Psychologie van de Magie
Inhoudsopgave 1. Inleiding
2
2. Cursusbeschrijving 2.1 Opbouw van de cursus 2.2 Literatuur 2.3 Werkvorm en deelname 2.4 Toetsingsvorm 2.5 Verantwoording 2.6 Algemene leerdoelen
6 6 9 9 10 11 13
3. Rooster
14
4. Bijeenkomst 2: Inleiding in de sociaalwetenschappelijke bestudering van magie 4.1 Leerdoelen 4.2 Opdrachten 4.3 Suggesties voor verdieping 4.4 Literatuurlijst
15 15 15 16 16
5. Bijeenkomst 3: Bijgeloof en half geloof 5.1 Leerdoelen 5.2 Opdrachten 5.3 Suggesties voor verdieping 5.4 Literatuurlijst
17 17 17 19 19
6. Bijeenkomst 4: Animisme en veneratie 6.1 Leerdoelen 6.2 Opdrachten 6.3 Suggesties voor verdieping 6.4 Literatuurlijst
20 20 20 21 22
7. Bijeenkomst 5: Toeval, synchroniciteit en orakeltechnieken 7.1 Leerdoelen 7.2 Opdrachten 7.3 Suggesties voor verdieping 7.4 Literatuurlijst
23 23 23 25 25
8. Bijeenkomst 6: Suggestibiliteit, placebo’s en het zelf in de New Age 8.1 Leerdoelen 8.2 Opdrachten 8.3 Suggesties voor verdieping 8.4 Literatuurlijst
26 26 26 27 28
9. Bijeenkomst 7: Wicca en andere (post)moderne natuurreligies 9.1 Leerdoelen 9.2 Opdrachten 9.3 Suggesties voor verdieping 9.4 Literatuurlijst
29 29 29 32 32
10. Bijeenkomst 8: Magisch denken en wetenschapsbeoefening 10.1 Leerdoelen 10.2 Opdrachten 10.3 Suggesties voor verdieping 10.4 Literatuurlijst
33 33 33 36 37
1
Psychologie van de Magie
1. Inleiding Hoewel het woord ‘magie’ in eerste instantie associaties oproept met tovenarij uit sagen of legenden en met primitieve rituelen uit tribale samenlevingen, blijkt het op de keper beschouwd een fenomeen waarvan ons leven van alledag is doordrongen Het is daarom niet zo vreemd dat de ‘psychologie van het irrationele’ in zowat elke subdiscipline kan worden teruggevonden. Om deze veelvormigheid recht te doen, biedt de cursus ‘Psychologie van de Magie’ een brede inleiding van diverse cultuurbepaalde en universele magische praktijken vanuit meerdere theoretische invalshoeken. De cultuurpsychologie, cognitieve psychologie en de culturele antropologie leveren de leidende perspectieven in de cursus, maar ook de ontwikkelingspsychologie en parapsychologie komen aan bod. Er wordt begonnen met een afbakening van het thema magie aan de hand van verschillende definities en het bespreken van de relatie tussen magie en religie. Daarna zullen meer vanuit de verschillende subdisciplines toegespitste onderwerpen zoals sympathische magie, toeval, bijgeloof en rituelen aan de orde komen. Verder worden moderne verschijningsvormen van magisch denken zoals New Age en westerse natuurreligies zoals Wicca behandeld. De cursus eindigt met een reflectie over de relatie tussen het onderwerp en het wetenschappelijk bedrijf. De psychologie is heden ten dage een wetenschap met een fijne vertakking van subdisciplines. Opeenvolgende boedelscheidingen maakten het mogelijk om de verschillende fenomenen die binnen de kaders van de psychologie vallen met een steeds grotere precisie te bestuderen. Hierop aansluitend ontstonden steeds meer toegespitste onderzoeksmethoden en een groeiend aantal theoretische raamwerken. Maar deze centrifugale tendens die de discipline van oudsher heeft gekenschetst, heeft ook fragmentatie en redundantie tot gevolg gehad: terwijl veel kennis niet meer eenvoudig vertaalbaar is van de ene discipline naar de andere, maakte het gebrek aan een centrale visie dat verschillende scholen soms het wiel keer op keer opnieuw uitvinden. Sommige fenomenen hebben daar minder last van dan anderen. Onze neurologische kennis heeft de laatste jaren een hoge vlucht kunnen nemen, juist door het volharden in een strak keurslijf van een materialistisch en naturalistisch paradigma, dat zich uit in het toepassen van exacte meetinstrumenten op tamelijk objectief meetbare zaken zoals neurale activatiepatronen en reactietijden. De studie naar andere fenomenen, echter, heeft door deze gang van zaken averij opgelopen. Onderzoek naar magie en magisch denken is daar een voorbeeld van. Deze constatering heeft een grote invloed gehad op het samenstellen van materiaal voor de cursus ‘Psychologie van de Magie’. Strikt genomen valt de studie naar magie onder de subdiscipline van de godsdientspsychologie, maar dit veld ontbeert een centraal paradigma, zoals sommige andere dat wel hebben. De ene keer redeneert de godsdienstpsycholoog zoals een cognitief psycholoog, de andere keer als een sociaal psycholoog, en op weer een ander moment wordt er inspiratie opgedaan in de cultuurpsychologie, die in Nijmegen tot voor kort als een zusterdiscipline gold. Hoewel het minder lekker bekt, zou een betere naam voor de cursus zijn ‘Psychologieën van diverse Magische Praktijken en Denkwijzen’. Ik heb mijzelf dan ook tot doel gesteld, in dienst van het onderwerp, mijn eigen discipline van de cultuur- en godsdienstpsychologie, waar nodig te ontstijgen, om een zo compleet mogelijk beeld van magie in de psychologie te kunnen schetsen. Daarbij heb ik telkens wel gepoogd dwarsverbanden te trekken tussen de diverse fenomenen die ressorteren onder het containerbegrip ‘magie’. Hetzelfde geldt voor de subdisciplines waartoe ze tot studieobject dienen. Er is echter nog een reden waarom ik een brede verkenning van magie voorsta. Het is zondermeer te rechtvaardigen dat de studie van het menselijk denken en handelen niet compleet is zonder een gedegen blik op de irrationele aspecten daarvan en dat is nu precies waar het bij magie om draait. De psychologische wetenschap bestaat bij de gratie van een derde persoonsperspectief op het menselijk functioneren en onderscheidt zich voorts van dat menselijk functioneren door een radicaal rationele kijk daarop. De psychologie is geboren uit de noodzaak de werkelijke motieven voor het menselijk handelen te begrijpen, verklaren en voorspellen. Kennelijk zouden die motieven op een minder systematische wijze niet boven water kunnen komen. Met andere woor-
2
Psychologie van de Magie
den, het bestaan van het psychologisch-wetenschappelijk bedrijf bewijst haast het onvermogen van de leek om zijn handelen te verstaan. Aldus aanschouwen wij de mens als een handelend wezen, die zijn motivatie haalt uit een suboptimale kijk op de wereld en zijn plaats daarin. Handelen dat kan voortkomen uit een samenstel van aannames over die wereld, dat niet per se correspondeert met de werkelijke stand van zaken. Omdat de mens niet alleen reflecteert over zijn plek in de wereld, maar per definitie ook participant is van die wereld – dat wil zeggen er belangen in heeft – is zijn kijk vaak niet waardevrij. Het is dan ook niet vreemd dat men in dit kader ook wel spreekt van een belief/desire psychologie. Eigenlijk zit in de onzekerheid van het menselijk handelen, het gebrek aan objectieve kennis en de motivatie te floreren in de wereld reeds de wortel van magie. Eén van de meest basale definities van magie die we in dit verband soms kunnen optekenen in de literatuur is de vergissing die mensen maken tussen causaliteit en correlatie als ze nadenken over gebeurtenissen die hen raken. Deze definitie heeft echter vooral betrekking op het beliefaspect van de mens en is derhalve slechts de helft van wat thuishoort bij magie. De andere helft is die van desire. Mensen marchanderen met de wereld over hun lot. Deels doen ze dat met andere mensen, maar veel van wat de mens overkomt, of wat de mens wil bereiken kan niet eenvoudig worden ingeschat als een gevolg van hun relatie met andere personen. Deels lijken – mede door hun beperkte blikveld – gebeurtenissen ‘zomaar’ te gebeuren. Willekeurige gebeurtenissen, die echter betekenisvolle gevolgen hebben. Mensen ervaren onmacht, een gebrek aan controle. Als hun lotgevallen niet restloos lijken te kunnen worden verklaard uit hun relatie met medemensen, kan men niet anders dan een beroep doen op vermoede krachten die hun lot lijken te bestieren. Aldus zien we hier hoe magie zich ontvouwt: het ligt besloten in de onzekerheid van het menselijk bestaan en de levensdrang die de mens heeft. Veel van die onzekerheid blijft steken in het voorportaal van de magie, wanneer we spreken over zeer diverse zaken als stereotypering, vluchtgedrag, gehechtheid, geloven, agressie, moraliteit, zelfreflectie – maar het lijkt er haast op, of de verschillen tussen ‘normaal’ psychisch functioneren en magisch denken niet kwalitatief, maar slechts gradueel zijn. Waar we de grens trekken heeft niet alleen te maken met in welk tijdsgewricht we leven, met de rationele voorkennis die we zouden kunnen hebben, maar zeker ook met de mate waarin onze irrationele neigingen onbewust blijven, waardoor we überhaupt niets meer kunnen zeggen over het magisch gehalte van die neigingen. Sterker nog, magie zou in die gevallen wel eens de interpretatie kunnen zijn van een onzichtbaar proces dat niet rationeel invoelbaar is. Onze taal maakt zaken zelfs nog complexer, doordat wij ons vaak genoodzaakt zien ons te verlaten op metaforen om gevoelsgeladen indrukken te kunnen verwoorden. Metaforen die al te vaak een zekere intentionaliteit suggereren van de wereld waartoe wij ons verhouden. Zo wordt er strijd geleverd tegen het water, zorgt moeder natuur goed voor ons, maar hebben we ook de neiging om boos te worden op situaties of objecten als ons iets niet lukt en valt het ons bijvoorbeeld zwaar teleologisch denken in het kader van de evolutietheorie los te laten. We zien goden achter elke boom, en niet in het minst een goedwillende Ander tot wie we ons vaker blijken te richten dan we aan elkaar vaak durven toegeven. Magie en religie zijn kennelijk twee zijden van dezelfde medaille. Het verschil tussen de twee is vaak niets anders dan conventie. De kerkelijke leer bepaalt wat als religio geldt, en wat als superstitio, maar de psychologie achter deze gebruiken kan telkens dezelfde zijn. Strikt genomen mogen we magie echter niet gelijkschakelen met bijgeloof, omdat de eerste vooral een handelingspraktijk inhoudt, en de tweede een serie zienswijzen. De betekenissen variëren echter, en de termen worden regelmatig door elkaar gebruikt. Dat heeft ertoe geleid dat magie (bijgeloof) en religie soms wel eens onderscheiden worden als respectievelijk ‘de ritualisering van het menselijk optimisme’ en ‘de ritualisering van het menselijk pessimisme’. Hoe aantrekkelijk deze definities ook lijken, ze zijn nogal onnauwkeurig en gaan voorbij aan het feit dat magie en religie begrippen van een andere orde zijn. Zowel in een sacrale als profane context zal men magische praktijken aantreffen. Sterker nog, als we magie opvatten als een handelingspraktijk, dan zien we dat het menselijk handelen met bovennatuurlijke middelen zowel werkelijke veranderingen zou moeten bewerkstelligen
3
Psychologie van de Magie
als psychologische transformatie. Zelfs traditioneel met religie geassocieerde zaken als bidden, boetedoening en godenverering beogen uiteindelijk een transformatie via bovennatuurlijke weg. De richting van de invloed van persoon op Ander of andersom doet hier niet ter zake. Deze tweedeling tussen een reële en ideële manipulatie is analoog aan de tweedeling we vinden in de klassieke antropologie tussen de literalisten en symbolisten. Kennelijk doorkruist magie de optimisme/pessimisme dichotomie: we bidden voor genezing, en we bezweren ongeluk. Wellicht werpt het de meeste vruchten af als we religie, ter onderscheiding van magie, zien als het geheel van geloofsinhouden, de gedachte kosmische orde, waarbinnen men magisch kan opereren. Daarbij moeten we wel in het oog houden dat verschillende religies er radicaal andere handelingspraktijken op na houden. Zo is het kennis opdoen van die gedachte kosmische orde een dominant doel in sommige protestante kringen, terwijl viering en ritualiteit het voortouw hebben in de moderne mysteriereligies en het katholicisme. Bij deze tweede moeten we wel weer onderscheid maken in de immanent Godsbeeld van de moderne heidenen en de transcendente godsbeeld van de katholieken. De plaats van de God(en) heeft een grote invloed op de aard van de magische praktijken waarmee de aanhangers hun relatie met de goddelijke orde bestendigen. Daar de immanente Goden met name in rituele praktijken telkens opnieuw gecreëerd moet worden, zullen de geloofsinhouden veel flexibeler of tenminste polymorf zijn. En omdat Goddelijkheid wordt gedacht mede in de mensen zelf te resideren, is het middel/doel onderscheid niet meer nuttig ter onderscheiding van magie en religie, omdat de ander/Ander hier half in het zelf/Zelf is gesitueerd. Op die wijze vallen hier handelingspraktijk en geloofsinhoud haast samen; misschien is dit een zeldzaam uitgelezen plaats waar de verder moeilijk hanteerbare term magico-religieus op zijn plek is. Zoals ik eerder beschreef heeft religie vooral een passieve aard – opgevat als de veronderstelde orde der dingen en voorschriften hoe wij ons op gunstige wijze tot die orde kunnen blijven verhouden – en is magie zuiver instrumenteel. In die onderlinge relatie kunnen we religie en magie in verhouding tot de wetenschap begrijpen, wanneer we respectievelijk de theorie en de empirie ervoor in de plaats stellen. Magie zou dan een alternatieve wetenschap zijn, waarin de onderlinge relaties tussen variabelen op bovennatuurlijke weg zouden kunnen worden bestierd. Indachtig het onderscheid tussen de literalisten en symbolisten moeten we echter ook niet de zelftransformerende functie van magie vergeten. De implicaties van magie als alternatieve wetenschap is met name het terrein van de parapsychologie en moet daarom hier buiten beschouwing blijven. Het is echter in de context van de magie als middel tot zelftransformatie waar voor de psychologie en de filosofie de meest zinvolle en belangrijke vragen ontspruiten. Ten eerste kunnen hier de psychologische functies van magisch denken en handelen worden begrepen, zonder gedwongen te zijn meteen uitspraken te doen over de objectieve (fysieke) werking van magie. Methodologisch agnosticisme is een belangrijk uitgangspunt dat in deze context kan worden bewaard. Ten tweede biedt dit terrein ons toegang tot het ervaringsgegeven van de magische praktijk met toetsbare vragen als hoe het magisch handelen ‘voelt’, hoe de vaak esthetische en religieuze ervaringen die ermee samenvallen worden geduid, en wat de relatie is tussen de magiër en de buitenmagische wereld. Ten derde, en dat is een wezenlijk punt ter overdenking, is magie als zelftransformatie het gebied bij uitstek waarbij de wetenschapper als participant – in zowel letterlijke als figuurlijke zin – en als lid van een ander denksysteem zowel beïnvloed kan worden als invloed kan uitoefenen op het bestudeerde denksysteem. Deze wederzijdse bevattelijkheid heeft potentiële gevaren. Zo kan de objectiviteit verloren gaan, door ofwel een ‘bekering’ ofwel door een afstoting die een zuiver descriptieve wetenschap kan laten omslaan in een normatieve. Het kan, met andere woorden, de relatie tussen wetenschap en magie op scherp zetten. Het kan ethische problemen veroorzaken, wanneer de wetenschapper, om met Jungs woorden te spreken men de mensen zijn Goden afneemt zonder er anderen voor in de plaats te stellen. Tenslotte, om zaken nóg complexer te maken, kan juist ook de angst de potentieel problematische verhoudingen op de spits te drijven, men ertoe brengen onwillig worden de andere partij te helpen door nuttige kennis achter te houden. In dat geval zou de wetenschapper onnodig leed laten gebeuren, en zou
4
Psychologie van de Magie
– in een ander voorbeeld – er bij een participant van een onderzoek terughoudendheid in het openbaren van eigen inzichten kunnen ontstaan. Het zijn deze overwegingen geweest, die de thematische structuur en de inhoud van mijn cursus hebben bepaald. Weldra dalen we neer vanuit deze vogelvlucht en kunnen we de nu nog ijle leidmotieven vertalen in werkbare en concreet geformuleerde deelgebieden met ieder hun eigen literatuur en vraagstukken, maar ieder toch met mogelijkheden tot dwarsverbindingen die ik telkens heb gepoogd daadwerkelijk te trekken. Rest mij nog de deelnemers aan de cursus een leerzame en plezierige tijd te wensen! L.v.G., Cuijk, februari 2008 (herzien april 2009).
5
Psychologie van de Magie
2. Cursusbeschrijving 2.1 Opbouw van de cursus Met inachtneming van (a) de pluriformiteit van de psychologie, (b) de centrale rol van magisch denken en handelen binnen het menselijk functioneren, (c) complexe relatie tussen zowel magie en religie enerzijds als tussen magie en wetenschapsbeoefening heb ik in deze cursus zeven thema’s gedefinieerd. Hoewel elk thema op zichzelf kan staan, heb ik telkens een kleine overlapping tussen twee of meer onderwerpen nagestreefd om de coherentie van de stof te waarborgen. Elk thema kent zijn eigen invalshoek, dat wil zeggen, ieder thema wordt belicht vanuit één discipline, dat bij de andere thema’s minder prominent aanwezig zijn of behandelt één fenomeen vanuit meerdere disciplines. Op die manier heb ik geprobeerd het onderwerp magie zo breed mogelijk in te bedden in de psychologie en enkele verwante wetenschappen. Tabel 1 biedt een overzicht van de verschillende thema’s die binnen de sociaalwetenschappelijke studie van magie vallen. Per thema is aangegeven vanuit welk vakgebied het is bestudeerd, in zoverre dat deze studies in de cursus worden behandeld. Daarbij moet aangetekend worden dat niet elk fenomeen vanuit elk van de vakgebieden bestuurd is en dat zowel het onderscheid tussen de vakgebieden als tussen de thema’s veel minder duidelijk is als de tabel suggereert. Tabel 1: Overzicht van magische fenomenen per vakgebied Fenomeen* Vakgebied Cogn. psychologie
Animisme
Bijgeloof
●
●
Cultuurpsychologie Klinische psychologie
○
Ontw. psychologie
●
Magische bewegingen
Paranormale verschijnselen
Relatie magie en wetenschap
●
●
●
●
Antropologie
●
●
●
●
●
●
○ ○
● ●
●
○
●
●
Geschiedenis ‘Emic’/populair
Toeval
● ●
Sociologie
Ritualiteit
●
Parapsychologie Pers. psychologie
Sympathische magie
○
○
●
●
○
●
○
●
Toelichting: ● = komt in deze cursus aan bod; ○ = verdiepingssuggestie. *Noot: de acht opgesomde fenomenen komen slechts deels overeen met de thema’s
Hieronder volgt een overzicht van de bijeenkomsten met de thema’s die ik voor deze cursus vastgesteld heb. Per thema heb ik een korte toelichting gegeven, waarin ook de koppeling met de andere thema’s of activiteiten buiten de cursus zijn gelegd. Daarnaast is de te bestuderen literatuur vermeld. Bijeenkomst 1: Introductie De eerste bijeenkomst is ingericht om de randvoorwaarden van de cursus uit te leggen, de syllabus te verstrekken, en de docent en assistenten te introduceren. Daarnaast zal ik in een powerpoint presentatie de stof van de hele cursus in vogelvlucht doorlopen. Tenslotte wordt tijdens de bijeenkomst de literatuur bekend gemaakt en worden de presentatiegroepjes geformeerd (daarover later meer). Bijeenkomst 2: Inleiding in de sociaalwetenschappelijke bestudering van magie Om alle cursisten van meet af aan op hetzelfde spoor te brengen, worden ter voorbereiding op bijeenkomst 2 twee overzichtsteksten over magie aangeboden. Aldus wordt de theoretische ontwikkeling van de bestudering van het fenomeen magie in sociaalwetenschappelijke zin voor het voetlicht gesteld, en kijken we naar de belangrijkste aspecten van magisch denken, zoals deze in de context van de psychologie gehanteerd worden. Na behandeling van deze stof zijn de alle belangrijke lijnen naar de rest van de cursus uitgezet. 6
Psychologie van de Magie
Nemeroff, C. & Rozin, P. (2000). The makings of the magical mind: The nature and function of sympathetic magical thinking. In K.S. Rosengren, C.N. Johnson, and P.L. Harris (Eds.), Imagining the Impossible: Magical, Scientific, and Religious Thinking in Children (pp. 1-34). Cambridge: Cambridge University Press. Sørensen, J. (2007a). Magic in the history of the social sciences. In A cognitive theory of magic (pp. 9-30). Lanham, MD, USA: AltaMira Press.
Bijeenkomst 3: Bijgeloof en half geloof Het thema ‘Bijgeloof’ sluit aan op het marchanderen met de wereld over het menselijk lot. In deze bijeenkomst verkennen we de verschillende vormen van bijgeloof als soms tamelijk onbewuste manieren om het lot de goede kant op te buigen. Voorts ontdekken we wat de persoonlijkheidkenmerken zijn van de bijgelovige mens en in welke contexten bijgeloof optreedt. Tenslotte kijken we naar de impliciete aannames die bij bijgeloof worden gemaakt. Eén van die aannames: een met intentie bestierde, misschien wel ‘bezielde’ omgeving vormt een brug met het onderwerp van de week erop. Gallagher, T.J., & Lewis, J.M. (2001). Rationalists, Fatalists, and the modern superstitious: Test-taking in introductory sociology. Sociological Inquiry, 71, 1-12. Hill, D. (1968). The origins of our superstitions. In Magic and Superstition (pp. 11-33). London: Paul Hamlyn. Lindeman, M., & Saher, M. (2007). Vitalism, purpose, and superstition. British Journal of Psychology, 98, 33-44. Vyse, S.A. (1997a). The superstitious person. In Believing in Magic: The Psychology of Superstition (pp. 24-58). New York: Oxford University Press.
Bijeenkomst 4: Animisme en veneratie Als we spreken over de aanname van intentionaliteit in de omgeving, dan impliceren we dat deze omgeving óf samenvalt met één of meerdere hogere machten, óf erdoor bewoond wordt. In dit thema gaan we in op het magisch wereldbeeld dat achter het bijgeloof schuilt. In het voorreflexieve domein van de perceptie en emotie traceren we de psychologie achter animisme en antropomorfisme. Daarnaast zullen we kijken hoe gegeven hoe die animistische overtuiging zich vertaalt in verafgoding van sacrale plaatsen, en keren we via heilige personen terug naar de sympathische magie waarmee we de cursus openden. Animism. (2008, August 29). New World Encyclopedia. Retrieved 18:02, April 20, 2009 from http://www.newworldencyclopedia.org/entry/Animism?oldid=794251 Broadhurst, P. (1991a). Old books and ancient ways. In Secret shrines: In search of the old holy wells of Cornwall (Ch. 1, pp. 3-10). Launceston, UK: Pendragon Press. Broadhurst, P. (1991b). Healing waters. In Secret shrines: In search of the old holy wells of Cornwall (Ch. 7, pp. 50-56). Launceston, UK: Pendragon Press. Frijhoff, W. (1998). Heiligen, idolen en iconen. Nijmegen, Nederland: SUN. Guthrie, S. (1993a). Animism, perception, and the effort after meaning. In Faces in the clouds: a new theory of religion. New York, NY, USA: Oxford University Press. Wulff, D.M. (1997). The spiritual power of symbols. In Psychology of religion: Classic and contemporary (pp. 512-517). New York, Wiley & Sons.
Bijeenkomst 5: Toeval, synchroniciteit en orakeltechnieken Twee weken geleden werd vastgesteld dat bijgeloof methodes omvat om het lot te buigen; deze week maken we kennis met de techniek om het lot te lezen. Wanneer we spreken over het ‘lot lezen’ hebben we het over orakelen, oftewel het toekomst voorspellen. Waar in het thema ‘Bijgeloof en half geloof’ met name de persoonlijkheidpsychologie als uitgangspunt wordt gebruikt, raken we in deze week aan de parapsychologie en de etnografie. Een belangrijke term die in deze bijeenkomst aan bod komt is Jung’s ‘synchroniciteit’. Deze theorie over zinvol toeval is zowel parapsychologisch als in de vorm van impliciete aanname relevant voor het onderwerp. Verder komt ook de magische praktijk aan bod, wanneer we orakels onder de loep nemen. Jung, C.G. (1991). Voorwoord van Prof. dr. C.G. Jung. In R. Wilhelm (Ed.) en A. Hochberg – van Wallinga (Vert.) I Tjing: Het boek der veranderingen (pp. XVI-XXXIII). Deventer: Ankh-Hermes. (Oorspronkelijk werk gepubliceerd 1953) Maso, I. (1997a). Inleiding. In De Zin van het Toeval (pp. 11-15). Baarn: Ambo. Maso, I. (1997b). Een eerste verkenning. In De Zin van het Toeval (pp. 17-25). Baarn: Ambo. Park, G.K., & Gilbert, R.A. (1998). Divination: Other forms. In The New Encyclopædia Britannica (Vol. 25, pp. 85-88). Chicago: Encyclopædia Britannica. Vyse, S.A. (1997a). Superstition and coincidence. In Believing in Magic: The Psychology of Superstition (pp. 59-92). New York: Oxford University Press.
7
Psychologie van de Magie
Bijeenkomst 6: Suggestibiliteit, placebo’s en het zelf in de New Age Voor veel personen die vandaag de dag met de term ‘magie’ in aanraking komen, is ‘New Age’ of één ermee samenhangende begrippen de eerste associatie. Nu de verkenning van de ‘lagere’ psychologische processen goeddeels is voltooid, kunnen we, met inachtneming van de fantasy prone personality en het gegeven dat illusies heilzaam kunnen zijn, uitzoomen naar het maatschappelijk fenomeen van de New Age. Synchroniciteit krijgt hier een postmodern jasje, en veel van de eerder besproken magische praktijken worden hier getoond hoe ze in dienst van het sacrale zelf zijn ingezet. De onttoverde wereld waarop New Age een kritiek vormt, is meteen de koppeling met die andere grote beweging, die vooral in de Angelsaksische wereld zijn invloed laat gelden: het paganisme. Aupers, S. (2005a). New Age: De gnostische weg naar binnen. In In de ban van de moderniteit: De sacralisering van het zelf en computertechnologie (Ch. 2, pp. 17-34). Amsterdam, Nederland: Het Spinhuis. Aupers, S. (2005b). De sociale constructie van zelfspiritualiteit. In In de ban van de moderniteit: De sacralisering van het zelf en computertechnologie (Ch. 3, pp. 35-56). Amsterdam, Nederland: Het Spinhuis. Dutton, D.L. (1988). The cold reading technique. Experientia, 44, 326-332. Hoogduin, K., Kemp, E. de., & Houwelingen, A. van. (1996). ‘Fanstasy-prone personalities’, gebedsgenezing en Jomanda. Directieve Therapie, 16, 76-83. Janssen, J.A.P.J. (1998). Postmoderne bedevaart: Jomanda’s healing service te Tiel. In Nederland als religieuze proeftuin (Ch. 1, pp. 9-25). Nijmegen, Nederland: KSGV. Stewart-williams, S. (2004). The placebo puzzle: Putting together the pieces. Health Psychology, 23, 198-206.
Bijeenkomst 7: Wicca en andere (post)moderne natuurreligies Voortbordurend op de insteek van het bespreken van een beweging die met magie wordt geassocieerd is het na de New Age de beurt aan moderne natuurreligies. Naast cognitieve verklaringen voor de waargenomen effectiviteit van magie worden ook de cultureel-historische verklaringen voor het ontstaan van magische genootschappen gegeven. Een centraal begrip hierbij is de ‘invention of tradition’. Voorts wordt gepoogd een brug te slaan naar de drie studiereizen van studievereniging In Vivo naar Engeland met het thema ‘paganisme’ (2002, 2006, en 2008). De reflectiviteit in het werk van historicus Ronald Hutton vormt de brug met de laatste bijeenkomst. Hutton, R. (1997). Grandchildren of the shadows. In Triumph of the Moon (pp. 389-416). Oxford: Oxford University Press. Jennings, P. (2002). Introduction. In Pagan Paths: A Guide to Wicca, Druidry, Asatru, Shamanism and Other Pagan Practices (pp. 7-24). London: Rider. Luhrmann, T. (1991). Interpretive drift: The slow shift towards belief. In Persuasions of the Witch’s Craft: Ritual Magic in Contemporary England (pp. 307-323). Cambridge, MA: Harvard University Press. Pearson, J.E. (2005). Neopaganism. In W.J. Hanegraaff (Ed.) Dictionary of Gnosis and Western Esotericism (Vol. II, pp. 828-834). Leiden: Koninklijke Brill.
Bijeenkomst 8: Magisch denken en wetenschapsbeoefening In de laatste week volgt er een moment van wetenschappelijke reflectie. Hier komen de vele draden van de cursus samen. Omdat het thema magie de kern raakt van de psychologie, is het belangrijk een afstemming te bereiken tussen de wetenschap en het fenomeen. Ten eerste, omdat ze verschillen beide enorm verschillend op het gebied van verklaringen, terwijl ze corresponderende pretenties hebben. Ten tweede, mede uit punt één voortvloeiend, omdat de psychologie in haar studie naar magie vaak normatief is, maar er soms een vreemde wederzijdse beïnvloeding ontstaat tussen onderzoeker en studieobject. Tenslotte zal besproken worden welke alternatieve psychologische benaderingen van het fenomeen magie bestaan of noodzakelijk zijn. We sluiten af met een hernieuwde kennismaking met het animisme; dit keer niet als object van studie maar als uitgangspunt van een alternatief theoretisch kader. Abram, D. (1996). The ecology of magic. In The Spell of the Sensuous (pp. 3-29). New York: Vintage Books. Honorton, C. (1993). Retoriek boven inhoud: De armzalige toestand van het skepticisme. Tijdschrift voor Parapsychologie, 61(2/3), 85-109. Hutton, R. (2003). Living with witchcraft. In Witches, Druids and King Arthur (pp. 259-294, 345-348). London: Hambledon and London. Ingold, T. (2006). Rethinking the animate, reanimating thought. Ethnos, 71, 9-20.
8
Psychologie van de Magie
2.2 Literatuur De verplichte literatuur voor de cursus ligt ter inzage in de gangkast tegenover het secretariaat van de vakgroep Sociale- en Cultuurpsychologie, Spinozagebouw, verdieping 9, kamer 25. Hieronder volgt een overzicht van deze literatuur. De literatuur waarnaar in de suggesties ter verdieping wordt verwezen dient, indien gewenst, op eigen initiatief gevonden moeten worden, met dien verstande dat een deel ervan ter inzage bij de docent opvraagbaar is. Deze verdiepingsliteratuur staat alleen afgedrukt in de hoofdstukken van de verschillende thema’s. Hoewel het leeuwendeel van de literatuur wetenschappelijk is, heb ik per week een enkele populaire, journalistieke of ‘emic’ bron aangeboord om het fenomeen in het volle daglicht te kunnen stellen. Deze literatuur dient met name een illustratief doel. Bij het selecteren van wetenschappelijke de literatuur heb ik zoveel mogelijk gestreefd naar een goede balans tussen actuele literatuur (vooral in het geval van empirische artikelen) en klassiekers (met name in boekvorm uitgegeven). Omdat er telkens veel begrippen geïntroduceerd moeten worden, en dat er – vanwege de vaagheid van het onderwerp – de noodzaak tot heldere definiëring van de sleuteltermen bestaat, heeft elke week – behalve de laatste – een deel van de literatuur een begripsverkennend karakter. Hoewel een goede kennis van de begrippen cruciaal is, zal de nadruk telkens blijven liggen op de theoretiserende literatuur, hetgeen zal blijken uit de accenten die ik in de wekelijkse opdrachten heb gelegd. De referentielijsten worden voor de volledigheid in deze syllabus ook nog eens per week afgedrukt.
2.3 Werkvorm en deelname De bijeenkomsten hebben deels het karakter van een werkcollege, deels het karakter van een hoorcollege. Het eerste uur van ieder bijeenkomst is gereserveerd voor de presentatie van een subgroep (zie: toetsingsvorm, onder het kopje ‘presentatie’ voor bijzonderheden). Na dit uur is er pauze. Na de pauze zal er een minicollege worden gegeven waarin de stof van de week erna aan de orde zal komen. In het college zullen niet alleen de belangrijkste begrippen worden aangestipt, verbanden tussen de te lezen stukken worden getrokken, maar zullen ook zaken die niet expliciet in de literatuur worden besproken, aan bod komen. Daar er in de laatste bijeenkomst geen minicollege hoeft te worden gegeven, zal het laatste halfuur worden gereserveerd voor een terugblik op de cursus middels een groepsdiscussie en het invullen van de cursusevaluatie. In samenspraak met de deelnemers en afhankelijk van de eventueel langere beschikbaarheid van onze zaal kan er na afloop van de bijeenkomst over het thema ‘bijgeloof’ een film worden getoond over het thema van de week erop: ‘toeval, synchroniciteit en orakeltechnieken’. Hetzelfde geldt voor die laatstgenoemde bijeenkomst, waarop ter introductie van de bijeenkomst die daarop weer volgt – ‘Wicca en andere (post)moderne natuurreligies’ – wederom een film kan worden getoond. Gezien de lengte van deze films, bij beide zo’n 80 minuten, is aanwezigheid bij de vertoning facultatief. Desgevraagd kunnen deelnemers van de vertoning een extra opdracht aangeboden krijgen, waarmee bonuspunten kunnen worden verdiend. Aanwezigheid bij de bijeenkomsten is verplicht. Afwezigheid wordt alleen dan geaccepteerd wanneer er (a) vooraf een geldige reden van afwezigheid wordt gegeven, en (b) men niet meer dan één keer afwezig is. Bij afwezigheid dienen de opdrachten toch volgens de normale planning te worden ingeleverd. Bij afwezigheid bij de bijeenkomst waarin men deelnemer was aan de presentatie-subgroep zal een vervangende opdracht worden uitgevaardigd. Omdat de werkcolleges draaien op de input van de studenten, hecht ik er belang aan, dat de studenten goed voorbereid in de bijeenkomsten verschijnen en actief deelnemen aan de discussies en groepsgesprekken. Hoewel het presentatiegedeelte in principe door de subgroep van die week zal worden voorgezeten, en ik me terughoudend zal opstellen, zal ik, waar nodig, het groepspro-
9
Psychologie van de Magie
ces bijsturen en individuele studenten aanspreken, indien de situatie dat verlangt. Daarnaast zal ik als vraagbaak of aanstichter optreden als daartoe de noodzaak ontstaat.
2.4 Toetsingsvorm De cursus ‘Psychologie van de Magie’ kent twee toetsingsvormen, met welke in principe alle reguliere deelnemers zullen kennismaken, mits het studentenaantal dit toelaat. Ten eerste zijn er de wekelijkse opdrachten, die telkens vóór 12:00 ’s middags op de dag voor het werkcollege elektronisch dienen te worden ingeleverd via de Blackboard-omgeving van de cursus. De opdrachten worden telkens gehonoreerd met een cijfer. Dit cijfer telt voor 1/7 mee in het eindcijfer. Daarnaast dient er elke week een subgroep een presentatie te geven gerelateerd aan het thema van die week en wel zodanig dat iedere deelnemer (indien mogelijk) eenmaal heeft deelgenomen aan zo’n presentatie. De opdrachten voor die week vervallen voor de deelnemers van de presentatie. Ook de presentatie zal worden gehonoreerd met een cijfer, dat ook weer voor 1/7 meetelt bij de eindbeoordeling.
2.4.1 Wekelijkse opdrachten De wekelijkse opdrachten bestaan vormen het belangrijkste toetsingsinstrument voor deze cursus. De vragen hebben telkens betrekking van de literatuur van die week, aangevuld met koppelingsvragen die nieuwe kennis aan eerder opgedane kennis willen verknopen. Deels zullen de vragen basaal toetsen of de teksten die ter lezing zijn aangeboden voldoende zijn bestudeerd. De nadruk ligt echter op inzichtvragen en discussievragen. Inzichtvragen kunnen alleen beantwoord worden als de tekst niet slechts gelezen is, maar de verbanden tussen deze tekst en de andere teksten doorgrond zijn. De discussievragen, tenslotte, bevragen de beargumenteerde mening van de student over het onderwerp. Hiertoe zijn niet alleen de aangeboden stukken noodzakelijk, maar eveneens het vermogen van de aankomend academicus kritisch te reflecteren over de gepresenteerde stof, mede op basis van eerder elders opgedane kennis en inzichten.
2.4.2 Presentatie Het is uitdrukkelijk niet de bedoeling dat de presentatie gebruikt wordt voor het plenair bespreken van de opdrachten van het dan actuele thema, hoewel een gedegen kennis van de inhoud van de literatuur van die week onontbeerlijk is voor de presentatoren. Bij de presentatie verlang ik echter met name creativiteit van de studenten om het onderwerp vanuit een onderbelicht of ander perspectief voor het voetlicht te stellen. De presentatoren mogen daartoe extra literatuur bespreken, een debat over een heikel punt instigeren, een gast uitnodigen, een demonstratie geven, een film(fragment) vertonen, een groepsoefening uitvoeren, een beknopt onderzoek doen, of bij voorkeur een combinatie van deze voorbeelden (die overigens niet uitputtend zijn) inzetten. De enige criteria, waar evenwel niet aan getornd kan worden, zijn dat de bijdragen een voldoende wetenschappelijk gehalte hebben, en voldoende diepgang hebben. Ondersteunende middelen als powerpoint, whiteboard, video/DVD, handouts, of anderszins mogen allemaal ingezet worden om de presentatie aan te kleden. Omdat ik het belangrijk vind dat niet alleen ikzelf maar ook de groep als geheel wordt aangesproken door het gebodene, zal ik ook het publiek vragen de bijdrage een cijfer toe te kennen, dat voor 50% meetelt. Hiertoe zullen feedbackformulieren worden verstrekt.
10
Psychologie van de Magie
2.5 Verantwoording 2.5.1 Taakbelasting Voor deze cursus staan 6 studiepunten (ECTS) van 28 uur. Dat wil zeggen dat de totale taakbelasting 168 uur bedraagt. Er zijn 8 bijeenkomsten van ieder twee uur, dus blijft er 152 uur over voor het bestuderen van de stof en het uitschrijven van de opdrachten. Daar de eerste bijeenkomst geen nadere voorbereiding behoeft, moeten we deze tijd verdelen over de zeven resterende bijeenkomsten, hetgeen neerkomt op 21,7 uur per week. Ik schat in, dat het bestuderen van de stof telkens 1/2 van deze tijd verlangt en het uitwerken van de opdrachten ook 1/2. Afgerond is dat respectievelijk 10,8 uur per week voor ieder. Bij het uitkiezen van de literatuur ben ik uitgegaan van een leessnelheid van 5 pagina’s per uur voor Engelstalige teksten en 8 voor Nederlandstalige. Dat betekent dat een week met louter Engelstalige teksten er 53 pagina’s gelezen moeten kunnen worden en met louter Nederlandstalige teksten 87 pagina’s (geteld op basis van de 10,8 vastgestelde uren). In de praktijk zal het aantal pagina’s meestal tussen deze waarden vallen, afhankelijk van de verhouding Engelstalig/ Nederlandstalig. Tabel 2 geeft een overzicht van de teksten per week met hun respectievelijk aantal te lezen pagina’s. Bij de telling ben ik uitgegaan van louter tekst, dat wil zeggen dat illustraties, figuren, literatuurlijsten en dergelijke niet zijn meegerekend. Uiteraard variëren de pagina’s in grootte en de teksten in moeilijkheidsgraad, maar uitschieters naar boven en naar beneden zullen tegen Tabel 2: Taakbelastingsoverzicht van de te lezen literatuur Thema
Tekst
Taal
Aantal pagina’s
Week 2: Inleiding in de sociaalwetenschappelijke bestudering van magie
Nemeroff & Rozin
ENG
29
5,8
Sørensen
ENG
20
4
Subtotaal
(ENG/NL)
49/0
Gallagher & Lewis
ENG
9,5
1,9
Hill
ENG
5,5
1,2
Lindeman & Saher
ENG
8
1,6
Vyse 1
ENG
29
5,8
Subtotaal
(ENG/NL)
52/0
‘Animism’
ENG
6
Broadhurst 1
ENG
6,25
1,2
Broadhurst 2
ENG
5,5
1,1
Frijhoff
NL
10
1.2
Guthrie
ENG
21
4.2
Week 3: Bijgeloof en half geloof
Week 4: Animisme en veneratie
Week 5: Toeval, synchroniciteit en orakeltechnieken
Week 6: Suggestibiliteit, placebo’s en het zelf in de New Age
Week 7: Wicca en andere (post)moderne natuurreligies
Week 8: Magisch denken en wetenschapsbeoefening
4,5
Uurbelasting
9,8
10,5 1,2
Wulff
ENG
Subtotaal
(ENG/NL)
43,25/10
Jung
NL
18
Maso 1
NL
2,5
Maso 2
NL
8,75
1,1
Park & Gilbert
ENG
3,25
0,7
Vyse 2
ENG
29,5
Subtotaal
(ENG/NL)
32,75/29,25
Aupers 1
NL
16,5
Aupers 2
NL
22
Dutton
ENG
Hoogduin et al.
NL
Janssen
NL
Stewart-Williams
ENG
0,9 9,8 2,3 0,3
5,9 10,3 2,1 2,7
5,5
1,1
4,5
0,6
15
1,9
7
1,4
Subtotaal
(ENG/NL)
12,5/58
Hutton 1
ENG
27
9,8 5,4
Jennings*
ENG
16
3,2
Luhrmann
ENG
16,5
3,3 1,1
Pearson
ENG
5,5
Subtotaal
(ENG/NL)
49/0
Abram*
ENG
25,5
9.8 (13) 5,1
Honorton
NL
20
2,5
Hutton 2
ENG
19,5
3,9
9,5
1,9
Ingold
ENG
Subtotaal
(ENG/NL)
29/20
Totaal
(ENG/NL)
267,5/117,25
*Noot: de grijze literatuur is facultatief, maar draagt zeker bij tot betere kennis van de ermee geassocieerde thema’s.
11
8,3 (13,4) 58,5 (66,8)
Psychologie van de Magie
elkaar wegvallen. Wel heb ik ernaar gestreefd om – zover mogelijk – de werkdruk per week zo constant mogelijk te houden. De voorgeschreven weeklast wordt nooit gehaald. Slechts als men de twee stuks facultatieve literatuur zou toevoegen, zou de last worden overschreden, hoewel het totaal nog steeds onder de voorgeschreven norm blijft.
2.5.2 Afwijkende vorm De huidige cursus wijkt op een aantal punten af van de gangbare cursussen die in het B3 jaar gegeven worden. Deels is dat een verschil wat er altijd al geweest is, wanneer we spreken over de wekelijkse opdrachten en de nadruk op de presentatie door studenten. Deels heb ik ook een aantal nieuwe ideeën geïmplementeerd, om deze cursus een nog grotere mate van eigenheid te geven. Nu is vernieuwing in zichzelf nog geen verbetering. Daarom ben ik begonnen met het uitbouwen van het beproefde model van de wekelijkse presentatie. Hoewel ik niets wil afdoen aan de oorspronkelijke opzet van het plenair bespreken van de opdrachten van studenten door een subgroepje dat vooraf de minimale eisen voor een correct antwoord heeft gekregen, heb ik gekozen voor een opener aanpak. Dit heeft als eerste het voordeel dat de valkuil wordt ontweken dat de bijeenkomsten teveel een herhaling worden van de zelfstudie thuis. Daarbij komt nog, dat implicaties die bepaalde stukken literatuur voor veel studenten hebben en eigen – wellicht uit geheel andere academische contexten gehaalde – inzichten in de verschillende thema’s nu makkelijker op de agenda gezet kunnen worden. Ten tweede heeft het als voordeel dat de presenterende studenten een grotere vrijheid genieten bij de invulling van hun ‘zendtijd’, hetgeen de creativiteit ten goede komt, als uitdagender wordt beschouwd en uiteindelijk belangrijke presentatievaardigheden traint, die bij een voorgeschreven format minder nadrukkelijk tot uiting komen: improvisatie, spontaniteit, gespreksleiderschap, inventiviteit en niet in het minst de mogelijkheid andere genres van presenteren te trainen. Naast het uitwerken van een opener presentatie-format, heb ik ook de gedachten achter de opdrachten van de cursus verder geëxpliciteerd. De opdrachten vormden reeds een mix van kennis, inzicht en discussievragen, en die indeling is behouden. Wat nieuw is, zijn de vragen die literatuur uit eerdere bijeenkomsten aan literatuur van latere bijeenkomsten willen koppelen. Op die manier heb ik gepoogd de cohesie van de cursus als geheel te versterken. Gezien de diversiteit van het onderwerp magie, alsmede de verscheidenheid aan vakgebieden die zich ermee bezig houdt, beschouw ik die waarborg van samenhang als cruciaal. Een verscherping van de gedachte achter de graduele overdracht van kennis en de opbouw van een kennisstructuur gaat niet zonder een aanpassing in de vorm waarin de vragen worden aangeboden. Een andere afwijkende vorm is daarom de structuur van deze syllabus. Ten eerste is het bestaan van een syllabus voor onderwijs in B3 uitzonderlijk – kennelijk wordt de logica van opbouw van andere cursussen als iets vanzelfsprekend ingeschat. Ten tweede, en daartegenover, ziet de opbouw van de syllabus er meteen wel wat anders uit dan de structuur van syllabi uit de eerste twee jaar. Van onze opleiding In plaats van de tamelijk formalistische indeling ‘achtergrond – doel – instructie – product – nabespreking’ die bij een serie opdrachten hoorden, heb ik hier gekozen voor de eenvoudigere indeling ‘leerdoelen – opdrachten – suggesties voor verdieping’. Deze opbouw is voortgekomen uit de overtuiging dat de structuur het proces van kennisoverdracht moet ondersteunen en niet andersom. Onder ‘leerdoelen’ wordt verstaan welke kennis, welk inzicht, of welke vaardigheid de cursist dient te hebben opgedaan na het lezen van de literatuur en het beantwoorden van de vragen. Het kopje ‘opdrachten’ spreekt voor zich. Uitgaande van mijn insteek om de cohesie tussen de thema’s en benaderingswijzen te waarborgen, worden de vragen gesteld in een volgorde die de onderlinge relatie tussen de te lezen stukken literatuur het best steunt. Omdat de literatuur natuurlijk niet in het kader van deze cursus is geschreven, is deze onderlinge relatie vrijwel nooit expliciet in de stukken aanwezig in de vorm van onderlinge verwijzingen tussen de auteurs. De stukken hebben zogezegd ieder vaak een ander oogmerk, dan waartoe ik ze heb ingezet. Met andere woorden, de teksten onderling moeten naar elkaar toegeschreven worden om mijn oogmerken duidelijk te krijgen, en uit die structuur volgt ook de logica
12
Psychologie van de Magie
van de vragen die ik stel. Daarom worden de vragen afgewisseld met stukken tekst, die als een soort cement de losse bouwstenen – letterlijk – bij elkaar houdt. De laatste afwijking ten opzichte van de gangbare cursussen is de wekelijkse evaluatie van vragen en literatuur. Omdat ik het belangrijk vindt gedetailleerde informatie te ontvangen over de leesbaarheid van de vragen, het niveau van de literatuur en de helderheid van de doelstellingen, heb ik een eenvoudig evaluatie-instrument toegevoegd, dat met een kleine inspanning wekelijks door de student kan worden gebruikt om zijn of haar ervaringen over de stof vast te leggen. Ik heb voor deze aanpak gekozen, omdat ik in de toekomst deze cursus nog verder wil uitbouwen en een plaats wil proberen te geven in de nieuwe onderwijsstructuur. Feedback is daarom van cruciaal belang. Naast deze wekelijkse feedback, die louter voor mezelf zal gebruiken, vindt er aan het eind van de cursus een algemene evaluatie plaats.
2.6 Algemene leerdoelen 1. De cursist is in staat een overzicht te geven van de vele met magie geassocieerde verschijnselen en gedragingen. 2. De cursist dient aan te kunnen geven hoe deze verschijnselen en gedragingen in relatie tot elkaar staan. 3. De cursist kan deze verschijnselen en gedragingen herleiden tot een kleiner geheel van universeler geldende psychologische principes. 4. De cursist kan uitleggen hoe deze verschijnselen vanuit de verschillende psychologische subdisciplines worden bestudeerd. 5. De cursist kan de plaats van de fenomenen magie en magisch denken binnen de psychologie bepalen.
13
Psychologie van de Magie
3. Rooster Tabel 3: Detailrooster cursus ‘Psychologie van de Magie’ Datum
Tijdstip
Locatie
Onderwerp/activiteit
Presentatie
Di 21-04-2009
13:45-15:30
EL.02.56
Bijeenkomst 1: Introductie
Drs. L.A. van Gulik
Ma 11-05-2009
12: 00
-
Deadline thema 2
-
Di 12-05-2009
13:45-14:45
EL.02.56
Bijeenkomst 2.1: studentenpresentatie ‘Inleiding in de sociaalwetenschappelijke bestudering van magie’
15:00-15:30
Bijeenkomst 2.2: Minicollege thema 3 ‘Bijgeloof en half geloof’
Drs. L.A. van Gulik -
Ma 18-05-2009
12:00
-
Deadline thema 3
Di 19-03-2009
13:45-14:45
EL.02.56
Bijeenkomst 3.1: studentenpresentatie ‘Bijgeloof en half geloof’
15:00-15:30
Bijeenkomst 3.2: Minicollege thema 4 ‘Animisme en veneratie’
Drs. L.A. van Gulik -
Ma 25-05-2009
12:00
-
Deadline thema 4
Di 26-05-2009
13:45-14:45
EL.02.56
Bijeenkomst 4.1: studentenpresentatie ‘Animisme en veneratie’
Bijzonderheden
Inleveren via Blackboard
Inleveren via Blackboard
Inleveren via Blackboard
15:00-15:30
Bijeenkomst 4.2: Minicollege thema 5 ‘Toeval, synchroniciteit en orakeltechnieken’
Drs. L.A. van Gulik
15:30-17:00
Filmvertoning thema 5
-
Dit onderdeel is facultatief en onder voorbehoud
-
Inleveren via Blackboard
Ma 01-06-2009
12:00
-
Deadline thema 5
Di 02-06-2009
13:45-14:45
A.01.09
Bijeenkomst 5.1: studentenpresentatie ‘Toeval, synchroniciteit en orakeltechnieken’
15:00-17:30
Bijeenkomst 5.2: Minicollege thema 6 ‘Suggestibiliteit, placebo’s en het zelf in de New Age’
Drs. L.A. van Gulik
-
Ma 08-06-2009
12:00
-
Deadline thema 6
Di 09-06-2009
13:45-14:45
EL.02.56
Bijeenkomst 6.1: studentenpresentatie ‘Suggestibiliteit, placebo’s en het zelf in de New Age’
Inleveren via Blackboard
15:00-17:30
Bijeenkomst 6.2: Minicollege thema 7 ‘Wicca en andere (post)moderne natuurreligies’
Drs. L.A. van Gulik
15:30-17:00
Filmvertoning thema 7
-
Dit onderdeel is facultatief en onder voorbehoud
-
Inleveren via Blackboard
Ma 15-06-2009
12:00
-
Deadline thema 7
Di 16-06-2009
13:45-14:45
EL.02.56
Bijeenkomst 7.1: studentenpresentatie ‘Wicca en andere (post)moderne natuurreligies’
15:00-15:30
Bijeenkomst 7.2: Minicollege thema 8 ‘Magisch denken en wetenschapsbeoefening’
Drs. L.A. van Gulik -
Ma 22-06-2009
12:00
-
Deadline thema 8
Di 23-06-2009
13:45-14:45
EL.02.56
Bijeenkomst 8: ‘Magisch denken en wetenschapsbeoefening’
15:00-15:30
Groepsdiscussie en cursusevaluatie
14
-
Inleveren via Blackboard
Psychologie van de Magie
4. Bijeenkomst 2: Inleiding in de sociaalwetenschappelijke bestudering van magie 4.1 Leerdoelen Na bestudering van de literatuur en het uitwerken van de opdrachten is de cursist in staat om… 1. de vier traditionele benaderingen (rationalisme, symbolisme, pragmatisme en emotionalisme) van magie kunnen benoemen, vergelijken en uitleggen, en daarbij de beperkingen in ogenschouw nemen. 2. een bondig overzicht te geven van de wijze waarop de antropologische ideeën van sympathische magie, besmetting en mana psychologisch geoperationaliseerd en onderzocht zijn, alsmede de uitkomsten daarvan op te sommen.
4.2 Opdrachten 1. Van antropologie naar psychologie Van oudsher wordt het fenomeen magie bestudeert door (culturele) antropologie. Langzaamaan is het besef doorgedrongen dat menselijke denkstijlen, of ze nu aangeleerd zijn of aangeboren, een belangrijke verklarende factor vormen om magie als maatschappelijk verschijnsel te bestuderen. De psychologie van het irrationele en de antropologie van de magie zijn inmiddels steeds verder verstrengeld geraakt, zoals blijkt in de toename in bijvoorbeeld cognitieve benaderingen van religie. (a) Leg uit welke vier traditionele benaderingen van het fenomeen magie Sørensen onderscheidt en wat in zijn ogen de belangrijkste voor- en nadelen van deze benaderingen zijn. (b) Welke rol is er hier voor de psychologie weggelegd? Betrek in je antwoord Sørensens ideeën, maar schroom niet je eigen overtuigingen door te laten klinken. (c) Hoe maken Nemeroff en Rozin de koppeling tussen de geschiedenis van de antropologie van de magie en de huidige stand van zaken in het psychologisch onderzoek naar magisch denken? 2. De aanzet van Nemeroff en Rozin Waar het in het hoofdstuk van Sørensen vooral draait om het vaststellen hoe er tot dusver gedacht is over magie, daar hebben Nemeroff en Rozin enkele van deze traditionele ideeën geïmplementeerd in een psychologisch kader.
(a) Hoe beïnvloedt het concept van besmetting enerzijds als een natuurlijk anderzijds als bovennatuurlijk fenomeen het gedrag en beliefs van mensen jegens betekenisvolle objecten buiten hen? (b) Wat is mana en waarom speelt het zo’n centrale rol binnen sympathische magie? (c) Welke vormen van besmetting worden er door Nemeroff en Rozin genoemd? (d) Welke verklaringen worden er in het artikel gegeven voor het bestaan van fundamentele fouten in beoordeling en inschatting van dagelijkse situaties en hoe kan magisch denken daaruit verklaard worden?
15
Psychologie van de Magie
4.3 Suggesties voor verdieping Er zijn verschillende sociaalwetenschappelijke inleidingen in de magie denkbaar. Als je graag het onderscheid tussen religie, magie en wetenschap wil benadrukken, is Stark (2001) een geschikt artikel. Een laagdrempelige inleiding in de antropologie van de magie wordt geboden door Stein en Stein (2007), terwijl een beknoptere, deels met Sørensen (2007a) vergelijkbare bespreking van de geschiedenis van de antropologie is Middelton (1995). Als je meer wilt weten over de cognitieve benadering van magie, dan is de rest van het boek van Sørensen (2007b) zeker aan te bevelen; hoofdstuk 2 uit dat boek is een wat meer toegespitste bloemlezing van de cognitieve psychologie van de magie dan Nemeroff en Rozin’s (2000) breder psychologische hoofdstuk. Zij hebben weer een sterkere band met het verleden en maken gebruik van een aantal termen zoals ‘sympathetic magic’, de ‘law of similarity’ en de ‘law of contagion’ van Sir James Frazer (1998/1922). Verdieping daarvan hiervan kan daarom niet anders dan beginnen bij Frazers bekende, maar controversiële ‘Golden Bough’.
4.4 Literatuurlijst 4.4.1 Verplichte literatuur Nemeroff, C. & Rozin, P. (2000). The makings of the magical mind: The nature and function of sympathetic magical thinking. In K.S. Rosengren, C.N. Johnson, and P.L. Harris (Eds.), Imagining the Impossible: Magical, Scientific, and Religious Thinking in Children (pp. 1-34). Cambridge: Cambridge University Press. Sørensen, J. (2007a). Magic in the history of the social sciences. In A cognitive theory of magic (pp. 930). Lanham, MD, USA: AltaMira Press.
4.4.2 Verdiepingsliteratuur Frazer, J.G. (1998). The Golden Bough. Oxford: Oxford University Press. (Oorspronkelijk werk gepubliceerd 1953) Middleton, J. (1995). Theories of Magic. In M. Eliade, (Ed.) The Encyclopedia of Religion (vol. 9, pp. 82-89. New York, NY, USA: MacMillan. Sørensen, J. (2007b). A cognitive theory of magic. Lanham, MD, USA: AltaMira Press. Stark, R. (2001). Reconceptualising religion, magic, and science. Review of Religious Research, 43, 101-120. Stein, P.L., & Stein, R. (2007). Anthropology of Religion, Magic, and Witchcraft. Boston, MA, USA: Allyn & Bacon.
16
Psychologie van de Magie
5. Bijeenkomst 3: Bijgeloof en half geloof 5.1 Leerdoelen Na bestudering van de literatuur, het uitwerken van de opdrachten en het volgen van het minicollege is de cursist in staat om… 1. het onderscheid te maken tussen de impliciete en expliciete aannames van bijgeloof aan de hand van de termen: rituelen, voortekenen, taboes, vitalisme, doel(oorzakelijkheid) en intentionaliteit. 2. uit te leggen hoe rationele personen toch bijgelovig kunnen zijn. 3. kort uiteen te kunnen zetten hoe sociologische en psychologische benaderingen van bijgeloof zich tot elkaar verhouden.
5.2 Opdrachten 1. Voortekens, rituelen en taboes Bijgeloof is een set van deels impliciete, deels expliciete aannames met een paranormaal karakter over de directe leefwereld van een persoon. Vaak wordt de term louter gebruikt in het kader van overt gedrag, waarvan de betekenis gedeeld meestal wordt door een groep mensen. In zijn populair wetenschappelijk boek ‘Magic and Superstition’ stelt Hill (1968), dat bijgeloof echter niet alleen uit rituelen bestaat maar ook uit expliciete aannames in de vorm van voortekenen en taboes. à Geef een voorbeeld van een voorteken, een ritueel en een taboe, zoals beschreven in Hill (1968), uit de praktijk van een sporter, een student en een gokker. 2. Bijgeloof bij soortgenoten Vyse (1997a) uit kritiek op de gewoonte van psychologen om hun proefpersonen in de meeste gevallen uit studentenpopulaties te werven. Deze manier van handelen zou de generaliseerbaarheid van de resultaten nadelig beïnvloeden. Voor de studenten zelf echter biedt deze wetenschappelijke gemakzuchtigheid de mogelijkheid de psychologische dimensies van de eigen groep te leren kennen. Soms is gepleegd onderzoek evenwel nauwelijks relevant voor de student. Echter, het gebied van bijgeloof lijkt wel degelijk interessante materie te zijn. De gemiddelde student scoort, zoals we gezien hebben, bovengemiddeld op bijgeloof. Kennelijk is bijgeloof een praktijk die bij het studeren hoort. Zo hebben Gallagher en Lewis (2001) een typologie gemaakt van hun studenten in het kader van bijgeloof. à (a) Beschrijf deze typologie (maak een tabel!) en relateer de onderscheiden typen aan de door Vyse (1997a) opgesomde persoonlijkheidsfactoren (zie pp. 48-53). Naast de mogelijkheid om op bovenstaande manier Vyse’s persoonlijkheidsfactoren te koppelen aan de situationele typologie van Gallagher en Lewis, blijken de auteurs van beide publicaties ook een universele theorie voor bijgeloof te hebben, die meteen het paradoxale naast elkaar bestaan van bijgeloof en rationaliteit in dezelfde persoon verklaart.
17
Psychologie van de Magie
à (b) Beschrijf welke theorie Gallagher & Lewis (2001) geven voor het naast elkaar bestaan van bijgeloof en rationeel denken en geef aan hoe deze zich verhoudt met de verklaringen die Vyse (1997a) en Nemeroff & Rozin (2000) geven. Wat zijn de overeenkomsten en verschillen? 3. Universele aspecten van bijgeloof Het idee van het naast elkaar bestaan van bijgelovigheid en rationaliteit bestendigt de gedachte dat ieder mens in principe bijgelovigheid aan de dag kan leggen. Wanneer we bijgelovigheid als een universele eigenschap definiëren, moeten we ook in staat zijn om deze eigenschap in algemene termen te beschrijven. Met andere woorden, de eigenschap moet te definiëren zijn, zonder ons te hoeven verlaten op cultuurspecifieke voorbeelden, en zodanig dat de definitie voor ieder mens opgaat. à Geef, mede aan de hand van het artikel en van Lindeman en Saher (2004) en Nemeroff en Rozin (2000), een universeel geldende, begripsverhelderende beschrijving van bijgeloof, waarin je de termen ‘mana’, ‘vitalisme’ en ‘overdracht van energie’ centraal stelt. 4. Vrije opdracht N.B. ‘Vrij’ betekent hier niet ‘facultatief’ maar ‘vrij invulbaar’, je moet deze vraag dus wel maken!
In deze cursus heb ik telkens gepoogd om de afzonderlijke onderwerpen onderling met elkaar in verband te brengen. Zo’n aanpak zorgt voor een coherent geheel, dat beter te begrijpen is, doordat het kennis direct een plaats geeft. Het beperkt echter de mogelijkheden van interessante uitstapjes voor elk thema, die soms toch wezenlijk zijn voor een werkelijk kennen van de materie. Omdat ik echter niet wil dat dit thema geheel voorgekauwd aan de cursisten voorgeschoteld wordt, wil ik iedereen in staat stellen een eigen onderwerp binnen het thema van deze week te formuleren en behandelen. à Bedenk een eigen inzicht- of discussievraag over het thema ‘Bijgeloof en half geloof, ’die je – deels door gebruik te maken van de aangeboden literatuur van deze week – daarna ook daadwerkelijk beantwoordt. Spelregels: • Gebruik minimaal ½ A4 voor de beantwoording van je vraag. • Uitwisseling van vragen is toegestaan (i.e. dat je elkaar de vragen stelt, en voor elkaar beantwoordt). • Geef bij uitwisseling telkens duidelijk aan wie de vraagsteller is geweest, en wie de antwoordgever. • Zorg er bij uitwisseling wél voor dat je minimaal één vraag hebt gesteld en één antwoord hebt gegeven. • Lever altijd volledige sets van vraag- en antwoord in (in geval van uitwisseling geef je dus ook de vraag van de ander waarop je antwoord gaf+ je antwoord, én de vraag die je zelf stelde + het antwoord dat de ander gaf, hetgeen neerkomt op in totaal twee vragen met hun bijbehorende antwoorden). N.B. Mocht je niet helemaal scherp hebben wat elk van deze typen vragen (inzicht en discussie) inhoudt, geef ik een beknopte uitleg. Bij een inzichtvraag wordt er gezocht naar de relatie tussen een of meerdere tekstelementen en iets buiten de tekstelementen. Het is een vraag die verbanden tussen verschillende teksten wil blootleggen; verlangt dat de relatie van twee of meerdere begrippen aangetoond wordt gemaakt; een inzicht wil destilleren uit een tekst; en/of een toepassing van een theoretisch concept bevraagt. Voorwaarde bij al deze vormen, is dat de vraag zich richt op aspecten die zelf niet expliciet in de tekst(en) worden vermeld, noch op de door de auteur(s) van die tekst(en) geformuleerde doelstellingen. Bij een discussievraag gaat het om het innemen van een positie van bij een stelling. Zo’n vraag verlangt de beargumenteerde mening over een onderwerp. Voorwaarde hierbij is dat de argumenten voor die mening minimaal de eventueel in de publicatie genoemde dan wel afweegt en tegenover elkaar zet, dan wel – optimaal – er zelfstandig een aantal aan toevoegt.
18
Psychologie van de Magie
5.3 Suggesties voor verdieping Een aspect van bijgeloof waaraan Vyse (1997a) reeds refereerde, is de relatie met geestelijke gezondheid. Zo is er een duidelijk verband aangetoond tussen de obsessief-complusieve stoornis (OCD) en bepaalde vormen van bijgeloof. Een belangrijke schakel hiertussen wordt gevormd door de zogenaamde Thought-Action Fusion (TAF), waarbij een persoon een causaal verband gaat zien tussen zijn of haar gedachten en de gebeurtenissen die plaatsvinden (zie Berle en Starkevic, 2005, voor een review). Hoewel de literatuur hier duidelijk de koppeling met maniëristische vormen van bijgeloof maakt, is de gedachte te rechtvaardigen dat TAF ook een rol kan spelen bij meer cultureel gedeelde overtuigingen en de betekenis die mensen aan toeval hechten. Het onderscheid tussen bijgeloof als een verzameling zuiver cognitieve predisposities – die een bereik hebben van het gezonde tot het psychopathologische – en de sociale of culturele gedragsinvullingen die hieruit voortvloeien, is erg belangrijk. Niet alleen omdat bijgeloof in die zin extrinsiek kan zijn; een voortvloeisel van de gebruiken in een cultuur die door socialisatie geïnternaliseerd worden. Maar ook omdat veel van wat voor bijgeloof doorgaat, in principe willekeurige verzamelingen van geloofsinhouden zijn over UFO’s, bijna doodervaringen en vermeende paranormale vermogens. Hoewel deze manifeste beliefs geschraagd kunnen zijn op de latente cognitieve disposities die bijgeloof mogelijk maken, hoeft dat niet het geval te zijn, en kunnen bepaalde valse beliefs verdwijnen door een grotere algemene kennis, terwijl bijgeloof daarvoor ongevoelig is. Lindeman en Aarnio (2007) hebben geprobeerd om het verschil tussen bijgelovige, magische en paranormale overtuigingen inzichtelijk te maken. Voorts is het waardevol om hun psychologische benadering te vergelijken met de sociologische van Stark (2001) die ik bij het vorige thema noemde als verdiepingsliteratuur.
5.4 Literatuurlijst 5.4.1 Verplichte literatuur Gallagher, T.J., & Lewis, J.M. (2001). Rationalists, Fatalists, and the modern superstitious: Testtaking in introductory sociology. Sociological Inquiry, 71, 1-12. Hill, D. (1968). The origins of our superstitions. In Magic and Superstition (pp. 11-33). London: Paul Hamlyn. Lindeman, M., & Saher, M. (2007). Vitalism, purpose, and superstition. British Journal of Psychology, 98, 33-44. Vyse, S.A. (1997a). The superstitious person. In Believing in Magic: The Psychology of Superstition (pp. 24-58). New York: Oxford University Press. 5.4.2 Verdiepingsliteratuur Berle, D., & Starcevic, V. (2005). Thought-action fusion : Review of the literature and future directions. Clinical Psychology Review, 25, 263-284. Lindeman, M., & Aarnio, K. (2007). Superstitious, magical, and paranormal beliefs: An integrative model. Journal of Research in Personality, 41, 731-744. Wiseman, R., & Watt, C. (2004). Measuring superstitious belief: Why lucky charms matter. Personality and Individual Differences, 37, 1533-1541.
19
Psychologie van de Magie
6. Bijeenkomst 4: Animisme en veneratie 6.1 Leerdoelen Na bestudering van de literatuur, het uitwerken van de opdrachten en het volgen van het minicollege is de cursist in staat om… 1. aan te geven waarom animisme een centraal aspect is bij de psychologische benadering van magisch denken. 2. de relatie tussen animisme, antropomorfisme en intentionaliteit uit te leggen. 3. aan de hand van voorbeelden verbanden te trekken tussen animisme, mana en heiligheid. 4. de met magie geassocieerde objecten en material culture vanuit psychologisch en sociocultureel perspectief te duiden.
6.2 Opdrachten 1. Overal beestjes! (en gezichten) Æ (a) Geef in eigen woorden een definitie van animisme. Maak daarbij gebruik van Guthrie (1993) en Animism (2008, August 28). Volgens Guthrie is animisme het gevolg van een perceptuele strategie, in de vorm van een veilige gok dat iets dat we tegenkomen een levend wezen is, als we het niet zeker weten. In de ongetemde natuur is het altijd beter om iets doods als iets levends te zien, dan andersom. Daarom zijn organismen (de mens is hier geen uitzondering) bij onzekere waarnemingen ingesteld op interpretaties die een hogere graad van organisatie veronderstellen, dan de werkelijke objecten bezitten. Animistische interpretaties zijn volgens Guthrie derhalve niets anders dan de (onoverkomelijke) foute conclusies van een verder nuttige strategie. Æ (b) Strikt genomen is hier nog geen sprake van religie. Guthrie onderscheidt dan ook religieus van psychologisch animisme. Hoe brengt hij religie binnen het domein van het animisme? (c) Volgens Guthrie moeten we perceptie en cognitie samen nemen als interpretatie. Beschrijf dit gegeven vanuit de relatie tussen ondergedetermineerde buitenwereld en de mentale toestand van de waarnemer. Geef ter illustratie hiervan ook een concreet voorbeeld met een magische interpretatie. Omdat de onzekerheid over de bezieldheid van de buitenwereld vaak in het ongewisse blijft, zoals een heilige plaats die bestaat uit dode objecten, toch een gevoel van aanwezigheid kan oproepen, kan animisme/antropomorfisme vaak niet opgelost worden, en ontwikkelt zich een gedragsrepertoire om zich vooral nederig ten aanzien van het object te verhouden. Hier ontstaat een wat passievere ritualiteit, die zich met name richt op het in stand houden van de relatie tussen mens en ‘ontastbare’ externe kracht. Deze ritualiteit bestaat uit verering en veneratie en handelt vanuit het idee van heiligheid; een eigenschap die zowel op personen als objecten van toepassing blijkt te zijn, zoals blijkt uit de wetenschappelijke tekst van Frijhoff (1998) en het illustratieve materiaal van Broadhurst (1997a, b). Wulff (1997), tenslotte, plaatst het vereren van objecten en afbeeldingen in een psychologisch perspectief.
20
Psychologie van de Magie
2. Heiligheid, sacraliteit en idolatrie Zoals de titel al doet vermoeden, beschrijft Frijhoff (1998) in zijn boek de verschillen en overeenkomsten tussen heiligen, idolen en iconen. Hoewel het zeker waardevol is om zijn boekje in het geheel te lezen, zijn voor de beantwoording van de vragen de pagina’s 28-32, 39-44 en 52-55 het belangrijkst. In de overige delen van het boek zie je hoe iemand langzaamaan heilig kan worden, en dat verering verder gaat als door de kerk gecanoniseerde heiligen. Verder wordt duidelijk hoe de (toegeschreven) gebeurtenissen en karakterkenmerken van iemand tot heilige (kunnen) maken haast zelf een eigen leven gaan leiden, en verabsoluteren tot essentialistische eigenschappen.
Æ (a) Leg op basis van Frijhoff in eigen woorden uit wat een heilige is, wat een idool en wat een icoon? (b) Op basis van Frijhoffs indeling zou je 2x2x2=8 categorieën van personen kunnen maken (wel/niet heilig, wel/geen idool, wel/geen icoon). Geef een puntig beargumenteerd voorbeeld van iemand uit elk van deze categorieën. Waar loop je tegenaan en hoe zou dat komen? Heiligenverering heeft vaak iets sympathisch: door de heilige te vereren, hopen we de met de heilige geassocieerde eigenschap te verkrijgen of tenminste de gunstige effecten van die eigenschap in ons leven te brengen. Vaak gebeurt dat door een fysiek object te vereren (beeld, kapel, bidprentje), maar ook relikwieën. In het eerste geval zien we de wet van de gelijkheid optreden, in het tweede geval de wet van besmetting. In de verering sluit heiligheid op twee wijzen aan bij animisme. Ten eerste, omdat impliciet geloofd wordt dat deze objecten de essentie van de heiligheid van de ermee geassocieerde persoon bevatten. De voorstelling staat in die gevallen gelijk aan het voorgestelde. Ten tweede, en geheel andersom maakt de heilzame werking van bijvoorbeeld een bron het object in eerste instantie heilig. Als aan deze bron dan intentionaliteit wordt toegedicht, dan ontstaat er vanuit het object animisme. De betekenis van de bron als heilig object reikt evenwel verder: waar het in eerste instantie een middel is (als bron van drinkwater, of zelfs al als bron met toegedichte bovennatuurlijke eigenschappen (e.g. genezing), daar wordt het uiteindelijk ook een doel op zich: een tastbare plaats die de noodzaak van water, de koppeling met de natuur, en dergelijke, als idee of geloof belichaamt – precies zoals bij de verabsolutering tot essentialistische eigenschappen van de heilige persoon. Æ (c) Broadhurst (1991b) geeft een bevlogen beschrijving van de verering van heilige bronnen door de eeuwen heen. Bespreek waar en hoe hij gebruik maakt van animisme en/of antropomorfisme als hij het specifiek over de bronnen heeft. (d) Wat voor verklaringen geeft hij voor de werking van de heilige bronnen? Redenerend vanuit monotheïsme zou je kunnen betogen dat het vereren van bronnen idolatrie is, hetgeen bijvoorbeeld in de Mozaïsche wetten wordt afgekeurd. Sommige psychologen staan echter veel milder ten opzichte van het religieuze of heilige beeld of object. Æ (e) Wat zijn volgens Wulff het psychologisch nut en noodzaak van religieuze symbolen en objecten (ongeacht of ze nu mimetisch (mimesis betekent nabootsing) zijn of niet)?
6.3 Suggesties voor verdieping Het zou gezien het bestek van deze cursus te ver leiden om meer dan één hoofdstuk uit Gthrie (1993) te lezen, maar zijn theorie dat onze neiging tot antropomorfiseren aan de basis staat van religiositeit is zonder meer interessant. In zijn geheel zou het boek een prima introductie zijn op
21
Psychologie van de Magie
cognitieve benaderingen van religie, zonder de bezwaarlijke interpretatie van de evolutie en het achterhaalde model van de menselijke geest, zoals we tegenwoordig maar al te veel tegenkomen. Wie verdieping zoekt in het animisme vanuit het perspectief van de religiewetenschappen en de antropologie, kan terecht bij Graham Harvey’s (2005) uitstekende recente overzichtswerk, dat animisme ook nog eens koppelt aan contemporaine religies. Het moge duidelijk zijn dat de bespreking van heilige bronnen met name een illustratieve functie had, om heilige objecten inzichtelijk te maken. Geïnteresseerden en nieuwe ‘well-hunters’ kunnen evenwel op zoek gaan naar het thematisch geordende werkje ‘Cures and curses’ van Janet Bord (2006), dat de voornaamste functies, genezingen, rituelen, bovennatuurlijke wezens, en objecten die met heilige bronnen worden geassocieerd, alfabetisch opsomt en een zeer uitgebreide bibliografie heeft. Twee standaardwerken over het heilige zijn Otto (1917/1958) en de erop voortbordurende Eliade (1968). Otto’s zeer invloedrijke conceptie van het heilige vormt ook nog eens een duidelijk contrast met de wijze waarop het in deze week aan bod is gekomen, namelijk als iets dat niet reduceerbaar is tot de zuiverste vorm van een verder naturalistische (i.e. niet-bovennatuurlijke) eigenschap. In Wulff (1997), tenslotte, wordt verwezen naar Rudolf Arnheim, een naam die we ook al zagen in het hoofdstuk van Guthrie. Beide auteurs verwijzen naar zijn werk ‘Visual thinking’ uit 1969. De lezer kan op basis van de beschrijvingen van beide auteurs reeds beslissen of die publicatie voor verdere verkenning nuttig is.
6.4 Literatuurlijst 6.4.1 Verplichte literatuur
Animism. (2008, August 29). New World Encyclopedia. Retrieved 18:02, April 20, 2009 from http://www.newworldencyclopedia.org/entry/Animism?oldid=794251. Broadhurst, P. (1991a). Old books and ancient ways. In Secret shrines: In search of the old holy wells of Cornwall (Ch. 1, pp. 3-10). Launceston, UK: Pendragon Press. Broadhurst, P. (1991b). Healing waters. In Secret shrines: In search of the old holy wells of Cornwall (Ch. 7, pp. 50-56). Launceston, UK: Pendragon Press. Frijhoff, W. (1998). Heiligen, idolen en iconen. Nijmegen, Nederland: SUN. Guthrie, S. (1993a). Animism, perception, and the effort after meaning. In Faces in the clouds: a new theory of religion. New York, NY, USA: Oxford University Press. Wulff, D.M. (1997). The spiritual power of symbols. In Psychology of religion: Classic and contemporary (pp. 512-517). New York, Wiley & Sons. N.B. De belangrijkste passages van Frijhof (1998) zijn: pp. 28-32, pp. 39-44 en pp. 52-55.
6.4.2 Verdiepingsliteratuur
Arnheim, R. (1969). Visual thinking. Berkeley, CA, USA: University of California Press. Bord, J. (2006). Cures and curses: Ritual and cult at holy wells. Loughborough, UK: Heart of Albion Press. Eliade, M. (1968). The Sacred and the Profane: The Nature of Religion. New York, NY, USA: Harvest Books. Guthrie, S. (1993b). Faces in the clouds: a new theory of religion. New York, NY, USA: Oxford University Press. Harvey, G. (2005). Animism: Respecting the living world. New York, NY, USA: Columbia University Press. Otto, R. (1958). The idea of the holy. (J.W. Harvey, Trans.). New York, NY, USA: Oxford University Press. (Original work published 1917)
22
Psychologie van de Magie
7. Bijeenkomst 5: Toeval, synchroniciteit en orakeltechnieken 7.1 Leerdoelen Na bestudering van de literatuur, het uitwerken van de opdrachten en het volgen van het minicollege is de cursist in staat om… 1. het de verschillende soorten toeval aan de hand van een voorbeeld te beschrijven. 2. het ervaren van intentionaliteit als noodzakelijke voorwaarde voor het gebruik orakeltechnieken uit te leggen. 3. de relatie tussen synchroniciteit en orakeltechnieken uit te leggen en van beiden een definitie te geven. 4. drie verschillende indelingen om orakeltechnieken te onderscheiden en van elk de psychologische uitgangspunten en verklaringen te uit te leggen
7.2 Opdrachten 1. Toeval In het college kwam reeds aan bod dat er twee betekenissen van het woord ‘toeval’ bestaan: ‘willekeur’ en ‘het lot’. Veel verklaringen van menselijk gedrag rondom dat toeval gaan impliciet uit van één van beide betekenissen. Het gevaar bestaat echter dat door a priori één betekenis voor correct aan te nemen, je dan nog alleen gedrag dat dan logisch volgt zal opvallen. Æ (a) Beschrijf de relatie die Vyse (1997b) legt tussen conditioneren en wat de mens als zinvol toeval ervaart. Wat vind je van Vyse’s behandeling van het fenomeen toeval? Æ (b) Maso (1997a, b) onderscheidt vier vormen van toeval. Beschrijf deze kort in eigen woorden en geef aan in hoeverre elk van deze vormen te relateren is aan de verklaringen die Vyse (1997b) geeft. Hoe verklaar je de kennelijk moeilijke combinatie van beide ‘benaderingen’? Æ (c) Wat is jouw beargumenteerde mening over al dan niet bestaan van ‘klassiek’ toeval? Betrek in je betoog in ieder geval je oordeel over de verklaringen die gegeven worden, die voor of tegen pleiten. Denk daarbij ook aan ‘synchroniciteit’. 2. Synchroniciteit Synchroniciteit is een moeilijk begrip, dat in de literatuur nogal eens oneigenlijk gebruikt wordt. Het is ook een controversieel begrip, dat fundamentele premissen van de wetenschap problematiseert. Het ligt daarom buiten het bestek van deze cursus, zelfs van de psychologie uitspraken te doen over het al dan niet bestaan ervan. We kunnen synchroniciteit daarentegen wel als een belief opvatten, dat menselijk handelen motiveert en verklaringen biedt voor eenieder die vanuit de overtuiging dat het bestaat, redeneert. Dit pragmatische uitgangspunt is een verbijzondering van het methodologisch agnosticisme dat ik in de inleiding aanhaalde en als modus operandi geldt voor deze cursus. Æ (a) Definieer in eigen woorden wat Jung (1991/1953) verstaat onder ‘synchroniciteit’.
23
Psychologie van de Magie
Æ (b) Als we geloof in synchroniciteit opvatten als een vorm van magisch denken, bij welke van de door Nemeroff en Rozin (2000) onderscheiden vormen van sympathische magie past dit geloof dan? Motiveer je antwoord en betrek daarbij een voorbeeld uit de praktijk van de orakelmethoden. Æ (c) Bespreek welke rol synchroniciteit ten minste heeft in de orakelpraktijk. 3. Orakelmethoden Zoals we hebben gezien, zijn orakels methoden om zelf voortekenen te produceren en te duiden, of expliciete procedures om natuurlijke voortekenen te duiden. De psychologie biedt een aantal handvatten om de grote verscheidenheid van technieken te groeperen. Zo kunnen we een motivationele indeling maken, die een onderscheid maakt tussen de situatie waarin een voorteken zelf door een persoon wordt geproduceerd, of dat een natuurlijke situatie, dat wil zeggen, zoals deze bestaat zonder onze inmenging, gelezen moet worden. Met andere woorden dwingt een situatie ons, of dwingen wij een situatie om te orakelen? Een andere indeling is die naar de aanwezigheid van extern duidingssysteem aan de hand waarvan tekens kunnen interpreteren. Dit is een cognitieve indeling, omdat men óf associatief óf introspectief te werk moeten gaan. Met andere woorden, doet men kennis op over zijn of haar situatie op basis van het trekken van analogieën tussen de werkelijke situatie en een symbolisch duidingssysteem, of laat men door introspectie beelden opborrelen uit de binnenwereld, nadat men zich zoveel mogelijk afschermt voor de buitenwereld? De laatste indeling is die naar de aard van de orakelende persoon, of naar de sociale setting waarin het orakelen plaatsvindt. Is de persoon die vragen stelt en de persoon die volgens de orakel-procedures de antwoorden zoekt één en dezelfde? Heeft de orakelende persoon vermeende speciale gaven of niet? Dit kunnen we de sociaal-interactionele benadering noemen, omdat het met name de afstemming tussen cliënt, duider, en bovenwereld benadrukt.
Figuur 1: Venn-diagram van psychologische technieken en processen bij orakelen. Toelichting:Stimulus deprivatie: Het onderdrukken van externe prikkels, waardoor het brein zelf illusoire sensorische stimuli zal gaan genereren. Projectie: De misinterpetatie of vertaling van mentale toestanden als externe factoren. Hier expliciet bedoelt als het veruiterlijkt of symbolisch zien van de specifieke situatie waarin een persoon zich bevindt. Pattern stamping: Het ontdekken van patronen in sensorische ruis. Denk bijvoorbeeld aan gezichten in wolken.
Æ (a) Geef een naturalistische, psychologisch relevante uiteenzetting voor de vermeende werking van orakels. Je kunt hierbij gebruik maken van de stof uit het minicollege en de afbeelding hierboven. Gebruik in ieder geval de drie termen in de cirkels. Hoewel de orakels op zich op basis van respectievelijk motivatie, cognitie of sociale interactie telkens duidelijk van elkaar onderscheiden kunnen worden, zijn de verschillende werkzame psychologische processen tijdens het orakelen zelf veel minder makkelijk af te grenzen (i.e. stimulus deprivatie, projectie en pattern stamping). Dat wil zeggen, vaak treden deze processen samen op.
24
Psychologie van de Magie
Æ (b) Welke voorbeelden van orakelpraktijken kunnen er ingevuld worden bij de nummers die staan in de overlappende delen van het bovenstaande Venn-diagram? Beschrijf bij ieder orakel ook de precieze rol die de ermee geassocieerde psychologische processen dan hebben.
7.3 Suggesties voor verdieping Synchroniciteit is impliciet of expliciet een zeer belangrijke term om veel van het gedachtegoed van de New Age te begrijpen. Om zinvol toeval te verklaren, of mind over matter, wordt de term vaak aangehaald of in verband gebracht met een al dan niet uitgelegde kwantumfysica. Wil je voor jezelf ontdekken of de claims die gemaakt worden, hout snijden, of vaststellen in hoeverre de verschillende auteurs de kwantumfysica en de relatie met toeval hebben begrepen, ga dan op zoek naar Anton Zeiligers (2005) ‘Toeval!’: een zeer objectieve inleiding op de kwantumfysica. Jung (heeft een volledig werk aan synchroniciteit gewijd, hetgeen een verdieping vormt op de inleidende tekst die ik in de cursus heb gebruikt. Een klassieke studie waarin de relatie tussen orakels en de socioculturele context uitputtend is beschreven, tenslotte, is die van het veldonderzoek van Evans-Pritchard (1976/1937) bij de Azande in Zuid Soedan.
7.4 Literatuurlijst 7.4.1 Verplichte literatuur
Jung, C.G. (1991). Voorwoord van Prof. dr. C.G. Jung. In R. Wilhelm (Ed.) en A. Hochberg – van Wallinga (Trans.) I Tjing: Het boek der veranderingen (pp. XVI-XXXIII). Deventer: AnkhHermes. (Oorspronkelijk werk gepubliceerd 1953) Maso, I. (1997a). Inleiding. In De Zin van het Toeval (pp. 11-15). Baarn: Ambo. Maso, I. (1997b). Een eerste verkenning. In De Zin van het Toeval (pp. 17-25). Baarn: Ambo. Park, G.K., & Gilbert, R.A. (1998). Divination: Other forms. In The New Encyclopædia Britannica (Vol. 25, pp. 85-88). Chicago: Encyclopædia Britannica. Vyse, S.A. (1997a). Superstition and coincidence. In Believing in Magic: The Psychology of Superstition (pp. 59-92). New York: Oxford University Press. N.B. De belangrijkste passages van Jung (1991/1953) zijn: pp. XVII (alinea 2: “Ik ken…”) – XX (alinea 2: “…westelijke wereld.”) pp. XXIII (alinea 4: “De methode…”) – XXIV (alinea 2: “…enkel antwoord.”) pp. XXVIII (alinea 2: “De I Tjing...”) – XXIX (alinea 2: “...westelijke geest.”) pp. XXXII (alinea 4: “Deze vier…”) – einde. N.B. Het belangrijkste deel van Maso (1997b) loopt t/m p. 13 voorlaatste alinea. 7.4.2 Verdiepingsliteratuur Evans-Pritchard, E.E. (1976). Witchcraft, oracles, and magic among the Azande. New York: Oxford University Press. Original work published 1937 Jung, C.G. (1973). Synchronicity: An acausal connecting prinicple. (R.F.C. Hull, trans.). Princeton, NJ, USE: Princeton university Press. Original work published 1952 Zeilinger, A. (2005). Toeval! Hoe de kwantumfysica ons wereldbeeld verandert. (J.-W. Nienhuys, Trans.). Diemen, The Netherlands: Veen Magazines. Original work published 2003
25
Psychologie van de Magie
8. Bijeenkomst 6: Suggestibiliteit, Placebo’s en het zelf in de New Age 8.1 Leerdoelen Na bestudering van de literatuur, het uitwerken van de opdrachten en het volgen van het minicollege is de cursist in staat om… 1. het verschijnsel New Age kritisch te bespreken, de waarde van het begrip te beoordelen en vanuit cultuurhistorisch perspectief de rol van het zelf erin te verklaren. 2. uit te leggen wat er verstaan wordt onder cold reading, het Barnum-effect, het placeboeffect en de Fanstasy-Prone Personality. 3. naturalistische verklaringen te geven voor de schijnbare werking van gebedsgenezing.
8.2 Opdrachten 1. New Age Over het verschijnsel New Age wordt zowel in de pers als in de sociale wetenchappen veel geschreven. Het zou een doe-het-zelf religie zijn, een reactie op de onttovering van de wereld, maar ook een broedplaats voor gewiekste zakenmannen en –vrouwen die de goedgelovige en spiritueel op drift geraakte postmoderne mens allerlei therapieën, boeken, en healings aansmeert, waarvan de werking eerder een suggestie is, dan objectief vast te stellen. Anderen beweren weer dat de New Age een natuurlijke behoefte van mensen belichaamt, die, losgezongen van de oude tradities toch de noodzaak tot spiritualiteit en zingeving blijven behouden, en zien erin een belangrijke ontwikkeling in de verwerkelijking van het individueel potentieel en persoonlijke verlossing. Kortom, het lijkt erop alsof we de New Age zo groot of klein kunnen maken als we maar willen, en zo goed of slecht. Een gedegen begripsverkenning is dan ook onontbeerlijk. Æ (a) In zijn betoog bekritiseert Aupers meerdere malen de gedachte als zou de term New Age te weinig onderscheidend vermogen hebben. Wat vind je van zijn kritiek? Vind je New Age een bruikbare term? Waarom wel/niet? (b) Wat zijn de belangrijkste bronnen van New Age als levensbeschouwing? (c) Aupers stelt dat New Age inmiddels geïnstitutionaliseerd is. Wat is zijn argumentatie? (d) Wat is de plaats van het zelf in de New Age? 2. Cold reading Een belangrijke techniek onder paragnosten is het zogenaamde cold reading. Via cold reading komen de paragnosten zaken over hun cliënten aan de weet, die ze vooraf niet hadden kunnen weten. Verder bestaat er ook nog zoiets als hot reading: het actief achterhalen van kennis over de cliënt (bijvoorbeeld via internet, of met de hulp van derden), en die als paranormaal verkregen kennis aan de cliënt presenteren.
26
Psychologie van de Magie
Æ (a) Beschrijf in eigen woorden en tenminste op basis van de tekst van Dutton (1988) wat cold reading en het Barnum-effect zijn. Vaak wordt de geldigheid van orakeltechnieken als astrologie of handlijnkunde bekritiseerd door te laten zien dat mensen geneigd zijn om algemene uitspraken als specifiek op hen van toepassing zijnde uitspraken te interpreteren (het zogenaamde Barnum- of Forer-effect). Æ (b) Wat vind je van deze wijze van bewijsvoering? (c) Welke overeenkomsten en verschillen zijn er tussen de uitkomsten van een psychologische test en die van een orakel? Hoe verandert het antwoord op deze vraag als je hem beantwoordt vanuit het perspectief van de proefpersoon/cliënt? Kijk nu nog eens terug naar de vorige vraag: zou je antwoord nu nog hetzelfde luiden? 3. Het placebo-effect en gebedsgenezing Dat geloven een rol speelt bij genezing, of ten minste verbetering van iemands conditie of ervaren welbevinden, wordt bewezen door het zogenaamde placebo-effect. De vermeende werkzaamheid van veel alternatieve therapieën wordt aan dit effect toegeschreven. Echter, ook wapperende witte jassen en de geur van jodium in ziekenhuizen zouden dit effect kunnen sorteren, dus placebo’s hebben ook invloed op wereldse zaken, tenminste voor zoverre ze bestaan, aldus één van de discussiepunten uit het review-artikel van Stewart-Williams (2004). Æ (a) Welke verschillende theorieën ter verklaring van het placebo-effect onderscheidt Stewart-Williams en hoe ziet hij hun onderlinge verhouding? Placebo’s zijn feitelijk een verzameling van door de patiënt/cliënt aan het genezingsproces toegeschreven omgevingsvariabelen, die invloed lijken te hebben op de waargenomen verandering in de toestand van deze patiënt/cliënt. We zouden echter ook de invloed van verschillen tussen personen kunnen bekijken, en de beliefs die zij hebben op de aard en mate van ervaren verbetering van de lichamelijke gesteldheid. Daarnaast kunnen we niet uitsluiten dat er een interactie-effect bestaat tussen de placebo-variabelen en de persoonvariabelen. (Voor de niet-psychologen geef ik een voorbeeld. Er is sprake van interactie, wanneer bij voorbeeld een placebo van het type A voor een persoon met karaktereigenschap X beter werkt dan voor een persoon met karaktereigenschap Y). Æ (b) Beschrijf enkele psychologische mechanismen en persoonlijkheidskenmerken volgens welke mensen geloof hechten aan Jomanda (en andere gebedsgenezers), en bespreek daarin tenminste het placebo-effect en de Fantasy-Prone Personality. (c) Wat is je mening over de wijze waarop Jomanda haar vermeende gave inzet en etaleert? Wat is de taak van de wetenschap bij
8.3 Suggesties voor verdieping De New Age beweging kent uitgesproken voor- en tegenstanders, en is ook in de kringen van intellectueel Nederland een begrip van betekenis. Schmidts (1998) bundel met interviews van voor- en tegenstanders biedt een fraai overzicht van hoe er door verschillende bekende Nederlanders over New Age wordt gedacht. Het standaardwerk over New Age is ‘New Age religion and western culture’ van Wouter Hanegraaff (1998). Hierin wordt niet alleen de verscheidenheid van het verschijnsel ten volste beschreven, maar worden ook de historische wortels zoals de gnosis besproken. Voor verdieping in het placebo-effect verwijs ik de lezer naar de uitgebreide bibli27
Psychologie van de Magie
ografie van het artikel van Stewart-Williams (2004), dat tot de verplichte literatuur van deze week behoort. Geïnteresseerden zouden zich ook kunnen verdiepen in de negatieve tegenhanger van de placebo: de zogenaamde nocebo. Het bestaan ervan is omstreden, maar de zogenaamde ‘voodoo-deaths’ worden met dit principe geassocieerd: mensen zouden letterlijk kunnen sterven van een irrationele angst, die gebaseerd is op niets anders dan het geloof dat ze behekst zouden zijn een goed overzichtsartikel over het spanningsveld tussen placebo’s en nocebo’s is dat van Herbert Spiegel (1997).
8.4 Literatuurlijst 8.4.1 Verplichte literatuur
Aupers, S. (2005a). New Age: De gnostische weg naar binnen. In In de ban van de moderniteit: De sacralisering van het zelf en computertechnologie (Ch. 2, pp. 17-34). Amsterdam, The Netherlands: Het Spinhuis. Aupers, S. (2005b). De sociale constructie van zelfspiritualiteit. In In de ban van de moderniteit: De sacralisering van het zelf en computertechnologie (Ch. 3, pp. 35-56). Amsterdam, The Netherlands: Het Spinhuis. Dutton, D.L. (1988). The cold reading technique. Experientia, 44, 326-332. Hoogduin, K., Kemp, E. de., & Houwelingen, A. van. (1996). ‘Fanstasy-prone personalities’, gebedsgenezing en Jomanda. Directieve Therapie, 16, 76-83. Janssen, J.A.P.J. (1998). Postmoderne bedevaart: Jomanda’s healing service te Tiel. In Nederland als religieuze proeftuin (Ch. 1, pp. 9-25). Nijmegen, The Netherlands: KSGV. Stewart-Williams, S. (2004). The placebo puzzle: Putting together the pieces. Health Psychology, 23, 198-206.
8.4.2 Verdiepingsliteratuur
Hanegraaff, W.J. (1998). New Age religion and western culture: Esotericism in the mirror of secular thought. Albany, NY, USA: State University of New York Press. Schmidt, M. (1998). De holle diamant: Het grote debat over New Age. Amsterdam, The Netherlands: L.J. Veen Spiegel, H. (1997). Nocebo: The power of suggestibility. Preventive Medicine, 26, 616-621.
28
Psychologie van de Magie
9. Bijeenkomst 7: Wicca en andere (post)moderne natuurreligies 9.1 Leerdoelen Na bestudering van de literatuur, het uitwerken van de opdrachten en het volgen van het minicollege is de cursist in staat om… 1. de verschillende vormen van de moderne natuurreligies te benoemen en van elkaar te onderscheiden. 2. het rechtvaardigingsdenken binnen de natuurreligies aan de hand het idee van de invention of tradition te beschrijven en verklaren. 3. de invloed van de tijdgeest op de verschijningsvormen van de moderne natuurreligies te duiden aan de hand van de termen individualisme en New Age. 4. het begrip ‘interpretative drift’ te kunnen toepassen en kritisch beoordelen.
9.2 Opdrachten 1. Begripsbepalingen van paganisme Alvorens we ons kunnen buigen over de socio-culturele aspecten van de moderne natuurreligies, is het noodzakelijk dat we ons eerst een beeld vormen over de fundamenten van deze groep overtuigingen en hun verschillende verschijningsvormen. Het inleidende artikel van Pearson (2005) biedt hiervoor een goed uitgangspunt vanuit een wetenschappelijk perspectief; terwijl Jennings (2002) een indeling geeft vanuit het paganisme zelf. Let erop dat de ene spreekt over ‘neopaganism’ en de andere over ‘paganism’, terwijl beide hetzelfde bedoelen. à Geef in eigen woorden een definitie van (neo)paganisme en Wicca, en geef aan hoe deze termen (of de groepen waarnaar ze verwijzen) zich tot elkaar verhouden. Naast een begripsverduidelijking en een beschrijving van de praktijken die geassocieerd worden met paganisme, geeft Pearson een beknopte geschiedenis van de stroming. Omdat Wicca aan de wieg stond van het paganisme vallen beide geschiedenissen samen tot op het punt waar paganisme zich als een losse entiteit en uiteindelijk parapluterm ontwikkelde. We kunnen daarom Pearsons werk naast dat van Ronald Hutton leggen, die in zijn lijvige ‘Triumph of the Moon’ de verschillende historische wortels samenbrengt, die samen Wicca deden ontstaan. Huttons historische analyse is in het minicollege van week zes behandeld. 2. ‘Invention of tradition’ De laatste en misschien wel meest bekende wortel van de Wicca is de gepopulariseerde historiografie van de heksenvervolging in het vroegmoderne Europa, die het gemunt zou hebben op aanhangers van een voorchristelijke vruchtbaarheidscultus. Met andere woorden: de moderne ‘heksen’ dachten lange tijd geestelijk/ ideologische afstammelingen te zijn van een zeer oude religie, die in de vroegmoderne tijd ondergronds was gegaan om de hekserijvervolgingen te kunnen overleven. Deze claim, ook wel de Murray-thesis genoemd, wordt tegenwoordig in wetenschappelijke kringen niet meer serieus genomen, maar een aantal rituele gebruiken die in de Wicca bestaan, hebben hun bestaan aan het geloof erin door de stichter van de Wicca, Gerald Gardner, te danken. Voor delen van de andere paganistische tradities, het Druïdisme en Asatrú geldt een proces 29
Psychologie van de Magie
van reconstructie van het verleden. Pete Jennings schreef zijn boekje ‘Pagan Paths’ (waarvan hoofdstuk 1 tot de facultatieve literatuur behoort) in 2002, lang nadat duidelijk was geworden, dat de Wicca geen continue traditie was. Jennings was hiervan op de hoogte, maar zoekt toch connecties met het verleden. De vraag rijst wat hierachter kan zitten. à Geef minimaal twee verklaringen voor het sterk aanwezige rechtvaardigingsdenken in paganistische kringen, waarvan je er (minimaal) één uit de beschikbare literatuur haalt (met name het hoofdstuk van Hutton (1997) is hier nuttig), en (minimaal) één op basis van eigen inzicht gestalte geeft. Je mag uiteraard gebruik maken van de door mij eerder in het minicollege besproken ideeën van het arbitraire begin van een religie en de ‘invention of tradition.’ 3. Individualisme, paganisme en New Age Eén van de eerste opvallendheden waarmee men geconfronteerd wordt wanneer men literatuur leest over paganisme/ Wicca, is het benadrukken dat de religie een heilig boek en de daaruit volgende ethische wetten ontbeert. Daaruit volgt meteen dat iedere paganist zijn of haar eigen pad kan volgen, en er weinig restricties zijn in de invulling van de eigen spiritualiteit. Evenwel zijn er drie principes geformuleerd waarin iedere paganist zich redelijkerwijs zou moeten herkennen (zie The Pagan Federation, 2000, in Jennings 2002): 1. 2. 3.
Love for and a Kinship with Nature. Reverence for the life fo rce and its ever-renewing cycles of life and death. A Positive Morality, in which the individual is responsible for the discovery and development of their true nature in harmony with the outer world and community. This is often expressed as: “Do what you will, as long as it harms none.” Recognition of the Divine, which transcends gender, acknowledging both female and male aspects of Deity.
Het tweede principe raakt duidelijk aan het onderwerp van het individualisme. Sterker nog, het principe balanceert tussen de twee vormen van individualisme die ik in het mini-college heb besproken: de expressieve en de utilitaristische variant (zie Bellah, Madsen, Sullivan en Tipton, 1985). Het individualisme uiteraard ook aan bod gekomen bij het thema New Age, waarin onder andere het aspect van authenticiteit van het zelf besproken werd zie Aupers (2005a, 2005b). à (a) Wat is op basis van de literatuur in de New Age bijeenkomst, de literatuur en van dit thema en het minicollege je oordeel over het individualisme van de paganist/ wiccan? Is hier sprake van een zelfde soort individualisme als bij New Age? Is het soort individualisme een functie van deze religies, of kan het beter verklaard worden uit het mensbeeld in onze westerse postmoderne beschaving als geheel? Beargumenteer! Naast de drie door de Pagan Federation opgestelde principes, die ‘vooraf geldend’ zouden moeten zijn voor iedereen die zich paganist noemt, heeft Ronald Hutton (1999) met betrekking tot Wicca een vijftal eigenschappen vastgesteld, die niet zozeer van binnenuit te allen tijde herkend zullen worden, maar die desalniettemin voor een geoefende observator van buitenaf zichtbaar zouden zijn: (1) het Goddelijke in de mens wordt benadrukt en naar buiten gebracht; (2) het traditioneel westers gedachte onderscheid tussen magie en religie wordt opgeheven; (3) het is een mysteriereligie; (4) de essentie ligt in de creatieve benadering van ritualiteit; (5) het is eclectisch en veranderlijk. à (b) Maak opnieuw een vergelijking tussen New Age en paganisme/ Wicca, dit keer op basis van de door Hutton concreet uitgewerkte beschrijvingen van bovenstaande vijf kenmerken. In hoeverre zijn beide stromingen overlappend, in welke mate uiteenlopend? Betrek ook zaken als wereldbeeld/theologie, geschiedenis en relatie met medegelovigen bij je antwoord.
30
Psychologie van de Magie
(c) En dan nu de hamvraag: hoe verhouden p aganisme en New Age zich tot elkaar? Maak daartoe eerst een Venn-diagram met (minimaal) twee cirkels: één voor de New Age, één voor het paganisme. Overlappen de cirkels of niet? Valt er één cirkel geheel binnen de andere? Geef daarna mede op basis van je antwoorden op 3a en 3b een korte argumentatie voor je keuze. (N.B. Je hoeft het niet eens te zijn met de conclusies die ikzelf eerder heb getrokken, je eigen mening telt, zo lang deze maar deugdelijk is onderbouwd). 4. Paganisme en ritualiteit Paganisme in groepsverband impliceert dat de deelnemers allemaal zijn ondergedompeld in het wereldbeeld, het samenstel van geloofsinhouden, die samenhangen met de religie. Rituelen verlangen zoveel tijd en energie, dat het niet anders kan, of de deelnemers hebben duidelijk gekozen voor deze lifestyle, als ik het zo mag omschrijven. Hieraan voorafgaand is er een proces geweest, dat deze personen in sync heeft gebracht met hun culturele omgeving. Tanya Luhrmann (1991) heeft dit proces de ‘interpretive drift’ genoemd. à (a) Geen in eigen woorden wat Luhrmann onder de term ‘interpretive drift’ verstaat. Geef een voorbeeld van dat proces binnen het paganisme. Geef tenslotte aan wat is de rol van beliefs is bij een interpretive drift? (b) Hoe zie je de relatie tussen het conditioneren van bijgeloof van Vyse (1997b) en de interpretive drift van Luhrmann (1991)? Zijnde mysteriereligies kan het niet anders dan dat in de groepsgebonden stromingen van het paganisme het ritueel centraal staat. In de godsdienstwetenschappen wordt vaak het basale onderscheid gemaakt tussen religious belief en ritual, en nergens lijkt dat onderscheid wezenlijker dan in deze mysteriereligies. Waar persoonlijke invullingen van geloofselementen (zoals de ontologische status van de Goden, wat er na de dood gebeurt, of waarom magie zou werken) onderling behoorlijk uiteen kunnen lopen, en – hetgeen Luhrmann (1991, p. 309) reeds aangaf – binnen een persoon niet eens consistent hoeven te zijn, moeten de motivatie en houding jegens de religie bij rituelen onderling wel goed zijn afgestemd, wil de ceremonie zin kunnen hebben en waardevol kunnen zijn voor de deelnemers. Maar wat je gelooft en wat je denkt dat je gelooft, zijn verschillende dingen, net zoals wat je tijdens een ritueel doet, en wat je denkt dat je doet. Volgens Hutton (1999, p. 397) ligt de nadruk ligt daarom niet zozeer op ‘how you should feel about the divine’, maar veeleer op ‘this is how you feel the divine’. Toch is dit niet zomaar een onderscheid tussen de Joods-Christelijke traditie en het paganisme, zoals Hutton eerst suggereert, maar strekt het zich uit tot een onderscheid tussen het oude (klassieke) en nieuwe paganisme, waar het respectievelijk draait om het gunstig stemmen van Goden en het zegenen van mensen, objecten en plaatsen (ibid, p. 398). à (a) Wat voor rol spelen beliefs bij paganisme volgens Luhrmann? (b) In hoeverre vind je Huttons benadering van paganistische ritualiteit verenigbaar met Luhrmanns idee van de interpretive drift? Bedenk hierbij dat Hutton in zijn bespreking van de ritualiteit het boek ‘Religion without Beliefs’ aanhaalt, terwijl Luhrmann aangeeft dat magiërs wel degelijk ‘beliefs’ hebben. (c) Wat vind je zelf van de waarde van het begrip ‘interpretive drift’ op basis van Luhrmann’s betoog? Betrek in je antwoord de kritische kanttekeningen uit het minicollege.
31
Psychologie van de Magie
9.3 Suggesties voor verdieping De interesse in Paganisme en Wicca heeft de laatste tien jaar wereldwijd een hoge vlucht genomen. In Nederland lijkt de interesse met name toegespitst op Wicca en solitaire ‘hekserij’. Een goede journalistieke bron, die zich toespitst op Wicca in de lage landen, is De Zutter (2003); een zeer evenwichtige en serieuze journalistieke bron voor paganisme en Wicca vinden we in het werk van Anthony Kemp (1993). Emic bronnen zijn er wat betreft Wicca in overvloed; de kwaliteit is overigens erg wisselend. Om een goede inside view te krijgen van de mysteriereligie, is Farrar en Farrar (1996) aan te bevelen. Niet alleen biedt deze bron (die twee boeken in één verenigd) inzicht in de rituelen van de jaarvieringen, maar ook rites de passages komen aan bod. Alle rituele activiteit wordt vanuit de folklore uitgelegd en geanalyseerd. Daarnaast komt uitgebreid de visie van de Wicca ter sprake. De hoeveelheid wetenschappelijke boeken over paganisme en Wicca neemt de laatste jaren ook toe: het onderwerp is, zeker in liberale academische kringen geaccepteerd, blijkens ook het ontstaan van het eerste peer-review tijdschrift voor Pagan Studies: ‘Pommegranate’. Een goede inleidende wetenschappelijke bron van de verschillende stromingen binnen het hedendaagse paganisme is Graham Harveys (1997) ‘Contemporary Paganism’. De historische wortels en bronnen van inspiratie van de beweging worden ontbloot in Jones en Pennick (1995). Sarah Pike (2001) heeft zich gericht op het vraagstuk van de identiteit van de pagans, terwijl Douglas Cowan (2005) de rol van het internet inzake het paganisme heeft onderzocht. Susan Greenwood (2000), tenslotte, laat zich lezen als een wetenschappelijk commentaar op het naturalisme van Luhrmann (1991), en culmineert in een betoog de ‘Otherworld’ serieus te nemen als bestaand verschijnsel. Vooral daarom laten beide boeken zich samen lezen als een discussie over hoe het wetenschappelijk bedrijf de te bestuderen fenomenen behoort te benaderen.
9.4 Literatuurlijst 9.4.1 Verplichte en facultatieve literatuur Hutton, R. (1997). Grandchildren of the shadows. In Triumph of the Moon (pp. 389-416). Oxford: Oxford University Press. Luhrmann, T. (1991). Interpretive drift: The slow shift towards belief. In Persuasions of the Witch’s Craft: Ritual Magic in Contemporary England (pp. 307-323). Cambridge, MA: Harvard University Press. Pearson, J.E. (2005). Neopaganism. In W.J. Hanegraaff (Ed.) Dictionary of Gnosis and Western Esotericism (Vol. II, pp. 828-834). Leiden: Koninklijke Brill. Jennings, P. (2002). Introduction. In Pagan Paths: A Guide to Wicca, Druidry, Asatru, Shama nism and Other Pagan Practices (pp. 7-24). London: Rider. [FACULTATIEF] 9.4.3 Verdiepingsliteratuur Cowan, D.E. (2005). Cyberhenge: Modern pagans on the internet. New York, NY, USA: Routledge. Farrar, J., & Farrar, S. (1996). A witches’ bible: The complete witches’ handbook. Custer, WA, USA: Phoenix Publishing. Greenwood, S. (2000). Magic, witchcraft, and the otherworld: An anthropology. Oxford, UK: Berg. Harvey, G. (1997). Contemporary paganism: Listening people, speaking earth. New York, NY, USA: New York University Press. Jones, P., & Pennick, N. (1995). A history of Pagan Europe. London, UK: Routledge. Kemp, A. (1993). Witchcraft and paganism today. London, UK: Brockhampton Press. Pike, S.M. (2001). Earthly bodies, magical selves: contemporary pagans and the search for community. Berk eley, CA: University of California Press. Zutter, J. de. (2003). Eko Eko: Een halve eeuw Wicca. Antwerpen, Belgium: Houtekiet.
32
Psychologie van de Magie
10. Bijeenkomst 8: Magisch denken en wetenschapsbeoefening 10.1 Leerdoelen Na bestudering van de literatuur, het uitwerken van de opdrachten en het volgen van het minicollege is de cursist in staat om… 1. te beargumenteren waarom de relatie tussen het fenomeen magisch denken en de psychologische wetenschapsbeoefening zo precair is. 2. in eigen woorden de begrippen reactiviteit en reflectiviteit uit te leggen, en aan de hand van een voorbeeld aan te geven hoe ze in de psychologie bestaan. 3. een overzicht te geven van de aard van en centrale punten in de discussie tussen de parapsychologen en de sceptici over psi-fenomenen. 4. aan de hand van de begrippen dualisme, etnocentrisme en animisme de problemen met de traditioneel-wetenschappelijke conceptualisatie van magisch denken aantoonbaar te maken, en daartoe een alternatief voor te stellen.
10.2 Opdrachten 1. Reactiviteit en reflectiviteit De wederzijdse beïnvloeding tussen onderzoeker en studieobject wordt wel aangeduid met de termen reactiviteit en reflectiviteit. Æ (a) Vertel in je eigen woorden wat reactiviteit en reflectiviteit zijn en waarom deze begrippen juist in een psychologische context en gegeven het onderwerp van magie zo belangrijk zijn. In zijn hoofdstuk ‘Living with witchcraft’ bespreekt Ronald Hutton de reactiviteit van het werk van Tanya Luhrmann in relatie tot de wiccans die ze onderzocht. De meningen over haar optreden zijn overwegend negatief, met hier en daar een uitzondering. Hutton zelf is milder over haar optreden, misschien wel omdat hij het spanningsveld tussen de wetenschap en de wereld van de magie van beide perspectieven heeft leren zien. Æ (b) Wat vind je zelf van de handelingswijze van Luhrmann? Welke verantwoordelijkheden voor elk van de kanten (de wetenschap en de bestudeerde sociale groep) heeft een onderzoeker volgens jou? Welke weegt het zwaarste? Hutton definieert reflectiviteit deels ook als “de bereidheid van geleerden om zich bewust te laten worden van de mogelijke invloed van eigen vooroordelen, instincten, emoties en persoonlijkheidseigenschappen op hun kijk op het bestudeerde object” (Hutton, 2003, p. 259).
Æ (c) Geef een eigen voorbeeld van een onderzoek of onderzoeker, of wetenschappelijke praktijk waarin men niet reflectief was (i.e. een geval waarin vooroordelen, instincten, en dergelijke, de kijk op een bestudeerd object beïnvloedde). In welke mate is zoiets ernstig? Denk je dat waardevrije wetenschap bestaat of mogelijk is?
33
Psychologie van de Magie
2. Casus: Parapsychologie en scepticisme Door de nadruk te leggen op de wisselwerking tussen wetenschapper en studieobject zou het beeld kunnen ontstaan, dat het hier om twee homogene entiteiten gaat, die alleen in hun relatie tot elkaar enigszins kunnen veranderen. Niets is echter minder waar: de wetenschap is allerminst eenvormig te noemen, en blijkt lang niet altijd vanuit eenzelfde paradigma te opereren. Zo laait bij tijd en wijle de discussie op tussen de parapsychologie en de sceptici over het al dan niet bestaan van psi-fenomenen. Ik wil niet inhoudelijk hierin treden, maar wel een zicht bieden op de discussie die er rondom is ontstaan, om de wijze van argumenteren rondom een controverse in beeld te brengen wanneer er wereldbeelden botsen. Eerst moeten we echter duidelijk zijn hoe de parapsychologie zich verhoudt tot de wereld van de magie. Æ (a) Wat is de relatie tussen het fenomeen ‘magisch denken’ en de claims van de parapsychologie? Welk oordeel over (sommige aspecten van) magisch denken zouden we moeten vellen indien de claims van de parapsychologen zouden stroken met de realiteit? (b) Geef een schets hoe het debat tussen de parapsychologen en de sceptici zich over de jaren ontwikkeld heeft. En belangrijk punt inzake de relatie tussen de parapsychologie en de reguliere psychologie is dat beide disciplines volstrekt andere vragen stellen. Zo wordt wel eens geopperd dat de godsdienstpsychologie zich buigt over de vraag waarom mensen geloven en hoe ze dat vorm geven, terwijl de parapsychologie op zoek gaat naar de vermeende realiteit achter deze beliefs in bovennatuurlijke zaken. Æ (c) Wat vind je van dit onderscheid tussen de parapsychologie en de godsdienstpsychologie? Vind je dat beide disciplines elkaar overlappen? Hoe verhouden de antwoorden die beide disciplines zich geven tot elkaar? (d) Zou de parapsychologie volgens jou een onderdeel van de reguliere opleiding psychologie moeten zijn? Waarom wel/niet? 3. Etnocentrisme en dualisme in wetenschappelijk denken David Abram en Tim Ingold bekritiseren het traditionele wetenschappelijke bedrijf van etnocentrisme en dualistisch denken in het kader van magisch denken. Feitelijk stellen ze dat veel van de conceptualisaties rondom magisch denken uiteindelijk zijn voortgekomen uit een impliciet Christelijk wereldbeeld, van waaruit uitheemse magische praktijken werden geïnterpreteerd. Æ (a) Hoe verschilt het concept magie bij beide auteurs inhoudelijk van de definitie die de traditionele wetenschap eraan heeft gegeven? Gebruik in je antwoord de termen dualisme en animisme. (Let erop dat Ingold het woord ‘magie’ niet in de mond neemt, maar dat je wel kunt beredeneren hoe hij daar tegenaan zou kijken). Bij Ingold (2006) tref je de term ‘Relational Constitution of Being’ aan. Hij beschrijft daarmee dat het niet nuttig is om naar een organisme als losstaande, of afzonderlijk kenbare, entiteit te kijken, maar dat een zijnde altijd als een relatie gedacht moet worden, waarbij niet zozeer de grens tussen de binnen- en buitenwereld belangrijk is, maar de route die een organisme door de wereld neemt. Verder is het belangrijk, zo stelt hij, om in te zien, dat een organisme niet één traject volgt, maar meerdere trajecten tegelijkertijd. En feitelijk gaat het niet zozeer om de relatie tussen twee dingen, maar het spoor waarlangs deze dingen in relatie tussen elkaar staan, het spoor waarlangs het leven wordt geleefd. Zo beschouwd, kan animisme niet meer anders begrepen worden als “het dynamisch transformerend potentieel van het gehele veld van relaties waarin wezens en gesteldheden van alle soorten (…) elkaar continue en wederkerig laten ontstaan” (p. 10). Wie je bent zou volgens hem op elk moment anders beantwoord moeten worden, en je persoon zou altijd als een onlosmakelijk deel van de wereld begrepen moeten worden. Deze kijk op de wereld, waarbij de
34
Psychologie van de Magie
toevallige onderlinge relaties centraal staan, en het reële boven het ideële staat, doet denken aan Jungs synchronistische wereldbeeld. Æ (b) Bespreek de relatie tussen Ingolds en Jungs kijk op de plaats van de mens in zijn wereld. In hoeverre zijn ze in overeenstemming, in hoeverre zijn ze verschillend? (Dit is een moeilijke vraag, maar er zijn vele wegen naar een waardevol antwoord). 4. Een stukje Abrams (facultatief)
N.B. Onderstaande met een asterisk (*) gemarkeerde vragen zijn facultatief, daar ze lezing van het hoofdstuk van Abrams (1996) verlangen. Als je deze vragen maakt, zijn hier bonuspunten mee te verdienen: als elk van de vragen als een voldoende wordt beoordeeld, krijg je 0.5 bonuspunt op je eindcijfer van deze week. De personen die de laatste bijeenkomst presenteren kunnen deze vragen ook inleveren. Vraag 5 (hieronder) behoort evenwel tot de verplichte vragen. Lees dus verder…
Hoewel zowel Abram als Ingold tamelijk metaforisch te werk zijn gegaan in het beargumenteren van hun standpunten, vinden we juist in de exactere kant van de psychologie empirische ondersteuning voor hun conceptualisaties van de menselijke cognitie. Keer op keer blijkt dat veel van onze cognitieve processen zich op een veel basaler niveau afspelen dan in de traditionele psychologie werd aangenomen. Veel van onze kennis van de wereld is niet gelegen in een databank van mentale representaties, maar vervat in de afstemming die onze actie-systemen hebben met de wereld waarin ze opereren. Van veel van die afstemming zijn we ons amper bewust, maar het is mogelijk om die afstemming weer opnieuw te leren kennen en aldus in ons bewustzijn te krijgen. Ik kom hier op het punt dat Abram (1996) maakt over het fenomeen magie. Hij stelt dat “de meest ontwikkelde definitie van ‘magie’ die heden ten dage circuleert in de Amerikaanse tegencultuur ‘het vermogen of de kracht om het eigen bewustzijn volgens de wil te veranderen’ is” (p. 9), zonder dat men zich afvraagt wat de reden voor de exercitie zou kunnen zijn. Wat die reden zou moeten zijn, zouden we volgens Abram kunnen ontdekken door naar de tribale samenlevingen te kijken, waar magie nog in alle nuchterheid en in met ecologische empathie wordt beoefend. Æ *(a) Wat zou Abrams mening zijn over de New Age beweging, gegeven het citaat in de tekst hierboven?
*(b) Bespreek de relatie tussen magie en ecologie zoals Abram die trekt en betrek ook Ingolds idee van de ver-
wondering daarin. In hoeverre is het inzicht in die relatie nuttig voor onze maatschappij en wetenschapsbeoefening?
*(c) Geef je beargumenteerde mening over de artikelen van Ingold en Abram. Wat vond je sterke punten, wat minder sterke? In hoeverre hebben beide auteurs je een nieuwe kijk op zaken gegeven?
5. Vrije opdracht
N.B. ‘Vrij’ betekent hier niet ‘facultatief’ maar ‘vrij invulbaar’, je moet deze vraag dus wel maken!
In deze cursus heb ik telkens gepoogd om de afzonderlijke onderwerpen onderling met elkaar in verband te brengen. Zo’n aanpak zorgt voor een coherent geheel, dat beter te begrijpen is, doordat het kennis direct een plaats geeft. Het beperkt echter de mogelijkheden van interessante uitstapjes voor elk thema, die soms toch wezenlijk zijn voor een werkelijk kennen van de materie. Omdat ik echter niet wil dat dit thema geheel voorgekauwd aan de cursisten voorgeschoteld wordt, wil ik iedereen in staat stellen een eigen onderwerp binnen het thema van deze week te formuleren en behandelen. Æ Bedenk een eigen inzicht- of discussievraag over het thema ‘Magisch denken en wetenschapsbeoefening’, ’die je – deels door gebruik te maken van de aangeboden literatuur van deze week – daarna ook daadwerkelijk beantwoordt.
35
Psychologie van de Magie
Spelregels: • Gebruik minimaal ½ A4 voor de beantwoording van je vraag. • Uitwisseling van vragen is toegestaan (i.e. dat je elkaar de vragen stelt, en voor elkaar beantwoordt). • Geef bij uitwisseling telkens duidelijk aan wie de vraagsteller is geweest, en wie de antwoordgever. • Zorg er bij uitwisseling wél voor dat je minimaal één vraag hebt gesteld en één antwoord hebt gegeven. • Lever altijd volledige sets van vraag- en antwoord in (in geval van uitwisseling geef je dus ook de vraag van de ander waarop je antwoord gaf + je antwoord, én de vraag die je zelf stelde + het antwoord dat de ander gaf, hetgeen neerkomt op in totaal twee vragen met hun bijbehorende antwoorden). N.B. Mocht je niet helemaal scherp hebben wat elk van deze typen vragen (inzicht en discussie) inhoudt, geef ik een beknopte uitleg. Bij een inzichtvraag wordt er gezocht naar de relatie tussen een of meerdere tekstelementen en iets buiten de tekstelementen. Het is een vraag die verbanden tussen verschillende teksten wil blootleggen; verlangt dat de relatie van twee of meerdere begrippen aangetoond wordt gemaakt; een inzicht wil destilleren uit een tekst; en/of een toepassing van een theoretisch concept bevraagt. Voorwaarde bij al deze vormen, is dat de vraag zich richt op aspecten die zelf niet expliciet in de tekst(en) worden vermeld, noch op de door de auteur(s) van die tekst(en) geformuleerde doelstellingen. Bij een discussievraag gaat het om het innemen van een positie van bij een stelling. Zo’n vraag verlangt de beargumenteerde mening over een onderwerp. Voorwaarde hierbij is dat de argumenten voor die mening minimaal de eventueel in de publicatie genoemde dan wel afweegt en tegenover elkaar zet, dan wel – optimaal – er zelfstandig een aantal aan toevoegt.
10.3 Suggesties voor verdieping De relatie tussen magie, religie en wetenschap is complex. Het thema ‘magisch denken en wetenschapsbeoefening’, zoals ik het hier gestalte heb gegeven, kan niet anders dan erg beknopt zijn in de behandeling van dit veelzijdige onderwerp. Vandaar dat een aantal van de suggesties betrekking heeft op aspecten die ik in het thema nauwelijks aan de orde heb laten komen. Het betreft dan met name de dynamische systeem theorie en wetenschappelijke zelfreflectie. Laat ik eerst echter wat suggesties geven ter verdieping van de onderwerpen die wel aan bod komen in het thema; we komen dan vanzelf op wat nieuw terrein. Ten eerste is daar de problematiek van de parapsychologie en alle studies die bovennatuurlijk geachte onderwerpen als onderzoekbaar veronderstellen. Een zeer recent, uiterst controversieel en inmiddels zeer bekend boek over bijna-doodervaringen, geschreven door de arts Pim van Lommel (2007) lijkt enerzijds een leven na de dood te suggereren, en claimt anderzijds een wetenschappelijke visie te vertegenwoordigen. Onze vorige onderwijsdirecteur en hoogleraar Godsdienstpsychologie Jacques Janssen, liet in zijn onlangs uitgesproken afscheidsrede felle kritiek horen op Van Lommels conclusies, maar leek evenzo te worstelen met het gebrek van de wetenschap in het algemeen en de psychologie in het bijzonder de antwoorden op de Grote Vragen te kunnen geven (zie Janssen, 2009). Ten tweede, en in tegenstelling met het wegstrepen van initiatieven vanuit de wereld van het bovennatuurlijk geachte, om te zien wat er overblijft, zien we ook pogingen die met wetenschap beginnen en dan toe te voegen wat empirisch beklijft. Meestal eindigen deze exercities bij een naturalistische beschrijving van complexiteit, waaraan een immanente heiligheid wordt toegeschreven, zoals in het wetenschappelijk pantheïsme (zie Goodenough, 1998, voor een voorbeeld uit de biologie, en Harrison, 1999, die een nadrukkelijke koppeling met paganisme en mystiek poogt te maken). De stap naar het alternatief verstaan animisme van Ingold (2006) en Abram (1996) is dan niet ver meer. Een verrassend compatibele studie aan die van deze auteurs is het boek ‘The way of Wyrd’ van de sociaal psycholoog Brian Bates (2005/1983) dat in romanvorm een accuraat psycho-historisch beeld schetst van pantheïsme en animisme in de Aglosaksische wereld rond de periode van de kerstening, en verrassende overeenkomsten met het wetenschappelijk holisme van onze tijd oplevert. 36
Psychologie van de Magie
Ten derde kunnen we reflectiviteit, die in dit thema besproken werd, doortrekken naar het wetenschappelijk bedrijf per se, en komen dan op de zelf-analyse en zelfkritiek van de wetenschap, die bijvoorbeeld de wetenschapsociologie kenmerkt. Want zelfs voorbij de scheiding tussen parapsychologie en reguliere wetenschap, zien we een schisma tussen de humaniora enerzijds en de natuurwetenschappen anderzijds, waartussen de sociale wetenschappen, en dan met name de psychologie, zich bevinden. Omdat beide paradigma’s in deze cursus aan het woord zijn geweest’, is het goed op deze scheidslijn te wijzen. John Brockman (1995) betoogt dat de klassieke intellectueel, die we kunnen vertalen met ‘de geleerden uit de menswetenschappen’ terrein heeft verloren ten gunste van de natuurwetenschapper, en dat we voor de beantwoording van de Grote Vragen bij die laatste te rade zouden moeten gaan. Evenwel is het net zo wezenlijk om meteen vast te stellen, dat er geen eenduidig natuurwetenschappelijk model van de mens bestaat, en dan de nieuwste inzichten uit bijvoorbeeld de cognitiewetenschappen en life sciences heel goed aan blijken te sluiten bij veel intuïtieve en metaforische gedachten die in sommige gebieden van de humaniora opgeld hebben gemaakt: zo zijn er bijvoorbeeld theoretische koppelingen mogelijk tussen het werk van Tim Ingold en de dynamische systeem theorie, die toch wel behoort tot de state of the art bij het modelleren van complexe systemen in de moderne natuurwetenschappen. De dynamische systeem theorie breekt radicaal met het symbolisch representationalisme, dat heden ten dage dominant is in psychologische benaderingen van magie en religie. Misschien dat de psychologie daarom geen stelling zou moeten nemen tussen één der beide kampen, maar moeten leren erkennen, dat het wellicht de discipline bij uitstek is, die de noodzakelijk brug tussen beide slaat. Voor de casus animisme, zo gesteld, is het helemaal niet zo’n vreemde gedachte als we de absolute scheidslijn tussen mens en wereld oplossen en ze samen als een open systeem opvatten, dat zich over tijd ontwikkelt als een functie van gesteldheden die niet vooraf bestaan, maar uit interactie geboren worden. Misschien is dat het diepste inzicht dat we kunnen distilleren uit observaties van mensen die gezichten in de wolken zien.
10.4 Literatuurlijst 10.4.1 Verplichte en facultatieve literatuur
Honorton, C. (1993). Retoriek boven inhoud: De armzalige toestand van het skepticisme. Tijdschrift voor Parapsychologie, 61(2/3), 85-109. Hutton, R. (2003). Living with witchcraft. In Witches, Druids and King Arthur (pp. 259-294, 345348). London: Hambledon and London. Ingold, T. (2006). Rethinking the animate, reanimating thought. Ethnos, 71, 9-20. Abram, D. (1996). The ecology of magic. In The Spell of the Sensuous (pp. 3-29). New York: Vintage Books. [FACULTATIEF] 10.4.2 Verdiepingsliteratuur Brockman, J. (1995). The third culture: Beyond the scientific revolution. New York, NY, USA: Simon & Schuster. Lommel, P. van. (2007). Eindeloos bewustzijn: Een wetenschappelijke visie op de bijna-dood ervaring. Kampen, the Netherlands: Ten Have. Janssen, J.A.P.J. (2009). The disappearing object phenonemon: Over religie en cultuur en kunst en wetenschap. Nijmegen, The Netherlands: Radboud University Nijmegen. Goodenough, U. (1998). The sacred depths of nature. New York, NY, USA: Oxford University Press. Harrison, P. (1999). The elements of pantheism: Understanding the divinity in nature and the universe. Shaftesbury, UK: Element Books. Bates, B. (2005). The Way of Wyrd: Tales of an Anglo-Saxon sorcerer. Carlsbad, CA, USA: Hay House. Original work published 1983.
37