1
De Romantiek.
Caspar David Friedrich (1774-1840) Man en vrouw kijkend naar de maan (1822) Een droombeeld met een filosofische en politieke achtergrond.
2
Inleiding. Het classicistisch ideaal werd in de 18de eeuw geleidelijk ondermijnd. ‘Geloof in de mens als rationeel wezen’ moest plaats ruimen voor ‘gevoel en instinct als gidsen voor een deugdzaam leven’. Deze verandering droeg bij tot de nieuwe kijk op de menselijke natuur, de politieke overtuigingen, en literaire vormen. De rationele cultuur werd in vraag gesteld en vervangen door een emotionele beweging. In die context wordt er teruggrepen naar de oudste bronnen van de literatuur: zowel de Oudscandinavische poëzie (Edda’s Sskaldenpoëzie en saga’s) als de Keltische poëzie. Deze stonden symbool voor patriottische gevoelens, voor het heldhaftige verleden, de sentimentele ‘goeie ouwe tijd’. Er ontstaat ook opnieuw belangstelling voor het sprookje, de magie en het volkslied. Deze worden vooral gesmaakt door hun spontaniteit, regelloosheid, hun vrije en ongebonden karakter tout court. Waar in de geest van de verlichting nog handelingen werden geschreven die zowel proza als poëzie in regels definieerden, en dus een massa mensen in staat stelden (dank zij die regels) zelf dergelijke dingen in elkaar te boksen, komt in de 18de eeuw geleidelijk aan het individu naar voren: de getormenteerde ziel die over de woeste wereld zweeft, die in extase komt voor de ongebreidelde kracht en grootsheid van de natuur en die zich daardoor sterker bewust wordt van de lelijkheid van de wereld en van de menselijke vergankelijkheid. Mede door de Franse Revolutie, die politieke, culturele en sociologische certidudes teniet doet, ontstaat er een discrepantie tussen het ontredderde en verwarde ik en de omgeving, een algemene onvrede met de wereld. Oorzaken voor die ontevredenheid zijn niet alleen liefdesperikelen, maar ook sociaal-economischpolitieke motieven, zoals de Industriële Revolutie, waar niet iedereen gelukkig mee was. Het gevolg is een proces van verinnerlijking, van introspectie. De logische reflex die de doorsnee romanticus ontwikkelt op de lelijkheid van de wereld en van de mensheid is er een van louter escapisme. Enerzijds probeert men figuurlijk te ontsnappen door een focus op het roemrijke verleden (o.a. ‘Ivanhoe’ van Sir Walter Scott), of door het gebruik van de verbeelding, de fantasie (zoals blijkt uit ‘fantasieboeken’ als ‘Robinson Crusoe’ of ‘Gulliver’s Travels’. Anderzijds opteert men voor een letterlijk ontsnappen door zelfmoord. Bij gebrek aan gelijkgestemde zielen in de wereld wordt de dood de enige partner om mee te flirten: er is dan ook een frappante opgang merkbaar in de graf- en maanpoëzie, of graveyard poetry zoals Edward Young of Thomas Gray. Op die manier hoopt men een andere wereld te bereiken waar het ideale wel bestaat, waar het eeuwig schone te vinden is. Het bestaan van die ideale, eeuwige wereld wordt volgens hen immers bewezen door de kunst, waarin men niets doet dan de natuur nabootsen. Het is alsof hij als kunstenaar toegang heeft tot een bovennatuurlijke wereld, de poeta vates-idee (dichter als ziener), waardoor veel romantici een soort verheven visie op het kunstenaarschap koesteren.
3
Invloed op de muziek. Ook in de muziek is er sprake van een Entgrenzung ten aanzien van de normale gang van zaken. Men streeft naar een constant overschrijden en doorbreken van de grenzen die zijn vastgelegd, als ging er plots een onweerstaanbare aantrekkingskracht uit van al wat buiten het gewone viel. Hierdoor wordt het klassieke evenwicht verstoord en neigt de universele taal ook hier naar een steeds individueler uitdrukkingswijze, naar een overaccentuering van het gevoelsmoment: de muziekwereld van de Romantiek barst van de contrasten. Zo gebruikt Ludwig van Beethoven (1770-1827) in zijn latere kwartetten heel sterke tempowisselingen. Er is ook geen eensgezindheid tegenover de eigen discipline: voor een componist als Hector Berlioz (1803-1869) is de eigen discipline de hoogste vorm van zelfexpressie, voor anderen, zoals Richard Wagner (1813-1883) of Gustav Mahler (1860-1911) is ze een zoektocht naar een ordening van de chaos die ze overal ervaren. Bij Franz Schubert (1797-1828) en Robert Schumann (1810-1856) is er een tendens naar reductie om de intimiteit te beklemtonen, terwijl componisten als Mahler en Berlioz niet te beroerd zijn om heuse monsterorkesten te mobiliseren. Schubert houdt in Moments Musicaux van een doorgetrokken vaste ritmiek, terwijl Frederik Chopin (1810-1849) er een heel diverse ritmiek op nahoudt. Sommige melodieën ontstaan uit lange lyrische frasen (bij Shubert), andere ontwikkelen zich vanuit een minieme kern (Beethovens 5de Symfonie, ook wel Noodlotsymfonie genoemd, uit 1808 bijvoorbeeld). Kortom, de romantiek en het individu bestaan in de muziek, zoals overal, bij gratie van elkaar.
4
Invloed op de achitectuur. Hier ontstaat een enorme opwaardering voor de etsen van Giovanni Battista Piranesi (1720-1778). In zijn werkelijk schitterende reeks ‘Carceri d’Invenzione’ uit 1745 schetst Piranesi op werkelijk verbijsterende wijze, via onmogelijke gebouwen die eindeloos uitdijen, via niets dan enkel de suggestie naar foltertuigen en gevangenissen, het gevoel van Weltschmerz dat de Romanticus zo typeert, de wereldmoeheid die van hem heel vaak de getormenteerde misantroop maakt die hij is.
The Round Tower ca. 1761
Title page for Prisons ca. 1761
5
Invloed op de schilderkunst. In de schilderkunst is zeker het Duitse genie Caspar David Friedrich (1774-1840) te onthouden. Waar Piranesi de geestelijke toestand weergaf door middel van kerkers, gaat Friedrich vooral spelen met het motief van de Rückenfiguur: personages staan vrijwel altijd met de rug naar de toeschouwer-kijkend, turend naar een verder iets.
Toch is het precies in die context zo frappant dat de vluchtlijnen van een van zijn meesterwerken, de Wandelaar boven een Zee van Mist (1818), niet convergeren in dat ‘verder iets’, maar wel in de Rückenfiguur zelf, waarin heel makkelijk Friedrich zelf kan gezien worden. Zo trekt hij alle aandacht naar het eigen individu en laat hij er weinig twijfel over bestaan dat de gewone mens zich omringd weet door onduidelijkheid, door mist, terwijl kunstenaars erboven staan, met uitzicht op verder, meer en mooier. Andere belangrijke figuren in de schilderkunst zijn Joseph Mallord William Turner (1775-1851) me o.a. zijn Hannibal trekt over de Alpen (uit 1812)
6
Francisco de Goya (1746-1828)
Saturnus verslindt zijn kinderen (1821)
De slaap van het verstand baart monsters ( 1797)
Theodor Gericault (1791-1824) met het beroemde Het Vlot van de Medusa (uit 1819)
John Constable (1776-1837) Zijn Hooiwagen (uit 1821) versiert talloze postkaarten, tafeldoeken, koekjesdozen …..
7
De Romantische Mens. Rond 1770 begint er, ook onder de schrijvers een nieuw, modern type mens te ontstaan: de romantische mens. Deze verwerpt de strakke vormen en regels van het classicisme, ziet de klassieke auteurs niet langer als inspiratiebron en norm bij uitstek en legt – als reactie op het rationalisme – het accent op het gevoelsleven. Gevoel en fantasie worden uitgangspunt voor de kunst, en niet het verstand. De romantische mens is ook niet gelukkig met de tijd waarin en de plaats waar hij leeft. Hij is in onvrede met het hier-en-nu. Soms lijdt hij zelfs aan het leven en de wereld = Weltschmerz. Hij probeert zich daarom tegen het gewone leven af te zetten of hij vlucht in zijn fantasie, uit dat leven, om het onbereikbare geluk te zoeken. Pessimisme overheerst daarbij (in tegenstelling tot het optimisme van de verlichting) Deze periode van de romantiek is belangrijker voor de romankunst dan voor het theater. Een nieuwe mens met ruimte voor gevoel(ens). De romanticus uit zijn gevoelens op volgende manieren: a) Door non-conformisme, zich afzetten tegen het gewone leven. Hij kiest dan voor: Individualisme, waarmee de romanticus anders probeert te zijn dan anderen en originaliteit en creativiteit in zijn werk brengt. Opstandigheid, waarmee de romanticus blijk geeft het niet eens te zijn met de bestaande opvattingen en protesteert tegen situaties die hij als verkeerd en onrechtvaardig beschouwt. b) Door escapisme: vluchten uit het gewone leven. Hij kiest dan voor: Vluchten in de natuur, onaangetast, wild en nog niet door de mensen bedorven. Vluchten in het verleden, vooral de roemruchte perioden uit de eigen cultuurgeschiedenis. Vluchten naar verre landen en exotische gebieden. Vluchten in de humor, niet zelden zwartgallige humor. Vluchten in het geloof: religieuze verdieping. Vluchten in de dood; soms letterlijk. Let wel: als er in de literatuurgeschiedenis sprake is van ‘romantisch’, dan bedoelt men daarmee: ‘behorend tot de romantiek’, of: ‘met de kenmerken van de romantiek’. ‘Romantisch’ hoeft dus niets te maken te hebben met liefde, verliefdheid of overgevoeligheid. Oorsprong; Begon het meest doelbewust in Duitsland. Zou uiteindelijk de hele Westerse cultuur diepgaand beïnvloeden. (1800-1850) Eersten die de term, louter descriptief, gebruikten = groep jonge schrijvers in Berlijn in hun tijdschrift
8
‘das Athenaeum’ (1798-1800) Beschouwden zichzelf als herauten van de Sturm und Drang beweging. Gebruikten ideeën van filosoof Kant en andere idealistische filosofen om hun theorie rond ‘romantische kunst’ te formuleren. Nog invloeden: Isaac Newton (Engels Wis- en natuurkundige 1642-1727) suggereerde om eerst te starten met een hypothese, waarvan nog niet bewezen is of ze al dan niet waar is,om die hypothese dan in een experiment te testen. Het experiment zou de conclusie geven. ‘Until Newton, people believed something if it was in the bible or in the classics, but now they can decide for themeselves wether somethin is true.’ David Hume (Schots wijsgeer en historicus 1711-1777) reageerde hiertegen. Hij argumenteert dat wanneer men een experiment onderneemt, men niet ziet wat er objectief is, maar wat men wil zien. Immanuel Kant (1724-1804) zou hierin de voedingsbodem vinden voor zijn ‘Ding an sich’-postulaat. Het gevolg van Humes argumentatie is dat het geloof in universele en objectieve natuurwetten ineenklapt en er een cultus van het mystieke, het bovennatuurlijke ontstaat, wat in Engeland zou leiden tot de Romantiek en haar halfzus, de Gothic Movement. Uit het werk van Sterne (romanschrijver1713-1768) en Richardson (romanschrijver 1689-1761) in Engeland, Rousseau (schrijver/wijsgeer/componist 1712-1778) in Frankrijk, Johann Wolfgang von Goethe (1749-1832) en Friedrich Hölderlin (1770-1843) in Duitsland blijken reeds de kiemen van deze nieuwe esthetica. ==========================
9
De Romantiek in Duitsland. De ‘Sturm und Drang’ beweging was eigenlijk al een romantische beweging. Goethe en Shiller zijn behalve bij de ‘klassiekers’ en de ‘Sturm und Drang’, ook bij de “romantici” te rangschikken. Als grondleggers van de romantiek worden Novalis (1772-1801), de Gebroeders von Schlegel en Ludwig Tieck beschouwd. Van 1798 tot 1800 publiceerden zijn in het tijdschrift “Atheanaeum’ hun “programma”.
Friedrich von Schlegel
August Wilhelm von Schlegel
Friedrich von Schlegel. (1772-1829) Letterkundig en literair theoreticus, broer van August Wilhelm. Studeerde letteren en wijsbegeerte in Göttingen en Leipzig. In 1796 vestigde hij zich als privédocent in Jena, waar hij de leidende figuur was van de opkomende romantische beweging, waartoe ook zijn broer, Novalis, Tieck, Clemens Brentano, Friedrich von Schelling en Johann Gottlieb Fichte behoorden. Hij werd de theoretische grondlegger van de Romantische school (met name in het met zijn broer uitgegeven tijdschrift Athenäum ; ook zijn roman Lucinde van 1799 is in dit opzicht relevant) Na 1802 leidde hij samen met zijn vrouw Dorothea een zwervend bestaan, dat hem o.a. naar Parijs voerde, waar hij Sanskriet studeerde en het tijdschrift Europa (1803-1805) uitgaf. Hij deed ook Keulen, Nederland en Zwitserland aan. In 1808 bekeerde hij en Dorothea zich tot het rooms-katholicisme en vestigden zich in Wenen. Hier bekleedde hij verschillende staatsbetrekkingen, hield vele wetenschappelijke voordrachten en werd uitgever van het conservatieve tijdschrift Concordia (18201823). Zijn werken Über die Sprache und Weisheit der Inder’ (1808) en Geschichte der alten und neuen Literatur (bestaande uit twee delen, 1815) hebben veel bijgedragen tot de ontwikkeling van de taal- en literatuur wetenschap. Voor toneel onthouden we voor hem: Alcarcos (1802) : een ‘antiek’ treurspel.
10
August Wilhelm von Schlegel. (1767-1845) Criticus en taalkundige, broer van Friedrich. Studeerde letteren en wijsbegeerte in Göttingen. Was van 1791 tot 1795 gouverneur bij de kinderen van bankier Muilman in Amsterdam. Werd nadien docent en buitengewoon hoogleraar in Jena. Met zijn echtgenote, Karoline, die in 1802 van hem scheidde en het jaar daarop met de filosoof Friedrich von Schelling trouwde, leverde hij bijdragen aan de Horen en de Musenalmanach van Fr. Schiller en als criticus aan de Algemeine Literaturzeitung in Jena. Hij vertaalde op voortreffelijke wijze werken van Shakespeare, Dante, Calderon e.a. Met zijn broer gaf hij het tijdschrift Athenäum uit, dat de Duitse romantiek inluidt. Hij vertrok in 1801 naar Berlijn, waar zijn Vorlesungen über schöne Leteratur und Kunst grote bijval vonden. Dit deed hij nog eens over in Wenen in 1808. Was ook nog secretaris van kroonprins Bernadotte van Zweden. (1813-1814) Werd in 1818 hoogleraar in de letteren te Bonn, waar hij zich vooral toelegde op de Indiase taal- en letterkunde en een drukkerij voor Indiase uitgaven stichtte. Door zijn Indische Bibliothek (bestaande uit 9 delen, 1820-1830) werd hij de grondlegger van de Indische filologie. Hoewel als scheppend kunstenaar van balladen en voor toneel het drama Ion (naar Eurpides - 1803) van geringe betekenis zijn, was hij door zijn ruime visie en zijn groot ‘Einfühlungsvermögen’ een van de wegbereiders van de romantische beweging en een vernieuwer van de esthetische kritiek. Novalis. (1772-1801)
Novalis was pseudoniem van Friedrich Leopold von Harndenberg, een Duits dichter en prozaïst. Studeerde rechten en wijsbegeerte in Jena (1790), waar Fr. von Schiller en Johan Gottlieb Fichte hem beïnvloedden, en in Leipzig (1791) waar hij bevriend werd met Friedrich Schlegel. Na de voltooiing van zijn studie in Wittenberg (1793) vertrok hij naar Tennstedt in Thüringen voor een stage bij de rechterlijke macht. In 1795 verloofde zich met de toen 13-jarige Sophie von Kühn, die in 1797 overleed. Voor hem tellen van dan af enkel de nacht, de natuur en het sprookje als waardevolle werkelijkheid. Hymnen in die Nacht (1797) is in dat opzicht weinig verwonderlijk een loflied op de afwezigheid van licht en van het actieve leven. Naast persoonlijke emoties en stemmingen worden hier ook typische romantische thema’s uitgedrukt: de natuur wordt tot symbool voor het geestelijk; het verlangen naar het onzegbare en het mysterieuze zijn, naast de doodsdrift, zijn hoofdmotieven.
11
Van 1797 tot 1799 studeerde hij natuurwetenschappen in Freiberg; de geologische studies hadden een sterke invloed op zijn werk als dichter, waarin hij probeerde de wetenschap op te lossen in mystieke symboliek. In 1798 verloofde hij zich met Julie von Charpentier, de dochter van een mijndirecteur. Van 1799 af was hij ambtenaar bij de zoutmijnen in Weissenfels. In de vier jaren van 1797 tot aan zijn dood ontwikkelde Novalis zich tot de belangrijkste dichter van de oudere romantiek. Ludwig Tieck. (1773-1853)
Tieck studeerde geschiedenis en letteren in Halle, Götthingen en Erlangen. Hij begon zijn loopbaan als schrijver in Berlijn in dienst van de uitgever Fr. Nicolai (aan wiens blad Straussfedem 1793-1795 hij meewerkte). Geïnspireerd door het werk van Restif de la Bretonne schreef hij de opvallende briefroman Die Geschichte des Herrn William Lovell (1795-1796), vol intriges, geblaseerde scepsis, verleidingskunsten en sentimentaliteit, een amoreel pendant van Clarissa van Samuel Richardsom en Werther van Goethe. Tijdens zijn verblijf in Jena (1799) verkeerde hij in kringen van de vroegromantici Novalis en de gebroeders Schlegel. Hij maakte ook kennis met Goethe en Friedrich von Schiller. Zijn bewerkingen van laat-middeleeuwse volksboeken als de Heymonskinder, Magelone, Melusine en de kunstsprookjes Der blonde Echbert en Der Runenberg, die gedeeltelijk al opgenomen waren in zijn Volksmärchen, herausgegeven von Peter Leberecht (1797) hadden een grote invloed op de ontwikkeling van de Duitse Romantiek. In de geestige ‘Literaurkomödien’ Der gestiefelte Kater’ = De gelaarsde kat (1797) en Prinz Zerbino (1799) maakte hij de aanhangers (met name Nicolai) van de ‘Aufklärung’ belachelijk. In de twee grote romantische drama’s = Leben und Tod der heiligen Genoveva (1799) en Kaiser Oktavianus (1804) trachtte hij de middeleeuwse wereld in al haar facetten uit te beelden. Na reizen door Italië, Frankrijk en Engeland vestigde hij zich in 1819 in Dresden, waar hij dramaturg van het hoftheater werd. Van 1840 af ontving hij een jaargeld van de Pruisische koning Frederik Willem IV, werd toneeladviseur van de koninklijke schouwburg in Berlijn en ensceneerde toonaangevende Shakespeare-voorstellingen.
12
Uit zijn in de jaren 1823-1840 geschreven novellen blijkt een toenemend realisme. Tieck kan dus tot de voorbereiders van het poëtisch realisme worden gerekend. Verder onthouden we nog: Zacharias Werner (1768-1823) Friedrich Hölderlin (1770-1834) met Der Tod des Empedokles (1798) Ludwig Uhland (1787-1862) Joseph von Eichendorff (1788-1857) = belangrijk dichter, romanauteur. Voor toneel : Die Freier. Franz Grilparzer (1791-1872) Vertaalde onder meer Lope de Vega. Voor toneel schreef hij Die Ahnfrau (1817): een noodlotstragedie met echtbreuk, vadermoord, roofmoord, enz….. Sappho (1818): een treurspel over de Griekse dichteres Sappho, die verliefd is op Phaon, die echter haar slavin Melitta liefheeft. Eindigt met zelfmoord. Das Goldene Vlies Des Traum ein Leben Weh dem, der lügt : zijn enig blijspel Ein Burderzwist in Hamburg (1872) Richard Wagner (1813-1883) Grote vernieuwer van de opera. Schreef en dichtte zelf zijn libretto’s. Haalde zijn onderwerpen bij voorkeur uit de Germaanse sagen en verhalen. Hechtte groot belang aan de zanger als acteur. Ferdinand Raimund (1790-1836) Populair acteur in Wenen. Hij begon zelf ‘Zauberpossen’ te schrijven, om zijn collega’s mooie rollen te bezorgen en de theaterkassa goede recettes. Probeerde ook om hoogstaander literair werk te schrijven, zonder succes. Wel heeft hij de volkse en populaire ‘toverklucht’ op een hoger peil gebracht. Voor toneel schreef hij Der Bauer als Millionär (1826) Der Alpenkönig und der Menschenfeind (1828) Der Verschwender (1834) (werken van Raimund wordt in de Duitstalige gebieden nog steeds op het repertoire genomen) Johann Nipomuk Nestroy (1802 – 1862) Kwam op 20-jarige leeftijd in het theater terecht. Evenals Raimund een succesrijk acteur, en schrijver van ‘Possen’ of kluchten. Voor toneel schreef hij Der böse Geist Lumpazivagabundus (1833) Der Talismann (1840) Der Zerissene (1849) Einen Jux wil er sich machen (1849) Naar dit stuk schreef T. Wilder ‘The Matchmaker’ (1954), waarop in 1964 dan weer de musical ‘Hello Dolly’ werd gemaakt. =======================
13
De Romantiek in Engeland. Hoe belangrijk Duitsland ook geweest voor de Romantiek, nergens kende deze stroming meer succes dan in Engeland van de Lake Poets. Vele dichters werden aanhangers van de romantische stroming, die de schoonheidszin en het vrijheidsideaal in vraag stelde. Voor het toneel is deze periode in Engeland echter veel minder belangrijk dan voor de dichtkunst. Het is het glorieuze thuisland van kleppers als Wordsworth, Coleridge, Shelly, Byron en Keats. William Wordsworth en Samuel Taylor Coleridge.
Het tweemanscombo Wordsworth (1770-1850) en Coleridge (1772-1834) zorgt in 1798 voor een publicatie waarvan de inleiding een belangrijk manifest vormt : de Lyrical Ballads. Zij waren het echter niet altijd eens: De opinie bijvoorbeeld, dat de bron van alle lyrische creativiteit te vinden is in ‘emotion recollected in tranquillity’ is er eentje van Wordsworth, waar Coleridge absoluut niet mee akkoord ging. Wordsworth was ook van mening dat poëzie zich dient te richten naar een zo groot mogelijk publiek, reden waarom hij opteert voor een vlot begrijpbaar en spreektaal benaderend taalgebruik (‘man talking to men’). Coleridge (intellectueler dichter dan zijn kompaan), die bekend stond als virtuoos causeur die dweepte met de Duitse wijsbegeerte, en die de dichter zag als een visionair die boven het volk stond, was het hier absoluut niet mee eens. Ze waren het beiden wel eens over het feit dat bij de beschrijving van de natuur de beleving centraal moet staan, aangezien natuurbeelden de spiegel zijn van het gemoedsleven. Op die manier wordt volgens hen de lezer ertoe aangezet de werkelijkheid anders waar te nemen, waardoor hij tot inzichten en intensere gevoelens komt. Van Wordsworth zelf zijn vooral de Lucy-poems (1799) overgebleven. (gedichten nr. aanleiding van het overlijden van een jong verwant iemand, die getuigen van een grote eerbied voor de ongerepte onschuld van het kind – een thema dat in de twintigste eeuw een beweging als Cobra zal hernemen) Van Coleridge bleven veel gedichten onvoltooid wegens zijn hardnekkige opiumverslaving. (te wijten aan een labiele gezondheid – noteerde ‘krabbels’ in een roestoestand. Opnieuw nuchter, was hij niet in staat die gevoelens opnieuw op te roepen om zo zijn gedichten te kunnen afwerken) Belangrijk voorbeeld hiervan is Kubla Khan uit 1797. Zijn beste dichtwerk verschijnt echter in de Lyrical Ballads in de vorm van Rime of the Ancient Mariner en Christabel. Het duo wordt een generatie later opgevolgd door een trio, dat terecht een plaats heeft gekregen in alle geschiedenisboeken: Schelley, Byron en Keats. Zij zijn de mooie jonge goden van de Engelse Romantiek.
14
Shelley
Byron
Percy Byssche Shelley (1792-1822) Komt uit een upper-classgezin en wordt dus eerst naar de public school van Eton gezonden en nadien naar de Oxford University. Onder invloed van de radicale auteurs die hij leest, ontwikkelt hij een heel eigen identiteit, gekoppeld aan een exentrieke klederdracht. Zijn essay over The Necessity of Atheism (1811) leidt ertoe dat hij van de universiteit wordt gegooid. In 1814, tijdens zijn frequente discussies met de filosoof William Godwin (1756-1836) van wie hij een optimistisch idealisme zou erven, ontdekte hij pas echte poëzie in de figuur van de dochter uit het huwelijk tussen Godwin met de beroemde feministe Mary Wollstonecraft (1759-1797): de 16 jarige Mary Godwin, (zij werd zijn tweede vrouw) het meisje dat later op 21-jarige leeftijd onder de naam Mary Shelley (1797-1851) beroemd zou worden door de publicatie van haar meesterwerk Frankenstein, or The Modern Prometheus (1818). Leidraad in zijn poëzie vormen de idee van spirituele schoonheid en –onder invloed van Lord Byron- zijn extreem individualisme. Bekende werken zijn: Alastor, of the Spirit of Solitude (beschrijft de zoektocht naar de ideale liefde), Hymn to Inellectual Beauty, Ode to the West Wind, The Cloud, To a Skylark, Adonais… Voor Toneel schreef hij The Cenci (1819) over een tiran die zijn dochter Beatrice verkracht, en die door haar gedood wordt. Prometheus Unbound (1820) Swellfoot the Tyrant (1820) over het schandaalproces van Geroge IV tegen koningin Caroline. Lord George Gordon Byron. (1788-1824) ‘Mad, bad and dangerous to know’ , zo omschreef Lady Caroline Lamb Engelands meest illustere vrouwen verslinder ooit. Hij is een van de zeldzame figuren die hun naam hebben gegeven aan een literair concept, in dit geval dat van de Byronic Hero Het is een demonische held met duistere afkomst, een raadselachtig en intrigerend iemand die koketteert met satanisme, een eeuwig gedoemde die geen andere kleren heeft dan een immoreel cynische,
15
een eenzaam en ongenaakbaar balling die zichzelf niet spaart en meedogenloos is voor anderen, een rauwe barbaar die toch iets edels en aantrekkelijks heeft. De jonge baby Byron bleek bij zijn geboorte een club foot te hebben, een horrelvoet, een mankementje waardoor hij in de lagere school vaak wordt uitgelachen. Byrons vuisten echter voorzagen hem van een alternatief: de Byron arrogance. Na zijn lagere en middelbare school gaat hij naar de universiteit van Cambridge, die hij al snel verlaat. Zijn exuberante levensstijl bracht hem naar warme zuiderse landen (Portugal, Spanje, Malta, Griekenland, Albanië) maar vooral naar het hitsige temperament van de trotse vrouwen aldaar. In oktober 1809 begint Byron aan de eerste canto van wat in 1812 zijn beroemde Child Harold zou worden: een lang gedicht waarvan de onweerstaanbare humor, het zwavelzuur cynisme en de schitterende eenvoud van alles hem razend populair maken. Byron wordt ‘het middelpunt’! Hij wordt tot in de hoogste kringen gevierd en overal vallen vrouwen bij bosjes aan zijn voeten: het ontlokt hem enkel een glimlach, want sinds 1813 is hij wanhopig verliefd op zijn halfzuster Augusta Leigh. Hij trouwt in 1815 toch halsoverkop met Annebella Milbanke, een huwelijk dat een jaar stand zou houden. Hij kent een enorm succes. Zijn dichtbundels zijn nooit geziene bestsellers! The Giaour (1813), The Corsair (1813), In 1816 schrijft hij het schitterende Darkness.
Hij vertrekt uit Engeland (zijn drang naar vrijheid, zijn openlijke afkeer van conventies was er de oorzaak van dat hij Engeland moest verlaten). Hij trekt samen met de Shelleys op in Zwitserland en Italië, van waar hij in 1818 het meesterwerk Don Juan de wereld in slingert: een schitterende farce op de gekende thema’s. Voor Toneel zijn zijn stukken veelal ‘dramatische gedichten’ of leesdrama’s. Manfred (1817) over een man die, net als Faust, naar de zin van het leven zoekt. In plaats van God gaat het hier echter om het ‘Vergeten’, en de ‘Goddeloosheid’. Marino Faliero (1820), The two Foscari (1821), Cain (1821). In 1822 krijgt hij een serieuze klap te verwerken: het verdronken lichaam van zijn beste vriend Shelly wordt gevonden – in de jaszak steekt nog een dichtbundel van Keats! In 1823 vertrekt hij naar Griekenland, waar hij zich halsoverkop in de Griekse onafhankelijkheidsstrijd tegen de Turken werpt, zijn geld erin pompt en zelfs troepen aanvoert.
16
Byron voelt de oude droom een heldhaftige dood op het slagveld te sterven opnieuw opzetten en vecht met een verbetenheid als toen in de lagere school gelachen werd met zijn horrelvoet. Een banale verkoudheid (opgedaan in een veldslag tegen de Turken) wordt zijn dood op 19 april 1824. John Keats. (1795-1821) Is de minst kleurrijke van het trio. Hij kwam uit een heel ander milieu dan de burgerlijke Shelley en de adellijke Byron. Zonder academische begeleiding stelt Keats zich toch op de hoogte van het Elisabethaans theater, van de klassieken en van de beeldende kunsten. Net als Shelley cultiveert de autodidact een individualistische en romantische visie op het dichterschap: de dichter is een goddelijk schepper die een uitzonderlijke gevoeligheid heeft voor klank, kleur en details uit de natuur. Zijn verafgoding voor De Schoonheid, die hij gepersonifieerd zag in de persoon van Fanny Brawne met wie hij nooit zou trouwen, blijkt al direct uit de beginvers van Endymion (Book I, 1818) ‘A thing of beauty is a joy for ever: Its loveliness increases, it will never Pass into nothingness’. Zijn aanvankelijke overdadige en klotsende stijl evolueert in zijn korte carrière naar een beheerst kabbelende vormgeving. Dit is merkbaar in zijn beroemde odes als in afzonderlijke gedichten. In september 1821 overlijdt hij aan tbc. Zijn odes hebben hem de vergelijking met Shakespeare opgeleverd, zijn non-relatie met Brawne heeft de wereld ongelooflijk schitterende brieven geschonken. ====================================
17
De Romantiek in Frankrijk. Deze komt pas tot grote bloei, als ze in Duitsland en Engeland al over haar hoogtepunt heen is. Wat het Proza betreft onthouden we Stendhal (1732-1842) (pseudoniem voor Marie-Henri Beyle) Hoewel hij zelf geen echte romanticus kan genoemd worden, verdedigt hij met zijn voorliefde voor de hartstocht en de geniecultus toch de romantische esthectica. Honoré de Balzac. (1799-1850)
Is de enige romantische prozaschrijver: de conservatief-nostalgische toon van bewondering voor het Ancien Régime, de satirische houding ten aanzien van de nieuwe dominante klasse (burgerij) en de enorme verbeeldingskracht die uit werken als Eugénie Grandet (1833) of Le Père Goriot (1834/35) spreekt, (beide delen van de cyclus La Comédie Humaine), maakt van hem een figuur die in Frankrijk op dat moment zijn gelijke niet kent op prozavlak. Op het vlak van de Poëzie: Alphonse de Lamartine (1790-1869)
Werd met zijn Méditations Poétiques (1820) op slag beroemd. Het is een sterk introspectief werk dat innerlijkheid vermengt met een geëxalteerde verheerlijking van de liefde. Verder is zijn werk relatief sterk beïnvloed door het Christelijk ideaal, waardoor hij zich de tegenpool weet van het heidense atheïsme van een Lord Byron (na Napoleon de meest beroemde figuur in Europa) Alfred De Vigny (1797-1863)
18
Hij is de minst romantische onder de romantici: hij was vooral een denker, met een aangeboren neiging tot pessimisme. Schreef lyrische poëzie, romans en een toneelstuk: Chatterton. Hij vertaalde ook Shakespeare (Othello). De Reus van de Franse Romantiek, de Stem van Frankrijk is echter Victor Hugo, die bedrijvig was in alle genres, gaande van drama, over proza over essay naar lyriek. Victor Hugo. (1802-1885)
Is met zijn Préface de Cromwell (1827) een van de grondleggers van de romantiek in Frankrijk. Het is een versdrama dat nooit is opgevoerd. Zijn lyrische werk is zeer gevoelsgeladen, maar het ontbeert tegelijkertijd de intieme esthetische emoties. Virtuoze taalbeheersing en verbeeldingskracht zijn zijn voornaamste kwaliteiten. Hoewel de overdaad ervan leidt tot eentonigheid. Topwerk is onder andere Les Contamplations (1856), maar ook zijn epische gedichten, gebundeld in La Légende des sciècles (1859-1883 bestaande uit 3 delen). Naast zijn overbekende boek Les Misérables (later bewerkt tot toneelstuk en musical), schreef hij voor Toneel : ‘Hernani’ (1830): De opvoering ervan ging met veel herrie gepaard ‘La bataille d’Hernani’. ‘Le Roi s’amuse’ (1832) waarop Verdi later zijn opera ‘Rigoletto’ componeerde. ‘Ruy Blas’ (1838) Alexandre Dumas. (1803-1870) Begon toneel te schrijven nadat hij opvoeringen van Engelse gastacteurs had gezien. Zo schreef hij ‘Henri et sa Cour’ (1829) : een variante op Othello van Shakespeare. ‘Kean, ou désordre et génie’ uit 1835, bevat elementen uit het leven van Edmund Kean, de grote Engelse Shakespeare-vertolker. (stuk werd door Sartre bewerkt: Kean) Augustin Eugène Scribe. (1791-1861) Was de grootste veelschrijver van de 18de eeuw. Zijn doel was enkel maar: het publiek vermaken en verstrooien. Hij schreef ca. 400 toneelstukken en 60 libretti, waaronder ‘La muettte de Portici’. Een stuk dat vandaag nog regelmatig gespeeld wordt is: ‘Le verre d’eau, ou les effets et les causes’ (Het glas water, of kleine oorzaken: grote gevolgen).
19
Alfred De Musset. (1810-1857)
De geniaalste, maar ook het ‘enfant terrible’ onder de romantici. ‘La nuit Venétienne’ (1831), ‘On ne baine pas avec l’amour’ (1834), ‘Le chandelier’ (1835), ‘Les caprices de Marianne’,‘ Lorenzaccio’ (1841), een renaissancedrama, geïnspireerd door Shakespeare. Onder invloed van het opkomend realisme, gaan de romantici zich minder extreem opstellen.
20
De Laat-Romantiek (Neo-Romantisme) in Frankrijk. Hoewel in de tweede helft van de 19de eeuw de romantiek al voorbijgestreefd is, zal ze in alle landen van Europa nog lang blijven nawerken. Tot diep in de 20ste eeuw blijft ze de andere stromingen beïnvloeden, of blijft ze doodgewoon naast hen voortbestaan in velerlei vormen. Edmond Rostand. (1868-1918)
Werd geboren te Marseille en studeerde rechten te Parijs. Hij schreef poëzie, geraakte in de ban van het theater en was een overtuigd anti-realist en anti-naturalist. Hij werd onsterfelijk met zijn melodrama in verzen: ‘Cyrano De Bergerac’! ‘Cyrano De Bergerac’: De geniale Cyrano, met zijn buitenmaats reukorgaan en een ongewoon spraakvermogen, houdt van Roxanne, maar durft haar zijn liefde niet te verklaren. Daarom schrijft hij in plaats van de mooie Christian de Neuvillette (die schuchter, verliefd en onbeholpen is) liefdesbrieven. Vanonder het balkon fluistert Cyrnao Christian de smachtende woordjes in, waarmee deze Roxanne zijn liefde verklaart. Cyrano schrijft aan het front de prachtigste liefdesbrieven die Christian aan hun beider geliefde zendt. Christian sneuvelt, en Roxanne trekt zich terug in een klooster, waar Cyrano haar jarenlang blijft opzoeken. Pas als hij zwaargewond wordt, verneemt Roxanne wie de eigenlijke briefschrijver was. Hij sterft in haar armen. Hoewel Cyrano geschreven is in hoogdravende dikwijls bombastische verzen, spreekt dit romantische drama nog steeds een ruim publiek aan. De pathos van het stuk wordt gemilderd door de ironie. Met de driehoeksverhouding Cyrano- Roxanne-Christian, schiep Rostand alvast een legendarisch, literair trio. (Cyrano werd meerdere keren verfilmd en bewerkt (o.a. door Pavel Kohout: ‘Arme Cyrano’) en zelfs tot een musical herschikt. Een ander werk voor theater is ‘L’aiglon’ over de zoon van Napoleon.
21
Eugène Labiche. (1815-1888)
Labiche werd geboren te Parijs als zoon van een suikerfabrikant. Hij begint op 17 jarige leeftijd zijn rechtenstudies en na het behalen van zijn diploma schrijft hij zijn eerste toneelstuk. Daarna volgt – in een razend tempo en met verscheidene medewerkers naast hem- de ene komedie na de andere. Op 52 jarige leeftijd besluit hij op ‘zijn rente’ te gaan leven. Drie jaar later wordt hij lid van de Academie Française. Hij sterft in 1888 aan een hartaanval in Parijs. Al de 175 stukken (vooral blijspelen en vaudevilles) die zijn ‘theaterfabriek’ heeft geproduceerd werden ook gespeeld, want Labiche leverde uitsluitend kwaliteitswaren. Zijn hele oeuvre, steeds doorspekt met een cynische humor, laat de bourgeoisie lachen om haar eigen bekrompenheid, gierigheid en lafheid. Hij was niet echt een boegbeeld van progressiviteit, maar kon wel op onnavolgbare komische wijze de typische hebbelijkheden van de toenmalige kleinburgers observeren, analyseren en beschrijven. Enkele van zijn blijspelen konden zich tot op vandaag handhaven (zij het vaak in diverse, verregaande bewerkingen) Werken: ‘Un chapeau de paille d’Italie’ (1851) = Het strooien hoedje. ‘Le voyage de Monsieur Perrichon’ (1860) een subliem portret van het burgerdom uit de 19de eeuw. Meneer Perrichon, een zelfbewuste maar niet al te snuggere Parijzenaar, heeft zijn vrouw en dochter al jarenlang een ‘grote reis’ beloofd. Of beter nog….hij heeft zichzelf die reis beloofd. Eindelijk is het zover. De koffers staan gepakt. De verwachtingen zijn hooggespannen en de trein is in aantocht. De droom van Meneer Perrichon lijkt eindelijk in vervulling te gaan. Maar reizen doe je nooit alleen. Ook de familie Perrichon niet. De familie wordt op de voet gevolgd door twee avontuurlijke en charmante jongeheren, beiden geraakt door de pijlen van Cupido. Hun reisdoel ligt echter op een gans ander terrein. ‘La Cagnotte’ = De Spaarvarkens werd door Botho Strauss op meesterlijke wijze bewerkt. Al twintig jaar komen in een vreedzaam provinciestadje een aantal brave kleinburgers bij elkaar om te kaarten. Hun leven is één en al regelmaat, avontuur of opwinding… hoewel iedereen heimelijk wel zijn eigen kleine verlangens en dromen heeft…. Op een dag is het spaarvarken, dat ze op hun wekelijkse kaartavonden jarenlang hebben gespekt, vol geraakt. Het wordt feestelijk geslacht, en men besluit om met de opbrengst een gezamenlijk uitstapje
22
naar Parijs te maken. Het snoepreisje valt echter anders uit dan verwacht. Na een copieuze maaltijd valt de rekening zo gepeperd uit dat ze niet eens kan betaald worden. De moeilijkheden stapelen zich op. Enkele leden van het gezelschap dachten in het salon van een huwelijksmakelaar een oude droom in vervulling te zien gaan. Ze komen echter bedrogen uit. Met het uur wordt de chaos voor onze provincialen alsmaar groter…. Op een werkelijk meesterlijke wijze toont Labiche ons de langzame aftakeling van een mooie illusie tot er niets meer van ze overblijft dan de kale armoedige werkelijkheid.
23
Het Melodrama in Frankrijk. Het burgerlijk drama werd tijdens de 19de eeuw gepopulariseerd. Onder invloed van de romantiek worden de gebeurtenissen en de gevoelsuitingen nog eens extra aangescherpt. In plaats van karakters, bracht men echter types op de planken: De belaagde onschuldige maagd. De edelmoedige jongeling. De onvermurwbare gestrenge vader. De idioot (‘le niais’) De grapjas. De vuige schurk ….. Deze ‘draken’ waren enorm populair en kenden een groot succes. Eén van de gangmakers was Gilbert de Pixérécourt. (1773-1844) Hij schreef onder meer ‘Victor, ou l’enfant de la forêt’ (1789) (later zou Vitrac zich hierop inspireren voor zijn ‘Victor, ou les enfants de pouvoir’) De melodrama’s van Pixérécourt, die hij schreef voor hen die niet konden lezen, met hun mengsel van geweld en sentimentaliteit, hun overdadige decors en theatereffecten en hun snelle actiescènes met toepasselijke muziek, maakten handig gebruik van een klein aantal beproefde thema’s waarin na de spanning en de sensatie van het kwaad, de deugd overwon. Het ongeschoolde, onkritische nieuwe publiek dat in drommen naar de populaire theaters kwam, werd erdoor verrukt en de stukken vonden al vlug hun weg naar Engeland. (In 1802 voerde Thomas Holcroft in een Londens theater een vertaling op van ‘Victor…..’ onder de titel ‘A Tale of Mystery’, het eerste Engelse stuk dat de aanduiding ‘a Melodrama’ kreeg. De naam van Pixérécourt werd echter niet genoemd. Later werden vele van zijn stukken op deze wijze zonder bronvermelding geplagieerd, wat kon omdat het auteursrecht nog niet bestond.) Verder onthouden we nog: Adolphe Dennery. (1811-1890) met ‘Les deux Ophelines’ = De twee Wezen uit 1874. Paul Feval. (1817-1887) met ‘Le Bossu’ = De Bultenaar. Pierre Decourcelle (1858-1926) met ‘Les deux Gosses’ uit 1896) ===============================
24
De Romantiek in de Nederlanden. In het Nederlandse taalgebied werd er in de 19de eeuw weinig interessant toneelwerk geschreven. In Vlaanderen was de burgerij praktisch totaal verfranst. (De Vlaamse Beweging zal vanaf halfweg de twintigste eeuw voor een bescheiden heropleving van de Nederlandse taal zorgen). In Nederland richtte men zich bij voorkeur tot de literatuur van het Franse en Duitse taalgebied. Voor Nederland onthouden we de figuur van Multatuli (Eduard Douwes Dekker) (1820-1887)
De voormalig Indisch ambtenaar keerde in 1856 gedesillusioneerd naar Europa terug na een ambtelijke carrière van achttien jaar. De behandeling van de inlanders door hun eigen bestuurders en de Nederlanders had hem zodanig tegen de borst gestuit, dat hij na een ambtelijk conflict ontslag had genomen. Zijn wederwaardigheden stelde hij in zijn roman Max Havelaar te boek (1860). Aangemoedigd door het succes hiermee, besloot hij verder te gaan met schrijven. Hij groeide uit tot een soort nationaal geweten en emancipatiebewegingen als vrijdenkers, socialisten en anarchisten sloten hem in de armen. Na achttien jaar hield hij ook het schrijven voor bekeken en vertrok hij naar Duitsland waar hij in februari 1887 overleed. Voor Toneel schreef hij o.a. ‘Vorstenschool’(1887), een satire op de onbekwaamheid van de koning.
25
Het Vlaamse toneel in België. Conscience had het volk opnieuw aan het lezen gebracht. Daarmee was een nieuwe liefde voor de moedertaal gewekt. Omdat lezen echter voor vele burgers nog altijd een zekere inspanning vroeg, was er ook nog een ander middel om op eenvoudige wijze belangstelling voor de ‘Vlaamse woordkunst’ op te wekken: het Toneel. Vlaamse beroepsacteurs waren er in deze tijd nauwelijks. In de grote steden traden alleen nog Franse toneelgezelschappen in de schouwburgen op. Maar aan gelegenheid (voor liefhebbers) om op het ‘Vlaamsche volkstooneel’ op te treden ontbrak het zelfs in de kleinere plaatsen niet. Overal ontstonden ‘liefhebbers-toneelverenigingen. (vaak uit opnieuw opgerichte rederijkerskamers). Hyppoliet Van Peene. (1811-1863) Gentse dokter, die al in zijn studententijd een hartstochtelijk toneelliefhebber was. Gehuwd met actrice Virginy Miry en lid van de Gentse liefhebberskring ‘Broedermin en Taelyver’. Hij schreef meer dan 60 stukken, waarvan vele voor zijn vrouw. Hij liet zich vooral inspireren door de Franse letterkunde. Schreef o.a. ‘Keizer Karel en de Berchemse Boer’ (1841), een klucht. ‘Jacob Van Artevelde’ (1841) of zeven jaar uit de geschiedenis van Vlaanderen. De edele Artevelde staat hier tegenover de snode graaf Geeraerd Denys. ‘Roosje zonder doornen’ (1842) en ‘Het likteeken’ (1845), hebben allebei eerder een Franse dan een Vlaamse kleur. In 1844 bracht hij Conscience’s verhaal Siske van Roosemael vrij gedramatiseerd voor het voetlicht, meer als blijspel dan als drama. ‘De Gek van ’s Gravenhage’ (1846), ‘Willem van Dampierre’ (1847) en het in 1848 bekroonde toneelstuk ‘Jan de Vierde’. ‘Mathias de Beeldenstormer’ (1859) voor dit stuk kreeg hij de eerste driejaarlijkse staatsprijs voor toneel. Verder nog ‘De twee echtscheidingen’, ‘Een man te trouwen’(twee blij-kluchtspelen), ‘Wit en Zwart’, ‘Brigitta’ of ‘De twee vondelingen’ (twee zangspelen)…. De grootste roem echter verwerft hij met zijn lied: ‘De Vlaamsche leeuw’ (22 juli 1847), door Karel Miry (schoonbroer) van een melodie voorzien. Karel Ondereet. (1804-1862) Ook een Gentenaar. Schreef een hele reeks (niet onverdienstelijke) drama’s, kluchten en blijspelen. ‘De Gallomanie of de versfranschte Belg’ (1841): een klucht over de Brusselaars. ‘Lodewijk van Nevers’ (1844): een heldenspel. ‘Vlaamse Lionne’ (1848): een blijspel. De dood van Hugonet en Himbercourt’ (1849): treurspel in verzen.
26
Emmanuel Rosseels. (1818-1904) Antwerpenaar en sterk geïnspireerd door Kotzebue. Was later ook administrateur van het Plantijnmuseum. Hij schreef o.a. ‘Verfranschte landmeisjes’ (1841) ‘oorspronkelijk blijspel met zang’: een klucht die zich afspeelt te Borgerhout, tijdens de Franse Revolutie. ‘De Kapitein van Waterloo’ (1842): ‘ernstig’ spel. ‘Theodoor van Rijswijck’ (1851): klucht over de populaire volksdichter. ‘De Duivenmelkers’ (1854): drama in één bedrijf, dat honderden opvoeringen beleefde. Een duivenmelker brengt door zijn passie zijn familie op de rand van de afgrond. Domien Sleeckx. (1818-1901) Geboren te Antwerpen en gestorven in Luik. Was eerst notaris-klerk, daarna leraar aan de Rijksnormaalschool te Lier. Hij keerde zich tegen het romantisch idealisme van Conscience en was een fervent aanhanger van het realisme dat hij ook in zijn theoretische geschriften bepleitte (Essay:’Over het realisme in de letterkunde’) Was vooral sociaal geïnspireerd. In 1852 schreef hij ‘Kraankinderen’: over twee havenwerklieden in de 16de eeuw die een moord plegen. Het slachtoffer blijkt uiteindelijk de broer van één van hen te zijn. In 1853 schreef hij ‘Berthilde’: een liefdesdrama. Berthilde wordt door haar vader beloofd aan de zoon van een vriend. Zij houdt echter van een ander. Als ze hem tenslotte toch haar hand kan bieden, komt ze tot de vaststelling dat hij al getrouwd is. Doek!
P.F. Van Kerckhoven. (1818-1857) Antwerpenaar en auteur van een groot aantal (melo)drama’s. ‘De gestrafte Wraek’ (1850), ‘Jaloersheid’ (1851), ‘De Dronkaerd’ (1853): openingsstuk van het Nationaal Toneel te Antwerpen (de vroergere K.N.S.), ‘Fanny’ (1855), ‘Twee katten voor ééne doode muis’ (1855). Napoleon Destandberg. (1829- 1875) Hij was een Gentenaar en samen met Victor Driessens, Frans Van Doeselaer, Fauconnier en Felix Van de Sande één van de pioniers van het Nederlandstalige beroepstoneel in Vlaanderen. Hij was journalist, acteur en toneelauteur. Hij vertaalde onder meer Tartuffe (1866) en Macbeth (1869). (Zijn Shakespearevertalingen zijn niet echt fameus te noemen.) ‘Elena’ (1865): waarin twee broers (Jan en Joris) deelnemen aan de Boerenkrijg en verliefd zijn op Elena, een vondelinge. ‘Maria van Bourgondië’ (1872): een zangspel. Felix Van de Sande. (1824-1890) Geboren te Mechelen en gestorven in Koekelberg. Hij ijverde in Brussel voor de oprichting van een Vlaams gezelschap en huurde daartoe in 1864 de Circusschouwburg. De stad Brussel weigerde zijn initiatief elke financiële steun en Van de Sande kwam in financiële moeilijkheden. Bij de oprichting in 1875 ven de N.V. ‘Vlaams Nationaal Toneel’ (voorloper van de latere K.V.S.), werd hij de eerste directeur. (voor één seizoen). Als toneelauteur schreef hij kluchten en romantische drama’s die – hoewel ze duidelijk verwant zijn met
27
‘de draken’ (stukken met zeer grote emoties / melo-drama’s), toch een sociale ondertoon hebben. In 1870 schreef hij ‘Geef ons heden ons dagelijks brood’, 1873 was het jaar van ‘De Jenever’ en ‘Kermisklok, Doodsklok’. Naast J. Roeland (1837-1875), H.B. Peeters (1825-1893), later August Hendrikx (1846-1918)die auteur was van een reeks populaire blijspelen : ‘Triconie’, ‘Prima Donna’, ‘Aangebrande hutsepot’, ‘De familie Klepkens’, Nestor De Tiere (1856-1920) die een enorm succes kende op het einde van de 19de eeuw met stukken als ‘Roosje van de Veldwachter’, ‘Liefdesdrift’, ‘Roze Kate’ en ‘Een Misdadige’. De Tière schreef ook libretti voor ‘De Herbergprinses’ en ‘De Bruid der Zee’, twee opera’s van Jan Blockx die ook in het buitenland werden opgevoerd. Hij was tevens één van de eerste auteurs die van de inkomsten van zijn stukken kon leven... en Lodewijk Scheltjens (1861-1946), die romantische stukken schreef met een sterk sociale inslag zoals ‘Visscherseer’, ‘Rivierschuimers’ en ‘Rina’ Onthouden we nog Albrecht Rodenbach. (1856-1880)
Studeerde aan het Klein Seminarie te Roeselaere, waar hij les kreeg van Hugo Verriest. Reeds tijdens zijn humaniora had hij problemen met de katholieke overheid wegens zijn (romantische) Vlaamsgezindheid. Rodenbach studeerde rechten te Leuven waar hij met Pol De Mont ‘Het Pensioen’ stichtte, en waar hij één van de vooraanstaande leiders van de Vlaamse studentenbeweging (‘blauwvoeterie) was. Hij schreef een aantal hoogdravende, hoewel bezielde gedichten. In zijn toneelwerk (drama’s) wilde hij de geschiedenis van Vlaanderen uitbeelden. ‘Gudrun’, is een erg bombastisch drama dat in 1879 in Antwerpen werd bekroond.
28
Alfred Hegenscheidt. (1866-1964) Behoorde tot de redactie van het tijdschrift ‘Van Nu en Straks’. Hij behaalde bij het verschijnen van zijn drama ‘Starkadd’, een enorme roem. Het is bij dit ene werk gebleven, dat inderdaad literair-histoirsch gezien van grote betekenis is geweest. Het verhaal : Starkadd is de beschermeling van Koning Froth. Terwijl hij oorlog voert tegen de Friezen, wordt Froth gedood door zijn zoon Ingel en door Seamund. Starkadd wreekt zijn weldoener. En tot slot: Cyriel Verschaeve. (1874-1949)
Kwam in het Klein Seminarie te Roeselare in contact met de katholieke Vlaamse studentenbeweging en Albrecht Rodenbach. In de voetsporen van deze laatste en met eenzelfde heroïsche visie op de dichtkunst debuteerde hij in ‘De Vlaamsche Vlagge’ en ‘Jong Dietschland’ onder de pseudoniemen ‘I. Oorda’ en ‘Zeemeeuwe’. Werd te Brugge opgeleid tot priester. Als priester-leraar en vooraanstaand figuur van het Vlaams nationalisme (voornamelijk tussen de twee wereldoorlogen) werd hij na W.O.II bij verstek ter dood veroordeeld. (voerde actieve Nazi-propaganda waardoor hij vele Vlaamse jongeren naar het Oostfront stuurde) Hij was een uitstekend redenaar en schreef een aantal (lees)drama’s, in een bombaste, barokke taal. ‘Jacob van Artevelde’ (1911), ‘Ferdinand Verbiest’(1912), ‘Philips van Artevelde’ (1913), ‘Judas, drama van de twijfel’ (1914), ‘Maria Magdalena’ (1928), Elijah (1935). Naast toneel schreef hij ook nog talloze essays over belangrijke schrijvers, schilders, toondichters… en maakte ook beeldhouwwerk in dezelfde heroïsche stijl als zijn literair werk. ============================
29
Het Amerikaanse theater in beweging. Vanaf 1850 kende Noord-Amerika de opkomst van de zogenaamde resident companies in de grote steden. Zij legden het accent op entertainment. Rond 1860 telde men een 60-tal van dergelijke gezelschappen. Het meest populaire stuk van deze periode was ‘Uncle Tom’s Cabin’, naar de roman van Harriet Beecher.
Na de aanleg van een transcontinentale spoorweg (1869), beleefde het organiseren van theatertournees een steile opgang. Vanaf 1870 werd New York het centrum van ‘long run’producties (cfr. Broadway). De resident companies konden niet tegen deze concurrentie optornen. In 1890 waren ze dan ook allemaal verdwenen. Tournee-organisatoren konden op de affiche ‘grote namen’ plaatsen van binnen- of buitenlandse (Europese) artiesten. Zo ondernam Henry Irving tussen 1883 en 1902 acht tournees, en Sarah Bernhardt negen tussen 1880 en 1918. Voor deze tournees werden de acteurs niet per seizoen, maar wel per productie geëngageerd (zonder repetitievergoeding). Omdat de tournees haast uitsluitend vanuit New York werden georganiseerd, kwam er in deze stad een concentratie van acteurs en regisseurs. Door het verdwijnen van de theatergezelschappen en de concentratie van de theaterproductie te New York, kwamen de regionale theater(zaal)-directeurs naar New York afgereisd om er hun volgende seizoen te plannen. Dit werd een heel omslachtige bedoening en tijdrovende bezigheid. Daarom stelden zich geleidelijk tussen de zaaldirecteurs en de theaterproducenten een groepje theateragenten op. Zij beslisten uiteindelijk wat er geproduceerd moest worden en met wie. In 1896 richten enkele belangrijke theateragenten en de producent Charles Frohman het Theatrical Syndicate op. Het was een organisatie die aan de zaaldirecteurs volledige pakketten aanbood voor een heel seizoen. Via een controle over een aantal sleutel-theaters, breidde deze organisatie haar macht uit over geheel de Verenigde Staten. Rond 1900 was de controle zo goed als compleet. Rond 1916 werd de rol van het Theatrical Syndicate overgenomen door de Gebroeders Schubert, die hun dominante positie konden behouden tot 1956, wanneer ze op last van de regering enkele theaters van de hand moesten doen. De grote macht van deze ‘syndicaten’ – voor wie het winstmotief centraal stond- werkte de commercialisering van het theater uiteraard in de hand.
30
De smaak van het ‘grote’ publiek was alleenzaligmakend èn via het proces van ‘stars’ poogde men de publieke belangstelling te behouden en op te drijven. Na 1915 kreeg het theater de concurrentie van de film. Zo ontnam de geluidsfilm (1927) het theater zijn leidende positie. Goedkopere distributie, éénmalige personeelskost, spectaculaire mogelijkheden en effecten…. Verstevigen de economische marktpositie van het filmmedium.
31
Nieuwe vormen afgeleid van het theater. 1. Entertainment: de prille stappen van de MUSICAL.
Bij het begin van de 20ste eeuw werden de revues en de muzikale komedies enorm populair. Ze werden dan ook veelvuldig door het commerciële theater geproduceerd. Florenz Ziegfeld. (1869-1932) Bracht tussen 1907 en 1931 een nieuw revue onder de titel ‘Ziegfeld Follies’. De inhoud ervan had ‘weinig om het lijf’ en de volgende show diende steeds de vorige te overtreffen in effectenjagerij.
Herome Kern en Oscar Hammerstein II. Vanaf 1928 kwam er een nieuwe richting in de muzikale komedie. Hiervoor zorgde de première van ‘Showboat’ van Kern en Hammerstein II. Deze ‘musical’ was voor het eerst opgebouwd rond een samenhangend verhaal.
32
Richard Rodgers en Oscar Hammerstein.
Met ‘Oklahoma’ ui 1943 van Rodgers en Hammerstein kreeg de musical zelfs een semi-ernstig verhaal. Verder werd de dramatische actie, de choreografie en de scenografie tot één harmonisch en samenhangend geheel samen gebracht.
2. Entertainment: de prille stappen van de OPERETTE.
Dit theatergenre met zang, met gesproken scènes, dikwijls met dans en met een uitgesproken luchtig karakter, had zich in de eerste helft van de 19de eeuw in Frankrijk ontwikkeld. De eenakter ‘Don Quichotte et Sancho Panza’ van Hervée (1847) wordt beschouwd als eerste operette. Jacques Offenbach schreef de eerste avondvullende operette: ‘Orphée aux enfers’ (1858), die als een ‘klassieker’ in het genre wordt beschouwd. IJ Oostenrijk bereikte een bloei met o.a. Suppé, er, metgenre ‘Die (1874) en Von ‘Der Strauss jr. Lnohan éhar, Kalman en het zelfs tot naFledermaus’ de hoge tweede wereldoorlog metZigeunderbaron’ RobertMillöck Stolz. (1855)
33
3. Entertainment: de OPERA krijgt een aangepaste structuur. Wagner dirigeerde in de veertiger jaren van de 19de eeuw zijn eerste opera’s in verschillende operahuizen. In die tijd was hij bezig om de vierdelige operacyclus te componeren ‘De ring van de Nibelungen’. Hij stelde echter vast dat de operahuizen niet geschikt waren voor die opera’s.Het enige alternatief was om een nieuw operagebouw neer te zetten, waarin dat wel mogelijk was. Ludwig II, koning van Beieren, hielp hem aan de locatie en aan geld. Zo ontstond het Festspielhaus in Bayreuth (18721876) naar het idee van Wagner.
Het orkest zit onzichtbaar voor het publiek. De toeschouwers zagen de musici niet en konden er dus niet door afgeleid worden. Zo kon alle aandacht naar het gebeuren op het toneel zelf gaan. Het orkest was er om de zangactie te ondersteunen en in het grote geheel duidelijk een eigen ‘stem’ te laten horen: een muzikale medespeler. Daarom noemde Wagner de overdekte orkestbak de ‘mytische Abgrund’ waaruit de muziek opstijgt. De toeschouwer moest door zich helemaal aan het gebeuren over te geven uit het gewone leven onttrokken worden. Daarom was er geen zaalverlichting tijdens de voorstelling, geen voetlicht, geen loges en rangen. Iedereen most plaats nemen zoals in het oude Athene: een steil oplopend geheel, gerond, zodat iedereen ongehinderd op het toneel kon uitkijken. (deze bouw heeft vaak geheel of gedeeltelijk als voorbeeld gediend voor andere operagebouwen). ==========================
De theatertechniek in een stroomversnelling.
34
In 1889 vindt een revolutie plaats: de ontdekking van de elektriciteit! De regisseur beschikte plotseling over oneindige mogelijkheden omdat hij kan spelen met een heel gamma van licht. Een bleke ochtendstond of een bloedrode schemering; elk lichterverschijnsel kan hij oproepen, versterken of langzaam laten verflauwen. Deze ingewikkelde toestanden maken een nieuw beroep noodzakelijk: dat van belichter of lichttechnicus. Het licht is nu een levend decor geworden, een deel van de voorstelling. Ook zonder decor, zonder coulissen kan belichting alles creëren, vooral ruimtelijke sferen, die zo belangrijk zijn. ==============================