Koningin Wilhelminalaan 5 | 3527 LA Utrecht Postbus 2758 | 3500 GT Utrecht T 030 - 233 23 37 |
[email protected] Postbank 194416 | KvK 40532318 Midden-Nederland
Divosa-monitor 2013 Bundeling van de Divosa-monitor factsheets 2013
Inhoud: > Bijstandsuitkeringen 2012 > Bijstandsbudget 2012 > Participatiebeleid 2012 > In- en uitstroom 2012 > Intergemeentelijke samenwerking
Koningin Wilhelminalaan 5 | 3527 LA Utrecht Postbus 2758 | 3500 GT Utrecht T 030 - 233 23 37 |
[email protected] Postbank 194416 | KvK 40532318 Midden-Nederland
Divosa-monitor factsheet: Bijstandsuitkeringen 2012 Datum:
21 maart 2013
> Aantal WWB-uitkeringen stijgt naar 324.850 > Groei: 2,9% > Stijging onder 27-plussers: 5% > Daling onder 27-minners: 15% > Groei bij 58% van de gemeenten > Sombere prognoses: bijstand blijft stijgen > Winstwaarschuwing: inkomensdeel valt later uit
Voorwoord De Divosa-monitor verandert… Aan meningen geen gebrek in de wereld van werk en bijstand. Maar het loont om naar de feiten te kijken. Daarvoor vonden we jaren geleden de Divosa-monitor uit. Inmiddels is die uitgegroeid tot een instituut. Wat begon als een jaarlijks boekje, is inmiddels een aantal pdf-jes per jaar. Ze worden al lang niet meer gedrukt, maar wel vaak geraadpleegd. Als je geen boekjes meer drukt, dan is het ook mogelijk om de monitor de vorm aan te laten nemen van frequenter verschijnende ‘factsheets’, die feiten in beeld brengen, trends en achtergronden beschrijven en makkelijk zijn te verversen. Dit document is onze eerste poging daartoe. … de prognoses helaas nog niet. En wat zijn dan de feiten? Het aantal mensen in de bijstand bleef vorig jaar stijgen. Vooral in het laatste kwartaal van 2012 was het druk bij de inschrijfbalies van sociale diensten. Voor elke vacature zijn er inmiddels vijf werklozen en de bijstand stroomt vol met mensen die hun baan kwijt raken, hun WW-rechten hebben opgesoupeerd en hun spaargeld hebben opgemaakt. Tot op heden zien de leden van Divosa, de managers van sociale diensten, geen verbetering. De instroom blijft dit voorjaar toenemen en steeds meer mensen die bijstand aanvragen, hebben flinke schulden. Het vet en de buffers, het raakt allemaal op. Leven van een bijstandsuitkering verandert in een acrobatische act nu de koopkracht daalt en mensen steeds vaker schulden hebben. Gemeenten beginnen te lijken op hun klanten. Ook zij moeten financieel koorddansen. En de nieuwe bijstandcijfers en ramingen brengen slecht nieuws. Het inkomensdeel voor 2013 zal lager uitvallen dan eerder ingecalculeerd. Het vet en de buffers, het raakt allemaal op. Bij iedereen. René Paas, voorzitter Divosa
2
Ontwikkeling bijstandsuitkeringen Het aantal bijstandsuitkeringen stijgt voor het vierder achtereenvolgende jaar. In 2012 met bijna 3%. Tegen de trend in, daalt het aantal bijstandsgerechtigden onder de 27 jaar. De trend verschilt per gemeente: bij 43% van de gemeenten stabiliseerde of daalde het bestand. Eind december 2012 verstrekten alle sociale diensten samen 324.850 WWB-uitkeringen aan mensen onder de 65 jaar. Dat zijn er ruim 9.000 meer dan een jaar eerder, een stijging van bijna 3%. Hiermee is 2012 het vierde jaar op rij waarin het aantal bijstandsuitkeringen stijgt. Ook het aantal IOAW- en IOAZ-uitkeringen steeg in 2012. Figuur 1. Ontwikkeling bijstandsuitkeringen 400000 380000 360000 340000 320000 300000
WWB <65 jaar
280000
WWB, IOAW en IOAZ (BUIG)
260000
Jaargemiddelde BUIG
240000 220000 200000
Bron: CBS, cijfers over 2012 zijn voorlopig. BUIG is exclusief BBZ.
Tabel 1. Ontwikkeling bijstandsuitkeringen 2009
2010
2011
2012
WWB <65 jaar Ontwikkeling
280.800 8,5%
306.980 9,3%
315.680 2,8%
324.850 2,9%
IOAW en IOAZ Ontwikkeling
9.610 22,6%
11.050 15%
11.200 1,4%
12.650 12,9%
WWB + IOAW en IOAZ (BUIG) Ontwikkeling
290.410 8,9%
318.030 9,5%
326.880 2,8%
337.500 3,2%
WWB + IOAW en IOAZ (BUIG) jaargemiddelde Ontwikkeling
279.028 1,9%
308.651 10,6%
326.153 5,7%
331.141 1,5%
bron: CBS, bewerking Divosa, cijfers over 2012 zijn voorlopig. Het gaat om standcijfers van eind december van een jaar. BUIG is exclusief BBZ.
3
Sterke groei WWB in november en december Vooral in november en december is het aantal WWB-uitkeringen gestegen. In december met ruim 2.500 stuks. De trend duidt op een verdere stijging. De ontwikkeling van het aantal WWB-uitkeringen per maand vertoont in 2012 een grillig patroon. Het is de laatste vier jaren gebruikelijk dat het aantal uitkeringen in de zomermaanden daalt en in het najaar weer oploopt. De beperkte stijging in de maanden februari-mei vormen daar een uitzondering op. Figuur 2. Ontwikkeling WWB-uitkeringen (<65 jaar) in 2012 per maand 3000 2500 2000 1500 2012
1000
Lineair (2012)
500 0
1
-500
2
3
4
5
6
7
8
9 10 11 12
-1000 bron: CBS, cijfers over 2012 zijn voorlopig
Versnelde stijging bij 27-plussers Onder alle 27-plussers neemt het aantal uitkeringen met 5% toe. De stijging is het sterkst onder de leeftijdscategorie 27 tot 35 jaar (10%). De andere categorieën stijgen minder hard. Met name de gestage toename van het aantal uitkeringen onder 55-plussers (3% in 2012) kan de hoeveelheid bijstandsuitkeringen in de toekomst beïnvloeden omdat deze leeftijdscategorie minder snel uitstroomt uit de bijstand. Figuur 3. Ontwikkeling WWB-uitkeringen naar leeftijdscategorie 100000 90000 80000 70000 60000 50000
27 tot 35 jaar
40000
35 tot 45 jaar
30000
45 tot 55 jaar
20000
55 tot 65 jaar
10000 0
bron: CBS, cijfers over 2012 zijn voorlopig
4
Jonger dan 27 jaar
Daling onder 27-minners zet sterk door Waar alle andere leeftijdsgroepen een stijging laten zien, is het aantal uitkeringen aan jongeren onder de 27 jaar in 2012 met 15% afgenomen. In 2011 daalde het aantal uitkeringen aan deze groep ook tegen de algemene trend in. Toen met 3%. Sinds 2011 heeft er een trendbreuk plaatsgevonden in de leeftijdsgroep jonger dan 27 jaar. Liep deze groep doorgaans gelijk op in de ontwikkeling met de groep van 27 tot 35 jaar. Vanaf 2011 is dat veranderd. Tot december 2010 lopen de beide leeftijdsgroepen redelijk gelijk op. Hun aantallen stijgen en dalen op hetzelfde moment (zie figuur X). Dat verandert vanaf begin 2011. De leeftijdsgroep van jonger dan 27 jaar stroomt veel sneller uit. In september is de daling het grootste (start schooljaar). Vanaf januari 2012 zien we dat er een tegengestelde trend ontstaat. Waar het aantal bijstandsgerechtigden tussen 27 en 35 jaar blijft toenemen, daalt het aantal jongeren onder de 27 in de bijstand. Mogelijke oorzaken zijn: > Het invoeren van een zoektermijn voor 27-minners. Per 1 januari 2012 zijn jongeren verplicht eerst vier weken naar werk te zoeken voordat zij recht hebben op een uitkering. Uit de Divosamonitor 2012 bleek dat een derde van de gemeenten al in 2011 een wachttijd invoerde voor jongeren onder de 27 jaar. > De invoering van een huishoudinkomenstoets. Van 1 januari 2012 tot eind mei kregen nieuwe aanvragers van een bijstandsuitkering per huishouden slechts één uitkering. Dit kan vooral voor jongeren nadelig uitpakken. > Meer aandacht voor scholing. Vooral in januari 2012 en september 2011 en 2012 neemt het aantal uitkeringen aan 27-minners af. Dit zijn de instapmomenten voor het reguliere onderwijs. Dit kan er dus op wijzen dat jongeren massaal gestimuleerd zijn een opleiding te volgen of hervatten. Zij komen dan in aanmerking voor studiefinanciering. > Meer aandacht voor uitzendwerk. Uit de Divosa-monitor van 2012 bleek dat sociale diensten vooral jongeren expliciet wezen op de mogelijkheden van uitzendwerk. Mogelijk wisselen jongeren periodes van werkloosheid af met periodes van werk, want uit de reguliere werkloosheidcijfers blijkt dat de werkloosheid in de leeftijdscategorie tot 24 jaar de afgelopen twee jaar juist het hardste is gestegen.1 Figuur 4. Maandelijkse ontwikkeling WWB naar leeftijdscategorie 2000 1500 1000 500 0 -500 -1000 -1500 -2000 Ontwikkeling jonger dan 27 bron: CBS, cijfers over 2012 zijn voorlopig
1
5
CPB (2013), p.50
Ontwikkeling 27 tot 35 jaar
Verschillen per gemeente Hoewel landelijk gezien het WWB-bestand is gegroeid, zijn er verschillen per gemeente. In 58% van de gemeente groeit het bijstandsbestand ook. Tegen de landelijke trend in zijn er relatief veel gemeenten waar het aantal uitkeringen is gedaald (20%) of gelijk is gebleven (23%). De gemeenten waar het aantal uitkeringen is gedaald of gelijk gebleven, zijn verdeeld over het hele land. Kleine concentraties van dalers bevinden zich in de kop van Noord-Holland, rond Haarlemmermeer, in Noordwest Groningen, Zeeland en Zuid-Limburg. Stijgers zijn vooral te vinden in het midden van Noord-Holland, heel Friesland en rond Meppel en Apeldoorn. Kaart 1. Ontwikkeling WWB-bestand (<65 jaar) per gemeente 2011-2012
bron: CBS. Percentages per gemeente zijn berekend door vergelijking van de absolute WWB-cijfers van december 2011 en 2012. Cijfers over 2012 zijn voorlopig.
6
Prognose ontwikkeling bijstand Door de slechte economische situatie blijft het aantal bijstandsgerechtigden stijgen. Hoewel de economie vanaf 2014 licht zal groeien, blijft de werkgelegenheid achter. Ook in de uitzendsector waar juist de kansen voor bijstandsgerechtigden liggen. Vanaf 2014 zorgt de komende Participatiewet voor extra toeloop op de bijstand. Licht economisch herstel start in 2013 In 2012 kromp de economie. In het eerste kwartaal 2013 zet die krimp door. Daarna volgt een voorzichtig herstel, hoewel de totale groei in 2013 bij elkaar negatief uitpakt. In 2014 verwacht het Centraal Plan Bureau (CPB) een lichte economische groei.2 Tabel 2. Kerncijfers economie, arbeidsmarkt en bijstand 2009
Economische groei (BBP) Groei werkgelegenheid
2010
2011
2012
2013
2014
(raming)
(raming)
-3,7% -1,1%
1,6% -0,6%
1% -0,5%
-0,9% -0,5%
-0,5% -0,75%
1% -0,25%
Werkloze beroepsbevolking 15-64 Idem in % van de beroepsbevolking
377.000 4,8%
426.000 5,4%
419.000 5,4%
507.000 6,4%
605.000 7,75%
625.000 7,75%
Bijstand (WWB/IOAW/IOAZ) Idem in % van de beroepsbevolking
278.000 3,54%
308.000 3,93%
326.000 4,17%
330.000 4,19%
355.000 4,47%
380.000 4,76%
Bron: CEP, 2012, de werkeloze beroepsbevolking is gebaseerd op de nationale definitie. Volgens de internationale definitie is de werkloze beroepsbevolking kleiner.
Werkgelegenheid blijft tot in 2014 dalen De werkgelegenheid daalde in 2012 met een 0,5%. De CPB-ramingen voor de komende twee jaar blijven somber. De werkgelegenheid daalt met 0,75% in 2013 en met 0,25% in 2014. Uitzondering op deze trend is de zorgsector, waar de werkgelegenheid blijft groeien. Deze groei is echter niet genoeg om het verlies van banen in de marktsector en bij de overheid te compenseren. Hierdoor loopt de werkloosheid verder op en verruimt de arbeidsmarkt. Eind 2012 stonden er tegenover elke vacature vijf werklozen. Het CPB verwacht dat die verhouding dit en komend jaar nog verder verruimt door de groei van de werkloosheid en een daling van het aantal vacatures. 3 Daling uitzendbanen voorspeld De afname van het aantal banen in de uitzendsector zal tot een toename leiden van het aantal bijstandsgerechtigden in 2013. Eén op de vier bijstandsgerechtigden die uitstroomt naar werk, doet dat via een uitzendbaan. Maar het aantal banen in deze sector daalt in 2013 met 12.000 stuks. Twee andere sectoren zorgen traditiegetrouw voor veel in- en uitstroom uit de bijstand: de handel, horeca en reparatie en de gezondheidzorg en welzijnszorg. In de handel, horeca en reparatiebranche daalt het aantal banen. In de gezondheidszorg en welzijnszorg stijgt het aantal banen juist. 4
2 3 4
7
CPB (2013), p.32 CPB (2013), pp.33, 46 en 48 Tanis et al. (2012), pp.23-28. UWV (2013), p.4.
Tabel 3. Ontwikkeling aantal banen in sectoren met veel in- en uitstroom in de WWB Sector
Uitzendbureaus Handel, horeca en reparatie Gezondheids- en welzijnszorg Totaal alle sectoren
Instroom WWB vanuit werk
Uitstroom WWB naar werk
Groei banen in 2012 (raming)
Groei banen in 2013 (raming)
38% 18% 11% 100%
39% 15% 12% 100%
-10.000 10.000 7.000 -51.000
-12.000 -14.000 15.000 -85.000
Bron: SEOR en UWV. De SEOR-cijfers over de in- en uitstroom WWB gaan over de periode 2005-2008. De UWV-cijfers over de baanontwikkeling zijn gebaseerd op de CPB-decemberramingen die iets negatiever uitvielen dan de ramingen van het CEP uit maart 2013.
En dus: meer bijstandsgerechtigden in 2013 en 2014 Het gemiddeld aantal bijstandsuitkeringen (WWB, IAOZ, IAOW) stijgt in 2013 en 2014 met 25.000 stuks per jaar. Voor 2013 voorspelt CPB gemiddeld 355.000 bijstandsuitkeringen. Voor 2014 komt dat aantal op 380.000. Na 2014 stijging door invoering Participatiewet Het aantal bijstandsuitkeringen zal na 2014 blijven stijgen. Door de invoering van de Participatiewet zullen meer mensen zich bij de gemeente melden. Door het afsluiten van de Wsw en de beperking van de Wajong, zijn meer mensen vanaf 1 januari 2014 zijn aangewezen op een bijstandsuitkering. Het gaat volgens een raming van SZW om 4.000 mensen in 2014, oplopend tot 32.000 mensen in 2017. Economische ontwikkelingen en beleidsmaatregelen kunnen deze groei versterken of afzwakken. Tabel 4. Ontwikkeling gemeentelijke doelgroep Participatiewet Doelgroep Participatiewet
Jaarlijkse toename Bron: SZW, contourennota Participatiewet
8
2014
2015
2016
2017
4.000
13.000
23.000
32.000
Ontwikkeling inkomensdeel Het budget waarmee gemeenten de uitkeringen betalen, het inkomensdeel, zal naar beneden worden bijgesteld. Dit komt omdat er in 2012 minder uitkeringen zijn verstrekt dan geraamd en de raming voor 2013 lager uitvalt. Aantal bijstandsuitkeringen lager uitgevallen dan geraamd Het gemiddeld aantal verstrekte bijstandsuitkeringen is in 2012 lager uitgevallen dan geraamd. Waar CPB in maart 2012 nog inschatte dat het gemiddeld aantal bijstandsuitkeringen (WWB, IOAZ en IOAW) in 2012 op 345.000 zou uitkomen, komt het werkelijke gemiddelde aantal uitkeringen uit op 330.000. De nieuwe raming voor 2013 valt ook lager uit dan vorig jaar. Waar het CPB nog gemiddeld 370.000 bijstandsuitkeringen voorzag voor dit jaar, is dat inmiddels bijgesteld naar 355.000. Tabel 5. CPB-ramingen Bijstand (WWB/IOAW/IOAZ) Raming CEP 2012 Raming MEV 2013 Raming CEP 2013
2012
2013
2014
345.000 345.000 330.000 (realisatie)
375.000 370.000 355.000
380.000
Bron: CPB
Inkomensdeel voor 2013 valt lager uit Omdat de realisatie voor 2012 en de raming voor 2013 lager uitvallen, zal er een correctie plaatsvinden op het voorlopige budget voor 2013. Ten eerste zal het ministerie het budget bijstellen op basis van de nieuwe raming van 355.000 WWB, IOAW en IOAZ uitkeringen in 2013. In september ging het ministerie op basis van de ramingen uit van een jaargemiddelde van 370.000 bijstandsuitkeringen, waarvan 358.500 WWB´ers. Ten tweede zal het ministerie een correctie toepassen op het voorlopige budget voor 2013 omdat het budget in 2012 te hoog is uitgevallen. Het ministerie verrekent op deze manier het te veel uitgekeerde budget in 2012 met dat van 2013. Het is nog onduidelijk wat het precieze budgettaire gevolg is van de nieuwe ramingen en de lagere gerealiseerde cijfers over 2012. Het ministerie van SZW maakt in mei/juni van dit jaar de nadere voorlopige budgetten bekend.
9
Bronnen > > > > > >
CBS statline CPB (2013) Centraal economisch plan 2013. CPB (2012) Centraal economisch plan 2012. CPB (2012) Macro Economische verkenning 2013. Tanis et al. (2012) Cliëntstromen in de Suwi-keten 2005-2008. UWV (2013) Landelijke arbeidsmarktprognose2013. Update, januari 2013.
Begrippenlijst BBZ BUIG IOAW
IOAZ
Participatiewet Wajong
Wsw
WWB
Besluit bijstandverlening zelfstandigen – lening of uitkering voor levensonderhoud voor startende en bestaande ondernemers. Wet bundeling van uitkeringen inkomensvoorziening aan gemeenten. Het gaat om de WWB, de IOAW, de IOAZ en de bijzondere bijstandsverlening zelfstandigen (Bbz). Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers – bijstand voor oudere langdurig werklozen die 50 jaar of ouder waren op het moment dat zij werkloos werden en voor gedeeltelijk arbeidsongeschikte werklozen, ongeacht hun leeftijd. Uitvoering door gemeenten. Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen - bijstand voor mensen van 55 jaar of ouder en gedeeltelijk arbeidsongeschikte ex-zelfstandigen (ongeacht hun leeftijd) die noodgedwongen hun bedrijf of beroep moesten beëindigen. Uitvoering door gemeenten. Wet in voorbereiding die vanaf 1 januari 2014 de WWB, Wsw en een deel van de Wajong zal vervangen. Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten – ondersteuning voor mensen die op jonge leeftijd arbeidsongeschikt raken. Uitvoering door UWV. Vanaf 2014 is de Wajong alleen nog toegankelijk voor jonggehandicapten die volledig arbeidsongeschikt zijn. Gedeeltelijk arbeidsgeschikte jongeren vallen vanaf 2014 onder de Participatiewet. Wet sociale werkvoorziening – arbeidsplaatsen voor mensen met een arbeidshandicap. Vanaf 2014 stopt de instroom van nieuwe mensen in de sociale werkvoorziening. Vanaf 2014 vallen mensen die voorheen een swindicatie kregen onder de Participatiewet. Wet werk en bijstand – bijstand voor mensen zonder eigen financiële middelen. Uitgevoerd door gemeenten. De aanvullende bijstand voor 65-plussers is belegd bij de Sociale Verzekeringsbank
Colofon Uitgave: Divosa, maart 2013. Auteur: Marije van Dodeweerd, Divosa. Met medewerking van: Evert Jan Slootweg en Jos Stuart, Divosa. www.divosa.nl
10
Koningin Wilhelminalaan 5 | 3527 LA Utrecht Postbus 2758 | 3500 GT Utrecht T 030 - 233 23 37 |
[email protected] Postbank 194416 | KvK 40532318 Midden-Nederland
Divosa-monitor factsheet: Bijstandsbudget 2012 Datum:
5 juni 2013
> Het bijstandsbudget van gemeenten was in 2012 toereikend op landelijk niveau > 63% van de gemeenten had een tekort > 26% van de gemeenten had een tekort van minimaal tien procent > De door gemeenten betaalde prijs per uitkering ligt hoger dan het beschikbare budget per uitkering.
Voorwoord Het grote lek is dicht. In 2012 kwam er vanzelf een eind aan de enorme tekorten op de uitvoering van de bijstand. Gewoon doordat het bestuursakkoord 2008-2011 afliep. De afspraken tussen Rijk en gemeenten waren absoluut niet crisisbestendig. Maar het Rijk hield ons snoeihard aan de gemaakte afspraken. En zo verloren gemeenten ruim een miljard aan de bijstand. De naweeën zijn nog steeds voelbaar: zeven van de tien gemeenten vroegen afgelopen jaar een aanvullende uitkering aan bij het Rijk over 2011. Een bizar hoog aantal. De kosten daarvan gaan dit jaar weer af van het geld voor de bijstand… Zo blijft de pijn nog wel even voelbaar. Maar sinds het afgelopen jaar zijn de inkomsten en uitgaven weer ongeveer in evenwicht. Op de nationale schaal dan, want de meeste gemeenten komen nog steeds tekort. Een kwart zelfs meer dan tien procent. Dat komt door pech, beleid, de werking van het verdeelmodel, maar voor een klein deel ook doordat gemeenten per uitkering meer kosten maken dan het Rijk vergoedt. Divosa is daarover in gesprek met het ministerie. Het is dus nog steeds wiebelig. Voor 2013 is het bijstandsbudget nog niet definitief vastgesteld. Op zijn vroegst eind juni komt het ministerie met een nader voorlopig budget op basis van de meest recente CPB-ramingen over het aantal bijstandsgerechtigden in 2013. In september volgt dan het definitieve budget. Opletten dus. René Paas, voorzitter Divosa
2
Samenvatting Gemeenten krijgen een budget van het Rijk om alle gemeentelijke inkomensvoorzieningen te betalen. Dit is de gebundelde uitkering voor de inkomensvoorziening van uitkeringsgerechtigden (het BUIG-budget). In 2012 bedroeg dit bijstandsbudget 4,9 miljard. De inkomsten en uitgaven van gemeenten op dit budget zijn in 2012 in evenwicht. Er is landelijk gezien een tekort van 19 miljoen euro. Dat is 0,4% van het totale budget. Tussen gemeenten zijn er grote verschillen. 63% van de 415 gemeenten heeft in 2012 een tekort op het BUIG-budget. 26% van alle gemeenten heeft een tekort van minimaal 10%. De door gemeenten betaalde prijs per uitkering is hoger dan het budget per BUIG-uitkering dat het Rijk ter beschikking stelt. Dit verschil tussen het beschikbare budget per geraamde uitkering en de daadwerkelijke kosten per gerealiseerde uitkering bedraagt in 2012 minimaal 383 euro per uitkering. De oorzaak hiervan is onbekend. In 2010 en met name in 2011 hadden gemeenten grote tekorten op hun bijstandsbudget. 69% van de gemeenten deed daarom in 2012 een beroep op de vangnetregeling van de Incidentele Aanvullende Uitkering om de tekorten over 2011 aan te vullen. 8% van de gemeenten vroeg een Meerjarige Aanvullende Uitkering aan. Voor 2013 heeft het ministerie in het voorlopige bijstandsbudget 288 miljoen gereserveerd om aanvullende uitkeringen te bekostigen. Het gaat daarbij grotendeels om IAU-toekenningen over 2011. De tekorten uit dat jaar werken dus in 2013 nog door in het BUIG-budget van gemeenten.
S Bijstandsbudget Gemeenten krijgen een budget van het Rijk om alle gemeentelijke inkomensvoorzieningen te betalen. Dit is de gebundelde uitkering voor de inkomensvoorziening van uitkeringsgerechtigden (het BUIGbudget). Dit budget is opgebouwd uit uitkeringsgelden voor de WWB, IAOW, IOAZ, de kosten van het levensonderhoud Bbz en tot 2012 de Wwik en de Wij. Van het macrobudget is in 2012 96% bestemd voor de WWB. Inkomsten BUIG-budget stijgen Het BUIG-budget was in 2012 hoger dan in vorige jaren. Dat heeft twee oorzaken: het aflopen van het bestuursakkoord en de stijging van het aantal bijstandsuitkeringen. 1. Aflopen bestuursakkoord: Normaal gesproken is de hoogte van het macrobudget grotendeels afhankelijk van het aantal daadwerkelijk verstrekte uitkeringen in het jaar ervoor. Voor de periode 2008-2011 maakten gemeenten en het Rijk andere afspraken. Op basis van een rekenregel van het CPB werd het aantal uitkeringen voor vier jaar op rij geraamd en het budget vervolgens vastgezet. Door de economische crisis steeg het aantal uitkeringen tot boven de raming, maar het budget groeide niet mee. Bij het aflopen van het bestuursakkoord geldt de oude regeling weer en is het aantal daadwerkelijke uitkeringen weer de basis voor de budgetberekening. Hierdoor heeft het budget in 2012 een sprong gemaakt. 2. Toename van het aantal uitkeringen: het aantal bijstandsuitkeringen (WWB, IOAZ en IAOW) neemt al vier jaar op rij toe. In 2012 was de groei 3%.1 Hierdoor groeit ook het (voorlopige) BUIG-budget in 2013.
1
3
Zie de Divosa-monitor factsheet: Bijstandsuitkeringen 2012.
Figuur 1: Ontwikkeling BUIG-budget 2010-2013
6.000.000.000 5.000.000.000 4.000.000.000 3.000.000.000 Buig-budget 2.000.000.000 1.000.000.000 0 2010
2011
2012
2013 (voorlopig)
Bron: Ministerie SZW. NB: Dit zijn de budgetten na aftrek van de reserveringsregeling voor de IAU en de MAU. In 2013 gaat het om een voorlopig budget.
Inkomsten uit terugvordering en verhaal beperkt In 2012 hadden gemeenten 146 miljoen aan baten buiten het BUIG-budget om. Dat is 3% van hun totale inkomsten. Het gaat hier vooral om inkomsten uit terugvordering en verhaal. Denk aan terugbetaalde leningen en het terughalen van onterecht betaalde uitkeringen. Lang niet alle openstaande vorderingen zijn inbaar. Een deel ervan staat uit bij mensen die niet of slechts gedeeltelijk kunnen terugbetalen. Soms gaat het om leningen met een afbetalingsregeling. Op 30 september 2012 hadden gemeenten samen voor 1,389 miljard aan vorderingen openstaan. Op 31 december 2012 hadden zij 11% van dat bedrag geïncasseerd. Bij de helft van de vorderingen op 30 september 2012 gaat het om terugvorderingen, bijvoorbeeld van voorschotten of onterecht betaalde uitkeringen. Soms zijn die uitkeringen ten onrechte betaald als gevolg van administratieve fouten van de sociale dienst, soms als gevolg van nalatigheid van uitkeringsgerechtigden (bijvoorbeeld als iemand inkomsten uit betaald werk niet heeft opgegeven). Bij 41% van de uitstaande vorderingen gaat het om uitstaande geldleningen. Bij 7% gaat het om verhaal; geld dat wordt gevorderd op anderen dan de uitkeringsontvanger. Gemeenten kunnen bijvoorbeeld alimentatie verhalen op een ex-partner of onterecht betaalde uitkeringen op de nalatenschap van een overleden bijstandsgerechtigde.
4
Figuur 2: Uitstaande vorderingen bij gemeenten (30 september 2012)
1%
0%
Boete/maatregel Terugvordering
41%
Verhaal 51% Geldlening 7%
Overige vorderingen
Bron: CBS
Inkomsten en uitgaven BUIG-budget in evenwicht De inkomsten en uitgaven (de baten en lasten) op het BUIG-budget zijn in evenwicht. Er is landelijk gezien een tekort van 19 miljoen euro. Dat is 0,4% van het totale budget. In de jaren hiervoor hadden gemeenten grote tekorten op hun bijstandsbudget. In 2011 zelfs 680 miljoen. Door het aflopen van het bestuursakkoord, liggen inkomsten en uitgaven van gemeenten weer dichter bij elkaar. Wie de reserveringen in 2012 voor de IAU en de MAU bij het macrobudget telt, komt op een overschot van 82 miljoen. Dat is 1,7% van het totale budget. Deze IAU- en MAU-reserveringen zijn bedoeld om de toegekende aanvullende uitkeringen over 2010 te betalen (zie ook verderop in deze factsheet). Doordat het CPB het aantal uitkeringen voor 2012 te hoog heeft geraamd, is het ministerie bij de berekening van het macrobudget uitgegaan van meer bijstandsuitkeringen dan er daadwerkelijk gerealiseerd zijn. Het aantal geraamde uitkeringen bedroeg 345.000. Het gemiddeld aantal gerealiseerde uitkeringen lag op 330.438. Het verschil is 14.562 uitkeringen.2 Tabel 1:
Baten en lasten BUIG-budget 2010-2013 2010
2011
2012 (voorlopig)
2013 (voorlopig)
4.056.157.022
4.041.287.774
4.855.063.547
4.984.817.207
171.937.687
150.102.176
146.140.311
-
Lasten BUIG-uitkeringen
4.596.807.105
4.871.234.245
5.020.118.089
-
Saldo
-368.712.396
-679.844.295
-18.914.231
-
-9%
-16%
-0,4%
-
Baten BUIG-budget Baten gemeenten (vnl. terugvordering en verhaal)
Saldo in percentage
Bron: Ministerie SZW, bewerking Divosa. De gegevens over 2012 zijn voorlopig (met uitzondering van de baten BUIG-budget). Het BUIG-budget 2013 is het voorlopig budget dat is bekend gemaakt in september 2012. Het gaat om de macrobudgetten BUIG na aftrek van de reservering voor de IAU. Deze bedraagt in 2013 bijvoorbeeld 288 miljoen.
2
Uitgaande van een gemiddeld budget van 14.073 euro per uitkering (zie daarvoor de volgende paragraaf) was het BUIG-budget in 2012 ruim 205 miljoen lager geweest (14.562 maal 14.073) als het geraamde aantal uitkeringen gelijk was geweest aan het aantal gerealiseerde uitkeringen. In dat geval was het tekort bij gemeenten uitgekomen op 224 miljoen (-4,5%).
5
Betaalde prijs per uitkering is hoger dan beschikbare budget per uitkering De door gemeenten betaalde prijs per uitkering is hoger dan het budget per BUIG-uitkering dat het Rijk ter beschikking stelt. Dit verschil tussen het beschikbare budget per geraamde uitkering en de daadwerkelijke kosten per gerealiseerde uitkering bedraagt in 2012 ruim 300 euro. Het beschikbare BUIG-budget per geraamde uitkering dat het ministerie berekent, schommelt en zit sinds 2009 onder de prijs die gemeenten daadwerkelijk per gerealiseerde uitkering betalen. Dat verschil is voor de jaren 2009-2011 grotendeels te verklaren door het bestuursakkoord.3 In 2012 heeft het ministerie het budget voor de BUIG weer berekend via de oude methodiek (zie kader). Maar ook in dit jaar is het beschikbaar gestelde budget per geraamde uitkering lager dan de daadwerkelijk betaalde prijs per gerealiseerde uitkering. Dat er landelijk gezien toch een evenwicht is, komt doordat het ministerie bij de berekening van het budget is uitgegaan van een te hoge raming van het aantal uitkeringen in 2012.4 Het verschil tussen budget en prijs is deels te verklaren door de uitbetaling van de aanvullende uitkeringen aan gemeenten. Het ministerie heeft in 2012 100,7 miljoen van het macrobudget gereserveerd om de toegewezen IAU-uitkeringenover 2010 te bekostigen. Maar zelfs wie het beschikbaar gestelde BUIG-budget per geraamde uitkering ophoogt met de reserveringen, ziet in 2012 een gat tussen de baten en lasten per uitkering van ruim driehonderd euro. Tabel 2:
Baten en lasten per bijstandsuitkering 2010-2012
Beschikbaar budget per geraamde BUIG-uitkering Beschikbaar budget per geraamde BUIG-uitkering na opplussen budget met IAU- en MAU-reservering Door gemeenten betaalde prijs per gerealiseerde BUIG-uitkering Geschoonde prijs per gerealiseerde BUIG-uitkering Verschil beschikbaar budget en geschoonde prijs Verschil na opplussen budget met IAU- en MAU-reservering
2008
2009
2010
2011
2012 (voorlopig)
14.284
14.322
13.987
12.397
14.073
14.284
14.322
14.080
12.524
14.367
14.831
15.290
14.947
14.949
15.192
14.166
14.702
14.388
14.488
14.750
119
-380
-401
-2.092
-677
119
-380
-308
-1.964
-383
Bron: Ministerie SZW, CPB en CBS, bewerking Divosa. De gegevens over 2012 zijn voorlopig. Het beschikbare budget per uitkering is berekend door het macrobudget BUIG-budget te delen door het geraamde aantal gemiddelde BUIG-uitkeringen in september van dat jaar (MEV). De betaalde prijs is de deling van het budget door het gemiddeld aantal gerealiseerde BUIG-uitkeringen. De geschoonde prijs per uitkering is berekend op basis van de lasten minus de baten die gemeenten hebben o.a. door terugvordering en verhaal.
De oorzaak van het gat tussen baten en lasten vraagt om nader onderzoek en heeft waarschijnlijk meerdere verklaringen. Uit de tabel blijkt dat de gemiddelde inkomsten per uitkering uit terugvordering en verhaal in 2012 lager waren dan in andere jaren.5 Een andere verklaring zou kunnen zijn dat bijstandsgerechtigden in 2012 minder inkomsten hadden uit deeltijdbaantjes, andere uitkeringen of alimentatie. In dat geval hebben gemeenten meer moeten aanvullen waardoor de 3
Het ministerie berekent het budget door het geraamde aantal uitkeringen in jaar t te vermenigvuldigen met de prijs van een uitkering in jaar t. In de jaren van het bestuursakkoord, zijn zij volgens de afspraken uitgegaan van minder uitkeringen dan er daadwerkelijk waren. In de tabel is uitgegaan van realisaties, waardoor het beschikbare budget per uitkering lager uitkomt dan de prijs die het ministerie in werkelijkheid hanteerde. 4 Het aantal geraamde uitkeringen bedroeg 345.000. Het gemiddeld aantal gerealiseerde uitkeringen lag op 330.438. Het verschil is 14.562 uitkeringen (zie ook voetnoot 2). 5 Was het verschil tussen de gerealiseerde prijs per uitkering en de geschoonde prijs per uitkering in 2008 nog 665 euro. In 2012 was dat gedaald tot 442 euro. Gemeenten hadden in 2012 minder baten dan in voorgaande jaren (zie tabel 1) en meer uitkeringen waardoor het gemiddelde per uitkering daalt.
6
betaalde prijs per uitkering is gestegen. Gezien de systematiek die het ministerie hanteert om het BUIG-budget vast te stellen, zou het ook deels kunnen liggen in een te positieve inschatting van de doorwerking van beleidseffecten.6 Ook voor 2013 neemt het ministerie de betaalde prijs per gerealiseerde uitkering in 2012 als basis voor de budgetberekening en hoogt dit op met de loon-prijsontwikkeling. Hierdoor wordt scheefgroei tussen geraamd budget en gerealiseerde prijs per uitkering zoveel mogelijk voorkomen.
Systematiek berekening BUIG-budget Voor 2012 en 2013 is het macrobudget vastgesteld conform de systematiek die vóór het bestuursakkoord gold. Uitgangspunt hierbij is dat voor alle gemeenten samen een toereikend macrobudget wordt vastgesteld. Het macrobudget wordt voorlopig vastgesteld in september voorafgaand aan het uitvoeringsjaar en definitief vastgesteld in september van het uitvoeringsjaar, zodat met de meest actuele inzichten in conjunctuur en Rijksbeleid rekening kan worden gehouden. Het macrobudget wordt met deze uitgangspunten bepaald door uit te gaan van de gerealiseerde prijs en het gerealiseerde volume in het voorgaande jaar, van een inschatting van de effecten van de conjunctuur en Rijksbeleid in het begrotingsjaar zelf en van een indexering van de gemiddelde prijs. Voor de conjunctuurraming worden de actuele en onafhankelijke rekenregel en de autonome correctie van het Centraal Plan Bureau (CPB) gevolgd. Het macrobudget wordt verminderd met een bedrag om de IAU- en MAU-toekenningen van twee jaar terug te betalen. Zie ook: gemeenteloket.szw.nl
Verschillen tussen gemeenten: 63% van de gemeenten heeft een tekort Tussen gemeenten zijn er grote verschillen. 63% van de 415 gemeenten heeft in 2012 een tekort op het BUIG-budget. 26% van alle gemeenten heeft een tekort van minimaal 10%. Isd-gemeenten en kleinere gemeenten hebben vaker tekorten. Onder hen bevinden zich relatief veel gemeenten die een budget krijgen dat historisch of deels historisch is verdeeld. Tabel 3:
Saldo BUIG-budget 2012 naar soort gemeente
Totaal
G4
Isdgemeenten
G32
Kleinere gemeenten
Saldo BUIG-budget in percentage
-0,4%
-0,1%
0,1%
-1,6%
-0,8%
%gemeenten met een tekort % gemeenten met een tekort van minimaal 10%
63%
50%
56%
67%
62%
26%
0%
6%
24%
29%
Bron: Ministerie SZW, bewerking Divosa. De gegevens zijn voorlopig. Onder Isd-gemeenten zijn de gemeenten meegeteld die onderdeel zijn van een Isd.7
Gemeenten die hun budget (deels) krijgen toebedeeld op basis van het historisch verdeelmodel, hebben veel vaker een tekort dan gemeenten die onder het objectief verdeelmodel vallen.8 Dit komt 6
Voor de vaststelling van het definitieve budget in 2012 heeft het ministerie bijvoorbeeld de effecten ingecalculeerd voor de bezuinigingen op het re-integratiebudget en de herziening van de kinderalimentatienormen. 7 Omdat een Isd gemeenten kan bevatten met en zonder een tekort, liggen de cijfers voor Isd’en lager: 62% van de Isd’en noteerde een tekort op het BUIG-budget voor alle gemeenten samen. Bij 18% was dat tekort minimaal tien procent. 8 Gemeenten die op 1 januari 2011 t/m 25.000 inwoners hadden, vallen onder het historische verdeelmodel. Gemeenten met 25.000 tot 40.000 inwoners vallen onder een gemixt verdeelmodel. Gemeenten met 40.000 of meer inwoners krijgen hun budget
7
omdat deze gemeenten hun budget krijgen toegekend op basis van gegevens die twee jaar oud zijn. Als de bijstandsuitgaven in een gemeente gedurende die twee jaar sterk oplopen omdat het bestand toeneemt, dan resulteert dat automatisch in een tekort. Tabel 4:
Saldo BUIG-budget 2012 naar type verdeelmodel
Totaal
Objectief verdeeld
Gemixt verdeeld
Historisch verdeeld
Saldo BUIG-budget in percentage
-0,4%
0,24%
-2,03%
-4,48%
% gemeenten met een tekort % gemeenten met een tekort van minimaal 10%
63%
49%
66%
69%
26%
10%
23%
35%
Bron: Ministerie SZW, bewerking Divosa. De gegevens zijn voorlopig.
Met name in Oost Nederland en Friesland zijn gemeenten met tekorten te vinden. Gemeenten met een overschot zijn meer verspreid over het land. Kaart 1:
Saldo BUIG-budget 2012 per gemeente.
Bron: Ministerie SZW, bewerking Divosa.
toegekend op basis van een objectief verdeelmodel. Meer informatie: http://www.gemeenteloket.minszw.nl/dossiers/financieel/financiering/budgetverdeling.html
8
69% van de gemeenten doet beroep op IAU Wanneer gemeenten het BUIG-budget met minimaal 10% overschrijden, kunnen ze een Incidentele Aanvullende Uitkering (IAU) aanvragen. Gemeenten aan wie een IAU wordt toegekend, krijgen het tekort boven de 10% aangevuld. De belangrijkste voorwaarde voor het verkrijgen van een IAU is dat er in de gemeente sprake is van een uitzonderlijke situatie op de regionale arbeidsmarkt in vergelijking met de algemene situatie in heel Nederland. Daarnaast zijn er nog een aantal aanvullende regels die per gemeentegrootteklasse verschillen. 288 gemeenten (69%) vroegen over 2011 een IAU aan. Hiervan zijn er 244 toegekend ter waarde van 132 miljoen euro. Het aantal aanvragen en toekenningen stijgt al een aantal jaren en is zo hoog omdat gemeenten over de jaren 2010 en 2011 een groot tekort hadden op hun BUIG-budget. Omdat de inkomsten en uitgaven over 2012 weer in evenwicht zijn, zal het aantal aanvragen over 2012 weer dalen. Figuur 3: Ontwikkeling aantal gemeenten dat een IAU aanvraagt.
80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% 2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
Bron: Toetsingscommissie WWB, bewerking Divosa. Gemeenten dienen een aanvraag in over het voorgaande jaar. De aanvragen over 2011 zijn dus in 2012 ingediend.
Tabel 5:
Kerngegevens IAU 2009-2011.
2009
2010
2011
Aantal IAU-verzoeken van gemeenten
180
259
288
Aantal IAU- toekenningen
171
226
244
% toekenningen
95%
87%
85%
Totaal bedrag IAU-aanvragen in euro’s
37.559.940
98.862.697
262.273.936
Totaal bedrag IAU toekenningen in euro’s
35.134.471
76.524.924
132.292.609
93,5%
77,4%
50,4%
205.465
338.606
542.183
0,90%
1,90%
3,27%
%toegekend bedrag IAU-aanvragen Gemiddeld uitgekeerd bedrag in euro’s Uitgekeerd bedrag als % van het BUIG-budget Bron: Toetsingscommissie WWB en Ministerie SZW
De toetsingscommissie WWB adviseerde negatief over 44 IAU-aanvragen. Bij meer dan de helft daarvan was de arbeidsmarktsituatie niet uitzonderlijk genoeg. Andere oorzaken voor afwijzing waren: aanspraak op de Meerjarige Aanvullende Uitkering, beleid en uitvoering zijn mede oorzaak van het 9
tekort of constatering van onrechtmatigheden in de uitvoering. 8% van de gemeenten doet beroep op MAU De Meerjarige Aanvullende Uitkering (MAU) is bedoeld voor gemeenten die meerdere jaren achter elkaar een tekort hebben op het BUIG-budget als gevolg van een stoornis in het objectief verdeelmodel. De MAU is bedoeld voor gemeenten met meer dan 25.000 inwoners. Deze gemeenten krijgen een BUIG-budget dat geheel of gedeeltelijk is toegedeeld op basis van het objectief verdeelmodel. 35 gemeenten (8%) vroegen een MAU aan voor de periode 2012-2014. Daarvan zijn er 7 toegekend. Het gros van de aanvragen is afgewezen omdat er bij de gemeenten geen verdeelstoornis geconstateerd is. Bij een klein aantal is de verdeelstoornis te klein om in aanmerking te komen voor een MAU. Tabel 6:
Kerngegevens MAU 2009-2011.
2010-2012
2011-2013
2012-2014
Aantal MAU-verzoeken van gemeenten
5
24
35
Aantal MAU-toekenningen
0
10
7
0%
42%
20%
% toekenningen Bron: Toetsingscommissie WWB
Tekorten BUIG-budget werken via aanvullende uitkeringen nog twee jaar door Gemeenten betalen de IAU-uitkeringen grotendeels zelf. In 2012 betaalde het ministerie bijvoorbeeld 9 miljoen. De gemeenten de resterende 68 miljoen. De MAU-uitkeringen worden ook door gemeenten zelf gedragen. De aanvullende uitkeringen zijn dus een herverdeling van middelen. In 2012 is er uit het BUIG-budget 100,7 miljoen gehaald voor de uitbetaling van toegekende aanvullende uitkeringen over 2010. Voor 2013 heeft het ministerie in het voorlopige budget 288 miljoen gereserveerd om de aanvullende uitkeringen over 2011 te bekostigen. Op deze manier werken de grote tekorten uit 2010 en 2011 nog twee jaar door in het BUIG-budget. Omdat het bedrag aan IAU-toekenningen over 2011 uiteindelijk 132 miljoen bedraagt, zal deze reservering in het definitieve budget lager uitvallen. Figuur 4: Reservering aanvullende uitkeringen in miljoenen euro’s.
350 300 250 200 150 100 50 0 2010 Bron: ministerie van SZW.
10
2011
2012
2013 (voorlopig)
Bronnen > > > > >
CBS statline CPB, Centraal Economisch Plan 2013, bijlage 10 Sociale Zekerheid CPB, Marcro Economische Verkenning 2009, 2010, 2011 en 2012 Ministerie van SZW, gegevens BUIG-budget (bewerking Divosa) Toetsingscommissie WWB jaarverslagen 2010, 2011 en 2012
Begrippenlijst Bbz
Besluit bijstandverlening zelfstandigen – lening of uitkering voor levensonderhoud voor startende en bestaande ondernemers. Wet bundeling van uitkeringen inkomensvoorziening aan gemeenten. Het gaat om de WWB, de IOAW, de IOAZ en de het besluit bijstandsverlening zelfstandigen (Bbz). De vier grote steden: Amsterdam, Den Haag, Rotterdam en Utrecht. Groep van 34 (middel)grote steden: Alkmaar, Almelo, Almere, Amersfoort, Apeldoorn, Arnhem, Breda, Delft, Deventer, Dordrecht, Ede, Eindhoven, Emmen, Enschede, Gouda, Groningen, Haarlem, Haarlemmermeer, Heerlen, Helmond, Hengelo, ’s-Hertogenbosch, Leeuwarden, Leiden, Lelystad, Maastricht, Nijmegen, Sittard-Geleen, Schiedam, Tilburg, Venlo, Zaanstad, Zoetermeer en Zwolle. Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers – bijstand voor oudere langdurig werklozen die 50 jaar of ouder waren op het moment dat zij werkloos werden en voor gedeeltelijk arbeidsongeschikte werklozen, ongeacht hun leeftijd. Uitvoering door gemeenten. Incidentele Aanvullende Uitkering. Wanneer gemeenten het BUIG-budget met minimaal 10% overschrijden, kunnen ze over dat jaar een IAU aanvragen. Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen - bijstand voor mensen van 55 jaar of ouder en gedeeltelijk arbeidsongeschikte ex-zelfstandigen (ongeacht hun leeftijd) die noodgedwongen hun bedrijf of beroep moesten beëindigen. Uitvoering door gemeenten. Meerjarige Aanvullende Uitkering (MAU). Bedoeld voor gemeenten die meerdere jaren achter elkaar een tekort hebben op het BUIG-budget als gevolg van een stoornis in het verdeelmodel van het macrobudget BUIG. Wet investeren in jongeren – bijstandswet voor jongeren onder de 27. Per 1 januari 2012 opgegaan in de WWB. Wet werk en bijstand – bijstand voor mensen zonder eigen financiële middelen. Uitgevoerd door gemeenten. De aanvullende bijstand voor 65-plussers is belegd bij de Sociale Verzekeringsbank. Wet werk en inkomen kunstenaars. Afgeschaft per 1 januari 2012, maar tot juli 2012 was er een overgangsregeling van kracht.
BUIG G4 G32
IOAW
IAU IOAZ
MAU Wij WWB Wwik
Colofon Uitgave: Auteurs:
Divosa, juni 2013 Marije van Dodeweerd, Divosa en Evert Jan Slootweg, Divosa.
www.divosa.nl
11
Koningin Wilhelminalaan 5 | 3527 LA Utrecht Postbus 2758 | 3500 GT Utrecht T 030 - 233 23 37 |
[email protected] Postbank 194416 | KvK 40532318 Midden-Nederland
Divosa-monitor factsheet: Participatiebeleid 2012 Datum:
7 mei 2013
> Gemiddeld re-integratiebudget per bijstandsuitkering gehalveerd sinds 2010 > Minder ondersteuning voor mensen op trede 1 en 2 van de participatieladder > 48% re-integratiebudget gaat naar begeleidingstrajecten naar werk > 33% re-integratiebudget nog besteed op de private markt
Voorwoord In 2012 is het begeleidingsbudget per bijstandsgerechtigde gehalveerd ten opzichte van 2010. Uit deze Divosa-monitor Factsheet blijkt dat sociale diensten meer klanten hebben moeten helpen met een veel lager re-integratiebudget. De cijfers tonen aan dat gemeenten hun beperkte budget vooral inzetten voor begeleidingstrajecten naar werk. Het mes gaat in relatief dure voorzieningen als loonkostensubsidies en gesubsidieerde arbeid. Daarmee maken sociale diensten keuzes die aansluiten bij wat we weten over de effectiviteit van re-integratie. Begeleidingstrajecten, laat onderzoek zien, zijn het meest effectief als het gaat om de uitstroom naar werk. Loonkostensubsidies zijn effectief voor een kleine groep mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt. Gesubsidieerde arbeid zoals de oude WIW- en ID-banen leiden niet tot uitstroom naar werk en zijn vooral belangrijk voor de participatie van mensen. De bezuinigingen op het re-integratiebudget dwingen gemeenten om scherpe keuzes te maken, zo blijkt ook uit deze Factsheet. En die blijven niet zonder gevolgen. Mensen met de betere kansen op werk krijgen vaker voorrang. Voor mensen met een grotere afstand tot de arbeidsmarkt kunnen sociale diensten steeds minder betekenen. De wettelijke participatiedoelstelling staat daardoor steeds meer onder druk. We kunnen nog niet zien welke gevolgen dat heeft. Een gemiddeld reintegratietraject duurt meer dan een jaar, dus de bezuinigingen die in 2012 zijn ingezet, krijgen pas vanaf dit jaar hun weerslag op de gemeentelijke uitkeringsbestanden. René Paas, voorzitter Divosa
2
Samenvatting Sociale diensten hebben met een forse korting op het participatiebudget meer klanten moeten helpen richting werk. Het gemiddelde participatiebudget per BUIG-uitkering is in 2012 meer dan gehalveerd ten opzichte van 2010. Het gemiddelde participatiebudget per BUIG-uitkering verschilt per gemeente. Onder druk van deze bezuinigingen hebben gemeenten scherpe keuzes gemaakt over de besteding van het budget. Zij hebben gekozen voor de mensen die nog kansen maken op de arbeidsmarkt en het mes gezet in een relatief duur instrument als loonkostensubsidies. Het beschikbare budget zetten gemeenten vooral in op begeleidingstrajecten naar werk. Gemeenten kiezen er meer en meer voor om de uitvoering van re-integratieactiviteiten niet uit te besteden aan de private markt, maar dit zelf op te pakken of uit te besteden aan publieke instellingen als sw-bedrijven.
S Participatiebeleid 2012 Gemeenten krijgen jaarlijks van het Rijk een budget om re-integratie en participatieactiviteiten van te betalen: het participatiebudget. Dit budget is opgebouwd uit een re-integratiebudget, inburgeringbudget en educatiebudget. Het participatiebudget laat de laatste jaren een dalende lijn zien. Tabel 1:
Inkomsten en uitgaven participatiebudget (x1.000.000 euro)
Toegekend participatiebudget
2009
2010
2011
2012
2013
1.758
1.895
1.698
994
861
Bron: Ministerie SZW (2013 zijn voorlopige cijfers).
Re-integratiebudget: minder middelen, meer klanten In deze Divosa-monitor factsheet rapporteren we over de besteding van één onderdeel van het participatiebudget. Dit is het re-integratiebudget (ook wel bekend als werkbudget of werkdeel). Na 2008 neemt het aantal bijstandsuitkeringen toe, terwijl het toegekende re-integratiebudget juist daalt. In 2012 is er sprake van een halvering van het budget ten opzichte van 2010.
3
Figuur 1: Ontwikkeling toegekende re-integratiebudget (x 1.000.000 euro) en het aantal BUIG-uitkeringen tot 65 jaar. 1.800
400000
1.600
350000
1.400
300000
1.200
250000
1.000
200000
800
150000
600 400
100000
200
50000
0
0 2005
2006
2007 2008 re-integratiebudget
2009 2010 BUIG uitkeringen
2011
2012
Bron: CBS en Ministerie SZW.
Sinds 2009 is het gemiddelde re-integratiebudget per uitkering met ruim € 3.000,- afgenomen. Figuur 2: Beschikbaar re-integratiebudget per BUIG-uitkering tot 65 jaar.
€ 6.000
€ 5.266 € 4.534
€ 5.000
€ 4.086
€ 4.000 € 3.000
€ 2.140
€ 2.000 € 1.000 €0 2009
2010
2011
2012
Bron: CBS, ministerie SZW. NB:Het gemiddelde re-integratiebudget is berekend door het toegekende re-integratiebudget te delen door het aantal BUIGuitkeringen (excl. Bbz en Wwik) in december toegekend aan personen onder de 65 jaar.
De hoogte van het re-integratiebudget van gemeenten is afhankelijk van de bevolkingsopbouw en de arbeidsmarktsituatie. Het idee hierachter is dat gemeenten meer geld beschikbaar krijgen als het moeilijker is om mensen weer aan de slag te krijgen. Dit leidt tot verschillen tussen gemeenten in het re-integratiebudget per BUIG-uitkering. In de noordelijke provincies en in Zuid-Limburg hebben de gemeenten relatief veel budget per uitkering.
4
Kaart 1:
Beschikbaar re-integratiebudget per BUIG-uitkering 2012.
Bron: CBS en ministerie SZW, berekening CAB.
Focus op doelgroepen met perspectief op werk De bezuinigingen op het participatiebudget dwingen sociale diensten tot scherpe keuzes. Zij investeren meer in de bovenkant van hun bestand (trede 4 en 5 van de participatieladder) en dit is ten koste gegaan van investeringen aan de onderkant (trede 1 en 2 van de participatieladder), een trend die ook in voorgaande jaren zichtbaar was. Op trede 1 en 2 van de participatieladder bevinden zich mensen met een lage participatiepositie. Zij leven geïsoleerd en hebben weinig sociale contacten buiten de deur. De mensen op deze tredes van de participatieladder zijn over het algemeen aangewezen op zorg of sociale activering. Tabel 2: Prioritering in doelgroepen (n=96). Welke specifieke doelgroepen hebben door de bezuinigingen meer of minder ondersteuning gekregen? Klanten met betaald werk met ondersteuning (regulier werk met ondersteuning, trede 5) Klanten met onbetaald werk (arbeidstoeleiding, trede 4) Klanten die deelnemen aan georganiseerde activiteiten (arbeidsactivering, trede3) Klanten met sociale contacten buiten de deur (maatschappelijke ontwikkeling, trede 2) Klanten die geïsoleerd leven (zorg, trede 1)
5
Meer ondersteuning
Geen verandering
Minder ondersteuning
35%
39%
26%
42%
39%
19%
18%
59%
23%
13%
33%
54%
10%
33%
57%
Werk voorop bij besteding re-integratiebudget Van alle ingezette middelen vanuit het re-integratiebudget wordt 48% ingezet voor begeleidingstrajecten naar werk. Daarnaast wordt 32% uitgegeven om klanten te laten werken. Hierbij gaat het om gesubsidieerde arbeid (21%) en loonkostensubsidie (11%). Aan activering en scholing wordt veel minder uitgegeven: 8% aan sociale activering en 4% aan beroepskwalificerende scholing. Figuur 3: Besteding van re-integratiebudget, als percentage van totale besteding.
Gesubsidieerde arbeid (oude regelingen) is vooral voor de grotere gemeenten nog een belangrijke kostenpost. Het gaat hier om de oude WIW- en ID-banen. Kleinere gemeenten en intergemeentelijke sociale diensten besteden minder aan dit soort activiteiten. Kleinere en G32-gemeenten zetten sterker in op loonkostensubsidies. Intergemeentelijke sociale diensten geven gemiddeld meer uit aan begeleidingstrajecten naar werk en aan sociale activering. Tabel 3:
Besteding in 2012 aan re-integratie als % van de totale besteding. 2012
Totaal
G4
G32
Isd
(n=81) 21%
(n=4) 24%
(n=21) 21%
(n=14) 9%
Kleinere gemeenten (n=42) 12%
61.252.593
11%
8%
16%
8%
19%
258.759.291
48%
48%
43%
62%
51%
Ondersteunende activiteiten
34.517.016
6%
6%
6%
7%
9%
Beroepskwalificerende scholing
23.746.323
4%
5%
4%
2%
3%
Sociale activering
45.939.052
8%
8%
8%
12%
6%
3.323.768
0,61%
0%
2%
0%
0%
Gesubsidieerde arbeid Loonkostensubsidies Begeleidingstrajecten naar werk
Persoonsgebonden re-integratiebudget
6
Besteding in € (n=81) 115.272.188
Inzet op loonkostensubsidies en gesubsidieerd werk neemt af De bezuinigingen op het re-integratiebudget werken vooral door op de inzet van een relatief duur instrument als loonkostensubsidies en de voorgenomen afbouw van gesubsidieerde arbeid in 2013. Deze lopen sterk terug, terwijl de inzet op begeleidingstrajecten naar werk juist toeneemt. We zien dat er verschuivingen optreden in de relatieve verdeling van het budget. De absolute uitgaven lopen op alle instrumenten echter terug door de bezuinigingen op het budget.1 Figuur 4:
Verdeling re-integratiebudget door de jaren heen.
Voor 2013 zetten gemeenten fors in op de afbouw van gesubsidieerd werk. Vooral de grotere gemeenten zetten het mes in dit instrument. De inzet van loonkostensubsidies stabiliseert in 2013. De trend om te snijden in de relatief dure re-integratie-instrumenten wordt hiermee in 2013 doorgezet. Tabel 4:
1
Verwachte uitgaven re-integratiebudget 2013.
Verwachte uitgaven re-integratiebudget 2013
Totaal
G4
G32
Isd
Gesubsidieerde arbeid
(n=69) 10%
(n=3) 3%
(n=18) 11%
(n=12) 5%
Kleinere gemeenten (n=36) 12%
Loonkostensubsidies
12%
20%
18%
6%
11%
Begeleidingstrajecten naar werk
54%
60%
54%
59%
52%
Ondersteunende activiteiten
9%
6%
5%
9%
11%
Beroepskwalificerende scholing
6%
6%
5%
5%
7%
Sociale activering
8%
5%
6%
17%
7%
Persoonsgebonden re-integratiebudget
1%
0%
1%
0%
1%
De gevolgen van de bezuinigingen zijn nog niet duidelijk. In 2008 was de gemiddelde duur van alle reintegratietrajecten twee jaar. Per soort traject kan het echter nogal verschillen. Voor loonkostensubsidies was de gemiddelde duur toen een jaar (SEO, 2010, p. 10).
7
De effectiviteit van re-integratie Wat zegt wetenschappelijk onderzoek over het type activiteiten waar gemeenten hun middelen op investeren? Gesubsidieerd werk in de publieke sector leidt niet tot regulier werk. Sterker nog: het leidt tot een lock-in effect. Mensen met gesubsidieerd werk zoeken niet verder naar een andere baan. Wie deze programma’s in de lucht wil houden, heeft daar andere argumenten voor nodig dan uitstroom naar betaald werk (meta-analyse Kluve, 2009). Denk aan het voorkomen van sociale uitsluiting en bevorderen van participatie. Loonkostensubsidies kunnen een klein positief effect hebben als zij gericht worden ingezet bij mensen die anders heel moeilijk plaatsbaar zijn: de langdurig werkzoekenden. Wie loonkostensubsidies breed inzet loopt het risico mensen te stigmatiseren (en hun kans op werk juist te verkleinen) of geld te investeren in een groep die ook zonder die subsidie wel aan de slag was gekomen. Voor mensen die altijd een beperkte verdiencapaciteit zullen houden, kan het zinvol zijn om (een vorm van) loonkostensubsidie permanent in te zetten (literatuurstudie RWI, 2011). Begeleidingstrajecten naar werk omvat verschillende soorten activiteiten. Klassieke begeleidingstajecten gericht op aanbodversterking (taal- en computercursussen, werkervaring opdoen, etc.) kunnen een klein positief effect hebben en lijken vooral op langere termijn tot resultaten te leiden. Trajecten die het zoeken naar werk faciliteren (sollicitatiecursussen en coaching) en waar nodig sanctioneren zijn effectiever, vooral op de korte termijn. Of dat ook voor langdurig werklozen geldt, kan onderzoek nog niet aantonen (Kluve, 2009). De effectiviteit van een intensieve werkgeversbenadering is niet grootschalig onderzocht en nog onbekend.
Activiteiten naar aantal trajecten De inzet van het re-integratiebudget alleen geeft geen goed beeld van de omvang van de activiteiten van sociale diensten omdat trajecten niet allemaal evenveel kosten. De inspanningen van gemeenten worden beter weergegeven via het aantal ingezette trajecten. In 2012 hebben de aan dit onderzoek deelnemende gemeenten 103.558 trajecten ingezet voor hun klanten. Deze gemeenten vertegenwoordigen in totaal 219.140 bijstandsgerechtigden; 60% van de totale bijstandspopulatie. Vooral inzet op begeleiding naar werk Bijna 40% van de ingezette activiteiten heeft in 2012 betrekking op begeleiding naar werk: klassieke re-integratietrajecten, werken met behoud van uitkering, sollicitatietraining, accountmanagement en bemiddeling. In vergelijking met eerdere jaren groeien deze trajectvormen. In 11% van de ingezette activiteiten worden klanten betaald aan het werk gezet. Hierbij gaat het in 4% van de activiteiten om gesubsidieerde arbeid en in 7% om loonkostensubsidies. Werk staat in ruim de helft van de activiteiten centraal. Ondersteunende activiteiten vormen 29% van de activiteiten. Ook deze zijn vaak gericht op werk. De overige activiteiten bestaan uit sociale activering (14%) en beroepsgerichte scholing (7%).
8
Figuur 5: Inzet van activiteiten, als percentage van het totale aantal activiteiten.
De G4-gemeenten zetten nog relatief veel in op gesubsidieerd werk en loonkostensubsidies en weinig op begeleidingstrajecten en sociale activering. Ondersteuningstrajecten zetten zij daarentegen relatief vaak in. Intergemeentelijke sociale diensten en de G32-gemeenten zetten relatief weinig gesubsidieerd werk en loonkostensubsidies in. Tabel 5:
Aandeel re-integratieactiviteiten op het totaal ingezette trajecten 2012, in percentages. Absoluut aantal ingezette trajecten
G4
G32
Isd
Kleinere gemeenten
Gesubsidieerde arbeid
4324
(n=84) 4%
(n=3) 11%
(n=20) 3%
(n=19) 1%
(n=42) 2%
Loonkostensubsidies
6881
7%
11%
4%
4%
8%
Begeleidingstrajecten naar werk
40193
39%
11%
44%
43%
52%
Ondersteunende activiteiten
29805
29%
58%
22%
25%
17%
Beroepskwalificerende scholing
6817
7%
5%
7%
7%
7%
Sociale activering
14497
14%
4%
17%
18%
14%
Persoonsgebonden re-integratiebudget
1041
1%
0%
2%
1%
0%
Totaal
9
Totaal
103.558
In vergelijking met de voorgaande jaren valt op dat de activiteiten om mensen met subsidies betaald aan het werk te houden steeds verder afnemen. De inzet op begeleidingstrajecten naar werk neemt daarentegen steeds verder toe, terwijl ook het budgettaire beslag toeneemt. Figuur 6: Inzet trajecten door de jaren heen.
Tekorten op de Wsw Het Wsw-budget gaat met de invoering van de Participatiewet onder het gebundeld reintegratiebudget vallen. 81% van de gemeenten geeft aan financiële tekorten te verwachten op de uitvoering van de Wsw. Tabel 6:
Financiële tekorten op de Wsw
Voorziet u na invoering van de Participatiewet een financieel tekort op de Wsw?
Totaal
G4
G32
Isd
Kleinere gemeenten
(n=94) 81%
(n=4) 100%
(n=23) 83%
(n=19) 79%
(n=48) 79%
Nee
6%
0%
9%
0%
8%
Onbekend
13%
0%
9%
21%
13%
Ja
Sociale diensten willen de tekorten op de uitvoering van de Wsw vooral uit de algemene middelen gaan dekken. Daarnaast wil men de tekorten via een herstructurering van het sw-bedrijf opvangen. De ‘doe het zelf’-dienst Gemeenten gaan steeds meer re-integratieactiviteiten zelf uitvoeren. Zij besteden meer dan de helft van het budget binnen de eigen gemeente of bij aan de gemeente gelieerde instellingen. Vooral de intergemeentelijke sociale diensten en de G4-gemeenten voeren veel zelf uit. Kleine gemeenten maken relatief veel gebruik van overige publieke instellingen. De private markt verliest opnieuw marktaandeel en heeft nog een derde van de gemeentelijke re-integratiemarkt in handen.
10
Tabel 7:
Besteding van uitgaven aan re-integratie in percentages over de uitvoeringsorganisaties.
Besteding re-integratiebudget 2012
Totaal
G4
G32
Isd
Gemiddeld % bij de gemeente zelf
(n=74) 30%
(n=3) 39%
(n=22) 29%
(n=10) 45%
Kleinere gemeenten (n=39) 27%
Gemiddeld % bij overige publieke instellingen (bijv. sw-bedrijf) Gemiddeld % op de private markt
29%
7%
29%
20%
33%
33%
37%
34%
30%
32%
Gemiddeld % gereserveerd/nog niet uitgegeven
8%
17%
9%
6%
8%
Tabel 8:
Besteding re-integratiebudget 2009-2012.
Besteding re-integratiebudget
2012
2011
2010
2009
Gemiddeld % bij de gemeente zelf
30%
22%
21%
20%
Gemiddeld % bij overige publieke instellingen (bijv. sw-bedrijf) Gemiddeld % op de private markt
29%
30%
27%
30%
33%
40%
46%
41%
Gemiddeld % gereserveerd/nog niet uitgegeven
8%
8%
6%
8%
In 2013 blijven gemeenten het grootste deel van hun re-integratiebudget besteden bij de gemeente zelf en bij overige publieke instellingen. Kleine gemeenten en intergemeentelijke sociale diensten gaan in verhouding tot de andere gemeenten meer zelf doen en inkopen bij de overige publieke instellingen. Tabel 9:
Verwachte besteding re-integratiebudget in 2013 (n=74).
Verwachte besteding re-integratiebudget in 2013
Totaal
G4 + G32
Isd
Kleinere gemeenten
(n=74) 33%
(n=22) 34%
(n=15) 41%
(n=37) 29%
Gemiddeld % bij overige publieke instellingen (bijv. sw-bedrijf) Gemiddeld % op de private markt
30%
24%
24%
35%
31%
34%
25%
31%
Gemiddeld % gereserveerd/nog niet uitgegeven
7%
9%
10%
5%
Gemiddeld % bij de gemeente zelf
11
Methodologische verantwoording Voor het opstellen van de Factsheet Participatiebeleid 2012 hebben wij een digitale enquête uitgezet onder managers van sociale diensten (leden van Divosa). Via een gestructureerde vragenlijst hebben we naar opvattingen, werkwijzen en cijfers gevraagd. De data hebben we verzameld en geanalyseerd met behulp van de statistische software SPSS. De resultaten hebben we per vraag gerapporteerd, waarbij soms onderscheid gemaakt wordt naar grootteklasse (G4, G32, Isd’en en kleinere gemeenten). De respondenten die een vraag niet beantwoord hebben, zijn niet meegenomen voor de betreffende vraag. Dit zijn zogenaamde “missende waarden” of “missing values”. De procentuele verdeling telt niet altijd keurig op tot 100%. Door afrondingsverschillen is het totale percentage soms 99% en soms 101%. Respons Aan het onderzoek hebben 96 gemeenten deelgenomen. Gecategoriseerd naar de typen gemeenten G4, G32, intergemeentelijke sociale diensten en kleinere gemeenten, ziet de responsverdeling er als volgt uit: Type gemeente
Aantal
G4-gemeenten
4
G32-gemeenten
24
Kleinere gemeenten
48
Intergemeentelijke sociale diensten (Isd’en) Totaal
20 98
De 20 deelnemende intergemeentelijke sociale diensten vertegenwoordigen 68 gemeenten. Hierdoor zijn in dit onderzoek in totaal 144 gemeenten vertegenwoordigd. Dat is 35% van de 408 gemeenten in Nederland op 1 januari 2013. De respondenten in dit onderzoek vertegenwoordigen in december 2012 in totaal 236.990 bijstandsuitkeringen (CBS, 2013). Dit is 65% van het totaal aantal bijstandsuitkeringen.
Bronnen > > > > > >
CBS statline Enquêtegegevens Divosa en CAB Groningen Kluve (2009) The effectiveness of European Active Labor Market Policy. RWI discussion paper. Rheinisch-Westfälisches Institut für Wirtschaftsforschung: Essen. Ministerie van SZW (gemeenteloket) RWI (2011) Gemeentelijk re-integratiebeleid vergeleken. Een literatuurstudie. Raad voor Werk en Inkomen: Den Haag, pp. 67-80. SEO (2010) Kosten en resultaten van re-integratie, SEO Economisch Onderzoek: Amsterdam.
Begrippenlijst Bbz BUIG G4 G32 12
Besluit bijstandverlening zelfstandigen – lening of uitkering voor levensonderhoud voor startende en bestaande ondernemers. Wet bundeling van uitkeringen inkomensvoorziening aan gemeenten. Het gaat om de WWB, de IOAW, de IOAZ en de bijzondere bijstandsverlening zelfstandigen (Bbz). De vier grote steden: Amsterdam, Den Haag, Rotterdam en Utrecht. Groep van 34 (middel)grote steden: Alkmaar, Almelo, Almere, Amersfoort,
IOAW
IOAZ
Participatiebudget
Reintegratiebudget Wsw
WWB Wwik
Apeldoorn, Arnhem, Breda, Delft, Deventer, Dordrecht, Ede, Eindhoven, Emmen, Enschede, Gouda, Groningen, Haarlem, Haarlemmermeer, Heerlen, Helmond, Hengelo, ’s-Hertogenbosch, Leeuwarden, Leiden, Lelystad, Maastricht, Nijmegen, Sittard-Geleen, Schiedam, Tilburg, Venlo, Zaanstad, Zoetermeer en Zwolle. Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers – bijstand voor oudere langdurig werklozen die 50 jaar of ouder waren op het moment dat zij werkloos werden en voor gedeeltelijk arbeidsongeschikte werklozen, ongeacht hun leeftijd. Uitvoering door gemeenten. Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen - bijstand voor mensen van 55 jaar of ouder en gedeeltelijk arbeidsongeschikte ex-zelfstandigen (ongeacht hun leeftijd) die noodgedwongen hun bedrijf of beroep moesten beëindigen. Uitvoering door gemeenten. Gemeentelijk budget voor op re-integratie en participatie gerichte activiteiten. Het participatiebudget is opgebouwd uit drie soorten middelen: het reintegratiebudget, de inburgeringsvoorzieningen en de middelen voor volwasseneneducatie. Budget voor re-integratie dat het grootste onderdeel vormt van het participatiebudget. Ook bekend onder de namen werkdeel, werkbudget of SZWdeel. Wet sociale werkvoorziening – arbeidsplaatsen voor mensen met een arbeidshandicap. Vanaf 2014 stopt de instroom van nieuwe mensen in de sociale werkvoorziening. Vanaf 2014 vallen mensen die voorheen een swindicatie kregen onder de Participatiewet. Wet werk en bijstand – bijstand voor mensen zonder eigen financiële middelen. Uitgevoerd door gemeenten. De aanvullende bijstand voor 65-plussers is belegd bij de Sociale Verzekeringsbank. Wet werk en inkomen kunstenaars. Afgeschaft per 1 januari 2012, maar tot juli 2012 was er een overgangsregeling van kracht.
Colofon Uitgave: Auteur: M.m.v: www.divosa.nl
13
Divosa, mei 2013 Marcel Moes, CAB Groningen. Marije van Dodeweerd, Divosa.
Koningin Wilhelminalaan 5 | 3527 LA Utrecht Postbus 2758 | 3500 GT Utrecht T 030 - 233 23 37 |
[email protected] Postbank 194416 | KvK 40532318 Midden-Nederland
Divosa-monitor factsheet: In- en uitstroom uit de bijstand 2012 Datum:
19 september 2013
2012: > 111 duizend nieuwe bijstandsuitkeringen toegekend en 97 duizend beëindigd > Circa 57 duizend bijstandsaanvragen niet gehonoreerd > 31% van de instroom in de bijstand gevolg van werkloosheid, 7% door het wegvallen van inkomsten uit een eigen bedrijf > 31% van de uitstroom uit de bijstand door het vinden van werk > Streng controleren op rechtmatigheid is de meest effectieve manier om instroom te beperken > Bemiddeling naar regulier werk is de meest effectieve manier om uitstroom te bevorderen
Voorwoord Sinds 2009 groeit het aantal mensen in de bijstand gestaag. Steeds meer mensen hebben de gemeente nodig om in hun levensonderhoud te kunnen voorzien. Maar dat is maar een deel van het verhaal. De groei van het aantal klanten is een saldo. Wanneer we in de statistieken terugvinden dat er aan het eind van 2012 bijna 15.000 meer uitkeringen werden verstrekt dan een jaar daarvoor, is dat maar een zwakke afspiegeling van de totale dynamiek. Er meldden zich in dat jaar tien keer zoveel mensen voor een uitkering. Het is druk aan de poort. Gemeenten bewaken de toegang tot de bijstand steeds zorgvuldiger. Met verplichte wachttijden, grondige controle en vooral een zware inzet op werk. Een derde van de aanvragers kreeg in 2012 geen uitkering. De drukte aan de poort voorkomt dus een veel grotere groei. Nog steeds werden er ruim 111.000 nieuwe bijstandsuitkeringen verstrekt. Maar daar stond tegenover dat er 96.500 uitkeringen werden beëindigd. Dus ook achter de poort is sprake van een grote activiteit. Deze monitor brengt niet alleen de kale aantallen in beeld. Ze biedt ook inzicht in de achtergrond van onze klanten. Hoe komt het dat mensen in de bijstand belanden? Wat zijn hun mogelijkheden en belemmeringen? En wat doen gemeenten om de kans op uitstroom zo groot mogelijk te maken? We zijn de vele gemeenten die hebben bijgedragen aan de totstandkoming van deze monitor daarvoor erkentelijk: ze hebben ons en elkaar geholpen aan belangrijke inzichten. René Paas, voorzitter Divosa
2
S Samenvatting In 2012 hebben sociale diensten 111 duizend bijstandsuitkeringen toegekend en 97 duizend uitkeringen beëindigd. Het aantal aanvragen voor een bijstandsuitkering lag veel hoger op circa 168 duizend. Sociale diensten hebben afgelopen jaar 34% van de aanvragen niet gehonoreerd omdat er geen recht bestond op een bijstandsuitkering, of omdat de aanvrager alsnog een baan had gevonden. De belangrijkste reden om in te stromen in de bijstand is het verlies van werk. 31% van de instroom komt voort uit werkloosheid, nog eens 7% door het wegvallen van inkomsten uit een eigen bedrijf. Het vinden van betaald werk is ook weer een belangrijke reden om uit te stromen uit de bijstand: 31% van de uitstroom wordt veroorzaakt door het vinden van werk. 3% van de uitstroom ontstaat doordat iemand voldoende inkomsten genereert uit een eigen bedrijf. Streng controleren op rechtmatigheid (poortwachtersbeleid) is volgens sociale diensten de meest effectieve manier om instroom te beperken. Bemiddelen naar regulier werk is de meest effectieve manier om uitstroom te bevorderen. Het gaat hier om de combinatie van jobhunting & matching. Het bevorderen van de uitstroom is niet eenvoudig. 77% van de bijstandsgerechtigden heeft belemmeringen die re-integratie op de arbeidsmarkt moeilijker maken. 24% van de bijstandsgerechtigden heeft een ontheffing van de arbeidsplicht. Toch is meer dan de helft van de bijstandsgerechtigden actief: 30% in betaald of onbetaald werk, 24% doet mee aan georganiseerde activiteiten. Sociale diensten schatten in dat circa een op de vijf bijstandsgerechtigden komend jaar een stap zal maken op de participatieladder en de eigen participatiepositie zal verhogen.
In- en uitstroom uit de bijstand 2012 Deze Divosa-monitor factsheet gaat over de in- en uitstroom in de bijstand en biedt inzicht in hoeveel mensen in- en uitstromen en wat daarvan de achtergronden zijn. Ook geeft de factsheet een overzicht van succesvolle manieren om de instroom in de bijstand te beperken en de uitstroom te bevorderen. De factsheet eindigt met een schets van de participatiepositie van de mensen in de bijstand en de belemmeringen die uitstroom moeilijker maken. 111 duizend toegekende uitkeringen, 97 duizend gestopte uitkeringen In 2012 kenden sociale diensten ruim 111 duizend uitkeringen toe en konden zij er 97 duizend beëindigen. Het totaal aantal uitkeringen steeg daarmee met bijna 15 duizend tot ruim 333 duizend uitkeringen. Omdat samenwonenden gezamenlijk één uitkering krijgen, was het aantal personen met een bijstandsuitkering hoger, namelijk 379 duizend. 1
1
Vanaf 1 januari 2013 is het CBS overgestapt op het tellen van het aantal personen dat is aangewezen op een uitkering. In deze factsheet rapporteren we over het aantal bijstandsuitkeringen dat altijd lager is omdat twee volwassenen gezamenlijk één uitkering ontvangen als zij samenwonend zijn. Volgens de meest recente CBS-cijfers waren er eind december 379.090 personen met een uitkering. Dat was eind juni 2013 opgelopen tot 400.000.
3
Tabel 1:
In- en uitstroom uit de bijstand (<65 jaar) 2007-2012 in absolute aantallen 2007
2008
2009
2010
2011
2012
Instroom
76.640
82.870
108.550
117.660
118.010
111.240
Uitstroom
101.140
93.540
80.950
92.600
106.370
96.500
Ontwikkeling
-24.500
-10.670
27.600
25.060
11.640
14.740
Totaal aantal bijstandsuitkeringen (eindstand per jaar)
275.480
262.990
288.740
311.730
321.180
333.830
Bron: CBS bijstandsuitkeringen standen en stromen
De instroom in de bijstand neemt sterk toe sinds 2009, stabiliseerde in 2011 en nam in 2012 weer iets af ten opzichte van voorgaande jaren. De instroom in de bijstand is sterk afhankelijk van de economie omdat werkloosheid een groot deel van de instroom in de bijstand verklaart. Omdat de werkloosheid in 2012 is blijven toenemen, kunnen in 2012 ook andere verklaringen een rol spelen. Een voor de hand liggende voor de daling van de instroom is de invoering van strengere toegangsvoorwaarden voor de bijstand. Sinds 1 januari 2012 zijn jongeren tot 27 jaar verplicht eerst vier weken naar werk te zoeken voordat zij bijstand krijgen toegekend (zoekperiode jongeren). Ook heeft 44% van de sociale diensten in 2011 het poortwachtersbeleid aangescherpt wat inhoudt dat zij strenger optreden bij de toekenning van bijstand.2 De precieze oorzaak voor deze afname van de instroom is echter niet onderzocht. De uitstroom daalde tot een dieptepunt in crisisjaar 2009, maar steeg in de daaropvolgende twee jaren. In 2012 is de uitstroom echter weer gedaald. De oplopende werkloosheid, kan de afname van de uitstroom verklaren. Het gros van de uitstroom gaat betaald aan het werk en als de werkloosheid stijgt, daalt automatisch de uitstroom. Vanwege de aangescherpte toegangsvoorwaarden is het ook goed mogelijk dat mensen die relatief snel werk vinden überhaupt niet meer instromen in de bijstand. Zij staan dus niet meer geregistreerd als instromer, maar ook niet als uitstromer. Tot slot is het mogelijk dat hier de eerste effecten zichtbaar zijn van de halvering van het re-integratiebudget in 2012, hoewel dat minder voor de hand liggend is.3 Figuur 1: In- en uitstroom uit de bijstand (<65 jaar) 2007-2012 in absolute aantallen
2
Divosa-monitor 2012 – deel 1, pp. 42-43. Sociale diensten geven aan te blijven investeren in begeleidingstrajecten naar werk gericht op kansrijken (de korte klap). Hun bezuinigingen op re-integratie-instrumenten zoals gesubsidieerde arbeid (Wiw- en ID-banen), loonkostensubsidies en sociale activering zullen waarschijnlijk pas later een doorwerking hebben omdat dit soort trajecten een langere doorlooptijd hebben.
3
4
In- en uitstroom verschilt sterk per arbeidsmarktregio Er zitten grote verschillen tussen de in- en uitstroom per arbeidsmarktregio. De relatieve instroom in 2012 varieert tussen de 26 en de 46% van het bestand. De uitstroom varieert tussen de 24 en de 37%.4 Regio’s met een lage instroom, hebben over het algemeen ook een lage uitstroom. En andersom: regio’s met een hoge instroom, hebben ook vaker een hoge uitstroom. Dat kan met een economische verklaring hebben of een beleidsmatige. Als veel mensen in een arbeidsmarktregio aan de slag kunnen in korte dienstverbanden of seizoenswerk, zullen zij in tussenliggende periodes van werkloosheid een beroep moeten doen op de bijstand, maar vervolgens ook weer snel aan het werk kunnen in een nieuwe baan. Dit genereert veel dynamiek in het bijstandsbestand. Hetzelfde geldt voor regio’s waar de toegangsvoorwaarden tot de bijstand minder streng zijn. Als mensen met relatief veel kansen op de arbeidsmarkt makkelijk kunnen instromen in de bijstand, dan zitten er in het bestand meer ´kansrijken´ die ook weer snel kunnen uitstromen. In 2012 was de instroom in de bijstand in alle arbeidsmarktregio’s hoger dan de uitstroom en steeg het bijstandsbestand. Landelijk was de toename gemiddeld 4%. De kaart laat de groei per arbeidsmarktregio zien.5 Kaart 1:
Groei bijstandsbestand (<65 jaar) 2012 per arbeidsmarktregio
Bron: CBS bijstandsuitkeringen standen en stromen, bewerking Divosa.
Arbeidsmarktregio´s met een lage instroom, hebben in 2012 over het algemeen een minder grote bestandstoename gekend, dan regio´s met een hoge instroom. Onderstaande figuur laat zien dat 4 5
5
Gemeten als percentage van het bijstandsbestand <65 jaar in de arbeidsmarktregio per eind december 2011. Kaarten met de in- en uitstroom per gemeente zijn te vinden op www.kernkaart.nl
regio´s met een kleine stijging van het bestand vaak een lage instroom (en uitstroom!) hebben, hoewel er uitzonderingen zijn (bijvoorbeeld de regio met nummer 7). Regio’s met een grote stijging van het bestand, combineerden een hoge instroom met een hoge uitstroom. De oranje lijn geeft weer op welk punt de instroom gelijk zou zijn aan de uitstroom. Hoe dichter een regio bij die lijn zit, hoe lager de bestandstoename is geweest. Met de cijfers is een ‘ranking’ gemaakt. De regio met nummer 1 kende de laagste procentuele toename van het bestand. De regio met nummer 35 de hoogste. Figuur 2: In- en uitstroom uit de bijstand (<65 jaar) 2012 per arbeidsmarktregio (percentage)
Bron: CBS bijstandsuitkeringen standen en stromen, bewerking Divosa.
Een derde van de bijstandsaanvragen niet gehonoreerd 34% van de aanvragen voor een bijstandsuitkering is in 2012 niet gehonoreerd. Deze uitkeringen zijn niet toegekend vanwege actieve bemiddeling, handhaving of stimulering van het eigen initiatief van de klant. Deze preventiequote was in 2012 iets hoger dan in voorgaande jaren. Sociale diensten hebben in 2012 dus circa 168 duizend uitkeringsaanvragen verwerkt, waarvan er uiteindelijk 111 duizend zijn toegekend. Tabel 2:
Preventiequote 2010
2011
2012 (n=59)
Preventiequote
29%
31%
34%
Bron: CAB/Divosa-monitor enquêtegegevens 2013
Een derde van de instroom veroorzaakt door werkloosheid 31% van de instroom in de bijstand ontstaat doordat mensen hun inkomsten uit arbeid verliezen. Voor een deel gaat het om mensen van wie de WW-uitkering afloopt en die vervolgens ‘doorzakken’ 6
naar de bijstand. Daarnaast is er een groep die geen recht heeft op WW en meteen op bijstand is aangewezen. Dit zijn vooral mensen met een kort arbeidsverleden. 7% van de instroom bestaat uit zelfstandigen die het hoofd niet meer boven water kunnen houden. 6% is schoolverlater en werkloos. Traditioneel bestaat een aanzienlijk deel van de instroom uit personen die uit een relatie komen en niet economisch zelfstandig zijn. De categorie overig bevat verschillende redenen zoals verhuizing, einde detentie, wegvallen inkomsten uit vermogen of alimentatie en ‘onbekend’. Tabel 3:
Reden instroom in de bijstand 2012 (n=81) 2012
Wegvallen inkomsten uit dienstverband / WW / arbeidsongeschiktheiduitkering
31%
Wegvallen inkomsten uit zelfstandig beroep / bedrijf
7%
Schoolverlater
6%
Einde huwelijk / relatie
11%
Overig
45%
Bron: CAB/Divosa-monitor enquêtegegevens 2013
Sinds de economische crisis is het instroompercentage als gevolg van werkloosheid gestegen. De instroom van schoolverlaters is constant gebleven. Zonder maatregelen als de invoer van een zoektermijn voor jongeren was dit waarschijnlijk gestegen. Tabel 4:
Reden instroom in de bijstand 2007-2012 2007
2009
2011
2012
Wegvallen inkomsten uit dienstverband / WW / arbeidsongeschiktheiduitkering
27%
37%
33%
31%
Schoolverlater
6%
5%
6%
6%
Einde huwelijk / relatie
19%
12%
10%
11%
Bron: CAB/Divosa-monitor enquêtegegevens 2013. Voor de jaren 2007-2011 is de categorie ‘wegvallen inkomsten’ een optelsom van de categorieën ‘einde WW’, ‘Werkloos zonder WW-rechten’ en ‘Einde Wia’.
Een derde van de uitstroom gaat betaald aan het werk 31% van de uitstroom uit de bijstand in 2012 is ontstaan door het vinden van betaald werk. Nog eens 3% kon uitstromen doordat er voldoende inkomsten waren uit een zelfstandig beroep of bedrijf. 4% van de uitstroom bestond uit mensen die met een studie zijn begonnen en voor hun inkomen overstappen naar de studiefinanciering. Onder de categorie ‘overig’ valt een baaierd aan redenen zoals verhuizing, overlijden, detentie, het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, ontdekte fraude en het krijgen van andere inkomsten bijvoorbeeld door het aangaan van een relatie.
7
Tabel 5:
Reden uitstroom uit de bijstand 2012 (n=67) 2012
Inkomsten uit arbeid
31%
Inkomsten uit zelfstandig beroep / bedrijf
3%
Aanvang studie
4%
Overig
61%
Bron: CAB/Divosa-monitor enquêtegegevens 2013
Sinds de economische crisis is de uitstroom door inkomsten uit arbeid iets gedaald. De uitstroom door de start van een nieuwe studie lijkt redelijk constant. Tabel 6:
Reden uitstroom uit de bijstand 2007-2012 2007
2009
2011
2012
Inkomsten uit arbeid / eigen bedrijf
39%
34%
36%
34%
Aanvang studie
3%
2%
4%
4%
Bron: CAB/Divosa-monitor enquêtegegevens 2013. Voor de jaren 2007-2011 is de categorie ‘Inkomsten uit arbeid / eigen bedrijf’ een optelsom van de categorieën ‘Regulier werk’ en ‘Gesubsidieerd werk’. Inkomsten uit een eigen bedrijf zijn die jaren niet uitgevraagd. De percentages moeten daarom met voorzichtigheid vergeleken worden.
Top 5 instroombeperkende maatregelen De poort tot de bijstand dichthouden en streng controleren op rechtmatigheid is volgens alle sociale diensten de meest effectieve manier om de instroom te beperken. Mensen die een bijstandsuitkering aanvragen, krijgen een zorgvuldige screening om te checken of zij daadwerkelijk recht hebben op een bijstandsuitkering. Sociale diensten kijken of er voorliggende voorzieningen zijn, controleren gegevens via Suwi-net en hanteren een hoge fraudealertheid. Andere effectieve instrumenten uit de top vijf zijn: > Intensieve begeleiding van de klant. Het gaat dan om sollicitatiecursussen of begeleiding door een klantmanager die gericht is op het aan het werk krijgen van de bijstandsgerechtigde. Dit gaat gepaard met controles van de sollicitaties. Onder deze categorie valt ook het geven van voorlichting over de rechten en plichten van een bijstandsuitkering. > Verplichte werkactiviteiten waar bijstandsgerechtigden werkervaring opdoen. Het meest bekende voorbeeld hiervan is work first. Maar ook een verplichte tegenprestatie en participatieplaatsen vallen onder deze categorie. > Directe bemiddeling naar regulier werk via jobhunting, vacaturematching en door middel van samenwerking met uitzendbureaus. > Een verplichte zoekperiode van vier weken. In deze periode moet de bijstandsaanvrager actief op zoek naar werk. Het gaat hier over het algemeen om jongeren, maar sommige sociale diensten hanteren ook een zoektermijn voor bijstandaanvragers die ouder zijn dan 27 en direct aan de slag kunnen. Tot slot hebben enkele sociale diensten succes met jongeren actief wijzen op de scholingsplicht. Verder noemen zij het jongerenloket, en het preventief begeleiden van jongeren met een zoektermijn en WW’ers die dreigen door te zakken naar de bijstand. Zij krijgen ondersteuning bij het zoeken naar een baan. Ook het instrument loonkostensubsidie kan helpen bij het beperken van de instroom.
8
Tabel 7:
Top 5 instroombeperkende maatregelen (n=93)
Positie
Type instrument
1.
Poortwachter / handhaving
2.
Intensieve begeleiding klant
3.
Verplichte werkactiviteiten
4.
Bemiddeling naar regulier werk (jobhunting & matching)
5.
Zoekperiode (jongeren)
Bron: CAB/Divosa-monitor enquêtegegevens 2013
Top 5 uitstroombevorderende maatregelen Bemiddeling naar regulier werk is volgens alle sociale diensten de meest effectieve manier om de uitstroom te bevorderen. Om dit te kunnen doen zijn sociale diensten zeer actief met de werkgeversbenadering om vacatures te vinden die geschikt zijn voor hun klanten. Het gaat dus om jobhunting, het leggen van contacten met werkgevers en het maken van arrangementen met hen (zoals de inzet van coaching en subsidies). Veel sociale diensten noemen expliciet dat eigen jobhunters die lokaal te werk gaan het meest effectief zijn. Vervolgens is het aan de sociale dienst om de juiste match te maken tussen de vacature en de werkzoekende. Bij deze aanpak hoort dan ook een gerichte bemiddeling. Andere effectieve instrumenten uit de top vijf zijn: > Intensieve begeleiding. Hier gaat het om intensief klantmanagement voor mensen die mogelijkheden hebben tot uitstroom. Dat is vaak maatwerk. Ook sollicitatiecursussen vallen hieronder. > Handhaving. Ook als mensen eenmaal een uitkering hebben, blijven sociale diensten controleren op rechtmatigheid. > Verplichte werkactiviteiten. Denk aan work first, werkprojecten van de gemeente, stageplekken en een tegenprestatie. > Beroepsgerichte scholing via opleidingstrajecten met baangarantie, korte cursussen die aansluiten bij de behoeften van werkgevers en leer-werktrajecten. Ook is het effectief om jongeren die nog een scholingsplicht hebben terug te leiden naar het onderwijs. Plaatsingsinstrumenten zoals loonkostensubsidies, no risk premies, bonussen voor werkgevers en premiekorting voor werkgevers die ouderen aannemen worden ook relatief vaak genoemd. Een enkele sociale dienst stelt dat de volgende maatregelen effectief zijn: een taalcursus, het regelen van kinderopvang, het jongerenloket en eigen activiteiten van de klant. Ook noemt een enkeling het persoongebonden re-integratiebudget, begeleiding naar een zelfstandig beroep en inzetten op deeltijdarbeid als een succesvolle maatregel om uitstroom te bevorderen. Een maatregel waar de sociale dienst zelf weinig invloed op heeft, maar die wel uitstroombevorderend werkt, is volgens enkele sociale diensten de verhuizing van een klant naar een andere gemeente.
9
Tabel 8:
Top 5 uitstroombevorderende maatregelen (n=89)
Positie
Type instrument
1.
Bemiddeling naar regulier werk (jobhunting & matching)
2.
Intensieve begeleiding
3.
Verplichte werkactiviteiten
4.
Handhaving
5.
Beroepsgerichte scholing / wijzen op scholingsplicht
Bron: CAB/Divosa-monitor enquêtegegevens 2013
Driekwart van de bijstandsgerechtigden heeft belemmeringen 77% van de bijstandsgerechtigden heeft belemmeringen die de re-integratie bemoeilijken. De meest voorkomende belemmering is een lage/verouderde opleiding, gevolgd door fysieke en psychische belemmeringen. Veel bijstandsgerechtigden hebben meerdere belemmeringen tegelijkertijd. Tabel 9:
Belemmeringen voor bijstandsgerechtigden 2012 (n=60) 2012
Gemiddeld % lage/verouderde opleiding
33%
Gemiddeld % fysieke belemmeringen
28%
Gemiddeld % psychische belemmeringen
25%
Gemiddeld % sociale belemmeringen
24%
Gemiddeld % geen werkervaring
21%
Gemiddeld % hoge leeftijd
17%
Gemiddeld % vervullen zorgtaken
12%
Gemiddeld % geen belemmeringen
23%
Bron: CAB/Divosa-monitor enquêtegegevens 2013
Een kwart van de bijstandsgerechtigden heeft ontheffing arbeidsplicht 24% van het bijstandsbestand had in 2012 een ontheffing van de arbeidsplicht. Dat percentage daalt al een aantal jaren gestaag. In 2006 was het nog 33%. Bijstandsgerechtigden krijgen een gedeeltelijke of volledige vrijstelling van de arbeidsplicht wanneer zij niet in staat zijn om te werken om medische of sociale redenen.6 Een ontheffing op medische gronden komt het meeste voor. 50-plussers zijn oververtegenwoordigd onder de mensen met een ontheffing van de arbeidsplicht.7
6
Dit cijfer is gebaseerd op een enquête uit maart 2013. CBS-cijfers van juni 2012 geven een percentage aan van 22% (Inspectie SZW, mei 2013) Inspectie SZW, 2013.
7
10
Tabel 10: Ontheffing arbeidsplicht 2006-2012 2006
2007
Gemiddeld % 33% 33% ontheffing Bron: CAB/Divosa-monitor enquêtegegevens 2013.
2008
2009
2010
2011
2012
35%
33%
29%
27%
24%
De helft van de bijstandsgerechtigden is actief 54% van de bijstandsgerechtigden staat op een van de bovenste drie tredes van de participatieladder. Dat betekent dat zij werken (betaald of onbetaald) of dat zij deelnemen aan georganiseerde activiteiten. 30% werkt betaald of onbetaald, 24% neemt deel aan georganiseerde activiteiten. De overige 46% van de bijstandsgerechtigden staat op de onderste twee treden van de participatieladder. Zij hebben een laag participatieniveau. De sociale diensten die al hun klanten kunnen indelen op de participatieladder, komen tot een gelijksoortige verdeling over de participatieladder als de sociale diensten die een deel van hun klanten kunnen indelen. 60% van de sociale diensten kan voor alle klanten een inschatting maken, 34% voor een deel van de klanten. 5% kan de inschatting niet maken. Tabel 11: Participatieposities bijstandsgerechtigden 2012 Totaal (n=81)
Alle klanten (n=54)
Deel vd klanten (n=27)
Trede 5 - betaald werk met ondersteuning
13%
12%
14%
Trede 4 - onbetaald werk
17%
16%
18%
Trede 3 - deelname georganiseerde activiteiten
24%
24%
25%
Trede 2 - sociale contacten
31%
32%
28%
Trede 1 - geïsoleerd
15%
15%
16%
Bron: CAB/Divosa-monitor enquêtegegevens 2013.
Sinds 2008 is het aandeel klanten dat werkt met ondersteuning van de overheid afgenomen. Daarnaast stijgt het aandeel klanten op trede 2 en daalt het percentage klanten op trede 1. Dit kan te maken hebben met beleidskeuzes. Veel sociale diensten bouwen bijvoorbeeld hun gesubsidieerde banen af waardoor er minder mensen betaald werken met ondersteuning van de overheid. Maar een deel van de verschuiving kan ook veroorzaakt zijn doordat meer sociale diensten alle klanten indelen op de participatieladder en niet alleen de mensen die een traject volgen of de nieuwe instroom. Tabel 12: Participatieposities bijstandsgerechtigden 2008-2012
11
2008
2009
2010
2011
2012
Trede 5 - betaald werk met ondersteuning
17%
14%
13%
14%
13%
Trede 4 - onbetaald werk
19%
18%
17%
17%
17%
Trede 3 - deelname georganiseerde activiteiten
23%
25%
25%
23%
24%
Trede 2 - sociale contacten
20%
23%
27%
29%
31%
Trede 1 – geïsoleerd
21%
19%
18%
18%
15%
Bron: CAB/Divosa-monitor enquêtegegevens 2013.
De participatieladder De participatieladder meet de participatiepositie van bijstandsgerechtigden en kan sociale diensten inzicht geven in hun participatie-ontwikkeling. De ladder telt zes tredes: Trede 6 Trede 5 Trede 4 Trede 3 Trede 2 Trede 1
Betaald werk: de persoon is geen klant (meer) van de sociale dienst. Betaald werk met ondersteuning: de persoon werkt en krijgt ondersteuning van een participatie-instrument (bijvoorbeeld een aanvullende uitkering of opleiding). Onbetaald werk: de persoon werkt met behoud van uitkering of doet vrijwilligerswerk. Deelname georganiseerde activiteiten: de persoon neemt deel aan activiteiten in georganiseerd verband zoals een cursus of binnen een vereniging. Sociale contacten: de persoon heeft sociale contacten buiten de deur. Geïsoleerd: de persoon heeft nauwelijks of geen contacten met anderen dan huisgenoten.
Driekwart van de sociale diensten hanteert participatieladder 73% van de sociale diensten werkt met de participatieladder. Nog eens 22% werkt met een vergelijkbare ladder, bijvoorbeeld een zelfontwikkelde ladder of de ladder van de Statistiek Reintegratie Gemeenten (SRG-ladder). 4% van de gemeenten hanteert geen ladder. 1% werkt zonder ladder, maar zou dat wel willen doen (CAB/Divosa-monitor enquêtegegevens 2013).
Circa een vijfde van de bijstandsgerechtigden zet stap op de participatieladder Van 19% van de klanten die in 2012 zijn ingedeeld op trede 1 verwachten sociale diensten dat zij in 2013 minimaal één trede zullen stijgen. Hoe hoger op de participatieladder, hoe groter de kans op een stijging van de participatiepositie. Op trede 5 verwachten sociale diensten dat 28% binnen een jaar een stap zal maken naar een hogere trede en dus zal uitstromen naar betaald werk. Een (terug)val naar een lagere trede voorzien sociale diensten veel minder vaak. Tabel 13: Ontwikkeling participatiepositie
Gemiddeld % klanten waarvan de participatiepostie zal stijgen (n=71) Gemiddeld % klanten waarvan de participatiepostie zal dalen (n=62)
Trede 1
Trede 2
Trede 3
Trede 4
Trede 5
19%
24%
28%
27%
28%
1%
4%
4%
4%
5%
Bron: CAB/Divosa-monitor enquêtegegevens 2013.
Overigens zitten er qua groei grote verschillen tussen de verwachtingen van sociale diensten, vooral op de tredes 1 t/m3. De helft van de sociale diensten denkt bijvoorbeeld dat maximaal 8% van de klanten op trede 1 zal doorgroeien naar een hogere participatiepositie.
12
13
Methodologische verantwoording Voor deze factsheet is gebruik gemaakt van de uitkomsten van een digitale enquête die in maart 2013 is uitgezet onder managers van sociale diensten (de leden van Divosa). Aan het onderzoek hebben 96 sociale diensten deelgenomen. Gecategoriseerd naar de typen gemeenten G4, G32, intergemeentelijke sociale diensten en kleinere gemeenten, ziet de responsverdeling er als volgt uit: Type gemeente
Aantal
G4-gemeenten
4
G32-gemeenten
24
Kleinere gemeenten
48
Intergemeentelijke sociale diensten (Isd’en)
20
Totaal
96
De 20 deelnemende intergemeentelijke sociale diensten vertegenwoordigen 68 gemeenten. Hierdoor zijn in dit onderzoek in totaal 144 gemeenten vertegenwoordigd. Dat is 35% van de 408 gemeenten in Nederland op 1 januari 2013. De respondenten in dit onderzoek vertegenwoordigen in december 2012 in totaal 236.990 bijstandsuitkeringen (CBS, 2013). Dit is 65% van het totaal aantal bijstandsuitkeringen. De respondenten die een vraag niet beantwoord hebben, zijn niet meegenomen voor de betreffende vraag. Dit zijn zogenaamde “missende waarden” of “missing values”. De procentuele verdeling telt niet altijd keurig op tot 100%. Door afrondingsverschillen is het totale percentage soms 99% en soms 101%.
Bronnen > > > >
CAB/Divosa-monitor enquêtegegevens maart 2013 CBS-maatwerkbestand: bijstandsuitkeringen standen en stromen 1990-2012 Divosa (2012) Divosa-monitor 2012 – deel 1. Denken in kansen. Over sociale diensten en participatiebevordering. Divosa: Utrecht Inspectie SZW (2013) De invloed van ontheffingen op de arbeidsparticipatie van WWB’ers. Inspectie SZW: Den Haag.
Colofon Uitgave: Auteur:
Divosa, 19 september 2013 Marije van Dodeweerd, Divosa
www.divosa.nl
14
Koningin Wilhelminalaan 5 | 3527 LA Utrecht Postbus 2758 | 3500 GT Utrecht T 030 - 233 23 37 |
[email protected] Postbank 194416 | KvK 40532318 Midden-Nederland
Divosa-monitor factsheet: Intergemeentelijke samenwerking Datum:
december 2013
> 54% van de gemeenten werkt in officieel verband samen bij de uitvoering van de WWB > 36% van de gemeenten werkt samen in een gemeenschappelijke regeling > 18% op basis van een overeenkomst, inkoop of uitbesteding > 37% van de gemeenschappelijke regelingen heeft een verzorgingsgebied van 100.000+ inwoners > Het takenpakket van samenwerkingsverbanden is beperkter dan van reguliere sociale diensten (maar dat gaat veranderen) > Trend: 70% van de gemeenten zal per 2015 in een officieel verband samenwerken bij de uitvoering van de Participatiewet > Trend: re-integratietaak van sw-bedrijf steeds vaker gekoppeld aan die van sociale dienst
Voorwoord Samenwerking tussen gemeenten was er eerder dan Thorbecke. Het hoeft dus ook niemand te verbazen dat de meeste gemeenten officieel samenwerken bij de uitvoering van de Wet werk en bijstand. Het ziet er zelfs naar uit dat dat aantal zal het komende jaar snel verder groeit: wat te moeilijk, te kwetsbaar of te duur is voor één gemeente, kan prima worden uitgevoerd met de buren. Het moet zelfs. In de vakliteratuur wordt gesproken over de 'decentralisatieparadox': de decentralisatie op het gebied van zorg en participatie vergt een grotere schaal. Op het eerste gezicht wringt dat met de idealen van de decentralisatie en met de invloed voor gemeenteraden en colleges. Maar dat is tenminste ook een kwestie van zorgvuldige afspraken op ambtelijk en bestuurlijk niveau. Divosa beschouwt intergemeentelijke uitvoeringsorganisaties zoals intergemeentelijke sociale diensten als een prima vehikel voor de samenwerking tussen gemeenten op het sociale domein. Zij profiteren van een grotere schaal. Tegelijkertijd is goed mogelijk om de individuele gemeente herkenbaar te houden. Zo doe je lokaal wat lokaal kan en regionaal wat regionaal moet. Gemeenten kunnen niet zonder hun buren. Heel wat gemeenten nemen in deze tijd beslissingen over de oprichting van een intergemeentelijke uitvoeringsorganisatie. Voor hun burgers is te hopen dat die beslissingen gunstig uitvallen.
René Paas, voorzitter Divosa
2
Samenvatting Intergemeentelijke samenwerking is de norm geworden bij de uitvoering van gemeentelijke taken op het gebied van werk en inkomen. 54% van de gemeenten werkt in 2013 bij de uitvoering van de Wet werk en bijstand samen in een officieel verband (stand juli 2013). Het gaat om taken rondom inkomensverstrekking en re-integratie. In de praktijk zal de samenwerking nog groter zijn omdat het tussen gemeenten gebruikelijk is om kennis uit te wisselen en taken te verdelen zonder dat daar een formele samenwerking aan te pas komt. Het aantal gemeenten dat samenwerking zoekt voor de uitvoering van de Wet werk en bijstand (en vanaf 2015 de nieuwe Participatiewet) groeit door. Naar verwachting zal 70% van de gemeenten vanaf 2015 samenwerken in een officieel verband. Bijvoorbeeld in de vorm van een intergemeentelijke sociale dienst, een herindeling of een ambtelijke fusie. De belangrijkste reden om samen te werken is kostenbeheersing: gemeenten verwachten efficiënter te kunnen werken als zij hun krachten bundelen en een groter schaalniveau bereiken. Ook wil een aantal gemeenten samenwerken omdat zij de drie decentralisaties gezamenlijk en integraal willen oppakken in de regio. Andere veel genoemde redenen om samen te werken zijn: slagkracht, kwaliteitsverbetering en continuïteit. De samenwerkingsverbanden zullen in de toekomst ook steeds vaker het sw-bedrijf herbergen en (onderdelen van) de Wmo uitvoeren.
Intergemeentelijke samenwerking Steeds meer gemeenten werken samen bij de uitvoering van gemeentelijke taken. Deze Divosamonitor factsheet gaat over intergemeentelijke samenwerking op het terrein van werk & inkomen. Helft gemeenten werkt samen bij uitvoering Wet werk en bijstand 54% van de gemeenten werkt in 2013 bij de uitvoering van de Wet werk en bijstand samen in een officieel verband (stand juli 2013). Het gaat om taken rondom inkomensverstrekking en re-integratie. Gemiddeld zijn er 3 gemeenten betrokken bij een samenwerking. In de praktijk zal de samenwerking nog groter zijn omdat het tussen gemeenten gebruikelijk is om kennis uit te wisselen en taken te verdelen zonder dat daar een formele samenwerking aan te pas komt.1 Tabel 1:
Intergemeentelijke samenwerking werk & inkomen juli 2013 GR-en
Andere samenwerkingsverbanden
Totaal samenwerkingsverbanden
Aantal
43
30
73
Betrokken gemeenten
146
75
221
Gemiddeld aantal gemeenten in de samenwerking
3,4
2,5
3,0
36%
18%
54%
% gemeenten
Bron: Divosa-ledenadministratie en Divosa enquêtegegevens.
1
Ook is het al zeer gebruikelijk om samen te werken op taken rondom handhaving en bij de uitvoering van de Bbz. In deze factsheet gaat het om taken rondom het verstrekken van een uitkering, eventueel aangevuld met re-integratie.
3
Vormen van samenwerking Er zijn verschillende vormen waarop gemeenten kunnen samenwerken. De meest lichte vormen van samenwerken behelzen een ad hoc samenwerking, het afstemmen van beleid en de inkoop van re-integratie of het uitbesteden van een aantal zeer specialistische taken zoals de uitvoering van het bijstandsbeleid voor zelfstandigen (de Bbz). In meer verdergaande vormen van samenwerking, werken gemeenten samen in een officieel verband en dragen zij een aantal kerntaken uit de Wet werk en bijstand over aan een andere gemeente of een gemeenschappelijke regeling (GR). De Wet gemeenschappelijke regelingen maakt het mogelijk dat gemeenten, provincies en waterschappen samenwerken in een gemeenschappelijke regeling. De verschillende vormen zijn: 1_ 2_ 3_ 4_
GR, GR, GR, GR,
tevens Openbaar lichaam (8.1.Wgr) met een gemeenschappelijk orgaan (8.2. Wgr) met een centrumgemeente (8.3. Wgr), tevens Openbaar lichaam met een centrumgemeente (8.3. Wgr), niet zijnde Openbaar lichaam
Andere officiële samenwerkingsverbanden werken samen via publiekrechtelijke overeenkomsten. Het gaat dan bijvoorbeeld om inkoop, een dienstverleningsovereenkomst, uitbesteding, of om een gemeenschappelijk ambtelijk apparaat van verschillende gemeenten dat de uitvoering verzorgt voor alle gemeenten (Stimulansz, 2005).
Ook grote gemeenten werken samen Samenwerkingsverbanden van sociale diensten ontstonden aanvankelijk tussen kleinere gemeenten. Daaraan kwam feitelijk een einde toen op 1 januari 2007 de Sociale Dienst Drechtsteden ontstond, een samenwerkingsverband tussen de gemeenten Dordrecht, Alblasserdam, Hendrik-Ido-Ambacht, Sliedrecht, Papendrecht en Zwijndrecht. De dienst nam na de G4 meteen de 5e plek in op de ranglijst van grote sociale diensten. Inmiddels zijn meer grotere gemeenten betrokken in een samenwerkingsverband of in gesprek over een mogelijke samenwerking in de toekomst. Samenwerking verandert constant Intergemeentelijke samenwerking is onderhevig aan sterke veranderingen. Sommige samenwerkingsverbanden zijn tijdens hun bestaan uitgebreid met nieuwe gemeenten. Ook verandert de samenstelling van samenwerkingsverbanden door herindeling en uittreding van gemeenten. Herindelingen kunnen ook tot de opheffing van een samenwerkingsverband leiden omdat er een nieuwe gemeente ontstaat uit het samenwerkingsverband. Dit is bijvoorbeeld gebeurd met de ISD Zuidwest Friesland. Samenwerking ook met kredietbank en sw-bedrijf Een enkel samenwerkingsverband biedt ook onderdak aan de kredietbank zoals de RSD Alblasserwaard-Oost/Vijfherenlanden. Een nieuwe ontwikkeling is dat gemeenten (en dus ook intergemeentelijke samenwerkingsverbanden) fuseren met het sw-bedrijf tot één GR. Dit is gebeurd met de ISD Walcheren en de ISD Midden-Langstraat die inmiddels zijn uitgebreid en omgedoopt tot Orionis Walcheren en Baanbrekers.
4
Samenwerking creëert 100.000+ verzorgingsgebieden 37% van de intergemeentelijke samenwerkingsverbanden met een gemeenschappelijke regeling heeft een verzorgingsgebied van meer dan 100.000 inwoners. Zij bedienen tussen de 35.000 en 270.000 inwoners. Gemiddeld komt de bevolking van de samenwerkende gemeenten uit op bijna 93.000 inwoners. De grotere gemeenschappelijke uitvoeringsorganisaties zijn vergelijkbaar met grote steden. Tabel 2:
Omvang gemeenschappelijke regelingen naar bevolking
De tien grootste gemeenschappelijke regelingen
WWB’ers (2012)
Bevolking
Vergelijkbaar met
Bevolking
1_ Sociale Dienst Drechtsteden
4.790
267.897
Eindhoven
218.456
2_ Leiden – Leiderdorp
3.390
146.489
Haarlemmermeer
144.126
3_ Werkplein Venlo – Venray
2.850
143.220
Den Bosch
142.756
4_ IJmond werkt!
2.450
159.400
Enschede
158.639
5_ Werkplein Baanzicht
2.310
125.170
Zoetermeer
123.064
6_ RSD Kromme Rijn Heuvelrug
2.020
189.128
Almere
195.090
7_ RSD Werk en Inkomen Lekstroom
1.190
176.962
Breda
178.256
8_ RSD Alblasserwaard / Vijfheerenlanden
1.130
141.705
Den Bosch
142.756
9_ ISD Bollenstreek
890
120.460
Leiden
119.746
10_ OptimISD
830
118.514
Dordrecht
118.528
Bron: Divosa en CBS, bewerking Divosa. Bevolking per 1 januari 2013.
Samenwerking sluit aan bij arbeidsmarktregio’s De bestaande samenwerkingsverbanden vallen over het algemeen binnen de 35 arbeidsmarktregio´s. De overgrote meerderheid van de samenwerkingsverbanden hebben van doen met één arbeidsmarktregio. De congruentie met de sw-bedrijven is minder eenduidig. Dat komt omdat er 90 sw-bedrijven zijn. Er zijn meerdere samenwerkingsverbanden die te maken hebben met twee sw-bedrijven.
5
Kaart 3:
Samenwerkingsverbanden en arbeidsmarktregio’s
Bron: Divosa en Regioatlas. De arbeidsmarktregio’s zijn weergegeven met zwarte lijnen. De samenwerkingsverbanden met gekleurde vlakken.
Kaart 4:
Samenwerkingsverbanden en verzorgingsgebied sw-bedrijven
Bron: Divosa en Regioatlashttp://www.regioatlas.nl. De sw-regio’s zijn weergegeven met zwarte lijnen. De samenwerkingsverbanden met gekleurde vlakken.
6
Historie intergemeentelijke samenwerking In de jaren 1980-1990 bestonden er al enkele regionale samenwerkingsverbanden. Ze verdwenen, vaak omdat de humeuren van bestuurders daartoe aanleiding waren. Nieuwe kansen op samenwerking in zo’n regio ontstonden dan ook vaak pas opnieuw als niemand zich de geschiedenis van het vorige debacle nog kon herinneren. De tijdelijke stimuleringsregeling: 2005-2007: Een geslaagde lobby, van onder andere Divosa, leidde in de periode 1 november 2005 tot 1 januari 2007 tot de ‘Tijdelijke stimuleringsregeling samenwerkingsverband Abw/WWB (TSSA)’. Deze regeling bood gemeenten, die serieuze plannen hadden om hun sociale diensten te laten samenwerken extra middelen en inhoudelijke ondersteuning. In deze periode zijn ongeveer twintig samenwerkingsverbanden van de grond gekomen en is veel expertise ontstaan over de totstandkoming en vormgeving van een intergemeentelijke of regionale sociale dienst. Ook het Platform Intergemeentelijke Sociale Diensten van Divosa is in deze periode opgericht. Financiering van intergemeentelijke samenwerkingsverbanden: De wet ´Regels inzake de financiering bij uitvoering van socialezekerheidswetten door intergemeentelijke samenwerkingsverbanden en inzake voorschotverstrekking op grond van de Wet werk en bijstand (30679)´ maakte per 1 januari 2007 een einde aan de financiering van samenwerkende gemeenten als één entiteit op basis van een gemeenschappelijke regeling. Hierdoor werden de deelnemende gemeenten in een samenwerkingsverband weer als individuele gemeente gefinancierd. Volgens de toen dienst doende staatssecretaris Henk van Hoof legde deze wet de democratische controle van samenwerkende gemeenten weer terug bij de individuele gemeenten. In de uitvoering van de intergemeentelijke en regionale sociale diensten dacht men hier anders over: meer bureaucratie.
Takenpakket samenwerkingsverbanden beperkter Tussen sociale diensten die samenwerken in een intergemeentelijke sociale dienst en reguliere sociale diensten bestaan verschillen.2 Intergemeentelijke sociale diensten hebben een minder breed takenpakket dan andere sociale diensten. Terwijl meer dan de helft van de sociale diensten in 2010 ook de individuele Wmo-verstrekkingen verzorgde, was dat bij intergemeentelijke sociale diensten maar bij 27% het geval. Ook waren Isd-en in 2010 minder vaak betrokken bij het Wsw-beleid van hun gemeenten (9 versus 36%).3 Figuur 1: Uitvoering Wmo (bepaalde onderdelen) door sociale diensten (2010)
2
NB: Niet alle gemeenschappelijke regelingen noemen zichzelf een Isd, Rsd of Iasz. En niet alle Isd-en vormen een GR. Zo zijn één Isd en één Iasz geen GR. De groep GR-en en Isd-en zijn dus niet voor 100% gelijk. Data enquête CAB/Divosa-monitor 2010. Eerdere Divosa-monitoren (2009 en 2008) leverden soortgelijke resultaten op.
3
7
Figuur 2: Uitvoering Wsw (bepaalde onderdelen) door sociale diensten (2010)
Isd-en concentreren zich over het algemeen op het uitvoeren van de WWB en het minima- en armoedebeleid. Daarnaast is driekwart van de Isd-en ook verantwoordelijk voor de schuldhulpverlening. Dit is vergelijkbaar met andere sociale diensten. Figuur 3: Uitvoering schuldhulpverlening (bepaalde onderdelen) door sociale diensten (2010)
Samenwerkingsverbanden en integrale aanpak Intergemeentelijke sociale diensten werkten in 2009 minder samen met andere gemeentelijke afdelingen of diensten dan sociale diensten die één gemeente bedienen. Grotere gemeenten werkten het vaakste samen met andere gemeentelijke afdelingen. Kleinere gemeenten volgden. Isd-en werkten het minste samen. Vooral op de terreinen jeugdbeleid, economisch beleid en juridisch beleid. Maar ook op terreinen als participatie, inburgering, arbeidsmarkt en welzijn/zorg werkten zij minder samen.4 De samenwerking van intergemeentelijke sociale diensten met externe partners was in 2009 op ongeveer gelijk niveau als die van kleinere gemeenten. Grotere gemeenten werkten meer samen met externe partners dan Isd-en en kleinere gemeenten. De samenwerking van grotere gemeenten met welzijnsinstellingen, zorgverzekeraars en jeugdzorg was bijvoorbeeld beduidend hoger. In de samenwerking met UWV, sw- en re-integratiebedrijven en instellingen voor middelbaar onderwijs en schuldhulpverlening lag de mate samenwerking van grote gemeenten en Isd-en daarentegen niet ver uit elkaar.5
4 5
8
Divosa-monitor 2009, p.116. Divosa-monitor 2009, p.119.
De toekomst van samenwerking: meer samenwerken op meer taken De intergemeentelijke samenwerking is in beweging. Een aantal ontwikkelingen zijn: > > > >
35% van de samenwerkingsverbanden stelt dat de samenstelling van het verband gaat wijzigen door toe- of uittredende gemeenten. 27% voorziet een wijziging van de juridische status. 36% voorziet een uitbreiding van het verband met het sw-bedrijf. Vooral bij bestaande gemeenschappelijke regelingen is dat het geval (44%). 18% van de samenwerkingsverbanden krijgt er Wmo-taken bij. Dit geldt vooral voor de gemeenschappelijke regelingen (24%).
Tabel 3:
Ontwikkelingen in de samenwerking
Welke veranderingen verwacht u in de huidige samenwerking tussen nu en de invoering van de Participatiewet per 1 januari 2015?
Alle verbanden (n=66)
GR (n=42)
Andere (n=24)
Toe- of uittredende gemeenten
35%
36%
33%
Herindeling deelnemende gemeenten
15%
17%
13%
Wijziging juridische status
27%
24%
33%
Uitbreiding met sw-bedrijf
36%
43%
25%
Uitbreiding takenpakket met Wmo-taken
18%
24%
8%
Geen van bovenstaande veranderingen
32%
21%
50%
Bron: Divosa-enquêtegegevens.
Steeds meer gemeenten gaan samenwerken Rond de 70% van de gemeenten zal per 1 januari 2015 mogelijk in een officieel verband samenwerken bij de uitvoering van de Participatiewet.6 De belangrijkste reden om samen te werken is kostenbeheersing: gemeenten verwachten efficiënter te kunnen werken als zij hun krachten bundelen en een groter schaalniveau bereiken. Ook wil een aantal gemeenten samenwerken omdat zij de drie decentralisaties gezamenlijk en integraal willen oppakken in de regio. Andere veel genoemde redenen om samen te werken zijn: slagkracht, kwaliteitsverbetering en continuïteit. Grotere uitvoeringsorganisaties zijn minder kwetsbaar voor vertrek of ziekte van personeel. In een deel van de nieuw te ontstane samenwerkingsverbanden zal het sw-bedrijf ook worden meegenomen in de gemeenschappelijke regeling. Een deel zal ook de Wmo en de jeugdzorg gaan uitvoeren, maar dat is niet vanzelfsprekend. Een ander type samenwerkingsverbanden dat ontstaat, bestaat uit kleine gemeenten die hun ambtelijke organisaties samenvoegen. Naast sociale zaken, gaan dan ook andere taken over naar de nieuwe uitvoeringsorganisatie. Het gaat meestal om ict, P&O en financiën. Najaar 2013 zijn veel potentiële samenwerkingsverbanden nog aan het onderzoeken of en hoe zij willen samenwerken. De finale beslissing zal in veel gemeenteraden eind 2013 of begin 2014 vallen. Gemeenten die voor die tijd geen beslissing hebben genomen, zullen dat daarna ook niet snel meer doen in verband met de gemeenteraadsverkiezingen in maart 2014.
6
Deze schatting is gebaseerd op het aantal gemeenten dat een samenwerkingsverband in voorbereiding heeft of de mogelijkheid tot samenwerking verkent. Het gaat in totaal om 288 van de 408 gemeenten. Het werkelijke aantal kan hoger of lager uitvallen vanwege (a) afname van het aantal gemeenten door herindelingen (b) potentiële samenwerkingsverbanden besluiten de samenwerking niet door te zetten (c) de mogelijke samenwerking is nog niet (bij Divosa) bekend.
9
Intergemeentelijke samenwerking niet goedkoper Gemeenten denken kosten te besparen door samen te werken. Maar lukt dat? Onderzoeken verschillen van mening en zijn niet altijd representatief. Het antwoord neigt naar ‘nee’ of is op zijn best onduidelijk. De redenen? Besparen op apparaatskosten is minder eenvoudig dan het lijkt en als de samenwerking er eenmaal is, wordt daar niet altijd even zorgvuldig op gestuurd. Wanneer gemeenten het belangrijk vinden deels vast te houden aan hun eigen beleid (couleur locale) wordt het nog moeilijker om efficiencywinst te boeken. In de eerste jaren zijn er bovendien hoge opstart- en frictiekosten. Samenwerkingsverbanden hebben vaak tot doel de kwaliteit van de dienstverlening te verbeteren en doelmatiger te werken. Dat vertaalt zich in hogere uitvoeringskosten, niet in de laatste plaats omdat de organisatie er nogal eens nieuwe taken bij krijgt. Wie wil samenwerken moet dus ook andere argumenten hebben dan alleen efficiencywinst (Sprank, 2010).
Bronnen > > > > > > > > >
CBS statline: bevolking, bijstandscijfers Divosa (leden)administratie en archief Divosa-enquête onder intergemeentelijke samenwerkingsverbanden Divosa-monitor 2009 (2009) Meer dan ooit. Sociale diensten en participatiebevordering. Divosa: Utrecht. http://www.divosa.nl/publicaties/divosa-monitor-2009 Divosa-monitor 2010 – deel 1 (2010) Scherp aan de wind. Sociale diensten en participatiebevordering. Divosa: Utrecht. http://www.divosa.nl/publicaties/scherp-aan-de-wind-divosa-monitor-2010-deel-1 Data CAB/Divosa-monitor 2010. Regioatlas: arbeidsmarktregio’s en sw-bedrijven www.regioatlas.nl Stimulansz (2005) Bestuurlijke en juridische aspecten van samenwerking. StimulanSZ: Utrecht. Sprank (2011) Het kost wat, maar dan heb je ook wat. Divosa: Utrecht. Nr. 07-2011, pp. 12-13. http://www.divosa.nl/sites/default/files/sprank_03_2011_het_kost_wat_maar_dan_heb_je_ook_wat.pdf
Methodologische verantwoording Deze factsheet is grotendeels gebaseerd op interne Divosa-informatie (archief, ledenadministratie). Om de gegevens over de samenwerkingsverbanden te checken en bij verbanden te informeren naar toekomstplannen, hebben wij hun in juli een korte vragenlijst toegestuurd. Verbanden die de vragenlijst niet hadden ingevuld, zijn van eind juli tot begin augustus telefonisch benaderd. Uiteindelijk is de vragenlijst voor 82% van de bij Divosa bekende samenwerkingsverbanden ingevuld. Mede op basis van deze gegevens zijn samenwerkingsverbanden gecategoriseerd in ‘GR’ of ‘anders’ (tabel 1) en is tabel 3 samengesteld. De gemeenten die een samenwerking in voorbereiding hebben en bij Divosa bekend zijn, zijn in juli en augustus telefonisch benaderd om te informeren naar de voortgang van het proces. Hierop is de laatste paragraaf van de factsheet gebaseerd ‘Steeds meer gemeenten gaan samenwerken’ en het cijfer van 70%.
10
Begrippenlijst Bbz G4 G32
GR Iasz Isd Participatiewet Rsd Sw Wajong Wgr Wmo Wsw WWB
Besluit bijstandverlening zelfstandigen De vier grote steden: Amsterdam, Den Haag, Rotterdam en Utrecht. Groep van 34 (middel)grote steden: Alkmaar, Almelo, Almere, Amersfoort, Apeldoorn, Arnhem, Breda, Delft, Deventer, Dordrecht, Ede, Eindhoven, Emmen, Enschede, Gouda, Groningen, Haarlem, Haarlemmermeer, Heerlen, Helmond, Hengelo, ’s-Hertogenbosch, Leeuwarden, Leiden, Lelystad, Maastricht, Nijmegen, Sittard-Geleen, Schiedam, Tilburg, Venlo, Zaanstad, Zoetermeer en Zwolle. Gemeenschappelijke regeling Intergemeentelijke afdeling sociale zaken Intergemeentelijke sociale dienst Wet in voorbereiding die de WWB, de Wsw en delen van de Wajong samenvoegt. Beoogde invoeringsdatum: 1 januari 2015. Regionale sociale dienst Sociale werkvoorziening Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten Wet gemeenschappelijke regelingen Wet maatschappelijke ondersteuning Wet sociale werkvoorziening Wet werk en bijstand
Colofon Uitgave: Auteurs: M.m.v.: Kaarten:
Divosa, december 2013 Marije van Dodeweerd (Divosa), Jan Timmermann (Divosa), Eelco Kingma (interim directeur RSD Hoeksche Waard). Gerard Galema (Divosa), leden Divosa-platform ISD. Divosa, gemaakt met Quantum GIS open source.
www.divosa.nl
11