Door Romeinse ogen De Keltische cultuur volgens Romeinse schrijvers
Keltische politiek Keltische religie Keltische samenleving
Inleiding Dit magazine behandelt het beeld van de Keltische cultuur dat de geschriften van Caesar, Livius en Tacitus ons schetsen. Al staan klassieke vermeldingen over de Kelten vol van propaganda en zijn de standpunten van de schrijvers niet geheel neutraal, ze zijn de enige literaire bron over de Keltische cultuur in hun tijd. De werken geven inzicht in het beeld dat de Romeinen over de Kelten hadden en verraden soms de politieke standpunten en ambities van hun schrijvers. Het is bij dit soort onderzoek altijd belangrijk objectief te zijn; weliswaar te noteren wat de bronnen zeggen, maar ook in het achterhoofd houden dat er altijd een reden achter de bewering was, en waar mogelijk archeologische bronnen aan te spreken ter aanvulling van het beeld.
Inleiding Proloog Verantwoording bronnen Keltische politiek Interview HOME Eindhoven Keltische religie Romeinse helmen Keltische oorlogvoering Schotlanddigizine Keltische samenleving Zwaard van de maand Wist u dat? Epiloog
Stichting Celtic Britain heeft de basis van dit onderzoek al in 2009 gepubliceerd in haar magazine Het Keltische rijk. Nieuw onderzoek heeft tot nieuwe visies en vertalingen geleid, waardoor het werk herschreven kon worden. Het magazine wordt gepubliceerd in combinatie met de analyseschema’s die als basis zijn gebruikt, die op CelticBritain.net worden geplaatst.
2
Landesmuseum Bonn
2 3 4 6 9 11 13 16 21 27 28 33 34 35
Het verhaal van de Kelten. Voor de een is het een verhaal van een naakte strijder die in extase het slagveld op rent, voor de ander een verhaal van een Ierse monnik die in eenzaamheid de mythen van zijn volk optekent. Maar voor iedereen is het het verhaal van hun voorouders. Tegenwoordig verwijzen velen naar hun voorouders uit Ierland, Schotland of andere gebieden die tegenwoordig nog Keltisch zijn en zeggen: Ik ben Keltisch. In de La Tèneperiode, de bloeitijd van de Keltische cultuur, bestond het grootste gedeelte van de Nederlandse, Belgische, Franse en Spaanse bevolking uit mensen die net zo Keltisch waren als de Ieren en de Britten. Deze Kelten waren genetisch echter niet verwant met elkaar. Voor de komst van de Keltische cultuur woonden ze al in de genoemde gebieden, met hun eigen prehistorische cultuur en gewoonten. Door middel van handel, verovering en migratie verspreidde de Proto-Keltische Urnenveldcultuur cultuur zich vermoedelijk vanaf de kusten van de Zwarte Zee. In hun tocht van Rusland naar de rest van Europa vestigden kleine groepen Proto-Kelten zich op verschillende plaatsen gevestigd en bleven contact houden met de andere Proto-Kelten. De Proto-Keltische cultuur ontwikkelde zich officieel pas echt tot een Keltische cultuur in de gebieden van Oostenrijk en Zwitserland. Dit wordt de Hallstatt-cultuur genoemd, naar het Oostenrijkse plaatsje Hallstatt. De Hallstatt-cultuur bestond als Keltische cultuur tussen grofweg 800 en 475 v.Chr.. Opmerkelijk is dat de cultuur niet alleen in Oostenrijk, Zwitserland en delen van de daaromheen liggende landen bestond, maar ook in Spanje, Keltiberië. Dit komt zeer waarschijnlijk door een groep Kelten die naar dit gebied is geëmigreerd. Het klinkt wellicht vreemd dat een cultuur van een relatief kleine groep emigranten wordt overgenomen door een meerderheid, maar dit is wel gebeurd. Er zijn geen sporen van een plotselinge vernietiging van de volkeren die voor de Kelten in Spanje woonden en Iberische culturele elementen werden opgenomen in de Keltische cultuur aldaar. Dit maakt een Kelt ook tot een Kelt: hij dwingt zijn cultuur niet met geweld op, zoals de Romeinen en de Engelsen, maar verrijkt hem met de culturele elementen van de al bestaande cultuur en absorbeert hem zo met zachte hand. Op deze manier is ook de Keltische cultuur over de rest van Europa getrokken.
3
De Hallstatt-cultuur had zich ontwikkeld tot een ware handelscultuur: handel in zout uit de mijnen van Hallstatt, handel in slaven uit de omringende vijandelijke gebieden. Door deze handel was er een route van forten, met de Latijnse benaming oppida aangeduid, ontstaan, zoals het fort Heuneberg aan de bovenloop van de Donau in Duitsland. Op den duur wilden de Keltische handelaren hun grenzen verleggen en gingen meer en meer naar andere mogelijkheden kijken. Zij zochten deels ook andere markten, omdat de markt in het Hallstatt-thuisland begon te stagneren. Door deze reden gingen ook andere Kelten zich vestigen in andere gebieden, soms met geweld. Hierdoor kwam hun cultuur in toenemende mate in contact met culturen van onder andere de Grieken, Romeinen en Etrusken, die toen nog ten zuiden van de Alpen woonden. De Keltische cultuur werd beïnvloed door de nieuwe invloeden van de handelsculturen en beïnvloedde op haar beurt de bevolking van het gebied waar ze zich gingen vestigen. Het is waarschijnlijk dat de Keltische Hallstatt-cultuur een zekere status had, die mondeling was overgebracht, en dat de lokale bevolking zich graag aan deze cultuur aanpaste, toen ze daadwerkelijk in contact kwamen met Kelten. Door de wederzijdse beïnvloeding ontstond rond 475 v.Chr., opnieuw officieel in Zwitserland en Oostenrijk, een nieuwe Keltische cultuur: de La Tènecultuur. De La Tènecultuur verspreidde zich over een groot gedeelte van Europa: Gallië, Brittannië en Ierland, Italië, maar ook Griekenland en een deel van Turkije. Dat de La Tènecultuur ontstond, betekent niet dat de Hallstattcultuur plotseling ophield met bestaan, in Keltiberië werd de Hallstatt-cultuur gewoon doorgezet. Van het gunstige culturele klimaat profiteerden echter niet alleen de Kelten. In het zuidoosten kwamen de Grieken op en verjaagden de Kelten uit Griekenland en Turkije, in het noorden verdreven de Germanen de Kelten van hun grondgebied, nadat de twee culturen een tijd lang naast elkaar hadden bestaan. En, natuurlijk, in Italië groeide het Romeinse rijk. Nadat de omliggende kleine volkeren waren verslagen, keken ze naar het noorden. In het noorden woonden de Kelten. Dat is het moment, waarop dit magazine begint.
Verantwoording bronnen De Kelten kenden in de klassieke periode geen eigen schrift. Op enkele inscripties na hebben de Galliërs, Keltiberiërs en de Kelten van de Britse eilanden en Ierland tot na de Romeinse overheersing geen literaire bronnen achtergelaten. Onderzoek naar de Keltische cultuur in de klassieke periode is dus geheel afhankelijk van archeologisch onderzoek en de literaire bronnen die Romeinse en Griekse schrijvers hebben nagelaten. De meest prominente Romeinse schrijvers die melding maken over de Keltische cultuur zijn Gaius Julius Caesar in Commentarii de bello Gallico (met een achtste boek door Aulus Hirtius), Publius Cornelius Tacitus in Agricola en in Annales en Titus Livius in Ab urbe condita libri. Vertalingen van hun werk zijn gebruikt voor dit onderzoek. Deze bronnen zijn niet volledig betrouwbaar, iedere schrijver had zijn eigen politieke agenda en veel informatie is dan ook sterk propagandistisch. Desalniettemin kan hier een schat aan informatie uit gehaald worden over hoe de Romeinse wereld de Keltische cultuur zag.
Caesar & Aulus Hirtius
4
In 58 v.Chr. werd Rome door de Griekse kolonie in Massilia (Marseille) gevraagd om te helpen tegen de Keltische stam de Saluvii, die de stad aanvielen. Rome reageerde hierop door niet alleen de Saluvii, maar ook hun bondgenoten aan te vallen. Hiermee veroverde ze Gallia Narbonensis en verbond ze Italië met het Iberisch schiereiland. Mogelijk uit angst voor Keltische en Germaanse stammen die de grenzen van dit nieuwe gebied bedreigden, viel Caesar deze stammen aan. Zijn oorlog in Gallië bood hem de optimale mogelijkheid om carrière te maken en was het vruchtbare land van Gallië een investering en verrijking van het Romeinse rijk.
Torques, British Museum Gaius Julius Caesar (100-44 v.Chr.) schreef zijn Commentarii de bello Gallico (commentaren over de Gallische oorlog, beter bekend als De Bello Gallico) om verslag te doen van zijn campagnes in Gallië. Door te spreken in de 3de persoon enkelvoud lijkt het een objectief verslag, maar dit is het niet. Caesar moet zijn lezer er immers van overtuigen dat zijn aanval van Gallië juist was. Dit doet hij door de daden van zijn legioenen op te hemelen en de Galliërs zelf als een wanordelijk, barbaars volk af te schilderen. Hij wijdt één hoofdstuk aan de Gallische cultuur, toevallig net na een nederlaag tegen de Germanen. Tijdens Caesars verblijf in Gallië valt hij ook Brittannië aan, met als hoofdreden dat alle Gallische oorlogen gesteund worden door de Britten. Daarom verschaft hij ook informatie over de Britse cultuur.
De vertaling van De Bello Gallico die voor dit onderzoek is gebruikt, is ‘Oorlog in Gallië & Aulus Hirtius Aanvulling op Caesars Oorlog in Gallië’ van Vincent Hunink uit 1997. Het lastige van deze vertaling is, dat Hunink niet verwijst naar paragrafen, maar naar bundels paragrafen. Vandaar dat verwijzingen naar Caesar en Aulus Hirtius in dit werk niet naar de directe paragraaf zijn.
Livius
Titus Livius was een Romeinse geschiedschrijver en leefde van 59 v.Chr. tot 17 n.Chr.. Zijn belangrijkste werk, Ab urbe condita libri (boeken vanaf de stichting van de stad, ook wel afgekort tot Ab urbe condita) werd geschreven tijdens de regering van keizer Augustus. Livius’ werk verheerlijkt vaak het heldhaftige verleden van het Romeinse rijk.
Dit hangt waarschijnlijk samen met het beleid van keizer Augustus, die na de burgeroorlogen de oude normen en waarden van Rome actief in ere wilde herstellen. Door de opzet van het werk, een geschiedenis van Rome vanaf de stichting van de stad tot keizer Augustus, is een groot deel van het werk (en juist ook de delen die vertellen over de Keltische inval van Italië) gebaseerd op gebeurtenissen die honderden jaren eerder zijn gebeurd. Hoewel Livius zelf zegt enkel op te schrijven wat hij heeft gehoord of gelezen en ook een lijst bronnen geeft, zijn de gebeurtenissen in de vroege delen zeer twijfelachtig, hoewel episch, van aard. Daarom moet zijn beeld van de Kelten ook opgevat worden als het beeld van zijn eigen tijd, niet van de tijd waarover hij schrijft. De vertalingen die voor Ab urbe condita zijn gebruikt zijn de bloemlezingen ‘Zonen van Mars’ uit 1997 en ‘Sinds de stichting van de stad’ uit 2000 door Hetty Rooijen-Dijkman.
Tacitus
Van de historicus Publius Cornelius Tacitus (56 – 117 n.Chr.) zijn twee werken gebruikt, De vita et moribus Iulii Agricolae (letterlijk: over het leven en de gebruiken van Julius Agricola, kortweg Agricola) en de Annales. De Agricola is geschreven naar aanleiding van de Britse expedities van Gnaeus Julius Agricola. Agricola was Tacitus’ schoonvader en het is dan ook niet verwonderlijk dat de Agricola niet onbevooroordeeld is. De Annales, geven een overzicht van de geschiedenis van het Romeinse rijk van de dood van Augustus tot (waarschijnlijk) de dood van keizer Nero. Hierin worden ook de handelingen van het Romeinse rijk in Gallië en Brittannië vermeld. Tacitus’ politieke engagement spreekt ook door in dit werk.
5
Rijksmuseum van oudheden Leiden
Ondanks de bezwaren over deze boeken, blijft Tacitus een belangrijke bron van de Keltische cultuur op de Britse eilanden. Hij is een van de weinige schrijvers die verder ingaat op de Keltische religie – hoewel het geschetste beeld negatief is – en is de enige die melding maakt over de slag bij Mons Graupius met de Picten. De vertalingen van Agricola en Annales die gebruikt zijn, zijn ‘Het leven van Agricola en de Germanen’ van Vincent Hunink uit 2000 (naast de online versie van ditzelfde werk) en de ‘Jaarboeken’ van J.W. Meijer uit 1990.
Archeologie
Wanneer enkel literaire bronnen voor dit onderzoek waren gebruikt, was er een zeer eenzijdig en ook deels onjuist beeld van de Kelten gepresenteerd. Daarom zijn de beweringen van de schrijvers aangevuld met commentaar. Waar mogelijk zijn ze daarnaast onderbouwd of tegengesproken met archeologische bronnen, die een verdere invulling geven over het leven van de Kelten in de Hallstatt en La Tèneperiode. Archeologie is sterk aan technologische ontwikkelingen onderheven en geeft ons vaak geen inzicht over beeldvorming, politieke bewegingen of soms zelfs veldslagen. Archeologie geeft ons wel een schat aan informatie over de kunststijlen, technologische ontwikkelingen, rijkdom en het dagelijks leven van de Kelten. Het is dus noodzakelijk dat beide methoden naast elkaar worden gelegd voor een goede beeldvorming.
Keltische politiek Kelten onderling
6
Volgens Tacitus bestaat Gallië uit 64 verschillende staten.1 Mogelijk bedoelt hij hier stammen mee. De stammen van Gallië zijn verdeeld in Belgen, Aquitaniërs en ‘gewone’ Galliërs.2 Het territorium van de Carnutes wordt gezien als het midden van Gallië.3 De stammen verschillen van elkaar wat betreft macht,4 5 rijkdom 6 en militaire kracht.7 Livius vertelt dat rond 600 v.Chr. de Galliërs onder heerschappij van de Bituriges staan.8 Rond 50 v.Chr. zijn de Gallische stammen verdeeld in twee kampen onder leiding van de Haeduers en de Arveniërs,9 waarvan de Haeduers het meeste gezag hebben.10 Zij zijn al van oudsher een leidende stam11 en hebben verschillende stammen als beschermeling of vazal.12 Mogelijk zijn deze beweringen echter gemaakt, omdat de Haeduers de bondgenoten van de Romeinen waren. Niet alle vazalstammen zijn even zwak, de Senones zijn bijvoorbeeld sterk en gezaghebbend,13 maar worden toch beschermd door de Haeduers.14 De Bituriges, ook een vazal van de Haeduers, komen zelfs tegen hen in opstand.15 Door contact met Rome is het gezag van de Haeduers sterk gegroeid16 en dit willen ze zo houden.17 Op een gegeven moment wordt de leiding van het kamp van de Arveniërs overgenomen door de Sequanen, die zwakker zijn dan de Haeduers,18 en daarna door de Remers. Ook de Remers hebben verschillende vazalstammen, maar zijn minder machtig dan de Haeduers.19 Op militair gebied zijn van alle Galliërs de Belgen het dapperst20 en van de Belgen zijn de Nerviërs zeer belangrijk. Ook de Atuatuci hebben een grote militaire kracht en er wordt vermeld dat hun buurstammen minder sterk zijn.21 De Gallische stammen hebben – vanzelfsprekend - contact met elkaar.
Er is veel uitwisseling door volksverhuizing22 en via afgevaardigden en boden plegen de stamhoofden overleg.23 Ook is er contact met de Britse stammen.24 Daarnaast hebben de Galliërs bondgenoten25 26, waarmee ze oorlog voeren tegen andere stammen of tegen de Romeinen.27 28 29 Deze allianties kunnen wel uit tien of meer stammen bestaan. Wanneer er een duidelijke leider van een alliantie is, kan hij een bepaalde hoeveelheid soldaten per stam opleggen, zoals Vercingetorix dat doet.30 De Galliërs verzekeren zich van trouw en geheimhouding door middel van gijzelaars,31 iets wat ook bij de Romeinen gewoon is.32 De Belgen zijn met elkaar verbonden door middel van huwelijksbanden. Ze hebben daarnaast banden met de Belgen in Brittannië.33 Het is natuurlijk niet altijd vrede tussen de stammen. Een stam heeft ongeveer een oorlog per jaar,34 waarbij bij een nederlaag de krijgers naar buurstammen kunnen vluchten.35 Dit suggereert dat oorlogen regelmatig met relatief ver verwijderde stammen worden gevoerd.
Rijksmuseum van oudheden Leiden Ook Brittannië is verdeeld in verschillende delen en stammen.36 37 Brittannië houdt op bij de huidige rivieren de Forth en de Clyde, hier begint Caledonië.38 De ene stam is machtiger dan de andere.39 De Britten hebben onderling contact40 41 en overleg en handelen, zoals gezegd, met de Galliërs.42 Van de Britten zijn de Trinovantes min of meer de sterkste stam43 en zijn de Brigantes de grootste.44 Ook de Iceni zijn machtig en rijk.45 De Kenten zijn het beschaafdst van alle Britten, zij lijken op de Galliërs.46 De Caledoniërs zien zichzelf volgens Tacitus als de edelste van de Britten en daarom wonen ze in de binnenlanden van Brittannië.47 De Britten sluiten veel minder grote bondgenootschappen dan de Galliërs. Zelden trekken twee of drie stammen met elkaar op tegen gemeenschappelijk gevaar.48 Tegen de Romeinen verenigen ze zich wel, geleid door één man.49 Sommige stammen sluiten echter een bondgenootschap met Rome.50
1 2 3 4
De opstandige stammen worden actief gesteund vanaf het eiland Mona, het huidige Anglesey,51 waar druïden worden opgeleid. Ook de Caledoniërs bundelen hun krachten tegen de Romeinen.52
Kelten en Romeinen
De Galliërs zijn verdeeld over Rome. Verschillende stammen zijn bevriend53 54 55of zelfs bondgenoten met de Romeinen.56 Koningen kunnen bevriende staatshoofden zijn57 en zijn in zekere mate nog onafhankelijk, zoals de Haeduers.58 Sommige stammen mogen ook senatoren leveren59 en dan met name stammen in de Romeinse provincie Gallia Narbonensis. De Galliërs die naar Rome zijn gekomen, zijn geheel in de Romeinse samenleving opgenomen.60 Evenveel Galliërs zijn anti-Romeins.61 62 63 Zij hebben er moeite mee dat ze altijd het beste volk waren, maar nu onder Romeins gezag staan.64 Deze ontevredenheid wordt vergroot door de winterkwartieren die Caesar bij de onrustige stammen instelt.65 Deels komt de onrust ook door drukkende belasting die is opgelegd66 en het feit dat de Galliërs paarden en oorlogsmateriaal aan Rome moeten leveren.67 Zij zinnen op wraak voor de vele vernederingen, onderwerping en teloorgang van de oude roem.68 Alle onderworpen stammen moeten wapens, paarden, graan en belasting aan Rome leveren.69 De Atrebates hoeven dit om onduidelijke reden niet.70 Ook moeten de stammen na overgave gijzelaars aan Rome leveren71 72 en worden ze ontwapend.73 Sommige Gallische gijzelaars worden hierna meegenomen naar Brittannië.74
7
De Britten zijn eveneens verdeeld over Rome. Sommige stammen zijn bondgenoten,75 of lopen over en proberen de Romeinen te paaien met loze beloften.76 Dit doen ze deels door de redelijk milde opstelling die de Romeinen hebben77 en omdat ze worden getrokken door het succes dat Rome heeft.78 Loyale koningen krijgen nederzettingen toegewezen waarover ze mogen
Battersea Shield British Museum regeren.79 De stammen die zich hebben overgegeven, geven gijzelaars.80 81 Wanneer ze in 50 n.Chr. echter worden ontwapend, verzetten ze zich.82 Blijkbaar hechten ze veel belang aan het dragen van wapens. De veroverde stammen krijgen een evenredig verdeelde heffing van graan en geld opgelegd.83 Zonnestrijdwagen, Een schijnbaar groter deel van de Britten is anti-Ro- Nationalmuseet meins84 en wordt door de Romeinen woest gevonden. Kopenhagen Wanneer de gouverneur weg is, beginnen ze te klagen en komen ze in opstand.85 Na de opstand zijn ze schuldbewust over afvallig gedrag.86
Tacitus’ Annales: III, 44 Caesars Commentarii: I, 1 ibid.: VI, 13-16 ibid. I, 29-31, 41-43; III, 7-10; V, 26-29, 54-56; VI, 13-16; VII, 34-36, 37-39 5 Tacitus’ Annales: III, 43 6 ibid.: III, 46 7 Caesars Commentarii: VII, 81-83 8 Livius’ Libri: V, 34 9 ibid. I, 29-31 10 Aulus Hirtius’ Commentarii: VIII, 45 11 Caesar Commentarii; I, 41-43 12 ibid. I, 29-31; II, 11-14; VI, 3-6; 10-12; VII, 3-5, 74-77; 13 ibid. V,54-56 14 ibid. VI, 3-6 15 ibid. VII, 3-5 16 ibid. VII, 37-39 17 ibid. VII, 64-66 18 ibid. VI, 10-12 19 ibid. VI, 13-16 20 Aulus Hirtius’ Commentarii: VIII, 54 21 Caesars Commentarii: II, 28-31 22 ibid. I, 29-30 23 ibid. I, 29-31; V, 54-56; VI, 31-34; VII, 3-5; VII, 37-39; VII, 64-66; VII, 74-77 24 ibid. II, 3-6; III, 7-10; IV, 20-22 25 Aulus Hirtius’ Commentarii: VIII 1, 7 26 Caesars Commentarii: I, 3-6, 44-46; II, 15-19; III, 7-10, 22-26; V, 38-41; VI, 3-6 ; VII, 3-5, 11-14; 27 Aulus Hirtius’ Commentarii: VIII 1 28 Caesars Commentarii: VI, 13-16; VII, 1-2; 29 Tacitus’ Annales: II, 40 ; III, 45 ; III, 45 30 Caesars Commentarii: VII, 30-33 31 ibid. I, 29-31; II, 1-2; V, 26-29; VI,10-12; VII, 3-5, 6-10, 64-66 32 ibid. V,45-49; VI, 3-6; VII, 11-14, 89-90 33 ibid. II, 3-6 34 ibid. VI, 13-16 35 Aulus Hirtius’ Commentarii: VIII, 3, 6, 21 36 Tacitus’ Agricola: 12 37 Tacitus’ Annales: XII, 31 38 Tacitus’ Agricola: 23 39 Tacitus’ Annales: XII, 31 40 Caesars Commentarii: IV, 27-30; IV, 31-35 41 Tacitus’ Agricola: 15 42 Caesars Commentarii: IV, 20-22; V, 13-17 43 ibid. V, 18-22 44 Tacitus’ Agricola: 17 45 Tacitus’ Annales: XIV, 31 46 Caesars Commentarii: V, 13-17 47 Tacitus’ Agricola: 30 48 ibid.12 49 Caesars Commentarii: V, 10-12 50 Tacitus’ Annales: XII, 31 51 Tacitus’ Agricola 14 52 ibid. 25
Musée Saint-Raymond Toulouse De stammen neigen toch traag naar vrede,87 het verzet tegen Romeinse overheersing is koppig.88 De Romeinen zijn bang voor een aanval van de Caledoniërs, die antiRomeins zijn.89 Wanneer zij dit volk hebben verslagen, marcheren de troepen langzaam terug om de Caledoniërs schrik aan te jagen.90 Een logischer verklaring is dat de Romeinen nog steeds bang zijn voor een Caledonische aanval. In Italië zijn de Galliërs overmoediger tegen de Romeinen dan tegen andere volkeren.91 Ze zijn eerst vreedzaam, maar als de vijand heeft aangevallen niet meer.92
Kelten en Germanen
8
De Galliërs hebben een haat-liefdeverhouding met de Germanen. Terwijl vroeger de Galliërs vaak de Germanen aanvielen, is het in 53 v.Chr. andersom gesteld.93
De Germanen voeren oorlog met de Galliërs94 95 en teisteren de Gallische kusten.96 Met name de Belgen hebben voortdurend oorlog met de Germanen.97 Ze roven buit en graan,98 maar vestigen zich soms ook in de Gallische gebieden.99 Ze leggen de onderworpen stammen dan zelfs schatting op.100 Andere Gallische stammen staan juist weer op vriendschappelijke voet met de Germanen.101 102 Ze halen er hulptroepen103 104 en vluchten na een nederlaag naar de Germaanse stammen.105 Er wordt zelfs gesproken van een alliantie tussen de Treveren en de Germanen, waarbij de Treveren gijzelaars geven voor het nakomen van gemaakte beloften. 106 Ook andere stammen hebben een alliantie met de Germanen.107 Het grootste gedeelte van de Belgen stamt af van de Germanen.108 Dit komt waarschijnlijk door verschillende volksverhuizingen van de Germanen naar België.109
53 Aulus Hirtius’ Commentarii: VIII, 4 54 Caesars Commentarii: I, 3-6; II, 3-6; V,54-56; VI, 13-16; VII, 64-66, 89-90 55 Tacitus’ Annales: XI, 25 56 Caesars Commentarii: I, 11-14, 15-17, 41-43; VII, 40-43 57 ibid. IV,13-16; VII, 30-33 58 ibid. I, 15-17 59 Tacitus’ Annales: XI, 25 60 ibid. XI, 24 61 Aulus Hirtius’ Commentarii: VIII, 23, 31, 49 62 Caesars Commentarii: I, 7-10; II, 1-2; III, 3-6; IV, 31-35; V,30-33, 45-49, 50-53; VI, 3-6 ; VII, 1-2 63 Tacitus’ Annales: II, 5 ; III, 40 ; IV, 5 64 Caesars Commentarii: V,56 65 ibid. II,32-35; III,27-29; V,23-25, 38-41; VII, 89-90 66 Tacitus’ Annales: II, 6; III, 40 67 ibid. II, 5 68 Caesars Commentarii: V,30-33,56 69 ibid. I, 36-39, 40; II, 7-10; VII, 11-14, 15-17; 70 ibid. VII, 74-77 71 Aulus Hirtius’ Commentarii: VIII 3, 20, 27 , 31, 38, 45, 48 72 Caesars Commentarii: V, 45-49; VI, 3-6; VII, 11-14, 89-90 73 ibid. I, 26-28; II, 32-35; 74 ibid. V, 2-6 75 Tacitus’ Annales: XII, 36; XII, 39 76 Caesars Commentarii: IV,36-38 77 Tacitus’ Agricola: 20; 21 78 ibid. 32 79 ibid. 14 80 Caesars Commentarii: V,18-22, 23-25 81 Tacitus’ Agricola: 20 82 Tacitus’ Annales: XII, 31 83 Tacitus’ Agricola: 19 84 Tacitus’ Annales: XII, 38 85 Tacitus’ Agricola: 15 86 ibid. 16 87 Tacitus’ Annales: XIV, 38 88 ibid.: XII, 38 89 Tacitus’ Agricola: 25 90 ibid. 38 91 Livius’ Libri: X, 10 92 ibid. V, 41 93 Caesars Commentarii; VI, 17-21 94 ibid. I, 32-35; 95 Tacitus’ Annales: I, 69 96 ibid. XI, 18 97 Caesars Commentarii: I, 1-2 98 ibid. IV, 8-12 99 ibid. I, 32-35; 100 ibid. I, 36-39 101 ibid. I, 26-28 102 Tacitus’ Annales: III, 44 103 Aulus Hirtius’ Commentarii: VIII, 7-9 104 Caesars Commentarii: I, 29-31 105 Aulus Hirtius’ Commentarii: VIII, 19-22 106 Caesars Commentarii: VI, 1-2 107 ibid. II, 3-6;
Eluveitie
(Noot: dit interview is al in 2009 afgenomen met Chrigel Glanzmann, de zanger van Eluveitie)
Hoe mix je folk en metal, traditionele en moderne instrumenten, en schep je jullie liedjes? Ik schrijf het grootste gedeelte van Eluveitie’s muziek en mix hierin inderdaad traditie en moderniteit. Wat we spelen is, zoals gezegd, eigenlijk moderne death metal met ‘oude’ invloeden. Maar ze zijn gelijk gemixt en samengesmolten, authentieke traditionele muziek van landen met Keltische wortels. We spelen op traditionele instrumenten (naast het gewone metal instrumentarium, gitaar, bas en drums), zoals tin en low whistles, verschillende bagpipes, draailier, viool, fiddle en veel andere. Ook weef ik bij het schrijven veel traditionele melodieën door de muziek heen.
Hoe hebben de bandleden elkaar ontmoet en is Eluveitie gestart? Oorspronkelijk was Eluveitie een studioproject van mij alleen en nog niet echt een band. Ik schreef gewoon een paar liedjes, nam ze bij mij thuis op en zocht achteraf geschikte musici om alles in een professionele studio op te nemen. Ik vroeg een paar muzikanten die ik kende en vond alles wat ik nodig had, daarom namen we het materiaal een paar maanden later op ... dit werd de uitgave die vandaag de dag bekend staat als ‘Vên’. Toen deze CD was uitgekomen, bleek hij onverwachts positief ontvangen te worden – door zowel van de metalscene zelf als de pers. Hierna ging een deel van de groep weer bij elkaar zitten en besloten we een ‘echte’ band te vormen, Eluveitie. Sindsdien zijn we erg naar elkaar toegegroeid, muzikaal en ook persoonlijk.
Is er iets dat jullie met jullie muziek willen overbrengen? Ik weet het niet ... Niet echt, eerlijk gezegd. Natuurlijk heeft het op de een of andere manier charisma (traditionele melodieën hebben dat altijd en traditionele folk muziek heeft een sterk en ontroerend karakter). En natuurlijk bekijken veel mensen ook onze songteksten. Maar uiteindelijk wil ik niet echt iets met onze liedjes ‘prediken’, iedereen zou zijn eigen gevoelens en gedachten moeten hebben. Daarom zijn mijn teksten niet erg opvallend of duidelijk. Iedereen zou zijn eigen gedachten erover moeten hebben. Wat ik schrijf – zowel muzikaal als lyrisch – is meer voor onszelf, min of meer persoonlijk.
Hoe zou je jullie muziekstijl typeren? Labels plakken op muziek zou eerder jouw werk als redacteur zijn dan die van mij! Maar ik zou het beschrijven als een uitgebalanceerde mix van melodische death metal en traditionele Keltische folkmuziek.
9
Wat trok de band aan tot de Keltische cultuur, waardoor jullie jullie karakteristieke sound kregen? Dat is moeilijk te zeggen, ik weet het niet precies. In ieder geval was er in mijn leven altijd al een interesse voor de Keltische cultuur, zelfs toen ik klein was. Ik weet niet precies waarom, maar eigenlijk is het heel natuurlijk. We groeiden alle op in Zwitserland, een Keltisch land met een enorm Keltisch erfgoed. Ook op school leerden we over de oude Helvetiërs, een van de belangrijkste Keltische stammen van het continent. Daarom is het bijna natuurlijk dat dit
een impact op je heeft, het is een deel van je, het is je cultuur, snap je? Toen ik begon met het materiaal voor Eluveitie was het van het begin af aan duidelijk dat er naast het muzikale concept een lyrisch concept achter de band moest zitten, dat focust op de Keltische geschiedenis van het continent. Hier kwam ook de bandnaam vandaan – ‘Eluveitie’ is een Gallische uitdrukking (die bij opgravingen werd gevonden, gekerfd in een aardewerken pot), die simpelweg ‘Ik, de Helvetiër’ betekent.
Welk Eluveitie moment zullen jullie nooit vergeten? Hahaha, dat is onmogelijk te beantwoorden. Ik denk dat er teveel onschatbare momenten zijn. Drie van jullie zeggen in hun biografie dat Braveheart een van hun favoriete films is. Welk aspect ervan spreekt je aan? O, zag je dat? :-) Ik weet het eigenlijk niet. Voor mij persoonlijk is het gewoon een heel leuke film. Ik houd van het landschap en de verhaallijn,
In Nederland groeit het aantal mensen dat geïnteresseerd is in de Keltische en folkcultuur en –festivals. Merk je dat ook in andere landen? In welk land zijn de mensen het bekendst met dergelijke culturen? Dat is inderdaad zo. Het is hetzelfde in Duitsland, Zwitserland en andere West-Europese landen. En, wat mij opviel, is dat we vorige herfst voor de tweede keer door de VS toerden en dat er opvallend veel mensen na de shows naar ons toekwamen of ons schreven, zij waren op zoek naar hun eigen wortels (die vaak terugleidden naar Europese landen en hiermee naar oude Europese culturen, meestal Keltisch of Noors). Ik denk daarom dat hetgeen je in Nederland ziet een wijdverbreid fenomeen is. In hoeverre is de metalcultus bij de Keltische cultuur betrokken, denk je? Over het algemeen is de metal scene vandaag de dag een subcultuur, net als vele andere. Maar ik denk dat binnen de metal scene veel mensen zijn die zich vasthouden aan oude waarden en ook velen die intens geïnteresseerd zijn in geschiedenis en de oude culturen respecteren. In hoeverre zal de folk metal scene ook mensen aantrekken die van andere metalstijlen houden? Hahaha, ik weet het niet, maar daar zijn we nu mee bezig! ;-) Zoals gezegd waren we vorig jaar in de Verenigde Staten met gewone death metal bands (bijvoorbeeld met het Canadese Kataklysm), we waren de enige folk metal band van de tour. Dit zal hetzelfde zijn met de Europese tour in de lente (dan toeren we met de Duitse trash veteranen Kreator). We presenteren dus eigenlijk traditie en folkmuziek aan een publiek dat dit mogelijk niet erg gewend was. De reacties zijn tot nu toe overweldigend, waar we natuurlijk blij mee zijn. :-)
10
Hoe zou folk metal meer mensen kunnen aantrekken? We merken soms dat mensen die geheel niet naar metal luisteren, naar ons toekomen, onze cd’s kopen of iets anders. En ik denk dat ditzelfde met sommige andere folk metal bands gebeurd. Dit komt simpelweg omdat het niet alleen metal is, maar duidelijk de uitstraling van traditionele folkmuziek heeft, dat zowel aansprekend als ontroerend is. In het algemeen denk ik (en zie ik) dat folk metal echt groeit. In de VS is het klein, maar het groeit snel en merkbaar. In Europa is het eigenlijk al vrij groot (vooral in Noordwest-Europa, zoals
Duitsland en Scandinavië), maar ik denk dat het nog groter zal groeien. Zwitserland is het land van La Tène en het meer van Neuchâtel. In hoeverre zijn de Zwitsers zich nog bewust van hun Keltische verleden? Ik denk dat dit echt van de persoon afhangt. Zoals ik al gezegd heb, kom je op de een of andere manier toch wel in contact met het Keltische erfgoed als je hier woont. Je leert zelfs op school over de oude Helvetiërs. Maar voor veel mensen is alles een beetje vreemd en ver weg. Desondanks denk ik dat er een groeiende interesse in oude culturen is in de gehele wereld, en met name in Europa. Het lijkt alsof mensen min of meer zoeken naar ‘hun eigen wortels’. Je ziet hetzelfde in Zwitserland. Ik denk dus dat het groeit, mensen worden zich bewuster van hun geschiedenis, de La Tènecultuur bijvoorbeeld. De grote Zwitserse kranten schrijven bijvoorbeeld regelmatig artikelen over Keltische onderwerp. Je kan meer Keltisch geïnspireerde tentoonstellingen, festivals etc. vinden. Hoe zie je de toekomst van de Keltische cultuur en wat zou hieraan kunnen bijdragen? Ik weet het niet. Niemand kent de toekomst. Persoonlijk zou ik me kunnen voorstellen dat de Keltische cultuur in de toekomst weer sterker groeit. Maar ik weet niet of, of laten we zeggen, ik twijfel sterk eraan of het hetzelfde zal zijn als 2.000 jaar geleden. Ik betwijfel bijvoorbeeld of er weer druïdes zullen zijn. Vandaag de dag zijn de disciplines veel te veel uitgerekt ... er zijn artsen, astronomen, politici etc.. Waar zouden druïdes in onze samenleving passen? Ik denk dat we de Keltische cultuur zoals ze was moeten herinneren en eren... maar als iets dat al lang geleden voorbij is gegaan.
Maar aan de andere kant is het natuurlijk dat ze nog steeds doorleeft. De Kelten zijn onze voorouders en hun cultuur spreekt nog steeds door in de aonze. We ontstonden vanuit hun. We zouden misschien meer aan onze wortels vast kunnen houden dan 500 jaar geleden. We zouden misschien weer een Keltische cultuur kunnen worden (of, beter gezegd, we zouden kunnen realiseren dat we eigenlijk een Keltische cultuur zijn), maar het zou een hedendaagse cultuur zijn, het zal anders zijn dan 2.000 jaar geleden.
Kort na de bouw van de eerste boerderij ontstaat er het ijzertijddorpje “Eversham”. Het museum wordt dan bekend als Prehistorisch OpenluchtMuseum. In 2002 wordt het museum uitgebreid met het middeleeuws stadje “Endehoven” Het museum krijgt dan de naam: Historisch OpenluchtMuseum Eindhoven (HOME). In 2008 is het marktplein van “Endehoven” compleet gemaakt met een prachtige middeleeuwse smederij. In 2011 startte de samenwerking tussen Historisch OpenluchtMuseum Eindhoven en Museum Kempenland. Inmiddels zijn de twee musea geïntegreerd. Het nieuwe stadsmuseum van Eindhoven heeft als doel de cultuurhistorie van Eindhoven van de prehistorie tot nu op de kaart te zetten. Hiermee breidt HOME haar tijdsbeelden en activiteiten verder uit. Er wordt nog een nieuwe naam gezocht voor het nieuwe museum.
Kijk!
Beleef 2000 jaar geschiedenis in één dag 11
Van maandag t/m vrijdag (m.u.v. schoolvakanties) ligt het accent in het museum op educatieve groepsactiviteiten. Schoolgroepen zijn dan onder begeleiding op de prehistorische erven en in de middeleeuwse huizen bezig met bijvoorbeeld brood bakken, speer werpen of tin gieten. Als bezoeker kun je deze bezigheden allemaal aanschouwen, maar daar niet aan deelnemen. Maak aan de hand van de museumgids een wandeling door de sfeervolle omgeving, bekijk de bijzondere gebouwen van dichtbij en geniet van een middeleeuwse versnapering in herberg “Den Bonten Os”. Daarnaast wordt er iedere dag om 14.00 uur een gratis rondleiding gegeven. Een KIJK!-kaartje voor door de week is extra voordeling.
In Historisch OpenluchtMuseum Eindhoven komt de geschiedenis tot leven. Het museum bestaat uit unieke reconstructies van het dorpje ‘Eversham’ uit de ijzertijd (750 – 50 vóór Christus), een hoeve van rond het jaar 1000 en het middeleeuwse stadje ‘Endehoven’ (1250 – 1600 na Christus). Alle gebouwen en hun ‘ verhalen’ zijn Kijk&Doe! Tijdens weekenden en vakanties komt het museum tot gebaseerd op vondsten uit de Kempen of Eindhoven. leven en nemen de bewoners van Eversham en Endehoven je mee terug in de tijd. Ervaar hoe men destijds leefHistorie Historisch OpenluchtMuseum Eindhoven ontstaat in de in de Kempen en Eindhoven, welke kleding de men1982 als het “Prehistorisch Huis" onder leiding van An- sen droegen, wat voor werk ze deden en luister naar hun neke Boonstra, met als doel leerlingen te laten ervaren verhalen. Maar vooral: doe zelf mee met de bezigheden van vroeger! De ene week help je de middeleeuwse hoe het leven in de ijzertijd geweest zou kunnen zijn.
kaarsenmaker en dompel je je eigen kaars. Een andere keer probeer je de boomstamkano uit of bak je een koek boven een vuurtje. En wie heeft wel eens vuur gemaakt met een vuursteen? Elk weekend staat er een andere activiteit, thema of demonstratie op het programma.
Workshop brood bakken
De komende maanden staan er een aantal bijzondere workshops en themaweekenden op het programma. Wat dacht je van een workshop brood bakken op 16 of 17 juni? Graan malen, deeg kneden, hout hakken, oven stoken, vuur maken en leem halen. Na een rondleiding door het museum, gaan we aan de slag met alle facetten die bij het brood bakken aan bod komen. Voor de lunch bakken we pannenkoeken bakken boven een vuur en roosteren we gevulde broodjes. Als de leemoven heet genoeg is, schuiven we de broden in de oven, om daarna het hele dorp te vullen met de heerlijke geur van versgebakken brood. Als beloning zullen we het verse brood proeven en kan iedereen met een vers gebakken brood huiswaarts keren. Inschrijven is verplicht en kan via www. HOMEindhoven.nl.
Weekend prehistorisch leven
Of wil je liever een heel weekend doorbrengen in de prehistorie op 9 en 10 juni? Tijdens een weekend prehistorisch leven ga je 2500 jaar terug in de tijd en doe je de werkzaamheden van de mensen uit de ijzertijd. Pluk eetbare planten uit de natuur, kook met de hele groep een prehistorische maaltijd op een houtvuurtje en bak je eigen pannenkoeken. ‘s Avonds geniet je rond het vuur van de rust die over de nederzetting daalt, alvorens je in de prehistorische boerderij een strozak opzoekt om te slapen. De volgende dag is er tijd om de boomstamkano uit te proberen, of om een eigen blaaspijp te maken. Kinderen kunnen een leren armbandje maken of een amulet van leem. Inschrijven is verplicht en kan via www.HOMEindhoven.nl.
12
Meer informatie is te vinden op www.HOMEindhoven.nl.
Keltische religie Druïden
Caesar beschrijft dat in Gallië de leiding van de religie bij de druïden ligt. Aan het hoofd van deze druïden staat een opperdruïde, die na zijn dood opgevolgd wordt door de beste druïde. Wanneer er meerdere claimen de ware opvolger te zijn, wordt de beslissing genomen door middel van een stemming of een gevecht. De taak van de druïde is om te offeren en uitleg te geven aan religieuze zaken. Zij geloven dat hun leer en religie uit Brittannië stamt en leerlingen gaan daarom ook naar Brittannië toe om de materie van de cultus beter te begrijpen.1 De leerweg is lang, soms wel twintig jaar. Dat komt omdat druïden niets op schrift stellen, maar alles uit hun hoofd leren, zodat hun leer geheim blijft en ze hun geheugen trainen. Hun leer bevat uiteenzettingen over de baan van de sterren, de grootte van het heelal en de aarde, de natuur en de macht en invloed van de onsterfelijke goden.2 In Groot-Brittannië beschrijft Tacitus dat in 61 n.Chr. de druïden van het eiland Mona de Romeinen vervloeken met hun handen ten hemel geheven.3 Zij hebben hetzelfde bijgeloof als de Galliërs. Enkele voorwerpen geven inzicht in de Keltische priesterklassen, hoewel niet zeker is of ze verband houden met de druïden. Mogelijke spirituele objecten zijn verschillende hoofddeksels, die waarschijnlijk een ceremoniële rol hadden en tevens als statussymbool dienden. Deze zijn niet alleen op het vasteland, maar met name in Brittannië en Ierland teruggevonden.
13
Voorbeelden van dergelijke hoofddeksels zijn: Gouden, kegelvormig hoofddeksel uit Etzelsdorf, Bavaria ca. 2de eeuw v.Chr. Hoofddeksel van de Deal warrior, Kent, 1ste eeuw v.Chr. Hoofddeksel uit de Romeins-Keltische tempel van Hockwold-cum-wilton, Norfolk 2de eeuw n.Chr.
Bronzen diadeem uit Cavenham, Suffolk, 2de eeuw n.Chr. De Petrie crown uit graafschap Cork, 2de eeuw n.Chr. Hoofddeksel van hertengewei uit Hooks Coss, Hertfordshire 4de eeuw n.Chr
Gundestrup ketel, Nationalmuseet Kopenhagen
Offers
Caesar gaat het meest gedetailleerd in op de manier van Keltisch offeren. De druïden helpen bij de ceremonies, die in Gallië erg belangrijk worden gevonden.4 De Galliërs offeren niet alleen dieren,5 maar ook mensen. Mensenoffers worden bijvoorbeeld bij ziekte beloofd, omdat de goden niet te verzoenen zijn, tenzij het ene leven voor het andere wordt gegeven. Deze mensenoffers worden soms openbaar uitgevoerd, het liefst met misdadigers omdat zij de goden het meest welgevallig zouden zijn, maar anders met onschuldigen. Sommige stammen maken een grote pop met armen van rijsthout (wat later bekend kwam te staan als ‘the Wicker Man’) en steken deze in brand met nog levende mensen erin.6 Ook Tacitus vertelt over de wreedheid van het mensen offeren. In Brittannië zou het een verplichting zijn het Hoofddeksel, British Museum
grote ketel hielden en vervolgens offerden door hun keel door te snijden.9 We weten of deze citaat realistisch is. Archeologisch kan echter het beeld van Strabo deels worden aangetoond. In Noord-Europa zijn honderden ketels uit de bronstijd en vroege ijzertijd teruggevonden die waarschijnlijk bij rituelen dienst deden. Één van hen geeft ons een duidelijker beeld van hun rituele betekenis. Plaat E van de Gundestrupketel (2de-1ste eeuw v.Chr.) toont een krijgstafereel. De god aan de zijkant haalt nieuwe krijgers uit de ketel, of stopt oude in de ketel. Mogelijk werden ketels dan ook geassocieerd met wedergeboorte of dood. Rituele ketels zijn onder andere teruggevonden in Castleberg, Ierland, Rynkeby, Denemarken (uit de 1ste eeuw v.Chr.), Hochdorf, Duitsland (uit ca. 530 v.Chr.), Llyn Fawr, Wales (uit ca. 600 v.Chr.) en Blackburn Mill, Schotland (uit 80-200 n.Chr.). Ketel, British Museum
14
bloed van de krijgsgevangenen op hun altaren in rook Veenlijk, National Museum of Ireland te doen opgaan en zouden de Kelten hun goden raadplegen door middel van menselijke ingewanden.7 Ook vertelt hij dat de Britten de rituelen en het bijgeloof van De intensiteit hiervan is echter onbekend, omdat alleen de Galliërs hebben.8 de lijken die in veen achterbleven, zijn bewaard. VoorOver offers is er op archeologisch gebied redelijk wat beelden zijn onder andere de Lindow Men en de Worsley bekend. De Kelten offerden voorwerpen (en soms ook Man uit Engeland, de Tollundman uit Denemarken, de mensen) door ze in het water te gooien. Water is, ook in vrouw uit Juthe, Denemarken en Windeby I uit Duitsland. de mythologie, een poort tussen de normale wereld en Een deel van deze veenlijken is drievoudig gedood, bijde andere wereld. Duizenden teruggevonden speren en voorbeeld door het slachtoffer tegelijkertijd te wurgen, zwaarden zijn verbogen alvorens ze in het water werden diens hoofd in te slaan en diens keel door te snijden. gegooid, mogelijk omdat ze dan in deze wereld geen De Romeinse geschiedschrijvers hadden er uiteraard praktische waarde meer konden hebben. Belangrijke ri- veel belang bij om juist dit aspect van de offergaven aan tuele meren zijn onder andere het meer van Neuchâtel, te dikken. Waarschijnlijk gingen mensenoffers echter Zwitserland, Flag Fen, Engeland en Llyn Cerig Bach, An- door tijdens de Romeinse bezetting van Brittannië. glesey. De Griekse schrijver Strabo vermeldt in zijn GeograpWe weten dat er ook mensen werden geofferd. hika dat de vrouwen gevangenen kroonden, boven een
Goden
De Kelten hebben meerdere goden in zowel Gallië als Groot-Brittannië. Aulus Hirtius vertelt in 51 v.Chr. dat de Cardurci, ten westen van de Auvergne, bij de belegering van hun stad Uxellodunum geloven dat de goden hun bronnen kunnen laten opdrogen, als ze dat willen.10 Het jaar daarop schrijft hij dat de Gallische provincie die al veroverd is, de Romeinse religie en diens goden heeft overgenomen. Caesar ver-Latijnst de Keltische goden en vermeldt dat de Galliërs vooral Mercurius als god van de kunst, gidsen, reizigers, winst en handel vereren. Daarnaast vereren ze Apollo als verdrijver van ziekten, Minerva als godin van de ambachten, Jupiter als heerser over de hemel en Mars als oorlogsgod. Aan de laatste wijden ze ook een groot deel van de buit van een beslissende slag.11 Naast deze goden vereren zij de god van de onderwereld, wiens leer is overgeleverd door de druïden. Zij noemen zich zijn nakomelingen en meten daarom het aantal nachten in plaats van dagen, de dag begint bij hen ’s avonds en niet ’s ochtends.12 Tacitus vermeldt slechts dat de Caledoniërs meerdere goden hebben13 en, in de Annales, dat zij bossen hebben die zijn gewijd aan hun afgodsdiensten.14
15
Er zijn enkele afbeeldingen van Keltische goden van voor de Romeinse verovering. De belangrijkste zijn de Gundestrup ketel en de Rynkeby ketel. De meeste afbeeldingen van Keltische goden komen echter van na de Romeinse verovering van Gallië. In de 1ste eeuw n.Chr. nemen de Galliërs de klassieke traditie van het afbeelden van goden steeds meer over. De grote diversiteit aan afbeeldingen geeft ons een indruk van de diversiteit van hun pantheon. Enkele goden werden over de gehele Keltische wereld aanbeden, maar de meeste werden alleen lokaal aanbeden. Veel van de godenbeelden zijn sterk Romeins beïnvloed en vaak werden Keltische goden gelijkgesteld aan Romeinse
1 Caesars Commentarii de Bello Gallico: VI, 13 2 ibid. VI, 14 3 Tacitus’ Annales: XIV, 30 4 Caesars Commentarii: VI, 16 5 ibid. VI, 17 6 ibid. VI, 16 7 Tacitus’ Annales: XIV, 30 8 Tacitus’ Agricola: 11 9 Strabo Geographika VII, 2, 3 10 Aulus Hirtius’ Commentarii de Bello Gallico: VIII, 43 11 Caesars Commentarii: VI, 17 12 ibid. VI, 18 13 Tacitus’ Agricola: 32 14 Tacitus’ Annales: XIV, 30
Gundestrup ketel, Nationalmuseet Kopenhagen goden, zoals Sulis uit Bath aan Minerva. Het Taranisbeeld uit Le Châtelet de Gourzon heeft bijvoorbeeld een bliksemschicht bij zich, een attribuut van Jupiter. Op de Pillier des Nautes worden verschillende Keltische goden, zoals Cernunnos, naast Romeinse goden getoond. Het is dan ook de vraag wanneer we afbeeldingen als Keltisch moeten beschouwen en wanneer ze Romeins genoemd moeten worden.
Veenlijk, British Museum
Romeinse helmen Misschien wel het belangrijkste stuk pantser werd in de klassieke periode ontwikkeld, de helm. Sinds zijn introductie is de helm continu doorontwikkeld en hij wordt tot vandaag de dag gebruikt. Hij biedt bescherming in de oorlog, maar dient eveneens als een statussymbool. In de bijna duizend jaren dat het Romeinse rijk heeft bestaan, zijn er veel verschillende typen Romeinse helmen ontwikkeld. Over het algemeen wordt er een onderscheid gemaakt tussen de typen montefortino, coolus, imperiale Gallische galea en de imperiale Italische galea. Vanaf de 4de eeuw werd de ribhelm geïntroduceerd. Één ding hadden al deze Romeinse helmen gemeen, ze waren ontworpen voor een maximaal gezichtsveld en gehoor. De meeste Romeinse helmen hadden wangplaten en een nekplaat om de nek beter te beschermen. Het model van deze platen zijn vaak typerend voor de helm waar ze bij hoorden. De Romeinse huursoldaten droegen meestal niet dezelfde helmen als de legioenen, maar droegen hulptroepenhelmen. Daarnaast bestonden er in het Romeinse rijk ook sporthelmen die eerder een ceremoniële functie vervulden en met name door de cavalerie gedragen werden. Veel van de helmen zijn duidelijk door andere culturen beïnvloed en invloeden uit de Griekse en Keltische wereld komen vaak in de modellen terug voor.
de helmkampunt is weer een met de helm gemaakt. Hij heeft een bredere platte nekbeschermer en versterkte delen net als de Coolus typen hebben. De montefortino F sloeg terug op de vroegere modellen. De helmkampunt werd met lood gevuld en de wangkleppen hebben een gladde, niet-omgebogen rand.
De montefortino
De montefortino is doorontwikkeld uit Keltische helmen en was typerend voor de republikeinse legionairs. Hij werd meestal uit één deel van brons gemaakt en had een korte, ronde nekbeschermer. De meeste exemplaren zijn teruggevonden in Spanje, Gallië en Noord-Italië.
16
De montefortino A loopt lichtelijk spits af aan de bovenkant en had hoofdzakelijk knopvormige decoratie. Slechts enkele exemplaren zijn uitgerust met wangkleppen. De montefortino B lijkt sterk op type A, maar de decoratie is gesimplificeerd en bestaat meestal uit slechts enkele ornamenten. De montefortino C is minder ovaal aan de bovenkant en conischer van vorm, met een plattere bovenkant. De nekbeschermer van deze helm is breder en platter dan de voorgaande typen. Bij de montefortino D is de punt aan de bovenkant, waar de helmkam aan bevestigd kan worden, apart gemaakt en aan de helm vast gesmeed. De montefortino E heeft een bredere nekbeschermer en
Coolus
Montefortino
Coolus type D
De Coolus is net als de montefortino een helm met een Keltische oorsprong. Zijn vormgeving lijkt sterk op die van de montefortino, maar hij is minder spits oplopend en heeft een plattere nekbeschermer. Deze helmen werden voor het eerst door de Romeinen gebruikt in de tijd van de late republiek. Het was de helm die het meest kan worden geassocieerd met de uitbreiding van het Romeinse rijk. De coolus was meestal van brons en na de militaire hervorming van Augustus van orichalcum, een metaalsoort dat sterk lijkt op het moderne messing. De coolus A en B zijn niet duidelijk Romeinse helmen, veel exemplaren zijn ook in Gallië gemaakt. Ze hebben geen knop voor een helmkam.
Coolus Landesmuseum Bonn
17
De coolus C (ca. 50 v.Chr.-50 n.Chr) is wel sterk Romeins beïnvloed. Het tyope werd tijdens de dagen van Caesar gedragen en werd mogelijk zelfs door de legers van Augustus en Marcus Antonius gedragen. De coolus D (1ste eeuw n.Chr) heeft een knop voor de helmkam aan de bovenkant van de helm, die mogelijk afgeleid is van de montefortino. De coolus E lijkt sterk op type D, maar heeft een meer aflopende nekbeschermer dan zijn voorgangers. Net als de type C was deze helm populair gedurende de eerste helft van de 1ste eeuw. De meeste teruggevonden modellen van dit type zijn gemaakt van orichalcum. Waarschijnlijk werden de typen D en E gedragen tijdens Claudius’ invasie van Britannië. De Coolus G werd vanaf 50 n.Chr. tot circa 100 n.Chr. gedragen. Het is de verst doorontwikkelde coolus, maar hij werd nog steeds van brons of orichalcum gemaakt. Rond deze tijd werden er al lang ook galeae gedragen, die al uit ijzer werden gemaakt. Toch moet er rond deze tijd nog voldoende draagvlak voor het gebruik van de coolus hebben bestaan.
Imperale Gallische galea
Imperiale Gallische galea
De galea is een ijzeren helm, typerend voor het Romeinse rijk na de vele veroveringen. Hij is in een groot aantal typen ingedeeld, die over het gehele Romeinse rijk zijn teruggevonden. De naam Gallische galea is door H. Russell Robinson gegeven in zijn Romeinse helmtypering, omdat hij is afgeleid van Gallische helmen. De eerste galeae werden in de periode van Augustus gemaakt. De galea was in veel opzichten verder doorontwikkeld dan de coolus. Hij was van ijzer gemaakt, duurder, maar
sterker dan brons of orichalcum, hij had een grote wenkbrauwrib, gestileerde wenkbrauwen op het voorhoofd en een goed doorontwikkelde nekbeschermer. De ontwikkeling van de Imperiale Galea vond hoofdzakelijk tussen de eerste en tweede eeuw n.Chr. plaats. De Imperiale Gallische galea A werd in de vroege 1ste eeuw n.Chr. gebruikt. Er zijn verschillende exemplaren teruggevonden, onder andere in Nijmegen. Deze helmen werden door een professional op maat van de legionair gemaakt. Het type is erg simpel, maar heeft twee duidelijke wenkbrauwen op het voorhoofd.
Imperale Gallische galea type A
18
De Imperiale Gallische galeae B en C lijken sterk op elkaar en werden eveneens in de vroege 1ste eeuw gedragen. Deze helmen zijn net als de Galea type A wijds teruggevonden. Ze hebben uitsnedes bij de wangkleppen voor de oren. Type C heeft uitgesprokener wenkbrauwen dan type B. De imperiale Gallische galea D sluit nauwer aan op het hoofd. De imperiale Galische galea E komt op het gebied van wenkbrauwrib en wangkleppen overeen met type E. De nekbeschermer is breder en heeft afgeronde hoeken. De Imperiale Gallische galea F is teruggevonden op verschillende locaties, waaronder Joegoslavië en Besançon. De wangkleppen zijn minder versierd dan voorgaande typen. De Imperiale Gallische galea G is het meest voorkomende type helm uit het Romeinse rijk en werd vanaf circa 50 n.Chr. gebruikt. De nekbeschermer staat bijna in een loodrechte hoek op de helm en de wenkbrauwrib is plat. De wangkleppen zijn ver ontwikkeld.
Imperale Gallische galea type H De Imperiale Gallische galea H heeft een verder doorontwikkelde wenkbrauwrib en de nekbescherming heeft een scherpere hoek dan type G. Hij werd rond het eind van de 1ste eeuw gedragen. Er zijn veel fragmenten van dit type teruggevonden. De bekendste type H is gevonden in Augsburg. De imperiale Galliche galea I werd rond het einde van de 1ste eeuw gebruikt en was van brons gemaakt. Hij komt verder grotendeels overeen met type H. De imperiale Gallische galea J lijkt op zijn voorgangers typen G, H en I, maar heeft een veel grotere nekbeschermer.
Imperiale Italische galea
De imperiale Italische galea had duidelijk Italische en Grieks-Etruskische invloeden en had, in tegenstelling tot de imperiale Gallische galea, geen gestileerde wenkbrauwen op de helm. De vormgeving van de neken wangplaten leken wel sterk op de imperiale Gallische galea. Mogelijk werden in de loop van de tijd de
Imperale Italische galea type H, Lansesmuseum Bonn Gallische galeae vervangen door de Italische typen, want het is bekend dat de Italische typen tot in de 2de en 3de eeuw n.Chr. werden gebruikt. Desalniettemin werden beide typen gedurende de 1ste en mogelijk vroege 2de eeuw n.Chr naast elkaar gebruikt. Een Romeins legioen uit deze periode droeg dus een grote diversiteit aan helmen. De imperiale Italische galeae A tot E waren van een mindere kwaliteit dan de imperiale Gallische galeae van dezelfde tijd. Na verloop van tijd ontwikkelden de imperiale Italische galeae en verdween het verschil in kwaliteit. Enkele van deze helmen waren van brons gemaakt, of hadden bronzen versieringen, mogelijk omdat dit decoratiever (en goedkoper) was dan ijzer. De imperiale Italische galea A heeft een brede, niet goed
sluitende nekbescherming. Het voorhoofd is versierd. De imperiale Italische galea B wordt niet meer versterkt. De wangkleppen en smalle nekbescherming is vaak met brons versierd. De imperiale Italische galea C is van brons gemaakt. Op het achterhoofd en nekbeschermer worden brede, versierde ribbels aangebracht. De imperiale Italische galea D lijkt op type C. Hij wordt soms rijkelijk versierd met bronzen decoraties. De imperiale Italische galea E verschilt van type D in dat de nekbeschermer niet plat is, maar schuin afloopt. De imperiale Italische galea F is een vrij smal model. Een exemplaar is teruggevonden in Mainz. De imperiale Italische galea G is van ijzer en heeft een versierde, bronzen wenkbrauwrib. Hij heeft drie ribbels op het achterhoofd. De imperiale Italische galea H is van brons en heeft een brede nekbescherming. De wangkleppen en versierde nekbeschermer zijn zeer groot. De type D, G en H hebben op de helm bronzen of ijzeren verstevigingen. Mogelijk beschermde dit de helm tegen slagen van bovenaf. Er is een theorie dat deze verstevigingen zijn ontwikkeld in de oorlog tegen de Daciërs, omdat zij gewapend waren met lange sikkelvormige messen, falces (enkelvoud: falx). Er zijn enkele voorbeelden van Gallische galeae die deze trend overnamen, maar over het algemeen kunnen helmen met deze platen als Italische modellen worden gezien.
Auxiliae
19
Vanaf de late 1ste eeuw v.Chr. bestond 50% van het Romeinse leger uit buitenlandse huursoldaten, auxilliae genoemd. Dit aantal nam in de loop van de tijd toe en rond 200 n.Chr. bestond het Romeinse leger uit 182.000 legionairs, 10.000 pretoriaanse garde en 250.000 auxilliae. Auxillae hadden een aantal voordelen voor het Romeinse leger, ze waren vaak gespecialiseerd in krijgskunt die
de Romeinse legionairs minder meester waren, zo waren buitenlandse boogschutters, ruiters en lichte infanterie onmisbaar voor de Romeinse legioenen. Daarnaast ontwikkelden de auxilliae door hun dienst in het Romeinse leger loyaliteit tegenover hun nieuwe heerser. Ze deden altijd dienst in een ander deel van het rijk dan waar ze vandaan kwamen, om kans op desertie te verkleinen. Auxiliae kregen niet per se de duurste uitrusting, maar wel luxer en beter materiaal als ze bij hun eigen stam gewend waren. De helmen van de auxilliae waren gemaakt van brons, dat was goedkoper maar minder sterk dan ijzer. Desondanks waren ze niet minder geavanceerd als de helmen van Romeinse legionairs. Sommige exemplaren, met name die voor de cavalerie, waren gebaseerd op de imperiale modellen, maar hadden beter overlappende wangplaten en grotere nekplaten. Ook de wenkbrauwrib was een stuk groter dan bij de imperiale helmen. Ze waren duidelijk ontworpen voor optimale bescherming. Een voorbeeld van een cavaleriehelm is in Niederbeiber teruggevonden. Ook de sagitarii, boogschutters, hadden een speciaal type helm. De boogschutters werden voornamelijk uit de Levant gerekruteerd en hun helmen hebben dan ook Oosterse invloeden. In plaats van een nekplaat heeft hij een nekbeschermer van schaalpantser. De wangplaten zijn kort en eenvoudig en sluiten volledig aan op de nekbeschermer. Een groot deel van de overige helmen die de infanterie auxilliae gebruikten waren duidelijk ontwikkeld uit de coolus.
Verval van uniformiteit
De uitrusting van de Romeinse legioenen was in de eerste eeuwen na Christus vrij uniform. Rond de 4de eeuw kon dit niet meer worden gehandhaafd, omdat er steeds meer niet-Romeinse troepen werden gerekruteerd. Hierdoor werden andere culturele invloeden geïntroduceerd,
Laat-Romeinse helm zoals van de Germanen, Hunnen, Goten en Franken. Hun uitrusting was talrijk en zeer divers. Daarnaast begon de kracht van de fabricae, de wapenfabrieken die voor de 3de eeuw het Romeinse leger zeer uniform konden uitrusten, te verzwakken.
Ribhelmen
In het begin van de 4de eeuw veranderde de productie van helmen drastisch. De soldaten afgebeeld op de fresco van de slag bij Ebenczer, dragen een soort
maliënkap van stalen plaatjes. Helmen waren rond deze tijd dus niet de enige vorm van hoofdbescherming meer. De helmen die werden gemaakt bestonden uit twee delen, die in het midden aan elkaar waren vastgelast. Over de las werd een rib gemaakt om de naad te verstevigen. De helmen waren rond, hadden een korte losse nekbeschermer en twee eenvoudige wangplaten. Er waren twee gaten opengehouden voor de oren. Deze helmen waren aanzienlijk goedkoper in productie dan de Imperiale typen, maar waren ook zwakker. In Intercisa zijn vijftien tot twintig van dit soort helmen teruggevonden. Vandaar dat het type ernaar is vernoemd. Opvallend is dat er restanten van zilver zijn teruggevonden, veel van deze helmen waren waarschijnlijk rijkelijk versierd, net als de exemplaren die in Trier en Worms zijn teruggevonden.
20
Dit type helm was de voorloper van de vroeg-middeleeuwse spangenhelm en veel elementen van de latere spangenhelmen kunnen al in de intercisa worden teruggezien. Bijvoorbeeld de Berkasovohelm en de Deurnehelm zijn ook ribhelmen. De ribhelm werd gedragen in de neergangsfase van het Romeinse rijk, die zich geleidelijk ontwikkelde tot een machtsvacuüm, waarvan onder andere de Goten, Franken en Germanen hun vruchten plukten. Met de val van het Romeinse rijk kwam er een eind aan een serie verfijnde ontwikkelingen binnen de productie van wapenrusting. De kwaliteit en de homogeniteit van de helmen, zouden lange tijd niet meer worden geëvenaard.
Intercisa
Keltische oorlogvoering Tactiek
21
Over het algemeen komt wat betreft de Gallische tactiek een beeld naar voren van een hinderlijk volkje: ze hinderen hun vijand zoveel mogelijk, met onder andere wallen en brandende onderdelen.1 2 De Bituriges steken bijvoorbeeld hun eigen hoeven, dorpen en steden in brand en trekken zich naar een stad terug in de techniek van de verbrande aarde.3 4 De Galliërs vertrouwen zeer sterk op het terrein en positie wat betreft kampen, slagvelden en hinderlagen.5 De Galliërs wachten de plannen van de vijand af,6 voordat ze zelf een plan trekken en vechten bij kleine schermutselingen niet zelf, maar laten ballingen en slaven van de stammen strijden.7 Als ze al een groter gevecht aangaan – de Andes trekken bijvoorbeeld weg wanneer er teveel vijanden zijn 8 - vechten ze meestal in grote aantallen.9 Het leger bestaat vaak uit meerdere eenheden, per stam opgedeeld.10 Mogelijk had dit met het moraal van de krijgers en het individualisme van de stamhoofden te maken. Hoe kon men immers anders persoonlijke roem vergaren, dan uit te blinken voor de ogen van de eigen stand? De samenwerkingen tussen stammen zijn lang niet altijd op een eerlijke manier tot stand gebracht, de Haeduers dreigen bijvoorbeeld gijzelaars van andere stammen te doden, wanneer zij zich niet bij hen aansluiten.11 Voor de strijd sturen de Galliërs ouden, zwakkeren en andere nutteloze personen uit het kamp weg12 en plaatsen de zware bagage verderop, zodat ze niet belemmerd worden.13 In het gevecht worden ze waarschijnlijk aangevoerd door een leider, al dan niet bijgestaan door stamhoofden.14 Ze gebruiken flink wat psychologische oorlogsvoering.15 Door de grote aantallen zijn ze in staat vermoeide troepen af te lossen door verse16 en elkaar te steunen, bijvoorbeeld door
boogschutters en infanterie tussen de cavalerie te plaatsen om hun eigen troepen te kunnen helpen,17 maar lopen ze elkaar ook voor de voeten.18 Dit kan erop wijzen dat de Galliërs in veel gevallen weinig ervaring hadden met grote veldslagen en gezien de tactiek kozen voor kleinschalige guerrillaoperaties. Bij een nederlaag worden ze liever gedood dan krijgsgevangen gemaakt,19 omdat ze geloven in reïncarnatie.20 De leider van de Bellovaci vecht door tot aan de
dood.21 Vaker vluchten ze echter en doen dit soms met beleid, soms ook niet.22 Ze steken stro en struiken in brand en kunnen zo wegkomen,23 of vluchten te voet terwijl ze paarden bezitten.24 Als ze ontsnappen, vluchten ze via verschillende wegen naar bossen, rivieren,25 maar ook naar buurstammenen de Germanen, 26 zodat ze niet alsnog worden gedood of gevangen genomen. Tacitus vermeldt dat de Galliërs ook schuilplekken in eigen land hebben, waar ze naar toe kunnen vluchten.27
Wiel strijdwagen, British Museum
22
Wanneer de Galliërs echter overwinnen, achtervolgen ze hun vluchtende vijanden.28 Het is onduidelijk in hoeverre dit beeld op waarheid is gebaseerd, de vermeldingen over terugtrekken doen geloven dat de aftocht van een Gallisch leger gevaarlijke militaire manoeuvres van de Romeinse kant uitlokten. Het terugtrekken naar buurstammen is sterk speculatief en natuurlijk ook lastig door de schrijvers te bewijzen. Caesar vertelt dat de Galliërs en de Belgen de vijand op alle mogelijke manieren proberen te hinderen bij een belegering.29 Ze ondergraven wallen,30 draaien breekijzers weg31 en vallen de belegeraars aan.32 Wanneer het graan op is geraakt, doen ze liever een uitval dan dat ze zich overgeven.33 De Cardurci sturen daarnaast troepen zonder bepakking uit de stad om door de vijandelijke linies te sluipen en graan via bospaden de stad in te voeren.34 Als de Galliërs zelf belegeren gebruiken ze dezelfde tactiek als de Romeinen, met het maken van wallen en het dempen van grachten.35 De Britten en Caledoniërs lijken wat betreft tactiek op de Galliërs.
Zij gebruiken het terrein ook optimaal.36 37 38 De Britten plaatsen bijvoorbeeld in 55 v.Chr. scherpe paaltjes rechtop in de oever en de bodem van een rivier om te voorkomen dat de vijand oversteekt.39 Daarnaast vechten de Britten en Caledoniërs beide liever geen open oorlogen, maar hinderen de vijand zoveel mogelijk met hinderlagen40 41 en passen de tactiek van de verbrande aarde toe.42 Wel vechten de Caledoniërs in de winter, wat ongebruikelijk is voor de Romeinen, om ‘de verliezen van de zomer weer goed te maken’.43 Net als bij de Galliërs heeft de leider een belangrijke rol bij de Britse oorlogvoering: er is één strijdheer, waaronder de stamhoofden staan.44 Het leger kiest, als zij slag leveren, het slagveld zorgvuldig uit.45 Tijdens de charge nemen de Britten geen krijgsgevangenen.46 Wat betreft het veroveren van versterkingen van de vijand zijn ze consequent: ze laten burchten en verschansingen links liggen, maar trekken naar de steden, omdat hier het meest buit te behalen valt.47 Het opvallendste van de Britse tactiek is hun cavalerie. De Britten zijn uitstekende ruiters, die te paard in het water aanvallen.48 Ook hebben ze de strijdwagen, wat het kenmerk is van de Britse oorlogvoering. De strijdwagens worden bemand door een menner en een strijder.
Speerpunten, British Museum
1 Aulus Hirtius’ Commentarii: VIII, 15, 42 2 Caesars Commentarii: II, 7-10, 15-19; III, 3-6, 27-29; VII, 21-24, 34-36, 56-59, 64-66, VII, 78-80 3 Aulus Hirtius’ Commentarii: VIII, 4-6 4 Caesars Commentarii: VII, 15-17 5 Aulus Hirtius’ Commentarii: VIII, 7 ; VIII, 15 ; VIII, 41 6 ibid. VIII, 9 7 ibid. VIII, 30 8 ibid. VIII, 29 9 Caesars Commentarii: I, 26-28; VII, 44-47, 48-50, 71-73 10 ibid. VII, 34-36; VII, 3-5; VII, 25-29; VII, 40-43 11 ibid. VII, 37-39; VII, 64-66 12 Aulus Hirtius’ Commentarii: VIII, 14 13 ibid. VIII, 7 14 Caesars Commentarii: VII, 3-5, 18-20, 34-36, 56-59, 67-70, 71-77 15 ibid. I, 15-17; III, 19-21, 27-29; V, 26-29, 30-33, 42-44, 57-58; VI, 7-9; VII, 18-20, 21-24, 48-50, 67-70, 81-83, VII, 84-88 16 ibid. III, 3-6; VII, 25-29 17 ibid. VII, 78-80 18 ibid. II, 28-31; VII, 71-73 19 ibid. VII, 71-73, 74-77 20 ibid. VI, 13-16 21 Aulus Hirtius’ Commentarii: VIII, 19 22 Caesars Commentarii: I, 11-14; III, 27-29; IV, 36-38; V, 50-53, 57-58; VI, 7-9; VII, 25-29, 60-63, 64-66, 71-73, 89-90 23 Aulus Hirtius’ Commentarii: VIII, 15 24 Caesars Commentarii: VII, 71-73 25 ibid. VII, 64-66 26 Aulus Hirtius’ Commentarii: VIII, 3; VIII, 5; VIII 21 27 Tacitus’ Annales: III, 42 28 Caesars Commentarii: VII, 48-50, 67-70 29 ibid. VII, 21-24, 81-83 30 ibid. III, 19-21; VII, 21-24 31 ibid. VII, 21-24 32 ibid. II, 28-31; III, 19-21 33 ibid. VII, 71-77 34 Aulus Hirtius’ Commentarii: VIII, 35 35 Caesars Commentarii: II, 7-10 36 Tacitus’ Annales: XII, 31 ; XII, 33; XII, 39 37 Caesars Commentarii: IV, 27-30; V, 10-12; V, 13-17; V, 18-22; V, 18-22 38 Tacitus’ Agricola: 25 39 Caesars Commentarii: V, 18-22 40 ibid. IV, 31-35 41 Tacitus’ Agricola: 18 42 ibid. 5 ; 38 43 ibid. 22 44 Tacitus’ Annales: XII, 33 45 ibid. XII, 31 46 ibid. XIV, 33 47 ibid. XIV, 32 48 Caesars Commentarii: IV, 27-30
Broche, British Museum
23
De menner rijdt de wagens het slagveld rond, terwijl de strijders projectielen op de vechtende massa werpen. Wanneer de wagen te dicht bij de vijandelijke ruiters is, springt de strijder van de strijdwagen af en vecht te voet. De menner wacht aan de rand van het slagveld zijn strijder op, die via de disselboom de wagen weer inklimt.49 Ook de Caledoniërs hebben strijdwagens, die Tacitus zeiswagens noemt.50 Mogelijk zijn dit voertuigen zoals in Ben Hur te zien zijn, met messen aan de wielen bevestigd. De strijdwagen bleef ook in de Ierse mythologie een centrale, haast rituele rol spelen. Overigens is het belangrijk op te merken, dat in Brittannië en Ierland zelf nooit strijdwagens zijn gevonden, maar dat de tot nu toe bekende vondsten van strijdwagens van het vasteland van Europa komen. Livius vertelt over de Gallische stammen die Italië verscheidene malen van 390 v.Chr. tot 295 v.Chr. invallen. Dit is een vrij brede periode, maar aangezien Livius er zelf niet bij was, kan worden aangenomen dat zijn vermeldingen door deze periode even betrouwbaar zijn.
Zij reizen snel51 in een brede formatie recht op hun doel af.52 Voor het leger uit trekken verkenners53 of boden.54 Het leger is – bijna vanzelfsprekend – meestal groot55 en wordt geleid door woede,56 niet zozeer door bevelen of leiders.57 Het is echter mogelijk om een gevecht te vermijden. Dit kan met niet al te veel geld,58 maar ook door middel van een tweegevecht.59 Wanneer een Galliër het tweegevecht echter verliest, is het heel goed mogelijk dat zijn volk het gevecht toch doorzet. Bij een gevecht maken de Galliërs in Italië veel gebruik van psychologische oorlogsvoering. Ze zingen60 en dansen61 en de ruiters dragen afgehouwen hoofden van de vijand mee. Ze omsingelen62 of gebruiken een gesloten schildformatie in een falanx,63 waarna ze luid krijsend de aanval inzetten.64 Hierbij vallen ze de rechtervleugel het felst aan65 of, bij een bondgenootschap met de Samnieten, Umbriërs en Etrusken in 295 v.Chr. staan ze zelf op de rechtervleugel.66 Deze flank is de gevaarlijkste positie in het leger, omdat daar de impact van een charge over het algemeen het meest te merken is.
49 ibid. IV, 31-35 50 Tacitus’ Agricola 35 51 Livius’ Ab urbe condita libri: V, 37; V, 37-43; VII, 11; VII, 12 52 ibid. V, 37 53 ibid. V, 39 54 ibid. V, 47 55 ibid. V, 37-43; VII, 23; VII, 24; X, 22 56 ibid. V, 41; V, 49 57 ibid. V, 49; VII, 24 58 ibid. V, 48; X, 19 59 ibid. VI, 42 ; VII, 9; VII, 26 60 ibid. V, 37; V, 39; VII, 26; X, 26 61 ibid. VII, 26 62 ibid. X, 26 63 ibid. X, 28 64 ibid. V, 42; VII, 23 65 ibid. VII, 15 66 ibid. X, 27 67 ibid. V, 43; V, 47; V, 49 68 ibid. VII, 24 69 ibid. V, 49 70 ibid. VII, 11 71 ibid. VII, 24 72 ibid. X, 28 73 ibid. V, 43; X, 27 74 ibid. V, 46 75 ibid. VII, 15 76 ibid. V, 47 77 ibid. V, 43; VII, 11; VII, 24 78 ibid. V, 43 79 ibid. V, 41 80 Aulus Hirtius’ Commentarii: VIII, 12, 16, 27-29, 44-48 81 Caesars Commentarii: I, 15-17, 21-25, 26-28, 29-31; II, 7-10, 15-19; III, 19-21, 22-26; V, 2-6, 7-9, 42-44, 45-49, 50-53, 57-58; VI, 3-6, 7-9 VII, 3-5, 11-14, 18-20, 34-36, 48-50, 64-66, 67-70, 74-77 82 Livius’ Libri: V, 34 83 Tacitus’ Annales: III, 43 ; III, 45 84 Aulus Hirtius’ Commentarii: VIII, 41 85 Caesars Commentarii: I, 15-17; II, 3-6, 28-31; III, 22-26; V, 30-33, 42-44, 50-53, 57-58; VII, 40-43, 67-70, 81-83, 84-88 86 Aulus Hirtius’ Commentarii: VIII, 21 87 Caesars Commentarii: III, 22-26 88 Tacitus’ Annales: III, 43 89 Caesars Commentarii: VII, 18-20 90 Aulus Hirtius’ Commentarii: VIII, 15-18 91 Caesars Commentarii: III, 19-21; V, 2-6; VII, 3-5, 67-70, 74-77 92 ibid. VII, 64-66 93 ibid. I, 15-17; II, 15-19 94 Tacitus’ Annales: III, 45 95 Caesars Commentarii: VI, 35-37 96 Aulus Hirtius’ Commentarii: VIII, 48 97 Caesars Commentarii: VI, 3-6
Wanneer het verrassingselement is verdwenen, zijn ze makkelijk te breken en te verslaan.67 Ze vluchten en tijdens de vlucht gaan ze zelfs aan hun eigen kamp voorbij68 of verzamelen zich en slaan weer kamp op.69 Als ze zoals in 361 v.Chr. een bondgenoot in Italië hebben, trekken ze terug naar diens stad.70 Door het grote leger zijn de Galliërs echter niet gevoelig voor een nederlaag.71 Wanneer ze winnen, achtervolgen ze de vijand zonder bij te komen.72 De Galliërs hebben dus verscheidene malen Rome aangevallen en belegerd. Dit doen ze vrij systematisch. Ze werken in ploegen73 en bewaken de vijand goed.74 Ter verdediging bouwen ze schansen.75 Bij de belegering van het Capitool naderen ze de heuvel bijna onhoorbaar. Vervolgens ondersteunen ze elkaar terwijl ze de heuvel beklimmen.76 Livius is de enige die vertelt over de plunderingen van een Keltisch leger. Dit komt mogelijk omdat hij niet in de ik-persoon schrijft die alles heeft meegemaakt, zoals bij Caesar. Bij de Annales van Tacitus is dat ook het geval, maar het is logisch dat de legers hierin niet plunderen, aangezien ze zich op eigen land bevinden. De Galliërs plunderen akkers en kuststroken,77 waarbij ze er niet aan denken dat ze het graan dat ze vernietigen mogelijk nog nodig hebben.78 Ze steken huizen in brand, maar houden het vuur gecontroleerd.79 De overeenkomsten tussen de tactiek van de Galliërs, de Britten en de Caledoniërs zijn duidelijk vanwege hun guerrillatactieken. Alledrie de volkeren kozen voor lichte wapenrusting, om zo een optimale flexibiliteit te behouden. Deze traditie is in de vroege middeleeuwen ook in Ierland waarneembaar en kan mogelijk worden gekoppeld aan de kleinschalige oorlogvoering die de stammen onderling voerden. Hierin stonden snelle stille manoeuvres en het stelen van vee centraal.
Krijgers
Het Gallische leger heeft over het algemeen zowel infanterie als cavalerie.80 81 82 83 Vaak bestaat het ook
24
Schild, Nationalmuseet Kopenhagen
voor een deel uit soldaten die allerlei dingen naar de vijand toegooien, die hier ‘schermutselaars’ (skirmishers) worden genoemd.84 85 De Gallische en Belgische infanteristen strijden met een speer en een schild in een falanxformatie of met een zwaard. 2bb) Sommige stammen hebben een elite-eenheid van infanterie,86 bij de Sotiates heten deze elitesoldaten soldurii.87 Tacitus vertelt hoe de Gallische
25
infanterie deels met legioenwapens, maar grotendeels met jachtwapens bewapend is.88 De Gallische infanterie is licht gewapend en gewend om tegen ruiters te vechten.89 Zelfs de lichtbewapenden hebben veel bagage mee.90 Omdat het Gallische leger zonder cavalerie niet veel waard is, hebben de Galliërs veel aandacht voor ruiterij.91 Deze is sterker dan de Romeinse cavalerie en staat onder leiding van meerdere aanvoerders.92 Sommige stammen als de Helvetiërs en de Nerviërs hebben echter bijna geen cavalerie.93 Tacitus vertelt dat de adel te paard rijdt94 en dit wordt bevestigd door Caesar door de vermelding van een lijfwacht van de Eburonen.95 De cavalerie is bewapend met speren.96 De Treveren hebben daarnaast ruiters die speren naar de vijand gooien.97 De schermutselaars zijn onder te verdelen in drie delen: boogschutters,98 degenen die werpspiesen gooien99 en degenen die stenen en andere projectielen100 gooien. De Galliërs hebben veel boogschutters, die soms tussen de ruiters worden geplaatst in een gevecht. Een alliantie van Eburonen, Nerviërs en Atuatuci gebruikt schermutselaars met gloeiende werpspiesen101 en een schild,102 hoewel het meestal gebruikelijk is gewone spiesen te gooien. Waarschijnlijk worden stenen gegooid met slingers, zoals de Eburonen doen.103 Dezelfde alliantie als daarnet slingert gloeiende kogels van kneedbare klei.104 Een ander onderdeel van een Gallisch leger kan de vloot zijn. De Veneti zijn hier volledig van afhankelijk. Zij hebben ongeveer 220 oorlogsschepen – ter vergelijking, de Spaanse armada bestond uit circa 260 schepen – met
Bronzen zwaarden, Nationalmuseet Kopenhagen alle mogelijke wapens.105 Deze schepen zijn bijna onneembaar voor de Romeinen. Ze hebben een vlakke kiel en hoge stevens, zijn gemaakt van hardhout en de roeibanken zijn vastgezet met ijzeren bouten. Ook het anker is vastgemaakt met een ijzeren ketting en de zeilen zijn van een soort zeemleer.106 Het Britse leger is over het algemeen licht bewapend.107 De soldaten hebben geen harnassen of helmen108 en ook vrouwen vechten mee.109 Volgens Tacitus’ Agricola ligt de kracht van het Britse
98 ibid. VII, 30-33; VII, 34-36 99 ibid. II, 3-6; III, 22-26; V, 30-33, 42-44; VII, 67-70, 84-88 100 ibid. II, 3-6, 28-31; V, 30-33, 42-44, 50-53; VII, 40-43, 81-83, 84-88 101 ibid. V, 42-44 102 ibid. V, 42-44; VII, 84-88 103 ibid. V, 30-33 104 ibid. V, 42-44 105 ibid. III, 11-14; 15-18 106 ibid. III, 11-14 107 ibid. V, 13-17 108 Tacitus’ Annales: XII, 34 109 ibid. XIV, 34 110 Tacitus’ Agricola: 12 111 ibid. 36 112 Caesars Commentarii: IV, 23-26; V, 10-12, 13-17 113 Tacitus’ Agricola: 35-38 114 Tacitus’ Annales: XIV, 35 115 Tacitus’ Agricola: 10-12 116 Caesars Commentarii: IV, 23-26 117 Tacitus’ Annales XII, 34 118 Tacitus’ Agricola 36 119 Livius’ Libri: V, 39 120 ibid. V, 36; V, 38 121 ibid. V, 43; VII, 10; VII, 23; VII, 26 122 ibid. X, 28 123 ibid. VII, 14; 124 ibid. VII, 24; X, 28 125 ibid. X, 28 126 Auls Hirtius’ Commentarii: VIII, 10; VIII, 12 127 Caesars Commentarii: I, 15-17, 18-20, 21-25; IV, 3-7, 13-16; V, 2-6,45-49, 57-58; VI, 3-6, 42-44; VII, 37-39 128 Tacitus’ Agricola: 32 129 Tacitus’ Annales: I, 70 ; III, 42 130 Caesars Commentarii: I, 15-17, 18-20; VII, 37-39 131 ibid. VI, 3-6 132 ibid. VII, 74-77 133 Tacitus’ Annales: I, 70 134 ibid. II, 16 135 Caesars Commentarii; II, 15-17; III, 22-26 136 ibid. III, 7-10; IV, 20-22 137 Tacitus’ Agricola 29 138 Livius’ Libri: X, 10
Zwaard, British Museum leger in de infanterie.110 De Caledoniërs hebben grote zwaarden en kleine schilden, maar de zwaarden hebben geen punt waardoor ze ongeschikt zijn van man tot man gevechten. 111
26
De bewering dat de kracht in de infanterie ligt, lijkt te worden tegengesproken door Caesar, die vertelt hoe Britse ruiters op hellend terrein galopperende paarden kunnen keren en dus zeer vaardig zijn. Het lijkt redelijk logisch dat de Britse manier van oorlogvoering op de Gallische lijkt. Kenmerkend voor de Britten is de strijdwagen, 112 113 114 die door sommige stammen wordt gebruikt. De edele ment, terwijl de vazal vecht.115 De Britten gebruiken schermutselaars, ze gooien projectielen116 en werpschichten117 en de Caledoniërs gooien speren.118 De Italiaanse Galliërs opereren in verschillende divisies,119 die worden geleid door een leider.120 Ze hebben schilden121 en harnassen,122 gebruiken zowel infanterie als cavalerie en werpen stenen123 en speren.124 Ook hebben ze – en dat is opmerkelijk – strijdwagens, juist een kenmerk van Britse oorlogsvoering.125
Huurlingen
Er zijn veel Gallische hulptroepen in het Romeinse leger.126 127 128 129 Dit is met name cavalerie vanwege het feit dat Gallische cavalerie beter was dan de Romeinse. In het begin zijn dat alleen de bondgenoten van de Romeinen als de Haeduers. Er wordt gezegd dat deze stam een keer wel 10.000 man aan Rome levert.130 Na de verovering eist Caesar van alle stammen ruiters.131 Sommige stammen, als de Atrebates, gaan mee met Caesars expeditie in Groot-Brittannië.132 Volgens Tacitus vullen de Galliërs het Romeinse leger ook aan met geld (belastingen) en wapens.133 De hulptroepen zijn goed gedisciplineerd.134 De Kelten steunen ook elkaar. Dit is niet alleen het geval bij de Galliërs onderling,135 maar ook de Britten sturen hulp naar de Galliërs bij hun opstanden tegen de Romeinen.136 De vreedzame Britse stammen leveren huurlingen aan de Romeinen.137 Ook bevinden zich Gallische betaalde hulptroepen in het leger van de Etrusken bij hun oorlog tegen de Romeinen in 298 v.Chr.138
Helm, British Museum
27
WWW.SCHOTLANDDIGIZINE.NL
Keltische samenleving
28
Het beeld dat de Romeinse schrijvers van de Keltische samenleving schetsen, is mogelijk op een slinkse manier negatiever dan van andere onderdelen. Een deel van de beweringen klinkt namelijk zeer plausibel, terwijl ze in de meeste gevallen sterk vertekend zijn en geneigd zijn de Keltische samenleving als barbaars af te schilderen. Klassen Een stam is over het algemeen verdeeld in verschillende, rivaliserende groepen.1 Bijna alle Gallische stammen hebben een koning dan wel stamhoofd.2 3 4 Volgens Caesar is dat degene met het meeste gezag, omdat hij, wanneer hij het volk bedriegt en onderdrukt, zijn gezag automatisch verliest.5 Bij de Eburonen is de macht van de leider even groot als van het volk.6 Een gedetailleerde beschrijving van een leider, is die over de Vergobretus (rechtsvoltrekker) van de Haeduers – niet verwonderlijk, aangezien zij de bondgenoten van Caesar waren. De Vergobretus wordt voor een jaar gekozen en heeft tijdens deze periode oppermacht.7 Hij kan het grondgebied van de stam niet verlaten en er mag geen tweede Vergobretus benoemd worden uit hetzelfde geslacht, wanneer de eerste nog in leven is.8 Sommige mensen zijn zonder officieel ambt toch heel machtig.9 Tacitus vermeldt dat de Aquitaniërs in 65 n.Chr. onder leiding van een Romeinse stadhouder staan. Deze ambt heeft grote omvang, maar hij gaat niet verder op deze bewering in.10 Een groot deel van de Galliërs heeft ook een senaat.11 12 Bij de Nerviërs bestaat deze senaat uit 600 personen.13 De Gallische adel bestaat uit meerdere lagen. Hoe hoger een edelman in rang is, hoe meer horigen en vazallen hij heeft. Dat is de enige soort invloed en macht die een edele heeft. De krijgers zijn naast de druïden de enige klasse die meetellen en functies vervullen.14 In de loop van de tijd krijgen Gallische edelen soms Romeins burgerrech-
Butser ancient farm ten krijgen jongere edelen Romeins onderwijs.15 Naast de adel staan de druïden hogelijk in ere.16 Zij houden zich meestal buiten de oorlog en hoeven geen belasting te betalen. Daarnaast zijn ze vrijgesteld van militaire dienst en andere lasten. Het volk vormt de grootste laag van de bevolking. Het durft niets uit zichzelf te doen en heeft geen inspraak in besluitvorming. Sommigen melden zich aan bij edelen als knechten of vazallen en worden bijna als slaaf behandeld.17 Desondanks is het taboe om hun beschermheer te verlaten.18 Naast de last van overheersing, hebben ze
onder schulden, belastingen en onrecht van de machtigen te lijden.19 Dit is overigens een geheel tegengesteld aan de uitspraak dat de macht van het Eburoonse volk even groot is als de macht van de leider. Onder het volk staan de slaven. Vrijwel alle Gallische stammen kennen slavernij.20 Deze slaven zijn soms gijzelaars uit andere stammen.21 De Nerviërs laten ook slaven vrij.22 Op kleinere schaal is een stam verdeeld in families, met een familiehoofd als leiding. De kinderen van de familie mogen niet bij de strijdbare mannen in de buurt komen,
Onder de koningen / stamhoofden staat de adel in verschillende lagen.33 34 Ook de Caledoniërs hebben adel, maar het is niet duidelijk of zij een koning of stamhoofd hebben. 35 Volgens Caesar bestaat het Britse volk uit boeren, die tegelijkertijd krijgers zijn.36 Zowel de Caledoniërs als de Britten kennen slavernij.37 38 Vrijgelaten slaven zijn bij de Britten ongewoon.39 Archeologisch gezien is het lastig om de structuur binnen een Keltische gemeenschap te onderbouwen, omdat dit materieel gezien vaak niet aan te tonen is. Meerdere malen wordt er geschreven over onduidelijkheden binnen de hiërarchie van de stam. Dit kan te maken hebben met het stelsel waarmee de leiders worden gekozen, of net als in vroeg-middeleeuws Ierland met de verschillende lagen van koningen en stamhoofden. Het is daarnaast onduidelijk in hoeverre de sociale structuur per Keltische stam verschilde, maar waarschijnlijk kwamen deze in veel gevallen met elkaar overeen. The Scottish Crannog Centre The Scottish Crannog Centre
29
totdat zij oud genoeg zijn voor militaire taken.23 Een opmerkelijke stam zijn de Mandubii. Zij hebben namelijk, in tegenstelling tot de andere stammen, geen krijgers.24 Toch apart dat de opstand van de Arveniër Vercingetorix eindigde in de belegering van Alesia, de stad van de Mandubii. De geschiedschrijvers hebben in veel gevallen geen inzicht in de exacte verdeling binnen de stammen. Over het algemeen bestaan de Britten uit monarchieën25 26 27 die langzamerhand zijn vervangen door lokale stamhoofden,28 die onderdaan zijn van de Romeinse gouverneur of stadhouder.29 In Kent in 54 v.Chr. zijn er zelfs vier koningen die de leiding over de stam hebben.30 De Britten houden van mild leiderschap en letten niet op geslacht bij leidinggevende functies. 31 Een krijgsheer kan over meerdere stammen zijn gezag uitoefenen.32
1 Caesars Commentarii: VI,10-12 2 Aulus Hirtius’ Commentarii: VIII, 26 3 Caesars Commentarii: I, 1-2, 3-6, 18-20; II, 3-6; V, 7-9, 18-22, 23-25,54-56; VI, 31-34; VII, 3-5, 30-33, 64-66, 89-90 4 Livius’ Libri: V, 34 5 Caesars Commentarii: VI, 10-12 6 ibid. V,26-29 7 ibid. I, 15-17; VII, 30-33 8 ibid. VII, 34-36 9 ibid. I, 15-17 10 Tacitus’ Agricola 9 11 Aulus Hirtius’ Commentarii: VIII, 21 12 Caesars Commentarii: I, 29-31; II, 3-6, 28-31; III,15-18; V,54-56; VII, 30-33, 51-59 13 ibid. II,28-31 14 ibid. VI, 13-16 15 Tacitus’ Annales: III, 43 16 Caesars Commentarii: VI, 13-16 17 ibid. VI, 13-16 18 ibid. VII, 40-43 19 ibid. VI, 13-16 20 ibid. I, 11-14; V, 45-49; VII, 40-43 21 ibid. V, 26-29 22 ibid. V, 45-49 23 ibid. VI, 17-21 24 ibid. VII, 78-80 25 ibid. V, 18-22 26 Tacitus’ Agricola: 12; 15 27 Tacitus’ Annales: II, 24 28 Tacitus’ Agricola: 12 29 ibid. 8 30 Caesars Commentarii: V, 18-22 31 Tacitus’ Agricola: 16 32 Tacitus’ Annales: XII, 37 33 Caesars Commentarii: V,18-22 34 Tacitus’ Annales: XII, 37 35 Tacitus’ Agricola: 29 36 Caesars Commentarii: IV, 27-30 37 Tacitus’ Agricola: 31 38 Tacitus’ Annales: XIV, 39 39 ibid. XIV, 39 40 Caesars Commentarii: I, 11-14; IV, 23-26; VII, 64-66 41 Livius’ Libri: V, 34 42 Caesars Commentarii: VI, 10-12, 17-21; VII, 3-5 43 Aulus Hirtius’ Commentarii: VIII, 44 44 ibid.: VIII, 4, 44 45 Caesars Commentarii: VI, 13-16 46 ibid. I, 3-6 47 ibid. VI, 17-21 48 ibid. I, 3-6; VI, 17-21; VII, 3-5 49 ibid. VII, 3-5 50 ibid. VI, 13-16 51 ibid. I, 3-6 52 Livius’ Libri: V, 36
53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70
Recht
De Gallische stammen bestaan uit verschillende kantons en gewesten.40 41 Hun bestuurssysteem, met wetten, is eerlijk maar streng.42 Bij de door de Romeinen veroverde stammen, spreken Romeinse rechters recht43 en de gouverneur handelt publieke conflicten af.44 In het oorspronkelijke recht gaat het er anders aan toe. De druïden spreken op een bepaalde tijd van het jaar recht op een gewijde plaats, om geschillen op te lossen.45 Hierbij wordt de verdediger geketend.46 Caesar beschrijft verschillende straffen voor verschillende misdaden. De Galliërs kennen de doodstraf voor diefstal, roof, het achterhouden van de buit of het stelen van gewijde buit.47 De doodstraf kan door middel van vuur of door middel van marteling voltrokken worden.48 Bij minder zware misdrijven wordt de misdadiger verminkt: zijn oor wordt afgesneden of zijn oog wordt uitgerukt.49 Wanneer iemand niet aan het oordeel van de druïden gehoorzaamt, wordt hij uitgesloten van de offerplechtigheden van zijn stam. Zo’n uitgestotene is goddeloos en misdadig, niemand wil meer contact met hem en er wordt hem geen recht of eer gegeven.50 Wanneer de rechtszaak niet lukt, wordt het recht in eigen handen genomen.51 Ook Livius vermeldt, dat de Galliërs in 600 v.Chr. het recht in wapens dragen.52 Er is weinig bekend over het bestuurssysteem van de Britten. Zij betalen met kopergeld, gouden munten en ijzeren staafjes van een bepaald gewicht.53 Wat betreft rechtssysteem wordt er niets vermeld, alleen dat onrecht wordt gewroken.54 Net als bij de Galliërs55 wordt zelfmoord geaccepteerd.56 De Romeinse geschiedschrijvers vermelden niets over het betalen in vee, zoals in vroegmiddeleeuws Ierland en Schotland de gewoonte was.
71 72 73 74 75 76
Zwakkeren
30
Bij de Galliërs is het mogelijk dochters uit te huwelijken.57 Deze dochter geeft aan haar man een bruidschat en de man geeft aan zijn vrouw een bruidschat.
British Museum
Caesars Commentarii: V, 10-12 Tacitus’ Agricola: XIV, 35 Caesars Commentarii: I, 3-6 Tacitus’ Annales: XIV, 37 Caesars Commentarii: I, 3-6 ibid. VI, 17-21 ibid. VII, 25-29 ibid. VI, 17-21 Aulus Hirtius’ Commentarii: VIII, 12 Caesars Commentarii: V, 13-17 Tacitus’ Annales: XIV, 31 ibid. XIV, 35 Tacitus’ Agricola: 16 ibid.31 ibid. 27 ibid. 38 Aulus Hirtius’ Commentarii: VIII 3 ; VIII, 5 Caesars Commentarii: I, 3-6, 21-25, 32-35, 36-39; II, 3-6, 11-14, 28-31; III, 1-2, 7-10, 11-14; III, 19-21; VI,3-6, 31-34; VII, 3-5, 6-10, 11-14, 15-17, 34-36, 37-39, 51-55, 56-59, 64-66, 67-70 Livius’ Libri: V, 34 Tacitus’ Annales: III, 43 Caesars Commentarii: VI, 31-34 ibid. VII, 15-17 ibid. III, 11-14; VII, 37-39 ibid. III, 11-14;
77 ibid. II, 3-6, 11-14 78 Aulus Hirtius’ Commentarii: VIII, 41 79 Caesars Commentarii: VII, 15-17 80 Aulus Hirtius’ Commentarii: VIII, 5 81 Caesars Commentarii: V, 42-44 82 ibid. IV, 27-30 83 Tacitus’ Agricola: 21 84 Caesars Commentarii: V, 10-12 85 Tacitus’ Agricola: 38 86 Livius’ Libri: V, 34 87 ibid. V, 48; X, 28 88 ibid. X, 28 89 ibid. VII, 25 90 Caesars Commentarii: II, 28-31 91 ibid. V, 42-44 92 ibid. V,13-17 93 Tacitus’ Annales XII, 36 94 ibid. XIV, 30 95 Tacitus’ Agricola: 11 96 Livius’ Libri: V, 37-43 97 ibid. VI, 27 98 ibid. VII, 9; VII, 10; VII, 26 99 ibid. X, 26 100 ibid. VII, 10; VII, 26 101 Caesars Commentarii: III, 7-10; III, 11-14; VII, 56-59 102 ibid. VI, 22-26 103 ibid. III, 7-10; VI, 3-6; VI, 27-30 104 ibid. IV, 3-7
31
Deze beide schatten worden gezamenlijk beheerd en de renteopbrengst wordt gespaard. Degene die het langst blijft leven van het paar, ontvangt deze renteopbrengst. De situatie van een vrouw en haar kinderen is echter niet zo rooskleurig als het begin van het huwelijk doet vermoeden. De man kan beslissen over het leven en de dood van vrouw en kinderen58 en deze blijven bij hun man en vader wanneer de stad wordt belegerd, zij vluchten niet weg.59 Wanneer een familiehoofd is gestorven, komt de familie bijeen. Wanneer de familie vermoedt dat het hoofd is vermoord, worden de vrouwen van de familie gemarteld en – bij bewijs van boze opzet – gedood.60 Oudere Galliërs weigeren ondanks hun hoge leeftijd te stoppen met vechten en hun militaire posities op te zeggen.61 Zij hebben dus nog een zekere trots. Een Britse vrouw kan tien of twaalf mannen hebben,62 maar deze mannen willen niet door vrouwen geregeerd worden. Vrouwen kunnen erven63 en voeren soms het bevel over een leger,64 want bij leidinggevende functies letten Britten niet op geslacht.65 Bij de Caledoniërs zijn kinderen en verwanten zeer belangrijk.66 Voor de oorlog uitbreekt brengen de mannen hun gezin naar veilige plaatsen.67 Ook plegen sommigen uit medelijden grof geweld tegen vrouwen en kinderen.68 Dit is echter onwaarschijnlijk, vanwege het contrast tussen de beweringen. Vrouwen worden door de Romeinse geschiedschrijvers duidelijk gebruikt in hun propaganda. Ze zijn wild en voeren oorlog, of zijn zwak, vluchten en hebben tien tot twaalf mannen. Het is onduidelijk wat het doel van deze beweringen was, of dit gericht was op de Romeinse oorlogvoering, of om aan te geven hoe barbaars de Keltische volkeren met hun vrouwen omgingen. Uit alle vermeldingen over de Kelten in de klassieke wereld heeft slechts Boudicca aantoonbaar militaire expedities ondernomen. Wel is er in de 7de eeuw een wet uitgevaardigd in Ierland, die het vrouwen verbiedt aan de strijd deel te nemen.
105 ibid. III, 7-10 106 ibid. VI, 31-34; VII, 71-73 107 Livius’ Libri: V, 34 108 Caesars Commentarii: VII, 21-24 109 ibid. III, 19-21 110 Livius’ Libri: VII, 25 111 Tacitus’ Agricola: 25 112 Caesars Commentarii: V, 10-12 113 ibid. V, 13-17 114 ibid. IV, 27-30 115 ibid. V, 10-12 116 Tacitus’ Agricola: 12 117 ibid. 31
Huizen
Vrijwel alle Gallische stammen hebben steden en dorpen.69 70 71 72 Ook kennen ze vestingen, zoals Atuatuca van de Eburonen.73 Niet alle steden zijn even goed beschermd,74 maar ze zijn meestal op een strategische plaats gebouwd75 en de Carnutes hebben maar smalle wegen, zodat het moeilijk is de steden te bereiken. De Veneti hebben steden op uiteinden van landtongen, zodat ze moeilijk te belegeren zijn: bij eb loopt het schip vast, bij vloed zijn de steden niet te voet bereikbaar.76 Sommige steden hebben een gracht.77 Bij de Cadurci ligt de waterbron buiten de stad.78 De Galliërs zijn met name gehecht aan de stad Bourges, een stad van de Bituriges.79 De Gallische huizen zijn schamel80 en hebben daken van stro.81 De hoeven en dorpen worden het liefst in een bos of bij een rivier gebouwd tegen de hitte. De Britten wonen niet in steden of dorpen,82 maar verspreid door het land.83 Hun hoeven hebben een Gallische opbouw. Het binnenland van Brittannië wordt bewoond door de Britten zelf, in de kustgebieden leven Belgen met
Butser ancient farm
dezelfde naam als de oorspronkelijke stammen.84 De Caledoniërs hebben tenminste één stad, die Tacitus Truculum noemt en aan de oostkust ligt.85 De Galliërs letten in ca. 600 v.Chr. in Italië niet op een strategische ligging, maar stichten een stad op de plek die hetzelfde heet als een gewest van de Haeduers.86 Ze zijn gewend aan vochtigheid en kou en niet tegen droge hitte87 en inspanning88 kunnen, terwijl men zou vermoeden dat de Galliërs ondanks dat ze voor hitte schuilen, wel aan hitte gewend zijn. Later vermeldt Livius echter dat de Galliërs niet tegen winterkou van de bergen kunnen.89
Voorkomen
De Galliërs zijn over het algemeen groot van postuur.90 De Eburonen, Nerviërs en Atuatuci dragen mantels.91 De Britten kleden zich volgens Caesar met huiden. Zij scheren hun gehele lichaam, behalve het hoofd en de bovenlip.92 Zij dragen borstsieraden en halskettingen93 en laten hun haar loshangen bij rouw.94 De Caledoniërs hebben een rijzig postuur en rossige haren. De Silures worden beschreven met een getinte huid en krullend haar.95 De Galliërs in Italië hebben een angstaanjagend uiterlijk96 met woeste gedaanten. 97Ook zij hebben lichamen van uitzonderlijke lengte.98 De cavalerie draagt afgehouwen hoofden mee op de borst van hun paarden of aan hun speren.99 De Galliërs hebben bonte tunieken, met goud ingelegde wapens en een halsketen, een torc.100
Beroepen
32
Met name Caesar gaat in op de beroepen die de Galliërs uitvoeren. Verschillende stammen hebben havens en schepen.101 Dit zou kunnen duiden op handel via zee en duidt zeker op een ontwikkelde botenbouwindustrie. Handel met overzeese gebieden wordt ook benadrukt, wanneer Caesar vertelt dat de Galliërs door contact met Rome en goederen overzee welvarender en minder strijdbaar zijn geworden.102
Vrijwel alle Gallische stammen hebben akkerbouw.103 Zij hebben geen braakliggend terrein,104 maar gebruiken alle akkers voor het verbouwen van bijvoorbeeld graan.105 Ook hebben de Galliërs vee.106 Zelfs Livius vermeldt al dat Gallië vruchtbaar is aan gewassen en mensen.107 De Galliërs hebben grote ijzermijnen108 en hebben daarnaast kopermijnen en steengroeven.109 Volgens Livius leven de Galliërs in 349 v.Chr. noodgedwongen van de roof,110 maar dit doet het voorafgaande niet vermoeden. De Britten zijn rond 82 n.Chr. onder de indruk van de Romeinse vloot,111 wat erop kan wijzen dat ze zelf niet zo’n grote vloot hebben. Ze bedrijven landbouw en houden veel vee als hazen, kippen en ganzen.112 Ze leven van melk en vlees, maar niet van graan.113 De boeren zijn krijgers tegelijk.114 Er wordt tin in het binnenland van Brittannië gevonden en een beetje tin in het kustgebied. Koper wordt geïmporteerd.115 Ook is er goud en zilver te vinden.116 De Caledoniërs hebben in het geheel geen akkers, mijnen en havens.117 Een aantal van de beweringen over de Britse Kelten kan archeologisch worden onderbouwd. De mijnen van Brittannië waren rijk aan metalen en al sinds de vroege bronstijd werd er Brits tin geëxporteerd naar het vasteland. De bewering dat de Caledoniërs geen landbouw hebben, is echter onjuist. Archeologisch onderzoek heeft uitgewezen dat er in de tijd van de Romeinse expedities in Brittannië een diversiteit aan graansoorten werd verbouwd, ook in Schotland (Caledonië).
The Scottish Crannog Centre
La Tènezwaard British Museum De Keltische aristocratie werd gekenmerkt door hun zwaarden. Deze waren in tegenstelling tot de Romeinse gladii langer en waren zowel bedoeld om mee te steken als te houwen. Dit zwaard is ontwikkeld als tegenhanger van de gestileerde anthropomorfische zwaarden. Een groot deel van de Keltische zwaarden was van een vergelijkbaar type als deze en daarom vonden we dat hij niet aan ons assortiment kon ontbreken. Dit zwaard is een replica van een exemplaar uit de vroege La Tèneperiode. Tegenwoordig maakt het origineel deel uit van de collectie van de British Museum in Londen. Het zwaard is teruggevonden in Gallië. Vergelijkbare modellen kwamen tussen ca. 480 v.Chr en 280 v.Chr in de gehele Keltische wereld voor. Het zwaard is voorzien van een hardhouten grip die uit vier verschillende delen hout bestaat. het uiteinden van de tangconstructie en de 2de pareerstang zijn decoratief afgewerkt. De kling is ca. 59 cm lang en loopt breed uit. Hierdoor wordt het gewicht iets meer naar het midden geplaatst waardoor het zwaard de impact van een bijl kreeg. Het zwaard heeft een totale lengte van 79,5 cm lang en een grip van 9 cm lang. Hij weegt ongeveer 850 gram.
33
VRIJWILLIGERS GEZOCHT
Wist u dat? Caesar schrijft dat de Galliërs geen eigen schrift hebben, maar schrijven in het Grieks. De vroegste Gallisch-Griekse inscripties dateren uit de 3de eeuw v.Chr.. Het schrift is geïntroduceerd door de Griekse kooplieden die Marseille stichtten.
Stichting Celtic Britain zoekt vrijwilligers voor haar onderzoeksafdeling. De taak van vrijwilligers is het doen van onderzoek voor stichting Celtic Britain en het verwerken van dit onderzoek tot artikelen, publicaties en data. Stichting Celtic Britain levert de benodigde basistraining en onderzoeksbronnen aan. Heb je interesse? Stuur dan een motivatiebrief, cv en een eigen geschreven werkstuk of artikel naar
[email protected] . Ook voor meer informatie kan je op dit e-mailadres terecht.
Enkele Romeinse consuls hebben de familienaam Torquatus (torquedrager). Volgens Livius komt dit, doordat Titus Manlius Torquatus het in een tweegevecht opnam tegen een gigantische Galliër met torque, hem versloeg en hem zijn torque afnam. Agricola, Tacitus’ schoonvader, is op 53-jarige leeftijd overleden. Het gerucht gaat dat dit door vergiftiging kwam, omdat zijn daden groter waren dan die van de keizer zelf. Het beeld dat we vandaag de dag van de druïden hebben, met witte mantels en lange baarden, is deels gebaseerd op het werk van een andere Romeinse schrijver, Plinius. Al in de 3de eeuw v.Chr. bestempelt Plato de Kelten als dronkaards in zijn Wetten. Dit beeld wordt onderschreven door onder andere Caesar en Livius. Maar ook de krater, een ketel voor wijn in te mengen, van meer dan 1.000 liter inhoud uit het graf van Vix, liegt er niet om.
34
Zie ook: De slag bij Mons Graupius Boudicca Caratacus Cunobelinus Galliërs Galliërs in Italië
Bronvermelding
http://celticbritain.net/Monsgraupius.htm http://www.celticbritain.net/Boudicca.htm http://www.celticbritain.net/caratacus.htm http://www.celticbritain.net/cunobelinus.htm http://www.celticbritain.net/Galiers.htm http://celticbritain.net/italie.htm
Caesar, C.J. & Hirtius, A., “Oorlog in Gallië & Aulus Hirtius’ Aanvulling op Caesars Oorlog in Gallië”, vert. Vincent Hunink (Amsterdam 1997) Livius, T., “Zonen van Mars”, vert. Hetty Rooijen-Dijkman (Amsterdam 1997) Livius, T., “Sinds de stichting van de stad”, vert. Hetty Rooijen-Dijkman (Amsterdam 2000) Tacitus, P.C., “Het leven van Agricola en de Germanen”, vert. Vincent Hunink (Amsterdam 2000) (Klik hier (http://www. let.ru.nl/v.hunink/documents/TAC_AGR_GERM_NL.pdf) voor online versie) Tacitus, P.C., “Jaarboeken”, vert. J.W. Meijer (Baarn 1990)
Aan dit magazine hebben meegewerkt: Patrick Gilbers Judith Schoen Met dank aan: Historisch Openluchtmuseum Eindhoven Chrigel Glanzmann, Eluveitie Vormgeving: Wim Gilbers
Gegarandeerd dat een toerist in Rome tenminste het Colosseum bezoekt. Een gebouw waar ik persoonlijk een beetje nostalgisch van word, zoals het daar staat, met zijn verbrokkelde muren. Een teken van een glorieus, maar vergaan rijk. Als ik dan in de Musei Capitolini naar het beeld van de stervende Galliër kijk, voel ik me toch wel een beetje trots. Want hoewel ook de tijd van de stervende Galliër voorbij is, is zijn cultuur dat allerminst: ook na de Romeinse veroveringen bleef de Keltische cultuur bestaan. Weliswaar zouden de Haeduers de mensen van Dál Riata, of de moderne Gaelic sprekende Ier, niet als verwanten herkennen, maar dat is juist de kracht van cultuur: het is veranderlijk en zal daarom de tand des tijds doorstaan.
35
Rijksmuseum van oudheden