zagen we recent de discussie tussen de beroepswielrenners Robbie McEwen, Gert Steegmans en hun werkgever Katusha over de ondertekening van een intern dopingreglement. In het reglement was de bepaling opgenomen dat de wielrenners bij een positieve dopingtest hun werkgever vijf brutojaarsalarissen dienden te betalen als schadevergoeding. De wielrenners weigerden het reglement te ondertekenen.6 De vraag is of opgelegde arbeidsrechtelijke consequenties in alle gevallen stand houden en niet in strijd zijn met de wet. In sommige contracten is bijvoorbeeld opgenomen dat het gebruik van dopinggeduide middelen onmiddellijke beëindiging van het contract betekent. De werkgever kan echter niet bedingen dat een bepaalde gedraging een dringende reden is voor ontslag op staande voet. Dergelijke bedingen zijn nietig. Een interessant spanningsveld bestaat dus tussen de dopingovertreding aan de ene kant en de arbeidsrechtelijke consequenties die een werkgever daaraan kan verbinden, aan de andere kant. Proportionaliteit, objectiviteit en zorgvuldigheid zijn hier van groot belang. We merken dat er bij werkgevers rond dit spanningsveld nog weinig eenduidigheid bestaat. Zeker bij ontslag op staande voet, het ultimum remedium van het Nederlandse arbeidsrecht, dient een werkgever de beginselen van proportionaliteit, objectiviteit en zorgvuldigheid in acht te nemen. Een ander voorbeeld van een omstandigheid waarbij de dopingreglementen verweven raken met de arbeidspositie van de beroepssporter, is de door het WADA opgelegde whereabouts-verplich5. ‘Blowende basketballer ontslagen’, De Pers 12 januari 2009, en ‘Griffin (Giants) op staande voet ontslagen’, BN/de Stem 12 november 2008. 6. ‘Steegmans weigert ‘doping-bepaling’Katusha te tekenen’, www.sportweek.nl 7 juni 2009.
40
Een wereld te winnen
ting voor de topsporters. Op basis van deze verplichting moeten topsporters elke dag tussen zes uur ’s ochtends en negen uur ’s avonds beschikbaar zijn voor out of competition dopingcontroles. Ook zijn ze verplicht om een kwartaal vooruit inzicht te geven in hun agenda en om dat overzicht tussendoor te actualiseren. Interessant is de discussie die op Europees niveau in de ‘Europese sociale dialoog in de sport’ gevoerd wordt over de vraag of de dagelijkse beschikbaarheid van de sporter voor out of competition dopingcontroles onder arbeidstijd valt.7 Recht op privacy Tot slot is de discussie interessant en actueel of de antidopingreglementen een aantasting vormen op de human rights van de topsporters. Onlangs stelde het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) na bestudering van de internationale dopingregels van het WADA dat de controle op doping bij sporters op enkele punten in strijd is met de Europese richtlijnen op het gebied van privacy. Ondanks deze (bekende) bezwaren blijven de dopingregels een belasting voor (beroeps) sporters en is de vraag gerechtvaardigd hoe goed werkgeverschap zich verhoudt tot de human rights van de beroepssporter. 3.9.2 Oplossingsrichtingen Werkgevers binnen de sportwereld lijken behoefte te hebben aan beleid omtrent de arbeidsrechtelijke consequenties bij dopingovertredingen van beroepssporters. Dit is een lastig onderwerp, waar werkgevers zorgvuldig mee om moeten gaan. Omdat steeds naar alle omstandigheden van het geval zal moeten worden gekeken, is beleid op dit terrein moeilijk te standaardiseren. Wel zouden werknemers en werkgevers op sectoraal niveau met elkaar tot kaders kunnen komen die aansluiten bij het (internationale) antidopingbeleid. Binnen deze kaders kunnen werkgevers en werknemers beleidsafspraken maken over gedragsregels en ieders verantwoordelijkheden. Werkgevers en werknemers zouden bijvoorbeeld kunnen afspreken dat eerst zorgvuldig onderzoek moet worden verricht naar de feiten voordat naar definitieve arbeidsrechtelijke maatregelen wordt gegrepen. De beginselen van proportionaliteit en zorgvuldigheid dienen in elk geval in acht te worden genomen. Daarnaast is het aan te bevelen dat een werkgever de werknemers duidelijk wijst op de eventuele arbeidsrechtelijke consequenties bij het overtreden van de dopingreglementen en/of het niet meewerken aan de dopingreglementen. Ook moet de werkgever duidelijk maken welke belangen er op het spel staan voor de sportorganisatie, het team of de sponsor van de werkgever bij overtreding van de dopingreglementen door de sporter. Op deze manier zijn de sporters uitgebreid gewaarschuwd. Bij een eventuele gerechtelijke procedure zal de rechter dit meenemen. In dit kader is het in het belang van werkgevers en werknemers dat de dopingcontroles worden uitgevoerd door een erkende dopingautoriteit (bijvoorbeeld Anti-Doping Autoriteit Nederland) en volgens het gestelde in de International Standard for Testing en de International Standard for Laboratories. Objectiviteit, zorgvuldigheid en uniformiteit worden daarmee zo veel mogelijk gewaarborgd. Gebruikmaking van dopingcontroles die hier niet aan voldoen, de zogenaamde pretesten, raadt de WOS af.
7. De discussie kwam onder andere aan de orde tijdens de conferentie van het CC-project‘Conference on the contractual landscape in the sport sector’, georganiseerd door EASE en EURO-MEI op 8 en 9 december 2008 te Londen.
Hoofdstuk 3 Bevindingen en oplossingsrichtingen
41
3
3.10
Club- en bondsbelang bij nationale vertegenwoordigingen
3.10.1 Bevindingen Een discussiepunt dat in een aantal sporttakken speelt, is het clubbelang tegenover het bondsbelang waar het gaat om het afstaan van sporters aan de sportbond voor nationale vertegenwoordigingen. Zeker als het gaat om sporters die onder contract staan bij hun club, kan het belang van de club als werkgever wezenlijk zijn. In het betaald voetbal is in de FIFA-reglementen een regeling opgenomen rondom het afstaan van internationals aan de sportbond. De betaaldvoetbalclubs zijn gehouden zich aan deze reglementen te conformeren. In tegenstelling tot het betaald voetbal kennen de meeste andere sporttakken geen internationale regeling op dit terrein. Ook op nationaal niveau is in de meeste sporttakken niet duidelijk geregeld of de clubs verplicht zijn hun sporters af te staan, wat er met de salarisverplichtingen moet worden gedaan en wat er gebeurt als een sporter geblesseerd terugkeert van een interland en daardoor een periode niet voor zijn werkgever kan uitkomen. Binnen het hockey bestaat momenteel een dergelijke discussie tussen de KNHB en de HHCV, omdat de clubs uitkomend in de hoofdklasse de internationals gedurende het seizoen lange tijd kwijt zijn vanwege de behoorlijke overlap die de internationale agenda heeft met de nationale agenda. Sommige hoofdklasseclubs stellen zich op het standpunt dat een compensatie van de salariskosten van de geselecteerde spelers, gedurende de tijd dat zij deze spelers moeten afstaan aan nationale vertegenwoordigingen, in de rede ligt. Hetzelfde geldt voor de tegemoetkoming van de ziektekostenverzekeringen voor de geselecteerde spelers. 3.10.2 Oplossingsrichtingen Om vervelende discussies te voorkomen, strekt het tot aanbeveling per sporttak een algemeen reglement op te stellen waarin minimaal afspraken zijn gemaakt over: • in welke gevallen de clubs gehouden zijn hun sporters af te staan en hoe (en op welk moment) clubs dienen te worden geïnformeerd; • vanaf welk moment de sporters moeten worden vrijgegeven in verband met de voorbereidingsperiode voor de wedstrijd en wanneer ze weer moeten zijn teruggekeerd bij de club; • eventuele sancties op het niet naleven van de verplichtingen; • financiële voorzieningen, zoals regelingen rondom de verzekeringen van de spelers. Als voorbeeld voor de invulling van bovenstaande aspecten kunnen de FIFA-reglementen uit het betaald voetbal als handvat dienen. Ook tussen de Nederlandse Basketbal Bond en de Federatie Eredivisie Basketball is een regeling getroffen rondom het oproepen van internationals door de bond. 3.11
Stipendiumregeling voor topsporters
3.11.1 Bevindingen Topsporters met een A- of HP-status ontvangen vanuit het Fonds voor de Topsporter een stipendium voor of in verband met de topsportbeoefening. Het is gecompliceerd, omdat de topsporter deze vergoedingen niet ontvangt van de partij waarvoor de sport beoefend wordt. Dat is namelijk de sportbond of vereniging waarvoor de topsporter in wedstrijden en trainingen uitkomt. De sporter is in die relatie gehouden aan (sporttechnische) instructies en aanwijzingen van de trainer of
42
Een wereld te winnen
bondscoach. Ook NOC*NSF heeft een prominente rol in de positie van de stipendiumsporter, al is het maar omdat de sporter periodiek dient aan te tonen dat hij voldoet aan de gestelde 32 uur per week bedrijven van topsport. In het geval van de A- of HP-sporter die recht heeft op een stipendium, is er dus sprake van een vijfhoeksverhouding, namelijk tussen de topsporter, het Fonds voor de Topsporter, NOC*NSF en de sportbond en/of vereniging waarvoor de topsporter in wedstrijden en trainingen uitkomt. Anders dan bij een gewone relatie tussen werkgever en werknemer is het niet altijd helder geregeld wie welke verantwoordelijkheden heeft, als het gaat om niet-sporttechnische zaken. Wie is verantwoordelijk voor de loopbaanbegeleiding en de dagelijkse begeleiding van de topsporter, bijvoorbeeld bij ziekte of arbeidsongeschiktheid? Bij wie kan de topsporter terecht, of moet hij het zelf uitzoeken? De rol van het Fonds voor de Topsporter waarmee de topsporter een fictieve dienstbetrekking heeft, is in dit kader beperkt omdat het Fonds slechts belast is met de uitvoering van de stipendiumregeling. De stipendiumregeling Het doel van de stipendiumregeling is het voorzien in het levensonderhoud van A- en HP-topsporters, zodat zij zich volledig op hun sport kunnen richten. De hoogte van het stipendium is van dien aard dat bijverdienen noodzakelijk is voor de meeste A- en HP-sporters. Zodra het stipendium plus de bijverdiensten echter de 125 procent van het wettelijk minimumloon overschrijden (in 2009: 1.864,63 euro bruto per maand, inclusief vakantiebijslag), wordt een korting op het stipendium toegepast of wordt het stipendium beëindigd en bruto teruggevorderd. De beperkingen van de huidige stipendiumregeling worden dan zichtbaar. Zeker de sporters die zich in een latere levensfase bevinden en bijvoorbeeld een gezin hebben en daardoor hogere vaste lasten, komen in een spagaat terecht tussen topsportcarrière en maatschappelijke carrière. De huidige stipendiumregeling is voor hen niet toereikend genoeg. Hoewel sommige sporters daar zelf betrekkelijk weinig belangstelling voor hebben, verdient ook het (maatschappelijke) bestaan na de topsportcarrière aandacht. De stipendiumregeling voorziet enerzijds niet in een opleidings- en/of pensioenopbouwregeling, anderzijds houden de stipendiumsporters te weinig over om zelf deze voorzieningen te verschaffen. De meeste stipendiumsporters bouwen gedurende hun bestaan als topsporter niets op voor een langere periode dan de topsportcarrière. De stipendiumregeling geeft stipendiumsporters onvoldoende de mogelijkheid om zichzelf zo gunstig mogelijke randvoorwaarden op maatschappelijk terrein te verschaffen. Socialezekerheidswetgeving Er speelt een aantal onduidelijkheden rondom de socialezekerheidspositie van stipendiumsporters. Het fictieve dienstverband tussen een stipendiumsporter en het Fonds voor de Topsporter brengt met zich mee dat stipendiumsporters, zolang de arbeidsverhouding met het Fonds voor de Topsporter aanwezig is, verzekerd zijn voor de WW, ZW en WIA. Uit de jurisprudentie blijkt dat de kans op een WW-uitkering voor een topsporter die zijn A-status is kwijtgeraakt, beperkt is, omdat hij niet zo snel arbeidsurenverlies zal hebben. Het verlies van arbeidsuren is beslissend voor het recht op een WW-uitkering. Een topsporter die zijn A-status is kwijtgeraakt, zal zich echter volledig inzetten om zijn A-status te herkrijgen. Het bereiken van deze status is immers alleen mogelijk als de sporter veel tijd investeert in zijn sportbeoefening. Op basis hiervan werd in 2006 door de Centrale Raad van Beroep een WW-uitkering afgewezen, omdat de sporter op dezelfde wijze en met dezelfde intensiteit door bleef trainen om zijn A-status te herkrijgen.
Hoofdstuk 3 Bevindingen en oplossingsrichtingen
43
3
De sporter was volgens de Centrale Raad van Beroep niet reëel beschikbaar voor de arbeidsmarkt.8 Een ander punt van onduidelijkheid is de aanspraak op een bijstandsuitkering voor B-topsporters. Sporters met een B-status ontvangen elke maand een vaste onkostenvergoeding van het Fonds voor de Topsporter. Uit de jurisprudentie blijkt dat deze onkostenvergoeding als inkomen kan worden gezien en in mindering wordt gebracht op de bijstandsuitkering indien de sporter niet aannemelijk kan maken dat deze onkostenvergoeding verband houdt met de uitoefening van de topsportactiviteiten. Dezelfde conclusie kwam naar voren in een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep in 2005. Dat het Fonds voor de Topsporter de betaling van deze onkostenvergoeding in verband ziet met het uitoefenen van de topsportactiviteiten van de sporter, maakt dat volgens de Centrale Raad van Beroep niet anders.9 3.11.2 Oplossingsrichtingen Het is van belang dat de rollen en verantwoordelijkheden van het Fonds voor de Topsporter en de partijen in de daaromheen liggende verhoudingen rondom de topsporter helder worden. Niet alleen het fictieve werkgeverschap is dan van belang, maar ook het formele gedeelte. Zeker ten aanzien van de dagelijkse begeleiding waar het gaat om niet-sporttechnische aspecten (zoals ‘werkgeverschapsaangelegenheden’), is het belangrijk dat partijen hun verantwoordelijkheden willen maar ook kunnen nemen. Ten aanzien van de stipendiumregeling is het een oplossingsrichting om van de stipendiumuitkering een basisrecht te maken, waarbij de topsporter met een A- of HP-status niet wordt gekort op het stipendium als de topsporter bijverdiensten heeft uit bijvoorbeeld een arbeidscontract met zijn club. Het totale inkomen van de sporter (stipendium plus bijverdiensten) kan daarbij gekoppeld worden aan een bepaald maximum, waarmee het basisrecht op het stipendium vervalt als het totale inkomen van de sporter meer is dan het gestelde maximum. Daarnaast zou binnen het basisrecht een voorziening gecreëerd moeten worden waarmee de sporter zijn bijverdiensten via een vorm van een levensloop- of pensioenregeling kan sparen, zodat hij zich na zijn sportloopbaan kan oriënteren op zijn nieuwe loopbaan. In het maximum van het totale inkomen van de sporter kan een (sterkere) differentiatie aangebracht worden naar leeftijd en leefsituatie van de sporter, maar ook naar de mate waarin de sporter zijn bijverdiensten ten goede laat komen aan de optimale uitvoering van zijn sportbeoefening. Zo zou de sporter die zijn bijverdiensten direct of indirect investeert in de eigen sportbeoefening, niet gekort moeten worden op zijn basisrecht. Daarbij kan men denken aan sporttechnische investeringen, zoals eigen inhuur van specialistische trainers, vergoeding van sportmedische kosten en specifieke sportmaterialen. Echter, ook investeringen waarmee de topsporter zich zo gunstig mogelijke randvoorwaarden op maatschappelijk terrein verschaft gedurende zijn topsportcarrière of investeringen ter voorbereiding of verdere ontwikkeling van zijn maatschappelijke carrière, zijn vanuit goed werkgeverschap van belang en zouden hierin meegenomen moeten worden. De WOS is van mening dat dergelijke randvoorwaarden de topsporter de ruimte en rust geven om zich optimaal met zijn sport bezig te houden. 8. CRvB 7 september 2006, LJN AY7702. 9. CRvB 16 juni 2005, LJN AT7554.
44
Een wereld te winnen
Ten aanzien van de huidige socialezekerheidspositie van de stipendiumsporters zou het goed zijn de problematiek en onduidelijkheden volledig in beeld te krijgen en op basis van dat beeld in overleg met het Fonds voor de Topsporter, NOC*NSF, de sporters, het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) en de betrokken ministeries te bezien of het gewenst en noodzakelijk is een bijzondere regeling voor topsporters binnen de socialezekerheidswetgeving te realiseren. Een andere oplossingsrichting is de volgende mogelijkheden nader te onderzoeken: - de huidige fictieve arbeidsrelatie die het Fonds voor de Topsporter met de A- en HP-sporters heeft, wijzigen in een werkgever-werknemerrelatie; - A-topsporters in dienst nemen van de overheid – zoals momenteel al gebeurt bij de Defensie Topsport Selectie en de politie – of de sportbond.
Foto: ANP Photo
3
Hoofdstuk 3 Bevindingen en oplossingsrichtingen
45
46
Een wereld te winnen
Hoofdstuk 4
Foto: Danny Lankers
Een rondje langs andere velden
4
4.1
Inleiding
Op weg naar een visie en aanbevelingen voor de topsport in Nederland is het nuttig een rondje langs andere velden te maken. Ook in andere sectoren komen atypische arbeidsverhoudingen voor. Afhankelijk van het type sport en de mate van professionaliteit en commercialisering kunnen ook de arbeidsverhoudingen in de buitenlandse topsport als voorbeeld dienen voor de Nederlandse ambities. Out of the box kijken naar andere sectoren en andere landen biedt een perspectief om de arbeidsverhoudingen van beroepssporters beter vorm te geven en te structureren op een wijze die aansluit bij de specifieke kenmerken van beroepssporters. In dit hoofdstuk geven we op beknopte wijze de bevindingen van dat onderzoek langs drie hoofdvelden: eerst wordt gekeken naar de bestaande arbeidsverhoudingen in het betaald voetbal, vervolgens wordt gekeken naar de professionele artiesten- en kunstensector en tot slot wordt gekeken naar de sportsectoren in andere landen in de wereld. We beperken ons zo veel mogelijk tot de gevonden oplossingen die ook voor de arbeidsverhoudingen van beroepssporters in Nederland van belang kunnen zijn. Uitgebreide versies zijn in bijlage 2 en 3 bij dit rapport gevoegd. 4.2
Betaald voetbal
Een (sub)sector in de sport die vooroploopt als het gaat om afspraken over arbeidsverhoudingen, is het betaald voetbal. Al sinds 1967 bestaan in Nederland arbeidsovereenkomsten tussen betaaldvoetbalorganisaties en beroepsvoetballers.1 De arbeidsrelatie van een beroepsvoetballer wordt niet alleen beheerst door het arbeidsrecht, maar ook door de reglementen van de voetbalbonden KNVB en FIFA. Daaruit zijn bijvoorbeeld regels (en beperkingen) ontleend over de overgang van een contractspeler van de ene werkgever naar een andere. Voorwaarden waaronder betaaldvoetbalclubs hun spelers moeten afstaan voor nationale selecties, zijn ook geregeld. Arbeidsrechtelijke geschillen tussen betaaldvoetbalorganisaties en contractspelers worden met uitsluiting van de burgerlijke rechter door arbitrage beslecht. CAO voor Contractspelers Betaald Voetbal De mogelijkheid om via een cao af te wijken van de flexwet vormde in 1999 de doorslaggevende reden om de cao voor het betaald voetbal tot stand te brengen.2 Bij de totstandkoming van deze cao waren de spelersvakbonden VVCS en ProProf en de werkgeversorganisatie FBO betrokken. In de CAO voor Contractspelers Betaald Voetbal Nederland3 is geregeld dat alle tussen dezelfde partijen aangegane arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd steeds als zodanig blijven gelden, zonder dat automatisch een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd ontstaat. De cao bevat een aantal typische bepalingen voor contractspelers betaald voetbal: opleiding en begeleiding gericht op een maatschappelijke carrière na de voetballoopbaan, inrichting van een spelersraad, regels over het uitlenen van spelers aan andere werkgevers, de Stichting CAO voor Contractspelers ten behoeve van de exploitatie van collectieve commerciële rechten van contractspelers, het sociaal (opleidings)fonds4 en de CFK (Stichting Contractspelers Fonds 1. Ktr. Rotterdam 5 april 1967, NJ 1967, 418 (Sparta/Laseroms). 2. FBO (2008). FBO 1968-2008, van pressiegroep tot dienstverlener, FBO, Maarsbergen. 3. Laatste versie: CAO voor Contractspelers Betaald Voetbal Nederland 2008-2011. 4. Het fonds wordt paritair bestuurd en voert onder meer projecten uit die gericht zijn op educatie van spelers.
48
Een wereld te winnen
KNVB) Overbruggingsuitkering5. De cao bevat ook regels met betrekking tot de ouderdomspensioenregeling. Standaardcontract In de cao en in het Reglement betaald voetbal6 is tevens toepassing van het door de KNVB opgestelde standaardspelerscontract tussen de bvo en de contractspeler verplicht gesteld. Het standaardspelerscontract is overeengekomen tussen de KNVB, de FBO en de vakorganisaties VVCS en ProProf. Dit standaardcontract vormt de minimuminhoud van een tussen een bvo en contractspeler op te stellen arbeidsovereenkomst. 4.3
Kunstensector8
Ook buiten de sport komen beroepen voor waarvan de arbeidsverhoudingen evident afwijken van de gebruikelijke situaties. Een sector waar meer van dergelijke beroepen voorkomen is de kunstensector. Beroepen in de kunstensector zijn fysiek zwaar. Professionele dansers kunnen tot ongeveer hun 35ste jaar actief hun beroep uitoefenen, daarna niet meer. Professionele dans-, toneel-, orkest- en koorvoorstellingen worden vrijwel uitsluitend in weekenden en op avonden gegeven en vaak op veel verschillende locaties. Evenals de topsport kent de sector podiumkunsten het bestaan van het stipendium7, een geldelijke vergoeding voor talentvolle kunstenaars. Onderzoeksrapport In 2001 voerde Capgemini een onderzoek uit naar de arbeidsverhoudingen en arbeidsvoorwaarden van professionele kunstenaars.9 Het onderzoeksrapport geeft als belangrijke reden voor het afwijken van arbeidsverhoudingen van kunstenaars ten opzichte van gebruikelijke arbeidsverhoudingen dat ‘kunstenaars met name intrinsiek gemotiveerd zijn voor hun beroep’. Desondanks stelt het rapport dat ‘adequate arbeidsvoorwaarden noodzakelijk zijn om een attractieve kunstensector te waarborgen’. De conclusie van het onderzoek is dat de positie van veel professionele kunstenaars vraagt om adequate arbeidsvoorwaarden, aandacht voor arbeidsomstandigheden en arbeidstijden, en scholing- en loopbaanbeleid gericht op uit- en doorstroom naar andere beroepen na de kunstzinnige loopbaan (‘leven na de dans’). Andere conclusies van het rapport die relevant zijn: - verbetering van de sociale zekerheid en pensioenregeling; - het instellen van een sociaal faciliteringsbedrijf dat als arbeidspool/uitzendbureau de werkgeversrol kan vervullen; - het instellen van een transferpunt- en/of re-integratiepunt voor werklozen; 5. Dit betreft een overbruggingsregeling en een gewone ouderdomspensioenregeling. 6. Op grond van artikel 53 lid 1 KNVB Reglement betaald voetbal. 7. Voor deze paragraaf is gebruik gemaakt van informatie van de werkgeversorganisaties DOD (dans) en ACT (toneel) en zijn gesprekken gevoerd met een beroepsmusicus en een beroepszanger. 8. Een stipendium kan bijvoorbeeld worden toegekend door het Fonds voor Beeldende Kunsten en kan soms samen gaan met gemeentelijke subsidies voor kunstenaars. Uit informatie van de gemeente Amsterdam blijkt dat het stipendium door de Belastingdienst in sommige gevallen als inkomen uit arbeid wordt aangemerkt. 9. Capgemini en Ernst & Young, Arbeidsvoorwaarden kunstensector. Achterstanden, knelpunten, oplossingen, Capgemini en Ernst & Young, Utrecht.
Hoofdstuk 4 Een rondje langs andere velden
49
4
- - - -
pensioenvoorziening voor zelfstandigen; instellen van omscholingsfondsen; vormgeven aan levensfasebeleid; betere toerusting en organisatie van de werkgeversrol door middel van een centrale werkgeversorganisatie, kennis- en expertisebundeling, versterking van de P&O-functie ten behoeve van kleinere organisaties.
Goed werkgeverschap Het rapport noemt ‘goed werkgeverschap’ als belangrijke randvoorwaarde om de arbeidsverhoudingen op een adequate en op de specifieke omstandigheden toegesneden wijze vorm te geven. De aanbeveling voor één centrale werkgeversorganisatie heeft mede geleid tot samenwerking tussen de werkgeversorganisaties in dans (DOD), toneel (VNT) en orkesten (CNO). Inmiddels hebben de DOD en de VNT tot een fusie besloten. 4.3.1 Dans Een professionele dansloopbaan is doorgaans van korte duur. Op een leeftijd dat de carrière in een ander beroep soms nog van start moet gaan, zijn veel dansers reeds genoodzaakt een punt achter hun loopbaan te zetten. Kenmerkend voor de danssector is de Omscholingsregeling Dansers, die sinds 1986 bestaat. Dankzij deze regeling krijgen dansers hulp bij het kiezen van een tweede loopbaan, het financieren van een eventuele opleiding en het garanderen van een bepaald inkomensniveau. Dansers die onder de cao vallen, dragen tijdens hun carrière automatisch premies af voor dit fonds. Anderen – die als zzp’er werken (wat in de dans sporadisch voorkomt) – moeten dat op vrijwillige basis regelen. De Omscholingsregeling Dansers wordt gefinancierd uit een gedeelte van de werknemerspensioenpremie, daarnaast betaalt de werkgever een premie. Met overheidssteun zijn meer aantoonbare achterstanden ten opzichte van andere sectoren ingelopen. Zo kwam er in 1989 de Pensioenregeling, die voorziet in een pensioenopbouw tijdens de loopbaan van de danser. In 1991 volgde de CAO Dans met aparte bepalingen en regelingen over arbeidstijden en salariëring voor dansers, administratief en ondersteunend personeel en technici. De cao wordt onder meer ‘gebruikt’ voor afwijkende bepalingen van de flexwet en de Arbeidstijdenwet. 4.3.2 Toneel Het toneel kent ook een eigen cao, de CAO Theater. Deze cao onderscheidt – evenals die van de dans – drie beroepscategorieën: artistiek, technisch en overig. Ook de CAO Theater maakt gebruik van de mogelijkheid om van de flexwet af te wijken. Het streven is om in de cao meer specifieke bepalingen gericht op acteurs op te nemen, bijvoorbeeld op het terrein van werk- en rusttijden en vergoedingen. Cao-partijen hebben het standaardkarakter van de cao losgelaten, waardoor het mogelijk is geworden voor individuele acteurs om over de eigen inschaling te onderhandelen met de werkgever. Dat maakt het voor (sommige) acteurs mogelijk om de opgebouwde marktwaarde, bijvoorbeeld door deelname aan succesvolle televisieseries, ook in de salariëring als acteur te ‘verzilveren’.
50
Een wereld te winnen
4.3.3 Koren Nederland kent een aantal professionele koren, waarvan het Koor van de Nederlandse Opera, het Groot Omroepkoor en het Nederlands Kamerkoor de bekendste zijn. Het Koor van de Nederlandse Opera past de arbeidsvoorwaardenregelingen van de Nederlandse Opera toe, het Groot Omroepkoor die van de omroepen. Het Nederlands Kamerkoor heeft een eigen cao. Opvallend is de wijze waarop het Nederlands Kamerkoor flexibiliteit van de inzet van koorzangers in de cao heeft geregeld. Zij hebben een garantiecontract van zestig tot negentig procent van de volledige werkweek. De minimumomvang van het contract staat vast, maar in drukke tijden kan de koorzanger meer uren worden ingezet, zelfs tot boven de (gemiddelde) volledige werkweek. Hoewel sprake is van vrije keuze voor het lidmaatschap van een vakbond, is in de cao geregeld dat alle werknemers van het Nederlands Kamerkoor een vergoeding ontvangen ten behoeve van de betaling van de (jaar)contributie aan de vakbond FNV KIEM. 4.4
Europa
Ook in andere landen in de wereld heeft men te maken met de arbeidsrechtelijke vraagstukken waar wij ons nu over buigen. Een rondgang langs de Europese velden leert al snel dat veel landen gemeenschappelijke vraagstukken hebben rondom de arbeidsverhoudingen van beroepssporters. Verder valt op dat ook de mate waarin sociale partners zijn georganiseerd, zowel aan werkgeverskant als aan werknemerskant, van grote invloed is (bijvoorbeeld bij pensioenen). In veel Europese landen wordt verder veel gewerkt met standaardcontracten voor bepaalde tijd en er zijn dikwijls aanvullende afspraken gemaakt over hoe vaak een dergelijk contract mag worden verlengd. Opvallend genoeg lijkt binnen Europa nog nauwelijks afstemming te zijn tussen de verschillende sporten of landen waar het arbeidsrechtelijke aspecten betreft. European social dialogue Belangrijk in dit kader is te vermelden dat de sport in het algemeen een European social dialogue kent. Het betaald voetbal kent een afzonderlijke. Het doel hiervan is om in Europa tot gemeenschappelijke vaststelling te komen over thema’s als opleidingen, arbeidsvoorwaarden en de contractuele positie van de topsporters. Onderdeel van het laatste thema is te komen tot een collectief Europees standaardcontract met minimum requirements. In het betaald voetbal is een universeel contract voorgesteld door FIFpro en UEFA. Voor de sport in het algemeen is dit traject een gezamenlijk initiatief van EASE (European Association of Sport Employers, vertegenwoordiging van de Europese werkgevers in de sport) en EURO-MEI (de media-, entertainment-, kunst- en sportsector van UNI-Europa; EURO-MEI vertegenwoordigt Europese werknemers in de sport). Eind mei heeft de eerste formele sociale dialoog tussen EASE en EURO-MEI plaatsgevonden in Brussel, waaraan ook EU Athletes deelnam. Tijdens deze bijeenkomst is gesproken over de rechtspositie van de topsporter en de ontwikkeling van standaardcontracten. Een internationaal onderzoek door het Frans Olympisch Comité (CNOSF) gericht op specifieke contracten binnen de internationale sportsector, heeft hiervoor als basis gediend.10 Het rapport geeft drie belangrijke aanbevelingen:
10. French National Olympic Committee (2008), United towards a common goal: A European Sport. http://ease.franceolympique. com/art.php?id=20892.
Hoofdstuk 4 Een rondje langs andere velden
51
4
- allereerst is aandacht nodig voor de specifieke gezondheids- en veiligheidsaspecten van topsport. Omdat sportclubs atypische activiteiten ontplooien, zouden de gezondheids- en veiligheidsmaatregelen moeten worden bewaakt door een nieuw op te richten beroepsvereniging voor sportgeneeskunde; - ten tweede zal meer aandacht moeten komen voor de maatschappelijke carrière of opleiding van de professionele sporter. Dit kan bijvoorbeeld in de vorm van een algemeen verzekeringsfonds, betaald door de verschillende werkgevers, dat moet bijdragen in de opleidingsmogelijkheden van de sporters; - tot slot moeten er collectieve Europese standaardcontracten komen met minimum requirements die de professionele topsporters extra bescherming bieden in hun omgang met vaak dominante werkgevers (clubs). 4.4.1 Groot-Brittannië In Engeland zijn voetbal, rugby en cricket de belangrijkste professionele (team)sporten. Deze sporten hebben een belangenvereniging die opkomt voor de belangen van de topsporters. Samen met de clubs uit de hoogste competitie wordt onderhandeld over zaken als pensioen, financiën en opleidingen. De meeste van deze belangenorganisaties hebben zich aangesloten bij een overkoepelend orgaan voor alle professionele atleten in Engeland. Deze Professional Players Federation (PPF) vertegenwoordigt elf sportspecifieke atleten- of spelersorganisaties uit onder andere het voetbal, rugby, cricket, polo, ijshockey, snooker of golf. Halverwege 2008 sloot ook de British Athlete Association zich aan. De BAA vertegenwoordigt aangesloten olympische en paralympische atleten van de Engelse ploeg. Deze organisatie heeft echter geen collectieve overeenkomsten, maar is een gesprekspartner namens de atleten. Een belangrijke partij aan de werkgeverskant in de Engelse sportsector is SkillsActive. Deze organisatie maakt zich bij verschillende fondsen en beleidsmakers sterk voor de professionalisering van de Sportsector richt. SkillsActive richt zich op vijf aandachtsgebieden: sport en recreatie, gezondheid en fitness, kinderopvang, buitensport, en vakantieparken. Professionele sporters in Engeland hebben meestal een contract voor bepaalde tijd bij hun club. Dit contract moet worden goedgekeurd door zowel de overkoepelende bond als de league. Hierdoor hebben de beide koepels invloed op de omstandigheden van de spelers. In sommige sporten (zoals voetbal en cricket) wordt gewerkt met standaardcontracten. Bijzonder aan de meeste van deze contracten is dat dit arbeidscontract onbeperkt kan worden vernieuwd en er geen afspraken zijn verwoord over werktijden of reistijd. Net zo min krijgt een professionele sporter extra vergoedingen voor overwerken op avonden of in weekenden. Doorbetaald verlof is op dezelfde wijze geregeld als voor normale medewerkers, maar er wordt meestal pas buiten het sportseizoen gebruik van gemaakt. 4.4.2 Frankrijk Omdat men van mening was dat het Franse Olympisch Comité niet bedoeld was als werkgeversorganisatie, werd in 1997 COSMOS opgericht met als doel de belangen voor alle werkgevers in de sportsector te behartigen. In 2005 speelde deze organisatie een belangrijke rol bij de totstandkoming van de eerst collectieve overeenkomst voor de gehele Franse sport (CCNS). Deze collectieve overeenkomst bepaalt in grote lijnen het wettelijke kader waarbinnen elke sport afzonderlijk haar regels kan bepalen. Daarbij worden voor de meeste sporten standaardcontracten gebruikt. Sommige sporten eisen medeondertekening door de overkoepelende bond. Deze contracten
52
Een wereld te winnen
mogen in Frankrijk maximaal vijf seizoenen verlengd worden. De arbeidswet bepaalt de inhoud van deze contracten, maar de CCNS kan een aantal wijzigingen hierop aanbrengen. De meeste professionele atleten worden vertegenwoordigd door algemene vakbonden of (soms) door een speciale spelersorganisatie. 4.4.3 Spanje In Spanje zijn de belangrijkste professionele sporten voetbal, basketbal, handbal en wielrennen. Binnen al deze sporten zijn collectieve arbeidsovereenkomsten gesloten, waarbij delen van een standaardcontract zijn vastgesteld. Hierbij kan gedacht worden aan duur van het contract, werktijden en bepaalde verplichtingen van beide partijen. Vaak wordt een apart tweede contract gebruikt voor het regelen van de portretrechten. Het contract betreft een bepaalde periode of het behalen van een bepaalde prestatie. In beide gevallen kan het contract onbeperkt vernieuwd worden. Voor aanvang van het seizoen moet het contract getekend zijn door de club en de speler om vervolgens goedkeuring te krijgen van de overkoepelende bond. Pas hierna krijgt de speler een licentie om in een competitie uit te komen voor deze club. Het contract omvat dertig dagen betaald verlof, gelijk aan het gemiddelde voor ‘reguliere’ werknemers. 4.5
Noord-Amerika
De grote Noord-Amerikaanse sportcompetities (NFL, NBA, NHL en MLB) kenmerken zich door een strakke organisatiestructuur. De teameigenaren (verenigd in de leagues) en de spelers (verenigd in een spelersvakbond, bijvoorbeeld de NBA Player’s Association) leggen contractueel vast op welke wijze zij gezamenlijk hun product aan de man brengen en hoe men met elkaar omgaat. Deze afspraken worden voor een periode van enkele jaren vastgelegd in een Collective Bargaining Agreement (CBA). Deze CBA’s zijn bijzonder gedetailleerd en meestal enkele honderden pagina’s in omvang. Tegelijk bestond en bestaat er binnen het commerciële Noord-Amerikaanse sportmodel vanuit de winstgeoriënteerde eigenaren een sterke behoefte om onderlinge afspraken te maken over het uniformeren van arbeidsvoorwaarden. Dit gebeurt met het oog op het beperken van de economische concurrentie tussen teams en daarmee op het versterken van de sportieve concurrentie. 4.6
Conclusies
De conclusie van deze blik buiten de sector en over de grenzen is opbeurend. Naast de wijze waarop de arbeidsverhoudingen van beroepsvoetballers zijn geregeld, is het vanwege alle overeenkomsten tussen de artiesten- en kunstensector en de (top)sport ook bijzonder interessant om goed naar deze sectoren te kijken en de gevonden oplossingen mee te nemen. Hierbij valt te denken aan het opleidingsfonds en afspraken uit de CAO Dans voor dansers na hun actieve carrière. Zowel in het betaald voetbal als in de professionele kunstensector wordt professionaliteit van het werkgeverschap en de P&O-functie als een belangrijke randvoorwaarde voor professionele arbeidsverhoudingen aangemerkt. In de kunstensector heeft dat geleid tot versterking van de (centrale) werkgeversorganisatie(s) en tot het oprichten van een belangenorganisatie van acteurs. Het is tevens duidelijk geworden dat oplossingen voor specifieke arbeidsvoorwaardelijke knelpunten kosten met zich mee zullen brengen. In de kunstensector zijn deze kosten voor een deel door de overheid gefinancierd vanwege aantoonbare achterstanden ten opzichte van andere sectoren en het publieke belang van de kunstensector.
Hoofdstuk 4 Een rondje langs andere velden
53
4
Een rondgang langs andere landen in de wereld leert al snel dat veel landen gemeenschappelijke vraagstukken hebben over de arbeidsverhoudingen van beroepssporters. De Nederlandse sportsector kan enerzijds profiteren van de inzichten uit verschillende landen en sporten, anderzijds heeft Nederland de kans om – wanneer men er hier in slaagt een sportoverstijgend model te ontwikkelen – Europa-breed de toon te zetten voor een afgewogen professionaliseringsproces.
54
Een wereld te winnen
Hoofdstuk 5
Foto: Danny Lankers
Een visie naar professionele arbeidsverhoudingen
5
5.1
Inleiding
Het Nederlandse topsportbeleid is primair gericht op het optimaliseren van talentontwikkeling en het maximaliseren van (internationale) topprestaties. Dat is logisch: in de topsport draait het immers om winnen en topsporters willen op topniveau presteren. De laatste tijd groeit echter het besef dat een individuele topsporter de (wereld)top niet of nauwelijks meer op eigen kracht kan bereiken. De condities en randvoorwaarden waaronder de topsport wordt beoefend, zijn steeds meer bepalend voor de kans op succes. Arbeidsvoorwaardelijke voorzieningen en faciliteiten en begeleiding voor de sporters die hun sport als beroep uitoefenen, zijn zulke belangrijke randvoorwaarden. Een zorgvuldige manier van werken op het gebied van contracten en arbeidsverhoudingen zorgt voor rust bij de sporter en kan tijdrovende en vervelende problemen voorkomen. In de voorgaande hoofdstukken is echter naar voren gekomen dat de arbeidspositie van de beroepssporter in de praktijk nog niet goed geregeld is. Door een gebrek aan aandacht en relevante kennis bij zowel werkgevers als beroepssporters leidt dit in veel gevallen tot een gebrek aan professionaliteit waar het gaat om de arbeidsverhoudingen en de bijbehorende afspraken. In dit hoofdstuk geven wij onze visie weer die op korte termijn een substantiële bijdrage kan leveren aan het waar nodig wegwerken van de achterstanden en het treffen van voorzieningen ten behoeve van de arbeidspositie van de beroepssporters in Nederland. 5.2
Visie
Gegeven de heterogeniteit van de Nederlandse topsport is het niet wenselijk om te komen tot één uniform en gedetailleerd arbeidsrechtelijk afsprakenmodel voor de gehele Nederlandse topsport. Een compromismodel zou geen van de betrokken partijen aanspreken en zou daarmee zichzelf de das omdoen. De heterogeniteit van de sportmarkt pleit voor een decentrale aanpak, met voor beroepssporter en club maximale vrijheid om onderling zaken te regelen. De ervaring van de afgelopen decennia leert echter dat deze vrijheid in de praktijk in sommige gevallen leidt tot een gebrek aan professionaliteit waar het de arbeidsverhoudingen en de bijbehorende afspraken betreft. Om te komen tot professionele arbeidsverhoudingen in de gehele Nederlandse topsport, is sturing op kwaliteit noodzakelijk. Sturing die van bovenaf wordt vormgegeven door werkgevers- en werknemersorganisaties met voldoende inhoudelijke deskundigheid en ervaring, zonder dat er sprake is van een dichtgeregeld keurslijf van afspraken. De topsport vereist arbeidsverhoudingen à la carte: een model waarbij centraal wordt geregeld wat centraal kan, maar waarbij binnen deze centrale afspraken voor partijen op decentraal niveau nog voldoende vrijheid bestaat om zelfstandig onderlinge afspraken te maken. Geprojecteerd op de Nederlandse topsport leidt dit tot het voorstel om tot een modulair meerlagenmodel te komen, waarin elementen van de arbeidsverhoudingen nationaal en uniform worden geregeld en andere elementen sport- of zelfs clubspecifiek worden geregeld. Doel van dit alles is het creëren van professionelere arbeidsverhoudingen, zonder de contractvorming tussen sporters en hun werkgevers te laten verworden tot een juridische zoektocht. Via faciliterende en richtinggevende afspraken kunnen zij op eenvoudige wijze tot adequate afspraken en contracten komen.
56
Een wereld te winnen
5.3
Meerlagenmodel
Het meerlagenmodel sluit aan bij de drie organisatieniveaus die de Nederlandse topsport kent en waarvoor het vraagstuk van arbeidsverhoudingen relevant is: - de (top)sportsector als geheel; - het niveau van de individuele sport; - het clubniveau. Figuur 5.1 geeft globaal de voorziene driedeling weer. In het vervolg van dit hoofdstuk zullen wij dit model verder aanscherpen en uitwerken.
Figuur 5.1 Modulair meerlagenmodel.
Sectorniveau
Sportniveau
Clubniveau
Idealiter zijn op elk van de drie niveaus partijen actief die de belangen van werkgevers en werknemers in de topsport vertegenwoordigen (zie tabel 5.2). Deze partijen geven per niveau invulling aan de sociale dialoog, waarbij zij enerzijds de onderliggende niveaus voldoende vrijheden laten voor een eigen invulling, maar anderzijds kaderstellend/richtinggevend zijn met het oog op de gewenste professionaliseringsslag die op lagere niveaus gewenst is. Tabel 5.2 bevat een eerste indicatie van de betrokken partijen die op de verschillende niveaus gezamenlijk afspraken maken.
Hoofdstuk 5 Een visie naar professionele arbeidsverhoudingen
57
5
Tabel 5.2
Betrokken partijen op verschillende niveaus.
Niveau Sportsector Sporttak Club
Betrokken partijen NOC*NSF, Werkgeversorganisatie in de Sport, NL Sporter, FNV Sport, Atletencommissie, eventueel commerciële sponsorploegen. Sportbond, vertegenwoordigers van clubs (zoals HHCV en FEB) vertegenwoordigers van sporters (zoals NL Sporter en VVBW), bondsatletencommissie. Club, spelers, zaakwaarnemers, sponsoren.
De afspraken die deze partijen met elkaar maken, kunnen twee vormen hebben. Het kan gaan om: - faciliterende en kaderstellende afspraken; - hieruit afgeleide contractuele afspraken. De kaderstellende afspraken kunnen bijvoorbeeld gaan over de rollen die de verschillende betrokken partijen hebben binnen het arbeidsvoorwaardenproces, over hoe men met elkaar omgaat tijdens het onderhandelingsproces, over gezamenlijke ambities en commitment of over richtlijnen die men met betrekking tot bepaalde arbeidsrechtelijke thema’s wil meegeven aan lagere niveaus. Naast deze richtlijnen kunnen partijen op bepaalde punten ook komen tot concrete contractuele afspraken. Zo kunnen de partijen op sectorniveau in onderling overleg tot specifieke afspraken komen die voor alle beroepssporters in de sector gelden, bijvoorbeeld over de flexwet. Of ze kunnen minimum requirements vaststellen als het gaat om de voorwaarden waaraan de inhoud van (arbeids)contracten dient te voldoen. Op sportniveau kunnen de betrokken partijen de minimum requirements sportspecifiek op maat maken en sportspecifieke standaardcontracten opstellen voor de relatie sporter-club-nationaal team. Op clubniveau gaat het om het uiteindelijke contract tussen club en sporter. Zelfstandige beroepssporters (tennissers, golfers, motorsporters, et cetera) worden niet direct geraakt door de arbeidsrechtelijke professionalisering via het meerlagenmodel. Zij kennen geen directe gezagrelatie, maar sluiten doorgaans zakelijke contracten met evenement, sponsoren en organisatoren. Over het algemeen beschikken zij over genoeg ervaring of ondersteuning om dit zelfstandig in goede banen te leiden. Een mogelijk raakvlak ontstaat wanneer op termijn evenementenorganisatoren besluiten om – bij wijze van kwaliteitssignaal – hun contracten te laten aansluiten bij de algemene sectorafspraken. In het vervolg van dit hoofdstuk besteden wij geen verdere aandacht aan de zelfstandige beroepssporters. In de volgende drie paragrafen gaan we nader in op de drie verschillende niveaus. 5.3.1 Het sectorniveau Op sectorniveau kunnen de relevante vertegenwoordigende partijen in de eerste plaats afspraken maken over de rollen die de partijen vervullen en de wijze waarop zij met elkaar omgaan.
58
Een wereld te winnen
In de tweede plaats kunnen op dit niveau onderwerpen aan de orde komen als het gezamenlijk opzetten van loopbaanvoorzieningen en opleidingsfonds, gezondheidsaspecten en (ziektekosten) verzekeringen en pensioenvoorzieningen voor beroepssporters. In de derde plaats kunnen kaderstellende arbeidsrechtelijke afspraken gemaakt worden die voor de volledige Nederlandse topsport gelden. Daarbij gaat het om het vinden van een balans tussen ‘gewenste decentrale vrijheid’ en ‘noodzakelijke centrale sturing’. Te veel sturing leidt tot weerstand, te veel vrijheid belemmert de ontwikkeling van professionele arbeidsverhoudingen. Het is zaak de afspraken te beperken tot minimum requirements die zoveel als mogelijk door de hele sportsector worden onderschreven en die de arbeidsverhoudingen op lagere niveaus vereenvoudigen en sturen. De afspraken betreffen onder meer algemeen geldende procedure- en gedragsregels, bijvoorbeeld over zaken als fair play en dopingbestrijding. Ook sportbrede kwesties als het maken van specifieke afspraken rondom de flexwet worden op dit niveau vastgelegd. Het lijkt zinvol dat werkgevers en werknemers op sectorniveau richtinggevende afspraken maken over zaken die in ieder geval aan de orde moeten komen in arbeidscontracten in de topsport. Daarbij gaat het uitsluitend om het benoemen van de onderwerpen, het uitwerken ervan gebeurt op sport- en clubniveau. Zo kan er bijvoorbeeld worden afgesproken dat in contracten in ieder geval iets moet worden gezegd over de arbeidstijden, vakantie en verlof, ziekte en arbeidsongeschiktheid, doping, medische kosten bij blessures. Het idee van een ‘faciliterende cao’ komt hier opzetten. In de vierde plaats kunnen de gezamenlijke partijen op dit niveau ook een aantal contractuele afspraken vormgeven. Zij zijn de juiste partijen om namens hun achterbannen bindende afspraken te maken over bijvoorbeeld het stipendium (hoogte, voorwaarden) en deelname aan de olympische ploeg. Deze afspraken moeten terugkomen in de stipendiumregeling. Op het sectorniveau kan ook een vertegenwoordiging namens de commerciële ploegen (schaatsen, wielrennen) participeren. Als er – evenals bijvoorbeeld in Duitsland – een vertegenwoordigend orgaan van alle (grote) sportsponsoren zou bestaan, kan deze partij wellicht ook op sectorniveau aan tafel worden uitgenodigd, voor zover het om arbeidsrechtelijke aspecten gaat. 5.3.2 Het sporttakniveau Op het sporttakniveau maken de betrokken partijen arbeidsrechtelijke afspraken die aanvullend zijn op de algemene sectorafspraken. Dit gebeurt per sport. Daarmee wordt recht gedaan aan de onderlinge verschillen tussen sporten, bijvoorbeeld waar het gaat om: - de complexiteit van de arbeidsvoorwaarden, welke in de regel een afgeleide is van de mate van commercialisering van een sport; - de wens om binnen een sport collectieve afspraken te maken in plaats van individuele afspraken tussen clubs en spelers. De afspraken die op sportniveau worden gemaakt door de vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers, gelden voor alle partijen binnen de betreffende sport. De afspraken hebben in de eerste plaats betrekking op de rollen die de verschillende partijen vervullen en de omgang met elkaar.
Hoofdstuk 5 Een visie naar professionele arbeidsverhoudingen
59
5
In de tweede plaats maakt men aanvullende kaderstellende en faciliterende afspraken over de arbeidsrelaties binnen een specifieke sport. Daarbij gaat het opnieuw om het vinden van een balans tussen ‘gewenste decentrale vrijheid’ en ‘noodzakelijke centrale sturing’. Het kan bijvoorbeeld gaan om sportspecifieke aanvullingen op de arbeidstijden, vakantie en verlof, sportspecifieke antidopingafspraken of een nadere invulling van de eisen waaraan contracten moeten voldoen. Zo kan op sportniveau worden afgesproken dat werkgevers de vakbondscontributie voor hun rekening nemen. Ook het speelschema kan hier aan de orde komen en wellicht zijn zelfs collectieve afspraken mogelijk over een minimumvergoeding. Andere mogelijke arbeidsrechtelijke afspraken op sportniveau – die dus voor alle clubs en spelers gelden – betreffen bijvoorbeeld de relatie speler-club-nationaal team, de omgang met zaakwaarnemers, (collectieve) portretrechten en transferregels. In de derde plaats kunnen de betrokken partijen hun gezamenlijk overleg gebruiken om bepaalde afspraken onder te brengen in (sportspecifieke) contracten. Dat kan bijvoorbeeld gelden voor de voorwaarden voor het afstaan van internationals aan de sportbond. En hoe men (financieel) omgaat met een eventueel in het nationaal team opgelopen blessure. Ook op dit sporttakniveau geldt dat de afspraken van een zodanig abstractieniveau zijn dat zij door alle partijen kunnen worden onderschreven. De afspraken mogen niet strijdig zijn met die op het bovenliggende sectorniveau. 5.3.3 Het clubniveau Het laagste niveau van het meerlagenmodel betreft de arbeidsrechtelijke afspraken tussen clubs en individuele spelers. Het gaat hierbij ook om aanvullende afspraken die door partijen (club, speler, zaakwaarnemer, sponsor) worden gemaakt binnen de eerder genoemde afspraken op sector- en sportniveau. Hierbij gaat het om concrete en persoonsgebonden afspraken over zaken als salaris, premies, prestaties, verzekeringen, medische kosten, kleding en materiaal, et cetera. Deze afspraken mogen niet strijdig zijn met afspraken uit de bovenliggende niveaus. Betrokken partijen hebben op dit niveau veel vrijheid om onderlinge afspraken te maken. Dat is ook noodzakelijk in de competitieve sportmarkt die gekenmerkt wordt door kortlopende contracten en intensieve onderhandelingen tussen clubs en spelers, waarbij beide partijen vaak ook nog parallelle gesprekken voeren met alternatieve aanbieders. Vanuit de ambitie tot professionalisering zijn daarbij via het meerlagenmodel richtlijnen ingebouwd die voor zowel werkgever als werknemer een adequate onderhandeling en contractvorming faciliteren en garanderen. De afspraken op clubniveau worden in de meeste gevallen vastgelegd in een contractuele arbeidsovereenkomst tussen speler en club.
60
Een wereld te winnen
Figuur 5.3 Nadere invulling meerlagenmodel.
Sectorniveau
Sectorniveau Sporttakenniveau Sectorniveau
Sporttakenniveau Clubniveau Sporttakenniveau
Clubniveau
Clubniveau
5.4
Sociale dialoog over: - flexwet - minimum requirements - leven na de sport (pensioen, opleiden) - versterking sociale partners - afspraken stipendium - richtlijnen/kaderafspraken arbeidstijden, vakantie/ verlof, ziekte en arbeidsongeschiktheid - medische kosten bij blessures - rol makelaars/derden - afspraken t.b.v. zzp’ers - doping - Olympische Spelen
Sporttakspecifieke afspraken over: - minimum requirements - uiteenlopende modelcontracten - voorwaarden afstaan internationals - stipendiumafspraken - doping - aanvullende afspraken t.a.v. sectorale kaders - vergoeding vakbondscontributie
Individuele contracten met individuele arbeidsvoorwaarden
Uitzondering
In de heterogene topsportmarkt kan het voorkomen dat sociale partners in een bepaalde sport op enig niveau gezamenlijk concluderen dat zij niet kunnen leven met een afspraak waaraan zij vanuit het bovenliggende niveau gecommitteerd zijn. Het kan bijvoorbeeld voorkomen dat een club en een speler per se willen afwijken van een voor hun sport collectief afgesproken regel. Onder bepaalde voorwaarden is dit toegestaan, mits beide partijen deze afwijking expliciet vermelden in hun onderlinge contract. De voorwaarden waaronder dit kan en de exacte wijze waarop dit wordt geregeld, zijn onderwerp van de sociale dialoog op het bovenliggende niveau en dienen te zijn verwoord in bijbehorende (bovenliggende) afspraken.
Hoofdstuk 5 Een visie naar professionele arbeidsverhoudingen
61
5
5.5
Het sturen op professionalisering
Het meerlagenmodel biedt vertegenwoordigingen van werkgevers en van beroepssporters de mogelijkheid actief sturing te geven aan de professionalisering van de arbeidsverhoudingen in de topsport. Via hun afspraken op sectorniveau kunnen de betrokken partijen een richtinggevende impuls geven aan de wijze waarop arbeidsrelaties op lagere niveaus worden vormgegeven. Zo kunnen de betrokken vertegenwoordigers zich op sectorniveau gezamenlijk committeren aan het streven hun specifieke ‘afdelingen’ op het sportniveau in ieder geval afspraken te laten maken over bijvoorbeeld het gebruik van standaardcontracten en minimum requirements. Cruciaal hierbij is dat men de partijen op sportniveau zover krijgt dat er op deze punten íets wordt geregeld. Wát men regelt, is aan de betreffende partijen. Analoog aan dit traject kan op sportniveau bijvoorbeeld worden overeengekomen dat: • clubs altijd schriftelijke spelerscontracten dienen te hanteren; en • in deze contracten ten minste aandacht moet worden besteed aan de onderwerpen zoals afgesproken op sporttakniveau. Wat de clubs en speler daarover vervolgens regelen, is hun vrije keuze. Idealiter wordt op sportniveau het gebruik van standaardcontracten voorgeschreven. Hierover later meer. Het spreekt voor zich dat het vanuit het oogpunt van professionalisering wenselijk is om vooral zaken die door sociale partners arbeidsrechtelijk van groot belang worden geacht, op een zo hoog mogelijk niveau te regelen. De afweging tussen ‘centrale sturing’ en ‘decentrale vrijheid’ is daarbij een boeiende uitdaging. Idealiter worden door partijen op sectorniveau niet alleen arbeidsrechtelijke afspraken gemaakt, maar vinden deze partijen zich ook in het faciliteren en stimuleren van een volwassen sociale dialoog op de twee onderliggende niveaus. Dit betekent onder meer dat men zich inzet voor een adequate decentrale belangenvertegenwoordiging. Speciale aandacht lijkt daarbij gewenst voor: - sportspecifieke werknemersvertegenwoordiging. NL Sporter lijkt deze behoefte reeds te gaan vervullen met sportspecifieke ‘onderafdelingen’. Deze plannen staan echter nog in de kinderschoenen; - goede afspraken en sociale dialoog tussen de sportbond en de (vertegenwoordiging) van sportclubs. Bij enkele sporttakken hebben de clubs uitkomend in de hoogste klasse zich al verenigd, maar verloopt het overleg met de sportbond nog niet optimaal; - specifieke deskundige afvaardigingen vanuit de sportbond, sportclubs en commerciële ploegen voor een gedegen sociale dialoog met de vertegenwoordiging van sporters over arbeidsrechtelijke zaken. Een tot stand te komen ‘sociaal secretariaat’ aan werkgeverszijde zou als service- en kennisinstituut kunnen dienen voor de werkgevers in de sport. De WOS is beschikbaar om dit initiatief op zich te nemen vanuit haar ervaringen en kennis op het terrein van arbeidsverhoudingen in de sport. In dit kader lijkt het raadzaam om op een zo hoog mogelijk niveau afspraken te maken over concrete acties die bijdragen aan het realiseren van een evenwichtige dialoog op alle niveaus. Dit kan bijvoorbeeld door het sportniveau ‘voor te schrijven’ afspraken te maken over gezamenlijke com-
62
Een wereld te winnen
municatie richting spelers over het nut van het lidmaatschap van een vakbond, of mogelijk zelfs over betaling van de vakbondscontributie door de clubs. 5.6
Standaard(arbeids)contracten
Afspraken over het gebruik en de inhoud van (arbeids)contracten kunnen een substantiële bijdrage leveren aan de professionalisering van de arbeidsverhoudingen in de topsport. Het aanbieden van standaardcontracten is een praktische en effectieve manier om onderhandelingen tussen clubs en spelers te faciliteren en tegelijkertijd een kwaliteitsimpuls te geven. Voor contracten geldt hetzelfde als voor de arbeidsverhoudingen in het algemeen: de heterogeniteit van de sportsector maakt het gebruik van uiteenlopende (standaard)contracten noodzakelijk. Zo zullen partijen in een gecommercialiseerde sport als wielrennen of schaatsen behoefte hebben aan uitgebreidere contracten dan spelers in de badmintonhoofdklasse. Ook binnen één sport kunnen de contracten echter uiteenlopen van omvangrijk en gedetailleerd voor professionele spelers tot beknopt en eenvoudig voor een nog studerende jeugdspeler. Ook hier geldt dat een modulaire opbouw van contracten de mogelijkheid biedt om voor elke arbeidsrelatie het juiste standaardcontract samen te stellen: contracten à la carte. Door het aanbieden van standaardcontracten – opgebouwd uit standaardcontractmodules – wordt gewaarborgd dat alle relevante arbeidsrechtelijke aspecten worden meegenomen en dat dit op de juiste wijze gebeurd. Het schema in tabel 5.4 (op de volgende pagina) bevat] een eerste aanzet voor de opbouw van gedifferentieerde standaardcontracten. De standaardcontracten – of de modules waaruit deze worden samengesteld – kunnen op sectorniveau ontwikkeld worden, onder het toeziend oog en met medewerking van alle betrokken partijen. De op sectorniveau betrokken partijen beschikken samen over meer dan voldoende kennis om tot een aantal werkbare standaardcontracten te komen. Bovendien kan bij deze ontwikkeling gebruik worden gemaakt van bestaande contractvormen uit binnen- en buitenland. Idealiter wordt op sportniveau voorgeschreven welke vrijheidsgraden partijen op clubniveau hebben bij het kiezen of samenstellen van hun standaardcontract. Zo kan per sport een bepaald relevant minimumniveau aan contractkwaliteit worden gewaarborgd.
5 Hoofdstuk 5 Een visie naar professionele arbeidsverhoudingen
63
Tabel 5.4
Uiteenlopende standaard(arbeids)contracten.
A-contract B-contract C-contract Sectorafspraken Fairplay-code en anti-dopingcode Algemene verplichtingen werkgever en werknemer Afspraken bij mogelijke selectie Nederlands Olympisch Team Sportafspraken Transfers Werkgeversrelaties club-bond bij evt selectie nationaal team Club betaalt (deel) vakbondscontributie Clubafspraken Salaris of vergoeding Premies en bonussen Reiskosten Tegenprestatie
• • •
• • •
• • •
• • •
• • •
• • •
• • • •
• • • •
• • • •
Gedragsregels Conflicten Kleding en materiaal
• • •
• • •
• • •
Werktijden en speel- en trainingsschema Vakantie en verlof Ziekte en arbeidsongeschiktheid
• • •
• • •
• • •
Auto en huisvesting Pensioenopbouw Opleidingen Ziektekosten Medische begeleiding Representatieve taken voor de club, waaronder clinics
• • • • • •
• • • • • •
Betaling agenten en zaakwaarnemers Persoonlijke sponsoring en commerciële activiteiten Boetes en schorsingen Portretrechten
• • • •
5.7
Invoering
Om vanuit de huidige situatie te komen tot het ideaalbeeld van een meerlagenmodel, is naar onze opvatting een groeitraject nodig. Dit groeitraject kent zowel een horizontale als een verticale dynamiek, zoals geschetst in figuur 5.5. Nadat eerst op sectorniveau afspraken zijn gemaakt over een gezamenlijk professionaliseringstraject, wordt begonnen met het uitwerken van de sectorale ambities en afspraken over rollen en taken. Ook hierbij kan geprofiteerd worden van bestaande samenwerkingsvoorbeelden uit andere bedrijfstakken of uit andere sportomgevingen (zie hiervoor hoofdstuk 4).
64
Een wereld te winnen
Vervolgens wordt in een of meerdere sporten bij wijze van pilot het sport- en clubniveau concreet vormgegeven. Dit betreft in de eerste plaats het initiëren van de decentrale sociale dialoog door het organiseren van een adequate vertegenwoordiging van werkgevers en werknemers. In de tweede plaats gaat het om het, binnen deze sociale dialoog, maken van concrete sportspecifieke afspraken in aanvulling op de algemene sectorafspraken. Tegelijk wordt op sectorniveau begonnen met het ontwikkelen van standaardcontracten en/of -modules. Figuur 5.5 geeft in hoofdlijnen weer hoe de invoering van het meerlagenmodel zich binnen de sport kan voltrekken.
Figuur 5.5 Professionaliseringstraject.
5.8
Regiegroep
Zoals hiervoor beschreven, dienen er eerst op sectorniveau afspraken te worden gemaakt over een gezamenlijk professionaliseringstraject. Onderdeel van deze afspraken is het uitwerken van de sectorale ambities en afspraken over rollen en taken. Vanwege het grote aantal betrokken partijen bij de arbeidsverhoudingen van beroepssporters is een deskundige regiegroep gewenst en noodzakelijk om de ontwikkeling en invoering van het professionaliseringstraject plaats te laten vinden en te begeleiden. De regiegroep dient te bestaan uit gezaghebbende vertegenwoordigers van de verschillende partijen en enkele onafhankelijke deskundigen die er zorg voor moeten dragen dat op voorhand commitment en inbreng van de diverse betrokken partijen worden gerealiseerd. De regiegroep dient daarbij als taak mee te krijgen een groslijst samen te stellen van belangrijke arbeidsvoorwaardelijke onderwerpen die door betrokken partijen gezamenlijk onderschreven worden en vervolgens
Hoofdstuk 5 Een visie naar professionele arbeidsverhoudingen
65
5
als onderwerpen voor de sociale dialoog op sector niveau dienen. Doel daarvan is ervoor te zorgen dat op (korte) termijn een substantieel begin wordt gemaakt met het waar nodig wegwerken van achterstanden en het treffen van voorzieningen ten behoeve van de arbeidspositie van de beroepssporters in Nederland. Het bestuurlijke voorzitterschap van de regiegroep kan in handen komen van bijvoorbeeld de voorzitters van de WOS en NL Sporter, of een onafhankelijke voorzitter. Een operationele werkgroep – die rapporteert aan de regiegroep – zou de vereiste uitvoerende werkzaamheden voor haar rekening kunnen nemen.
66
Een wereld te winnen
Hoofdstuk 6
Foto: Danny Lankers
Conclusies en aanbevelingen
6
6.1
Inleiding
De voorgaande hoofdstukken hebben inzicht gegeven in de huidige arbeidsverhoudingen van beroepssporters in Nederland. Enerzijds is in kaart gebracht hoe de arbeidsverhoudingen momenteel geregeld zijn. Anderzijds zijn met oplossingsrichtingen en een visie handvatten aangereikt voor de verdere professionalisering van de arbeidsverhoudingen van beroepssporters. De ervaringen in aanverwante sectoren en in andere landen hebben daarbij als perspectief en voeding gediend. Dit slothoofdstuk geeft een reeks conclusies en aanbevelingen. Daarbij zijn de aanbevelingen onderverdeeld in aanbevelingen voor het proces, aanbevelingen voor de organisatiekracht van werkgevers en beroepssporters en inhoudelijke aanbevelingen. Tot slot is een opzet geformuleerd over het vervolgtraject zoals wij dat voor ogen hebben. De conclusies, aanbevelingen en het vervolgtraject zijn geformuleerd vanuit de wenselijkheid om op korte termijn een substantieel begin te maken met het wegwerken van achterstanden en het treffen van voorzieningen ten behoeve van de arbeidspositie van beroepssporters in Nederland. Het einddoel is het leveren van een bijdrage aan een beter topsportklimaat in Nederland. 6.2
Conclusies
1. Aanzienlijk volume aantal beroepssporters in Nederland Uit nader onderzoek blijkt dat het aantal beroepssporters in Nederland voor wie de sportbeoefening een geheel of gedeeltelijk middel van bestaan is, geraamd kan worden op 3.700. Inclusief een conservatieve schatting van het aantal voetballers dat een bepaalde vorm van beloning ontvangt in het amateurvoetbal, ligt de raming van het aantal beroepssporters op 4.600. 2. Atypische arbeidsverhouding beroepssporter De arbeidsverhouding van de beroepssporter kenmerkt zich als atypisch. De arbeidspositie van een beroepssporter wordt in belangrijke mate beheerst door zijn sportieve resultaten. De professionele topsportloopbaan is slechts van korte duur en wijkt ten aanzien van de arbeidstijden af van ‘normale werknemers’. Bovendien is topsport zowel lichamelijk als psychisch een zware belasting. Verder zijn statuten, (doping)reglementen en besluiten van de (internationale) sportbond (indirect) van invloed op de arbeidspositie. De beroepssporter staat ook in relatie tot een groot aantal partijen. Tot slot kan de marktwaarde van sommige beroepssporters ver boven die van anderen liggen. 3. Grote diversiteit aan belangenorganisaties en vertegenwoordigers Aan werkgeverskant bestaat een grote diversiteit aan organisaties die mogelijk werkgever of opdrachtgever van beroepssporters zijn (clubs, sportbonden, NOC*NSF, Fonds voor de Topsporter, commerciële sponsorploegen). Iedere organisatie heeft daarbij zijn eigen belangen. De vertegenwoordiging van partijen is versnipperd georganiseerd. Dit kan centraal overleg lastig maken. 4. Grote diversiteit aan ontwikkelingen per sporttak De Nederlandse topsport is heterogeen. Elke sporttak heeft een eigen identiteit, sportspecifieke ontwikkelingen en een eigen mate van professionaliteit en commercialisering. Dat heeft zijn weerslag op de arbeidsverhoudingen. Op dit terrein bestaan er dan ook grote verschillen tussen de sporttakken.
68
Een wereld te winnen
5. Versnipperde en zwak georganiseerde vertegenwoordiging beroepssporters Behalve de betaaldvoetballers zijn de beroepssporters in Nederland gering georganiseerd. De vertegenwoordiging van beroepssporters in Nederland, zoals NL Sporter en de VVBW (beroepswielrenners), kenmerkt zich als diffuus en financieel zwak en heeft weinig slagkracht. 6. Gebrek aan kennis over arbeidsverhoudingen bij sportorganisaties Nog te weinig sportorganisaties beschikken over relevante (juridische) kennis over arbeidsverhoudingen en arbeidsaangelegenheden. Een gebrek aan aandacht, geld en mankracht speelt hierbij een rol. Het gevolg is dat de arbeidsverhoudingen en bijbehorende afspraken in veel gevallen een gebrek aan professionaliteit kennen. 7. Te weinig aandacht voor fiscaliteiten Er is bij sportorganisaties nog te weinig kennis over en aandacht voor de juiste en volledige toepassing van de fiscale regelgeving en loonheffingen, zoals het afdragen van loonbelasting en premies werknemersverzekeringen. In veel gevallen leidt dit tot een gebrekkige fiscale administratie. 8. Gebrekkige kennis over arbeidscontracten bij beroepssporters Beroepssporters zijn snel geneigd een contract te ondertekenen zonder te onderhandelen. De oorzaak daarvan is dat het sporters, mede vanwege hun jonge leeftijd, vaak ontbreekt aan de juiste kennis en inzicht om de exacte inhoud van een contract, en daarmee de gevolgen, te overzien. In de praktijk blijkt ook dat slechts enkele sporters worden begeleid door deskundigen die hun belangen behartigen. Daarnaast speelt de passie voor het topsportersvak een rol; de intrinsieke motivatie om topsporter te zijn, overschaduwt in veel gevallen de roep om betere arbeidsverhoudingen en -voorwaarden. 9. Wet flexibiliteit en zekerheid ongebruikelijk en onwenselijk De regels van de flexwet leiden in de praktijk tot ongewenste situaties in de arbeidspositie van beroepssporters. Vanwege de aard van de functie van de beroepssporter worden contracten voor onbepaalde tijd in de sportwereld en bij de beroepssporter zelf als ongebruikelijk en onwenselijk gezien. Daarnaast blijkt in de praktijk dat de regels van de flexwet niet altijd (correct) worden toegepast. 10. Geen vangnet voor uitvallende jonge talenten Het aantal talentprogramma’s in Nederland voor jonge sporttalenten neemt toe. Niet ieder talent haalt echter de top of kan uiteindelijk de sport als beroep uitoefenen. Er is in Nederland nog te weinig aandacht hiervoor en er is nog geen vangnet voor uitvallende jonge talenten. 11. Weinig aandacht en voorzieningen voor het (maatschappelijke) bestaan na de topsportcarrière Vanuit de beroepssporters zelf en de sportwereld is betrekkelijk weinig aandacht voor de maatschappelijke positie en het welbevinden van oud-topsporters. Voorzieningen op maatschappelijk terrein ten behoeve van de topsportcarrière of ter voorbereiding of verdere ontwikkeling van de maatschappelijke carrière ontbreken of zijn versnipperd georganiseerd. Dat geldt onder meer voor opleidings- en pensioenvoorzieningen.
Hoofdstuk 6 Conclusies en aanbevelingen
69
6
12. Collectieve (ziektekosten)verzekeringen en zorgvoorzieningen ontbreken Voor een groot deel van de beroepssporters bestaan geen collectieve ziektekostenverzekeringen en zorgvoorzieningen, hoewel de toegankelijkheid van medische zorg voor werkgevers en beroepssporters van cruciaal belang is om op een gezonde manier topprestaties te kunnen leveren. 13. Weinig eenduidigheid rondom doping en arbeidsrechtelijke aspecten Rondom doping en arbeidsrechtelijke aspecten is momenteel nog weinig eenduidigheid. Er bestaat een spanningsveld tussen de dopingovertreding aan de ene kant en de arbeidsrechtelijke consequenties die een werkgever daaraan kan verbinden, aan de andere kant. Sportorganisaties blijken behoefte te hebben aan een eenduidig beleid hieromtrent. 14. Verantwoordelijkheden en rollen bij stipendiumsporters onduidelijk Anders dan bij een werkgever-werknemerrelatie is het rondom de topsporters met een stipendium niet altijd helder geregeld welke partijen welke verantwoordelijkheden hebben als het gaat om arbeidsaangelegenheden. De rol van het Fonds voor de Topsporter, waarmee de stipendiumsporter een fictieve dienstbetrekking heeft, is in dit kader beperkt, omdat het Fonds slechts belast is met de uitvoering van de stipendiumregeling. 15. Hoogte stipendiumuitkering ontoereikend De (hoogte van de) stipendiumuitkering geeft sporters onvoldoende de mogelijkheid om voor zichzelf zo gunstig mogelijke randvoorwaarden op maatschappelijk terrein te scheppen. Zeker de sporters die zich in een latere levensfase bevinden en bijvoorbeeld een gezin hebben en daardoor hogere vaste lasten, komen in een spagaat terecht tussen topsportcarrière en maatschappelijke carrière. 16. Socialezekerheidspositie A-, B- en HP-sporters onduidelijk Er bestaan onduidelijkheden rondom de socialezekerheidspositie van de A-, B- en HP-sporters. Vooral over de toepassing van WW-rechten en bijstandsrechten voor deze sporters bestaan op basis van de jurisprudentie discussies. 6.3 6.3.1
Aanbevelingen Aanbevelingen voor het proces
1. Noodzakelijke inhaalslag Het huidige gebrek aan professionaliteit en heldere afspraken ten aanzien van de arbeidsverhoudingen rondom de beroepssporters in Nederland maakt een forse inhaalslag op dit terrein noodzakelijk. 2. Noodzakelijke centrale sturing en gewenste decentrale vrijheid Gezien de heterogeniteit rondom arbeidsverhoudingen van beroepssporters in Nederland is een gezamenlijk professionaliseringstraject gewenst. Daarbij wordt centraal geregeld wat centraal kan, maar binnen deze centrale afspraken bestaat voor partijen op decentraal niveau nog voldoende vrijheid om zelfstandig onderlinge afspraken te maken. Wij verwijzen naar hoofdstuk 5 voor een nadere uitwerking.
70
Een wereld te winnen
3. Instellen regiegroep en operationale werkgroep Vanwege het grote aantal betrokken partijen bij de arbeidsverhoudingen van beroepssporters is een deskundige regiegroep gewenst en noodzakelijk om de ontwikkeling en invoering van het professionaliseringstraject plaats te laten vinden en te begeleiden. De regiegroep dient de sectorale ambities en afspraken over rollen en taken van werkgevers en werknemers uit te werken. De regiegroep bestaat uit gezaghebbende vertegenwoordigers van de betrokken partijen en enkele onafhankelijke deskundigen die er zorg voor moeten dragen dat op voorhand commitment en inbreng van de partijen in het werkveld worden gerealiseerd. De regiegroep dient als taak te krijgen een groslijst samen te stellen van arbeidsvoorwaardelijke onderwerpen en oplossingen die ervoor zorgen dat op (korte) termijn een substantieel begin wordt gemaakt met het waar nodig wegwerken van achterstanden en het treffen van voorzieningen ten behoeve van de arbeidspositie van de beroepssporters in Nederland. Het bestuurlijke voorzitterschap van de regiegroep kan in handen komen van bijvoorbeeld de voorzitters van de WOS en NL Sporter, of een onafhankelijke voorzitter. Een operationele werkgroep – die rapporteert aan de regiegroep – zou de vereiste uitvoerende werkzaamheden voor haar rekening kunnen nemen. Het is gewenst om op korte termijn de regiegroep en operationele werkgroep te formeren en aan het werk te zetten. 6.3.2
Aanbevelingen voor organisatiekracht
1. Betere toerusting en organisatie aan werkgeverskant Er dient aan de werkgeverskant een betere toerusting en organisatie te komen. Dat kan door middel van kennis- en expertisebundeling. Het strekt tot aanbeveling aan werkgeverszijde een ‘sociaal secretariaat’ tot stand te brengen dat kan dienen als service- en kennisinstituut voor werkgevers in de sport. Dit werkgeversplatform zal aan de volgende functies invulling geven: - het bieden van een kennis- en expertisecentrum voor de werkgevers van de topsporters; - het bieden van een servicepunt voor de werkgevers; - het treffen van gemeenschappelijke regelingen, zoals uiteenlopende (model)contracten, met betrekking tot de arbeidsverhoudingen en -voorwaarden voor topsporters; - het vertegenwoordigen van de werkgevers waar het verantwoordelijkheden van sociale partners betreft. De WOS is beschikbaar om dit initiatief op zich te nemen vanuit haar ervaring en kennis op het terrein van arbeidsverhoudingen in de sport. 2. Vergroten van professionalisering van werkgeverschap binnen sportorganisaties Het kennis- en expertiseniveau van sportorganisaties op het terrein van het werkgeverschap moet over de hele linie naar een hoger niveau worden gebracht. Naast het inrichten van een ‘sociaal secretariaat’ aan werkgeverszijde als service- en kennisinstituut is er ook voor de sportbonden een belangrijke taak weggelegd in de informatievoorziening richting de sportverenigingen. 3. Structureren en verstevigen van de belangenbehartiging van beroepssporters Een stevige en meer gestructureerd ingerichte belangenorganisatie van de beroepssporters is voor individuele belangenbehartiging van beroepssporters en collectieve vertegenwoordiging noodzakelijk. Vanuit kennis- en expertisebundeling strekt een (stevigere) vorm van samenwer-
Hoofdstuk 6 Conclusies en aanbevelingen
71
6
king tussen de werknemersvertegenwoordigingen in de sport (NL Sporter, FNV Sport, VVBW, VVCS, ProProf) tot aanbeveling. Hierbij is van belang dat ieders rol helder is en die rol ook voor alle partijen in de sportsector bekend is. 4. Optimalisering en uitbreiding interne organisatie van de belangenorganisatie van beroepssporters Het is noodzakelijk dat de interne organisatie en financiële positie van de belangenbehartiging van beroepssporters een impuls krijgen. Er moet een zo hoog mogelijke organisatiegraad – zowel kwalitatief als kwantitatief – onder beroepssporters in de sector worden nagestreefd. Een eerste stap kan een model zijn waarin het lidmaatschap bij een werknemersvertegenwoordiging wordt ondersteund en de werkgevers de (jaar)contributie van de topsporters voor hun rekening nemen. 6.3.3
Inhoudelijke aanbevelingen
1. (Sectorale) cao Vanwege de behoefte aan specifieke afspraken over de regels die voortvloeien uit de flexwet, is een (sectorale) cao voor beroepssporters noodzakelijk. In deze cao dienen vertegenwoordigers van werkgevers en beroepssporters naast specifieke afspraken rondom de flexwet ook kaderstellende minimumafspraken te maken. De cao dient sectoraal te regelen wat sectoraal kan, maar dient voor partijen op decentraal niveau voldoende vrijheid te bieden om (binnen deze sectorale afspraken) zelfstandig onderlinge afspraken te maken. De cao-afspraken moeten een evenwichtige balans vinden tussen flexibiliteit en zekerheid rondom de arbeidspositie van beroepssporters. 2. Minimum requirements voor (standaard)contracten Op sectoraal niveau en per sporttak dienen standaardcontracten en minimum requirements over het gebruik en de inhoud van contracten vastgesteld te worden. Een relevant minimumniveau aan contractkwaliteit is noodzakelijk. Het afspreken van minimum requirements en het aanbieden van standaardcontracten, gedifferentieerd naar sporttak, zijn praktische en effectieve manieren om onderhandelingen tussen clubs en spelers te faciliteren en tegelijkertijd een kwaliteitsimpuls te geven. De minimum requirements dienen door de hele sportsector onderschreven te worden. 3. Beleid en kaders voor arbeidspositie van beroepssporters en (internationale) antidopingreglementen Als onderdeel van de kaders dienen omgangsregels en ieders verantwoordelijkheden tussen de werkgever en de beroepssporter te worden vastgelegd. Ook is het belangrijk dat op sectorniveau eenduidige kaders afgesproken worden omtrent arbeidsrechtelijke consequenties bij dopingovertredingen van beroepssporters. 4. Opleidingsfonds en collectieve opleidingsregeling voor beroepssporters In navolging van andere sectoren in Nederland strekt het tot aanbeveling de mogelijkheden voor een opleidingsfonds en een opleidingsregeling voor beroepssporters te onderzoeken. Het fonds en de regeling moeten ervoor zorgen dat beroepssporters hulp kunnen krijgen bij het kiezen van een tweede loopbaan en het financieren van een eventuele opleiding. De WOS is bereid de mogelijkheden hiernaar te onderzoeken, evenals mogelijke financieringsmiddelen. Daarnaast
72
Een wereld te winnen
moet worden onderzocht of binnen de huidige opleidingsvoorzieningen van onder andere Randstad uitbreiding mogelijk is. 5. Opleidingsvoorzieningen voor jonge talenten Er dient meer aandacht te komen voor de grote groep talenten die op jonge leeftijd topsport bedrijft. Aangezien niet alle talenten de top bereiken en uitvallen, dient een vangnet voor deze jonge sporters gecreëerd te worden, bijvoorbeeld via opleidingsvoorzieningen gedurende de topsportbeoefening. 6. Pensioenregeling voor beroepssporters Er dient een pensioenregeling voor beroepssporters georganiseerd te worden, waarbij een traditionele ouderdomspensioenregeling niet de voorkeur heeft. Een bijzondere vorm van een spaarregeling of levensloopregeling, die de beroepssporter in staat stelt zich na zijn loopbaan te kunnen oriënteren op zijn nieuwe loopbaan, is gepaster. 7. Collectieve ziektekostenverzekering met arbeidsgerelateerde zorgvoorzieningen Als aanvulling op de normale (dagelijkse) voorzieningen bij de club, sportbond of NOC*NSF dient er een basis(beroepssporters)verzekering te komen, waarin afspraken staan rondom snelle diagnoses bij blessures, aanvullende diagnostieken (MRI-scans en echo’s), speciale revalidatietherapieën en een topsportmedisch keuringsaanbod. 8. Helderheid over verantwoordelijkheid rond stipendiumregeling Als het gaat om de stipendiumsporters, dienen de rollen en verantwoordelijkheden van het Fonds voor de Topsporter, NOC*NSF, de sportbonden en de clubs helder gemaakt te worden, zeker als het gaat om arbeidsaangelegenheden en dagelijkse begeleiding. 9. Stipendiumuitkering een basisrecht De keuze om het optimale uit een topsportcarrière te halen, moet voor topsporters aantrekkelijker worden. Maak van de stipendiumuitkering een basisrecht, waarbij de stipendiumsporter niet wordt gekort op het stipendium als hij bijverdiensten heeft uit bijvoorbeeld een arbeidscontract met zijn club. Daarmee kunnen topsporters een inkomen op marktconform niveau opbouwen. Het totale inkomen van de sporter (stipendium plus bijverdiensten) kan daarbij gekoppeld worden aan een bepaald maximum, waarmee het basisrecht op het stipendium vervalt als het totale inkomen van een grootverdienende sporter meer is dan het gestelde maximum. 10. Stipendiumuitkering een gedifferentieerde beloningsstructuur In de stipendiumregeling dient een differentiatie naar leeftijd en leefsituatie van de topsporter aangebracht te worden, maar ook naar de mate waarin de sporter zijn bijverdiensten ten goede laat komen aan de optimale uitvoering van zijn sportbeoefening. Ook investeringen waarmee de topsporter zich zo gunstig mogelijke randvoorwaarden op maatschappelijk terrein verschaft gedurende zijn topsportcarrière of ter voorbereiding of verdere ontwikkeling van zijn maatschappelijke carrière, dienen hierin vanuit goed werkgeverschap meegenomen te worden. 11. Stipendiumregeling socialer Binnen de stipendiumregeling dienen meer voorzieningen gecreëerd te worden waarmee de sporter voor zichzelf zo gunstig mogelijke voorwaarden op maatschappelijk terrein kan verschaf-
Hoofdstuk 6 Conclusies en aanbevelingen
73
6
fen gedurende zijn topsportcarrière, of ter voorbereiding of verdere ontwikkeling van zijn maatschappelijke carrière. In dit kader dienen er voorzieningen te komen waarbij de sporter zijn bijverdiensten via een vorm van een levensloop- of pensioenregeling kan sparen om zich na zijn loopbaan te kunnen oriënteren op zijn nieuwe loopbaan. 12. Onderzoek socialezekerheidspositie topsporters Er moet een volledig beeld komen van de huidige socialezekerheidspositie van de sporters met een A-, B- en HP-status. Op basis van dat beeld dient in overleg met het Fonds voor de Topsporter, NOC*NSF, de sporters, het UWV en de betrokken ministeries bezien te worden of het gewenst en noodzakelijk is een bijzondere regeling voor topsporters binnen de sociale zekerheidswetgeving te realiseren. 13. Topsporters in dienst bij andere werkgevers Onderzoek of de bestaande programma’s voor topsporters bij Defensie en politie ook bij andere werkgevers ingevoerd kunnen worden. 6.3.4 Het vervolgtraject De WOS heeft op basis van de aanbevelingen die in dit rapport zijn geformuleerd, de ambitie om door middel van een stappenplan van start te gaan met het gezamenlijke professionaliseringstraject (zie hoofdstuk 5). Het strekt tot aanbeveling dit professionaliseringstraject zo snel mogelijk in gang te zetten. Het stappenplan dat aan de basis van het gezamenlijke professionaliseringstraject kan staan, zou er als volgt uit kunnen zien.
Opstellen voorstel vervolgtraject, akkoord VWS Opstellen gedetailleerd plan van aanpak Samenstellen regiegroep Opstellen gezamenlijke ambities sociale partners Ontwikkelen concept afspraken op sectorniveau Ontwikkelen (standaard)contracten voor clubniveau Eventueel pilot aantal sporttakken (afspraken op sportniveau) Ontwikkelen en vaststellen afspraken op sectorniveau en (standaard)contracten Opstellen evaluatierapport (incl. roll out-plan voor rest sportsector)
juli-augustus 2009 augustus 2009 september 2009 augustus-oktober 2009 oktober 2009-april 2010 oktober 2009-april 2010 oktober 2009-april 2010 oktober 2009-mei 2010 mei 2010
Gezamenlijk overleg met het Ministerie van VWS moet leiden tot het ontstaan van het concrete perspectief dat de gewenste en noodzakelijke investeringen om tot verdere professionalisering van de arbeidsverhoudingen van beroepssporters te komen, ook daadwerkelijk zullen gaan plaatsvinden. Het is evident dat hierbij ook financiering nodig is.
74
Een wereld te winnen
Foto: Danny Lankers
Begrippen en literatuur
Begrippenlijst BAC BW cao CAOP CBP CFK DTS EASE FBO FEB FIFA flexwet HHCV HP IOC ktr. P&O rb. Stb. UCI UvA UvT VVBW VVCS VWS UWV WADA WCPP WOS zzp
76
Bonds AtletenCommissie Burgerlijk Wetboek collectieve arbeidsovereenkomst Centrum Arbeidsverhoudingen Overheidspersoneel College Bescherming Persoonsgegevens Contractspelersfonds KNVB Defensie Topsport Selectie European Association of Sport Employers Federatie Betaald voetbal Organisaties Federatie Eredivisie Basketball Fédération Internationale de Football Association Wet flexibiliteit en zekerheid Hockey Hoofdklasse CV High Potential Internationaal Olympisch Comité kantonrechter Personeel & Organisatie rechtbank Staatsblad Union Cycliste Internationale Universiteit van Amsterdam Universiteit van Tilburg Vereniging voor Beroepswielrenners Vereniging voor Contractspelers Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen World Anti-Doping Agency World Class Performance Programme Werkgeversorganisatie in de Sport zelfstandige zonder personeel
Een wereld te winnen
Literatuurlijst - Algemene Rekenkamer (2008), Topsport in Nederland, Algemene Rekenkamer, Den Haag. - Atletencommissie NOC*NSF (2003), Toegankelijkheid sportmedische zorg voor topsporters, APE, Den Haag. - Bottenburg, M. van (2000), Het topsportklimaat in Nederland, Diopter – Janssens & Van Bottenburg bv, Den Bosch. - Bottenburg, M. van (2009), Op jacht naar goud. Het topsportklimaat in Nederland, 19982008, Arko Sports Media, Nieuwegein. - Capgemini en Ernst & Young, Arbeidsvoorwaarden kunstensector. Achterstanden, knelpunten, oplossingen, Capgemini en Ernst & Young, Utrecht. - FBO (2008), FBO 1968-2008, van pressiegroep tot dienstverlener, FBO, Maarsbergen. - French National Olympic Committee (2008), United towards a common goal: A European Sport, CNOSF, Parijs. - Kollen, F.C, Praktijkboek voor de sportbestuurder, Kluwer, Deventer. - NOC*NSF (1993), Topsport in samenhang. Het integraal topsportbeleidsplan van NOC*NSF 1993-1996, NOC*NSF, Arnhem. - NOC*NSF (2004), Manifest Nederland Sportland. Sportagenda 2005-2008, NOC*NSF, Arnhem. - NOC*NSF (2007), Sport groeit! Sportagenda 2012, NOC*NSF, Arnhem. - NOC*NSF (2009), Expertrapport Nederlandse sport naar Olympisch niveau. Een nadere uitwerking van het sportgedeelte van het Olympisch Plan 2028, NOC*NSF, Arnhem. - Sociaal en Cultureel Planbureau/W.J.H. Mulier Instituut (2008), Rapportage sport 2008, Sociaal en Cultureel Planbureau/W.J.H. Mulier Instituut, Den Haag. - Sociale partners Nederlandse orkesten (2009), We gaan het verdienen, we zijn het waard! De visie van sociale partners op modernisering van arbeidsverhoudingen binnen de symfonieorkesten, CNO, FNV KIEM, NtB, Amsterdam. - Staveren, H.T. van en M.J.G. Das (1990), Knelpunten in de rechtspositie van de topsporter, Vrije Universiteit Amsterdam/Ministerie van WVC, Amsterdam/Rijswijk. - Staveren, H.T. van (1993), Statuut voor de topsporter, Vrije Universiteit Amsterdam/ Ministerie van WVC, Amsterdam/Rijswijk. - Staveren, H.T. van (2007), Sport en recht, Arko Sports Media, Nieuwegein. - Stephan Lokhoff (2009), De stipendiumregeling voor de topsporter getoetst aan de kenmerken van een arbeidsovereenkomst, scriptie Juridische Hogeschool Avans-Fontys, Tilburg/Den Bosch. - SZW, Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (2008), Beleidsdoorlichting arbeidsverhoudingen, Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Den Haag. - Tros, F.H. W. Albeda en W.J. Dercksen (2006), Arbeidsverhoudingen in Nederland, Kluwer, Alphen aan den Rijn. - Tweede Kamer (2007/2008), Beleidsbrief De kracht van sport, Tweede Kamer, vergaderjaar 2007/2008, 30234, nr. 13. - Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (1996), Wat sport beweegt. Contouren en speerpunten van het sportbeleid van de rijksoverheid. Den Haag: Sdu Uitgeverij. - Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (2005), Tijd voor sport. Bewegen, meedoen, presteren, Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Den Haag. - Werkgeversorganisatie in de Sport en IVA Tilburg, Barrières voor verdere professionalisering in de sport, IVA Tilburg, Tilburg.
Begrippen en literatuur
77
78
Een wereld te winnen
Foto: Danny Lankers
Bijlagen
Bijlage 1 Eindrapportage raming aantal beroepssporters in Nederland
1
1
Onderzoeksopzet
1.1 Achtergrond en doelstelling Ter verbetering van de arbeidsverhoudingen in de topsport voeren de WOS en NL Sporter een onderzoek uit met financiële steun van het Ministerie van VWS. Voor dit onderzoek is inzicht gewenst in het aantal beroepssporters in Nederland. Omdat gegevens over dit aantal tot dusverre ontbraken, heeft de WOS besloten hiernaar onderzoek te laten doen. Dit onderzoek is uitgevoerd door drs. Paul Hover en Niels Reijgersberg MSc (W.J.H. Mulier Instituut), onder eindverantwoordelijkheid van prof. dr. Maarten van Bottenburg (Van Bottenburg – Onderzoek & Advies/Universiteit Utrecht). In de voorliggende rapportage worden de resultaten van dit onderzoek gepresenteerd, met vermelding van de gehanteerde onderzoeksmethode. De centrale vraag is eenvoudig: Hoeveel beroepssporters zijn er in Nederland naar schatting actief? Bij het beantwoorden van deze vraag zijn ook beroepssporters met een niet-Nederlandse nationaliteit meegerekend. 1.2 Definities In dit onderzoek staat de beroepssporter centraal. Daaronder wordt de sporter verstaan voor wie de sportbeoefening een geheel of gedeeltelijk middel van bestaan is. Met deze ruime omschrijving staat de beroepssporter in dit onderzoek niet gelijk aan iemand die van sport zijn beroep heeft gemaakt. Sporters die een leuke bijverdienste uit hun sportbeoefening halen, worden hier ook tot de beroepssporters gerekend. Evenmin staat de beroepssporter in dit onderzoek gelijk aan een ‘topsporter’ volgens de definitie die in het topsportbeleid wordt gehanteerd om aan sporters een A- of B-status toe te kennen. In dit onderzoek is de term beroepssporter niet gebonden aan het niveau waarop de sporter acteert. Omdat verwacht mag worden dat er betrekkelijk veel topsporters zijn die inkomsten uit topsport genieten die niet contractueel zijn vastgelegd (bijvoorbeeld in de vorm van startgelden, winstpremies of ruime onkostenvergoedingen), is in het onderzoek een enge en een ruime definitie van beroepssporter gehanteerd. Deze definities luiden als volgt. Enge definitie Het aantal sporters in de tak van sport dat een financiële vergoeding voor de sportbeoefening krijgt op basis van een (arbeids)overeenkomst met een looncomponent (waaronder ook variabele bonussen en premies worden gerekend) met een wederpartij. Tot die wederpartij kan de sportbond worden gerekend, maar ook een vereniging, stichting, commerciële ploeg of anderszins (Defensie, politie, Fonds voor de Topsporter, et cetera). Onder de enge definitie vallen ook de sporters met een stipendiumuitkering.
1. Volledige weergave van de rapportage: Hover, P. en N. Reijgersberg, M. van Bottenburg (2009), Raming aantal beroepssporters in Nederland, W.J.H. Mulier Instituut/Van Bottenburg – Onderzoek & Advies, Den Bosch.
80
Een wereld te winnen
Ruime definitie Het aantal sporters in de tak van sport dat een financiële vergoeding voor de sportbeoefening krijgt zonder dat dit is vastgelegd in een overeenkomst met een looncomponent met een wederpartij. Onder deze ruime definitie vallen dus sporters die geen overeenkomst met een looncomponent hebben met een wederpartij, maar die wel een financiële vergoeding ontvangen, in de vorm van startgelden, winstpremies, bonussen of anderszins. Tot de financiële vergoeding worden ook onkostenvergoedingen gerekend die de werkelijke onkosten van sportbeoefening te boven gaan. Let op, er is in de gekozen definities sprake van uitsluitendheid: een sporter wordt in dit onderzoek ofwel tot de enge ofwel tot de ruime definitie gerekend. 1.3 Methode Om tot een schatting van het aantal beroepssporters te komen, is contact opgenomen met experts van sportbonden. Om redenen van efficiency is in overleg met de opdrachtgever gekozen voor een toespitsing van het onderzoek op 21 sportbonden waarvan mag worden verwacht dat zij de meeste beroepssporters vertegenwoordigen. De selectie van deze sportbonden (zie tabel B1.4) is gemaakt op basis van de grootte van de sportbond (naar leden) en de mate van professionalisering en commercialisering van de tak van sport die door deze sportbonden wordt vertegenwoordigd. Sportbonden waarvan op basis van deze criteria verwacht mag worden dat in hun tak van sport weinig of geen beroepssporters actief zijn, zijn in dit onderzoek niet benaderd. Wel is voor het aantal beroepssporters in die takken van sport een totaalschatting gemaakt op basis van de uitkomsten onder de sportbonden die wel in het onderzoek zijn betrokken. De namen en contactgegevens van de bevraagde experts zijn per sportbond aangereikt door de opdrachtgever. Indien deze experts tijdens het onderzoek doorverwezen naar andere personen, is met hen contact opgenomen. De informatie is verkregen door middel van telefonische vraaggesprekken, uitgevoerd door het W.J.H. Mulier Instituut. Om de respons onder de sportbonden te bevorderen, is het onderzoek vooraf schriftelijk aangekondigd en toegelicht. In die brief kwam onder meer het belang van het onderzoek naar voren. Ook stonden hierin de definities vermeld die in het onderzoek zijn gehanteerd (zie paragraaf 1.2). Hierdoor konden de respondenten zich voorbereiden op het gesprek. Te merken was dat dit het verloop van het onderzoek positief heeft beïnvloed. Aan de experts van de geselecteerde sportbonden is gevraagd een raming te geven van het aantal beroepssporters in de takken van sport die hun sportbond vertegenwoordigt. Daarbij is hen verzocht een best guess (met ondergrens en bovengrens) te geven vanuit de genoemde enge en ruime definitie. Per sportbond is derhalve gevraagd naar zes cijfers.
Tabel B1.1 Gevraagde cijfers bij raming door sportbonden van aantal beroepssporters.
Definitie Enge definitie Ruime definitie
Bijlagen
Best guess 1 4
Cijfers Ondergrens 2 5
Bovengrens 3 6
81
In aanvulling op de telefonische interviews zijn de opgegeven aantallen vergeleken met het aantal topsporters per sportbond dat vanuit het Fonds voor de Topsporter een stipendium ontvangt (zie tabel B1.3). Deze uitsplitsing van het aantal stipendiumhouders naar sportbond is tevens benut om een schatting te maken van het totaal aantal beroepssporters voor de 52 sportbonden die niet in dit onderzoek zijn opgenomen (zie paragraaf 2). De benodigde informatie bleek bij de geselecteerde sportbonden niet onmiddellijk beschikbaar. Verschillende experts hebben dan ook een inspanning moeten verrichten om onze vragen te beantwoorden. Wij zijn hen hiervoor zeer erkentelijk. In totaal hebben er vanuit het W.J.H. Mulier Instituut 95 contacten met deze experts per telefoon of email plaatsgevonden. Tijdens het onderzoek kwamen twee problemen naar voren. Ten eerste werd de contactpersoon van één sportbond in de korte onderzoeksperiode die ons ter beschikking stond, niet bereikt. Dit onderzoek berust daarom op informatie van twintig sportbonden. Ten tweede was het niet mogelijk om een onderbouwde schatting te krijgen van het aantal voetballers in het amateurvoetbal dat een bepaalde vorm van beloning ontvangt voor hun sportbeoefening. Het ontbreken van een schatting van het aantal betaalde amateurvoetballers is een lastige kwestie. Het is namelijk een publiek geheim dat er op grote schaal (veelal beperkte) betalingen worden verricht aan voetballers in het amateurvoetbal; dikwijls in de vorm van ruime onkostenvergoedingen, maar ook in de vorm van winstpremies of tekengeld. Hoewel deze informatie niet openlijk voorhanden is, hebben wij dit punt besproken met een aantal personen dat goed in het amateurvoetbal is ingevoerd (spelers, bestuursleden, journalisten). Op basis hiervan maken wij in dit rapport een eigen, aanvullende inschatting van het aantal voetballers dat inkomsten geniet uit de sportbeoefening. Deze aanvullende inschatting komt geheel voor rekening van de onderzoekers. Om deze inschatting te verifiëren, is nader onderzoek gewenst. Gezien de inschattingen en aannames in dit onderzoek moeten ruime marges worden aangehouden en worden de geschatte totalen steeds afgerond op honderdtallen. 2
Onderzoeksresultaten
2.1 Raming totaal aantal beroepssporters Het totaal aantal beroepssporters (vanuit de enge en de ruime definitie) in de twintig onderzochte takken van sport wordt door de experts geschat op 3.500, met een ondergrens van 3.300 en een bovengrens van 3.800 (zie tabel B1.2).2 Dit aantal is inclusief het aantal topsporters dat momenteel een stipendium ontvangt. Gezien de aard van de overige (52) sportbonden die niet in het onderzoek zijn opgenomen, verwachten wij dat het totaal aantal beroepssporters voor alle takken van sport hooguit een paar honderd hoger zal liggen. Die verwachting is gebaseerd op de volgende overwegingen.
2. Bij de berekening van de totale ondergrens zijn de cijfers van de opgegeven ondergrenzen per sportbond opgeteld. Daar waar geen ondergrens is opgegeven, is de best guess in de berekening meegenomen. Voor de berekening van de bovengrens geldt een vergelijkbare aanpak.
82
Een wereld te winnen
Op grond van de mate van professionalisering en commercialisering verwachten wij dat 22 van deze 52 sportbonden (zie tabel B1.4) niet of nauwelijks beroepssporters zullen kennen en dat het aantal beroepssporters van de overige dertig sportbonden (zie eveneens tabel B1.4) lager zal liggen dan het laagste aantal van de twintig bevraagde sportbonden (te weten: acht beroepssporters). Wanneer we aannemen dat het aantal beroepssporters bij deze dertig sportbonden gemiddeld vijf bedraagt, bevatten de sportbonden die niet in het onderzoek zijn betrokken 150 (30 x 5) beroepssporters. De verdeling van het aantal stipendia voor topsporters over de diverse takken van sport is evenmin reden om de schatting substantieel te verhogen. Onder de stipendiumhouders bevinden zich 94 topsporters die zijn aangesloten bij één van de sportbonden die niet in dit onderzoek zijn betrokken, met een gemiddelde van vijf per sportbond. Wij nemen aan dat de 94 stipendiumhouders en de hiervoor gemaakte schatting van 150 beroepssporters in deze weinig gecommercialiseerde sporten elkaar grotendeels zullen overlappen. De genoemde raming van het totaal aantal beroepssporters is exclusief het aantal voetballers dat een bepaalde vorm van beloning ontvangt in het amateurvoetbal. Er zijn duidelijke aanwijzingen dat deze beloning in brede zin voorkomt in de hoofdklassen van het zaterdag- en zondagamateurvoetbal. Zeker is dat er voetballers in de hoofdklassen actief zijn die een overeenkomst hebben met een aan de vereniging (of haar businessclub) gelieerde stichting. Er is ons ook informatie bekend dat (veelal beperkte) betalingen voorkomen in lagere (eerste, tweede en zelfs derde) klassen van het amateurvoetbal. Het is echter gissen naar de omvang hiervan. Wanneer wij ervan zouden uitgaan dat alle elf basisspelers van de (84) voetbalverenigingen uit de hoofdklassen van het zaterdag- en zondagamateurvoetbal enige vorm van betaling ontvangen en in lagere klassen geen enkele voetballer, dan betreft dit ongeveer 900 sporters. Aangezien betalingen zeer waarschijnlijk in de hele selectie van de hoofdklasseclubs en ook in lagere klassen voorkomen, kan dit als een conservatief geschatte ondergrens worden gezien. Op basis van bovenstaande uitgangspunten en schattingen ramen wij het totaal aantal beroepssporters in Nederland voor alle takken van sport (vanuit de ruime en enge definitie) op 4.600, met een ondergrens van 4.300 en een bovengrens van 4.800. Ter toelichting: de raming van 4.600 beroepssporters is een optelsom van de schatting van de bevraagde experts van twintig sportbonden (3.500 beroepssporters) en onze inschatting van het aantal beroepssporters in de overige sportbonden (150) en het aantal voetballers dat inkomsten genereert in het amateurvoetbal (900), met het totaal afgerond in honderdtallen. De bovengrens van 4.800 houdt geen rekening met de mogelijkheid dat het aantal voetballers in het amateurvoetbal, voor wie sport een geheel of gedeeltelijk middel van bestaan is, substantieel hoger ligt dan onze raming van 900; hoewel dat wel voor de hand ligt. De gegeven aannames leiden tot grove schattingen. Voor een meer precieze raming is aanvullend onderzoek nodig, met name ten aanzien van het aantal betaalde spelers in het amateurvoetbal. In de sportbonden die niet in het onderzoek zijn opgenomen, gaat het vermoedelijk slechts om kleine aantallen waarvan een beperkte invloed uitgaat op de overall raming van het aantal beroepssporters in Nederland.
Bijlagen
83
2.2 Raming aantal beroepssporters volgens de enge definitie Van de 3.500 beroepssporters uit de twintig bevraagde sportbonden kunnen 1.900 beroepssporters (55% van het totaal) tot de enge definitie worden gerekend (zie tabel B1.2). De twintig bevraagde sportbonden kennen dus ongeveer 1.900 sporters die in hun tak van sport een financiële vergoeding voor hun sportbeoefening krijgen op basis van een overeenkomst met een looncomponent met een wederpartij. Wanneer hetzelfde percentage (55%) wordt toegepast op het geschatte aantal beroepssporters (150) in de overige sportbonden, kan dit totaal tachtig hoger worden geschat. Voor het amateurvoetbal is een dergelijke doorberekening niet mogelijk, omdat het hier naar verwachting vooral gaat om situaties waarin geen sprake is van een overeenkomst met een looncomponent. Het totaal aantal beroepssporters dat een overeenkomst met een looncomponent heeft met een wederpartij, schatten wij derhalve op 2.000, met een ondergrens van 1.900 en bovengrens van 2.100. 2.3 Raming aantal beroepssporters volgens de ruime definitie Van de 3.500 beroepssporters uit de twintig bevraagde sportbonden kunnen 1.600 beroepssporters (45% van het totaal) tot de ruime definitie worden gerekend (zie tabel B1.2). De twintig bevraagde sportbonden kennen dus ongeveer 1.600 sporters voor wie de sportbeoefening een geheel of gedeeltelijk middel van bestaan is, zonder dat de inkomsten voortvloeien uit een overeenkomst inclusief looncomponent met een wederpartij. Wanneer hetzelfde percentage (45%) wordt toegepast op het geschatte aantal beroepssporters (150) in de overige sportbonden, kan dit aantal beroepssporters met circa zeventig worden verhoogd. Wij verwachten dat dit aantal aanzienlijk hoger komt te liggen als het amateurvoetbal bij deze schatting wordt betrokken. Het totaal aantal beroepssporters voor wie de sportbeoefening een geheel of gedeeltelijk middel van bestaan is, zonder dat de beloning voor de sportbeoefening is vastgelegd in een overeenkomst met looncomponent, schatten wij derhalve op 1.700, met een ondergrens van 1.500 en een bovengrens van 1.800. Inclusief onze aannames ten aanzien van het amateurvoetbal komt de schatting uit op 2.600, met een ondergrens van 2.400 en een bovengrens die ver boven de 2.700 kan liggen. 3
Conclusies
Raming aantal beroepssporters volgens de enge definitie Het totaal aantal beroepssporters dat een overeenkomst met een looncomponent heeft met een wederpartij (onze enge definitie), schatten wij op basis van de door ons uitgevoerde inventarisatie op 2.000, met een ondergrens van 1.900 en een bovengrens van 2.100.3 Raming aantal beroepssporters volgens de ruime definitie Het totaal aantal sporters dat inkomsten genereert uit sportbeoefening zonder dat de beloning voor de sportbeoefening is vastgelegd in een overeenkomst met een looncomponent (onze ruime 3. Nota bene: dit aantal wijkt af van de aantallen genoemd in tabel B1.2, omdat hierin – zoals toegelicht in paragraaf 2 – ook onze schatting is verwerkt van het aantal beroepssporters in de overige 52 sportbonden. 4. Zie noot 2.
84
Een wereld te winnen
definitie), ramen wij op 1.700, met een ondergrens van 1.500 en een bovengrens van 1.800.4 Deze raming is exclusief de situatie in het amateurvoetbal. Inclusief het amateurvoetbal schatten wij het aantal beroepssporters volgens deze ruime definitie op 2.600, met een ondergrens van 2.400 en een bovengrens die vermoedelijk ver boven de 2.700 kan reiken. Raming totaal aantal beroepssporters Wanneer iedere sporter die inkomsten genereert uit sportbeoefening, wordt gerekend tot de categorie ‘beroepssporter’, onafhankelijk van de omvang van de financiële beloning en van de vraag of die beloning is vastgelegd in een overeenkomst met een looncomponent, kan het totaal aantal beroepssporters in Nederland worden geraamd op 3.700, met een ondergrens van 3.400 en een bovengrens van 3.900.5 Deze schatting is exclusief het amateurvoetbal. Inclusief de situatie in het amateurvoetbal komt de schatting uit op 4.600, met een ondergrens van 4.300 en een bovengrens die vermoedelijk ver uitkomt boven de 4.800. Nota bene Ten overvloede wijzen wij erop dat het hier geschatte aantal beroepssporters niet gelijk staat aan het aantal sporters dat sport als beroep uitoefent. Onder de ruime definitie van beroepssporters die in dit onderzoek is gehanteerd, vallen immers ook personen voor wie de sportbeoefening (slechts) een bijverdienste vormt.
Tabel B1.2 Totaal aantal beroepssporters verbonden aan twintig bevraagde sportbonden.
Enge definitie (aantal beroepssporters met overeenkomst) Ruime definitie (aantal beroepssporters zonder overeenkomst) Totaal aantal beroepssporters
Best guess van experts
Ondergrens volgens experts
Bovengrens volgens experts
1.932
1.861
1.993
1.612
1.458
1.767
3.544
3.319
3.760
Bron: raming experts in het kader van dit onderzoek.
5. Zie noot 2.
Bijlagen
85
Tabel B1.3 Aantal topsporters dat een stipendium ontvangt naar sportbond, d.d. 20 mei 2009.
Sportbond Atletiekunie Koninklijke Nederlandse Baseball en Softball Bond Nederlandse Golf Federatie Koninklijke Nederlandse Gymnastiek Unie Koninklijke Nederlandse Hippische Sportfederatie Koninklijke Nederlandse Hockey Bond Judo Bond Nederland Koninklijke Nederlandse Lawn Tennis Bond Nederlandse Volleybal Bond Nederlandse Ski Vereniging Koninklijke Nederlandsche Schaatsrijders Bond Koninklijke Nederlandsche Wielren Unie Watersportbond Koninklijke Nederlandse Zwem Bond
Aantal sporters met stipendium 7 38 5 4 2 15 6 6 17 2 14 21 11 34
Subtotaal bevraagde sportbonden
182
Bob- en sleebond Nederland Federatie Oosterse Gevechtskunsten Gehandicaptensport Nederland Koninklijk Nederlands Korfbal Verbond Koninklijke Nederlandsche Roei Bond Koninklijke Nederlandse Biljart Bond Koninklijke Nederlandse Dam Bond Koninklijke Nederlandse Klim- en Bergsport Vereniging Koninklijke Nederlandse Krachtsport en Fitnessfederatie Koninklijke Nederlandse Schaakbond Nederlandse Bowling Federatie Nederlandse Handboog Bond Nederlandse Kano Bond Nederlandse Tafeltennis Bond Reddingsbrigade Nederland Skate Bond Nederland Squash Bond Nederland Taekwondo Bond Nederland
6 2 3 8 30 5 3 1 4 2 2 4 1 6 5 7 3 2
Totaal
276
Bron: Fonds voor de Topsporter.
86
Een wereld te winnen
Tabel B1.4 Gehanteerde indeling sportbonden.
Bonden (op alfabetische volgorde) 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42
American Football Bond Nederland Koninklijke Nederlandse Atletiekunie Koninklijke Nationale Autosport Federatie Nederlandse Badminton Bond Koninklijke Nederlandse Baseball en Softball Bond Nederlandse Basketball Bond Nederlandse Beugel Bond Koninklijke Nederlandse Biljart Bond Bob- en Sleebond Nederland Nederlandse Boks Bond Nederlandse Bowling Federatie Nederlandse Indoor en Outdoor Bowls Bond Nederlandse Bridge Bond Koninklijke Nederlandse Cricket Bond Nederlandse Curling Bond Koninklijke Nederlandse Dambond Nederlandse Algemene Danssport Bond Nederlandse Darts Bond Frisbee Bond Nederland Gehandicaptensport Nederland Nederlandse Go Bond Nederlandse Golf Federatie Koninklijke Nederlandse Gymnastiek Unie Nederlands Handbal Verbond Nederlandse Handboog Bond Koninklijke Nederlandse Hippische Sportfederatie Koninklijke Nederlandse Hockey Bond Nederlandse IJshockey Bond Nederlandse Jeu de Boules Bond Judo Bond Nederland Koninklijke Nederlandse Kaats Bond Nederlandse Kano Bond Karate Do Bond Nederland Koninklijke Nederlandsche Kegel Bond Nederlandse Klim- en Bergsportvereniging Federatie van Klootschieters en Kogelwerpers Koninklijke Nederlandse Kolf Bond Koninklijk Nederlands Korfbal Verbond Koninklijke Nederlandse Krachtsport en Fitness Federatie Nederlandse Kruisboog Bond Koninklijke Nederlandse Vereniging voor Luchtvaart Federatieve Nederlandse Midgetgolfbond
Bijlagen
Verwacht aantal beroepssporters nihil weinig meerdere V V V V V V V V V V V V V V V V V V V V V V V V V V V V V V V V V V V V V V V V V V
87
Bonden (op alfabetische volgorde) 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73
Koninklijke Nederlandse Motorrijders Vereniging Koninklijke Nederlandsche Motorboot Club Nederlandse Onderwatersport Bond Federatie Oosterse Gevechtskunsten Nederlandse Racquetball Associatie Reddingsbrigades Nederland Koninklijke Nederlandsche Roei Bond Nederlandse Roller sports en Bandy Bond Nederlandse Rugby Bond Koninklijke Nederlandsche Schaatsenrijders Bond Koninklijke Nederlandse Schaak Bond Koninklijke Nederlandse Algemene Schermbond Koninklijke Nederlandse Schutters Associatie Algemene Nederlandse Sjoelbond Skate Bond Nederland Nederlandse Ski Vereniging Koninklijke Nederlandse Lawn Tennis Bond Squash Bond Nederland Taekwondo Bond Nederland Nederlandse Tafeltennis Bond Nederlandse Toer Fiets Unie Nederlandse Triathlon Bond Nederlandse Vijfkampbond Koninklijke Nederlandsche Voetbal Bond Nederlandse Volleybal Bond KNBLO Wandelsportorganisatie Nederland Nederlandse Wandelsport Bond Nederlandse Waterski Bond Koninklijk Nederlands Watersport Verbond Koninklijke Nederlandsche Wielren Unie Koninklijke Nederlandse Zwem Bond Totaal
88
Verwacht aantal beroepssporters nihil weinig meerdere V V V V V V V V V V V V V V V V V V V V V V V V V V V V V V V 22
30
21
Een wereld te winnen
BIJLAGE 2 Een blik in aanverwante sectoren Betaald voetbal1 Een (sub)sector in de sport die absoluut vooroploopt als het gaat om afspraken over arbeidsverhoudingen, is het betaald voetbal. Al sinds 1967 bestaan in Nederland arbeidsovereenkomsten tussen betaaldvoetbalorganisaties en professionele voetballers.2 Deze arbeidsrelatie wordt niet alleen beheerst door het arbeidsrecht, maar ook door de reglementen van de voetbalbonden KNVB en FIFA. Daaruit zijn bijvoorbeeld regels (en beperkingen) ontleend over de overgang van een contractspeler van de ene werkgever naar een andere. Voorwaarden waaronder betaaldvoetbalclubs hun spelers moeten afstaan voor nationale selecties, zijn ook geregeld. Arbeidsrechtelijke geschillen tussen betaaldvoetbalorganisaties en betaaldvoetbalspelers worden met uitsluiting van de burgerlijke rechter door arbitrage beslecht. CAO voor Contractspelers Betaald Voetbal De mogelijkheid om via een cao af te wijken van de flexwet vormde in 1999 de doorslaggevende reden om de cao voor het betaalde voetbal tot stand te brengen.3 Bij de totstandkoming van deze cao waren de spelersvakbonden VVCS en ProProf en de werkgeversorganisatie FBO betrokken. In de CAO voor Contractspelers Betaald Voetbal Nederland4 is geregeld dat alle tussen dezelfde partijen aangegane arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd steeds als zodanig blijven gelden, zonder dat automatisch een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd ontstaat. De cao bevat een aantal typische bepalingen voor contractspelers betaald voetbal: opleiding en begeleiding gericht op een maatschappelijke carrière na de voetballoopbaan, inrichting van een spelersraad, regels over het uitlenen van spelers aan andere werkgevers, de Stichting CAO voor Contractspelers ten behoeve van de exploitatie van collectieve commerciële rechten van contractspelers, het sociaal (opleidings)fonds5 en de CFK (Stichting Contractspelers Fonds KNVB) Overbruggingsuitkering6. De cao bevat ook regels met betrekking tot de ouderdomspensioenregeling. Standaardcontract In de cao en in het Reglement betaald voetbal7 is tevens toepassing van het door de KNVB opgestelde standaardspelerscontract tussen de bvo en de contractspeler verplicht gesteld. Het standaardspelerscontract is overeengekomen tussen de KNVB, de FBO en de vakorganisaties VVCS en ProProf. Dit standaardcontract vormt de minimuminhoud van een tussen een bvo en contractspeler op te stellen arbeidsovereenkomst. Daarbuiten kunnen partijen uiteraard zelf contractuele bedingen opstellen, maar ook in die marge legt de KNVB nog een aantal belangrijke beperkingen op. Zo mag de geldigheid van een contract niet afhankelijk worden gesteld van de uitslag van een medische keuring en mag een contract voor bepaalde tijd dat wordt gesloten met een speler die jonger dan achttien jaar is, niet langer dan drie jaar zijn.8 Op dit moment wordt ingevolge de European social dialogue ook gewerkt aan een internationaal standaardcontract. 1. Voor deze paragraaf is gebruikgemaakt van informatie van de FBO. 2. Ktr. Rotterdam 5 april 1967, NJ 1967, 418 (Sparta/Laseroms). 3. FBO (2008), FBO 1968-2008, van pressiegroep tot dienstverlener, FBO, Maarsbergen. 4. Laatste versie: CAO voor Contractspelers Betaald Voetbal Nederland 2008-2011. 5. Het fonds wordt paritair bestuurd en voert onder meer projecten uit die gericht zijn op educatie van spelers. 6. Dit betreft een overbruggingsregeling en een gewone ouderdomspensioenregeling. 7. Op grond van art. 53 lid 1 KNVB Reglement betaald voetbal. 8. Zie de leden 2 en 3 van art. 53 KNVB Reglement betaald voetbal.
Bijlagen
89
Kunstensector9 Ook buiten de sport komen beroepen voor waarvan de arbeidsverhoudingen evident afwijken van de gebruikelijke situaties. Een sector waar meer van dergelijke beroepen voorkomen, is de kunstensector. De afwijkingen van de gebruikelijke arbeidsverhoudingen liggen in de kunstensector vooral (maar niet uitsluitend) in de arbeidsomstandigheden en de arbeidstijden. Beroepen in de kunstensector zijn – evenals in de topsport – fysiek zwaar. Om deze beroepen op een in het licht van de arbowetgeving verantwoorde wijze uit te kunnen oefenen, is uitgebreide medische en mentale begeleiding en ondersteuning door professionele artsen, psychologen en fysiotherapeuten noodzakelijk. Professionele dansers kunnen tot ongeveer hun 35ste jaar actief hun beroep uitoefenen, daarna niet meer. Professionele dans-, toneel-, orkest- en koorvoorstellingen worden – evenals topsportwedstrijden – vrijwel uitsluitend in weekenden en op avonden gegeven en vaak op veel verschillende locaties. Onderzoeksrapport In 2001 voerde Capgemini een onderzoek uit naar de arbeidsverhoudingen en arbeidsvoorwaarden van professionele kunstenaars.10 Het onderzoeksrapport geeft als belangrijke reden voor het afwijken van arbeidsverhoudingen van kunstenaars ten opzichte van gebruikelijke arbeidsverhoudingen dat ‘kunstenaars met name intrinsiek gemotiveerd zijn voor hun beroep’. Desondanks stelt het rapport dat ‘adequate arbeidsvoorwaarden noodzakelijk zijn om een attractieve kunstensector te waarborgen’. Daarin liggen overeenkomsten met de motivatie van topsporters voor hun ‘beroep’ en met de noodzaak van adequate arbeidsverhoudingen en arbeidsvoorwaarden van topsporters om een professioneel topsportklimaat in Nederland te waarborgen. De conclusie van het onderzoek is dat de positie van veel professionele kunstenaars vraagt om adequate arbeidsvoorwaarden, aandacht voor arbeidsomstandigheden en arbeidstijden, scholingen loopbaanbeleid gericht op uit- en doorstroom naar andere beroepen na de kunstzinnige loopbaan (‘leven na de dans’). Andere conclusies van het rapport die relevant zijn: - verbetering van de sociale zekerheid en pensioenregeling; - het instellen van een sociaal faciliteringsbedrijf dat als arbeidspool/uitzendbureau de werkgeversrol kan vervullen; - het instellen van een transferpunt en/of re-integratiepunt voor werklozen; - pensioenvoorziening voor zelfstandigen; - instellen van omscholingsfondsen; - vormgeven aan levensfasebeleid; - betere toerusting en organisatie van de werkgeversrol door middel van een centrale werkgeversorganisatie; - kennis- en expertisebundeling; - versterking van de P&O-functie ten behoeve van kleinere organisaties.
9. Voor deze paragraaf is gebruikgemaakt van informatie van DOD (dans) en ACT (toneel) en zijn gesprekken gevoerd met een beroepsmusicus en een beroepszanger. 10. Capgemini en Ernst & Young (2001), Arbeidsvoorwaarden kunstensector. Achterstanden, knelpunten, oplossingen, Capgemini en Ernst & Young, Utrecht.
90
Een wereld te winnen
Goed werkgeverschap Het is opvallend dat het rapport ‘goed werkgeverschap’ noemt als belangrijke randvoorwaarde om de arbeidsverhoudingen op een adequate en op de specifieke omstandigheden toegesneden wijze vorm te geven. De in de kunstensector veel voorkomende combinatie van een zakelijk leider en een artistiek leider, die in de praktijk kan leiden tot twee kapiteins op één schip, wordt als een belemmering gezien. Ook de topsport kent de aanwezigheid van zakelijke en technische (sportieve) managers en directeuren. De aanbeveling voor één centrale werkgeversorganisatie heeft mede geleid tot samenwerking tussen de werkgeversorganisaties in dans (DOD), toneel (VNT) en orkesten (CNO). Inmiddels hebben de DOD en de VNT tot een fusie besloten. Evenals de topsport kent de sector podiumkunsten het bestaan van het stipendium11, een geldelijke vergoeding voor talentvolle kunstenaars. Dans Kenmerkend voor de danssector is de Omscholingsregeling Dansers, die sinds 1986 bestaat. Dankzij deze regeling krijgen dansers hulp bij het kiezen van een tweede loopbaan, het financieren van een eventuele opleiding en het garanderen van een bepaald inkomensniveau. Dansers die onder de cao vallen, dragen tijdens hun carrière automatisch premies af voor dit fonds. Anderen – die als zzp’er werken (wat in de dans sporadisch voorkomt) – moeten dat op vrijwillige basis regelen. De Omscholingsregeling Dansers wordt gefinancierd uit een gedeelte (1,5% van het bruto salaris inclusief vakantietoeslag) van de werknemerspensioenpremie. Daarnaast betaalt de werkgever een premie van 2,5 procent van het bruto salaris inclusief vakantietoeslag. Met overheidssteun zijn meerdere aantoonbare achterstanden ten opzichte van andere sectoren ingelopen. Zo kwam er in 1989 de Pensioenregeling, die voorziet in een pensioenopbouw tijdens de loopbaan van de danser. In 1991 volgde de CAO Dans bevat aparte bepalingen en regelingen over arbeidstijden en salariëring voor dansers, administratief en ondersteunend personeel en technici. De cao wordt onder meer ‘gebruikt’ voor afwijkende bepalingen van de flexwet en de Arbeidstijdenwet, die alleen bij cao mogelijk zijn (drie kwart bindend recht). Dat maakt de cao bij veel werkgevers populair. Toneel Het toneel kent ook een eigen cao, de CAO Theater. Deze cao onderscheidt – evenals die van de dans – drie beroepscategorieën: artistiek, technisch en overig. Ook de CAO Theater maakt gebruik van de mogelijkheid om van de flexwet af te wijken. Acteurs hebben zich recent (februari 2008) verenigd in de belangenorganisatie ACT. ACT neemt inmiddels (via FNV KIEM) deel aan de cao-onderhandelingen. Het streven is er op gericht om in de cao meer specifieke bepalingen gericht op acteurs op te nemen, bijvoorbeeld op het terrein van werk- en rusttijden en vergoedingen. Een specifiek acteursprobleem is het zogeheten ‘dubbelen’, op één dag repeteren én een voorstelling spelen. Cao-partijen hebben het standaardkarakter van de cao losgelaten, waardoor het mogelijk is geworden voor individuele acteurs om over de eigen inschaling te onderhandelen met de werkgever. Dat maakt het voor (sommige) acteurs mogelijk om de opgebouwde marktwaarde, bijvoorbeeld door deelname aan succesvolle televisieseries, ook in de salariëring als acteur te ‘verzilveren’.
11. Een stipendium kan bijvoorbeeld worden toegekend door het Fonds voor Beeldende Kunsten en kan soms samengaan met gemeentelijke subsidies voor kunstenaars. Uit informatie van de gemeente Amsterdam blijkt dat het stipendium door de Belastingdienst in sommige gevallen als inkomen uit arbeid wordt aangemerkt.
Bijlagen
91
Orkesten De ongeveer tien Nederlandse professionele orkesten zijn verenigd in het Contactorgaan Nederlandse Orkesten (CNO) dat onder meer de CAO Orkesten afsluit. Twee orkesten met een eigen karakter vallen daarbuiten. Het Koninklijk Concertgebouworkest heeft een eigen cao en het Muziekcentrum voor de omroep valt onder de CAO Omroep. Knelpunten in de sfeer van arbeidsverhoudingen liggen bij de orkesten op het terrein van arbeidstijden (veel optredens in de weekenden en op avonden), arbeidsomstandigheden (risico van gehoorbeschadiging en fysieke ongemakken), leeftijdsfasebeleid (musici zijn rond hun 57ste jaar vaak niet meer instaat hun beroep uit te oefenen) en beloning. Begin maart 2009 verscheen een rapport van sociale partners over de noodzakelijke vernieuwing van de arbeidsverhoudingen en de cao. De cao is te veel een rigide keurslijf geworden, waardoor noodzakelijke ontwikkelingen om musici flexibel in te zetten, ook voor andere activiteiten (lesgeven, promotie, workshops, clinics en dergelijke) op dit moment bemoeilijkt worden. Ook blijft de beloning achter bij vergelijkbare sectoren. Cao-partijen hebben in het rapport afgesproken de cao met ingang van 2010-2011 geheel te vernieuwen en aan te passen bij de gewijzigde eisen. Koren De zangcarrière van professionele zangers kan zich in drie stadia ontwikkelen: koorzanger, koorzanger met solozangpartijen en solozanger. In het stadium van koorzanger is sprake van een arbeidsovereenkomst met het koor. Daarbuiten bestaan solozangreglementen waarin staat hoe koor en zanger aanvullende afspraken moeten maken voor solozang. Bij regelmatige solozang worden, naast de arbeidsovereenkomst, freelance overeenkomsten van opdracht getekend. Een zanger die uitsluitend solozangpartijen zingt, heeft vaak geen arbeidsovereenkomst (meer), maar sluit – meestal door tussenkomst van een impresario12 – als zzp’er overeenkomsten van opdracht met koren, orkesten, opera’s en dergelijke in binnen- en buitenland. Nederland kent een aantal professionele koren, waarvan het Koor van de Nederlandse Opera, het Groot Omroepkoor en het Nederlands Kamerkoor de bekendste zijn. Het Koor van de Nederlandse Opera past de arbeidsvoorwaardenregelingen van de Nederlandse Opera toe, het Groot Omroepkoor die van de omroepen. Het Nederlands Kamerkoor heeft een eigen cao. Opvallend is de wijze waarop het Nederlands Kamerkoor flexibiliteit van de inzet van koorzangers in de cao heeft geregeld. Zij hebben een garantiecontract van zestig tot negentig procent van de volledige werkweek. De minimumomvang van het contract staat vast, maar in drukke tijden kan de koorzanger meer uren worden ingezet, zelfs tot boven de (gemiddelde) volledige werkweek. Hoewel sprake is van vrije keuze voor het lidmaatschap van een vakbond, is in de cao geregeld dat alle werknemers van het Nederlands Kamerkoor vanaf 1 januari 2009 een vergoeding van 137,28 euro ontvangen ten behoeve van de betaling van de (jaar)contributie aan de vakbond FNV KIEM. Voor leden van FNV KIEM is dit bedrag onbelast, voor niet-leden belast. Het bedrag wordt aangepast wanneer FNV KIEM de contributie wijzigt.
12. De vergoeding voor de impresario bedraagt in de regel tien tot vijftien procent van de omzet. 13. De term ‘marktwaarde’ is in dit verband ontleend aan Vera Keur, voorzitter van de VARA, in de Volkskrant van 23 september 2008. Zij noemt de salarissen van toppresentatoren gelet op hun marktwaarde ‘marktconform’.
92
Een wereld te winnen
Omroep Ook de omroepen kennen arbeidsverhoudingen die afwijken van gebruikelijke arbeidsverhoudingen. Te denken valt aan de arbeidsverhoudingen met tv-persoonlijkheden (vaak presentatoren en dj’s), bekende Nederlanders die vanwege hun populariteit een (veel) hogere marktwaarde13 hebben dan andere medewerkers van omroepen. Die marktwaarde is overigens, net als in de topsport, gekoppeld aan en beperkt tot de periode van populariteit van betrokkene. De discussies binnen de omroep spitsen zich vooral toe op de salariëring. Populaire presentatoren kunnen (volgens berichten in de media, gebaseerd op gepubliceerde jaarrekeningen en jaarverslagen) bij publieke omroepen tot 350.000 euro per jaar verdienen. Bij de commerciële omroepen zouden salarissen tot meer dan een miljoen euro voorkomen. Ter vergelijking: ‘gewone’ medewerkers van publieke omroepen verdienen in directie- en bestuursfuncties veelal salarissen rond de zogenoemde Balkenende-norm (ca. 170.000 euro per jaar). Net als in de sportwereld wordt ook in Hilversum veelvuldig gebruikgemaakt van tijdelijke contracten. Om vaste contracten te vermijden, zijn in de cao voor de publieke omroepen de regels van de flexwet verder opgerekt. Tegelijkertijd is afgesproken dat een bepaald percentage van de mensen na een jaar een vast contract moet krijgen. Conclusie De wijze waarop atypische arbeidsverhoudingen in de beschreven sectoren zijn vormgegeven en gestructureerd, tonen aan dat het Nederlandse arbeidsrecht ruimte biedt voor creatieve oplossingen die enerzijds arbeidsrechtelijke waarborgen bevatten en anderzijds ruimte bieden voor specifieke regelingen die aansluiten bij de eisen van de sector. Dat biedt de topsport een perspectief om arbeidsverhoudingen vorm te geven en te structureren op een wijze die aansluit bij de specifieke kenmerken van topsporters. In de beschreven binnenlandse sectoren bestaan de volgende ‘knelpunten’, die ook voor de arbeidsverhoudingen van topsporters aan de orde kunnen zijn: - afwijkingen van de Wet flexibiliteit en zekerheid (betaald voetbal, dans, toneel); - toepassing reglementen van nationale en internationale sportbonden (betaald voetbal); - behoefte aan eigen geschillenregeling (betaald voetbal, Nederlands Kamerkoor) - behoefte aan standaardcontracten (betaald voetbal); - korte loopbaan, bijvoorbeeld tot 35 jaar in plaats van tot 65 jaar, en de daaruit voortvloeiende behoefte tot omscholings- en loopbaanbegeleiding (betaald voetbal, dans, orkesten); - zware fysieke en mentale arbeidsomstandigheden, die inherent aan het atypische beroep en daardoor vrijwel onvermijdelijk zijn (betaald voetbal, dans, orkesten); - collectieve verzekeringen met specifieke clausules (betaald voetbal); - zeer afwijkende arbeidstijden (toneel, dans, orkesten, Nederlands Kamerkoor); - beloning, soms zeer laag ondanks topprestaties, soms zeer hoog vanwege populariteit en marktwaarde (betaald voetbal, toneel, omroep); - gezagsverhouding ingeval van zzp-schap (toneel, orkesten, Nederlands Kamerkoor, omroep); - combinatie van dienstverband en overeenkomsten van opdracht (toneel, orkesten, Nederlands Kamerkoor); - behoefte aan sociale zekerheid en pensioenvoorziening (alle beschreven sectoren); - kosten van onderhoud en verzekering van kostbare attributen (orkesten); - omgaan met publiciteitsuitingen (Nederlands Kamerkoor);
Bijlagen
93
- behoefte aan een eigen geschillenregeling (betaald voetbal, Nederlands Kamerkoor); - stimuleren van het vakbondslidmaatschap (Nederlands Kamerkoor); - behoefte aan modernisering van de cao (orkesten). Het onderzoek dat Capgemini in de kunstensector uitvoerde, bevat een aantal conclusies die voor de sport relevant zijn: - verbetering van de sociale zekerheid en pensioenvoorziening; - het instellen van een sociaal faciliteringsbedrijf dat als arbeidspool/uitzendbureau de werkgeversrol kan vervullen; - het instellen van een transferpunt en/of re-integratiepunt voor werklozen; - pensioenvoorziening voor zelfstandigen; - instellen van omscholingsfondsen; - vormgeven aan levensfasebeleid; - betere toerusting en organisatie van de werkgeversrol door middel van een centrale werkgeversorganisatie; - kennis- en expertisebundeling; - versterking van de P&O-functie ten behoeve van kleinere organisaties. Zowel in het betaald voetbal als in de professionele kunstensector wordt professionalisering van het werkgeverschap en de P&O-functie als een belangrijke randvoorwaarde voor professionele arbeidsverhoudingen aangemerkt. In de kunstensector heeft dat geleid tot versterking van de (centrale) werkgeversorganisatie(s) en tot het oprichten van een belangenorganisatie van acteurs. Daarnaast is het evident dat oplossingen voor specifieke arbeidsvoorwaardelijke knelpunten kosten met zich mee zullen brengen. In de kunstensector zijn deze kosten voor een niet onbelangrijk deel door de overheid gefinancierd vanwege aantoonbare achterstanden ten opzichte van andere sectoren en het publieke belang van de kunstensector.
94
Een wereld te winnen
BIJLAGE 3 Een blik in andere landen European social dialogue In elk van de bekeken Europese landen is er sprake van een (prille) collectieve dialoog tussen werkgevers en werknemers. Het beeld is echter divers. In de meeste gevallen bevindt men zich nog in het ontwikkelingsproces op weg naar een (collectief) eindbeeld. Het vormgeven van de dialoog via een adequate vertegenwoordiging van werkgevers en werknemers is vaak de eerste stap, gevolgd door het opstellen en hanteren van standaardcontracten en het maken van collectieve afspraken. Opvallend genoeg lijkt binnen Europa nog nauwelijks afstemming te zijn tussen de verschillende sporten of landen waar het arbeidsrechtelijke aspecten betreft. Belangrijk in dit kader is te vermelden dat Europa een begin heeft gemaakt met een European social dialogue voor de sport in het algemeen. Het betaald voetbal kent een eigen sociale dialoog. Het Verdrag tot de oprichting van de Europese Gemeenschap (artikel 139) waarborgt dat Europese sociale partners de mogelijkheid hebben om collectieve afspraken te maken. De White Paper on Sport, die op 8 mei 2008 is aangenomen door het Europees Parlement, pleit niet voor niets voor het belang van de sociale dialoog in de sportsector. Het doel hiervan is om in Europa tot gemeenschappelijke vaststelling te komen over thema’s als opleidingen, arbeidstijden, arbeidsvoorwaarden en de contractuele positie van de topsporters. Onderdeel van het laatste thema is te komen tot een collectief Europees standaardcontract met minimum requirements. In het betaald voetbal is een universeel contract voorgesteld door FIFpro en UEFA. Voor de sport in het algemeen is dit traject een gezamenlijk initiatief van EASE (European Association of Sport Employers, vertegenwoordiging van de Europese werkgevers in de sport) en EURO-MEI (de media-, entertainment-, kunst- en sportsector van UNI-Europa; EUROMEI vertegenwoordigt Europese werknemers in de sport). Eind mei heeft de eerste formele sociale dialoog tussen EASE en EURO-MEI plaatsgevonden in Brussel, waaraan ook EU Athletes deelnam. Tijdens deze bijeenkomst is gesproken over de rechtspositie van de topsporter en de ontwikkeling van standaardcontracten. Een internationaal onderzoek door het Frans Olympisch Comité (CNOSF) gericht op specifieke contracten binnen de internationale sportsector, heeft hiervoor als basis gediend.1 Geconcludeerd werd dat tussen de landen veel overeenkomsten bestaan, zowel qua juridische aspecten als qua collectief karakter van de professionele sport. In alle onderzochte landen waren de twee à drie grootste sporten zo ver dat de sociale partners collectieve afspraken hadden gemaakt. De contractuele overeenkomsten varieerden in overeenstemming met de nationale wetgeving van elke lidstaat, voornamelijk in de structuur. Het rapport geeft drie belangrijke aanbevelingen: - allereerst is aandacht nodig voor de specifieke gezondheids- en veiligheidsaspecten van topsport. Omdat sportclubs atypische activiteiten ontplooien, zouden de gezondheids- en veiligheidsmaatregelen moeten worden bewaakt door een nieuw op te richten beroepsvereniging voor sportgeneeskunde;
1. French National Olympic Committee (2008), United towards a common goal: A European Sport, http://ease.franceolympique. com/art.php?id=20892.
Bijlagen
95
- ten tweede zal meer aandacht moeten komen voor de maatschappelijke carrière of opleiding van de professionele sporter. Dit kan bijvoorbeeld in de vorm van een algemeen verzekeringsfonds, betaald door de verschillende werkgevers, dat moet bijdragen in de opleidingsmogelijkheden van de sporters; - tot slot moeten er collectieve Europese standaardcontracten komen met minimum requirements die de professionele topsporters extra bescherming bieden in hun omgang met vaak dominante werkgevers (clubs). Groot-Brittannië In Engeland zijn voetbal, rugby en cricket de belangrijkste professionele (team)sporten. Deze sporten hebben een spelersvereniging die opkomt voor de belangen van de topsporters. Samen met de clubs uit de hoogste competitie wordt onderhandeld over zaken als pensioen, financiën en opleidingen. Sommige van deze atleten- of spelersorganisaties zijn vertegenwoordigd bij een sectoroverstijgende vakbeweging zoals het Trade Union Congress (vergelijkbaar met de Nederlandse FNV of CNV). De meeste hebben zich echter aangesloten bij een overkoepelend orgaan voor alle professionele atleten in Engeland. Deze Professional Players Federation (PPF) vertegenwoordigt elf sportspecifieke atleten- of spelersorganisaties uit onder andere het voetbal, rugby, cricket, polo, ijshockey, snooker of golf. Halverwege 2008 sloot ook de British Athlete Association zich aan. De BAA vertegenwoordigt aangesloten olympische en paralympische atleten van de Engelse ploeg. Deze organisatie heeft echter geen collectieve overeenkomsten, maar is een gesprekspartner namens de atleten. Een belangrijke partij aan de werkgeverskant in de Engelse sportsector is SkillsActive. Deze organisatie maakt zich bij verschillende fondsen en beleidsmakers sterk voor de professionalisering van de sportsector. SkillsActive richt zich op vijf aandachtsgebieden; sport en recreatie, gezondheid en fitness, kinderopvang, buitensport en vakantieparken. Professionele sporters in Engeland hebben meestal een contract voor bepaalde tijd bij hun club. Dit contract moet worden goedgekeurd door zowel de overkoepelende bond als de league. Hierdoor hebben de beide koepels invloed op de omstandigheden van de spelers. Naast een arbeidscontract is een gezondheidsverklaring nodig om als professionele sporter actief te zijn. In sommige sporten (zoals voetbal en cricket) wordt gewerkt met standaardcontracten. Bijzonder aan de meeste van deze contracten is dat dit arbeidscontract onbeperkt kan worden vernieuwd en er geen afspraken zijn verwoord over werktijden of reistijd. Net zo min krijgt een professionele sporter extra vergoedingen voor overwerken op avonden of in weekenden. Doorbetaald verlof is op dezelfde wijze geregeld als voor normale medewerkers, maar er wordt meestal pas buiten het sportseizoen gebruik van gemaakt. Duitsland De belangrijkste professionele (team)sporten in Duitsland zijn voetbal, handbal, basketbal en ijshockey. Van deze sporten hebben alleen de spelers binnen het professionele voetbal zich verenigd in een belangenorganisatie. Deze Verein der Vertragsfussbalspieler (VDV) heeft collectieve afspraken gemaakt met de professionele clubs over de arbeidsomstandigheden en het hanteren van standaardcontracten. Naast de voetballers hebben ook de basketbalspelers zich verenigd, in de zogenoemde SP.IN. Deze organisatie heeft ruim 120 spelers uit de Basketball Bundes Liga (BBL) en heeft als ambitie een cao af te sluiten voor alle professionele basketballers in Duitsland. De BBL (league) onthoudt zich op dit punt echter van medewerking, omdat zij zichzelf geen
96
Een wereld te winnen
werkgever acht. De basketbalclubs hebben wel samen besloten tot gebruik van een standaardcontract. In de regel zijn professionele sporters in Duitsland via een arbeidscontract van bepaalde duur verbonden met hun clubs. Dit contract is een zaak tussen speler en club en hoeft niet door de overkoepelende bond of competitie goedgekeurd te worden. Uitzonderingen daargelaten, mogen contracten twee keer verlengd worden in drie jaar tijd. In het contract staan meestal de algemene verplichtingen van beide partijen, de portretrechten en de betaling of extra beloningen. De spelers krijgen per jaar twintig dagen betaald verlof, net als gewone medewerkers in Duitsland. Er is in Duitsland geen wettelijke definitie voor een professionele topsporter. In de regel wordt er vaak gesproken van sporters die kunnen leven van hun sportactiviteiten. Frankrijk Omdat men van mening was dat het Franse Olympisch Comité niet bedoeld was als werkgeversorganisatie, werd in 1997 COSMOS opgericht met als doel de belangen voor alle werkgevers in de sportsector te behartigen. In 2005 speelde deze organisatie een belangrijke rol bij de totstandkoming van de eerst collectieve overeenkomst voor de gehele Franse sport (CCNS). Deze collectieve overeenkomst bepaalt in grote lijnen het wettelijk kader waarbinnen elke sport afzonderlijk haar regels kan bepalen. Daarbij worden voor de meeste sporten standaardcontracten gebruikt. Sommige sporten eisen medeondertekening door de overkoepelende bond. Deze contracten mogen in Frankrijk maximaal vijf seizoenen verlengd worden. De arbeidswet bepaalt de inhoud van deze contracten, maar de CCNS kan een aantal wijzigingen hierop aanbrengen. De meeste professionele atleten worden vertegenwoordigd door algemene vakbonden of (soms) door een speciale spelersorganisatie. Van de belangrijkste professionele sporten – waaronder voetbal, basketbal, rugby, volleybal, handbal, wielrennen en tafeltennis – is er alleen een spelersorganisatie die opkomt voor de belangen van professionele voetballers. Deze Union Nationale des Footballeurs Professionels (UNFP) heeft een aantal diensten, zoals verzekeringen en advies over belastingen voor haar spelers, maar onderhandelt ook met de clubs in de Ligue de Football Professionnel over de collectieve sportspecifieke afspraken. Zweden De belangrijkste professionele sporten in Zweden zijn voetbal, ijshockey en basketbal. De spelers uit de hoogste voetbalcompetitie worden vertegenwoordigd door een belangenvereniging. Deze Svenska Fotbolspelare (SFS) onderhandelt met de Swedish Elite Football Association (SEF, namens de clubs) over collectieve afspraken. Begin 2009 bereikten beide organisatie overeenstemming over de nieuwe cao voor de voetbalsector. Een opmerkelijke verbetering ten opzichte van de oude cao is dat nu ook de professionele voetbalspelers die geen lid zijn van de SEF, toch van dezelfde afspraken gebruik kunnen maken. De meeste Zweedse topsporters zijn door middel van een regulier arbeidscontract voor een bepaalde periode verbonden aan hun club. Deze contracten hoeven niet door een overkoepelende bond goedgekeurd te worden. De contracten mogen onbeperkt verlengd worden. Binnen enkele sporten, zoals voetbal en ijshockey, zijn werkgevers en werknemers het eens geworden over het gebruik van standaardcontracten. Er is in Zweden geen wettelijke definitie voor de professionele topsporter, maar doorgaans geldt dat iedere sporter die een contract heeft met een sportclub waarbij hij in ruil voor het beoefenen van de sport betaling ontvangt, als professionele topsporter wordt gezien. Wat het doorbetaald verlof betreft, krijgt de professionele topsporter net zo veel dagen als elke werknemer in Zweden (doorgaans 25 dagen).
Bijlagen
97
Spanje De belangrijkste professionele sporten in Spanje zijn voetbal, basketbal, handbal en wielrennen. Binnen al deze sporten zijn collectieve arbeidsovereenkomsten gesloten, waarbij delen van een standaardcontract zijn vastgesteld. Hierbij kan gedacht worden aan de duur van het contract, werktijden en bepaalde verplichtingen van beide partijen. Vaak wordt een apart tweede contract gebruikt voor het regelen van de portretrechten. Het contract betreft een bepaalde periode of het behalen van een bepaalde prestatie. In beide gevallen kan het contract onbeperkt vernieuwd worden. Voor aanvang van het seizoen moet het contract getekend zijn door de club en de speler, om vervolgens goedkeuring te krijgen van de overkoepelende bond. Pas hierna krijgt de speler een licentie om in een competitie uit te komen voor deze club. Het contract omvat dertig dagen betaald verlof, gelijk aan het gemiddelde voor ‘reguliere’ werknemers. De vereniging die opkomt voor de belangen van voetbalspelers in Spanje, is de Asociación de Futbolistas Españoles. Dit is een kleine organisatie die vooral een gesprekspartner is tijdens de sociale dialoog met de Spaanse voetbalbond. Hetzelfde geldt voor de professionele wielrenners, die zijn aangesloten bij de Asociación de Ciclistas Profesionales. Nieuw-Zeeland De sportcultuur in Nieuw-Zeeland kent veel Engelse invloeden. Wat de organisatie van veel professionele sporten betreft, is ook sprake van Noord-Amerikaanse invloeden. De belangrijkste professionele sporten zijn rugby, cricket en voetbal. Deze drie sporten hebben elk een belangenvereniging die opkomt voor de rechten van de spelers. Bij de rugbysport is dit de New Zealand Rugby Players Association. Zij hebben in onderhandeling met de Rugby Union een zeer gedetailleerde cao afgesloten voor alle rugbyspelers in Nieuw-Zeeland, ook voor het nationale team de All Blacks. Daarin is onder meer afgesproken dat 32 procent van het spelerssalaris wordt gereserveerd om ten goede te komen aan de Nieuw-Zeelandse rugbysport. Daarnaast is in de cao een salary cap (2 miljoen Nieuw-Zeelandse dollars) vastgelegd. Verder bestaat er een speciaal fonds dat de spelers helpt bij het opbouwen van hun pensioen. De contracten van spelers in Nieuw-Zeeland worden bij de professionele sporten vaak met de league gesloten in plaats van met de clubs. De enige werkgever bij rugby is dan ook de New Zealand Rugby Union. Noord-Amerika De grote Noord-Amerikaanse sportcompetities (NFL, NBA, NHL en MLB) worden gekenmerkt door een strakke organisatiestructuur. De teameigenaren (verenigd in de leagues) en de spelers (verenigd in een spelersvakbond, bijvoorbeeld de NBA Player’s Association) leggen contractueel vast op welke wijze zij gezamenlijk hun product aan de man brengen en hoe men met elkaar omgaat. Deze afspraken worden voor een periode van enkele jaren vastgelegd in een Collective Bargaining Agreement (CBA). Deze CBA’s zijn bijzonder gedetailleerd en meestal enkele honderden pagina’s in omvang. Het ontstaan van de CBA’s is terug te voeren op een decennialange harde strijd tussen de teameigenaren en de spelers over het verdelen van de kosten en inkomsten. In dit machtsvertoon schuwen partijen het niet om periodiek het ultieme middel van een staking of een lock out te hanteren. Van een lock out is sprake wanneer niet de spelers maar de eigenaren besluiten om de competitie stil te leggen. Tegelijkertijd bestond en bestaat er binnen het commerciële Noord-Amerikaanse sportmodel vanuit de winstgeoriënteerde eigenaren een sterke behoefte om onderlinge afspraken te maken
98
Een wereld te winnen
over het uniformeren van arbeidsvoorwaarden. Dit gebeurt met het oog op het beperken van de economische concurrentie tussen teams en daarmee op het versterken van de sportieve concurrentie.
Bijlagen
99
BIJLAGE 4 Deelnemers expertmeeting 22 januari 2009 Expertmeeting Arbeidsverhoudingen Topsporters Organisator: Werkgeversorganisatie in de Sport (WOS) Datum: 22 januari 2009, 15.30-20.00 uur Locatie: Hotel- en Congrescentrum Papendal Deelnemers René van den Burg, directeur WOS Eric Lankers, beleidsadviseur juridische zaken WOS Yves Kummer, voorzitter NL Sporter Adam Bakker, bestuurslid NL Sporter Hetteke Frima, jurist NL Sporter Arno Havenga, medewerker NL Sporter Marti ten Kate, programmamanager topsport NOC*NSF Peter de Bakker, senior fiscaal adviseur NOC*NSF Trinko Keen, voorzitter Atletencommissie NOC*NSF Marijke Fleuren, adjunct-directrice KNHB Mark Boetekees, directeur FBO Babs Dubois-Van Kleef, advocate arbeidsrecht BrantjesVeerman Advocaten Frank ter Huurne, advocaat arbeidsrecht Lexence Steven Jellinghaus, universitair docent sportrecht Universiteit van Tilburg en advocaat De Voort Hermes de Bont Advocaten Ronald Beltzer, universitair hoofddocent arbeidsrecht en sociaal zekerheidsrecht Universiteit van Amsterdam Pieter Verhoogt, directeur Sport2B en docent sporteconomie Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Henk Strating, directeur HS-Arbeidsvoorwaarden BV Marieke Huber, senior beleidsmedewerker CAOP
100
Een wereld te winnen
BIJLAGE 5 Gesprekspartners sportsector Persoonlijk gesproken Maurits Hendriks, technisch directeur NOC*NSF Johan Wakkie, directeur KNHB Marijke Fleuren, adjunct-directrice KNHB Jan Kossen, directeur KNZB Marcel Sturkenboom, directeur NeVoBo Sjors Röttger, technisch directeur NHV Frank Berteling, directeur NTTB Hans Meijer, directeur KNBSB Herman Ram, directeur Dopingautoriteit Nederland Rob van der Horst, voorzitter Hockey Hoofdklasse CV Henk Reekers, voorzitter Federatie Eredivisie Basketball Michel Jansma, bestuurder FNV Sport Mark Boetekees, directeur FBO Telefonisch gesproken Arno den Hartog, adjunct-directeur dienstverlening en tophockey KNHB Huub Stammes, directeur KNSB Arie Koops, technisch directeur KNSB Arjan Boonstoppel, manager topvolleybal NeVoBo Harjan van Dam, directeur KNWU Marco van den Brink, senior projectleider topsport KNZB Jan Willem Jansen, medewerker topsport NBB Koen van Nol, topsportcoördinator BSBN en KNRB Hans van Rijssel, topsportcoördinator NIJB Jaap Wals, directeur KNGU Kees Rodenburg, technisch directeur KNKV Hans Goedings, hoofd BIMS (Bureau Internationale Militaire Sport)
Bijlagen
101
BIJLAGE 6 Gesprekspartners artiesten- en kunstensector Pepijn ten Kate, vakbondsbestuurder FNV KIEM Vincent Croiset, cao-onderhandelaar belangenorganisatie acteurs ACT Lineke Burghout, secretaris werkgeversorganisatie dans DOD Wilbert Scheifes, altviolist RPhO en kaderlid FNV KIEM Marc van Heeteren, zanger Nederlands Kamerkoor en kaderlid FNV KIEM Edith Knopf, manager P&O AVRO Henk Strating, directeur HS-Arbeidsvoorwaarden BV Fred Kagie en Cees de Wildt, partners Altersum Adviseurs Arbeidsverhoudingen
102
Een wereld te winnen
BIJLAGE 7 Deelnemers topsportbijeenkomst 1 april 2009 Topsportbijeenkomst NL Sporter Organisator: NL Sporter Datum: 1 april 2009, 16.45-21.00 uur Locatie: Huis van de Sport Deelnemers Maurits Hendriks, technisch directeur NOC*NSF Henk Gemser, chef de mission NOC*NSF Jeroen Bijl, hoofd topsport NOC*NSF Jan Kossen, directeur KNZB Johan Wakkie, directeur KNHB Arie Koops, technisch directeur KNSB Arie Kauffman, directeur JBN Eric Lankers, beleidsadviseur juridische zaken WOS Yves Kummer, voorzitter NL Sporter Adam Bakker, bestuurslid NL Sporter Arno Havenga, medewerker NL Sporter Martijn van Hulsteijn, marktgroepmanager sport BMC Esther Wajer, senior consultant Capgemini
Bijlagen
103
Een wereld te winnen Professionalisering van de arbeidsverhoudingen van beroepssporters in Nederland
De Nederlandse topsport is vooral gericht op talentontwikkeling en (internationale) topprestaties. Dat is logisch: in de topsport draait het immers om winnen en sporters willen op topniveau presteren. De laatste tijd groeit echter het besef dat een sporter de (wereld)top niet of nauwelijks meer op eigen kracht kan bereiken. De condities en randvoorwaarden waaronder de topsport wordt beoefend, zijn steeds meer bepalend voor de kans op succes. Niet alleen de sporttechnische aspecten maar ook de arbeidsverhoudingen van sporters zijn van belang. Heldere en evenwichtige arbeidsverhoudingen behoren tot het professionele topsportklimaat waar Nederland naar streeft. Hoeveel sporters zijn er in Nederland voor wie de sportbeoefening een geheel of gedeeltelijk middel van bestaan is? Hoe zijn de contractuele afspraken en arbeidsverhoudingen van beroepssporters momenteel geregeld? Wat ontbreekt er nog aan? In Een wereld te winnen – professionalisering van de arbeidsverhoudingen van beroepssporters in Nederland beantwoordt de Werkgeversorganisatie in de Sport (WOS) deze vragen. Het rapport geeft een visie en aanbevelingen die kunnen leiden tot een structurele verbetering van de arbeidsverhoudingen en de rechtspositie van beroepssporters. De ervaringen in aanverwante sectoren en in andere landen hebben daarbij als perspectief en voeding gediend.