Verslag van de extra vergadering van de commissie Welzijn, Cultuur en Sociaal Beleid, gehouden op woensdag 30 juni 2004 om 9.00 uur in de Blauwe Zaal (kamer C 319) van het Provinciehuis te Groningen Aanwezig: mw A.M.K.D. Folkerts (voorzitter, GroenLinks), dhr E.A. van Zuijlen (GroenLinks), dhr H.H.J. Boer (PvdA), mw I.L. Voogd (PvdA), mw C.A. de Lange (PvdA), mw A.G. van Kleef-Schrör (CDA), dhr J.G. Abbes (CDA), mw A.C.M. de Winter-Wijffels (CDA), dhr J. Hilverts (ChristenUnie), mw T. Deinum- Bakker (D66), dhr H. Hemmes (SP), dhr T.J. Zanen (PvhN), dhr J.W. Kok (PvdA). Niet aanwezig: dhr M. Boumans (VVD), mw L.K. Smit (PvdA), mw J.F.W. BoonThemmen (VVD), mw D.J. Hoekzema-Buist (PvhN), Voorts aanwezig: mw C.A.M. Mulder (gedeputeerde), mw R. Hut (secretaris); dhr Th. Poggemeier (Verslagbureau Groningen, verslag). De agenda luidt als volgt: 1.
Opening en Mededelingen
De voorzitter opent de vergadering en heet alle aanwezigen hartelijk welkom. Zij deelt mee dat dhr Boumans en mw Boon-Themmen vandaag zijn verhinderd. Voorgesteld wordt dat van 9.00 uur tot 10.00 uur gedebatteerd wordt over de Voortgangsrapportage Onderwijs en dat daarna gestart wordt met het debat over het welzijnsbeleid aan de hand van de vijf vragen. In een eerste ronde zullen de fracties hun standpunten kenbaar kunnen maken. In de korte schorsing kunnen de fracties bekijken hoe zij willen reageren op andere fracties, hetgeen in de tweede ronde zijn beslag kan krijgen. Getracht zal worden hieruit gezamenlijks aandachtspunten te destilleren die GS zullen worden meegedeeld. De gedeputeerde zal daarna de kans krijgen om te reageren op alles wat naar voren is gebracht. Vervolgens dient het betreffende stuk gekwalificeerd te worden voor de aanstaande Statenvergadering. De voorzitter doet een beroep op de aanwezigen om efficiënt te vergaderen zodat de vergadering om 12 uur kan worden beëindigd. De voorstellen van de voorzitter worden aanvaard en voorts deelt zij mee dat in de brief inzake het advies naar aanleiding van de Hoorzitting Cultuur staat dat het verslag als appendix aan het stuk zal worden gehecht. Dat bleek nog niet mogelijk te zijn omdat het verslag nog niet gereed was. Het verslag is nu klaar, wordt toegestuurd en het verzoek luidt dat de ontvangers het verslag zelf aan de brief hechten. 2.
Brief van GS van mei 2004, nr.2004-14116/22/A.15, W (bijlage 1,bijlage 2), betreffende voortgangsrapportage onderwijs 2001-2004 en planning onderwijsnota 2004-2008
Mw Voogd (PvdA) beoordeelt de voortgangsrapportage als duidelijk en niets op aan te merken. De planning is ook duidelijk, maar jaartallen ontbreken. Voorts heeft mw Voogd een vraag. Vorige week stond een bericht in de krant dat het Noorderpoort College minder geld beschikbaar zou stellen aan de Winschoter Onderwijs Vallei, een voorziening voor onderwijs aan volwassenen. De vraag luidt wat hiervan de consequenties zijn.
1
Dhr Abbes (CDA) spreekt de complimenten over de voortgangsrapportage uit. Op pag. 5 staat vermeld dat de verantwoordelijkheid meer bij samenwerkende onderwijsinstellingen komt te liggen. De CDA-fractie vraagt zich af wat dit betekent voor de invloed die provincie op dit terrein traditioneel heeft. Op pag. 9 van de voortgangsrapportage is het probleem van de taalachterstand aan de orde. In de programmabegroting kon dhr Abbes geen vermelding van dit probleem terugvinden. Een aantal bureaus hebben zich met het probleem beziggehouden en de CDA-fractie vraagt zich af hoe concreet met dit probleem in de komende periode wordt omgegaan. Een ander daarmee samenhangend vraagstuk is het volgende. Taalachterstand zou worden veroorzaakt door het spreken van het Gronings. Anderzijds is de provincie een warm voorstander geweest van het bevorderen, of op zijn minst, het bewaren van de Groninger taal. Dit lijkt haaks op elkaar te staan. Wellicht kan de gedeputeerde naar voren brengen welke visie de provincie heeft ten aanzien van dit punt. Is het schadelijk of moet het Gronings juist worden bevorderd? Op pag. 14 is sprake van ‘vervuiling’ van de aanmeldingen van jongeren bij het RMC. Sommige jongeren zouden wel een startkwalificatie hebben of een andere opleiding hebben gevonden en daarom onterecht gemeld worden bij de leerplichtambtenaar. De vraag is hoe het beleid er op dit punt uitziet. De CDA-fractie is voorts zeer enthousiast over het Waddenmodel en hoopt dat dit model ook in de rest van de provincie Groningen ingevoerd zal worden. In Noord-Groningen is dit model voor het eerst toegepast, Oost-Groningen wordt genoemd, maar WestGroningen hoort hier uiteraard ook bij. Naar aanleiding van de passage op pag. 21 inzake de doorlopende leerlijn PRO-MBO signaleert de CDA-fractie een behoefte aan de ouderwetse ambachtschool. Zou er niet meer ingezet moeten worden op het praktijkonderwijs? Dhr Abbes denkt dat de leerlingen in zo’n situatie gemotiveerder zullen zijn en dat ook het bedrijfsleven een dienst wordt bewezen. De stages in het midden- en kleinbedrijf. Er zijn signalen dat men binnen het midden- en kleinbedrijf positief staat tegenover stages, maar dat het gezien de personeelssterkte vaak moeilijk is om de leerlingen een adequate begeleiding te geven. Is hier iets op te bedenken? Op pag. 27 in de voorlaatste alinea wordt gesproken over een provinciale bijdrage van 1,8 miljoen euro. De CDA-fractie vraagt zich af of over de afloop daarvan concreet inzicht kan worden geboden. Mw Deinum-Bakker (D66) heeft een andere invalshoek. De voortgangsrapportage geeft een goed overzicht van de projecten en de activiteiten die op dit brede terrein in gang zijn gezet en tevens is dit een discussiestuk voor het nieuwe onderwijsbeleid. De nieuwe onderwijsnota draagt de titel “Handig Zelfstandig 2005-2008” en daar kan van worden afgeleid in welke richting de discussie zal gaan. In deze voortgangsrapportage stelt het College terecht dat de verantwoordelijkheid voor het onderwijs in eerste instantie ligt bij de onderwijsinstellingen en bij de gemeenten en dat onderwijs bijdraagt aan de zelfredzaamheid van de inwoners van de provincie op zowel sociaal- maatschappelijk als economisch terrein. Hiermee is D66 het eens, maar bij het lezen van de voortgangsrapportage vraagt zij zich steeds meer af wat nu eigenlijk de rol is van de provincie bij het onderwijsbeleid. Dat moet helder zijn indien deze voortgangsrapportage gebruikt gaat worden voor de volgende beleidsperiode. De vraag aan de gedeputeerde luidt dan ook wat nu eigenlijk de werkelijke taak is van de provincie met betrekking tot het onderwijs en hoe zich die verhoudt met hetgeen tot nu toe is gedaan. Voor zover mw Deinum bekend, is de provincie verantwoordelijk voor een goed spreidingsbeleid van het onderwijs over de provincie. Dat is de enige wettelijke provinciale taak en daarover staat niets in de rapportage. De volgende vraag is dan ook of er iets mis is met het spreidingsbeleid en is dat de reden dat er een nieuwe onderwijsnota dient te komen? Als de provincie het onderwijs faciliteert met informatie en onderzoek, zoals met de jeugden onderwijsmonitor, heeft het onderwijs daar in zijn geheel voordeel van. Als gemeente
2
is dit niet afzonderlijk te doen. De inzet om dat provinciebreed uit te voeren is van groot belang. Nu doen er nog maar 21 gemeenten mee. Op voorhand moet de provincie geen taken op zich nemen waarvan de verantwoordelijkheid bij de gemeenten of de onderwijsinstellingen ligt. Als er raakvlakken zijn met welzijn en economie moeten die duidelijk naar voren komen en niet alleen onder de vlag van onderwijsbeleid naar voren worden gebracht. D66, als onderwijspartij, is uiteraard blij met de aandacht die bij de provincie naar onderwijsbeleid uitgaat, maar zij vindt wel dat opgepast moet worden dat men bezig is het onderwijsbeleid te maken. Belangrijk is dat gemeenten en onderwijsinstellingen met een interessante vraag bij de provincie aankloppen, zoals bij de Winschoter Onderwijs Vallei het geval was. Dit soort vragen moet altijd aan de Staten voorgelegd worden, maar op zich is daarvoor geen onderwijsnota nodig. Voor de kenniseconomie is onderwijsinnovatie van groot belang. Een ontwikkeling als het technasium is het type vernieuwing dat belangrijk is en iets nieuws toevoegt. Het kabinet wil de autonomie van schoolbesturen vergroten en streeft naar meer vrijheid en verantwoordelijkheid voor de scholen zelf. Dit geldt ook voor het VMBO in de regio. Ook hier zal de eerste verantwoordelijkheid bij het schoolbestuur liggen. Graag hoort de fractie van D66 hoe de gedeputeerde denkt over de rol die de provincie hierbij eventueel zou hebben. Mw Voogd (PvdA) vraagt hoe D66 hier zelf over denkt. Mw Deinum-Bakker (D66) antwoordt dat het erom gaat hoe het beleid wordt benoemd. Zo’n project als het Waddenmodel is een prima project, maar het wordt hier onder onderwijsbeleid geschoven. In de voortgangsrapportage blijkt niet duidelijk wat exact de rol van de provincie is en hoe de verbanden precies liggen. De D66-fractie zou dat graag duidelijk omschreven zien. Mw Voogd (PvdA) vraagt of ‘dit’ wel of niet door de provincie moet worden gedaan. Mw Deinum-Bakker (D66) stelt dat in de verhouding tussen economie en onderwijs, kwesties als schooluitval en een doorlopende leerlijn belangrijke zaken zijn. De D66fractie wil dit anders omschreven zien, zij wil zien waarop wordt ingezet en waarom. Dat is nu weliswaar impliciet beschreven, maar dat is geen onderwijsbeleid op zich. Dat is het discussiepunt. Dhr Hilverts (ChristenUnie) heeft de voortgangsrapportage met belangstelling gelezen en heeft een paar vragen. Op pag. 5 worden speerpunten aan de orde gesteld. Daar staat dat jongeren gevolgd moeten worden. Dhr Hilverts vermoedt dat dit mogelijk moet zijn via de Gemeentelijke Basis Administratie (GBA), waar iedere Nederlander in voorkomt. Voorts denkt dhr Hilverts dat het slechte imago van het VMBO moet worden opgevijzeld met een campagne. Hierop wordt in de voortgangsnotitie ingegaan. Hij wil graag weten hoe dat wordt aangepakt, want er zijn ook goede VMBO-scholen en -leerlingen. Hij is benieuwd naar de resultaten van de studiedag, georganiseerd door het landelijke steunpunt Educatie Molukkers. Er zijn 21 gemeenten betrokken bij de monitor en dat zijn er dus nog geen 25, het aantal waarover de provincie Groningen beschikt. Dit zou dus beter kunnen. Onder verwijzing naar pag. 14 merkt dhr Hilverts op dat slechts weinig gemeenten spijbel- en verzuimmeldingen van de ROC’s en de AOC’s ontvangen. De aanmeldingen bij het RMC zijn op dit moment met 47% vervuild. Op pag. 17 wordt gesproken over het in beeld brengen van jongeren zonder startkwalificatie en het beter in beeld brengen van jong gehandicapten. Aan het spijbelen, het verzuim en het in beeld brengen van jongeren zonder startkwalificatie en jong gehandicapten moet gewerkt worden, want anders is het dweilen met de kraan open en stromen de jongeren weg. Op pag. 18 wordt gesproken over de werkwijze gerelateerd aan het portefeuillehoudersoverleg Noord-Groningen Jeugdbeleid. Dhr Hilverts wil graag weten hoe dit provinciebreed opgepakt kan worden. Misschien ligt hier juist een taak voor de
3
provincie. Uit zo’n overleg kan alleen maar geleerd worden. Voorts is de fractie van de ChristenUnie van mening dat een sluitende aanpak moet worden opgenomen in de Welzijnsnota. Het kabinet wil stoppen met het onderwijsachterstandsbeleid in de provincie Groningen. Graag wil dhr Hilverts weten wat het College hiervan vindt. Tot slot beschouwt de ChristenUnie de voortgangsrapportage als een goed leesbaar stuk met veel informatie die gebruikt kan worden voor de nieuwe nota “Handig en Zelfstandig, 2005-2008.” Mw Folkerts (GroenLinks) merkt namens GroenLinks op dat de voortgangsrapportage een redelijk integraal verhaal vertegenwoordigt rondom het onderwijs. Zij mist de insteek wat precies de verantwoordelijkheid is van de provincie op het gebied van het onderwijs sec. Aan de andere kant vindt zij het prettig dat de voortgangsrapportage juist een integraal beeld geeft, waardoor zicht ontstaat op de preventie, de welzijnsactiviteiten en de economische activiteiten die worden ondernomen. Mw Folkerts benadrukt dat het geen gunstige tijd is voor zo’n ambitieus programma. Zeker geldt dit ook als het gaat om de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsma rkt. Het betekent dat het voor schoolverlaters niet eenvoudig zal zijn om aan de bak te komen. Gecharmeerd is de GroenLinks-fractie door de sluitende aanpak rond vroegtijdige schoolverlating en het Waddenmodel. Zij hoopt dan ook dat dit model ook op andere plaatsen zal worden toegepast. Gemist worden de resultaten van de activiteiten die zijn ondernomen, bijvoorbeeld van de werkgroep Regionalisering, het eerste opvangonderwijs. Welke resultaten kunnen hierover worden gemeld? Deze vraag geldt ook voor de onderwijsachterstanden voor autochtonen en allochtonen. Mw Folkerts denkt dat de preventie-units en andere programma’s, zoals het programma ‘Lekker in je schoolvel’ dat bij een paar VMBO-scholen wordt uitgevoerd, belangrijke elementen zijn om kinderen goed in de gaten te houden en ervoor te zorgen dat geen uitval plaatsvindt. Zij is er groot voorstander van dat dit soort projecten ook elders in het MBO gaat plaatsvinden. Ook is de GroenLinks-fractie tevreden over de doorlopende leerlijn van het praktijkonderwijs richting het MBO en met de aangepaste startkwalificatie voor jongeren uit het praktijkonderwijs. Tijdens een vorige discussie over het onderwijs heeft de GroenLinks-fractie hiervoor gepleit, omdat het nog steeds voorkomt dat jongeren van school en vooral van het praktijkonderwijs komen zonder startkwalificatie. Voorts vraagt mw Folkerts zich af hoe het met de realisatie van het Winschoter Onderwijs Campus (WOC) staat. In het verleden is hierover uitgebreid gediscussieerd en er zijn middelen voor beschikbaar gesteld. Ook vraagt zij waarom het Fivel College zich heeft teruggetrokken. Graag hoort zij van de gedeputeerde een nadere toelichting. Mw Mulder (gedeputeerde) bekent ambitieus te zijn als het gaat om het onderwijs en de jongeren. Jongeren hebben nog heel wat voor de boeg gezien de ontwikkelingen die gaande zijn in het Groningse en te maken hebben met werkloosheid en het niveau van opleidingen. De gedeputeerde ziet veel lichtpunten die ook in de rapportage zijn te vinden richting EZ waar het gaat om de bemiddeling onderwijs-arbeidsmarkt, de jeugdzorg en het jeugdbeleid van de gemeenten. Al met al denkt zij dat de rapportage verhaalt over ontwikkelingen die in gang zijn gezet zijn en voortgezet kunnen worden. Inzake de rol van de provincie stelt zij dat deze niet tot taak heeft om inhoudelijk te voorzien in de oplossing van problemen in het onderwijs, maar doordat de instituten hun eigen verantwoordelijkheid hebben gekregen is het belangrijk dat gekeken wordt naar de samenhang van het beleid en de samenwerking tussen die instituten, tussen de gemeenten – want ook de laatste zijn meer op afstand komen te staan – en met andere participanten, waaronder de arbeidsmarkt. De gedeputeerde denkt dat de rol van de provincie initiërend, coördinerend en stimulerend moet zijn zonder de verantwoordelijkheid te dragen voor het aanbod van het onderwijs.
4
In de rapportage staan een aantal resultaten, maar deze zijn nog niet smart geformuleerd. De volgende keer in het beleidsprogramma zal dit verbeterd moeten worden en dat geldt tevens voor de indicatoren. Er is een poging gedaan om een overzicht te bieden van wat met het beleid is bereikt. Er lag een ander beleidsstuk aan ten grondslag, getiteld “Investeren in mensen”. In een volgend onderwijsbeleidsstuk zal de rol van de provincie preciezer worden geformuleerd waarbij zal worden aangegeven op welke doelen in grote lijnen wordt gekoerst. De indicatoren zullen sterker worden neergezet. Vooral in deze tijd van bezuinigingen hebben de ROC’s het moeilijk met educatie omdat er in het veld bewegingen zijn om de contracten die de ROC’s altijd hadden, voor een deel aan andere partijen, waaronder zelfs individuen, te gunnen, hetgeen de positie van de ROC’s verzwakt. Dit kan een prikkel zijn om zich scherper in de markt te zetten, maar op dit moment zal dit voor de ROC’s een moeilijke fase zijn. Zo zal ook de Winschoter Onderwijs Campus met minder middelen worden neergezet. Na de zomervakantie zal in overleg met het WOC worden gegaan om na te gaan wat dit voor haar betekent en de bijdrage van de provincie. De Staten hebben duidelijk vastgelegd wat daarbij behaald zou moeten worden en dat moet overeind blijven, zodat het gesprek daarover zal gaan. De commissie zal daarover worden geïnformeerd. Taalachterstand versus het bevorderen van het Gronings. Aan de ene kant streeft men ernaar het Gronings te bevorderen en aan de andere kant kunnen taalachterstanden worden geconstateerd. Ook in Fryslân, Drenthe, Overijssel en Zeeland worden die achterstanden geconstateerd. In het verleden werd daar compensatie voor ontvangen, de zogenaamde A2-projecten, bestemd voor de autochtone leerlingen die extra lessen kregen. Deze projecten zijn verdwenen en men heeft zich gericht op grootstedelijke gebieden in het westen waar de allochtone leerlingen nog grotere achterstanden hadden. Daarmee is de autochtone doelgroep in de provincie wat in de vergetelheid geraakt. Met de minister is overleg gevoerd. De genoemde provincies trachten extra middelen te krijgen om achterstanden weg te werken. Er zal een onderzoeksvoorstel worden ingediend bij mw Van der Hoeven, wetende dat er misschien een andere middeling gegeven zal worden en dat zal pijn doen in het westen, wetende dat het totale budget gelijk zal blijven. Dhr Abbes (CDA) vraagt of het nu feitelijk zo is dat het College de mening onderschrijft dat dialect schadelijk is voor de Nederlandse taalontwikkeling. Mw Mulder (gedeputeerde) antwoordt dat taalvaardigheid niet zozeer afhankelijk is van de taal. Dat betekent dat als men tweetalig is, het gaat om de taalschat en de vaardigheid om te formuleren. Dat bepaalt of men in beide talen uit de voeten kan. Het heeft niet zozeer te maken met tweetaligheid, maar meer met taalarme communicatie. De ene taal hoeft de andere dus niet te schaden. Dhr Abbes (CDA) merkt op dat in Groningen de belangstelling voor het Gronings wordt bevorderd met allerlei projecten in het basisonderwijs. Tegelijkertijd zijn er veel basisscholen in Oost-Groningen die projecten hebben om taalachterstand weg te werken. Het lijkt haast tegenstrijdig. Dhr Hemmes (SP) merkt op het verband niet te zien. Iemand die Gronings, Fries, Drents of Amsterdams spreekt, kan ook vaak heel goed Nederlands spreken. Elke streek heeft zijn eigen taal, toch? Dhr Abbes (CDA) is het daar mee eens, maar inzake het beleid lijkt een tegenstrijdigheid te bestaan. De voorzitter wijst op onderzoeken waaruit blijkt dat als men de moedertaal heel goed spreekt – en hier is dat voor heel veel kinderen het Gronings – dit zeer goed helpt bij het aanleren van een tweede taal. In die zin hoeft het in het geheel niet strijdig te zijn. Daarnaast zijn er onderzoeken die aantonen dat sociaal-economische achterstand vaak lijkt tot taalachterstand.
5
Mw Deinum-Bakker (D66) merkt op dat zij dit niet uit het stuk kan halen, terwijl die problematiek veel breder is. Overigens is de minister in dit verband in Bergum in Fryslân op bezoek geweest. Ook in SNN-verband wordt tussen de drie provincies samengewerkt, maar, vraagt mw Deinum, wat gebeurt er hier in Groningen? Mw Mulder (gedeputeerde) antwoordt dat de provincie dit pas onlangs heeft opgepakt in SNN-verband. De vervuiling van de gegevens. Mw Mulder benadrukt dat het aansluiten van gegevens in het geheel niet zo simpel is. Het betekent dat scholen moeten registreren en dat het CWI een lijn moet hebben richting het meldpunt voor schooluitval. Sommige leerlingen zijn bij het CWI ingeschreven en dan gaat de school ervan uit dat alles goed is geregeld. Het geheel is niet verenigd in één systeem. Binnen het Waddenmodel zijn de systemen wel op elkaar aangesloten en is beter geregistreerd. Dat heeft tot resultaat dat veel jongere schoolverlaters in beeld komen en wel veel meer dan men ooit had gedacht. Vervolgens wordt dit opgepakt en wordt 80% teruggeleid naar de school of naar werken-leren. Een sluitende aanpak is nodig en de vervuiling van de gegevens moet worden opgelost. Via een sluitende aanpak kunnen die jongeren toch hun noodzakelijke startkwalificatie halen. Vervolgens dient er een bemiddeling te zijn naar de arbeidsmarkt. Dit laatste zal de komende jaren in samenwerking met de portefeuille EZ gestimuleerd moeten worden. Het PRO-onderwijs. Ook daar is nog veel voor nodig en het College zal bekijken hoe zij met de arbeidsmarkt en de scholen, het CWI en de andere partners kan realiseren dat de praktijkonderwijs leerlingen uiteindelijk toch een baan kunnen krijgen. Zij zullen waarschijnlijk nooit de startkwalificatie kunnen behalen. Voor een aantal daarvan zou het knap zijn om niveau 1 te behalen en dan zou het mooi zijn dat een plek voor hun toekomst gevonden kan worden. Het PRO-onderwijs zit momenteel in de knel, het heeft niet de middelen om een soort ambachtsschool te worden en is aangewezen op ROC’s die praktijklokalen hebben en eventueel leerkrachten. De PRO-scholen hebben de middelen niet en onder het dak van de ROC’s kunnen zij zich niet scharen. Mw Mulder acht het van belang dat hiervoor in het Groningse een oplossing gevonden kan worden. Mogelijk zijn er subsidies te vinden, wellicht ESF-subsidies waarmee een passend project gefinancierd kan worden. Dit past weer bij de rol van de provincie. Zij kan partijen bij elkaar brengen om te bezien of gezamenlijk een groot ESF-project kan worden binnengehaald. De MKB-leerbanen. Met EZ en een aantal partners, waaronder het Midden- en Kleinbedrijf, het CWI en een aantal gemeenten, is overleg gevoerd om na te gaan hoe het met de projecten gaat en hoe de stand van zaken is met betrekking tot de aansluiting van vraag en aanbod inzake de MKB-leerbanen. In eerste instantie heeft EZ de insteek dat een aantal bedrijven wordt afgegaan om te bezien of zij banen beschikbaar hebben. Als er dan een lijst is, blijken er geen leerlingen te zijn. Er zal dus veel meer gekeken moeten worden naar de matching van vraag en aanbod. Hierin kan veel verbeterd worden en de gedeputeerde heeft alle hoop dat er meer banen vrij komen die passen bij de door de scholen aangeboden leerlingen. Dhr Abbes (CDA) denkt dat het goed is dit mee te nemen. De welwillendheid is er, maar de uitvoerbaarheid is soms problematisch. Mw Mulder (gedeputeerde) vult aan dat dit ook betekent dat de bekendheid onder de bedrijven van de mogelijkheid tot ondersteuning door de kenniscentra - dit zijn specifieke onderwijsbrancheorganisaties - verhoogd moet worden. Hieraan wordt gewerkt. Dhr Abbes (CDA) denkt dat dit een heel goed punt is. Hij hoort regelmatig dat als iemand stage komt lopen en ingewerkt moet worden, vaak de tijd voor dit laatste binnen het MKB ontbreekt. Mw Mulder (gedeputeerde) vervolgt haar betoog en stelt achterstanden bij specifieke doelgroepen aan de orde. Er is een vraag gesteld over de bijeenkomst van de Molukkers. Landelijk gezien bleek de derde generatie een onderwijsachterstand te hebben. De gemeenten gaan met de scholen overleg voeren om te kijken of er achterstanden zijn en
6
hoe deze weggewerkt kunnen worden. Het bijzondere van de discussie was dat de geluiden heel divers waren Inzake het slechte imago van het VMBO stelt mw Mulder dat het VMBO een goede vorm van onderwijs is en dat het voortdurend benadrukken dat dit onderwijs slechter zou zijn, negatief werkt. Er is een aantal, dat expliciet voor het VMBO kiest en zorgt dat dit inhoudelijk goed onderwijs is. Zo is een school in het zuiden van de Stad die dit enthousiast aanpakt en zich als zodanig positio neert in de markt. De provincie heeft kleine projecten ondersteund, onder andere een film die is gemaakt over VMBOjongeren. De ROC’s kunnen bij de imagoverbetering een positieve rol spelen, mede door een doorlopende leerlijn neer te zetten. Er is tijd voor nodig. De gedeputeerde roept iedereen in de organisatie op om trots te zijn op het VMBO en om naar buiten te brengen hoe mooi deze vorm van onderwijs op de markt aansluit. Het spreidingsbeleid. Mw Deinum heeft erop gewezen dat de wettelijke taak van de provincie beperkt is. Nu staat juist die spreiding ter discussie, ook binnen het IPO. Scholen varen steeds meer hun eigen koers en hebben hun eigen beleid. ROC’s en het VMBO gaan samenwerkingsovereenkomsten aan en vormen soms zelfs één organisatie. ROC’s zijn van oudsher vrij om zich te vestigen waar zij willen. De provincie zou bij arrangementen van VMBO en MBO stimulerend, ondersteunend en mogelijk coördinerend kunnen optreden, hetgeen niet noodzakelijkerwijs uit de wettelijke taak hoeft voort te komen. Met het spreiden kom je er niet. Mw Deinum-Bakker (D66) heeft gelezen dat hier in het Noorden vier scholen waren die zelfstandig besloten onderling te gaan samenwerken. Daarbij werd de provincie gepasseerd. Mw Mulder (gedeputeerde) stelt dat de provincies een wettelijk taak voor het VO, het VMBO, hadden en dat dit te beperkt is. Met betrekking tot het aantal gemeenten dat meedoet met de onderwijsmonitor, antwoordt zij dat nog een aantal gemeenten over de schreef getrokken moet worden, waaronder Groningen, maar de overeenkomst met de Stad zal spoedig worden ondertekend. Het portefeuillehoudersoverleg vindt behalve in Noord- Groningen ook plaats in andere gebieden, met name in het gebiedsgerichte welzijnsbeleid. Het Waddenmodel wordt daar altijd ter sprake gebracht. Op basis daarvan zijn steeds meer partijen bereid om mee te werken. Met name de gemeentebestuurders dienen echter volledig mee te werken om het Waddenmodel te laten slagen. De financiering van ‘steen’ voor de Winschoter Onderwijs Campus is ten slotte gefinancierd uit CESI. Dhr Abbes (CDA) vraagt hoe dit terug te vinden is in de kolommen van de programmabegroting. Mw Mulder (gedeputeerde) antwoordt dat dit even moet worden nagezocht. Tweede termijn Dhr Abbes (CDA) komt terug op het probleem van de taalachterstand. Hij meent dat sociaal-economische achterstand geen verklaring is voor de technische oorzaak van taalachterstand. Dit verklaart hooguit een bepaalde achtergrond. Zijn vraag betrof de nadrukkelijke link tussen het dialect en de ontwikkeling van de Nederlandse taal. Hij vraagt of er een directe link aanwijsbaar is en hoe het College daar tegenaan kijkt. Mw Mulder (gedeputeerde) antwoordt dat onderzoek heeft uitgewezen dat indien taalvaardigheid goed ontwikkeld is in de eerste taal, bijvoorbeeld het Gronings, een tweede taal gemakkelijker eigen wordt gemaakt. Mogelijk is taalarmoede in de eerste taal oorzaak van een achterblijvende ontwikkeling in de tweede taal. Mw Deinum-Bakker (D66) refereert aan de woorden van de gedeputeerde dat de provincie niet de rol heeft om inhoudelijk alles wat mis gaat aan te pakken. Dit is helder,
7
maar de provincie wil wel bepaalde ontwikkelingen stimuleren en coördineren. Waar het D66 om gaat is dat dit heldere keuzen zijn en dat het beleid geen ad hoc – karakter draagt. Bij de gemeenten bestaan veel problemen, maar dat zou ook kunnen gaan gebeuren bij de provincie. Als er een kerntakendiscussie gaat komen, ontstaat er een probleem. In de aanloop van het beleid kan bijvoorbeeld worden besloten dat een deel van het budget flexibel wordt gehouden voor bepaalde zaken die zich voor zouden kunnen doen. Dit is de gedachte achter het verhaal van D66. Voorts is D66 voor de sluitende aanpak en vindt zij dat de gemeenten ook hun eigen verantwoordelijkheid moeten nemen en dat niet op oneigenlijke gronden zaken op het bord van de provincie terechtkomen. Het onderwijs behoort tot de eerste verantwoordelijkheid van de gemeenten. De voorzitter is blij met het onderzoek van de mogelijkheden naar de ESF-projecten als het gaat om het aan het werk helpen van PRO-leerlingen. Zijzelf maakt deel uit van een netwerk ‘complementair werken’ waar het met name gaat om begeleiding van die leerlingen naar de arbeidsmarkt. Daarvan maakt ook het MKB uit. Met name voor die leerlingen wordt goed nagegaan waar zij heen kunnen en welke begeleiding zij verder nodig hebben en via welk traject dat kan. Er is een aantal projecten in dit kader uitgevoerd, maar inmiddels worden die niet meer gefinancierd. Er moet dus opnieuw naar financiering worden gezocht en de opmerking daaromtrent van de gedeputeerde doet mw Folkerts daarom deugd. Mw Mulder (gedeputeerde), reagerend op de opmerking van mw Deinum, stelt dat voor de formulering van het nieuwe provinciale onderwijsbeleid de rol van de provincie goed gedefinieerd zal worden en dat het kader goed gestructureerd zal zijn. Dit zal worden meegenomen bij de opstelling van het nieuwe beleidsstuk. Voor iedereen zal duidelijk moeten worden welke plaats onderwijs binnen de provincie inneemt in relatie tot aanpalende zaken als EZ en Welzijn en Jeugdzorg. De voorzitter concludeert dat de voorliggende voortgangsrapportage als C-stuk naar de Staten gestuurd kan worden en voorts dat er een nieuwe onderwijsnota wordt opgesteld. Mw Mulder (gedeputeerde) benadrukt dat strak gepland moet worden, aangezien anders problemen ontstaan. De voorzitter vult aan dat in de nota ook de jaartallen, waar eerder sprake van was, zullen worden opgenomen. Zij stelt voor een korte pauze te houden en schorst de vergadering. 3.
Debat over welzijnsbeleid
Dhr Boer (PvdA) stelt de vragen te hebben omgebouwd naar twee meer inhoudelijke punten en twee meer procesmatige en uitvoerende punten. Het betreft achtereenvolgens het belang en het doel van het welzijnsbeleid, trends in het welzijnsbeleid zelf, de gewenste rol van de provincie en uitvoering, c.q. gebiedsgericht beleid. Het belang en de doelstelling van het welzijnsbeleid. Het vertrekpunt voor de PvdAfractie is het Collegeprogramma, waarin reeds in de inleiding een aantal noties over het belang van sociale samenhang staat. Voorts zijn ook de ambities van het College nadrukkelijk in het Collegeprogramma aangegeven. Daarnaast is er het verkiezingsprogramma van de PvdA - waarin op sociaal terrein een sociaal actieprogramma wordt benoemd - met eveneens een aantal noties. Deze heeft de PvdA-fractie als leidraad gebruikt en verder uitgewerkt. De PvdA constateert dat de sociale problematiek qua karakter is veranderd. Er zijn vanochtend bij het onderwijsbeleid al verwijzingen geweest naar netwerken en de kennissamenleving. Wanneer de maatschappij meer de kant op gaat van een kennissamenleving gaat het met name om capaciteiten die daar een rol in spelen. Als er in een kennissamenleving geen kennis of capaciteiten zijn – zoals vroeger de factor arbeid altijd al van belang was – komt men in de marge te staan. Dhr Boer denkt dat
8
Groningen als regio, maar ook bepaalde groepen daarbinnen, daar extra risico in loopt. Dit is uit onderzoek ook gebleken. Het betekent voor de PvdA-fractie dat het sociale beleid zich met name richt op het voorkomen en bestrijden van sociale uitsluiting en daarmee het vergroten van kansen voor het individu. Men zou ook kunnen stellen dat het een vorm van inclusief beleid is. Het betekent dat de PvdA welzijnsbeleid met name in wenst te zetten op het voorkomen van uitsluiting, waarbij de kracht moet worden gezocht in combinaties met aanpalende beleidsterreinen, zoals vroegtijdige schoolverlaters of het Waddenmodel. Voor een deel kan men stellen dat mensen moeten worden betrokken en dat er inclusief beleid moet worden gevoerd. Voor een aantal mensen ligt het niet in de rede, of ze zijn niet in staat de rat race bij te houden. In die zin pleit de PvdA-fractie ook voor een vorm van zinvolle dagbesteding en het goed structureren van het zorgarrangement, maar ook voor ontmoetingsfuncties, bijvoorbeeld in de vorm van multifunctionele centra. Het doel is dat mensen zo lang mogelijk zelfstandig moeten kunnen functioneren. De PvdA-fractie vindt dan ook dat het hierbij vooral gaat om de meer impliciete houding van een politiek van respect, zoals Richard Sennett dit heeft genoemd. Hierbij gaat het erom dat iedereen verschillende talenten heeft en verschillend presteert, maar dat het uitstralen van wederzijds respect vooropstaat. Dit kan ook in het beleid tot uitdrukking komen door ook de doelgroepen zelf te laten participeren. Er loopt al een aantal jaren het project Heel de Buurt. Dit is een goed voorbeeld waarbij bewoners er zo optimaal mogelijk bij worden betrokken. De trends en de meer concrete thema’s. Veel beleid is al in gang gezet. Dhr Boer denkt niet dat het erom gaat om er weer een nieuwe laag overheen te leggen, maar om het bundelen en concentreren. Kijkend naar de afgelopen jaren zijn er tal van projecten. Wat er echter aan ontbreekt is dat veel zaken nauwelijks inzichtelijk zijn voor de Statenleden. In de Voortgangsrapportage worden vele projecten genoemd, maar het is nauwelijks inzichtelijk hoe het er precies voorstaat, wel de input, maar niet de output. De vraag is of diverse losse projecten zoden aan de dijk zetten. Misschien zou een aantal zaken moeten worden gebundeld en zouden er meer hoofdthema’s benoemd moeten worden. Voor de PvdA-fractie zijn er twee overkoepelende thema’s die, ook gezien de ontwikkelingen in Groningen, er uitspringen: 1) Zo lang mogelijk zelfstandig. Hierbij gaat het met name om de combinatie welzijn, wonen en zorg. Ten eerste is de ontwikkeling van de vergrijzing zichtbaar. Er is vorig jaar een rapport verschenen getiteld Van Later Zorg. Een aantal zaken, dat daarin staat, liegt er niet om. Een belangrijk thema dat moet worden opgepakt is zichtbaar wanneer wordt gekeken naar de beschikbaarheid van woningen voor ouderen, de inkomenspositie van ouderen – specifiek in Groningen – en de rol van vrijwilligerswerk en mantelzorg, waarbij vraag en aanbod uit elkaar gaan lopen. Voor gehandicapten geldt natuurlijk een iets andere invalshoek. Ook daar gaat het om een goede combinatie van wonen, zorg en welzijn. Tegelijkertijd, en daarbij komt de WMO (Wet Maatschappelijke Ondersteuning) om de hoek kijken, is te zien dat een aantal zaken, juist op het terrein van wonen, zorg en welzijn, bij de gemeenten wordt neergelegd. In dat opzicht is dit naar opvatting van dhr Boer iets waar de provincie goed op aan kan sluiten. 2) Niemand buiten de boot. Daarbij gaat het met name om een combinatie van welzijn, onderwijs en arbeidsmarkt. Opvallend is – en dat is tijdens de vorige bespreking ook aan de orde geweest vanuit het CMO (Centrum voor Maatschappelijke Ontwikkelingen) – dat er met name in gebieden als de Veenkoloniën een behoorlijk forse jongerenproblematiek is, niet alleen in de vorm van vroegtijdige schoolverlaters, maar ook in de vorm van rechts-extreem gedrag. Het is een samenbundeling van een aantal factoren. De PvdA is de mening toegedaan dat de seinen in dit opzicht op rood staan. Dhr Hemmes (SP) interrumpeert en stelt dat hij, ofschoon hij afkomstig is uit OostGroningen, daar geen rechts-extreem gedrag kan ontwaren. Dhr Boer (PvdA) stelt dat dergelijke jongeren niet zozeer voor zullen komen in de kringen waarin dhr Hemmes zich beweegt. Het CMO heeft het signaal de vorige keer nadrukkelijk opgepakt. Dhr Boer erkent niet te weten in hoeverre het kan worden onderbouwd. Het CMO zal het echter niet voor niets signaleren. In relatie tot de hoge
9
jeugdwerkloosheid en het aantal mensen dat vroegtijdig de school verlaat bestaat er naar inzicht van dhr Boer een bepaalde voedingsbodem die rechts-extreem gedrag in de hand kan werken. Als het er niet is, dient er ook voor te worden gezorgd dat het er niet komt. Mw Deinum-Bakker merkt op dat ze ook wel Lonsdale-jongeren worden genoemd, naar een bepaald kledingmerk. Deze kwamen voor in Pekela. Wanneer dhr Hemmes, die er zelf woont en er vandaan komt, dit al niet waarneemt… Dhr Boer (PvdA) acht dit iets te kort door de bocht. Er zijn meer mensen die er vandaan komen. Dan is het mogelijk om te zeggen dat als men om zich heenkijkt… Mw Deinum-Bakker wenst niet te suggereren dat dergelijke jongeren er niet zijn, maar dat het wel geverifieerd moet zijn in hoeverre. Dhr Boer (PvdA) beaamt dit. Het is een trend waarvan dhr Boer denkt dat deze door veel jongerenwerkers wordt opgepakt. Deze trend wil dhr Boer serieus nemen. In hoeverre het onderbouwd is stelt hij niet te kunnen beoordelen. Het CMO signaleert het en ook het welzijnswerk in dat gebied. Het vóórkomen van rechts-extreem gedrag zou dhr Boer ook niet verbazen, gezien de andere factoren die daar bij jongeren spelen. Het dient daarom goed te worden opgepakt. Dhr Abbes (CDA) wenst dhr Boer bij te vallen. In Stadskanaal, waar dhr Abbes in het onderwijs werkzaam is, bestaat heel concreet een zeer moeilijke categorie jongeren voortdurend bezig in het centrum, die echt voor overlast zorgen. Ze voldoen aan de criteria die dhr Boer heeft aangegeven. Dhr Hemmes (SP) wenst er voor te waarschuwen dat, voordat zoiets een eigen leven gaat leiden, zekerheid moet bestaan over de mate waarin het probleem speelt. Inderdaad, er zijn een paar ‘randdebielen’, maar of het een structureel probleem is kan dhr Hemmes niet zeggen en ook niet geloven. Hij denkt dat het allemaal zeer meevalt, al wenst hij niet te ontkennen dat er problemen zijn. Deze problemen zullen echter niet alleen in Oost-Groningen voorkomen, maar overal. Dhr Boer (PvdA) stelt de laatste te zijn die wenst te stigmatiseren, maar het probleem dient serieus te worden genomen. Dhr Hemmes doet dit ook. Rechts-extreem gedrag acht dhr Boer een punt waar nadrukkelijk aandacht aan moet worden besteed. Het gaat er hierbij niet zozeer om bijvoorbeeld het uitvoeren van arbeidsmarktbeleid sec, dus allemaal losstaande projecten. Het dient te worden benaderd vanuit de invalshoek van vroegtijdige schoolverlaters. Een andere invalshoek is vanuit EZ. Het gaat erom dat de lijnen daar samenkomen. Het gaat erom dat er een effectief jeugdbeleid wordt gevoerd, waarbij er een doorgaande lijn bestaat van het basisonderwijs naar het middelbaar onderwijs tot het halen van een startkwalificatie. Het dient één doorgaande lijn te zijn en niet allerlei losstaande projecten, die op zich zeer zinvol zijn, maar ervoor zorgen dat de samenhang ontbreekt. Een tweede punt dat hier nadrukkelijk speelt is de armoedeproblematiek. De PvdA-fractie heeft hier samen met GroenLinks al eerder aandacht voor gevraagd. Het is uitgewerkt in een notitie. Dit acht dhr Boer met name iets wat ook in bepaalde gedeelten van Groningen speelt waar met gebiedsgericht beleid effectief kan worden opgetreden. Een derde punt dat hierbij speelt is de integratie van minderheden. Dit ziet dhr Boer met name in G6-verband, omdat de integratie van minderheden buiten de G6 als factor nauwelijks een rol speelt. Het gaat er daarom om, om door een combinatie van welzijn, onderwijs en arbeidsmarkt hier resultaten op te boeken. De beide hoofdpunten zijn voor de PvdA-fractie leidend en moeten worden vertaald in concrete doelstellingen, indicatoren die tot en met 2008 kunnen worden bereikt. De rol van de provincie. In zijn algemeenheid wordt vaak gesteld wat de wettelijke taken zijn. In principe heeft de provincie natuurlijk een open huishouding. In die zin heeft de provincie wellicht weinig formele bevoegdheden op sociaal terrein, maar kan daar zelf keuzes in maken. Gezien het ambitieniveau van het College wordt gekozen voor een actieve invulling van het sociale beleid. Daarbij sluit de PvdA aan bij aanbevelingen van
10
de commissie Simons, die in opdracht van het IPO een rapport heeft uitgebracht waar een aantal noties in staan die naar inzicht van dhr Boer goed bruikbaar zijn voor Groningen. De rol van de provincie die erin werd genoemd is toch die van een soort spin in een web – of zoals Simons het heeft genoemd ‘een schakelende en integrerende rol te midden van de departementen, gemeenten en maatschappelijke organisaties’. Die rol ziet de PvdA ook nadrukkelijk voor de provincie Groningen weggelegd. In de omringende landen hebben de provincies op sociaal-cultureel terrein een enigszins actievere houding. De verzuiling is voorbij, stelt dhr Boer, maar sociaal-cultureel is er een aantal zaken dat in een vacuüm is beland. Op zich zou de provincie daar als regionaal bestuur een goede rol in kunnen spelen, met name in het licht van de WMO, dat de provincie vooral in de richting van kleinere gemeenten een ondersteunende functie krijgt. De meeste gemeenten in de provincie Groningen vallen natuurlijk in de categorie ‘kleine gemeenten’. Dhr Boer ziet hier een grote rol voor de provincie weggelegd. Een ander element uit het rapport is het overnemen van het sociaal rapport en de sociale agenda. Daarbij kan met name worden gekeken naar de kaderstellende rol van Provinciale Staten. Het gebiedenbeleid en uitvoering staat verder van de Staten af. In principe kan door de provincie worden teruggehaald dat een sociale structuurschets voor de hele provincie kan worden gemaakt. Daaruit afgeleid kan een sociale agenda worden gecreëerd, waar Provinciale Staten een grote rol in kunnen spelen. Het betreft het benoemen van een aantal punten, dat de Staten verder uitgewerkt wensen te zien. Dit zou in samenwerking dienen te gebeuren met een breed aantal organisaties. De rol van Provinciale Staten acht dhr Boer met name het benoemen van thema’s en het stellen van kaders. Voorts zou de uitvoering gebiedsgericht dienen te zijn. Het zou moeten landen in een soort verantwoording die weer een input kan zijn voor het sociaal rapport. Daarmee is in feite al een soort beleidscyclus geschetst: eerst een sociaal rapport, vervolgens een sociale agenda, dan de uitvoering, die resultaten oplevert, waarna de cyclus weer van voren af aan begint. Dit is ook het pleidooi dat Simons heeft gehouden en waar de PvdA zich gaarne bij aan wenst te sluiten. De uitvoering. In de vorige periode ging het om gebiedsgerichte uitvoering en speerpunten. De PvdA pleit ervoor om met name in te zetten op het gebiedsgerichte beleid. De afgelopen jaren is het zeer moeizaam tot stand gekomen. Er moest veelvuldig worden overlegd, gemeenten moesten worden overgehaald. Men ziet nu toch dat negentig procent van de gemeenten er zeer tevreden en enthousiast over is en dat de gemeenten duidelijk de meerwaarde ervan erkennen. De provincie dient deze lijn verder op te pakken en verder voort te zetten. De PvdA is voorts van mening dat speerpunten als jeugd en veiligheid en vrijwilligerswerk met name een plaats moeten krijgen in de gebiedsgerichte aanpak. Er moeten alleen provinciale speerpunten worden benoemd als ze niet ondergebracht kunnen worden in het gebiedsgerichte beleid. Als de schaal bijvoorbeeld zeer groot is, vraagt dit om een provinciale organisatie. Het bestrijden van huiselijk geweld is bijvoorbeeld een thema waarbij de schaal van de gemeente mogelijk te klein is en een provinciale organisatie de voorkeur geniet. Wel een nadrukkelijk aandachtspunt is het feit dat er vooral op de gemeenten een aantal bezuinigingen afkomt. In dat verband acht dhr Boer het van belang dat – de provincie heeft natuurlijk via de systematiek van de cofinanciering de zaken gebiedsgericht geregeld – de provincie wel vasthoudt aan een vorm van cofinanciering, want het betekent een bepaalde betrokkenheid van de gemeenten. Het kan derhalve betekenen dat in sommige gevallen prioriteiten moeten worden gesteld, gezien het feit dat de financiën bij gemeenten teruglopen. Dhr Boer is niet van mening dat de provincie het in zijn geheel over zou moeten nemen. De PvdA pleit ervoor om in dat geval keuzes te maken, maar de cofinanciering dient overeind te blijven. Inzet van het CMO. Het CMO is natuurlijk vrij recentelijk ontstaan. De PvdA zou op zich wel willen zien hoe het CMO op dit moment functioneert. Ze zijn nu 1 à 2 jaar bezig. Wat is de stand van zaken? Is het effectief? Voeren ze effectief beleid? De PvdA zou hierin een verdiepingsslag willen maken. Dhr Boer kan zich voorstellen dat naar de toekomst toe een aantal zaken, wanneer gebiedsgericht wordt gewerkt, in de vorm van bijvoorbeeld ondersteuning bij een gemeentelijke club neer te kunnen leggen. Zo zou de
11
provincie door middel van vormen van ‘aanbesteding’ flexibeler te werk kunnen gaan. Dhr Boer beschouwt dit als iets waar de provincie aandacht aan zou moeten besteden en iets wat verder moet worden ontwikkeld. De verantwoording. De PvdA vindt met name dat als naar de Voortgangsrapportage wordt gekeken met name ten aanzien van de output gegevens ontbreken. In die zin zou de PvdA daar meer aandacht voor willen vragen, zodat er niet meer allerlei discussies ontstaan ten aanzien van de interpretatie van cijfers. De verantwoording dient resultaatgericht zijn. Het hoeft niet altijd SMART te zijn, het kan ook beschrijvend zijn. Er dient echter een helder inzicht te worden gegeven in de stand van zaken. Conclusie. De inhoud moet worden geconcentreerd en gebundeld. Er dient ook over de eigen grenzen van het welzijnsbeleid heen te worden gekeken. Geen veelheid aan losse projecten, maar concentratie. Prioriteit ligt bij het zelfstandig functioneren van ouderen en gehandicapten en integreren. Qua proces stellen Provinciale Staten het kader, waarbij het invoeren van het sociaal rapport en de sociale agenda door middel van een brede discussie plaatsvindt. De uitvoering dient zoveel mogelijk gebiedsgericht te zijn, tenzij duidelijk kan worden gemaakt dat provinciebreed een betere optie is. De verantwoording zal beter moeten. Dhr Hemmes (SP) stelt dat de SP in grote lijnen best tevreden is over de wijze waarop de provincie het welzijnsbeleid de afgelopen jaren gestalte heeft gegeven. Ook in de vorige periode was de SP hier best tevreden over. Dhr Hemmes stelt eerst iets anders kwijt te willen. Er kan nu natuurlijk een prachtige discussie worden gevoerd over het welzijnsbeleid in de komende jaren. Vastgesteld kan worden dat de provincie het de afgelopen jaren best aardig heeft gedaan. Er kan op worden vertrouwd dat de ambitie van de provincie voor de komende tijd niet is veranderd. Er dient echter ook te worden vastgesteld dat het Haags beleid de gemeenten van groot tot klein brengt tot een forse sleet in de welzijnsvoorzieningen. Net als eind zeventiger jaren, begin tachtiger jaren zijn deze voorzieningen de eerste die sneuvelen in de bezuinigingswoede. Blijkbaar heeft men van het verleden niets geleerd. Welzijnsinstellingen gaan failliet – Wing –, moeten bezuinigen – Kompaan –, jeugdhonken worden weggesaneerd, sportvoorzieningen worden slecht of in het geheel niet onderhouden. De provincie kan dan wel de ambitie hebben om bijvoorbeeld betere en professionelere kinderopvang te creëren, maar als Den Haag alle regels schrapt om maar meer voorzieningen te treffen zodat het gemakkelijker is om een kinderdagverblijf te beginnen, dan wordt naar opvatting van dhr Hemmes afgebroken wat eerst werd opgebouwd. Wanneer dit zo door blijft gaan is het voor de provincie – die ook maar beperkte middelen heeft – dweilen met de kraan open. Dhr Hemmes is er somber over. Om het tij te keren lijkt het hem een eerste vereiste dat de provincie het voortouw neemt om gemeenten te overtuigen van het feit dat wat ze nu bezuinigen, later nog veel meer gaat kosten dan wat het nu oplevert. Dhr Hemmes wenst het voorstel te doen dat de provincie binnen afzienbare tijd een conferentie organiseert waar verschillende deskundigen het belang van het welzijnswerk kunnen benadrukken. Het dient een conferentie te zijn met gemeentebesturen en gemeenteraadsleden. Zo kan een fundamentele discussie worden gevoerd over de plaats van het welzijnswerk in de provincie Groningen. Dhr Hemmes verzoekt de andere fracties en het College te reageren op zijn voorstel. Dhr Boer (PvdA) vraagt welk doel een dergelijke conferentie zou moeten hebben. Wanneer dhr Hemmes een belerende toon in de richting van de gemeenten aan wenst te slaan lijkt een conferentie niet de juiste opzet. Dhr Hemmes (SP) stelt dat zoiets vanzelfsprekend goed moet worden voorbereid. Het belang van het welzijnswerk kan door middel van de conferentie worden benadrukt. Dhr Boer ziet toch ook, dat nu precies hetzelfde plaatsvindt als eind zeventiger, begin tachtiger jaren. Toen was er ook een economische crisis en is er zoveel weggesaneerd en wegbezuinigd, dat de rekening daarvoor nog jaren later werd gepresenteerd. Dhr Boer spreekt zelf over randgroepjongeren. Als de jeugdhonken worden gesloten, dan kan de provincie nog zoveel beleid op randgroepjongeren afvuren, het zal geen zoden meer aan de dijk zetten.
12
Dhr Boer (PvdA) oppert dat de toon tussen de SP en het PvdA mogelijk iets verschilt. Hij onderstreept voor een deel wel dat er momenteel sprake is van tegenwind, maar daarmee gaat het er nog steeds om welke prioriteiten de provincie stelt. Dhr Hemmes rept vaker van het feit dat het een ellende is. Op sommige punten hangt het er ook van af wat de provincie voor prioriteiten stelt. Dhr Boer constateert dat in deze Collegeperiode meer geld naar de sociale sector is gegaan. Dit is ook afhankelijk van de instellingen die de Statenleden uitstralen. Dhr Hemmes (SP) werpt tegen dat hij niet beweert dat de provincie niet goed bezig is. De provincie is best goed bezig. Als de provincie zich echter inzet om multifunctionele centra in de provincie op te richten – iets wat dhr Hemmes geweldig goed vindt – en de gemeenten aan de andere kant overal buurthuizen sluiten, is het dweilen met de kraan open. Dan zullen de Staten toch het voortouw moeten nemen… Dhr Boer (PvdA) geeft aan het toch iets genuanceerder te bekijken. Een aantal zaken heeft vanzelfsprekend te maken met financiële tegenwind, maar een aantal zaken heeft ook met organisatorische problemen te maken. Alles op een hoop te gooien en te stellen dat in de maalstroom van de Verelendung alles misgaat gaat dhr Boer te ver. Dhr Hemmes (SP) merkt op dat het van realiteitszin getuigt als hij stelt dat het mis gaat. De gemeenten zitten ook klem. Mw De Winter-Wijffels (CDA) stelt dat dhr Hemmes beter dan wie dan ook weet waar de kracht van de samenleving zit. Buurthuizen kan men wel openhouden, maar als de mensen niet komen is dit weggegooid geld. Mw De Winter beschouwt dit als een voldongen feit. De voetbalvereniging draait in Pekela omdat dhr Hemmes daar zijn inzet pleegt. Mw De Winter is van mening dat veel meer een beroep moet worden gedaan op het echte kapitaal, namelijk de mensen. Daar moet de inzet vandaan komen. De mensen kunnen nog zo met geldbuidels worden gelokt, maar dat werkt niet. Er dient een beroep te worden gedaan op de samenleving zelf in plaats van alleen maar naar Den Haag te roepen… De voorzitter acht het een prachtig betoog voor de conferentie die dhr Hemmes wil organiseren. Mw De Winter- Wijffels (CDA) geeft aan een antwoord van dhr Hemmes te willen. Zij kent de instelling van dhr Hemmes en weet hoe hij zich inspant om alles in de benen te houden. Het hangt niet af van een buidel geld, het hangt af van de mensen. Dhr Hemmes (SP) is het volledig met mw De Winter eens. Als er echter geen sportgeld meer is, dan zijn de vrijwilligers ook overbodig geworden, want dan is er niets meer te voetballen. Het is daarom enigszins een en/en-kwestie. Dhr Hemmes blijft echter bij zijn voorstel voor een conferentie. De SP hecht voor de komende tijd groot belang aan de breedtesport. Breedtesport is op verschillende manieren aan welzijn te koppelen. Beweging is goed, het stimuleert vrijwilligers, er worden vrijwilligers opgeleid. Daarnaast zijn voor de SP belangrijke punten het zelfstandig wonen van ouderen en de jeugdwerkloosheid. Met name in OostGroningen is de problematiek van de jeugdwerkeloosheid prominent aanwezig, hoewel er meer plekken in de provincie zijn waar de toestand schrijnend is. Het is prima dat de provincie stimuleert dat jongeren een startkwalificatie krijgen en kansen krijgen op de arbeidsmarkt. Dhr Hemmes moet hier het landelijk beleid er weer bij betrekken. Dit kabinet besluit dat mensen door moeten werken tot hun 67e jaar. Het is daarom dweilen met de kraan open. Alles hangt op deze wijze samen. De provincie is zowel afhankelijk van de gemeenten als van Den Haag. De ambities van de provincie dienen hier wel op aangepast te worden. Deze realiteit moet ook onder ogen worden gezien. Dhr Van Zuijlen (GroenLinks) merkt op dat iemand die het beleid van Balkenende en Zalm volgt, al gauw de indruk krijgt dat er iets mis is met het begrip welzijn. Het kabinet heeft pas een nota het licht doen zien over de toekomstige Wet Maatschappelijke Ondersteuning en die heet: “Op weg naar een bestendig stelsel van langdurige zorg en maatschappelijke ondersteuning”. Dhr Van Zuijlen geeft te kennen zijn laptop de
13
zoekopdracht te hebben gegeven naar het woord ‘welzijn’ in de 36 bladzijden van de nota. Het resultaat was nihil. Het woord ‘welzijn’ schijnt derhalve uit de mode te geraken, in elk geval op kabinetsniveau. GroenLinks betreurt dit, want het woord ‘welzijn’ past goed bij ‘welvaart’. Dhr Van Zuijlen weet als economieleraar destijds in het middelbaar onderwijs hoe men in de vierde klas van de HAVO/VWO en ook de MAVO trouwens destijds al kinderen duidelijk moet maken dat er meer is dan welvaart, namelijk welzijn. Het klonk een beetje als een soort maatschappelijk geluk. Ze pakten het ook gelijk op. Het woord wordt nu echter niet meer gebruikt. Nu krijgen we ‘maatschappelijke ondersteuning’. De Wet gaat – mw De Winter gaf dit ook al aan – vooral uit van de zelfredzaamheid van de mens. Op zich is dat mooi. Ook bij GroenLinks is de persoonlijke verantwoordelijkheid voor het eigen lot een uitgangspunt. Alleen zijn er wel grenzen aan de mate waarin een mens onder bepaalde omstandigheden die verantwoordelijkheid alleen kan nemen. Die grenzen worden voor GroenLinks een stuk sneller bereikt dan voor het kabinet, zo lijkt het. Heel erg gemakkelijk wordt namelijk door Balkenende en zijn kompanen mantelzorg en vrijwilligerswerk tot de zelfredzaamheid van de burger gerekend. Daar begint het. De waarde van de vrijwillige zorg wordt in de nota op zeven miljard euro geschat. Volgens het kabinet moet tot elke prijs worden voorkomen dat ooit de zogenaamde latente vraag naar zorg bij de betaalde zorg terechtkomt, zodat de bevolking nog zeven miljard meer zal moeten betalen. Het omgekeerde moet gebeuren: welzijn in de zorg moet zoveel mogelijk in handen worden gelegd van familieleden, buren en andere vrijwilligers. Dat staat voorop in de nota. Is dit nu zo gek? GroenLinks vindt het niet gek wanneer mensen naar elkaar omkijken. Dhr Van Zuijlen gaat ervan uit dat de mensen diep in hun hart allemaal de neiging hebben om voor elkaar te zorgen wanneer dat nodig is. Het wordt echter iets anders wanneer de gefinancierde zorg wordt uitgekleed om de mantelzorg te stimuleren. Eigenlijk wordt getracht om mantelzorg af te dwingen. Dit leidt tot voorspelbare misstanden bij mensen die niet rekenen op mantelzorg of vrijwilligerswerk. GroenLinks vindt het stuitend dat de regering voor die effecten bij voorbaat een verantwoordelijkheid legt bij gemeenten en zichzelf alleen maar verantwoordelijk verklaart voor het systeem als geheel en niet voor het niveau van de voorzieningen. Er wordt ook principieel geweigerd om te bepalen wat de gemeenten dan zouden moeten bereiken. Er worden prestatievelden benoemd. Daarop zou er iets moeten gebeuren. Er wordt echter niet aangegeven wat er moet gebeuren en er wordt niet gezegd wat het eindniveau moet zijn, geen indicatoren, helemaal niets. Sterker nog, het wordt principieel geweigerd. Dit zou wel eens ten koste kunnen gaan van de sociale cohesie en de samenhang… Mw De Winter- Wijffels (CDA) stelt dat zij graag een reactie wenst op datgene dat het College zich voorneemt in plaats van alleen maar het kabinetsbeleid af te kraken. Mw De Winter wil gaarne horen wat de provincie gaat doen. Daarover wil zij graag discussiëren. Buiten deze vergaderzaal is het kabinetsbeleid een aardige discussie, maar mw De Winter kijkt naar de klok en ziet dat het al half elf is. Mw De Winter wil gaarne van de medepartijen weten welke richting de provincie uit zou moeten gaan. Dhr Van Zuijlen (GroenLinks) legt uit dat hij dit onmiddellijk zal aanroeren. Het is echter naïef om het welzijnsbeleid hier voor de komende jaren te gaan bepalen zonder rekening te houden met de Wet Maatschappelijke Ondersteuning, want die gaat het landelijk kader bepalen. De Staten spreken over het welzijnsbeleid 2005-2008. Vanaf 2006 is de Wet van kracht. Wanneer daar niet op wordt ingehaakt, dan schiet men zijn doel voorbij. Vandaar dat dhr Van Zuijlen deze inleiding houdt. Het handhaven van het huidige voorzieningenniveau en een zorgvuldige uitvoering komt op de tocht te staan omdat er te weinig geld meekomt. Dan is duidelijk wat er zal gebeuren. Het geld is niet geoormerkt. Gemeenten, kunnen die het zelf? Dit is een bijna arrogante vraag. Uit het veld hoort dhr Van Zuijlen echter grote zorgen van met name kleinere gemeenten. De uitvoering van deze wet is een behoorlijke klus, waar veel AWBZ-werk bijkomt De vraag rijst dan of kleinere gemeenten voldoende kader in huis hebben om deze uitvoering te kunnen verrichten. Bij de WVG (Wet Voorzieningen Gehandicapten) ging het in het begin bij veel gemeenten ernstig mis. Hier gaat het waarschijnlijk twee keer zo hard mis. De wet zegt dat gemeenteraden en cliëntenraden ervoor zijn om in de nieuwe situatie het
14
gemeentebestuur aan te spreken op de verantwoordelijkheid, maar er is geen toetsingskader. De wet op zichzelf is niet zo fout, al is het wel jammer dat het begrip welzijn verdwijnt. Heel fout zijn echter wel de randvoorwaarden, want deze worden veel te mager ingevuld. In de samenleving dient er samen een collectieve verantwoordelijkheid te worden gedragen, niet alleen individuele verantwoordelijkheid voor het eigen lot. Dit betekent ook dat zorg en welzijn niet-afdwingbare gunsten zijn, want van een recht is dadelijk geen sprake meer. Men ka n alleen maar afwachten of het wordt gegeven. Het is ook een recht dat met zijn allen wordt gegarandeerd en waar iedereen aanspraak op kan maken. Dit is voor GroenLinks het allereerste uitgangspunt in het welzijnsbeleid. De WMO laat recht vervallen. Hoe ka n de provincie in de - wat GroenLinks betreft - jungle nog een rol van betekenis spelen? De steunfunctie van de provincie in het welzijnswerk wordt ook in de contourennota overeind gehouden. Ook wettelijk houdt de provincie een plek. GroenLinks wil voorstellen om als provincie Groningen het initiatief te nemen om de Groninger gemeenten om de tafel te krijgen en te zien of er een gezamenlijk pakket van welzijnsvoorzieningen kan worden vastgesteld in de vorm van een convenant. Niet allemaal het eigen wiel uitvinden, maar met zijn allen om de tafel gaan zitten en vaststellen wat gezamenlijk als belangrijk wordt beschouwd in de provincie om hierover mogelijk een convenant te sluiten. Het kabinet vindt het geen probleem als er verschillen ontstaan tussen gemeenten, dit wordt zelfs uitdrukkelijk als positief benoemd. GroenLinks ziet dit heel anders: de burger moet weten waar hij op kan rekenen, er dient aangesloten te worden bij de WMO. Het beleid moet recht doen aan de Groningse burgers die het maatschappelijk niet helemaal redden. Daarbij maakt het niet uit of men in Haren, Menterwolde of de Stad woont. Als het er op aankomt, dient de burger overal te weten dat er mede voor hem goed wordt gezorgd. Dhr Boer (PvdA) vraagt of het niet een winstpunt van de WMO is dat bij de gemeenten een aantal zaken wordt neergelegd, waarbij ook meer kan worden nagegaan hoe de samenstelling van de gemeente er uitziet. Als op provinciaal niveau weer alles wordt geregeld en er convenanten worden afgesloten en protocollen worden afgespro ken, dan bouwt de provincie zelf de ruimte die er door de WMO is ontstaan weer af. Dhr Boer ziet in dat geval het winstpunt niet meer. Mw Deinum-Bakker (D66) vraagt hoe een en ander moet worden gefinancierd. Het democratisch model bestaat ook in de gemeenten. Die kiezen ook datgene wat zij het beste voor hun inwoners vinden. Dhr Van Zuijlen (GroenLinks) antwoordt op de vraag van mw Deinum dat een gezamenlijk pakket in de zin van een gezamenlijke uitvoering niet mogelijk is. De gemeenten hebben elk een eigen verantwoordelijkheid. Dhr Van Zuijlen kan zich echter wel iets voorstellen bij een afspraak met gemeenten over wat ongeveer het minimum niveau zou moeten zijn, met alle ruimte die er dan nog is voor maatwerk op gemeentelijk niveau. Er is niet voor niets gebiedsgericht beleid, dat ook uitgaat van maatwerk op regioniveau. Dit moet natuurlijk overeind blijven. De verschillen kunnen echter zeer groot worden. Dit wenst GroenLinks te voorkomen door na te gaan of er vrijwillige samenwerking mogelijk is. Nu moet elke gemeenteraad zelf het wiel uitvinden en bepalen wat wordt beschouwd als belangrijke indicatoren, nagaan of het goed beleid of geen goed beleid is. Volgens dhr Van Zuijlen zijn de gemeenteraden de provincie misschien wel dankbaar wanneer het tenminste tactvol wordt gebracht. Het gaat er niet om het op te leggen, maar het te faciliteren, zodat gemeenten onderling er uit kunnen komen; het overzicht dat de provincie heeft kan hierin dienstbaar worden gemaakt. De inhoud van het provinciale welzijnswerk. Er ligt nog een punt van vier jaar geleden. Er is ooit een motie overgenomen door de toenmalige gedeputeerde over een speerpunt betreffende het maatschappelijk werk ten behoeve van nieuwkomers en andere allochtonen. Deze motie is niet uitgevoerd. GroenLinks heeft dit punt opgediept en houdt het ‘boven de markt’ voor de nieuwe periode, want GroenLinks lijkt de urgentie van dit beleid vrijwel alleen nog maar groter geworden. Ondersteuning van mantelzorg en vrijwilligerswerk verdient speciale aandacht – met of zonder WMO. Laat de provincie zich sterk maken voor een positieve benadering van de mantelzorg, dus niet: “Let op, je
15
moet, want wij doen het verder niet”. De positieve benadering kan bijvoorbeeld door het bevorderen van incidentele vervanging door een vrijwilliger in centrales die voor vervanging kunnen zorgen. Organisaties van vrijwilligers moeten worden gestimuleerd om aan vrijwilligers optimale onkostenvergoedingen te verstrekken, zodat iedereen mee kan doen aan het vrijwilligerswerk, niet alleen degenen die zelf de onkosten kunnen betalen. Maatschappelijk activeringswerk van bijvoorbeeld kerken en Humanitas verdient het om structureel gesubsidieerd te worden voor de ondersteuning die ze aan vrijwilligers en hun organisaties bieden. Het speerpunt huiselijk geweld moet zeker voortgang vinden. De versterking van de rol van de provincie als belangenbehartiger van burgers en cliënten heeft een hoge prioriteit. De provincie is de enige die op bovenlokaal niveau zorgkantoren, zorgverzekeraars, zorgaanbieders kan aanspreken op hun verantwoordelijkheid. In die zin beschouwt GroenLinks de provincie als een partner van de cliëntenraden. Een ombudsfunctie kan hier deel van uitmaken. Op dit punt heeft GroenLinks nog een voorstel. De groep ouderen is in het welzijnsbeleid veruit de grootste. Met name de kleine doelgroepen gehandicapten, mensen met psychische problemen en nieuwkomers dreigen voortdurend ondergesneeuwd te raken. Dit heeft te maken met de kleine aantallen, zeker op gemeentelijk niveau. GroenLinks zou de provincie - die het overzicht heeft over de gemeenten, inzicht heeft in de ontwikkelingen rond wetgeving en mogelijkheden die de wet biedt - graag zien als faciliterend voor de kleine doelgroepen, zodat deze wel hun plek krijgen in de eigen samenleving. Zorgboerderijen maken deel uit van een dergelijk beleid. GroenLinks zou graag in de richting van een steunpunt gaan voor de kleine doelgroepen in het welzijnsbeleid. Een loket, waar men de informatie kan halen, ideeën kan opdoen en kan leren hoe in de eigen gemeente de zaak toch op de agenda te krijgen. Dhr Boer (PvdA) vraagt dhr Van Zuijlen wat hij van een dergelijk steunpunt verwacht. Door de WMO worden gemeenten verplicht om per gemeente één centraal loket waar iedereen met alle vragen terecht kan in te richten. De vraag is dan of er dan nog een tweede loket naast moet worden opgericht. Dhr Van Zuijlen (GroenLinks) antwoordt dat het natuurlijk een heel ander loket wordt dan het loket van de gemeente. Dit loket is namelijk om mensen de weg te wijzen in datgene waar zij recht op hebben. De praktijk wijst namelijk uit… Dhr Boer (PvdA) stelt dat dit ook de functie is van het ene loket binnen de WMO. Dhr Van Zuijlen (GroenLinks) reageert, stellende dat de praktijk uitwijst dat voor de grote aantallen – en dat is ook logisch – meer beleid wordt gemaakt dan voor de kleinere aantallen. Dhr Boer (PvdA) beaamt dit. Dan moet aandacht worden gevraagd voor de specifieke doelgroepen binnen het ene grote loket. Dhr Boer begrijpt de wens niet om naast het grote loket voor de specifieke doelgroepen een klein loket te openen. Dhr Van Zuijlen (GroenLinks) verduidelijkt dat een loket bij de provincie geen voorzieningenloket is. Een loket bij de provincie is een loket waar men de instrumenten kan halen om het voor elkaar te krijgen bij de eigen gemeente dat men voldoende aandacht krijgt bij het loket aldaar. Ondersteuning, daar gaat het om. Mw De Winter-Wijffels (CDA) legt uit dat het CDA zich heeft gericht op de grote lijnen en de kaders om daarmee de komende jaren aan te geven waar het CDA naar toe wil met het welzijnsbeleid. Wat er lag was het gebiedsgericht beleid. Zoals het CDA de voortgangsrapportage leest scoort het gebiedsgericht beleid goed. Alleen is te constateren dat het eigenlijk pas in de kinderschoenen staat. De CDA-fractie wenst dat alle aandacht erop is gericht om het gebiedsgericht beleid volwassen te laten worden, zodat het echt body krijgt en het voor iedereen zeer herkenbaar wordt. Men kan zich afvragen of het gebiedsgericht beleid dient te worden bijgeschaafd. Er is een gebied dat eigenlijk iets te groot is. Het CDA gaat vooral voor de kleinschaligheid, herkenbaarheid en korte lijnen. In die zin zou de schaal tegen het licht gehouden kunnen worden. De voorkeur van het CDA gaat ernaar uit om datgene wat in vier jaar goed in de benen is
16
gezet te bestendigen en te laten wortelen. In die zin pleit het CDA voor niet te veel nieuw beleid, maar het verbeteren van het beleid dat er nu is. Een punt is ook de vraag of de provincie de juiste speerpunten heeft. Het gaat om jeugdbeleid, jeugd en veiligheid. In die zin is er door het CDA al voldoende gepleit om ervoor te zorgen dat de jeugd een veilige basis heeft, dat er goed voor wordt gezorgd en dat de gesloten ketens binnen het onderwijs, welzijn en gezondheidszorg goed op elkaar aansluiten. Heel veel problematiek dient bij de bron te worden aangepakt. Dit zou een speerpunt kunnen zijn wat jeugd betreft. Er is reeds gesproken over de rol van de WMO. In die zin is het CDA de opvatting toegedaan dat ‘leunen op’ enigszins moet worden verlaten, maar ondersteuning voor diegene die het nodig heeft dient alle aandacht te krijgen. De echt zwakkeren dienen echt een vangnet te hebben. Diegene die zichzelf kan redden moet daar ook toe worden gestimuleerd. Mw De Winter denkt dat dit alleen maar goed is voor mensen, dat men respect heeft voor mensen. Degene die zichzelf kan redden moet daar ook toe worden uitgedaagd. Dhr Van Zuijlen (GroenLinks) interrumpeert en refereert aan de door mw De Winter gebruikte term ‘echt zwakkeren’. Hij vraagt of mw De Winter zich voor kan stellen dat GroenLinks zich zeer veel zorgen maakt over die term. Men maakt dadelijk een onderscheid - op een glijdende schaal - tussen de zwakkeren in de samenleving en de echt zwakkeren. Voor de echt zwakkeren komen er voorzieningen. GroenLinks wordt hier zenuwachtig van. Mw De Winter-Wijffels (CDA) legt uit dat wanneer het gaat om mantelzorgers, diegene die geen zorger in de buurt heeft, deze er recht op hebben om te worden verzorgd. Dhr Van Zuijlen (GroenLinks) stelt in de richting van mw De Winter dat het recht in de wet niet wordt geformuleerd. Mw De Winter-Wijffels (CDA) beaamt dit. Zij heeft begrepen dat daar binnen de gemeenten de verantwoordelijkheid voor is. Daar waar het dicht bij mensen is, kan ook goed worden gezien of mensen hulpbehoevend zijn. Mw De Winter heeft dan alle vertrouwen dat gemeenten en gemeentebestuurders ervoor zorgen dat dit goed voor elkaar komt. Het is de pre van de WMO dat het niet in Den Haag wordt bepaald of men zorg nodig heeft, maar dat het juist binnen de korte lijnen en binnen de overzichtelijke schaal zichtbaar is waar echt hulp nodig is. Dhr Hemmes (SP) vraagt mw De Winter of zij dan geen willekeur vreest. Nu al is bij sommige voorzieningen te bespeuren dat er sprake is van willekeur. Als er geen regels meer zijn dan hangt het immers af van toevalligheden als de stemming van de desbetreffende ambtenaar. Mw De Winter- Wijffels (CDA) stelt dat binnen de gemeenten de gemeenteraden zijn gekozen. Mw De Winter gaat er daarom vanuit dat er vertrouwen is dat het goed komt. Het tegenovergestelde is dat regels generaliseren. Du moment dat iemand die op een miljoen vermogen zit ook nog zijn rollator en zijn huishoudelijke hulp betaald krijgt van andermans belastingcenten zijn daar ook vraagtekens bij te plaatsen. Dat is namelijk de keerzijde van de medaille. Dhr Van Zuijlen (GroenLinks) erkent dit, maar acht dit wel heel gemakkelijk. Het gaat er natuurlijk uiteindelijk om dat er prestatievelden worden benoemd. De gemeente moet iets doen op dit en dat terrein. Er wordt alleen niet gezegd waar het toe moet leiden. De gemeenteraad heeft op deze manier geen handvaten om te toetsen of het gemeentebestuur inderdaad voldoende inhoud geeft aan de wet. Mw De Winter-Wijffels (CDA) verduidelijkt dat de gemeenteraad bekijkt waar het geld voor de WMO naar toe gaat. Het probleem is dat het niet is gelabeld. Daar kan het CDA zich best zorgen over maken. Het is aan de gemeenteraden om goed na te gaan waar het geld dat is bedoeld voor ondersteuning aan zwakkeren in de samenleving of het geld ook op de juiste plek komt. Dhr Hemmes (SP) werpt tegen dat er ook geen geld is bij de gemeenten.
17
Mw De Winter- Wijffels (CDA) stelt dat er wel extra geld komt. Het geroep dat er geen extra geld komt stelt mw De Winter te kunnen weerleggen. Landelijk zijn er voor de jeugdhulpverlening allemaal extra potten. Voor dit terrein zal er extra geld naar de gemeenten gaan. Dhr Hemmes (SP) legt uit dat de gemeente Pekela dit jaar al 70.000 euro tekort komt op de WVG-post. De problemen bestaan derhalve nu reeds. Mw De Winter- Wijffels (CDA) wenst het niet over gemeentelijk beleid te hebben. Zij wil louter de hoofdlijnen van het CDA neerzetten. Het CDA is de opvatting toegedaan dat de korte lijnen en dicht bij huis ervoor zorgen dat het goed overzichtelijk is waar de echte knelpunten zitten. Daar dient simpelweg aan te worden gewerkt. De rol van het CMO waar het gaat om het uitvoeren van projecten en de ondersteuning van het gebiedsgericht werken. Meerdere fracties hebben aangegeven dat wellicht nog eens goed zou moeten worden gekeken naar de wijze waarop het CMO optimaal kan worden ingezet om het beleid goed uitgevoerd te krijgen. Mw De Winter vindt het zeer belangrijk dat daar aandacht aan wordt besteed. Vanuit het CDA zal worden getracht om het respect voor mensen, daar waar ze zelf iets kunnen, te optimaliseren. Eigen verantwoordelijkheid, welke alle verband houdt met kleinschaligheid. Juist daar moeten de mensen worden geactiveerd en dient er ten aanzien van de buurthuizen en de clubhuizen menselijke inzet te worden getoond. Dan komt men uit bij het vrijwilligerswerk. Hoe kan vrijwilligerswerk goed worden ondersteund en gefaciliteerd? Het vrijwilligerswerk is voor het CDA een zeer belangrijk punt. Mw De Winter denkt dat het goed moet worden gecoacht en ondersteund. Op deze wijze levert vrijwilligerswerk ook iets op. Daar waar men wordt geschoold en bemoedigd en gewaardeerd voor het vrijwilligerswerk kan het mensen ook veel opleveren. In die zin acht mw De Winter ook een rol weggelegd voor het gebiedsgericht werken. Juist in die zin dient er veel ondersteuning te komen om de mensen aan te zetten zich in te zetten voor mens en maatschappij. Solidair. Om elkaar denken en omzien naar elkaar. Dit heeft niet altijd met geld te maken, maar doet een beroep op de menselijke inzet en het menselijk kapitaal dat ook hier in Groningen volop aanwezig is. De specifieke speerpunten. Jeugd en veiligheid is daar een van. Daarvan heeft mw De Winter al aangegeven dat het bij de bron aanpakken zeer belangrijk is. Daar dient daarom alle aandacht voor te zijn. Ditzelfde geldt naar inzicht van het CDA voor het onderwijs. Pak het nu bij de bron aan. Probeer het onderwijs goed te laten aansluiten bij het welzijnswerk, maar ook bij de vraag vanuit de maatschappij. Relevant in dit opzicht is het begrip ‘technisch onderwijs’. Zoals hedenochtend al werd opgemerkt zou bij Europese sociale fondsen kunnen worden nagegaan of daar extra middelen zijn om juist het onderwijs een extra impuls te geven, want ook daar ligt het begin van welzijn, goed onderwijs en goede aansluiting bij de arbeidsmarkt. De sociale cohesie loopt feitelijk door alles heen en dient aandacht te krijgen. Voorts vindt het CDA het zeer belangrijk dat de provincie kan sturen op goede ijkpunten, zodat goed kan worden gecontroleerd waar de voortgang in zit en waar de voortgang niet in zit. Meerdere fracties gaven aan dat de provincie mee moet kunnen sturen. Als ergens met inzet geen voortgang wordt bereikt, dient de provincie de mogelijkheid te hebben om bij te stellen. Het is daarom van groot belang om door middel van tussenrapportages na te gaan of er wordt ingezet op de goede doelen en of er resultaat wordt geboekt. Mw Deinum-Bakker (D66) oppert dat welzijn in feite een rode draad is die door alle beleidsterreinen heenloopt. Het betreft niet alleen welzijnswerk. Als mensen zich goed voelen, hebben ze meer plezier in hun werk en zijn ze vaak productiever, doen meer in hun woonomgeving en zijn meer bereid om te investeren in de maatschappij. Er gaat een goede preventieve werking vanuit. De vraag is hoe dit kan worden bevorderd. Er zijn veel omstandigheden waarin men kan komen te verkeren, waardoor het welzijn even niet goed gaat. Dan is het natuurlijk van belang dat er instanties zijn waar men informatie kan krijgen, die men kan bezoeken wanneer met hulp nodig heeft. De andere kant is dat men daar ook als vrijwilliger aan mee kan werken. Voor D66 is hierbij van belang dat het
18
niet van boven wordt bedacht wat er moet gebeuren om het welzijn te bevorderen, maar dat wordt gevraagd wat het probleem is. Mw Deinum stelt dat wanneer men in de gelegenheid is te zeggen wat het persoonlijke probleem is en er met elkaar naar een oplossing wordt gezocht, dit een weg is die vaak beter werkt dan andersom. Dit is voor D66 een uitgangspunt. Participatie. Zoveel mogelijk mensen betrekken bij datgene wat er in de eigen leefomgeving gebeurt. Wanneer het gaat om minderheden, allochtonen of mensen die op een andere manier aan de zijkant zijn gekomen, dan moet met elkaar worden getracht het op te vangen. Daar zijn natuurlijk wel instanties voor nodig die de kennis en ervaring aandragen hoe dit het beste kan worden gedaan, omdat dit vaak ontbreekt. Men weet soms niet hoe het moet of hoe het in een andere cultuur gaat en hoe men uit kan leggen waarom men handelt zoals men handelt. Het punt is dan dat mensen vaak niet weten bij wie ze moeten zijn. Er dient voor gezorgd te worden dat dit wel zo is. In dat opzicht acht mw Deinum het loket dat er nu gaat komen belangrijk. Met de wet is het een van de voorwaarden geworden. Wanneer het goed wordt uitgewerkt dan moet men laagdrempelig in de eigen omgeving terechtkunnen en worden verwezen naar de juiste instantie. Het is daarom zeer belangrijk dat het goed wordt uitgewerkt. Vrijwilligers zijn natuurlijk zeer belangrijk. Niet iedereen krijgt weer werk en niet iedereen heeft de mogelijkheden. Wanneer men dan als vrijwilliger wordt gesteund en zich ergens kan ontplooien, dan is mw Deinum de mening toegedaan dat hier in het welzijnswerk sterk op moet worden ingezet. Lokale en provinciale welzijnsinstellingen kunnen daarbij de weg wijzen. D66 is voorstander van goede subsidieafspraken, zodat instellingen die ook veel met vrijwilligers werken voor een langere periode weten waar ze aan toe zijn. Men zou bijvoorbeeld kunnen zeggen voor een periode van vier jaar. Zo’n organisatie moet dan goed weten wat de afspraken zijn, wat de toetsingscriteria zijn, de afrekenmomenten. Wanneer de organisatie na vier jaar beneden het niveau heeft gepresteerd, valt het doek. Dan is het duidelijk dat het niet gaat. Het is beter dat organisaties weten waar ze aan toe zijn en niet telkens op projectbasis aanvragen moeten doen. Het gebiedsgericht werken. D66 is van mening dat dit redelijk van de grond is gekomen. Nu is het zaak om het verder uit te werken. Dat is de lijn zoals D66 die voorstaat. De provincie moet de grote lijnen uitzetten. De gemeenten en de welzijnsinstellingen en de anderen in het netwerk moeten komen met hun eigen wensen en dit per gebied uitwerken. Dit gebeurt nu ook al. Dan wordt het ook een gezamenlijke verantwoordelijkheid. Multifunctionele centra zijn hierbij zeer belangrijk. De speerpunten. Vrijwilligerswerk en jeugd en veiligheid hebben nu vier jaar de kans gehad om zich te ontwikkelen. D66 vindt dat deze in het gebiedsgericht werken eigenlijk een plaats moeten krijgen. Huiselijk geweld is iets dat D66 toch breder voortgezet wenst te zien. Het is zo indringend en heeft zoveel invloed, ook op kinderen, dat waar de provincie dit een extra impuls kan geven, dit niet moet worden nagelaten. Nieuwe speerpunten. Bij de PvdA is dat een heel verhaal dat er doorloopt. Eigenlijk zou dit ook het verhaal van D66 kunnen zijn, vanwege de vergrijzing. De vergrijzing is aanstaande en loopt door het hele welzijnswerk heen, ook het arbeidsmarktbeleid en de gezondheidszorg. Vergrijzing zou naar inzicht van de D66-fractie een nieuw speerpunt kunnen zijn voor het nieuwe welzijnsbeleid. Een andere kwestie is ICT en de digitale kloof. Wanneer men het over ouderen of gehandicapten heeft is er domotica: huizen aangepast door middel van instrumenten, zodat men langer zelfstandig kan blijven. D66 staat op het standpunt dat er nog veel te weinig over wordt nagedacht en te weinig aandacht voor is. Op een leeftijd van tussen de dertig en de veertig jaar zijn nog veel jonge mensen die, als ze een baan krijgen aangeboden, eigenlijk niet overweg kunnen met de ICT of de computer, hetgeen een belemmering vormt. Jongeren op school krijgen het vaak wel mee, maar kunnen soms thuis niet oefenen. In de multifunctionele centra en eigenlijk in het hele beleid – of men nu een kaartje moet kopen voor de trein of in de bibliotheek een boek wil opzoeken – is het onvermijdelijk dat men er steeds meer mee in aanraking komt. Het is ook verschrikkelijk gemakkelijk. Men moet echter wel de kans
19
krijgen om zich dat eigen te maken en er ervaring mee op te doen. D66 ziet daarom dit ook als een speerpunt bij het hele welzijnsbeleid. Mw Deinum verhaalt van een televisieprogramma waarin een computerpro gramma voorkwam waarmee mensen over hun ziekte konden communiceren met een verpleegkundige in het ziekenhuis, waar ze zich beter door voelden. Voor D66 is het iets waarvoor zeer veel aandacht zou moeten zijn. Mw Deinum verneemt graag de opvattingen hieromtrent van de andere fracties. De WMO. Dit wordt nog zorgelijk. De conferentie waar dhr Hemmes op doelt acht mw Deinum op zich geen slecht idee. Op deze wijze kan de provincie de gemeenten alle informatie geven. De jeugdwerkers zijn gesubsidieerd. In Heel de Buurt moest de jeugdwerker terugkomen, want het project kon er niet zonder. Mw Deinum roept het College op goed af te wegen waar de keuze wordt gemaakt. Keuzes moeten worden gemaakt. Overal wordt bezuinigd, iets wat op zich natuurlijk al zeer schrijnend is. Soms geeft het de kans om te zoeken naar een manier om iets wel te doen, zodat het nog blijft functioneren. In dat opzicht vindt mw Deinum de subsidie voor het woon-zorgloket een goed voorbeeld van datgene wat de provincie kan doen. Ook het CVV zal het moeilijk krijgen. Dit is ook een punt waar de provincie rekening mee dient te houden. Dhr Zanen (PvhN) beschouwt in het algemeen de benadering van het gebiedsgericht beleid als zeer interessant, omdat daar naar de inhoud toe tussen gemeentebesturen en provincie zeer systematisch wordt nagegaan wat in een gebied prioriteit vraagt. Zo krijgt men enige differentiatie naar gebieden toe. Dhr. Zanen acht het goed om dit ook de volgende periode nadrukkelijk vast te houden. Bevorderd dient te worden dat mensen die het onderwijs afsluiten een kwalificatie hebben, in een bepaalde richting werk kunnen zoeken en voorbereid zijn op een werksituatie. Men zou eigenlijk niet uit het onderwijs moeten kunnen vertrekken voordat men een kwalificatie heeft. Daar zal het beleid ook op gericht moeten zijn. Arbeid heeft te maken met de sociaal-economische structuur, met de vraag naar arbeid. De laatste tijd is mede als gevolg van het overheidsbeleid het terugzakken van ‘sociale arbeid’ en aanvullende werkgelegenheid in allerlei vormen zichtbaar. Dergelijke werkgelegenheid is vaak aanvullend omdat financiering ontbreekt voor de beleidsterreinen die wel zeer gewenst zijn. De arbeid die daar in wordt verricht is uitermate wezenlijk en essentieel. Als de financiering stopt en de banen wegvallen, worden de mensen werkeloos, iets wat in de regio Groningen een groot probleem is. Het zit door het hele welzijnsbeleid heen. Iedereen heeft het wel over het teruggeleiden naar werk, het niet buiten de boot vallen, het participeren, maar als er een tekort aan arbeidsplaatsen is helpt dit niet altijd. Dan worden mensen vaak ook een verkeerde kant op gestuurd, omdat er uiteindelijk niets aan mogelijkheden zijn. De zwakken, de doelgroepen die door omstandigheden noodgedwongen terug moeten vallen op voorzieningen. Dhr Zanen is de mening toegedaan dat het een beschaafde maatschappij betaamt om ervoor te zorgen dat het goed is geregeld en dat mensen een menswaardige situatie kan worden gegarandeerd. Dhr Zanen vindt dat de inzet van de provincie en de gemeenten ook daarop gericht zou moeten zijn. Hij beseft heel goed dat daar een groot financieel probleem zit. Differentiatie naar gemeenten, regio’s of gebieden. Dhr Zanen staat op het standpunt dat dit mogelijk moet zijn. Wellicht dient er wel een soort minimum te worden afgesproken in een convenant. In de afspraak tussen gemeenten en provincie zou men daar met betrekking tot de voorzieningen iets over moeten aangeven. Dat er een verschil is acht dhr Zanen niet vreemd. Dit beschouwt hij bovendien als politiek zeer interessant. Als mensen vinden dat accenten in een gemeente anders moeten worden gelegd, dan zou dat ook politieke actie moeten opleveren die ertoe leidt dat er in politiek verband andere besluiten worden genomen dan aanvankelijk het geval was. Dit is ook een activering. Als het helemaal strak wordt getrokken met regels wordt het leven er ook uitgehaald. In dat opzicht is dhr Zanen hier voorzichtig positief over. Het vrijwilligerswerk dat bij de organisatie van allerlei vormen van zorg vaak wordt genoemd. Het is ook belangrijk, maar het moet niet zo zijn dat dit als het ware een
20
terugdraaien is van de professionalisering die over een zeer lange periode te zien was. Vroeger was het werken in een ziekenhuis ook vrijwilligerswerk. Het lijkt dhr Zanen een slechte zaak als dit opnieuw tot de mogelijkheden zou behoren, ook vanuit het oogpunt van de werkgelegenheid. In zijn algemeenheid vindt dhr Zanen ook dat de professionele zorg met gekwalificeerde mensen moet worden gehandhaafd en niet moet worden vervangen door goedbedoeld vrijwilligerswerk. Mensen hebben dan een probleem. Dhr Zanen is er wel voor dat organisaties van vrijwilligerswerk heel nadrukkelijk worden gesteund in hun functioneren, dat mensen daarbij worden begeleid en dat daar ruimte voor komt om de kwalificaties van mensen te bevorderen als ze worden ingeschakeld, kwalificaties niet in formele zin maar wel in de praktische zin. Als mensen worden ingeschakeld om werkzaamheden te doen, dan dient het ook acceptabel te gebeuren. Dhr Zanen is zich bewust van het feit dat dit enigszins tegenstrijdig is met datgene wat hij zo-even opperde. Het vindt nu eenmaal plaats. Als het plaatsvindt dan dient ervoor te worden gezorgd dat het door de beugel kan. De vraag naar de verhouding tussen de verschillende overheidsniveaus, iets wat de provincie naar inzicht van dhr Zanen nog steeds meer moet leren. Er dient te worden nagedacht over de vraag waar iets het beste ligt. Dhr Zanen geeft te kennen eergisteravond naar een bijeenkomst te zijn geweest in Leeuwarden over de Europese grondwet. Het was een uitermate interessante bijeenkomst. Misschien moet de Provinciale Staten van Groningen een cursus organiseren om kijken wat dit betekent. In de Europese grondwet wordt ook over sociale zekerheid en sociaal welzijn gerept. Er wordt echter gesteld dat dit geen zaak is die op Europees niveau wordt geregeld. Het is wel een recht voor burgers dat in Europa van belang is. De nationale staat zegt dit natuurlijk ook en heeft daar geweldig veel aan gedaan – er was sprake van een verzorgingsstaat, enzovoorts – maar er is toch sprake van wat dhr Zanen afbraak van sociale zekerheid en welzijn zou willen noemen, daarbij in een vrij fors tempo. Het heeft veel te maken met de bezuinigingsproblematiek. Het gebeurt doorgaans vanuit de financiële invalshoek, maar het gebeurt wel. Het betekent dat op dat niveau niet echt een garantie is voor gericht welzijn, voor na te streven minima. Een heel andere benadering overheerst. De provincie dient zich hier dan samen met de gemeenten in vast te bijten. De gemeenten verkeren natuurlijk in een moeilijke situatie als het gaat om hun financiering. Hun eigen belastinggebied dreigt op te drogen. Er wordt getornd aan de onroerendgoedbelasting. De uitkering uit het gemeentefonds is natuurlijk ook iets wat in de bezuinigingssfeer drukt. De gemeenten hebben weinig greep op het gebied van de sociale zekerheid. Heeft de provincie de gemeenten iets te bieden? Er is zo-even gesproken over cofinanciering als element. Wie moet er nu cofinancieren, de gemeente naar de provincie of de provincie naar de gemeente? In elk geval zit daar een belangrijke problematiek. Men kan opperen dat misschien toch het idee van de landsdelen daarbij worden betrokken, omdat dit zou kunnen betekenen dat een schaalniveau wordt gekozen dat meer mogelijkheden biedt om aan de ene kant financiering te organiseren en aan de andere kant bijvoorbeeld ook grootschalige projecten op te zetten. Dhr Zanen denkt hierbij aan het project Van Elswijk, waarin sprake is van het verlagen van de loonkosten voor werkgevers waardoor meer mensen aan het werk komen. De voorwaarde daarvoor is, dat de uitgespaarde uitkeringen kunnen worden ingezet voor de verdere bevordering van werkgelegenheid. De voorzitter stelt in de richting van dhr Zanen dat dit bij de meeste Statenleden bekend is en ook wordt opgepakt in SNN-verband. De oproep van dhr Zanen is daar misschien derhalve al concreet geworden. Dhr Hilverts (ChristenUnie) oppert dat er veel is gezegd. De ChristenUnie heeft een aantal speerpunten aan het papier toevertrouwd die belangrijk worden geacht om voor de komende vier jaar in de Welzijnsnota op te nemen. Er is al over het ouderenbeleid gesproken. Wonen en zorg is een van deze speerpunten, maar ook het plattelandsbeleid. De ChristenUnie denkt hierbij bijvoorbeeld aan de steunstee’s die een belangrijke rol voor ouderen en anderen kunnen gaan betekenen op het platteland. Mantelzorgers, speeltuinwerk en speeltuinruimtebeleid. Dhr Hilverts denkt in dit verband terug aan de Statenvergadering waarin over ruimte voor speelplaatsen is gesproken. Hij is van mening
21
dat dit ook voor de komende vier jaar moet worden meegenomen. Vrijwilligers en vrijwilligers in het onderwijs. Vrijwilligers, het cement van de samenleving. Huiselijk geweld en weerbaarheid van kinderen in het basisonderwijs, jeugd en veiligheid en de sluitende aanpak en tot slot gehandicapten. Het gebiedsgericht werken heeft de afgelopen periode zijn vruchten afgeworpen. Gebiedsgericht werken brengt het welzijnsbeleid dicht bij de burger. Daarom zal er ook wat de ChristenUnie betreft de kome nde periode verder aan moeten worden gewerkt. Dit kan op de manier zoals dat nu gebeurt, maar het welzijnsbeleid dient flexibel te zijn. Het beleid moet niet in beton worden gegoten, want de komende periode zullen er veel zaken op de provincie afkomen die het welzijnsbeleid raken. Dan moeten de Staten op dat moment kunnen handelen. De speerpunten moeten indien mogelijk worden geïntegreerd in het gebiedsgericht beleid. Als ze niet geïntegreerd kunnen worden, blijven ze voor de ChristenUnie wel een speerpunt. Dan moeten ze worden opgenomen in het provinciaal welzijnsplan. De rol van de provincie met betrekking tot de WMO. In een eerste reactie zegt de fractie van de ChristenUnie dat de provincie hier geen rol heeft, omdat het een zaak wordt van de gemeenten. Dhr Hilverts is de mening toegedaan dat zaken die in de WMO worden genoemd landelijk moeten worden geregeld om geen rechtsongelijkheid te krijgen. Met de nieuwe wet denkt dhr Hilverts dat… Dhr Van Zuijlen (GroenLinks) stelt dat de rol van de provincie in de contourennota uitdrukkelijk wordt genoemd. Dhr Hilverts (ChristenUnie) vervolgt zijn betoog en stelt dat hij denkt dat burgers met de nieuwe wet gaan en moeten shoppen tussen gemeenten om de juiste zorg te krijgen en om het betaalbaar te houden. De rijksoverheid legt in de WMO veel zaken op het bordje van de gemeenten. De ChristenUnie ziet voor de provincie een coördinerende en stimulerende rol weggelegd. Door de economische recessie zal de provincie de komende tijd op het gebied van welzijn en zorg misschien drie slagen vooruit moeten roeien om één slag vooruit te komen. Tegelijkertijd is dat voor de Staten echter ook een uitdaging om zich in te zetten voor het welzijn en de zorg van onze Groningers. Voor de ChristenUnie betekent dit dat ze zich wenst blijven in te zetten voor de zwakkere burgers in de Groninger samenleving. Dat zal voor de fractie van de ChristenUnie de rode draad zijn voor het nieuwe welzijnsbeleid. Dhr Boer (PvdA) verbaast het dat de ChristenUnie een aantal zaken op rijksniveau wenst te regelen, terwijl hij denkt – ofschoon hij toegeeft niet geheel te zijn ingevoerd in het gedachtegoed van de ChristenUnie – dat er vanuit die optiek veel voor pleit om veel zaken decentraal te organiseren. Dhr Hilverts (ChristenUnie) reageert, stellende dat decentraal moet wat decentraal kan. Dhr Boer (PvdA) stelt dat dit ook de doelstelling van de WMO is. Dhr Hilverts (ChristenUnie) geeft aan dat bij de WWB (Wet Werk en Bijstand) veel zaken in het uitkeringsbeleid op het bordje wordt gelegd van de gemeenten, maar dat het niet voldoende is. Gemeenten gaan hierop eigen armoedebeleid voeren om mensen die een uitkering hebben te ondersteunen. In de beleving van dhr Hilverts moet dit niet mogelijk zijn. Het moet zo zijn dat wanneer de overheid regels stelt en aangeeft hoe een uitkering wordt verstrekt, dit voldoende moet zijn. Het moet dan niet nodig zijn dat gemeenten daar nog eens een keer weer iets aan doen. Dat is wat dhr Hilverts bedoelt. Wanneer zaken bij gemeenten worden neergelegd, dan moet dat bij gemeenten wel gelijk zijn. Het voorbeeld van het armoedebeleid geeft al aan dat bij de ene gemeente een beroep kan worden gedaan op een participatiefonds, terwijl dit bij een andere gemeente niet mogelijk is. Het moet landelijk worden geregeld, zodat er geen rechtsongelijkheid ontstaat. Tweede termijn De voorzitter vraagt de commissieleden nogmaals kort en bondig in de tweede ronde een reactie te geven op voorstellen die zijn neergelegd door de verschillende partijen.
22
Dhr Boer (PvdA) merkt op dat GroenLinks en de SP beide een pleidooi voor een conferentie houden. Hij is van mening dat een conferentie een goede gang van zaken zou kunnen zijn, maar dan moet deze mee worden genomen in het opstellen van bijvoorbeeld een sociale agenda. GS zitten regelmatig rond de tafel rondom het gebiedenbeleid, daarom zou daar aansluiting moeten worden gezocht. Dhr Boer is er niet voor dat een conferentie wordt georganiseerd over het belang van welzijnbeleid, want dan krijgt men een discussie die tot vrij weinig leidt. Hier moeten spijkers met koppen worden geslagen, met name gericht op die sociale agenda. De breedtesport ziet dhr Boer als middel, maar niet als doel; voor de overige punten is de PvdA-fractie het eens met de SP. GroenLinks roerde aan dat welzijn uit de WMO was verdwenen. Dhr Boer wenst in dit verband een pleidooi voor staatssecretaris Ross houden, want die stelt dat binnen de WMO welzijn weer met hoofdletters wordt geschreven, al erkent hij dat een verschil tussen woord en daad kan bestaan. Met betrekking tot de nieuwkomers bestaat in 2004 een geheel ander kader dan vier jaar geleden. De contouren van de Nota Inburgering is toch een heel andere lijn geworden die nu wordt voorgezet. Van een loket voor speciale doelgroepen ziet de fractie de meerwaarde niet in. Juist binnen die WMO is voor een brede doelgroep ook een speciaal doelgroepenloket ingericht. Het CDA sprak over de schaalgrootte met betrekking tot gebied Noord. Daar kan het PvdA zich ook wel iets bij voorstellen, maar het moet uit het gebied zelf komen als daar een splitsing in zou worden aangebracht. Hij kan zich voorstellen dat dit heel lastig is, want in gebied Noord is behalve Delfzijl geen echt centrum, in Noordwest ontbreekt een echt centrum. Het is wel goed om de schaalgrootte aan te passen. D66 stelde dat de provincie de hoofdlijnen en de uitvoering in het gebiedsgericht beleid op zich moet nemen en daar is hij het mee eens. Met betrekking tot de ICT is ook zijn fractie van mening dat dit een punt is dat moet worden meegenomen, juist omdat die digitale kloof in de samenleving moet worden geslecht. De PvhN stipte heel juist de additionele arbeid aan, met name in de sectoren zorg en welzijn, waardoor toch een wat minder draagvlak wordt verkregen. De ChristenUnie bracht de flexibiliteit voor het voetlicht. Hij geeft aan dat dit een belangrijk speerpunt is, maar hij is het niet met de ChristenUnie eens dat zaken landelijk moeten worden geregeld. De meerwaarde van een WMO is juist dat een aantal zaken lokaal en regionaal kan worden opgepakt. Dit leidt dan wel tot verschillen, maar deze zijn wel verantwoord, aldus dhr Boer. In de gebieden kan daar politiek gezien prima mee worden geschoven. Van de andere partijen hoort hij nu graag een reactie op de voorstellen van Simons, de beleidscyclus van het sociale rapport, de sociale agenda en uitvoering gebiedsgericht beleid, daar de resultaten van en dan weer terug. Hij is van mening dat dit met name ook in de verhouding PS en GS een heel belangrijke is. Qua inhoud had zijn fractie het voorstel gedaan om alles wat meer thematisch aan te pakken en bijeen te harken. Dit betreft de twee thema’s Wonen, zorg en welzijn en Niemand valt buiten de boot. Dhr Hemmes (SP) is verheugd dat steun lijkt te bestaan voor een soort van conferentie. De precieze invulling zal nog nader moeten worden betracht. In grote lijnen zijn de meeste fracties het wel eens over het beleid dat de afgelopen jaren is gevoerd in de provincie. Over het steunpuntloket van dhr Van Zuijlen ontvangt dhr Hemmes graag nog nadere informatie, want het is hem niet geheel duidelijk wat hiermee precies wordt bedoeld.
23
Richting het CDA wil dhr Hemmes stellen dat provinciaal beleid niet kan worden losgezien van landelijk beleid. In dit land worden helaas kinderen geboren die een dusdanige achterstand hebben, dat ze dit nooit meer zullen inhalen, ongeacht wat voor beleid de provincie voert. De PvhN heeft volkomen gelijk als ze stellen dat vrijwilligerswerk heel belangrijk is, maar dat dit niet mag leiden tot verdringing van reguliere banen. Helaas begint dat wel weer voor te komen. De ChristenUnie heeft dhr Hemmes herinnerd aan de buitenspeelruimte, wat hij bij de eerste termijn vergeten was. Hij wil natuurlijk ook graag dat het College dit meeneemt bij de gemeentelijke buitenspeelplannen, want deze motie is tenslotte unaniem door de Staten aangenomen. Ook de steunstee’s mogen op de steun van de SP rekenen. Dhr Hemmes geeft ten slotte aan het rapport Simons niet te kennen, dus hij gaat ervan uit dat hij het hoogstwaarschijnlijk niet gelezen heeft. Dhr Boer (PvdA) geeft aan daar in de eerste termijn een uiteenzetting over te hebben gegeven en dat het dhr Hemmes misschien wel mogelijk is om daarop te reageren. Dhr Hemmes (SP) geeft aan dat de samenhang daartussen op zich niet verkeerd is. De voorzitter reageert dat daar een besluit over genomen is in het kader van het armoedebeleid. Dhr Hemmes (SP) riposteert dat dit armoedebeleid die naam eigenlijk niet zou mogen dragen. De voorzitter repliceert dat dit wel met meerderheid van stemmen is aangenomen; zij neemt aan dat dhr Hemmes zich daarbij kan aansluiten. Dhr Hemmes (SP) stelt dat hij zich daar volkomen bij aansluit als dit met meerderheid van stemmen is aangenomen, maar dat over het armoedebeleid nog aardige discussies gevoerd zouden kunnen worden. De voorzitter is van mening dat daar juist dit debat zou kunnen plaatsvinden, waar dhr Boer ook op doelt. Dhr Hemmes (SP) gaat daarmee akkoord. Mw Deinum-Bakker (D66) vraagt aan dhr Hemmes wat hij vindt van de speerpunt ICTbeleid. Dhr Hemmes (SP) geeft aan dat dit altijd een speerpunt van D66 is, maar hij onderstreept natuurlijk ook het belang hiervan. Hij geeft aan in de leeftijdscategorie te zitten waarin men normaliter met een computer weinig aan kan vangen. Dhr Boer (PvdA) is van mening dat dit wel meevalt, gezien het feit dat hij toch met grote regelmaat reageert op de website van de PvdA. Dhr Hemmes (SP) weet dat men gewoon niet meer zonder computer kan, dus hij ondersteunt dit streven. Dhr Van Zuijlen (GroenLinks) gaat in op de voorstellen over de beleidscyclus, conform Simons. Deze aanpak lijkt GroenLinks heel geschikt, dit ligt ook in lijn met hoe wordt aangekeken tegen indicatoren, et cetera. Met betrekking tot het Niemand buiten de boot geldt eigenlijk hetzelfde. Wat betreft de conferentie en het aansluitende convenant zoekt hij zijn steun in de Wet zelf, althans in de Contourennota zelf. Op pag. 17 staat geschreven: “De vraag is of kleine gemeenten deze verantwoordelijkheid kunnen waarmaken. Kunnen ze de wet daadwerkelijk uitvoeren zonder al te veel bureaucratie voor instellingen die werken in een groter werkgebied en hebben zij voldoende deskundigheid? Het kabinet geeft bij het invoeren van de WMO nadrukkelijk aandacht aan de kleine gemeenten. Ook de VNG en
24
provincies kunnen ondersteuning bieden. Voor eventuele problemen zijn diverse oplossingen mogelijk; het inhuren van externe deskundigheid op de vrije markt of bij de centrumgemeenten of het organiseren van regionale ondersteuning bij bijvoorbeeld bij de GGD of een ander regionaal samenwerkingsverband”. Vervolgens gaat men in de Contourennota veel verder dan in het convenant als zelfs gesproken wordt over een gemeenschappelijke regeling. Dit betreft weliswaar de uitvoering, maar hier wordt wel gesteld: “Gemeenten zijn voor de WMO uiteindelijk wel zelf verantwoordelijk voor de resultaten”. Zelfs de Contourennota biedt dus wel de ruimte een impuls te geven om te kijken wat in samenwerking mogelijk is. Of men dit provinciaal of bij de gebieden van het gebiedsgericht beleid zou moeten laten aansluiten is niet geheel duidelijk, maar het pleidooi blijft recht overeind. GroenLinks beschouwt dit als startpunt als een conferentie wordt begonnen. Bij de woorden die de staatssecretaris heeft gesproken geldt voor dhr Van Zuijlen nog altijd het spreekwoord: aan de vruchten herkent men de boom en hij vindt het woord welzijn hier niet in terug. De ChristenUnie sprak over een landelijk regelen. Ook de GroenLinks-fractie is hier voorstander van, maar dit gebeurt niet. Dan moet maar geprobeerd worden regionaal iets te regelen. Met betrekking tot het steunpunt voor de kleine doelgroepen begrijpt dhr Van Zuijlen dat hier misverstanden over bestaan. Het is uitdrukkelijk niet de bedoeling van GroenLinks om een soort van extra loket naast het gemeenteloket te plaatsen, met ongeveer dezelfde functie. Het is wel politiek interessant om plaatselijk verschillen te hebben om maatwerk te kunnen leveren. Juist deze kleine doelgroepen zijn plaatselijk vaak niet goed georganiseerd, hoe moeten deze in een dergelijke omgeving in die politiek interessante discussie een plek krijgen? Om ze daarin te ondersteunen zou een provinciaal steunpunt moeten worden opgericht. Dhr Boer (PvdA) geeft aan dat een instantie als het SPC toch ook gefinancierd wordt, dat ook voor die doelgroepen is bedoeld. Het SPC kan dit dan toch gewoon meenemen? Dhr Van Zuijlen (GroenLinks) antwoordt dat het nog altijd de vraag is of bij die kleine gemeenten die cliëntenplatforms voor met name die kleine doelgroepen wel zodanig stevig zijn dat deze inderdaad een voet aan de grond gaan krijgen. Dhr Boer (PvdA) vraagt of het dan niet raadzaam zou zijn om bijvoorbeeld vanuit de provincie juist bij het SPC erop aan te dringen in te spelen op het feit dat de WMO aanstaande is. Dhr Van Zuijlen (GroenLinks) geeft aan dat het prima is om daarop aan te dringen, maar dat dit ook gefaciliteerd moet worden. Dhr Boer (PvdA) is van mening dat dit door de financiering ook gebeurt. Dhr Van Zuijlen (GroenLinks) vindt dat dit nog wel een extra impuls zou moeten krijgen met deze inhoud. Dhr Boer (PvdA) is van mening dat dit afhankelijk is van wat voor voorwaarden gesteld worden. Er kan best richting SPC worden aangegeven dat ze hierop moeten letten. Dhr Van Zuijlen (GroenLinks) stelt dat het vehikel SPC mogelijk zou zijn, maar dat hierin wel overeind blijft dat dan inhoudelijk ondersteuning geboden moet worden. Hoe moet dat op plaatselijk niveau worden aangepakt? Met betrekking tot de speerpunten heeft hij over de nieuwkomers nog weinig reacties gehoord. Huiselijk geweld en speelruimten zijn genoemd, deze beide achten GroenLinks ook erg belangrijk. Met betrekking tot de ICT stelt dhr Van Zuijlen ook dat dit onontkoombaar is. Dit hangt ook samen met de terugtredende overheid, maar heeft ook te maken met efficiency. Als het gaat om de kenniseconomie moet geprobeerd worden het gat te dichten.
25
Het niet laten verdringen van regulier werk door vrijwilligerswerk is ook een punt van aandacht voor de GroenLinks-fractie. Zeker met het verhaal in het achterhoofd dat zo veel mogelijk vrijwilligers ook vrijwillig gehouden moeten worden. Mw De Winter-Wijffels (CDA) geeft aan dat het CDA minder naar de verschilpunten heeft gekeken, maar meer naar de overeenkomsten. Zij achtte het van belang om juist dit hier te toetsen, waar de commissieleden elkaar kunnen vinden. Over de kwestie van geen nieuw beleid, maar juist versterking van het huidige beleid is iedereen het wel eens; daarop kan keihard worden ingezet. Met betrekking tot de formulering van een antwoord op de vergrijzing moet een uitbouw van Wonen, Welzijn en Zorg een aandachtspunt zijn. Een versterking van Onderwijs, Welzijn en Arbeidsmarkt is ook van belang omdat dit zo nauw met elkaar samenhangt. Dit moet in het nieuwe beleid goed worden verankerd. Het preventief jeugdbeleid – de aanpak bij de bron – moet goed zijn plek krijgen in het nieuwe beleid. Wat betreft de voorgestelde conferentie van de SP is zij van mening dat voldoende aan welzijnsbeleid wordt gedaan. Het is wel de vraag of het altijd goed gebeurt, dus evaluatie is eerder op zijn plaats. Deze verbeterslag zou een prima onderwerp voor die conferentie zijn. Dat welzijn heel belangrijk is, daar is iedereen het wel over eens. Wat betreft de Wet Maatschappelijke Ondersteuning is zij van mening dat iedereen op zijn eigen manier de nota’s leest en interpreteert, maar staatssecretaris Ross schrijft heel duidelijk dat welzijn met een grote W moet worden geschreven. Zij vertaalt welzijn als betrokkenheid en nabijheid van mensen. Daar wil het CDA graag mee aan de slag. In het stuk staat ook dat burgers beter betrokken worden bij hun beleid. Zij is van mening dat het goed is om dan de juiste afstemming te krijgen, zodat niet alleen maar óver burgers maar ook mét burgers wordt gepraat als het gaat om hun welzijn. De toegankelijkheid wordt door dit bij de gemeenten te leggen alleen maar verbeterd en de drempel verlaagd. Vervolgens is ook heel duidelijk omschreven dat voldoende geld meekomt met de WMO. Dit loopt via het gemeentefonds. Bij de rol van de provincie staat beschreven dat deze ondersteunend moet zijn en daar ligt volgens mw De Winter duidelijk een provinciale taak om te kijken naar de uitwerking in de gemeenten. Waar ondersteuning nodig is, moet de provincie die geven. Bovendien is 20½ miljoen euro extra uitgetrokken voor ondersteuning van vrijwilligerswerk. Als het gaat om mantelzorg en ondersteuning aan minder draagkrachtigen is daar dus dit bedrag extra voor uitgetrokken. Dhr Van Zuijlen (GroenLinks) wenst dit wel in een perspectief te zetten. De huidige AWBZ gaat over een bedrag van 20 miljard euro. Zij spreekt hier over eenduizendste van een dergelijk budget! Mw De Winter- Wijffels (CDA) stelt dat dit extra ondersteuning betreft. Over de twijfels of gemeenten wel bekwaam zijn voor hun taak wenst ze geen uitspraken te doen. Zij heeft het idee dat men de eigen gemeentebestuurders heeft gekozen en dat deze bekwaam zijn om toe te zien… Dhr Van Zuijlen (GroenLinks) interrumpeert en geeft aan in deze alleen maar haar eigen staatssecretaris te citeren. Mw De Winter-Wijffels (CDA) vervolgt dat in elk geval is voorzien in een steunpunt voor gemeenten en dat er ondersteuningsprogramma’s bestaan vanuit het VNG. De voorzitter acht het niet noodzakelijk dat mw De Winter het WMO gaat verdedigen, want daar heeft iedereen al op gereageerd. Mw De Winter-Wijffels (CDA) wenst slechts aan te geven dat binnen de provincie de toegezegde punten moeten worden ondersteund om een goede uitvoering te garanderen. Wat betreft de beleidscyclus – zoals neergelegd door de PvdA – geldt voor haar hetzelfde als voor de SP. Zij heeft deze niet gelezen en er niet helemaal zicht op wat precies de inhoud is.
26
Dhr Boer (PvdA) is van mening dat dit hetzelfde verhaal als dat richting de SP is. Hier is een betoog over geweest; misschien kan mw De Winter wel een primaire reactie geven. Er is een algemene lijn neergezet wat ook in de armoedenotitie naar voren is gekomen. Hij vraagt zich af of deze lijn nog steeds wordt ondersteund, want dan is een verdere uitbouw mogelijk. Mw De Winter-Wijffels (CDA) stelt dat als de discussie over de armoedenotitie nog eens gevoerd zal gaan worden… Dhr Boer (PvdA) interrumpeert en stelt dit een verschuiving te vinden. Het gaat hem erom dat op zich een logische beleidscyclus wordt gecreëerd, dat PS kaderstellend zijn en GS uitvoerend. Daar moet die lijn nadrukkelijk in worden aangebracht. Mw De Winter-Wijffels (CDA) antwoordt dat de CDA-fractie zich hier logistiek prima in kan vinden. Mw Deinum-Bakker (D66) vernam dat de PvdA geen nieuwe laag eroverheen wenst bij het Gebiedsgericht Werken. Daar is D66 het roerend mee eens. Dat niemand buiten de boot valt, spoort met wat door D66 onder participatie wordt verstaan, namelijk dat iedereen meedoet, niet alleen niet buiten de boot maar echt mee kunnen doen. Met betrekking tot het rapport Simons is mw Deinum van mening dat dit een heel logische beleidscyclus is, waarbij goed kan worden nagegaan hoe iets zijn verloop heeft gehad. D66 ondersteunt dit. Over de conferentie van de SP heeft ze daarnet al een mening over gegeven. Dit moet gaan over de uitvoering - valkuilen, belemmeringen, hoe dit in een gemeente kan worden opgepakt - van een dergelijke nieuwe Wet Maatschappelijke Ondersteuning. Dhr Hemmes (SP) stelt dat een dergelijke conferentie zo breed gemaakt kan worden men zelf wil, maar in elk geval zal op zo’n conferentie ter sprake moeten komen wat gevolgen voor de toekomst kunnen zijn als teveel bezuinigd gaat worden welzijnsbeleid en op verkeerde plekken wordt bezuinigd. Dat zou een onderdeel van conferentie moeten zijn, want hieruit is in het verleden geen lering getrokken.
als de op de
Mw Deinum-Bakker (D66) geeft aan dat dit roert aan het verhaal van dhr Van Zuijlen. Deze stelde dat gemeenten moeten worden ondersteund. Mw Deinum vindt dit echter ook al een stuk ondersteuning, aan de hand van de samenwerkingsverbanden, de Wet Gemeenschappelijke Regelingen en gebiedsgericht werken kunnen naar inzicht van de D66-fractie gemeenten zelf kiezen in welk soort samenwerkingsverband ze hiermee aan de slag willen. Zij pleit voor vrijheid van de eigen gemeente en gemeenteraad. Ondersteuning van elkaar bestaat al in het gebiedsgericht werken, deze lijnen zouden bij voorkeur moeten worden uitgebouwd. Breedtesport blijft natuurlijk belangrijk, dat zal in het welzijnswerk altijd een onderdeel blijven. Met betrekking tot het loket geeft mw Deinum aan zich daar niet zoveel bij te kunnen voorstellen. De discussie tussen dhr Boer en dhr Van Zuijlen heeft hierin geen verandering gebracht. Haar voorkeur gaat ernaar uit dat dit bij gemeenten kan; wanneer dit niet kan zou ten aanzien van kleine doelgroepen allereerst gekeken moeten worden naar de SPC om het te faciliteren, bij elkaar te brengen of te inventariseren. Het punt dat de ChristenUnie aanroerde acht ze ook niet wenselijk. Mw Deinum is niet van mening dat het werk helemaal landelijk geregeld moet worden. Het is juist de bedoeling dat de gemeenten zelf een kans krijgen en dan moet met elkaar betracht worden dat dit zo goed als mogelijk kan uitpakken. Dhr Zanen (PvhN) stelt dat de vraag naar de beleidscyclus, zoals verwoord door de PvdA, een hele logische methodiek is die het praktisch mogelijk maakt om goed te volgen wat er gebeurt en ook - als het goed is - dat binnen de gebieden de knelpunten heel duidelijk kunnen worden gezien. Deze aanpak kan zijn goedkeuring wegdragen. Met de
27
twee thema’s die centraal worden gesteld, Wonen, zorg en welzijn en het principe ‘Niemand buiten de boot’, wordt het welzijnswerk globaal op een goede manier samengevat. Deze benadering onderschrijft hij. Wat betreft de ondersteuning van een aantal kleinere doelgroepen is dhr Zanen ook geneigd om te stellen dat dit moet plaatsvinden via het ondersteunen van de SPC. Daar vindt groepering plaats en bestaat body en dat hebben die gemeenten nu juist niet. Als daarop wordt ingezet kan naar gemeenten toe met argumenten en feiten de zaak zonodig worden bijgestuurd. Hij komt terug op de opmerkingen van de SP en GroenLinks met betrekking tot het idee van een conferentie. Hij pleit ervoor om in dat geval een thema te kiezen, bijvoorbeeld de garantie van een minimumniveau over de hele linie. Een geschikt onderwerp is bijvoorbeeld de vraag of provincie en gemeenten het erover eens zijn dat voor bepaalde zorg een minimumgarantie wordt geformuleerd, waarbij boven dit minimum veel verschil kan bestaan tussen gemeenten. Het punt van de ICT werd vooral door D66 voor het voetlicht gebracht. Hij spreekt hier van een goed punt, als mensen onverhoopt wél buiten de boot zijn gevallen, dan is het probleem het grootst. Waar moet men dan terecht om achter de computer te kruipen? De schroom om van zo’n openbare computer gebruik te maken is heel erg groot. Dhr Hilverts (ChristenUnie) geeft aan dat het steunpunt voor zijn fractie op dit moment niet nodig is. Dit kan prima worden gerealiseerd in de loketten die komen. SPC is in dit kader genoemd en eerst moet worden bestudeerd of het daar gewoon kan worden bijgeplaatst. Maar de deur behoeft niet te worden dichtgegooid. Wat betreft de aanpak van Simons stelt dhr Hilverts dat hij zich daar in kan vinden. Het voorstel van de ICT kan zijn goedkeuring ook wegdragen. Met betrekking tot de conferentie behoort de ChristenUnie ook tot de fracties die dit faveuriseren. Het wonen voor ouderen is een punt dat werd aangesneden door de PvdA. Dhr Hilverts is daar heel verheugd over. De ChristenUnie steunt de PvdA-fractie als deze op dit punt het POP enigszins wil openbreken en wil proberen in die kleine kernen te gaan bouwen. Dhr Boer (PvdA) geeft aan dat dit wel een erg ruime interpretatie is. Dhr Hilverts (ChristenUnie) wil graag ervaren wat hij volgens dhr Boer te ruim geïnterpreteerd zou hebben. Dhr Boer (PvdA) geeft dat dhr Hilverts de ruimte voor de kleine kernen wellicht te ruim interpreteert. Dhr Hilverts (ChristenUnie) repliceert dat ouderen niet alleen in kleine kernen wonen, maar onder andere in de kleine kernen en er moet ruimte voor komen om ervoor te zorgen dat de mensen zo lang mogelijk zelfstandig kunnen wonen. Dhr Boer heeft dit aangegeven, hetgeen ten volle de steun van dhr Hilverts geniet. De voorzitter concludeert dat iedereen van mening is dat het gebiedsgericht werken moet worden doorgezet en versterkt en dat op het gebied van de speerpunten hier en daar wel wat verschillen zijn. Belangrijke thema’s worden echter door iedereen gedeeld, namelijk Wonen, welzijn en zorg en participatie van alle mensen in de samenleving (Niemand buiten de boot). Wat betreft de vorm van de conferentie moeten zaken aan de orde worden gesteld die te maken hebben met de Wet Maatschappelijke Ondersteuning. Hoe deze precies vorm zal krijgen en welke thema’s het belangrijkste zullen zijn, daarover zijn de meningen ietwat verdeeld. Maar als daaraan gewerkt zou worden, kunnen deze verschillen overbrugbaar zijn.
28
De plannen van Simons, de sociale plannen, het sociale rapport en de sociale agenda zijn aan de orde gekomen en daarvan heeft de commissie een tijd geleden al besloten dat dit een uitgelezen tijdstip zou zijn om het debat over armoede opnieuw te voeren. Het belang van welzijn en van welzijnswerk mag ook niet ontbreken. Dit is iets dat voor de uitvoering aan GS kan worden overgelaten. Zij stelt vast dat voor een steunpunt kleine doelgroepen geen steun is, maar dat wel is gesteld dat dit als specifiek aandachtspunt moet worden vastgelegd bij het SPC. Het kleiner maken van het gebied Noord is ook een paar keer genoemd door de commissieleden. De aandacht voor ICT heeft steun van een overweldigende meerderheid en hetzelfde geldt voor de beleidscyclus aan de hand van Simons. Het steunen van organisaties voor vrijwilligerswerk wordt niet over de hele breedte gedragen. Voorts zijn nog als aandachtspunten voor beleid genoemd: preventie, speelruimte voor kinderen, vergrijzing en aandacht voor vrijwilligerswerk en mantelzorg is door iedereen genoemd. Dhr Zanen (PvhN) miste in de opsomming de relatie met het arbeidsmarktbeleid. De voorzitter geeft aan dat dit onder participatie zou kunnen worden geschaard. Zij is van mening dat bovenstaande opsomming een goed beeld van de standpunten geeft en vraagt aan de gedeputeerde of ze hier nog een reactie op wil geven, voordat dit naar GS kan gaan. Mw Mulder (gedeputeerde) is van mening dat ze weinig behoeft toe te voegen als een voorzitter het debat zo compact weet samen te vatten. Zij stelt dat ze de resultaten van deze morgen van harte zal omarmen en meenemen en toetsen aan het welzijnsplan dat later zal voorliggen en waar de commissie ook nog een oordeel over zal vellen. ICT is benoemd als speerpunt. Men moet zich er volgens de gedeputeerde bewust zijn dat ICT een middel is. Het zou dus ook een aandachtspunt kunnen zijn om daar waar programma’s worden uitgezet te toetsen of voldoende gebruik is gemaakt van dit middel om uiteindelijk de doelen te bereiken. Mw Deinum-Bakker (D66) vult aan dat het doel ook is om de mensen het middel te laten gebruiken. Dat is iets anders en daar schort het nu juist aan. Mensen weten niet hoe hiermee om te gaan, het is niet bereikbaar voor iedereen, dat zijn eigenlijk de punten waar meer op moet worden ingezet. In het woonbeleid voor ouderen moet ook aandacht worden geschonken aan de nieuwe ontwikkelingen die op dit moment in de maatschappij spelen. Mw Mulder (gedeputeerde) geeft aan dat dit bestudeerd zal worden, als aandachtspunt dan wel speerpunt. Mw De Winter-Wijffels (CDA) is van mening dat tussen deze twee termen een duidelijk verschil bestaat. Zij neigt mee te gaan met de gedeputeerde om te stellen dat dit een middel is, maar of GS nu computercursussen en het gebruik van computers in het kader van welzijnswerk moeten gaan ondersteunen betwijfelt ze. Aandachtspunt is prima, maar dit bestempelen als speerpunt vindt zij niet wenselijk, te meer daar hier natuurlijk ook een financieel plaatje aan kan worden gehangen. Dhr Boer (PvdA) duidt aan dat bij het thema Niemand buiten de boot deze ICT-kwestie ook thuishoort, net zoals D66 stelde. Zo kan hij zich een PC-cursus voor ouderen goed voorstellen. Mw Mulder (gedeputeerde) is van mening dat Niemand buiten de boot het doel is dat bereikt moet worden. Daar zal dan in de programma’s getoetst moeten worden of extra moet worden ingezet op ICT-gebied.
29
Mw Deinum-Bakker (D66) geeft aan dat daar bovenop als speerpunt voor het beleid de uitwerking kan worden gedaan. Hetzelfde wat volgens haar bij Huiselijk geweld is gebeurd. Dhr Boer (PvdA) geeft aan dat dit niet als apart speerpunt genomen zou moeten worden, omdat het dan apart wordt weggeparkeerd. Het zou juist in die programma’s en gebieden… Mw Deinum-Bakker (D66) duidt aan dat dit in elk facet van het beleid duidelijk wordt omschreven. Mw Mulder (gedeputeerde) acht facetbeleid een mooi woord om mee te nemen voor de toekomst. Met betrekking tot het gebied Noord stelden enkele commissieleden dat dit gebied te groot is. Als het gebied zelf met zijn allen aangeeft elkaar heel graag te willen ondersteunen en bij elkaar te blijven, dan kan de provincie hier niet veel aan veranderen. Zij benadrukt dat voor de komende periode een aandachtspunt is - dan wel in conferentievorm of neergelegd in de gebieden - dat de gemeenteraadsleden van de gemeenten warm moeten worden gemaakt voor een evaluatie van wat binnen hun gebieden gebeurd is op het welzijnsvlak en met betrekking tot het beleid naar de toekomst. Zij pleit voor een gebiedsgerichte oppak. GS omarmen de beleidscyclus. Ten slotte maakt de gedeputeerde melding van het feit dat ze deze week met 25 gemeenten om de tafel heeft gezeten, waarbij de zorgloketten aan de orde zijn gekomen. Deze hebben volgens haar alles te maken met een digitaal loket, wat eigenlijk - ook fysiek - provinciaal zou moeten worden neergezet. Daar vroeg men zich af wat het effect naar de toekomst zou zijn geweest als de WMO niet was aangenomen. Veel gemeenten gaven toe dat het in het kader van de vermaatschappelijking van de zorg in de toekomst – nog los van de WMO – wenselijk zou zijn om zorgloketten te creëren, waarachter zich goede zorg en welzijnketens bevinden. Mw Deinum-Bakker (D66) meent dat deze zorgloketten ook al in het bestuursakkoord nieuwe stijl stonden vermeld. Toen wilde niemand hier geld in steken. Mw Mulder (gedeputeerde) beaamt dit. Zij bedankt de commissieleden voor hun inbreng waarmee GS nu aan de slag kunnen gaan. De voorzitter bedankt iedereen voor de inbreng en het goede debat dat is gevoerd. De wijze waarop met elkaar is gediscussieerd was inhoudrijk. Ten slotte vraagt zij de commissieleden hoe dit in de Staten aan de orde moet worden gesteld. Moet dit een A-behandeling krijgen of volstaat een behandeling als B-stuk? Dhr Boer (PvdA) vraagt zich af hoe een verslag nogmaals besproken zou moeten worden. Dit heeft een herhaling van zetten tot gevolg. Mw Deinum-Bakker (D66) pleit voor een behandeling als B-stuk. Als het beleid later vorm heeft dan kan weer opnieuw worden gediscussieerd. De voorzitter concludeert dat het verslag dan als eigen toetsingskader kan dienen. De gedeputeerde heeft gesteld alles in grote lijnen te omarmen en daarom zal het niet nodig zijn om dit als A-stuk nogmaals in de Staten te behandelen. Een bestempeling als B-stuk geeft het geheel echter wel status. Dit kan geregeld worden bij de regeling van werkzaamheden van de Statenvergadering zelf, maar zij kan ook proberen dit vanavond in het Presidium nog aan de orde te stellen en ervoor zorg te dragen dat het als B-stuk op de agenda wordt geplaatst. Maandag zal het verslag op de burelen van de commissieleden aanwezig zijn.
30
4.
Sluiting
De voorzitter sluit de vergadering om 12.00 uur.
31