Rapport Gemeentelijke Ombudsman
De papieren waarheid
Dienst Belastingen Gemeente Amsterdam
12 juni 2008 RA0825326
Samenvatting Een man ontvangt begin 2007 - anders dan in voorgaande jaren - geen aanslag gemeentelijke belastingen. Hij neemt daarom per e-mail contact op met de dienst en verzoekt hem een aanslag te sturen. De dienst doet dit anderhalve maand later. Dit betreft een duplicaat aanslag. In de periode hierna neemt de dienst een aantal besluiten ten nadele van de man. Uit het onderzoek van de ombudsman blijkt dat de dienst zich er hierbij steeds op baseert dat de primaire aanslag - waarover de man mailde dat hij die niet gekregen had - op juiste wijze verzonden is. De dienst heeft namelijk een kopie van deze aanslag met de correcte gegevens erop. Dan dient van de juiste verzending te worden uitgegaan. De ombudsman vindt dat dit een papieren waarheid is, nu de man per e-mail duidelijk had gemaakt dat hij de primaire aanslag niet had ontvangen en hij om toezending van een nieuwe verzocht. Het standpunt van de dienst getuigt van formalisme en een sterk geloof in de eigen onfeilbaarheid. Hiernaast constateert de ombudsman dat alle problemen te voorkomen waren geweest wanneer de dienst sneller had gereageerd op de e-mail van de man en prompt aan zijn verzoek om toezending had gereageerd en niet anderhalve maand later. Het handelen van de dienst is in strijd met de vereisten van redelijkheid en voortvarendheid.
Oordeel De onderzochte gedraging is onbehoorlijk.
Rapportnummer: RA0825326 Datum : 12 juni 2008 Pagina : 2/5
Verzoek Het verzoek tot onderzoek is op 29 oktober 2007 schriftelijk ingediend en betreft de Dienst Belastingen Gemeente Amsterdam. Het gevraagde onderzoek heeft betrekking op: • de behandeling van een verzoek tot opnieuw toezenden van de combiaanslag.
Bevindingen achtergrond van het verzoek Verzoeker ontvangt elk jaar aan het begin van het jaar de combiaanslag voor de gemeentelijke belastingen. Begin 2007 ontvangt hij echter geen combiaanslag. Hij stuurt daarom op 27 maart 2007 een e-mail naar de dienst, waarin hij verzoekt om toezending van een duplicaat van de aanslag. De dienst laat direct per e-mail weten dat de aanslag per ommegaande opgestuurd zal worden. Dat gebeurt niet en verzoeker herhaalt zijn verzoek schriftelijk, op 1 april 2007. Verzoeker ontvangt hierna geen duplicaat aanslag. Wel ontvangt hij medio mei een betalingsherinnering. Hij betaalt en laat aan de dienst weten dat hij ook graag een gespecificeerde aanslag wil ontvangen. Kort hierna ontvangt hij een duplicaat. Verzoeker kan zich niet vinden in de vastgestelde WOZ waarde van zijn woning. Hij stuurt daarom enkele dagen na ontvangst van de duplicaat aanslag een brief naar de dienst, waarin hij aankondigt dat hij bezwaar aantekent. Hij verzoekt de dienst hem een termijn te geven waarbinnen hij zijn bezwaar nader kan onderbouwen. Op 3 juli 2007 en op 17 juli 2007 stuurt de dienst hem een ontvangstbevestiging (onder verschillende inboeknummers). De tekst luidt in beide brieven dat hij tot zes weken na indiening van deze brief, zijn gronden voor het bezwaar kan aanvullen. Dit doet verzoeker tijdig. Verder blijkt dat de dienst hem invorderingsrente berekent. Verzoeker tekent tegen de invorderingsrente bezwaar aan: zijn grond is dat hij niet wist van de aanslag en dat het daarom onredelijk is dat hem invorderingsrente berekend wordt. De dienst verklaart dit laatste bezwaar begin oktober 2007 ongegrond. De reden hiervoor is dat volgens de dienst de Kostenwet, artikel 7, bepaalt dat bezwaar op grond van het niet ontvangen van de aanslag geheel is uitgesloten. Verzoeker wendt zich hierop tot de ombudsman. reactie Dienst Belastingen De ombudsman vraagt de dienst om een reactie te geven, zowel over de gang van zaken rondom het versturen van de (duplicaat)aanslag als de beslissing op bezwaar op basis van de Kostenwet. De dienst laat weten dat de brief van verzoeker van 1 april 2007 is ontvangen. Naar aanleiding hiervan is op 25 mei een duplicaat aanslag verstuurd. De Kostenwet is niet van toepassing op de invorderingsrente, maar ziet toe op invorderingskosten. Het bezwaar is daarom verkeerd behandeld. De dienst hanteert als algemeen uitgangspunt wel de tekst van artikel 7 van de Kostenwet. Dit houdt in dat het niet ontvangen van stukken, wanneer deze wel naar het juiste adres zijn verzonden, niet als argument kan worden gebruikt bij het aantekenen van bezwaar tegen de daarmee gemoeide kosten. Dit heeft de wetgever bewust zo opgenomen.
Rapportnummer: RA0825326 Datum : 12 juni 2008 Pagina : 3/5
De combiaanslag van verzoeker is op 28 februari 2007 naar het juiste adres gestuurd. Het uitgangspunt van de dienst is dan ook dat de aanslag in goede orde is ontvangen. Uit coulance wordt echter besloten de invorderingsrente te laten vallen. nadere ontwikkelingen Verzoeker tekent op 5 november 2007 beroep aan bij de rechtbank tegen het niet tijdig beslissen van de dienst op zijn bezwaarschrift inzake de combiaanslag. De rechtbank neemt dit in behandeling en vraagt de dienst om een verweer. De dienst concludeert in zijn verweerschrift aan de rechtbank dat verzoeker zijn beroep te vroeg heeft ingediend, omdat de fiscale bezwaartermijn één jaar bedraagt. In het verweerschrift stelt de dienst ook dat aan verzoeker een duplicaat aanslag is verstuurd op 28 maart 2007. De ombudsman legt aan de dienst voor hoe deze bewering zich verhoudt met de eerdere reactie aan de ombudsman. De dienst laat hierop weten dat wat in het verweer staat, niet correct is: de duplicaat aanslag is op 28 maart 2007 in het systeem klaargezet en eind mei verstuurd. De tekst zal op de zitting worden gecorrigeerd. Op 30 november 2007 neemt de dienst een beslissing op het bezwaarschrift. Het bezwaar wordt niet ontvankelijk verklaard wegens een te late indiening. De dienst beoordeelt het bezwaar van verzoeker ambtshalve; dit leidt niet tot aanpassing van de aanslag. De ombudsman ziet gezien deze ontwikkeling aanleiding om de dienst opnieuw een reactie te vragen. Hierbij wordt de vraag gesteld of bij de beslissing tot niet ontvankelijk verklaring rekening is gehouden met het verzoek van verzoeker van 1 april 2007 om toezending van de aanslag. Tevens wordt gevraagd in hoeverre beoordeeld is dat de te late indiening van het bezwaarschrift verschoonbaar is (op basis van artikel 6:11 Algemene wet bestuursrecht). nadere reactie van de dienst Wanneer een burger zijn aanslagbiljet beweerdelijk niet heeft ontvangen, reageert hij doorgaans op een kosteloze herinnering of een aanmaning. In die gevallen wordt nagegaan of het aanslagbiljet naar het juiste feitelijke adres is verstuurd. Is dat zo, dan wordt uitgegaan van de juiste verzending en krijgt de burger geen vervangende aanslag (met een nieuwe dagtekening en nieuwe bezwaar- en betaaltermijnen). In die gevallen wordt een duplicaataanslag verstuurd. Deze gestrengheid neemt de dienst over van de nationale wetgever (zoals bijvoorbeeld blijkt uit het gestelde over de Kostenwet). Het duplicaat kent twee vormen. De burger kan genoegen nemen met een schermprint. Velen wensen dat niet en vragen om een ‘echt’ duplicaat. Dat duurt enige weken, omdat het versturen hiervan moet worden voorbereid in een duplicaten-bulk aanmaak. Het schermprintje zou dezelfde dag verstuurd kunnen worden. Wat verzonden wordt en is afhankelijk van het gevraagde. Bij binnenkomst van een bezwaarschrift wordt allereerst de ontvankelijkheid beoordeeld. Hierbij komt ook aan de orde of het bezwaar tijdig is ingediend conform artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht. Hierbij gelden echter dezelfde regels als hierboven geschetst. Het is dan denkbaar dat de burger die een duplicaat aanslag afwacht, in bezwaar gaat en dan termijnen blijkt te hebben overschreden. De bezwaartermijn is van openbare orde. De dienst kan daarom niet uit coulance iemand ontvankelijk achten die dat niet is. De jurisprudentie laat wat dit betreft een streng en rechtlijnig beeld zien. Een bezwaarde kan de niet ontvankelijk verklaring aan de belastingrechter voorleggen. Dergelijke zaken kennen wisselende uitkomsten. reacties op bevindingen Het resultaat van het onderzoek is als verslag van bevindingen naar verzoeker en naar de dienst gestuurd teneinde een nadere reactie mogelijk te maken. Hiervan is door beiden gebruikt gemaakt. De reactie van verzoeker heeft geleid tot een aanpassing van de bevindingen. De dienst heeft laten weten geen toevoegingen te hebben.
Rapportnummer: RA0825326 Datum : 12 juni 2008 Pagina : 4/5
Behoorlijkheidsvereisten De ombudsman toetst de gedragingen van gemeentelijke instanties aan behoorlijkheidsvereisten. In dit onderzoek is getoetst aan de vereisten van redelijkheid en voortvarendheid.
Overwegingen de aanslag is wel juist verstuurd maar niet ontvangen Het redelijkheidsbeginsel houdt in dat het bestuursorgaan bij elk handelen (rechtshandelingen en feitelijke handelingen) alle relevante feiten en omstandigheden tegen elkaar afweegt. De uitkomst van de belangenafweging mag voor de burger niet onredelijk zijn. Het beginsel impliceert ook dat het bestuursorgaan zijn handelen aanpast aan omstandigheden indien daar aanleiding toe bestaat. Dit betekent dat richtlijnen of een bepaalde werkwijze die de dienst hanteert, niet gevolgd moeten worden, wanneer een burger deugdelijke argumenten aanvoert die een andere handelwijze redelijk maken. In dit onderzoek heeft de dienst onder meer de volgende drie beslissingen genomen: het afzien van het opleggen van een vervangende aanslag (en in plaats hiervan versturen van een duplicaat aanslag), het in rekening brengen van invorderingsrente, en het niet ontvankelijk verklaren van verzoekers bezwaarschrift. Aan al deze beslissingen heeft de dienst het algemene uitgangspunt ten grondslag gelegd dat nagegaan wordt of het aanslagbiljet naar het juiste adres gestuurd is. Is dit zo, dan wordt uitgegaan van de juiste verzending. Dit uitgangspunt is in zijn algemeenheid niet in strijd met de redelijkheid en de dienst kan zijn handelen doorgaans op dit uitgangspunt baseren. Dit wordt echter anders, wanneer een burger tegenover de algemene regel concreet bewijs overlegt dat strikte toepassing van de algemene regel in zijn geval tot een onbillijke uitkomst leidt. Vast is komen te staan dat verzoeker de dienst eind maart en begin april 2007 heeft laten weten dat hij geen aanslag had ontvangen. De dienst reageert op dit verzoek eind mei (zie hieronder bij voortvarendheid). Hierna volhardt de dienst bij de drie genoemde beslissingen dat de aanslag juist verzonden is en dat de voor verzoeker negatieve gevolgen daarom voor zijn rekening komen. De ombudsman acht dit in strijd met de redelijkheid vanwege het volgende. Op het moment dat verzoeker uit eigener beweging en vroeg in het jaar informeert naar de toezending van de aanslag, vereist de redelijkheid namelijk dat de dienst zijn algemene standpunt verlaat en ervan uitgaat dat verzoeker de aanslag niet heeft ontvangen en zijn verdere handelen daarop baseert. Om vervolgens toch vol te houden aan zijn eigen standpunt, getuigt van formalisme en een sterk geloof in de eigen onfeilbaarheid. het verzenden van de duplicaat aanslag Het vereiste van voortvarendheid houdt in dat een bestuursorgaan slagvaardig en met voldoende snelheid optreedt. Dat betekent dat het bestuursorgaan zo spoedig mogelijk een redelijk verzoek van een burger honoreert. Een verzoek tot (opnieuw) opsturen van een aanslag is geen onredelijk verzoek. De dienst voldoet aan dit verzoek evenwel twee maanden later. Op zich is dit in strijd met de voortvarendheid. De dienst stelt hier tegenover dat het versturen enige weken in beslag neemt, omdat de verzending in een bulk plaatsvindt. De ombudsman zou hiermee kunnen leven, indien de burger hierover geïnformeerd wordt en deze vertraging geen verlies van rechten oplevert. Dat blijkt in deze zaak niet het geval en het handelen van de dienst is daarmee in strijd met de voortvarendheid.
Rapportnummer: RA0825326 Datum : 12 juni 2008 Pagina : 5/5
terzijde In bovenstaande overwegingen is ingegaan op de twee belangrijkste pijnpunten. De ombudsman neemt er verder kennis van dat de dienst de ontvangst van verzoekers bezwaarschrift tweemaal bevestigt onder verschillende inboekingsnummers en dat hierbij ook twee verschillende termijnen van indiening van nadere gronden gesteld worden, dat bij de behandeling van verzoekers bezwaarschrift tegen de invorderingsrente de Kostenwet verkeerd gehanteerd wordt en dat de dienst in zijn verweerschrift aan de rechtbank andere informatie geeft dan aan de ombudsman. Als positief punt mag genoemd worden dat de dienst verzoekers bezwaar ambthalve getoetst heeft en de invorderingsrente heeft laten vervallen. Dit laat onverlet dat het handelen als geheel van de dienst een onvoldoende verdient, en gezien het schenden van meerdere behoorlijkheidvereisten als onbehoorlijk beoordeeld wordt. overleg met de dienst De ombudsman zal de twee in de overwegingen genoemde punten - over de juistheid van correct verstuurde poststukken en over het versturen van de duplicaat aanslag - aankaarten in het periodieke overleg dat hij met de dienst heeft.
Oordeel De onderzochte gedraging is onbehoorlijk.