Digitale vriendschappen op de werkvloer Onderzoek onder Nederlandse kantoormedewerkers naar de relatie tussen het gebruik van publieke sociale netwerksites om te interageren met collega’s en hun sociaal kapitaal op de werkvloer
Auteur Dielie Theunissen ANR 407953 Masterscriptie Communicatie- en Informatiewetenschappen Specialisatie Bedrijfscommunicatie en Digitale Media Faculteit Geesteswetenschappen Tilburg University, Tilburg Begeleidend docent Dr. Mariek Vanden Abeele Tweede lezer Dr. Alexander Schouten Publicatiedatum december 2013
Voorwoord Het moment is daar. Met trots presenteer ik u het slotstuk ‘Digitale vriendschappen op de werkvloer’ van mijn masteropleiding Bedrijfscommunicatie en Digitale Media. Via deze weg wil ik graag de gelegenheid nemen om een aantal personen te bedanken die mij tijdens deze studie hebben bijgestaan. Want zonder hun hulp zou mijn masterthesis nu niet in deze vorm voor u liggen. Ten eerste een bijzonder woord van dank voor mijn afstudeerbegeleidster van de universiteit, Dr. Mariek Vanden Abeele. Zij heeft mij op zeer deskundige en vaardige wijze begeleid gedurende het scriptieproces. Door haar kritische blik ben ik voortdurend aan het denken gezet, waardoor ik uiteindelijk met een tevreden gevoel de eindstreep heb weten te bereiken. Mariek, hartelijk dank voor je motiverende begeleiding, tijd, energie, geduld, waardevolle kennis en in het bijzonder je enthousiasme! Ook wil ik graag mijn tweede lezer, Dr. Alexander Schouten, danken voor zijn tijd en aandeel in mijn beoordeling. Ik wil ook graag de mensen bedanken die moeite hebben genomen om deel te nemen aan het onderzoek, die zich hebben ingezet voor mij of hun contacten hebben aangeboord. Tot slot, heel veel dank aan mijn ouders, Leo en Rineke. Zij hebben altijd in mij geloofd en me onvoorwaardelijk gesteund. Ik hoop dat zij beseffen hoeveel hun voorbeeld voor mij betekent.
Dielie Theunissen
2
Samenvatting Voor organisaties is het belangrijk dat ze medewerkers aan zich binden. Dit kan gerealiseerd worden door er als organisatie voor te zorgen dat medewerkers een goede verstandhouding met elkaar kunnen hebben en samen een team vormen. Vandaag de dag kan men sociale relaties niet alleen offline onderhouden, maar ook online, via een uitgebreid arsenaal van communicatietechnologieën (bijvoorbeeld e-mail) en sociale media (bijvoorbeeld sociale netwerksites). Het gebruik van sociale netwerksites (SNS) in het bijzonder kan werknemers helpen om niet alleen de relaties te onderhouden met collega’s met wie men een goede verstandhouding heeft, maar ook om relaties aan te gaan met collega’s met wie men enkel een werkrelatie heeft. Dit onderzoek gaat na wat de relatie is tussen het gebruik van publieke SNS om te interageren met collega’s en het sociaal kapitaal op de werkvloer. Om te achterhalen welke factoren het SNS-gebruik met collega’s voorspellen, zijn online vragenlijsten afgenomen bij 307 Nederlandse kantoormedewerkers. De resultaten tonen aan dat het gebruik van publieke SNS om te interageren met collega’s zorgt voor meer sociaal kapitaal op de werkvloer. Wanneer kantoormedewerkers een positieve houding hebben ten aanzien van het digitaal onderhouden van sociale relaties met collega’s via SNS, zijn zij doorgaans veel actiever op publieke SNS met collega’s. Hieruit volgt dat zij meer sociaal kapitaal hebben. Een opmerkelijk resultaat van de huidige studie is dat mannen hoger scoren op sociaal kapitaal dan vrouwen, terwijl vrouwen veel actiever zijn op SNS om te interageren met collega’s. Voor wetenschappers is het interessant om in de toekomst onderzoek te doen naar de achterliggende doelstellingen van mannen en vrouwen om via SNS te interageren met collega’s en hoe die in relatie staan tot sociaal kapitaal op de werkvloer.
3
Inhoudsopgave VOORWOORD
2
SAMENVATTING
3
INHOUDSOPGAVE
4
HOOFDSTUK 1 – INLEIDING
5
HOOFDSTUK 2 - LITERATUURONDERZOEK
7
2.1 SOCIALE RELATIES OP DE WERKVLOER 2.2 SOCIALE NETWERKSITES OP DE WERKVLOER 2.3 SOCIALE NETWERKSITES EN SOCIAAL KAPITAAL 2.4 ONDERZOEKDOELSTELLINGEN EN HYPOTHESES 2.4.1 VOORSPELLERS VAN SNS-GEBRUIK OM TE INTERAGEREN MET COLLEGA’S 2.4.2 SNS- ACTIVITEIT ALS VOORSPELLER VAN SOCIAAL KAPITAAL OP DE WERKVLOER
7 8 10 12 12 16
HOOFDSTUK 3 - ONDERZOEKSMETHODE
17
3.1 ONDERZOEKSDESIGN 3.2 RESPONDENTEN 3.3 GEGEVENSVERZAMELING
17 17 18
HOOFDSTUK 4 - ONDERZOEKSRESULTATEN
22
4.1 ALGEMENE STATISTIEKEN SNS-GEBRUIK 4.2 VOORSPELLERS VAN SNS-GEBRUIK OM TE INTERAGEREN MET COLLEGA’S 4.3 VOORSPELLERS VAN SOCIAAL KAPITAAL
22 23 24
HOOFDSTUK 5 - CONCLUSIE EN DISCUSSIE
26
BRONNEN
31
BIJLAGEN
36
BIJLAGE 1: DEBRIEFING BIJLAGE 2: VRAGENLIJST
36 37
4
Hoofdstuk 1 – Inleiding Sociale relaties zijn van groot belang binnen een samenleving. Ook op de werkvloer worden informele sociale relaties veelvuldig opgebouwd en onderhouden. Deze sociale relaties dragen bij aan de mate waarin een medewerker zich betrokken voelt bij de organisatie door andere collega’s. Betere sociale relaties met collega’s betekent gezelschap, hulp bij werkzaamheden, door anderen in vertrouwen genomen worden en het krijgen van adviezen en informatie (Berkman, Glass, Brissette, & Seeman, 2000). Deze informele sociale relaties zijn ook van belang voor organisaties. Ze zorgen ervoor dat er meer informatie gedeeld wordt, informatie sneller gedeeld wordt, kennis verspreid wordt en dat collega’s meer bereid zijn om samen te werken en elkaar te helpen (Huysman & Wulf, 2006). Bolino, Turnley en Bloodgood (2002) voegen hieraan toe dat individuen beter presteren in teamverband wanneer zij elkaar kennen, vertrouwen en goed begrijpen. Het hebben van informele sociale relaties op het werk heeft dus voordelen voor zowel de werknemers als de organisatie waarvoor men werkt. Deze informele sociale relaties ontstaan in de praktijk vooral tussen collega’s waar men mee samenwerkt binnen de eigen organisatie. Tegenwoordig, door de komst van het internet, zijn de manieren om met elkaar te communiceren toegenomen. De zogeheten ‘digitalisering’ heeft nieuwe communicatietechnologieën, zoals sociale netwerksites (SNS), met zich meegebracht (Boyd & Ellison, 2008). SNS kunnen worden omschreven als internetdiensten waarmee gebruikers een eigen netwerk kunnen creëren en onderhouden. Dit kan onder andere door het aanmaken van een persoonlijk profiel dat gekoppeld kan worden aan profielen van anderen gebruikers. Op SNS kan men zowel contact leggen met mensen die men al kent uit de offline context als met mensen die men nog niet kent. Een SNS wordt gebruikt voor vermaak en om in contact te blijven met anderen. Bovendien wordt het gebruikt om nieuws, meningen, persoonlijke ervaringen en informatie te delen met elkaar. Leden van SNS kunnen verschillende sociale netwerkactiviteiten ondernemen die kunnen bijdragen aan de vriendschapsvorming. Zo kunnen zij onder andere reageren op elkaars posts, informatie delen in de vorm van links, tekst, foto’s of video’s, berichten sturen, jarige contactpersonen feliciteren of elkaar volgen (Boyd & Ellison, 2008). Samengevat voorzien SNS hun gebruikers van een online manier van communiceren die het vormen en 5
onderhouden van sociale relaties, bijvoorbeeld met collega’s, vereenvoudigt (Lin & Lu, 2011). Wanneer collega’s via SNS relaties aangaan en onderhouden, kan dat ook voordelen hebben voor de organisatie. Sterke sociale relaties binnen een organisatie zorgen er immers voor dat medewerkers zich meer thuis voelen. Hierdoor zullen zij zich meer inzetten voor de organisatie (Huysman & Wulf, 2006). Voor werkgevers is het van belang om te weten hoe zij medewerkers aan zich kunnen binden. Alleen dan kunnen medewerkers namelijk van meerwaarde zijn voor een organisatie. Een van de manieren waarop dit bereikt kan worden, is om ervoor te zorgen dat er goede sociale relaties zijn binnen een organisatie. Sterke sociale relaties tussen collega's kunnen mogelijk tot stand komen door het gebruik van SNS. Voor organisaties is het dan ook belangrijk om inzicht te hebben in welke factoren het gebruik van SNS voor interactie tussen collega’s voorspellen en wat de mogelijke opbrengsten zijn. Dit is waar de huidige studie zich op richt. De doelen van deze studie zijn (1) achterhalen welke factoren het SNS-gebruik van kantoormedewerkers om te interageren met collega’s voorspellen, en (2) nagaan of het gebruik van algemene publieke SNS met collega’s bijdraagt aan sociale voordelen voor kantoormedewerkers. De resultaten van deze studie kunnen bijdragen aan inzicht voor bedrijven hoe zij hun medewerkers tot SNS-gebruik kunnen aansturen. Wanneer bedrijven dat weten, kunnen zij helpen de waarde van de medewerkers voor de organisatie te vergroten. Deze studie is niet enkel relevant voor organisaties, maar het heeft ook een wetenschappelijke relevantie. Zo bieden de resultaten inzicht in de beweegredenen van medewerkers om te interageren met collega's via SNS.
6
Hoofdstuk 2 - Literatuuronderzoek 2.1 Sociale relaties op de werkvloer Hoewel de werkvloer in eerste instantie niet echt een plaats lijkt voor het vormen van vriendschappen, kunnen er betekenisvolle relaties ontstaan. Deze informele sociale relaties kunnen van groot belang zijn voor zowel de werknemers als de organisatie (Krouse & Affifi, 2007). Voor de werknemers kunnen informele sociale relaties op de werkvloer bijvoorbeeld verschillende vormen van sociale steun bieden. Dit kan in de vorm van emotionele ondersteuning, zoals opvrolijken, een luisterend oor bieden, goede raad geven, aansporen tot volhouden of geruststellen. Hierdoor kunnen werknemers de stress die ze thuis hebben (bijvoorbeeld door problemen met de partner of kinderen) beter relativeren (Krouse & Affifi, 2007). Ten tweede kunnen sociale relaties op het werk ervoor zorgen dat werknemers een moment van ontspanning bij elkaar hebben tijdens de werkdag, bijvoorbeeld een praatje maken, vragen om ergens aan mee te doen, uitnodigingen voor een feestje of etentje (Berman et al., 2000; Krouse & Affifi, 2007). Ten derde kunnen deze relaties bijdragen aan instrumentele ondersteuning, bijvoorbeeld door praktische te hulp bieden, geld te lenen voor een lunch of informatie te geven. Daarnaast kunnen collega’s ook steun bieden door opbouwende kritiek te geven of aan te geven waarom men de werkzaamheden niet goed deed. Tot slot kunnen sociale relaties steun geven in de vorm van waardering, bijvoorbeeld door iemand in vertrouwen te nemen, om hulp te vragen of adviezen op te volgen (Berkman et al., 2000; Krouse & Affifi, 2007). Informele sociale relaties op de werkvloer bieden ook voordelen voor de organisatie. Ten eerste zorgen de sociale relaties ervoor dat collega’s belangrijke informatie met elkaar delen en dat kennis verspreid wordt binnen de organisatie (Steinfield, DiMicco, Ellison & Lampe, 2009). Ten tweede zorgen informele sociale relaties voor een prettige werksfeer. Een goede werksfeer vertaalt zich in een betere samenwerking en meer tevreden werknemers. Dit biedt een groot voordeel voor organisaties, aangezien tevreden werknemers zich meer inzetten voor hun werk (Morrison & Nolan, 2007). Tot slot zijn deze sociale relaties belangrijk voor het delen van specifieke kennis en ervaringen over het werk, wat weer ten
7
goede kan komen aan carrièremogelijkheden en de tevredenheid van de medewerkers over hun baan (Sias, Heath, Perry, Silva & Fix, 2004). Informele sociale relaties op het werk ontstaan mede doordat werknemers veel tijd met elkaar doorbrengen op kantoor en elkaar regelmatig zien (Krouse & Affifi, 2007). Een vriendschap op het werk kan, net als een gewone vriendschap, groeien door persoonlijke informatie te onthullen, wederzijds respect te tonen, vertrouwen in elkaar te stellen, maar ook omdat men elkaar nodig heeft op het werk (Berman, West & Richter, 2002; Krouse & Affifi, 2007). Sommige van deze vriendschappen zijn vrij hecht die worden over het algemeen gedefinieerd als ‘strong ties’. Daarnaast zijn er minder sterke connecties die ‘weak ties’ genoemd worden (Granovetter, 2001). Berman et al. (2002) omschrijven vriendschappen op de werkvloer als informele persoonlijke interacties die de tevredenheid met de baan verhogen, zorgen voor sociale steun en het delen van informatie. Hoewel vriendschappen op de werkvloer veelal dezelfde kenmerken hebben als een gewone vriendschap, zijn er toch verschillen te onderscheiden (Berman et al., 2002). Bij vriendschappen die ontstaan op de werkvloer wordt er meestal minder gekeken naar verschillen in leeftijd, status of geslacht. Bovendien zijn zulke vriendschappen vaker gebaseerd op vertrouwen, hulpvaardigheid, dezelfde werkinteresses of het samenwerken aan projecten (Berman et al., 2002).
2.2 Sociale netwerksites op de werkvloer SNS kunnen een instrument zijn om sociale relaties aan te gaan met collega’s. Er zijn veel verschillende definities voor SNS. De meest gebruikte definitie is die van Boyd en Ellison (2008). Zij definiëren SNS als online services die hun gebruikers toestaan om (1) een openbaar of semiopenbaar profiel aan te maken binnen een begrensd internetsysteem, (2) waarbij ze een lijst kunnen aanmaken van andere gebruikers met wie zij een connectie hebben, en (3) waar ze zowel hun eigen lijst als die van andere gebruikers kunnen bekijken en doorzoeken (p. 211). SNS spelen in op de menselijke behoefte om sociale relaties met anderen te vormen en in stand te houden, wat weer bijdraagt aan wat een individu kan betekenen voor zijn of haar sociale omgeving (Ellison, Steinfield & Lampe, 2007). Er kan een onderscheid gemaakt worden in het soort SNS dat gebruikt wordt door kantoormedewerkers. Sommige studies behandelen specifieke interne SNS, die alleen toegankelijk zijn voor het eigen personeel van de organisatie (meestal via het intranet) en 8
speciaal daarvoor ontwikkeld zijn (Koch, Gonzales & Leidner 2012; DiMicco et al., 2010; DiMicco et al., 2009; Brozozowski 2009; DiMicco et al., 2008; Richter & Koch., 2008; Romeo., 2008). Daarnaast zijn er studies die gaan over het gebruik van algemene publieke SNS, zoals Facebook, op de werkvloer (Warnakula & Manickam 2010; Skeels en Grundin, 2009; DiMicco & Millen, 2007). Allereerst wordt ingegaan op het gebruik van specifieke interne SNS op de werkvloer. Bij IBM zijn meerdere studies uitgevoerd (DiMicco et al., 2008, 2009, 2010) over de interne SNS Beehive die werd opgericht in mei 2007. De site telt zo’n 60.000 leden. Dat is ongeveer 15.0% van de medewerkers van het bedrijf (DiMicco et al., 2010). Beehive is alleen toegankelijk voor IBM-medewerkers via het intranet. Zij kregen impliciet de opdracht om Beehive te gebruiken om overige medewerkers beter te leren kennen. DiMicco et al. (2010) vonden in hun studie dat de meeste medewerkers vooral connecties aangingen met medewerkers die ze nog niet kenden. Werknemers gebruiken de interne SNS Beehive uitsluitend om te interageren met collega’s, te netwerken, banden te versterken en om op de hoogte te blijven van bedrijfsontwikkelingen. Specifieke interne SNS als Beehive worden dus gebruikt om contact te leggen met mensen die men nog niet kent met als oogmerk hier sociale voordelen mee te behalen (DiMicco et al., 2008)1. Medewerkers kunnen reageren op elkaars statusupdates, een persoonlijke omschrijving plaatsen, elkaars connecties doorzoeken en foto’s plaatsen. Interne SNS zijn beperkt in multimedia en persoonlijke instellingen zoals het afschermen van content en instellen van persoonlijke voorkeuren (Steinfield et al., 2009). Men kan uitsluitend collega’s toevoegen (en collega’s van vestigingen in het buitenland of elders in eigen land). Algemene publieke SNS, zoals Facebook, worden gebruikt vanuit een ander oogmerk. Men gaat hier vooral connecties aan met individuen die men al kent uit de offline context (Ellison et al., 2007). Onder andere Warnakula en Manickam (2010) hebben dit aangetoond. Zij deden een onderzoek onder 74 kantoormedewerkers bij verschillende organisaties in Sri Lanka. Vrijwel alle respondenten (98.9%) bezochten SNS tijdens het werk. Gemiddeld besteedden zij hier 77 minuten per dag aan. 50.0% rapporteerde dat ze 16 tot 60 minuten per dag aan SNS spendeerden tijdens de werkuren. De voornaamste reden voor het gebruik van 1
Merk op dat de medewerkers van IBM expliciet de opdracht hadden gekregen om contact te maken met anderen via de interne SNS Beehive. 9
SNS was om zich te verbinden met (nieuwe) collega’s en mensen die men kent uit de professionele context. Tot slot gaf 35.7% aan dat zij SNS gebruikten om in contact te blijven met ex-collega’s die zij kenden via hun vorige werkgever (Warnakula & Manickam, 2010). Ellison, Steinfield en Lampe (2007) benadrukken in hun studie dat algemene publieke SNS vooral gebruikt worden om relaties te onderhouden en om nieuwe mensen die men ontmoet heeft, beter te leren kennen. Er worden zelden mensen toegevoegd op publieke SNS die men niet kent uit de offline context. Voornamelijk worden deze publieke SNS gebruikt om relaties te onderhouden en in mindere mate om te netwerken (Boyd & Ellison, 2008). Op publieke SNS kan men diverse multimedia toevoegen (foto’s, video’s, muziekclips, links), persoonlijke informatie plaatsen zoals, leeftijd, woonplaats, interesse, opleiding, werkgever(s), geaardheid, relatiestatus en eventueel een beschrijving van zichzelf. Bovendien kan men content op de profielen van connecties plaatsen (Boyd & Ellison, 2008). Daarbij hebben publieke SNS andere gebruikers dan specifieke interne SNS. Op algemene publieke SNS voegen medewerkers individuen toe die zij kennen van school, werk, familie, vrienden, kennissen, bekenden, vrienden van vrienden, reisgenoten enzovoort en dus niet uitsluitend collega’s zoals het geval is bij de specifieke interne SNS. Tussen de gebruikers van SNS zit ook een verschil. Actieve gebruikers, ‘posters’, leveren een actieve bijdrage door te posten en te reageren. Ze delen content, reageren op posts, foto’s en video’s, feliciteren jarige contactpersonen en sturen privéberichten naar contactpersonen. Daarnaast onderscheiden we passieve SNS-gebruikers, de zogeheten ‘lurkers’. Een ‘lurker’ is een individu dat alleen meeleest en zelf (bijna) niets bijdraagt. Deze ‘lurkers’ bezoeken SNS wel, maar dragen niet echt bij aan de content en aan het onderhouden van hun contacten. Tot slot zijn er gebruikers die af en toe actief zijn op SNS (Patrick Rau, Gao & Ding, 2008).
2.3 Sociale netwerksites en sociaal kapitaal Het actief zijn op SNS wordt vaak in verband gebracht met het sociale karakter van SNS en het begrip sociaal kapitaal (Boyd & Ellison, 2008). Binnen de wetenschap zijn er verschillende definities van sociaal kapitaal te vinden. Deze verwijzen vrijwel allemaal naar de voordelen die gehaald kunnen worden uit het hebben van sociale relaties met anderen (Coleman, 1988; Bourdieu, 2001; Lin, 2001; Portes, 1998; Putnam, 2000). Er zijn grofweg 10
twee opvattingen van wat sociaal kapitaal is. De Franse socioloog Pierre Bourdieu (2001) verwijst met ‘individueel sociaal kapitaal’ naar alle waarde van sociale netwerken die een individu bezit. De waarde staat hierbij voor de potentiële bruikbaarheid van informatie en samenwerkingsverbanden die uit deze sociale netwerken voortkomen op basis van wederkerigheid en vertrouwen tussen de medewerkers. Daarnaast hanteert de Amerikaanse politicoloog Robert Putnam (2000) een ‘collectieve’ benadering van het begrip sociaal kapitaal. Volgens hem "refereert dit naar de connecties tussen individuen, sociale netwerken en de normen van wederkerigheid en betrouwbaarheid die daaruit voortkomen” (Putnam, 1995, p. 19). Volgens Putnam (2000) kan sociaal kapitaal onderverdeeld worden in ‘bonding’ en ‘bridging’. Bonding sociaal kapitaal verwijst naar de sterke banden binnen een homogene groep mensen, bijvoorbeeld familie en goede vrienden. Bij dit soort relaties ontvangt men emotionele steun van elkaar. Op de werkvloer zou bonding sociaal kapitaal betekenen dat men heel erg op elkaar gericht is met als doel de groep bij elkaar te houden en om steun te verlenen binnen die groep. Bridging sociaal kapitaal verwijst naar de connecties naar buiten toe, waar men nauwelijks of geen emotionele steun van ontvangt. Bridging sociaal kapitaal biedt echter wel vele mogelijkheden om aan informatie te komen zoals, door het binnenbrengen van nieuwe contacten, nieuwe kennis en nieuwe zienswijzen. Hetgeen weer gunstig is voor de groep (Putnam, 2000). Zowel bonding als bridging sociaal kapitaal zijn relevant voor de organisatie en het individu omdat ze, zoals Bourdieu het stelt, ‘potentieel bruikbaar zijn’ en dus waarde hebben. SNS worden vaak in verband gebracht met sociaal kapitaal, omdat ze draaien om de sociale interactie tussen individuen (Ellison, Steinfield & Lampe, 2007). Steeds meer onderzoeken over het gebruik van SNS tonen aan dat SNS belangrijke tools zijn voor het onderhouden van sociale relaties met het eigen sociale netwerk. Het zorgt onder andere voor sociale steun (bonding) en het verstrekken van bruikbare informatie (bridging) (Boyd & Ellison, 2007; Ellison et al. 2007; Ellison et al., 2009; Steinfield et al., 2008; Steinfield et al., 2009).
11
2.4 Onderzoekdoelstellingen en hypotheses Kantoormedewerkers gebruiken algemene publieke SNS zoals Facebook (Warnakula en Manickam, 2010). De besproken onderzoeken toonde aan dat het gebruik van SNS positief samenhangt met het sociaal kapitaal van een individu, mogelijk dus ook op de werkvloer (Ellison et al., 2007). Dit geldt zowel voor publieke als interne SNS. Het is echter nog niet duidelijk of dit ook voor Nederland geldt, aangezien de studies die dit aantonen uitgevoerd zijn in Amerika en Sri Lanka. Daarbij is het nog niet duidelijk welke factoren SNS-gebruik met collega’s voorspellen. Het doel van dit onderzoek is om inzicht te verkrijgen in wat de voorspellers zijn van het gebruik van publieke SNS om te interageren met collega’s, en in de relatie tussen SNS-gebruik en het sociaal kapitaal op de werkvloer.
2.4.1 Voorspellers van SNS-gebruik om te interageren met collega’s Volgens Warnakula en Manickam (2010) spenderen kantoormedewerkers gemiddeld 77 minuten per dag aan SNS. Volgens Ellison, Steinfield en Lampe (2007) spenderen Facebookgebruikers tussen de 10 en 30 minuten per dag aan het sociale netwerk. Beide studies tonen aan dat wanneer men meer tijd besteedt aan SNS, het sociaal kapitaal stijgt. De verwachting is dat ‘tijd besteed op SNS’ positief samenhangt met de mate van activiteiten op SNS, zoals de status updaten, statusupdates ‘liken’, foto’s ‘liken’, privéberichten versturen, reageren op posts van anderen, een jarige collega feliciteren met zijn of haar verjaardag enzovoort (Steinfield et al., 2012). Op basis van de hierboven beschreven literatuur wordt het volgende verwacht:
H1 Frequente SNS-gebruikers (die gemiddeld veel tijd besteden op SNS) maken vaker gebruik van publieke SNS om te interageren met collega’s. Echter, ‘tijd besteden op SNS’ is niet hetzelfde als ‘actief zijn op SNS’. Eerder hebben we gezien dat er grofweg twee soorten SNS-gebruikers zijn namelijk ‘posters’ en ‘lurkers’. ‘Posters’ zijn gebruikers die echt actief zijn en sociale netwerkactiviteiten ondernemen. ‘Lurkers’ zijn gebruikers die SNS bezoeken maar niet actief bijdragen aan content en conversatie (Patrick Rau, Gao & Ding, 2008). Gezien het bestaan van ‘lurkers’, ook wel 12
meelezers genoemd, is in deze studie een onderscheid gemaakt in tijd besteden op SNS en SNS-gebruik om te interageren met collega’s.
Wanneer kantoormedewerkers in het algemeen actief zijn op publieke SNS, zou het goed mogelijk kunnen zijn dat zij dit medium ook gebruiken om te communiceren met hun collega’s. Een van de belangrijkste redenen voor mensen om publieke SNS te gebruiken, is dat zij zich via dit medium willen verbinden aan (nieuwe) collega’s en bekenden uit de professionele context (Warnakula en Manickam., 2010). In de studie van DiMicco en Millen (2007) werd verder gevonden dat kantoormedewerkers die actief zijn op de sociale netwerksite Facebook ook bevriend zijn met collega’s. Men maakt dus nadrukkelijk gebruik van SNS om contact te maken en te onderhouden met collega’s. Op basis van de hierboven beschreven literatuur wordt het volgende verwacht:
H2 Kantoormedewerkers die buiten het werk om actief zijn op publieke SNS, zijn actiever op publieke SNS om te interageren met collega’s.
Wanneer kantoormedewerkers actief zijn op publieke SNS om te interageren met collega’s, kunnen we veronderstellen dat zij veel met elkaar delen. Tegenwoordig is het echter mogelijk op SNS om bepaalde content af te schermen voor bepaalde groepen mensen of personen. Volgens Boyd (2006) is privacy op SNS zelfs één van de vier meest onderzochte onderwerpen binnen SNS-studies. Omdat zo veel SNS-studies gaan over privacy, is het interessant om te onderzoeken wat de relatie is tussen privacy en SNS-gebruik met collega’s. Lewis, Kaufman en Christakis (2008) en Stutzman en Kramer-Duffield (2010) bijvoorbeeld hebben de relatie tussen SNS-activiteiten en privacyinstellingen in het algemeen onderzocht. Hun studies tonen aan dat hoe actiever men is op SNS, hoe belangrijker men privacy vindt en hoe vaker men zijn instellingen hierop aanpast. Tegenwoordig is het ook mogelijk om bijvoorbeeld foto’s te verwijderen van het eigen profiel of bepaalde content af te schermen voor een bepaalde groep (bijvoorbeeld collega’s). De mogelijkheden om je privacy te waarborgen op SNS gaan verder dan enkel de standaard instellingen die SNS hanteren. 13
Daarom wordt in de huidige studie gesproken van privacystrategieën in plaats van privacyinstellingen. Gebruikers van SNS kunnen keuzes maken in wie van hun contacten hun profiel kan bekijken. Daarbij is het mogelijk om afzonderlijke delen van het profiel of bepaalde foto’s af te schermen voor personen of groepen. Zo kan het voorkomen dat gebruikers van SNS niet willen dat hun collega’s alles lezen bijvoorbeeld, omdat zij SNS gebruiken om contact te onderhouden met vooral familie en goede vrienden. Deze mensen houden kennelijk werk en privé liever gescheiden. Of wellicht zijn ze beducht dat hun privé-informatie wordt misbruikt, wat voorkomt bij medewerkers die door hun collega’s worden gepest. Verwacht zou mogen worden dat wanneer gebruikers bezorgd zijn over hun privacy2, voor hen de waarborging van hun privacy heel belangrijk zal zijn. Gebruikers zullen dan proberen om zo weinig mogelijk informatie bekend te maken aan anderen. In lijn daarmee kan verondersteld worden dat collega’s die privacystrategieën toepassen op SNS voor hun collega’s, minder interageren met hun collega’s en minder met hen delen. Op basis van de hierboven beschreven literatuur wordt het volgende verwacht:
H3 Wanneer kantoormedewerkers weinig tot geen privacystrategieën hanteren op SNS (content afschermen specifiek voor collega’s), zijn zij actiever in het interageren met collega’s op SNS.
Er is een verschil tussen SNS-intensiteit en actief zijn op SNS. We hebben eerder gezien dat aanwezig zijn/tijd spenderen op SNS niet automatisch betekent dat men ook actief is op SNS. Om te meten hoe actief men is op SNS werd eerder door Ellison, Steinfield en Lampe (2006) Facebook-intensiteit gemeten. Intensiteit drukt uit hoe diep de verbondenheid is die de gebruiker voelt met SNS. Deze verbondenheid kan worden beschreven als de mate waarin een individu zich emotioneel verbonden voelt met SNS en de mate waarin het SNSgebruik geïntegreerd is in het dagelijkse leven van een persoon (Ellison, Steinfield & Lampe, 2006). Ellison, Steinfield en Lampe (2006) gebruikten deze intensiteitschaal om te meten hoe 2
Met privacybezorgdheid wordt de mate van ongerustheid bedoeld. En met privacybewustzijn wordt bedoeld dat gebruikers nadenken over hun privacy en hoe zij er vervolgens mee omgaan. 14
emotioneel afhankelijk men is van Facebook. Ellison et al. (2006) combineerden de schaal met het aantal vrienden dat men op Facebook heeft en hoeveel tijd men besteedt aan deze SNS. Deze aspecten worden in de huidige studie los gemeten om te onderzoeken of kantoormedewerkers die zich meer emotioneel verbonden voelen met SNS en SNS-gebruik geïntegreerd hebben in het dagelijkse leven, ook actiever gebruikmaken van SNS om te interageren met collega’s. Op basis van de hierboven beschreven literatuur wordt het volgende verwacht:
H4 Hoe hoger de SNS-intensiteit, hoe meer kantoormedewerkers gebruik maken van publieke SNS om te interageren met collega’s.
Of kantoormedewerkers actief zijn op SNS om te interageren met collega’s zou samen kunnen hangen met de attitude die men heeft over SNS-gebruik met collega’s, ofwel de houding ten opzichte van het onderhouden van sociale relaties met collega’s op SNS. De ‘Theory of Planned Behavior’ stelt dat iemands intentie tot gedrag voornamelijk afhangt van de eigen overtuigingen en persoonlijke inschattingen die gemaakt worden rond de resultaten van bepaald gedrag (Ajzen, 1985 & Ajzen 1987). De basisveronderstelling is met andere woorden dat het daadwerkelijke gedrag het directe gevolg is van een bepaalde houding die men heeft ten opzichte van bepaald gedrag. Er kan verondersteld worden dat wanneer men de overtuiging heeft dat het onderhouden van sociale relaties op SNS met collega’s waardevol is, dat men dan ook actiever is op SNS om te interageren met collega’s. Op basis van de hierboven beschreven literatuur wordt het volgende verwacht:
H5 Wanneer kantoormedewerkers een positieve houding hebben ten aanzien van het digitaal onderhouden van sociale relaties met collega’s via SNS, zijn zij actiever op publieke SNS om te interageren met collega’s.
15
2.4.2 SNS- activiteit als voorspeller van sociaal kapitaal op de werkvloer In de literatuur hebben we gezien dat het gebruik van SNS positief samenhangt met de omvang van het sociaal kapitaal van een individu (Ellison et al., 2007; Steinfield et al., 2008). Wanneer kantoormedewerkers actief zijn in het netwerken met collega’s zullen zij hier op de werkvloer profijt van hebben. Want wie veel met collega’s interageert zal daardoor een sterk netwerk creëren. Wanneer kantoormedewerkers een sterk netwerk hebben en elkaar beter kennen is dat gunstig voor de organisatie. De medewerkers kunnen dan makkelijk hulp van een andere collega inroepen. Maar zij kunnen ook makkelijk doorverwijzen naar andere collega’s die iets kunnen betekenen op een bepaald vlak. Voor een organisatie is het van meerwaarde dat de medewerkers weten wie ze moeten aanspreken voor een bepaalde klus en dat zij elkaar steunen bij de werkzaamheden. Voor de medewerkers is het prettig als ze een beroep kunnen doen op hun collega’s. Wanneer kantoormedewerkers interageren met hun collega’s bouwen zij aan hun netwerk, wat weer kan leiden tot meer sociaal kapitaal (Steinfield et al., 2008). SNS zijn daar een geschikt medium voor (Ellison et al., 2007). Op basis daarvan is te verwachten dat wanneer kantoormedewerkers actiever zijn op publieke SNS om te interageren met collega’s, zij daardoor meer sociaal kapitaal op de werkvloer zullen hebben. Dit leidt tot de volgende hypothese:
H6 Wanneer kantoormedewerkers actiever zijn op publieke SNS om te interageren met collega’s, hebben zij meer sociaal kapitaal op de werkvloer.
16
Hoofdstuk 3 - Onderzoeksmethode 3.1 Onderzoeksdesign De onderzoeksdata werden verzameld door middel van een online vragenlijst dat afgenomen is met behulp van Thesistools, een programma dat gebruikt kan worden om gratis online enquêtes te maken en te verspreiden. Een survey-onderzoek heeft een aantal voordelen ten opzichte van andere methoden van onderzoek. Zo kunnen de resultaten gegeneraliseerd worden en kunnen er veel respondenten eenvoudig bereikt worden. Andere voordelen van een survey-onderzoek zijn dat data op een snelle wijze verkregen kunnen worden en dat de resultaten relatief betrouwbaar zijn tegen gevolge van het grote aantal onderzoekseenheden. (Korzilius, 2000). De nadelen van een dergelijke werkwijze zijn de geringe diepgang en het aspectmatige karakter van de gegevens. Zo is het bijvoorbeeld niet mogelijk om door te vragen bij deze methode van onderzoek (Korzilius, 2000). Beide nadelen worden getracht zoveel mogelijk ondervangen te worden door het zorgvuldig samenstellen van de vragen.
3.2 Respondenten Om respondenten te werven voor dit onderzoek werd er contact opgenomen met tien verschillende bedrijven uit de regio Noord-Brabant. Deze bedrijven werden benaderd door middel van e-mails en telefoongesprekken. Van deze tien bedrijven waren vier bedrijven bereid mee te werken aan het survey-onderzoek. Deze bedrijven hebben de hyperlink van het onderzoek verspreid onder hun medewerkers met behulp van het intranet en de interne mailbox. Naast het benaderen van bedrijven, werden de overige respondenten voor het onderzoek direct benaderd via privéberichten op het sociale media platform LinkedIn. Deze respondenten waren lid van diverse LinkedIn-groepen waaronder de groep, ‘het nieuwe werken’ en alumnigroepen van Hogeschool Schoevers en Tilburg University. Zij kregen een bericht met daarin de uitleg over het onderzoek en de hyperlink naar de online vragenlijst op Thesistools. Er is voor gekozen om de respondenten op deze wijze te benaderen, omdat deze respondenten kantoormedewerkers zijn. Alle gegevens die door deze online vragenlijst verkregen zijn, werden volledig anoniem verwerkt en geanalyseerd. 17
Aan dit onderzoek deden in totaal 391 kantoormedewerkers mee. Na het opschonen van het databestand kwam het totaal aantal respondenten uit op 307, waarvan 137 mannen (45.0 %) en 169 vrouwen (55.0 %). De respondenten hadden een leeftijd tussen de 17 en 63 jaar, en de gemiddelde leeftijd van de respondenten was 37.8 jaar (SD = 11.31). De meeste respondenten waren hoogopgeleid (79.8 %, N = 245). Veruit de meeste respondenten waren werkzaam als medewerker (74.9%, N = 230) een tweede groep had een leidinggevende functie (20.2%, N = 62) en een laatste groep was werkzaam als lid van de directie (4.6%, N = 14).
3.3 Gegevensverzameling Voor dit onderzoek werd gebruikgemaakt van een gecombineerde vragenlijst. De vragen voor dit onderzoek werden gepaard met vragen van een medestudent, Wesley van Haaster om zo aan meer respondenten te komen. In het eerste gedeelte van de vragenlijst werden sociodemografische vragen gesteld. Dit gedeelte werd verplicht gemaakt. Het tweede deel van de vragenlijst had betrekking op de scriptie van Wesley van Haaster en ging over de relatie tussen het thuis checken van e-mail en de balans tussen werk en privéleven. Het derde deel van de vragenlijst ging over het gebruik van SNS in het algemeen en het gebruik van SNS om te interageren met collega’s. Het nadeel van deze manier van ondervragen was dat vele respondenten alleen het verplichte deel met demografische gegevens ingevuld hadden. Het voordeel is echter dat er veel mensen bereikt zijn in een relatief kort tijdbestek.
Metingen Geslacht & leeftijd Geslacht werd gecodeerd als 0 voor man en 1 voor vrouw. Daarnaast werd de leeftijd van de respondenten bevraagd middels een openvraag.
Opleidingsniveau Het opleidingsniveau werd bevraagd aan de hand van een gesloten vraag met zes antwoordmogelijkheden: 1 = geen of lager voortgezet onderwijs (lbo/vbo), 2 = middelbaar voortgezet onderwijs (mavo/vmbo) , 3 = hoger voortgezet onderwijs (havo/vwo), 4 = middelbaar beroepsonderwijs (mbo/middenstand), 5 = hoger beroepsonderwijs (hbo), 6 = universitair/wetenschappelijk onderwijs (master of doctoraat). Van de totale steekproef had 18
0.3% (N = 1) geen of lager voortgezet onderwijs gevolgd, 1.0% (N = 3) middelbaar voortgezet onderwijs, 7.2% (N = 22) hoger voortgezet onderwijs, 11.7% (N = 36) middelbaar beroepsonderwijs, 54.7% ( N = 168) hoger beroepsonderwijs en tot slot 25.1% (N = 77) wetenschappelijk onderwijs. Gemiddeld genomen was de steekproef dan ook hoog opgeleid (M = 4.95, SD = 0.89).
Sociaal kapitaal In dit onderzoek werd gebruikgemaakt van William’s (2006) Internet Social Capital Scales (ISCS) om het sociaal kapitaal van de respondenten te meten. Er waren kleine aanpassingen gedaan aan de schalen, zodat de items toepasbaar waren voor collega’s. De respondenten konden de vragen beantwoorden aan de hand van een vijfpunts Likert schaal waarbij het cijfer 1 stond voor ‘helemaal mee oneens’ en het cijfer 5 voor ‘helemaal mee eens’. Een voorbeeldstelling van sociaal kapitaal is: “Door het contact met mijn collega’s hoor ik over promotiemogelijkheden”. Alle items voor sociaal kapitaal waren intern consistent (Cronbach Alpha = .88). De gemiddelde score op sociaal kapitaal was 3.51 (SD = .59).
Tijd besteed aan SNS De tijd die respondenten besteden aan SNS werd bevraagd aan de hand van de volgende gesloten vraag: “Hoeveel dagen per week bent u online op sociale netwerksites?” met daarbij acht antwoordmogelijkheden: 1 = 1 dag/7, 2 = 2 dagen/7, 3 = 3 dagen/7, 4 = 4 dagen/7, 5= 5 dagen/7, 6 = 6 dagen/7, 7= elke dag, 8 = n.v.t. Vervolgens werd gevraagd naar het gemiddeld aantal minuten dat men dagelijks besteedde aan SNS (op een gemiddelde dag waarop men SNS bezoekt). Het aantal minuten werd vermenigvuldigd met het aantal dagen om aan de ‘tijd online op SNS per week’ te komen (M = 204.35, SD = 198.67).
SNS-intensiteit Om de emotionele intensiteit ten aanzien van het gebruik van SNS te meten, werden vijf stellingen gebruikt van Ellison et al. (2007). Deze stellingen moesten de respondenten evalueren op een vijfpunts Likert schaal, waarbij het cijfer 1 stond voor ‘helemaal mee oneens’ en het cijfer 5 voor ‘helemaal mee eens’. Deze meting toonde aan hoe emotioneel verbonden men is met SNS en in hoeverre SNS-gebruik geïntegreerd is in de dagelijkse 19
bezigheden. Een voorbeeldstelling is: “Sociale netwerksites zijn onderdeel van mijn dagelijkse routine”. De vijf items waren intern consistent (Cronbach Alpha = .88). Voor het analyseren van de resultaten was er een afgeleide variabele gecreëerd die het gemiddelde nam van de vijf variabelen van intensiteit. De gemiddelde score op intensiteit was 2.80 (SD = 0.97). Gebruik van privacystrategieën op SNS ten aanzien van collega’s Om de privacystrategieën van de kantoormedewerkers te meten, werd gebruikgemaakt van een vijfpunts Likert schaal met vijf stellingen die betrekking hadden op het afschermen van het persoonlijk profiel. Een voorbeeldstelling is: “Ik verwijder weleens posts van mijn tijdlijn omdat ik niet wil dat mijn collega’s dit zien”. De respondenten konden de stellingen evalueren op een vijfpunts Likert schaal, waarbij het cijfer 1 stond voor ‘helemaal mee oneens’ en het cijfer 5 voor ‘helemaal mee eens’. De betrouwbaarheidsanalyse resulteerde in een betrouwbare schaal (Cronbach Alpha = .78). Voor het analyseren van de resultaten was er een afgeleide variabele gecreëerd die het gemiddelde nam van de score op privacystrategieën (M = 2.64, SD = .96). Houding tegenover het digitaal onderhouden van sociale relaties met collega’s op SNS Om de houding van de respondent te meten ten aanzien van het digitaal onderhouden van sociale relaties met collega’s via SNS werden zes stellingen opgenomen in de vragenlijst. Een voorbeeldstelling is: “Ik zie SNS als een manier om de bestaande relaties met mijn collega’s te versterken”. Er is wederom gebruikgemaakt van een vijfpunts Likert schaal, waarbij het cijfer 1 stond voor ‘helemaal mee oneens’ en het cijfer 5 voor ‘helemaal mee eens’. De betrouwbaarheidsanalyse resulteerde in een betrouwbare schaal (Cronbach Alpha = .90). Voor het analyseren van de resultaten was er een afgeleide variabele gecreëerd die het gemiddelde nam van de score op houding ten aanzien van het digitaal onderhouden van sociale relaties met collega’s op SNS (M = 2.47, SD = .97).
SNS-gebruik Om het SNS-gebruik van kantoormedewerkers te meten werden eerst vragen opgenomen die eerst het SNS-gebruik in het algemeen maten en vervolgens het SNS-gebruik specifiek met 20
collega’s. Er is gebruikgemaakt van stellingen die bevraagd werden aan de hand van een vijfpunts Likert schaal, waarbij het cijfer 1 stond voor ‘(bijna) nooit’ en het cijfer 5 voor ‘vaak’. In totaal waren er zestien stellingen opgenomen. Acht stellingen gingen over SNSgebruik in het algemeen en acht stellingen over SNS-gebruik met collega’s. Voor het analyseren van de resultaten waren er twee afgeleide variabelen gecreëerd: SNS-gebruik (M = 2.58, SD = .96) en SNS-gebruik met collega’s (M = 2.08, SD = .93) die de gemiddelde namen van de scores. De betrouwbaarheidsanalyse voor ‘SNS-gebruik’ resulteerde in een betrouwbare schaal (Cronbach Alpha = .92). De betrouwbaarheidsanalyse voor ‘SNS-gebruik met collega’s’ resulteerde ook in een betrouwbare schaal (Cronbach Alpha = .93).
21
Hoofdstuk 4 - Onderzoeksresultaten 4.1 Algemene statistieken SNS-gebruik Voordat we ingaan op de analyse van de hypotheses, worden in deze paragraaf als achtergrond enkele algemene statistieken gepresenteerd over het gebruik van SNS door Nederlandse kantoormedewerkers. De meeste kantoormedewerkers uit de huidige studie (48.9%) spenderen vier tot zes uur per dag achter een computer met internet verbinding, gevolgd door 44.3% die zelfs zeven uur of meer per dag achter de computer doorbrengt. SNS worden vijf tot zes dagen per week bezocht, gemiddeld wordt er 3.41 uur per week (SD = 106.85) besteed aan deze bezoeken. Slechts 9.5% maakt geen gebruik van SNS. Ruim de helft van de ondervraagden (51.0%) bezoekt SNS meerdere keren per dag; 6.2% meerdere keren per uur, en 2.0% gaf aan de SNS zelfs vrijwel voortdurend te bezoeken. Van alle SNS wordt Facebook het meest bezocht (77.5%), gevolgd door Google+ (18.3%). De minst bezochte SNS is Hyves met 7.5%. 44.1% maakt daarnaast gebruik van andere SNS, zoals LinkedIn, Twitter en Yammer. De meerderheid van de ondervraagden (56.5%) bezoekt SNS tijdens werkuren. De SNS zijn doorgaans niet geblokkeerd door de werkgever; slechts 9.2% van de ondervraagden geeft aan dat SNS wel geblokkeerd zijn, daarnaast weet 12.1% niet zeker of er een blokkade is op het werk. Voor de 9.2% waarbij de SNS geblokkeerd zijn, is het duidelijk dat bezoek van deze sites niet toegestaan is. 30.7% van de ondervraagden weet niet of SNS-bezoek toegestaan is onder werktijd, 46.4% geeft aan van wel en 13.7% bezoekt de sites alleen tijdens de pauzes. Het aantal collega’s die men als contactpersoon op publieke SNS heeft varieert aanzienlijk. In totaal heeft 78.5% van de ondervraagden één of meer collega’s als contactpersoon op SNS: 31.7% heeft 1-5 collega’s bevriend op SNS, 15.0% 6-10 collega’s, 9.8% 11-15 collega’s, 7.5% 16-20 collega’s en 16.6% heeft zelfs 21 of meer collega’s bevriend. Een derde van de ondervraagden zit zelfs in een speciale Facebookgroep met enkel collega’s. Slechts 21.5% rapporteert geen collega’s bevriend te hebben op SNS (of geen gebruik te maken van SNS).
22
4.2 Voorspellers van SNS-gebruik om te interageren met collega’s De eerste doelstelling van dit onderzoek was nagaan welke factoren SNS-gebruik om te interageren met collega’s voorspellen. Om nader te bepalen welke variabelen goede voorspellers zijn, werd een meervoudige regressie analyse uitgevoerd met ‘SNS-gebruik met collega’s’ als afhankelijke variabele. De resultaten zijn hieronder opgenomen in tabel 1. Tabel 1: voorspellers SNS-gebruik om te interageren met collega’s Model
Voorspellers
Bèta
t waarde
F waarde
R-Square
1
Geslacht Leeftijd Opleidingsniveau Geslacht Leeftijd Opleidingsniveau Tijd online op SNS SNS-gebruik algemeen Geslacht Leeftijd Opleidingsniveau Tijd online op SNS SNS-gebruik algemeen Privacystrategieën SNS-intensiteit Houding tegenover SNSgebruik met collega’s
.12 -.14 -.08 -.02 .02 -.04 -.02 .88 .01 .04 -.01 .03 .71 -.11 -.09 .35
2.02 * -2.39 * -1.40 -.61 .54 -1.13 -.58 23.88 ** .29 1.41 -.30 .98 16.66 *** -4.02 *** -2.43 * 10.29 ***
3.95 **
.04
R-Square Change .04 **
162.73 ***
.74
.70 ***
156.74 ***
.82
.08 ***
2
3
In het eerste model werden de sociaal demografische variabelen getoetst. Geslacht bleek een voorspeller van SNS-gebruik met collega’s (Model 1: β = .12, t = 2.02, p < .05). Vrouwen zijn actiever op SNS met collega’s dan mannen. Leeftijd voorspelde in het eerste model SNS-gebruik met collega’s (Model 1: β = -.14, t = - 2.39, p < .05). Hoe jonger men is hoe actiever op SNS met collega’s. In de volgende twee blokken bleef geslacht een voorspeller, opleidingsniveau speelde geen rol en leeftijd speelde geen rol meer wanneer er gecontroleerd werd voor andere variabelen. In blok twee werden tijd online op SNS en SNS-gebruik in het algemeen toegevoegd. Tijd online op SNS speelde geen rol. H1 (p. 12) wordt hiermee verworpen. SNS-gebruik in het algemeen bleek significant (Model 2: β = .88, t = 23.88, p < .01). Wanneer men actief is op SNS, is men ook actief op SNS om te interageren met collega’s. H2 (p. 13) wordt hiermee ondersteund. In het derde blok werden privacystrategieën, SNS-intensiteit en houding ten aanzien van het digitaal onderhouden van sociale relaties met collega’s via SNS toegevoegd. SNS23
gebruik in het algemeen bleek ook hier een voorspeller te zijn van SNS-gebruik om te interageren met collega’s (Model 2: β = .71, t = 16.66, p < .001). Ook het dan al niet inzetten van privacystrategieën voorspelde het SNS-gebruik om te interageren met collega’s (Model 3: β = -.11, t = - 4.02, p < .001). Het bleek dat hoe minder men privézaken afschermt voor collega’s, hoe meer men SNS gebruikte om te interageren met collega’s. H3 (p. 14) wordt hiermee ondersteund. Verrassend genoeg is in de huidige studie gevonden dat SNS-intensiteit niet samenhangt met actief SNS-gebruik om te interageren met collega’s (Model 3: β = -.09, t = 2.43, p < .05). Dit wil zeggen dat wanneer men laag scoort op SNS-intensiteit, men actiever is op SNS om te interageren met collega’s. H4 (p. 15) wordt daarmee verworpen. Tot slot bleek houding ten aanzien van het digitaal onderhouden van sociale relaties met collega’s via SNS een voorspeller van SNS-gebruik om te interageren met collega’s (Model 3: β = .35, t = 10.29, p < .001). Dit wil zeggen: hoe positiever men is ten opzichte van het digitaal onderhouden van sociale relaties met collega’s op SNS, hoe actiever men is op SNS om te interageren met collega’s. H5 (p. 15) wordt hiermee ondersteund.
4.3 Voorspellers van sociaal kapitaal Een tweede doelstelling van deze studie was nagaan of het gebruik van publieke SNS, om te interageren met collega’s, bijdraagt aan meer sociaal kapitaal op de werkvloer. De resultaten zijn hieronder opgenomen in tabel 2, sociaal kapitaal is hierbij de afhankelijke variabele.
Tabel 2: voorspellers sociaal kapitaal van Nederlandse kantoormedewerkers Model
Voorspellers
1
Geslacht Leeftijd Opleidingsniveau Geslacht Leeftijd Opleidingsniveau SNS-gebruik algemeen SNS-gebruik met collega’s Geslacht Leeftijd Opleidingsniveau SNS-gebruik algemeen SNS-gebruik met collega’s Houding tegenover SNSgebruik met collega’s SNS-intensiteit
2
3
24
Bèta
t waarde
-.13 -.05 -.03 -.14 -.03 -.01 -.18 .36 -.16 -.04 -.01 -.06 .34 -.01
-2.22 * -.92 -.44 -2.52 * -.57 -.14 -1.53 3.18 ** -2.72 ** -.67 -.16 -.42 2.62 **
-.14
-.07 -1.80
F waarde
.02
R-Square change .02
4.35 **
.07
.05 ***
3.60 **
.08
.01
1.83
R-Square
In het eerste blok werden de sociaal demografische variabelen getoetst. Geslacht bleek sociaal kapitaal te voorspellen (Model 1: β = -.13, t = - 2.22, p < .05). Mannen scoorden hoger op sociaal kapitaal op de werkvloer dan vrouwen. Geslacht bleef een voorspeller in het volgende blok (Model 2: β = -.14, t = - 2.52, p < .05). Leeftijd en opleidingsniveau speelden geen rol. In blok twee werden ‘SNS-gebruik in het algemeen’ en ‘SNS-gebruik met collega’s’ toegevoegd. SNS-gebruik met collega’s bleek sociaal kapitaal te voorspellen (Model 2: β = .36, t = 3.18, p < .01). Hoe actiever men is op SNS om te interageren met collega’s, hoe groter het sociaal kapitaal op de werkvloer. H6 (p. 16) kan dus ondersteund worden. Tot slot werden in blok drie ‘houding ten aanzien van het digitaal onderhouden van sociale relaties met collega’s via SNS’ en ‘SNS-intensiteit’ toegevoegd, deze bleken niet significant. ‘SNS-gebruik met collega’s’ bleef een voorspeller wanneer er gecontroleerd werd voor andere variabelen (Model 3: β = .34, t = 2.62, p < .01).
25
Hoofdstuk 5 - Conclusie en discussie De doelen van dit onderzoek waren (1) inzicht verkrijgen in welke factoren SNSgebruik met collega’s voorspellen en (2) achterhalen of het gebruik van publieke SNS om te interageren met collega’s bijdraagt aan een groter sociaal kapitaal op de werkvloer. Dit onderzoek toont aan dat kantoormedewerkers die een positieve houding hebben ten aanzien van het digitaal onderhouden van sociale relaties met collega’s via SNS, ook actief zijn op publieke SNS om te interageren met collega’s, hetgeen weer leidt tot meer sociaal kapitaal op de werkvloer. De huidige studie laat zien dat er drie voorspellers zijn van een actief SNS-gebruik om te interageren met collega’s. Ten eerste is dat een positieve houding ten aanzien van het digitaal onderhouden van sociale relaties met collega’s via SNS: dat leidt tot actief SNSgebruik om te interageren met collega’s. Uit de literatuurstudie is gebleken dat het gedrag van een individu vaak het gevolg is van een bepaalde houding die men heeft ten aanzien van dat gedrag (Ajzen, 1985 & Ajzen 1987). Het is daarom aannemelijk dat een positieve houding tegenover SNS-gebruik met collega’s leidt tot (meer) SNS-gebruik met collega’s. Het zou bijvoorbeeld ook zo kunnen zijn dat kantoormedewerkers positieve ervaringen hebben met het aangaan en onderhouden van sociale relaties via SNS. Daardoor is de drempel om SNS ook te gaan gebruiken met collega’s een stuk lager. Wanneer men positieve ervaringen heeft, is het goed mogelijk dat men SNS ook gaat inzetten voor andere doeleinden bijvoorbeeld, om professionele relaties te onderhouden. Ten tweede blijkt dat SNS-gebruik in het algemeen een voorspeller is van SNSgebruik om te interageren met collega’s. De huidige studie duidt aan dat actieve SNSgebruikers ook veel interageren met collega’s via SNS. Dit gegeven komt overeen met de uitkomsten uit andere studies; die tonen namelijk aan dat men nadrukkelijk gebruik maakt van publieke SNS om contact te maken en te onderhouden met collega’s (DiMicco & Millen, 2007; Warnakula & Manickam, 2010). Wanneer men al actief gebruikmaakt van SNS gaat men vaak dus ook SNS gebruiken om te interageren met collega’s. Een derde voorspeller van het SNS-gebruik om te interageren met collega’s is de SNS-intensiteit. In deze studie is, in tegenstelling tot de verwachting, echter niet aangetoond dat een hoge SNS-intensiteit (de emotionele verbondenheid die men voelt met SNS) leidt tot 26
het gebruik van publieke SNS om te interageren met collega’s. In de huidige studie wordt zelfs gevonden dat kantoormedewerkers die laag scoren op SNS-intensiteit meer gebruikmaken van SNS om contact te maken met collega’s. Een mogelijke verklaring voor dit resultaat zou kunnen zijn dat in de huidige studie SNS-intensiteit anders bevraagd is dan in de studie van Ellison, Steinfield en Lampe (2006). In de huidige studie is enkel de emotionele verbondenheid die men heeft met SNS gemeten en in de studie van Ellison, Steinfield en Lampe (2006) is Facebookintensiteit gemeten door ook te kijken naar het aantal vrienden dat men op Facebook heeft en hoeveel tijd men besteed aan deze SNS. In de huidige studie zijn deze twee aspecten, het aantal vrienden op SNS en de hoeveelheid tijd men besteedt op SNS, afzonderlijk bevraagd. De SNS-intensiteit is in de huidige studie gemeten door enkel te kijken naar de emotionele verbondenheid en niet naar hoe intens men gebruikmaakt van SNS. Mogelijk komen de resultaten daarom niet overeen met de eerder geformuleerde verwachting. Verder komt uit deze studie naar voren dat kantoormedewerkers gemiddeld 3.41 uur per week aan SNS spenderen en vijf tot zes dagen per week online zijn op SNS. De helft (51.0%) van de kantoormedewerkers bezoekt SNS zelfs meerdere keren per dag. Niettemin komt duidelijk naar voren dat de tijd besteed op SNS niet voorspelt hoe actief men is op publieke SNS om actief te interageren met collega’s. Deze bevinding kan mogelijk verklaard worden door het bestaan van ‘lurkers’. Wellicht zijn SNS-gebruikers die veel tijd besteden op SNS niet per definitie ook actiever op SNS om te interageren met collega’s. Gezien het bestaan van ‘lurkers’ is er in deze studie een onderscheid gemaakt tussen tijd besteden op SNS en gebruikmaken van SNS om te interageren met collega’s. Volgens de theorie van Lewis et al. (2008) en Stutzman & Kramer-Duffield (2010) maken veelal actieve SNS-gebruikers gebruik van privacyinstellingen op SNS. Met de privacyinstellingen past men de zichtbaarheid aan van het eigen profiel op SNS. Zo kunnen privacyinstellingen dusdanig ingesteld worden dat het profiel enkel zichtbaar is voor connecties. Wanneer men privacystrategieën toepast kan men bovendien content verwijderen van SNS, zodat collega's dit niet kunnen zien. In de huidige studie zijn nadrukkelijk privacystrategieën ten aanzien van het afschermen van content specifiek voor collega’s op SNS bevraagd en is er niet enkel gekeken naar de standaard privacyinstellingen die men kan hanteren op SNS. Er werd gevonden dat kantoormedewerkers die nauwelijks 27
privacystrategieën hanteren tegenover hun collega’s, actiever interageren met hun collega’s op SNS. Een mogelijke verklaring voor het verschil in uitkomst met de studies van Lewis et al. (2008) en Stutzman en Kramer-Duffield, (2010) is dat de laatste studies het SNS-gebruik in het algemeen bevraagd hebben. Wat betreft het gebruik van publieke SNS om te interageren met collega’s zijn er nog twee opvallende resultaten gevonden. Ten eerste is gevonden dat hoe jonger men is, hoe actiever men is op publieke SNS om te interageren met collega’s. Een mogelijke verklaring is dat jonge mensen veelal meer gebruik maken van publieke SNS en daardoor ook actiever zijn op publieke SNS om te interageren met collega’s. Jongere mensen zijn over het algemeen bekender met sociale media, aangezien deze deel uitmaken van hun levensstijl. Daardoor hebben zij een lagere drempel om te interageren met collega’s op SNS. In dat opzicht lijkt er een overeenkomst met het SNS-gebruik in de Amerikaanse studies (DiMicco et al., 2008, 2009, 2010). Ten tweede is gevonden dat vrouwen veel actiever zijn in het interageren met collega’s op publieke SNS dan mannen. Wellicht zou dit kunnen samenhangen met het algemene beeld dat vrouwen onderhoudender en socialer zijn ten opzichte van mannen. Wat betreft het gebruik van publieke SNS om te interageren met collega’s en de relatie tot het sociaal kapitaal op de werkvloer, is ten eerste aangetoond in de huidige studie dat het gebruik van publieke SNS om te interageren met collega’s samenhangt met een groter sociaal kapitaal op de werkvloer. Al met al is dit resultaat in lijn met eerder onderzoek waarin naar voren komt dat SNS-gebruik leidt tot meer sociaal kapitaal (Ellison et al., 2007; Steinfield et al., 2008). De huidige studie vult daarnaast ook eerdere studies naar SNS gebruik op de werkvloer aan, aangezien daarin enkel onderzoek gedaan is in landen als Sri Lanka en Amerika (DiMicco & Millen, 2007; Warnakula & Manickam, 2010). In deze landen gelden andere culturele normen en waarden dan in Nederland, waardoor de resultaten van eerdere studies niet zonder meer gegeneraliseerd kunnen worden naar Nederlandse organisaties. De huidige studie laat echter duidelijke overeenkomsten zien. Een opmerkelijke bevinding is dat mannen in de onderhavige studie hoger scoren op sociaal kapitaal dan vrouwen, terwijl vrouwen actiever zijn op publieke SNS om te interageren met collega’s, wat op zijn beurt samenhangt met meer sociaal kapitaal op de werkvloer. Mogelijk interageren vrouwen actiever met collega’s op SNS, maar doen mannen actiever aan ‘netwerken’ op de werkvloer. Dit laatste draagt mogelijkerwijs meer bij aan 28
sociaal kapitaal dan contact leggen met collega’s via SNS. Dit zou mogelijk verklaren waarom mannen meer sociaal kapitaal hebben dan vrouwen, terwijl vrouwen meer interageren met collega’s via SNS. Eventueel vervolgonderzoek zou kunnen nagaan wat de relatie is tussen het gebruik van andere publieke SNS en de relatie tot sociaal kapitaal, bijvoorbeeld de microblogging site Twitter of het zakelijke LinkedIn zou onderzocht kunnen worden. Deze SNS zijn in de huidige studie bewust niet bevraagd, omdat die sites een ander karakter hebben. Het is interessant om te onderzoeken of het gebruik van die sites ook zorgt voor een groter sociaal kapitaal. Een tweede suggestie voor vervolgonderzoek is om te kijken naar gender. Het is opvallend dat gender een rol speelt in de huidige studie; er is duidelijk een verschil tussen mannen en vrouwen als het gaat om SNS-gebruik om te interageren met collega’s. Waarschijnlijk gebruiken mannen en vrouwen SNS vanuit een ander oogpunt. Om dit te kunnen bevestigen zal er toekomstig onderzoek gedaan moeten worden. Zo zou onderzocht kunnen worden wat het verband is tussen de hypotheses als deze toegespitst worden op mannen en vrouwen. Tot slot is het opmerkenswaardig dat 79.8% van de respondenten hoogopgeleid is. Wanneer deze studie uitgevoerd zou worden onder lager opgeleiden zouden er misschien heel andere resultaten uit komen. De gemiddelde leeftijd van de respondenten in de huidige studie is 38 jaar, hetgeen relatief ‘oud’ is. Omdat de studie gaat over het gebruik van publieke SNS om te interageren met collega’s, is leeftijd een gegeven dat de resultaten erg kan beïnvloeden. Al met al heeft de huidige studie bijgedragen aan de kennis omtrent het gebruik van publieke SNS door Nederlandse kantoormedewerkers om te interageren met collega’s. De informatie in de huidige studie kan organisaties dan ook helpen bij het bepalen van een strategie voor hun interne communicatie- of HR-beleid. Het is immers aangetoond dat wanneer kantoormedewerkers een positieve houding hebben ten aanzien van het digitaal onderhouden van sociale relaties met collega’s via SNS, zij ook daadwerkelijk actiever zijn op publieke SNS om te interageren met collega’s. En wanneer zij actief zijn op publieke SNS met collega’s, hebben zijeen groter sociaal kapitaal. En dat komt mogelijk weer ten goede aan de werknemers en de organisatie. Sociaal kapitaal zorgt immers onder andere voor sociale steun en het verstrekken van informatie aan elkaar en zodoende voor meer teamspirit 29
en extra binding bij de werknemers. Daarmee kan het gebruik van publieke SNS om te interageren met collega’s bijdragen aan sterkere organisaties.
30
Bronnen Acquisti, A., & Gross, R. (2006). Imagined communities: awareness, information sharing, and privacy on the Facebook. Proceedings from privacy Enhancing Technologies Workshop, Cambridge, UK. Ajzen, I. (1985). From intentions to actions: A theory of planned behavior. In J. Kuhl, & J. Beckmann (Eds.), Springer series in social psychology (pp. 11-39). Berlin: Springer. Ajzen, I. (1991). The theory of planned behavior. Organizational Behavior and Human Decision Processes, 50 (2), 179-211. Berkman, L. F., Glass, T., Brissette, I., & Seeman, T. E. (2000). From Social Integration to Health: Durkheim in the new millennium. Social Science & Medicine, 51, 843–857. Berman, E. M., West, J. P., & Richter, N. M. (2002). Workplace relations: Friendship patterns and consequences (according to managers). Public Administration Review, 62 (2), 217-230. Bolino, M. C., Turnley, W. H., & Bloodgood, J. (2002). Citizenship behavior and the creation of social capital in organizations. Academy of Management Review, 27 (4), 505-522. Bourdieu, P. 2001. ‘The Forms of Capital’ in Granovetter, M. and R. Swedberg, (eds.), The Sociology of Economic Life. Oxford: Westview Press. Boyd, D. M. & Ellison, N. B. (2008). Social Network Sites: Definition, History and Scholarship, Journal of Computer-Mediated Communication, 13, 2008, pp. 210-230. Boyd, D., & Ellison, N.B. (2007). Social network sites: Definition, history and scholarship. Journal of Computer-Mediated Communication, 13 (1), 210-230. Brzozowski, M. (2009) Watercooler: Exploring an Organisation through Enterprise Social Media. In Proceedings of Group 2009: pp. 95-104. 31
Burke, M., Kraut, R., Marlow, C. (2011). Social capital on Facebook: Differentiating uses and users. ACM CHI 2011: Conference on Human Factors in Computing Systems. Coleman, J. S. (1988). Social Capital in the Creation of Human Capital. The American Journal of Sociology 94, S95-S120. DiMicco, J. M., Geyer, W., Millen, D. R., Dugan, C., & Brownholtz, B. (2009). People Sensemaking and Relationship Building on an Enterprise Social Network Site. Proceedings of the 42nd Hawaii International Conference on System Sciences (pp. 110). Big Island, HI: IEEE. DiMicco, J.M., and Millen, D.R. (2007) Identity Management: Multiple Presentations of Self in Facebook. In Proceedings of Group 2007: pp. 383-386. DiMicco, J.M., Millen, D.R., Geyer, W., Dugan, C., Brownholtz, B., and Muller, M. (2008) Motivations for Social Networking at Work. In Proceedings of CSCW 2008: ACM Press, pp. 711-720. Ellison, N.B., Steinfield, C. & Lampe, C. (2009). Connection strategies: Relationship formation and maintenance on social network sites. Paper present at the annual meeting of the international communication association, chicago, Il, May 22-25. Ellison, N.B., Steinfield, C., & Lampe, C. (2007). The benefits of Facebook “friends”: Social capital and college students’ use of online social network sites. Journal of ComputerMediated Communication, 12, 1143-1168. Huysman, M.H. & Wulf, V. (2006). IT – to support knowledge sharing in communities, towards a social capital analysis, Journal of Information Technology, Vol. 21 (1) pp. 4051.
32
Koch, H., Gonzalez, E., & Leidner, D. (2012). Bridging the Work/Social Divide: The Emotional Response to Organizational Social Networking Sites. European Journal of Information Systems, 21, Issue 6, pp. 699-717, 2012. Korzilius, H. (2000). De kern van survey-onderzoek. Assen: Van Gorcum. Krouse, S. S., & Afifi, T. D. (2007). Family-to-work spillover stress: Coping communicatively in the workplace. The Journal of Family Communication, 7, 85– 122. Lewis, K., Kaufman, J., & Christakis, N. (2008). The Taste for Privacy. An analysis of College Student Privacy Setting in an Online Social Network. Journal of Computermediated Communication, 14 (1), pp. 79-100. Lin, K-Y., & Lu, H-P. (2011). Why people use social networking sites: an empirical study integratign network externalities and motivation theory. Computers in Human Behavior. Lin, N. (2001). Social Capital: A theory of social structure and action. New York: Cambridge University Press. Morrison, R.L., & Nolan, T. (2007). Too much of a good thing? Difficulties with workplace friendships. University of Auckland Business Review, vol. 9 no. 2. O'Murchu, I. Breslin, J.G. & Decker, S. (2004). Online social and business networking communities. DERI Technical Report 2004-08-11, SIGKDD'03. Portes, A. (1998). Social capital: Its origins and applications in modern sociology. Annual Review of Sociology, 24 (1), 1-24. Putnam, R. D. (1995). Bowling Alone: America’s Declining Social Capital. Journal of Democracy, 6 (1), 65-78. 33
Putnam, R. D. (2000). Bowling Alone: the collapse and revival of American community. New York: Simon & Schuster. Richter, A., and Koch, M. (2008) Challenges of the Use of Social Networking Services in (German) Enterprises. In Proceedings of the Workshop on Social Networking in Organizations, CSCW 2008. Romeo, P. (2008) The D Street Case Study. In Proceedings of the Workshop on Social Networking in Organizations, CSCW 2008. Sias, P. M., Heath, R. G., Perry, T., Silva, D., & Fix, B. (2004). Narratives of workplace friendship deterioration. Journal of Social and Personal Relationships, 21 (3), 321340. Skeels, M. M., & Grudin, J. (2009, May). When social networks cross boundaries: A case study of workplace use of Facebook and LinkIn. Paper presented in the 2009 international ACM conference, Sanibel Island, FL. Steinfield, C., DiMicco, M., Ellison, B., en Lampe, C. (2009). Bowling Online: Social Networking and Social Capital within the Organization, C&T’09, June 25-27, 2009, University Park, Pennsylvania, USA. Steinfield, C., Ellison, N., Lampe, C. (2008). Social capital, self-esteem, and use of online social network sites: A longitudinal analysis. Journal of Applied Developmental Psychology 29 (6), 434-445. Steinfield, C., Ellison, N., Lampe, C., & Vitak, J. (2012). Online Social Network sites and the concept of social capital. In Lee, F.L., Leung, L., Qui, J., S., & Chu, D (eds.), Frontiers in New Media Research, New York: Routledge, 2012, 115-131. Stutzman, F., & Kramer-Duffield, J. (2010). Friends Only: Examining a Privacy-Enhancing Behavior in Facebook. CHI 2010, pp. 1553- 1536. Atlanta, Georgia, USA. 34
Warnakula, W.M.S.S., & Manickam, B. (2010). Employees’ Behaviour in Online Social Networking Websites (SNSs) Tropical Agricultural Research Vol. 22 (1): 94 – 106. Williams, D (2006). On and off the ‘net: Scales for social capital in an online area. Journal of computer-mediated Communication, 11 (2), 593-628.
35
Bijlagen Bijlage 1: debriefing Beste heer, mevrouw, Op dit moment zijn wij bezig met onze masterscriptie voor het afronden van de opleiding Bedrijfscommunicatie en Digitale Media aan de Universiteit van Tilburg. Hiervoor doen wij onderzoek naar de gevolgen van het checken van werk-e-mail buiten werktijd voor de scheiding tussen werk en privéleven, en de invloed van sociale netwerksites op de sociale relaties met collega’s. Voor het onderzoek kunnen wij uw hulp zeer goed gebruiken! Het onderzoek
Eerder onderzoek heeft aangetoond dat werknemers tegenwoordig het internet - en hun gsm - vaak voor privédoeleinden gebruiken tijdens de werkuren en voor het werk wanneer ze thuis zijn. Dit heeft allerlei gevolgen voor onze werk-privé balans en onze sociale relaties. Deze gevolgen gaan wij middels een scriptie verder onderzoeken. De doelgroep van dit onderzoek zijn kantoormedewerkers. Het onderzoek bestaat uit één online vragenlijst en na afloop van het onderzoek ontvangt uw bedrijf de resultaten. Graag willen wij u om uw medewerking vragen. U zou ons erg helpen, we moeten namelijk minimaal 300 respondenten verzamelen. Hoe meer respons binnen uw bedrijf, hoe beter! Daarnaast is het ook voor uw bedrijf interessant, wij bieden u namelijk een verslag van de resultaten als onze scripties zijn afgerond. Wij vernemen graag van u of uw organisatie wil meewerken aan dit onderzoek. Indien u wenst mee te werken aan het onderzoek kunt u de volgende URL onder de medewerkers verspreiden: http://www.thesistools.com/web/?id=339467
Bij voorbaat hartelijk dank voor uw medewerking! Met vriendelijke groet, Wesley van Haaster & Dielie Theunissen
Debriefing voor het werven van kantoormedewerkers via de zakelijke netwerksite LinkedIn (connecties en groepen) Kantoormedewerkers opgelet! Eerder onderzoek heeft aangetoond dat werknemers tegenwoordig het internet- en hun gsm vaak voor privédoeleinden gebruiken tijdens de werkuren en voor het werk wanneer ze thuis zijn. Dit heeft allerlei gevolgen voor onze werk-privé balans en onze sociale relaties. Hiervoor doen wij voor onze Master Thesis onderzoek naar de gevolgen van het checken van werke-mail op de werk-privé balans en de invloed van sociale netwerksites op de sociale relaties met collega’s. Het onderzoek bestaat uit één online vragenlijst, duurt ongeveer 10 minuten en na afloop van het onderzoek ontvangt u (indien gewenst) de resultaten. U zou ons erg helpen, we moeten namelijk minimaal 300 respondenten verzamelen. Dit is de link naar de vragenlijst die op ieder gewenst moment ingevuld kan worden: http://www.thesistools.com/web/?id=339467 Hartelijk dank!
36
Bijlage 2: vragenlijst Geachte dames en heren, Deze vragenlijst maakt deel uit van een onderzoek van Tilburg University en zal uiteindelijk resulteren in een masterscriptie voor de opleiding Bedrijfscommunicatie en Digitale Media. In het onderzoek wordt gekeken naar het gebruik van werk-e-mail buiten werktijd en naar sociale relaties op de werkvloer. Het invullen van de vragenlijst duurt maximaal 15 minuten. De antwoorden op de vragen zullen strikt vertrouwelijk en anoniem behandeld worden. Uw collega's of leidinggevende(n) zullen geen beschikking krijgen over de antwoorden. U wordt verzocht de vragen zo goed mogelijk naar waarheid in te vullen en op uw eerste ingeving af te gaan. Er is geen goed of fout antwoord. U kunt de vragen beantwoorden door het juiste keuzerondje te selecteren. Bij voorbaat dank voor het invullen van de vragenlijst. 1. U bent een:* Man Vrouw 2. Wat is uw leeftijd?* Jaar 3. Wat is uw gezinssamenstelling?* Alleenstaand
Met een partner (zonder kinderen)
Met een partner en inwonende kind(eren) Alleenstaande ouder
Bij ouder(s)
Met vrienden/huisgenoten
Met inwonende ouders 4. Wat is uw hoogst voltooide opleiding? (Hiermee bedoelen we een opleiding waarvan u een diploma of getuigschrift ontving)* Geen of lager voortgezet onderwijs(LBO/VBO)
Voortgezet onderwijs (MAVO/VMBO)
Hoger voortgezet onderwijs (HAVO/VWO)
Middelbaar beroepsonderwijs MBO/Middenstand)
Hoger beroepsonderwijs (HBO) Universitair/Wetenschappelijk onderwijs: master of doctoraat 5. Wat is uw huidige functie?* Medewerk(st)er Leidinggevende Directeur/directrice 6. Hoeveel uur werkt u in de week (contracturen)?* minder dan 8 uur 8 tot 16 uur
17 tot 24 uur
25 tot 32 uur 33 tot 40 uur
37
7. Hoeveel uur werkt u feitelijk in de week (dus inclusief overwerk)? Indien dit niet verschilt van het aantal contracturen kunt u deze vraag overslaan. Daadwerkelijk aantal werkuren
8. Hoe lang bent u al werkzaam bij uw huidige werkgever?* Minder dan 1 jaar 1-2 jaar
3-4 jaar
5-6 jaar Langer dan 6 jaar 9. Heeft u op uw werk gedurende de hele dag toegang tot een computer met internetverbinding?* Ja Nee 10. Hoeveel uur besteedt u op een gemiddelde werkdag achter uw computer?* Minder dan 1 uur 1 tot 3 uur
4 tot 6 uur
7 uur of meer
Dit deel van de vragenlijst gaat over sociale netwerksites Met de term ‘sociale netwerksites’ bedoelen we internetdiensten zoals: Facebook, Hyves en Google+, waar gebruikers een sociaal netwerk kunnen creëren en onderhouden door middel van een online profiel, dat gekoppeld kan worden aan de profielen van andere gebruikers. (LinkedIn en andere zakelijke sociale netwerksites worden in dit onderzoek niet meegenomen) 11. Welke van de onderstaande sociale netwerksites gebruikt u? (Meerdere antwoorden mogelijk) Facebook Hyve’s Google+ Anders namelijk: N.v.t. 12. Op welke sociale netwerksite bent u het meest actief? (Gelieve één antwoord te selecteren) Facebook Hyve’s Google+ Anders namelijk: N.v.t. 13. Hoeveel dagen per week bent u online op sociale netwerksites? 1 dag/7
2 dagen/7 3 dagen/7 4 dagen/7 5 dagen/7 6 dagen/7 Elke dag N.v.t. 14. Op een doorsnee dag waarop u een sociale netwerksite bezoekt, hoeveel minuten besteedt u dan in totaal aan sociale netwerksites? Aantal minuten op een doorsnee dag:
38
15. Op een doorsnee dag waarop u een sociale netwerksite bezoekt, hoe frequent bezoekt u deze dan? Ongeveer een keer per dag Ongeveer enkele keren per dag Ongeveer een keer per uur Ongeveer verschillende keren per uur Vrijwel voortdurend N.v.t. 16. Hoeveel vrienden/contacten hebt u op de sociale netwerksite waarop u het meest actief bent? 1-50
51-100 101-150 151-200 201-300 Meer dan 300 N.v.t. 17. Hoeveel van uw collega's heeft u bevriend op deze sociale netwerksite? 1-5
6-10 11-15 16-20
21 of meer N.v.t. 18. Mag u van uw werkgever tijdens werkuren op sociale netwerksites zoals: Facebook, Hyves, Google+? Ja
Nee
In de pauzes Weet ik niet 19. Zijn sociale netwerksites geblokkeerd op uw computer door uw werkgever? Ja
Nee
Weet ik niet 20. Gaat u tijdens werkuren weleens op sociale netwerksites? Ja
Ja, maar enkel in de pauzes Nee 21. Tijdens een gemiddelde werkweek op hoeveel werkdagen bezoekt u sociale netwerksites tijdens kantooruren? 1dag/5
2 dagen/5 3 dagen/5 4 dagen/5 Elke dag N.v.t. 22. Op een doorsnee werkdag waarop u een sociale netwerksite bezoekt, hoeveel minuten besteedt u dan in totaal aan sociale netwerksites? Aantal minuten op een doorsnee werkdag: 23. Hoeveel directe collega's (collega's in uw departement, afdeling, verdieping) heeft u ongeveer? Aantal collega's:
39
24. Met hoeveel van deze collega's heeft u een hechte band? Aantal collega's: 25. Op een doorsnee werkdag waarop u een sociale netwerksite bezoekt, hoe frequent bezoekt u deze dan? Ongeveer een keer per dag Ongeveer enkele keren per dag Ongeveer 1 keer per uur
Ongeveer verschillende keren per uur Vrijwel voortdurend N.v.t. 26. Bent u lid van een groep op uw sociale netwerksite waarin enkel collega's zitten? Ja Nee 27. Hier volgen een aantal stellingen over uw ervaringen met sociale netwerksites: Helemaal mee oneens
Mee oneens
ZELDEN
SOMS
Neutraal
Mee eens
Helemaal mee eens
Ik zou het erg vinden als sociale netwerksites niet meer zouden bestaan Ik heb het gevoel dat ik nieuws mis als ik niet regelmatig online ben op sociale netwerksites Sociale netwerksites zijn onderdeel van mijn dagelijkse routine Ik ben er trots op dat ik mijn sociale relaties onderhoud met behulp van sociale netwerksites Het voelt alsof ik contact mis als ik al een tijd niet op sociale netwerksites ben geweest
28. Hoe vaak doet u de volgende activiteiten op sociale netwerksites? (BIJNA) NOOIT
Statusupdates (foto’s/berichten) van anderen ‘liken’ Statusupdates (foto’s/berichten) van mijn collega’s ‘liken’ Zelf een statusupdate geven Een statusupdate geven die gericht is naar mijn collega’s Reageren op statusupdates (foto’s/berichten) van anderen Reageren op statusupdates (foto’s/berichten) van collega’s Reageren op intieme/gevoelige statusupdates (foto’s/berichten) over het persoonlijke leven van mijn contacten Reageren op intieme/gevoelige statusupdates (foto’s/berichten) over het persoonlijke leven van mijn collega’s Een nieuwe collega toevoegen aan mijn contacten Mensen toevoegen aan mijn contacten Mensen ‘taggen’ in statusupdates (foto’s/berichten) Collega’s ‘taggen’ in statusupdates (foto’s/berichten) Jarige contactpersonen feliciteren Een jarige collega feliciteren Kijken naar de profielpagina/tijdlijn van mijn contacten Kijken naar de profielpagina/tijdlijn van mijn collega’s
40
REGELMATIG
VAAK
29. Hier volgen een aantal stellingen over uw sociale relaties met uw collega's: Helemaal mee oneens
Mee oneens
Neutraal
Mee eens
Helemaal mee eens
30. Hier volgen een aantal stellingen over uw privacy instellingen op sociale netwerksites: Helemaal mee oneens Mijn account is zo ingesteld dat mijn collega’s niet alle inhoud kunnen zien
Mee oneens
Neutraal
Mee eens
Helemaal mee eens
Neutraal
Mee eens
Helemaal mee eens
Als ik onmiddellijk 300 euro nodig zou hebben voor een noodsituatie dan is er een collega die mij dit zou willen lenen Als ik geld nodig heb voor een lunch dan zijn er collega’s te vinden die mij dit willen lenen Als ik mij alleen voel kan ik terecht mij mijn collega(‘s) Door het contact met mijn collega’s hoor ik over promotiemogelijkheden Als ik een goede referentie nodig heb kan ik terecht bij (een van mijn) collega’s Als ik dringend informatie nodig heb kan ik ook terecht bij collega’s op andere afdelingen Ik heb collega’s die hun reputatie voor mij op het spel zouden zetten Mijn collega(‘s) zou(den) mij helpen om onrecht aan te vechten binnen de organisatie Het contact met mijn collega’s geeft mij het gevoel dat ik erbij hoor Door het contact met mijn collega’s kom ik in contact met andere mensen Ik zou het voor elkaar krijgen om mijn collega’s te laten deelnemen aan een actie Ik heb goede relaties met mensen in andere afdelingen van het bedrijf
Ik heb mijn instellingen zo aangepast dat alleen vrienden inhoud op mijn profiel kunnen plaatsen Ik verwijder weleens posts van mijn profielpagina/tijdlijn omdat ik niet wil dat mijn collega’s dit zien Ik vind het vervelend als iemand uit mijn familie of naaste vriendenkring een opmerking maakt op mijn sociale netwerksite waar ik me voor schaam bij mijn collega’s Omwille van mijn collega’s plaats ik geen al te persoonlijke dingen op mijn sociale netwerksite 31. Hier volgen een aantal stellingen over het onderhouden van uw sociale relaties op sociale netwerksites: Helemaal Mee mee oneens oneens Ik vind het belangrijk om in contact te staan met collega’s op sociale netwerksites Sociale netwerksites zijn een ideale manier om je collega’s van een andere kant te leren kennen Ik praat vaak met collega’s over dingen die we hebben gepost op sociale netwerksites Ik heb weleens overwogen om bepaalde collega’s te ‘ontvrienden’ op sociale netwerksites Ik zie sociale netwerksites als een manier om de bestaande relaties met mijn collega’s te versterken Belangrijke gebeurtenissen uit het leven van mijn collega’s weet ik (mede) door het actief zijn op sociale netwerksites
41