# #
^
•H ^/ TNO-rapport 97.025
De ontwikkeling en evaluatie van het programma *Goed Oud Worden': De tweede fase
TNO Preventie en Gezondheid divisie Collectieve Preventie Wassenaarseweg 56 Postbus 2215 2301 CE Leiden
redactie:
M. Hopman-Rock M.H. Westiioff
Telefoon 071 5 1 8 1 8 1 8 Fax 071 5 1 8 1 9 20
datum:
Augustes 1997
TNO Preventie en Gezondheid Gorterbibliotheek
19SEP1997 Postbus 2215 - 2301 CE Leiden
Alie rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande toestemming van TNO.
Stamboeknummer
Indien dit rapport in opdracht werd uitgebracdit, wordt voor de rechten en verplichtingen van opdrachtgever en opdrachtnemer verwezen naarde Algemene Voorwaarden voor onderzoeksopdrachten aan TNO, dan wel de betreffende terzake tussen partijen gesloten overeenkomst. Het ter inzage geven van het TNO-rapport aan direct beianghetibenden is toegestaan. ©1997 TNO
Nederlandse Organisatie voor toegepastnatuunvetenschappelijk ondeizoek TNO.
Hopman-Rock, M 90-6743-494-9
Deze uitgave is te bestellen door het overmaken van ƒ34,65 (incl. BTW) op postbankrekeningnr. 99.889 ten name van TNO-PG te Leiden onder vermelding van bestelnummer 97.025
TNO rapport PG 97.025
INHOUD
pagina
VOORWOORD
i
DANKWOORD
ü
VERANTWOORDING
iü
SAMENVATTING
SUMMARY
1. INLEIDING
v
vii
1
M.H. Westhoff en M. Hopman-Rock 1.1
'Goed Oud Worden'
1
1.2 1.3 1.4 1.5
De testfase Evaluatie in de tweede fase Determinanten van gedrag Implementatie van 'Goed Oud Worden'
2 2 4 5
2. DOEL, VRAAGSTELLING EN OPZET VAN DE EFFECTEVALUATIE IN FASE 2
7
M. Hopman-Rock 2.1 2.2 2.3 2.4
Doel en vraagstelling van de effectevaluatie in fase 2 Geplande opzet en tijdsschema Variabelen Statistische analyse
7 ^ H 14
TNO rapport
PG 97.025 3. BESCHRIJVING VAN DE ONDERZOEKSGROEP
16
M. Hopman-Rock en M.H. Westhoff 3.1 Respons-en non-respons 3.2 Demografische variabelen, gezondheid en beperkingen van de respondenten
4. RESULTATEN VAN DE EFFECTEVALUATIE GEZONDHEIDSGEDRAG
16 17
22
M. Hopman-Rock en M.H. Westhoff 4.1 Effecten van 'Goed Oud Worden' op de algemene gezondheid 4.2 Effecten van 'Goed Oud Worden' op gedrag 4.2.1 4.2.2
Fysieke activiteit Ziekten en aandoeningen en doktersbezoek
4.3 Determinanten van gedragsintentie 4.4 Determinanten van gedrag en gedragsverandering 4.5 Experimentele groep versus controle groep 4.5.1 4.5.2 4.5.2
Gezondheid Fysieke activiteit Ziekten en aandoeningen en doktersbezoek
4.6 Discussie en conclusies
5. EFFECTEVALUATIE'VEILIGHEID IN EN OM HET HUIS'
22 27 27 29 31 34 37 37 37 38 38
42
B. Illing en M. Hopman-Rock 5.1 Achtergrond
42
5.2 Methode van onderzoek 5.3 Resultaten 5.4 Conclusies en discussie
42 45 49
TNO rapport PG 97.025
6. EVALUATIE VAN DE VOEDSELCONSUMPTE VAN DEELNEMERS AAN HET PROGRAMMA 'GOED OUD WORDEN'
51
A.M.J. van Erp-Baart, H.A.M. Brants, P. van Aken-Schneijder, J.H. den Breeijen. 6.1
Inleiding
51
6.2 6.3 6.4 6.5
Metiiode Verwerking van de voedselfrequentievragenüjst en data-analyse Respons Resultaten 6.5.1 Beschrijving van de onderzoeksgroep 6.5.2 Inneming van energie en voedingstoffen
52 53 53 54 54 55
6.6 Veranderingen in voedingsgewoonten als gevolg van het programma 6.7 Discussie 6.8 Aanbeveüngen
62 64 68
7. DE PROCESEVALUATIE IN FASE 2
69
Th. van der Windt en M.H. Westiioff 7.1 Doel en vraagstelUng 7.2 Opzet en 7.3 Resultaten 7.3.1 7.3.2 7.4
tijdschema
Deelnemers Intermediairen
Samenvatting
8. CONCLUSIES, DISCUSSIE EN AANBEVELINGEN
69 69 71 71 73 78
80
M. Hopman-Rock en M.H. Westhoff 8.1
Inleiding
80
8.2 8.3 8.4 8.5
Effectevaluatie Procesevaluatie Aanbevelingen Implementatie
81 85 89 90
TNO rapport PG 97.025
LITERATUUR
93
BIJLAGEN
97
TNO rapport PG 97.025
i
VOORWOORD
Zoals bekend neemt het aantal ouderen in onze samenleving zowel absoluut als relatief snel toe (in 1994 waren er al 2 miljoen 65-i-ers). De hiermee gepaard gaande ontwikkeüngen, zoals de sterke stijging van de kosten van de gezondheidszorg en van andere voorzieningen, worden vaak als bedreigend ervaren. Een meer positieve kijk is echter ook mogelijk. Zo vertegenwoordigen ouderen een zeer groot reservoir aan ervaring en zijn vaak actief in verenigingen en als vrijwilhgers. Deze positieve kijk op het ouder worden vormt het uitgangspunt van vele activiteiten van TNO Verouderingsonderzoek, waarin alle kennis en ervaring zijn gebundeld die TNO op het gebied van ouderen en veroudering m huis heeft. Tot deze activiteiten behoort ook het innoverende programma 'Goed Oud Worden' dat door TNO Preventie en Gezondheid is ontwikkeld. In dit programma wordt voorlichting over gezondheid gekoppeld aan het aanleren van een bewegingsprogramma. 'Goed Oud Worden' is aangesloten bij de Ageing Well Groep Nederland, gecoördineerd door het Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn (NIZW). Alle projecten van deze groep zijn gebaseerd op het principe "voor en door ouderen", geheel in lijn met de reeds genoemde positieve attitude ten opzichte van ouderen. In dit rapport worden de resultaten van het begeleidend wetensch^peUjk evaluatie-onderzoek gepresenteerd. 'Goed Oud Worden' is daarmee een verantwoord ontwikkeld en geëvalueerd preventieprogramma. Het onderzoek is financieel mede mogeUjk gemaakt door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (directie ouderenbeleid) en de uitvoering door de sponsors van 'Goed Oud Worden': Pfizer, Merck Sharp & Dohme, Baars Dairy (voor het voedingsonderdeel), NEFARMA (Nederlandse Vereniging van de Research-georiënteerde Farmaceutische Industrie) en de zorgverzekeraars Zilveren Kmis en Groene Land verzekeringen. Hopelijk zullen in de toekomst vele ouderen aan 'Goed Oud Worden' kunnen deelnemen. Leiden, juni 1997 Prof. dr. DL Knook Directeur TNO Verouderingsonderzoek
TNO rapport PG 97.025
ü
DANKWOORD De ontwikkeUng en evaluatie van het progranmia 'Goed Oud Worden' heeft met de hulp van vele mensen plaats gevonden. AUereerst willen we de deelnemers harteUjk bedanken voor het meedoen aan alle interviews. Ook de organisatoren, senior-voorUchters en docenten van Meer Bewegen voor Ouderen (MBvO) bedankt: zonder julUe was dit project nooit geslaagd! Prof. Tom Hickey uit Michigan (Verenigde Staten) gaf toestemming voor het vertalen en evalueren van het bewegingsprogramma SMILE en het verspreiden van de informatiemap. Mevrouw Ria Germeraad leverde de bouwstenen aan voor het voorüchtingsdeel van de leidraad 'Goed Oud Worden' die vervolgens door Ir. Leontine van HeU werden bewerkt. Mevrouw Ina van de Sar, docente MBvO, bewerkte de oorspronkeüjke Amerikaanse versie van de leidraad voor de bewegingsleiders. Marieke van den Bosch, Ria Bavelaar, Thera Doets, Elske Janssens, Esdier Landsdool, Hannie Roelofs, Twanneke Nijhuis, drs. Mattea Spatharakis, drs. Erwin Tak, Lucie Timmers, drs. Pietrika Okma-Keulen en drs. Thessa van der Windt verzorgden de interviews. Thessa van der Windt verzorgde tevens op voortreffeUjke wijze hiervoor de planning en drs. Ab Rijpstra maakte de benodigde programmamur. Mr. Jan Beigsma verzorgde als account-manager van TNO Verouderingsonderzoek de contracmele en financiële contacten met de sponsors. Verder bedanken we de mede-auteurs van ditrapportvoor hun bijdragen, en alle leden van de Brede Begeleidingscommissie voor hun inzet en in het bijzonder de voorzitter drs. Mariaime Schrijver. Zonder definanciëlesteun van de sponsors Pfizer, Merck Sharp & Dohme, Baars Dairy, NEFARMA en de zorgverzekeraars Zilveren Kruis en Groene Land verzekeringen en het ministerie van VWS was dit project niet mogeüjk geweest: daarvoor willen wij hen harteUjk danken. Dr. Marijke Hopman-Rock (projecüeider) Drs. Marja Westhoff (onderzoekster)
TNO rapport PG 97.025
m
VERANTWOORDING De ontwikkeUng van het programma 'Goed Oud Worden' heeft plaatsgevonden in verschillende fasen. In 1995 is de eerste fase afgerond, waarbij door TNO Preventie en Gezondheid het programma is ontwikkeld en geëvalueerd met een positief resultaat. Deze testfase is uitgevoerd in opdracht van het bedrijf Merck Sharp & Dohme (MSD). Een wetenschappeUjkrapportover de resultaten is beschikbaar (Van HeU & Hopman-Rock, 1995). Als vervolg, is eind 1995 gestart met de tweede fase, waarbij TNO de uitvoering van 21 programma's op verschiUende plaatsen in Nederland coördineerde en een wetenschappeUjk onderzoek verrichtte. De uitvoering van dit project is mogeUjk gemaakt door de financiële ondersteuning van de bedrijven Pfizer (hoofdsponsor, contactpersoon drs. Claudy Dekker), Merck Sharp & Dohme (contactpersoon hr.Cees Kwak), Baars Dairy (onderdeel van BolsWessanen, contactpersoon Ir. Hettinga), NEFARMA (Nederlandse Vereniging van de Research-georiënteerde Farmaceutische Industrie, contactpersoon hr. Ed Schook) en de zorgverzekeraars Zilveren Kruis en Groene Land verzekeringen (conctactpersoon mw. Olga Kolenburg). Op verzoek en met financiering van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS, directie Ouderenbeleid, contactpersonen drs. Sjoukje van der Linden en drs. Jaap Poleij) onderzocht TNO Preventie en Gezondheid de effecten van 'Goed Oud Worden' op het gedrag van de deelnemers. TNO Voeding (Dr. Marie Agnes van Erp) onderzocht het effect van 'Goed Oud Worden' op de voedingsgewoonten en de Stichting Consument en VeiUgheid (drs. Barbara IlUng) op de veiUgheidsgewoonten. Voor de uitvoering van 'Goed Oud Worden' in fase twee was een Brede Begeleidingscommissie samen gesteld, bestziande uit vertegenwoordigers van diverse organisaties te weten: de LandeUjke Stichting Meer Bewegen voor Ouderen (MBvO; drs. Ger Kroes), het Nederlandse Rode Kruis (NRK, mw. Annemiek Plugge), de LandeUjke vereniging voor GGD-en (LvGGD; drs. Ton Coenen), het Nederlands Instimut voor Zorg en Welzijn (NEW, drs. Kees Penninx) en het Nationaal Instimut voor Gezondheidsbevordering en Ziektepreventie (NIGZ; dr. Jolanda Keijsers). Daarnaast hadden de contactpersonen van de sponsors, het Ministerie van VWS en TNO Voeding in deze commissie zitting. De commissie werd op persoonUjke titel voorgezeten door mw. drs. Marianne Schrijver (Vereniging Nederlandse Gemeenten). TNO Verouderingsonderzoek (de paraplu waaronder de betrokken TNO institoten werken), heeft zich met 'Goed Oud Worden' aangesloten bij de Nederlandse Ageing Well Groep. Deze groep wordt gecoördineerd door het NIZW en kent naast TNO nog 7 partners die allen projecten hebben
TNO rapport PG 97.025
iv
ontwikkeld waarbij 'voor en door ouderen' en 'Empowerment' centraal staan. Het doel van de Ageing Well Groep is implementatie van deze projecten in het lokaal welzijns- en gezondheidbeleid. De Nederlandse groep is op haar beurt aangesloten bij het Europese Ageing WeU netwerk, gecoördineerd door EuroUnkAge (zie bijlage 1).
Op 11 december 1996 zijn op het symposium 'Goed Oud Worden' de ervaringen met het programma 'Goed Oud Worden' gepresenteerd, samen met de eerste resultaten van het begeleidende onderzoek. Een 'Goed Oud Worden'- bundel met de samenvatting van deze resultaten is beschikbaar ( Westhoff e.a., 1996)., te besteUen bij TNO PG door overmaking van ƒ 10,- op giro 99889 o.v.v. 'Goed Oud Worden-bundel').
In 1997 vindt implementatie in Nederland plaats met financiële steun van de sponsors en van het Fonds Zomerpostzegels. Hiertoe wordt samengewerkt door het Nederlandse Rode Kruis, de LandeUjke Vereniging voor GGD'en en de LandeUjke Stichting Meer Bewegen voor Ouderen. Bij TNO Verouderingsonderzoek in Leiden is een coördinatiepunt ingesteld, dat onder meer afspraken regelt en materialen verspreidt. Daarnaast wordt gewerkt aan de invoering van op 'Goed Oud Worden' gebaseerde programma's (onder de naam Gezond & Vitaal) in AFP Preventiecentra in Nederland ten behoeve van meer kapitaaUarachtige ouderen, waarbij oudere AFP voorlichters en fysiotherapeuten worden ingezet. De opbrengsten van deze programma's zuUen ten goede komen aan de reguUere 'Goed Oud Worden' programma's ten behoeve van de meest kwetsbaren.
Rapporten: Van Hell & Hopman-Rock, 1995; xapport 95.040 te bestellen bij TNO PG door overmaking van ƒ 34,65. op giro 99889 o.v.v. 95.040. Westhoff e.a., 1996; te besteUen bij TNO PG door overmaking van ƒ 10,- op giro 99889 o.v.v. 'Goed Oud Worden-bundel'.
TNO rapport PG 97.025
V
SAMENVATTING In 1996 zijn de effecten van het programma 'Goed Oud Worden' op het gedrag betreffende de ontwikkeUng van een gezonde en zelfbewuste leefstijl onderzocht. Hiertoe is een semi-gecontroleerde stodie uitgevoerd bij raim 400 personen van 65 jaar en ouder in acht verschillende gemeenten in Nederland. De deelnemers zijn voor, direct na en 4 tot 6 maanden na afloop van het programma telefonisch geïnterviewd. Daarnaast is een procesevaluatie uitgevoerd onder een deel van de intermediairen (organisatoren, senior-voorlichter en MBvO-docenten) om de mogeUjkheden tot verbetering van -de orgaiüsatie en uitvoering- van het programma te onderzoeken. Hiertoe is een telefonisch vraaggesprek uitgevoerd na afloop van de programma's. Uit de effectevaluatie onder de deelnemers bleek dat het programma 'Goed Oud Worden' op korte termijn positieve effecten heeft op het vitaUteitsgevoel en op de subjectieve gezondheidsverbetering. Daarnaast nemen pijnklachten in eerste instantie iets af. Er werden geen effecten gevonden op de mentale gezondheid en op de algemene gezondheidsbeleving. Na 4 tot 6 maanden doven de meeste van deze effecten uit. Het enige gezondheids-effect dat op langere termijn bUjft bestaan is de vitaliteit: de deelnemers voelen zich energieker en levenslustiger. Een ander effect is dat de deelnemers zich na afloop van het programma en ook na 4 tot 6 maanden minder eenzaam voelen. Om de korte termijn gezondheids-effecten te behouden, is een belangrijke aanbeveling dat er na het programma 'Goed Oud Worden' aandacht aan vervolgactiviteiten wordt besteed. De grootste effecten van het programma zijn gevonden op het bewegingsgedrag. De sportieve activiteit bleek voor de gehele groep te zijn toegenomen en zelfs spectaculair voor de minst actieve helft van de deelnemers (zij bewegen na afloop 4.5 keer zoveel). Een flink deel van de toename komt voor rekening van de SMILE-oefeningen die de mensenregelmatigbUjven uitvoeren. Met behulp van een gedragsmodel (met als determinanten de attitade, sociale normen en eigen-effectiviteit) zijn de gedragsintentie en het daadwerkeUjke gedrag onderzocht. De intentie tot het nemen van meer lichaamsbeweging bleek vooral door de attitude te worden bepaald. Het daadwerkelijke bewegingsgedrag na het programma bUjkt echter met de gekozen determinanten niet voorspelbaar te zijn. De conclusie is dat de daadwerkeUjke gedragsverandering op een andere wijze wordt bepaald. Het aanbieden van niet te dure, laagdrempeUge en niet te moeiUjke oefeningen is waarschijnUjk de beste stimulans om meer aan Uchaamsbeweging te doen. Ten aanzien van het veiUgheidsgedrag bUjkt dat voor het aantal genomen veiUgheids-maatregelen in huis (vooral in huizen met meerdere verdiepingen) er een toename is. Het aantal val-ongevallen is niet veranderd. Aanbevolen wordt dat de voorlichters meer aandacht besteden aan het eigen vermogen om veiUgheidsmaatregelen te nemen en eventueel de deelnemers wijzen op een plaatseUjke klusjesdienst.
TNO rapport PG 97.025
vj.
Uit het onderzoek naar voedingsgedrag bleek dat de participanten reeds een vrij gezond voedingspatroon kenden, waardoor er weinig effecten van het programma zijn gevonden. AUeen de energie-inname door vrouwen nam af, hetgeen een gunstig effect is. Tenslotte is gekeken naar het doktersbezoek. Veel voorkomende aandoeningen zijn hoge bloeddruk, artrose en chronische mgklachten. Het doktersbezoek verminderde na het programma, maar kwam op langere termijn weer op een hoger niveau in vergeUjking met vóór bet programma. De oorzaken hiervoor zijn onduideUjk; mogeUjkerwijs Uggen hieraan ook seizoenseffecten ten grondslag. Uit de procesevaluatie is naar voren gekomen dat de beoogde doelgroep voldoende bereikt is en het onderzoek volgens vooropgesteld plan uitgevoerd is. Tevens was de respons op de telefonische interviews voldoende (87% bij de voormeting). Het gehele programma werd door de deebiemers als 'goed' gewaardeerd en sloot goed aan bij hun belangstelUng. Zowel de organisatoren, seniorvoorUchters en MBvO-docenten zijn enthousiast over de opzet van het programma 'Goed Oud Worden'. De organisatoren geven aan het een weloverwogen en kwaUtatief goed programma te vinden, de senior-voorUchters vinden de opzet van zes aaneensluitende bijeenkomsten zeer positief. De MBvO-docenten waardeerden het SMILE programma, en merkten dat de deelnemers er baat bij hebben. Vanuit de intermediairen zijn een aantal inhoudelijke aanbevelingen gedaan voor verbetering van de organisatie en uitvoering van het programma. Aanbevelingen zijn dat bij de start van een programma 'Goed Oud Worden' over (nieuwe) vervolgactiviteiten wordt nagedacht', dat specifiek geworven wordt onder de UchameUjk minder actieve ouderen, en dat door meerdere programma's na elkaar te organiseren de investering in tijd en kosten kan worden gereduceerd. Vanaf febraari 1997 wordt de implementatie van het programma in Nederland gecoördineerd vanuit TNO Verouderingsonderzoek in Leiden. Door de LandeUjke Vereniging voor GGD'en, het Nederlandse Rode Kruis en de landeUjke Stichting Meer Bewegen voor Ouderen, is een intentieverklaring getekend om de verspreiding van 'Goed Oud Worden' in onderUng overleg te stimuleren. Tevens wordt bij de implementatie zoveel mogeüjk aansluiting gezocht bij andere projecten van de Ageing WeU Groep Nederland. De sponsors steunen deze implementatie financieel. Daarnaast gaan AFP preventiecentra onder de naam 'Gezond & Vitaal' een op 'Goed Oud Worden' gebaseerd programma aanbieden voor de meer kapitaalkrachtige ouderen. De opbrengsten daarvan zullen voor een gedeelte ten goede komen aan dereguUere'Goed Oud Worden' programma's.
'De Landelijke stichting MBvO is bezig met de ontwikkeUng van op 'Goed Oud Worden' aansluitende activiteiten
TNO rapport PG 97.025
vii
SUMMARY The 'Ageing WeU' programme for Dutch elderly people was developed by TNO Ageing Research. 'Ageing Well' consists of six weekly sessions of two hours. In thefirsthour a 'senior health educator' talks about one of the foUowing subjects: successful ageing, exercise and mobiUty, wholesome food, safety in and around the house,resistanceand infirmities of older age. In the second hour, exercise leaders of the National Foundation of More Exercise for Seniors teach participants a low-intensity exercise programme (SMILE). In 1995, 'Ageing WeU' was tested (controlled design) in a group of 50 people aged 75 to 85 years and Uving in Leiden. The programme had a beneficial effect on knowledge about health and diseases, blood pressure, blood sugar, and body mass index, especially in women and in the initially physically least active people (less than three hours a week). After these positive results, the stady was extended in 1996 to investigate the 'Ageing WeU' programme on health behaviour, ie. whetiier people adopted a healthy lifestyle. 'Ageing WeU' was tested in a stady with a semi-controUed longitadinal (pre-test, post-test, and follow-up) design involving more than 400 people (control group n=156) aged 65 years and older, in eight different municipalities in the Netherlands. All participants were interviewed using a standardized telephone questionnaire which included questionsregardingphysical activity, healthy food, health and medical consumption, and safety behaviour in and around the home. A process evaluation was also carried out among the local organizers, the 'senior health educators', and the exercise leaders of the National Foundation of More Exercise for Seniors. After six weeks positive effects were found on vitaUty and self-reported health. Furthermore, pain complaints were reduced. Mental health and general health did not change within six weeks. After 4 to 6 months most health effects had disappeared, except for the effect of the programme on vitaUty: the participants stiU feh more energetic and lively. Another effect of 'Ageing WeU' was that the participants felt less lonely even a half year after the programme ended. The main effect of the programme was that the participants adopted a more physically active Ufestyle. All participants were more active and this was especially so for the participants who were initiaUy the least active. They were 4.5timesmore active than before the start of the programme. This was mainly due to the SMILE programme; the participants kept doing the exercises regularly. To explain the intention and actaal physical activity behaviour, regression analyses were carried out. Potential determinants were attitade, subjective norm, barriers, behavioural intention, and self-efficacy. At the start of the programme, the intention to adopt a more physicaUy active Ufestyle was determined by
TNO rapport PG 97.025
vin
attitude (partial correlation 0.44), self-efficacy (0.20), and barriers (-0.17). The model explained 37% of the total variance. The same results were found for the initially least active participants. The actaal change in physical activity six months after the programme could not be explained by the model. In the least active participants the change was only determined by the number of barriers (partial correlation 0.20, p <0.05). Thus it is hard to explain the changes in physical activity in terms of behavioural determinants. The intention to be physicaUy active was mostiy determined by attitade. That physical activity increased is probably because of the low barriers to participation in the 'Ageing WeU' programme (attractive, low costs, and in the neighbourhood). Another effect of the programme was that, after half a year, safety in the home was improved (especially in houses with two floors), although the prevalence of faUs did not change. This suggests that the educational part of the programme should emphasize the possibiUties of safety measures and safety behaviour in and around the home. The participants initially had a healthy Ufestyle withregardto their eating habits and the programme did not affect this behaviour. Only the energy intake of female participants was reduced, which is a positive effect. Finally, medical consumption (number of visits to the doctor during the last six weeks) was stadied. Before the programme the prevalence of high blood pressure, osteoarthritis, and chronic back problems was high. Directiy after completion of the programme the number of visits decreased, but half a year later the number of visits had increased again to the same level as before. A possible explanation is that the telephone interview vwth the participants took place in different seasons (Spring and Autamn) which is knovm as of influence on the number of doctors visits. The process evaluation showed that the mean age of the participants was 72 years (59-89 years) and initially almost 50% of the participants were physicaUy inactive. Theresponseof the participants to the telephone questionnaire was high (87% at the pre-test). The participants were also very enthusiastic about the programme 'Ageing WeU' and the information suited their interests. The local organizers, the 'senior health educators', and the exercise leaders of the National Foundation of More Exercise for Seniors were very positive about the programme. The programme was of a high quality. In the six weekly sessions a strong group feeUng emerged, which the 'senior health educators' especiaUy appreciated. The exercise leaders of tiie SMILE programme noticedtiiatthe programme had positive effects on physical perception and in the attitade towards physical activity. On the basis of the results several practical recommendations could be made, the most important being that foUow-up activities should be organized to maintain the short-term effects on health. Furthermore, the recraitment of less physicaUy active people older than 65 years should be emphasized.
TNO rapport PG 97.025
«
In 1997 the 'Ageing WeU' programme bas started in the Netherlands and is coordinated by TNO Ageing Research. The initiative is stimulated by the National Institate of Municipal Health Services, the Netherlands Red Cross Society, and the National Foundation for more Exercise for Seniors. Ageing Well is one of the projects of tiie Ageing WeU Group in the Netherlands (coordinated by the Netherlands Institate of Care and Welfare) and the European Ageing WeU network (coordinated by EuroUnkage, Brassels). Financial support was given by Pfizer (principal sponsor second phase), Merck Sharp & Dohme (principal sponsor test phase). Baars Dairy, NEFARMA, and the medical health insurance companies Zilveren Krais en Groene Land verzekeringen. Scientificresearchwas supported by the Dutch Ministry of PubUc Health, Welfare, and Sports.
TNO rapport PG 97.025
TNO rapport PG 97.025 1.
;
INLEIDING
M.H. Westhoffen M. Hopman-Rock TNO Preventie en Gezondheid 1.1
'Goed Oud Worden'
Als gevolg van de huidige demografische trends en de toegenomen levensverwachting zal het absolute en relatieve aantal ouderen in de toekomst aanzienUjk toenemen. Op basis van de gegevens van het Nederlands Bureau voor de Statistiek (CBS, 1994) wordt een toename verwacht van 2,5 miljoen nu tot 3,5 miljoen ouderen boven de 55 jaar in bet jaar 2030. In verband met de druk op de zorgvoorzieningen is het van belang dat ouderen zo lang mogeUjk zelfstandig kunnen bUjven functioneren. Met name de groep ouderen boven de 75 jaar verdient aandacht, omdat blijkt dat er juist in deze groep een sneUe toename zal zijn van afhankeUjkheid met de daarbij behorende extra (medische) zorg en kosten (STG, 1992). Uit de Uterataur op het gebied van preventie en gezondheid voor ouderen is bekend dat sommige leefstijlfactoren een negatieve invloed hebben op de gezondheid en zelfstandigheid. Het gaat daarbij om de volgende factoren: ongezonde voeding, te weinig beweging, roken, alcoholgebraik en onveiUg gedrag in en om huis. Naar verwachting zal de gezondheid en zelfstandigheid van ouderen kunnen toenemen als deze leefstijlfactoren in gunstige zin beïiivloed zouden kunnen worden (Fries & Crapo, 1981). Tot nu toe zijn nauwelijks gezondheidsbevorderende interventies voor ouderen ontwikkeld (voor een overzicht zie van Hell & Hopman-Rock, 1995). Door TNO Preventie en Gezondheid (divisie CoUectieve Preventie) is onder de paraplu van TNO Verouderingsonderzoek het programma 'Goed Oud Worden' ontwikkeld. Dit programma is bedoeld voor zelfstandig wonende ouderen boven de 65 jaar en is gericht op bevorderen of handhaven van een gezonde leefstijl zodat de toename van zorgafhankeUjkheid op latere leeftijd afgeremd kan worden. Het programma bestaat uit 6 wekeUjkse bijeenkomsten met een voorUchtingsdeel over gezondheid en het verband met de leefstijl, omgaan met klachten en ziekten, voeding, veiUgheid in en om huis en een bewegingsdeel dat SMDLE (='So Much Improvement with a Littie Exercise') wordt genoemd (Hickey e.a., 1992). Het programma is in een testfase met een gecontroleerd experimenteel design geëvalueerd. Daarbij is een effectevaluatie en een procesevaluatie uitgevoerd bij 50 ouderen in Leiden. Deresultatenvan de testfase worden hierna beknopt weergegeven. Voor gedetailleerde informatie over de ontwikkeUng en
TNO rapport PG 97.025
2
evaluatie van 'Goed Oud Worden' wordt verwezen naar het desbetreffende rapport (Van HeU & Hopman-Rock, 1995).
1.2
De testfase
Uit de effectevaluatie van 'Goed Oud Worden' in de testfase (fase 1), bleek dat na 6 weken positieve invloeden werden gevonden op de bloeddrak van ouderen dierelatiefweinig UchameUjk actief waren, en op het overgewicht en bloedglucose gehalte bij vrouwen. Ook de kennis over gezondheid, ziekte en voeding was na het volgen van het programma significant toegenomen ten opzichte van een vergelijkbare controlegroep. Er werden op een termijn van 6 weken bij de kleine experimentele groep (n=25) geen effecten gevonden op de subjectieve gezondheid. Uit de procesevaluatie bleek tevens dat het programma goed uitvoerbaar is en dat de deelnemers zeer enthousiast zijn. Ook leverde de procesevaluatie belangrijke informatie op over de meest gewenste organisatie van het programma. Zo bleek de oorspronkeUjk geplande anderhalf uur per wekeUjkse bijeenkomst te kort om alle onderdelen naar behoren uit te voeren. Op grond van deresultatenzijn een aantal veranderingen doorgevoerd. 7JO is besloten om iedere bijeenkomst 2 uur te laten duren. De grootste effecten van het programma zijn met name bij de groep UchameUjk inactieve ouderen gevonden. Voornemen was om in de tweede fase de werving meer te richten op ouderen met relatief meer gezondheidsproblemen en zij die minder aan lichaamsbeweging doen. In de testfase bestond de doelgroep uit 75- tot 85 jarigen, omdat vanuit statistisch oogpunt aan te raden was een homogene leeftijdsgroep te benaderen. Verder werd verwacht dat bij deze groep het meesteresultaatbehaald zou kunnen worden. Om de doelgroep te vergroten en de mogeUjkheden tot preventie van gezondheidsproblemen te vergroten, is ervoor gekozen om in de tweede fase de leeftijdsgrens te verlagen naar 65 jaar en ouder.
1.3
Evaluatie in de tweede fase
De opzet van 'Goed Oud Worden' in de tweede fase was als volgt: het programma werd aangeboden in de vorm van een cursus van 6 wekelijkse bijeenkomsten van 2 uur. Tijdens deze bijeenkomsten werd één uur voorlichting gegeven over specifieke onderwerpen: succesvol ouder worden; beweging en mobiliteit; voeding;
TNO rapport PG 97.025
l
veiligheid in en om het huis; weerstand; verschijnselen van het ouder worden. De voorUchting werd gegeven door senior-voorUchters (55-^) die hiertoe een éénjarige opleiding hadden ontvangen van de Transfergroep van de Hogeschool Rotterdam e.o. In het tweede uur van het programma werden de bewegingsoefeningen van het SMILE programma aangeleerd. Het SMILE programma werd begeleid door docenten van Meer Bewegen voor Ouderen (MBvO) die hiervoor een speciale instractie hadden gekregen. Bij het programma 'Goed Oud Worden' hoorde een informatiemap waarin de deelnemers de infonnatie die tijdens de bijeenkomsten was gegeven, konden nalezen. Tevens stond het gehele SMILE programma hierin beschreven, zodat deze oefeningen ook thuis konden worden uitgevoerd. Voor de organisatoren, MBvO docenten en senior-voorUchters waren leidraden beschikbaar met tips voor een goede uitvoering van 'Goed Oud Worden'. Daarnaast waren voor de werving van deelnemers een video, folders en affiches beschikbaar. De kosten voor de deelnemers waren ƒ 10,= voor het gehele programma. De organisatoren konden in het kader van deze experimentele fase, achteraf kosten tot een maximum van ƒ 1000,= per programma bij TNO declareren. In de testfase lag de nadrak op de ontwikkeUng van het programma en op de evaluatie van de directe effecten op de gezondheid en de kennis over gezondheid en ziekten, en was uitdrukkelijk nog niet bekeken of het gedrag van de deelnemers zich wat betreft de verschiUende leefstijlfactoren positief ontwikkelde. De aangetoonde werkzaamheid is één van de pijlers van het mogeUjke succes van programma 'Goed Oud Worden' in de toekomst. 'Goed Oud Worden' is gebaseerd op het idee om het gedrag van ouderen te veranderen in derichtingvan een gezonde en zelfbewuste leefstijl. Daarbij is het van wezenUjk belang dat het nieuw aangeleerde gedrag ook wordt volgehouden. In deze tweede fase is nagegaan of het gedrag van de deelnemers daadwerkelijk veranderde en of dit ook werd volgehouden. De effectevaluatie richt zich op gedragingen op het gebied van voeding, bewegen, veiUgheid in en om het huis en het omgaan met klachten. In het progranuna 'Goed Oud Worden' is geen aparte aandacht besteed aan het veranderen vanrookgedragof alcoholgebraUc, dit komt aUeen terloops aan de orde. In fase 2 is tevens een procesevaluatie uitgevoerd. Deze evaluatie was er op gericht om de bestaande materialen en de organisatie van 'Goed Oud Worden' te evalueren en aanbeveüngen te doen voor verbetering ten behoeve van de implementatie van 'Goed Oud Worden' in 1997. Deze procesevaluatie is uitgevoerd onder een aantal van de organisatoren van 'Goed Oud Worden', MBvO docenten en senior-voorUchters die in 1996 mee hebben gewerkt aan de opzet en uitvoering van 'Goed Oud Worden' (zie hoofdstuk 7 voor de resultaten).
TWO rapport PG 97.025
1.4
4
Determinanten van gedrag
Om gedrag en gedragsverandering te verklaren zijn verschiUende modellen ontwikkeld. Veel gebraikt zijn de 'theorie ofreasonedaction' (theorie van beredeneerd gedrag) van Fishbein & Ajzen (1975), het Healtii Belief model (Janz & Bekker, 1984) en het 'self-efficacy concept' (eigen-effectiviteit) van Bandura (1986). Vaak worden deze modellen en verschillende andere geïntegreerd in een totaal-model (De Vries e.a., 1987; Taal e.a., 1992; Hopman-Rock, 1994b). In dit onderzoek is uitgegaan van het tiieoretisch gedragsmodel van de Vries e.a., 1987 (ziefiguur1), het zogenaamde ASE model (Attitade, Sociale nonnen en Eigen-effectiviteit). Figuur 1.1 Theoretisch model voor de verklaring van gedragsintentie en gedrag (De Vries, 1992) 1^ Bamères
Gedrag
Vaaidigheden
Dit model zal in ons onderzoek worden toegepast op de volgende gedragingen: Uchaamsbeweging, voedingsgedrag, en gebraüc van hulpmiddelen of aanpassingen in en om het huis. Hieronder wordt nader ingegaan op de samenstellende componenten van het model. Attitude De attitade is samengesteld uit verschiUende aspecten. Het aantal voor- en nadelen dat mensen zien als het gewenste gedrag wordt uitgevoerd, is zo'n aspect (afkomstig uit het Health Beüef model). Verder bestaat volgens Fishbein & Ajzen een attitade uit de volgende twee elementen: de verwachting over de voorziene gedragsconsequenties (zogenaamde 'beliefs'), dat wU zeggen de mate van voor- of nadeel die mensen hierbij waarnemen, en het belang ('evaluations') dat zij hier aan hechten. Om de verwachtingen over consequenties van de drie gedragingen (beweging, voeding en veiUgheid) te meten, worden specifieke vragen gesteld die betrekking hebben op het bepaalde gedrag (bijvoorbeeld: "Hoeveel voordeel denkt u dat het u op kan leveren als u bewuster op uw voedingsgewoonten gaat letten?"). De attitade wordt vervolgens bepaald door beüefs en de evaluaties daarvan met elkaar te vermenigvuldigen.
TNO rapport PG 97.025
5
Sociale norm De sociale norm wordt samengesteld uit de waargenomen mening van anderen ('normative beüefs') en de waarde die mensen hier aan hechten ('motivation to comply' of sociale gevoeUgheid). De mening van anderen kan per gedrag bepaald worden door te vragen hoe men denkt dat mensen uit de naaste omgeving zouden reageren als men de genoemde gezondheidsgedraging zou gaan uitvoeren. Met de vraag "hoe belangrijk vindt u de mening van mensen uit uw naaste omgeving?" kan de algemene sociale gevoeligheid worden bepaald. Door vermenigvuldiging van beide factoren kan de 'sociale norm' worden bepaald.
Eigen-effectiviteit Het concept 'eigen-effectiviteit' wordt een belangrijke rol toebedacht in de verklaring van verandering in gezondheidstoestanden en -gedrag (Lorig & Holman, 1993; Grembowski e.a. 1993). Het door Bandura (1986) ingevoerde concept omvat het vertrouwen dat mensen hebben om een bepaald gedrag uit te kunnen voeren dat tot gewenste uitkomsten leidt. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt in uitvoerbaarheidsverwachtingen en uitkomstverwachtingen. Uitvoerbaaiheidsverwachtingen is de overtaiging dat men een bepaald gedrag met succes uit kan uitvoeren (om de gewenste uitkomst te bereiken). Uitkomstverwachting is de persoonUjke inschatting dat een bepaald gedrag tot een bepaalde gewenste uitkomst leidt
In het ASE model en in ons onderzoek worden aUeen de
uitvoerbaarheidsverwachtingen uitgevraagd ("zou het u lukken om...").
Intentie Met de vraag "bent u van plan om...?" kan de intentie tot het uitvoeren van een bepaald gedrag worden vastgesteld.
Gedrag UiteindeUjk probeert het ASE model te voorspellen of het gewenste gedrag ook daadwerkeUjk aanwezig is. Hiertoe dient zoveel mogelijk objectief te worden nagegaan welk gedrag wordt uitgevoerd.
1.5
Implementatie van 'Goed Oud Worden'
Bij positieve bevindingen ten aanzien van het gedrag en gedragsverandering kan een implementatietraject van programma 'Goed Oud Worden' in Nederland worden voorbereid en uitgezet. Ook zou het
TNO rapport PG 97.025
6
programma 'Goed Oud Worden' bij positieve bevindingen een bijdrage kunnen leveren aan de gezondheidsdoelen zoals die voor het jaar 2000 voor Europese landen door de WHO zijn opgesteld. Binnen het budget van project 'Goed Oud Worden' in de tweede fase, werd in verband met de te verwachten implementatie, in Leiden (in samenwerking met de GGD Leiden) een opleiding tot seniorvoorlichter verzorgd door de Transfergroep van de Hogeschool Rotterdam e.o. Daarnaast werd samen met het Nederlandse Rode Kruis een pilotproject uitgevoerd in Friesland (samenwerking met de GGD Leeuwarden), waarbij vrijwilhgers van het Nederlandse Rode Krais opgeleid werden tot speciale 'Goed Oud Worden' voorUchters. Tijdens de implementatie zal zoveel mogelijk worden afgestemd met de andere projecten van de Ageing WeU Groep Nederland (zie informatie in bijlage 1). Het project is begeleid door een Brede Begeleidingscommissie (BBC). De taken van deze commissie waren naast de begeleiding van het project in strikte zin, ook het voort)ereiden van de implementatiefase. Daartoe hadden in de BBC onder meer vertegenwoordigers zitting afkomstig Van partijen die in de toekomst 'Goed Oud Worden' verder zouden kunnen verspreiden (zie 'verantwoording'). Daarmee werd gewerkt volgens het zogenaamde 'Unk' principe beschreven door Orlandi (Orlandi e.a., 1990). De BBC legt dan als het ware de Unk tassen de ontwüdceüngsbron van een programma (TNO en samenwerkende partner) en de toekomstige gebraikers (ziefiguur1.2). Figuur 1.2
De Brede Begeleidings Commissie: link tussen de bron en de uitvoerders van 'Goed Oud Worden'
BRON:
UnVOERDERS:
- TNO Verouderingsonderzoek
- GGD'en -MBvO - Nederiandse Rode Kruis - Ouderenwerk - Thuiszorg - Preventiecentra
- School of Public Health, University of Michigan
\
/
BREDE BEGELEIDINGSCOMMISSIE: - Rnanciers - Landelijke Vereniging voor GGD'en - Landelijke Stichting MBvO - Landelijk bureau Nederiandse Rode Kmis - Nederiands Instituut voor Gezondheidsbevordering en Ziektepreventie (NIGZ) - Coördinator Ageing Well Groep Nederiand - Ministerie van VWS
TNO rapport PG 97.025 2.
7
DOEL, VRAAGSTELLING EN OPZET VAN DE EFFECTEVALUATIE IN FASE 2
M. Hopman-Rock TNO Preventie en Gezondheid 2.1
Doel en vraagstelling van de effectevaluatie
Het uiteindelijk doel van het programma 'Goed Oud Worden' is een bijdrage te leveren aan het langer gezond en zelfstandig blijven van ouderen. Doel van het onderzoek in fase 2 is de evaluatie van het voorlichtings- en bewegingsprogramma 'Goed Oud Worden'. Tot de doelgroep behoren personen van 65 jaar en ouder die weinig lichameUjk actief zijn. VraagstelUngen zijn: 1) WeUc effect heeft het programma Goed Oud Worden op de gezondheid en het gezondheidsgedrag van ouderen? Gezondheid is geoperationaUseerd als: algemene gezondheidsbeleving, gezondheidsverandering, pijn, vitaUteit, mentale gezondheid (dit zijn aUemaal subschalen van de RAND-36, Van der Zee e.a., 1993) en eenzaamheid (als een enkele vraag). Het gezondheidsgedrag is als volgt geoperationaUseerd: Bewegingsgedrag zoals gemeten met de vragenUjst over Uchameüjke activiteit voor ouderen (Voorrips e.a., 1991); Voedingsgedrag (gemeten d.m.v. voedselfrequentievragenüjst) dit onderdeel is uitgevoerd door TNO Voeding; VeiUgheidsgedrag in en om huis (gemeten met een checklist voor aanpassingen in huis en een vragenUjst over veiligheid van de Stichting Consument en VeiUgheid); Omgaan met klachten (nagegaan wordt met welke ziekten en aandoeningen men in de 6 weken vóór het onderzoek naar de dokter is geweest). 2) Welke determinanten zijn bepalend voor de intentie tot positieve verandering van het gedrag en het daadwerkeUjke gedrag? Potentiële determinanten zijn de eigen-effectiviteit, sociale normen en de attitade van de deelnemers aan 'Goed Oud Worden'. 3) In hoeverre blijft een eventaele positieve gedragsverandering (op de genoemde gebieden) behouden na afloop van een periode van 6 maanden en welke determinanten spelen daarbij een rol?
TNO rapport
PG 97.025
8
De voorwaarde voor het implementeren van het programma 'Goed Oud Worden' is de aantoonbare werkzaamheid op het veranderen van het gedrag van ouderen in een richting van een gezonde en zelfbewuste leefstijl. Een toename wordt verwacht op het gebied vanfysieke(sportieve) activiteit; door het volhouden van de SMILE oefeningen en het opvolgen van de adviezen om meer te wandelen, fietsen en zwemmen. Een toename van 10% wordt daarbij beschouwd als zijnde van betekenis. Tevens wordt verwacht dat de consumptie van aanbevolen voedingsstoffen zal toenemen en die van afgeraden voedingsstoffen zal afnemen; ook hier wordt 10% als eenrelevanteffect beschouwd. Hetzelfde geldt voor het nemen van veiligheidsmaatregelen en het omgaan met klachten. Bij het laatste gedrag zal bekeken worden of 'Goed Oud Worden' leidt tot een ander patroon van het bezoek aan de huisarts (minder klachten waar niets aan gedaan kan worden en meer behandelbare klachten). Met behulp van theoretische gedragsmodellen zal worden nagegaan welke gedragsdeterminanten (zoals attitade en sociale normen) bepalen of er inderdaad een gedragsverandering optreedt.
2.2
Geplande opzet en tijdschema
Ten behoeve van het onderzoek naar gedrag werden 20 programma's gepland met in totaal 500 deelnemers. Naar verwachting zou met deze opzet de power groot genoeg zijn voor het meten van veranderingen van gedrag na het programma. Daarnaast was het aantal geplande deelnemers gebaseerd op wat praktisch gezien maximaal haalbaar zou zijn. Per programma zouden maximaal 25 deelnemers mee kunnen doen die voor en na het programma telefonisch geïnterviewd zouden worden. Op vier verschiUende lokaties werd in het voorjaar van 1996 een serie van drie programma's gepland. De volgende steden werden benaderd om deze programma's uit te voeren: Rotterdam (2 wijken). Leiden en Tilburg. Eind juni zouden op die manier maximaal 300 ouderen bereikt zijn. Het was de bedoeling om 200 van deze ouderen 4 tot 6 maanden na afloop van het programma te benaderen om de gedragsverandering op langere termijn te meten. Ter vergeUjking met deze foUow-up meting zou gebraik gemaakt worden van ongeveer tweehonderd deelnemers in controlegroepen. Deze controlegroepen zouden volgens plan starten op 8 lokaties in het najaar in steden die qua bevolkingsopbouw en leefomgeving min of meer vergeUjkbaar zouden zijn met de plaatsen waar 'Goed Oud Worden' in het voorjaar werd gegeven. Dit waren Utrecht (vergeUjkbaar met Rotterdam), Gouda (vergeUjkbaar met Leiden), Katwijk en Haarlem (samen enigszins vergelijkbaar met Tilburg). De opzet entijdsplanningvan de effect-evaluatie wordt in onderstaand schema (2.1) weergegeven. Het aantal deelnemers voor de voormeting zou in totaal 500 zijn, voor de nameting in totaal 400 en voor de foUow-up meting zouden in totaal 200 deelnemers worden benaderd.
TNO rapport PG 97.025 Schema 2.1
Geplande opzet van de effectevaluatie van 'Goed Oud Worden' in 1996
januari/februari
oktober/november
september
EXPERIMENTELE GROEP Voonneting n=200
Programma
n=100
Nameting n=200 n=100
Follow-up meting (4-6 maanden) n=200
CONTROLEGROEP Voonneting n=100 n=100
Programma
Nameting n=100
Voor deze opzet is gekozen om praktische redenen. Een voUedig gerandomiseerd onderzoeksdesign was onhaalbaar. Hierbij kan worden opgemerkt dat in de testfase wel gewerkt is met een gerandomiseerd experiment Het ging dit keer echter om een quasi-experimenteel onderzoek met een semi-gecontroleerd design, waarbij het in de bedoeUng lag om 'Goed Oud Worden' zoveel mogelijk in de nataurlijke setting mt te voeren. Dit betekende dat de werving en uitvoering door derden werd geregeld, waarbij geen onderzoek kon worden verricht om vervolgens nog een halfjaar te wachten met de uitvoering van het programma. Ook konden ons inziens de organisatoren niet belast worden met de organisatie van te veel programma's tegeUjk. UiteindeUjk is gekozen voor een onorthodoxe oplossing waarbij een gedeelte van de onderzoeksgroep konfiingerenals een controlegroep ten opzichte van de foUow-up meting. Met dit design zou het toch mogeüjk zijn om te kijken of er sprake was van eventuele normale seizoensfluctaaties. Dat wil zeggen, dat we verwachtten dat de door ons te onderzoeken gedragingen in de loop van het jaar al nataurUjkenvijze zouden fluctaeren. Voor het voedingspatroon is dat het duideUjkste, in de herfst zijn er andere voedingsmiddelen beschikbaar dan in de winter, maar ook het bewegingsgedrag, veiUgheidsgedrag en doktersbezoek kunnen seizoensfluctaaties vertonen.
Telefonisch interview De effectevaluatie is, voorzover mogelijk, met behulp van telefonische interviews uitgevoerd. Hiertoe is gebrmk gemaakt van het CBS (1989) CATI systeem (= Computer Assisted Telephone Interview). Het voordeel van dit systeem is dat het minder arbeidsintensief en goedkoper is dan mterviews aan huis. Daarnaast kunnen de gegevens direct in de computer omgezet worden in een systeem dat gemakkelijk naar een statistisch programma zoals SPSSx (1990) kan worden omgezet
TNO rapport PG 97.025
iO
De organisatoren meldden vooraf aan potentiële deelnemers dat de kosten van deelname laag waren (flO,= per persoon) maar dat van hen medewerking werd gevraagd aan onderzoek door TNO. De namen en adressen van de deelnemers werden met hun toestemming doorgegeven aan de onderzoekers. Bij de start van ieder interview kon de deelnemer zonder verdere opgave van redenen medewerking weigeren. Schriftelijke vragenlijsten Volgens plan zouden bij een steelq)roef van 100 deelnemers uit de experimentele groepen schrifteUjke vragenlijsten afgenomen worden over aanpassingen in en om het huis en over voedingsgedrag. Dit werd gedaan om de lengte van de interviews te beperken en beter aan te sluiten bij de betreffende sessies van 'Goed Oud Worden'. De schrifteUjke vragenUjsten over veiUgheid en voeding zouden vóór de betreffende bijeenkomsten uitgedeeld en ingevuld en de volgende keer ingeleverd worden. De follow-up Ujsten voor aanpassingen in huis en het voedingsgedrag zouden opgestaurd worden naar de respondenten die de ingevulde lijsten in een antwoordenveloppe terag zouden kunnen staren. De schrifteUjke vragenUjst over aanpassingen in huis werd opgesteld door de Stichting Consument en VeiUgheid. In deze checkUst kon worden aangegeven welke aanpassingen in huis men van plan was te maken en welke al uitgevoerd waren. Bij de eerste 100 deelnemers zouden deze vragenlijsten vóór de voorüchtingssessie over veiUgheid afgenomen worden. De foUow-up zou na 4 tot 6 maanden plaatsvinden. Ook hier zou volgens plan gewerkt worden met een controlegroep ter vergeUjking met de follow-up meting. De schrifteUjke vragenUjst over voeding betrof een voedingsftequentie-dagboek ontwikkeld door TNO Voeding. Deze Ujst zou bij 100 deelnemers vóór de sessie over voeding afgenomen en na 4 tot 6 maanden herhaald worden. Een groep van 100 deelnemers die in het najaar zou starten met het programma,
zou
dienen
als
controlegroep
en
gevraagd
worden
om
eveneens
een
voedingsfiequentievragenlijst in te vullen. Het daadwerkeUjke veiUgheidsgedrag in en om de woning, met name weUce maatregelen men heeft genomen om ongevallen te voorkomen, wordt als apart onderwerp beschreven in hoofdstuk 5 van dit rapport. Het daadwerkeUjk
voedingsgedrag is gemeten met behulp van een speciale
voedingsfrequentievragenUjst Deresultatenstaan beschreven in hoofdstuk 6. Gepland tijdschema voor project 'Goed Oud Worden in de tweede fase Voorbereidingsfase oktober 1995 -januari 1996: - contacten leggen met organisaties in de beoogde steden; - afspraken met deelnemende organisaties maken; - schrijven leidraden organisatoren, MBvO-docenten, senior-voorUchter;
TNO rapport PG 97.025
n
- bewerken informatiemap voor de deelnemers; - begeleiden van de werving van de deelnemers (folders en affiches maken); - voorbereiden telefonische interviews (ontwikkelen vragenUjst, training interviewers); - voorbereiden schrifteUjke vragenUjsten over voeding en veiUgheid in en om het huis (in samenwerking met TNO Voeding en Stichting Consument en VeiUgheid); - verzenden benodigde materialen aan organisatoren, MBvO-docenten en senior-voorlichters; - training MBvO-docenten voor het SMILE programma. Onderzoeksfase januari 1996 - november 1996: - voormetingen door telefonische interviews (n= 500) en schrifteUjke vragenUjsten over voeding en veiligheid in en om het huis (n=100); - uitvoeren van in totaal 20 programma's op 8 verschiUende lokaties; - nametingen door telefonische interviews (n=400); - foUow-up metingen door telefonische interviews (n=200) en schrifteUjke vragenUjsten over voeding en veiUgheid in en om het huis (n=100). Meting van voeding en veiUgheid bij controlegroep (n=100). Afrondingsfase november - december 1996: - verwerking gegevens telefonische interviews en vragenUjsten voeding en veiUgiheid in en om het huis; - afronden project met schrifteUjke verslaglegging en presentatieresultatenop een symposium. Uiteindelijk is het gehele project vrijwel volgens plan uitgevoerd. De uiteindeUjke respons wordt beschreven in hoofdstuk 3. Alle bij het project betrokkenen (exclusief de deelnemers) ontvingen op geregelde tijden een nieuwsbrief met informatie over de voortgang. Ter infonnatie van de deelnemers is de laatste nieuwsbrief uitgebracht als een speciale editie waarin deresultatenbeschreven stonden en aan alle deelnemers verstaurd (zie bijlage 2 voor de nieuwsbrieven). Op 11 december 1996 vond in Leiden een symposium plaats waarbij de ervaringen met 'Goed Oud Worden' en de eerste resultaten werden gepresenteerd (Westhoff e.a., 1996).
2.3
Variabelen
In het hierna volgende overzicht wordt in het kort weergegeven weUce variabelen zijn gemeten tijdens de voormeting, de nameting en de follow-up (voor details, zie bijlage 3,4,5).
TNO rapport PG 97.025
12
Achtergrond variabelen Er zijn vragen opgenomen over leeftijd, sexe, burgeUjke staat, opleiding, inkomsten en de huidige woonsituatie (Arts e.a., 1995). In de nameting en de foUow-up metingen zijn deze vragen weggelaten omdat hierin geen verandering werd verwacht Algemene gezondheid (zie ook informatie in hoofdstuk 4) De RAND-36 is een multi-dimensionale gezondheids vragenlijst (Ware & Sherboume, 1992), die vertaald is in het Nederlands (Van der Zee & Sanderman, 1993). De RAND-36 bevat verschiUende schalen waarvan er enkele in het onderzoek opgenomen zijn. Dit waren de schalen voor mentale gezondheid, vitaliteit, pijn, algemene gezondheidsbeleving en gezondheidsverandering. Om een indrak te krijgen van eventuele eenzaamheid is daarover één vraag toegevoegd aan de algemene gezondheidsbeleving ("Uc voel mij eenzaam"). Klachten Vanuit de klachtenüjst SCL-90 (ArindeU en Ettema, 1986) zijn items opgenomen die te maken kunnen hebben met het ouder worden of die problemen kunnen veroorzaken met beweging en mobiliteit Voorbeelden zijn items over incontinentie, pijnUjke spieren en gewrichten, horen en zien. Dezelfde Ujst (uitgezonderd hoofdpijn en slecht zien of horen die bij de nameting per abuis waren weggelaten) werd in de nameting en foUow-up meting gehanteerd. Ziekten en aandoeningen + bezoek huisarts/specialist Met welke chronische ziekten of aandoeningen de doelgroep te kampen heeft, is door middel van een gedeelte uit de CBS-üjst 'chronische ziekten' geïnventariseerd (König-Zahn e.a., 1994). Daarnaast is bij de aanwezigheid van een ziekte of aandoeningen het huisarts- of speciaUstenbezoek in de afgelopen 6 weken nagevraagd. Deze vragenUjst is herhaald tijdens de foUow-up meting, waarbij het vóórkomen van een ziekte en bezoek van de huisarts of speciaUst hiervoor over de periode na het 'Goed Oud Worden' programma (4-6 maanden) is geïnventariseerd. Hiermee kan een eventaele verandering in medische consumptie (in dit geval huisartsen of specialisten bezoek) worden gesignaleerd. Als aanvullende informatie is gevraagd naar een eventaele griepvaccinatie. Veiligheid in en om het huis De telefonische vragen over de veiUgheid in en om het huis zijn op basis van een bestaande lijst van de Stichting Consument en VeiUgheid samengesteld. De vragen betreffen een periode van 1 maand en worden in de foUow-up metmg herhaald. Het betreft vragen over vallen, de ruimte waarin dat gebeur-
TNO rapport PG 97.025
75
de, de aanleiding en de medische behandeling. Verder is gevraagd naar onveilige sitaaties in huis (bijvoorbeeld het laten slingeren van spullen op de trap).
Gedragsverandering (ASE model) Voor het meten van de attitade, sociale normen, eigen-effectiviteit en intentie werden per gedraging speciale vragen opgesteld. Het betrof vragen over lichaamsbeweging, voeding, en veiligheid. Voorbeelden zijn: "Hoeveel voordeel denkt u dat bet u op kan leveren als u meer lichaamsbeweging zou nemen dan u nu doet?" (attitade), "Hoe denkt u dat mensen uit uw naaste omgeving zuUen reageren als u bewuster op uw voedingsgewoonten gaat letten?" (sociale norm), "Denkt u dat het u zal lukken aanpassingen in huis te maken?" (eigen-effectiviteit) en "Bent u van plan meer aan lichaamsbeweging te gaan doen?" (intentie).
OECD-indicator voor lichamelijke beperkingen Voor het meten van gevolgen van gezondheidsproblemen is de zogenaamde OECD-indicator langdurige beperkingen geschikt (McWhinnie, 1981). De items hebben betrekking op communicatie, zelfredzaamheid en bewegingsvrijheid. Er werden op korte termijn geen veranderingen op dit gebied verwacht, in de nameting zijn deze vragen niet herhaald. Deze vragen werden in de foUow-up meting nogmaals gesteld om eventaele veranderingen te kunnen beschrijven.
Fysieke activiteit Als indicator voor de fysieke activiteit zijn vragen opgenomen over het patroon van Uchaamsbeweging. Ze zijn afkomstig uit de vragenUjst voor Uchameüjke activiteit van Voorrips e.a. (1991), die speciaal ontvwkkeld is voor ouderen. Voorrips e.a. rapporteerden een goede betrouwbaarheid vergeleken met een dagboek en met een pedometer (respectievelijk r=0.78 en r=0.72). Ook de test-hertest betrouwbaarheid was goed (Spearman correlatie 0.89). De gebieden huishoudeUjke activiteit en sportieve activiteit werden in het interview opgenomen. De vrije-tijds activiteiten werden niet nagevraagd, omdat uit eerdere ervaringen met deze Ujst bekend was dat de laatstgenoemde activiteiten bij ouderen meestal kaarten en borduren betroffen, met een lage Uchameüjke activiteit (Hopman-Rock, 1994). De huishoudeUjke activiteit is nagegaan met 8 specifieke vragen. De sportieve activiteit is nagegaan door vragen te stellen over de drie meest beoefende 'sporten'. Alleen de eerste twee sporten zijn, conform de handleiding, in de analyses meegenomen. De interviewers legden uit dat wandelen en fietsen zonder een bepaald doel ook tot de sporten konden worden gerekend. De intensiteit en de duur in uren per week en maanden per jaar is gescoord en door middel van wegingsgetaUen (Voorrips e.a., 1991) in een objectieve fysieke activiteitsscore omgezet De vragen zijn in de foUow-up meting herhaald.
TNO rapport PG 97.025
14
Afsluiting van het interview Aan het eind van het interview was een open vraag op genomen, waarin de deelnemer eventaele opmerkingen over het interview konden maken. Tevens kon de interviewer zelf eventaeel opvallende factoren en detijddie het interview in beslag nam noteren. De variabelen in de schrifteUjke vragenUjsten over veiUgheid en voeding worden besproken in respectievelijk hoofdstak 5 en 6.
2.4
Statistische analyse
Voor de beschrijving van achtergrondvariabelen (demografische variabelen, klachten en aandoeningen en beperkingen) is gebruik gemaakt van frequentieUjsten en kraistabellen. De voor- en nametingen werden evenals de foUow-up meting geanalyseerd met multivariate variantieanalyses voor heAaalde metingen (SPSSx: MANOVA met 'repeated measures'), voor zover het variabelen op interval niveau betrof, en van Wilcoxon- en Friedman toetsen als bet ordinale variabelen betrof. Er is getoetst voor de hypothese dat het gedrag in de gewenste richting veranderde. Hierbij werd een eenzijdige overschrijdingskans van 0.05 aangehouden. Als de hypothese was dat er geen verschillen zouden zijn werd twee-zijdig getoetst Bij dichotome variabelen (bijvoorbeeld of een veiügheidsmaatregel wel of niet is genomen) is met een McNemar toets getest (binomiale verdeUng) of er verschil wastassende eerste en de tweede meting bij de verschillende respondenten. Voor de vergeUjking van de experimentele- met de controlegroep werd gebraik gemaakt van variantieanalyse en t-testen en voor ordinale variabelen van Mann-Whitaey en Kraskal-WaUis toetsen. Van te voren werd vastgesteld of er verschiUen waren in demografische variabelen tassen de twee groepen, waarvoor vervolgens gecorrigeerd werd. Daar waar vergeUjkingen werden gemaakt met elders onderzochtereferentiegroepen,werd 2-zijdig getoetst met behulp van t-testen en chikwadraat. Bij alle andere toetsten waar niet direct een hypothese over de richting van het verschil voorhanden was, is eveneens 2-zijdig getoetst Het ASE model is getoetst met stapsgewijze regressieanalyses (p-in 0.05, p-out 0.10). De totale proportie door het model verklaarde variantie werd gerapporteerd alsmede de partiële correlaties van de voorspellende (significant bijdragende) variabelen met de afhankeüjke variabelen. Als afhankeUjke variabelen zijn de intentie, de intentieverandering, het gedrag en de gedragsverandering bestadeert (voor zover deze variabelen beschikbaar waren). Bij de onafhankeUjke variabelen werden tevens
TNO rapport PG 97.025
_ _ ^
11
leeftijd (in jaren), sexe (l=man, 2=vrouw) en opleidingsniveau (l=hoogste opleiding, 6= laagste opleiding, zie tabel 3.1) meegenomen.
TNO rapport PG 97.025
3.
16
BESCHRIJVING VAN DE ONDERZOEKSGROEP
M. Hopman-Rock en M.H. Westhoff TNO Preventie en gezondheid 3.1
Respons- en non-respons
In totaal zijn er uiteindeUjk in 8 verschiUende gemeenten 21 'Goed Oud Worden' programma's uitgevoerd. Het betrof de volgende gemeenten: Rotterdam (6x in het voorjaar). Leiden (3x in het voorjaar), Tilburg (3x in het voorjaar), Vlaardingen (lx in het voorjaar), Utrecht (4x in het najaar), ICatwijk (lx in het najaar), Gouda (2x in het najaar), Haarlem (lx in het najaar). Het gemiddelde aantal deelnemers was 22 per programma, tn totaal gaven zich 448 ouderen op. Bij de voonneting zijn 390 interviews afgenomen (respons 87%). Degenen die wel en niet meededen aan het eerste interview zijn wat betreft leeftijd en sexe vergeleken, hierait bleek dat van de non-respons 78% vrouw (chi=0.67, df=l, p=0.41; geen significant verschil met deresponsgroep) was en de gemiddelde leeftijd 73 jaar (SD 5.9; t=-0.62, p=0.53, geen significant verschil met deresponsgroep) was. Bij het tweede interview hadden er 4 mensen geen tijd, 3 waren er ziek en 61 mensen konden telefonisch niet worden bereikt (vooral i.v.m vakanties). Bij de herfstgroepen weiden niet aUe deelnemers nagemeten omdat het onderzoek stopte in verband met de voorbereiding voor het geplande symposium in december. Tijdens de tweede meting werd tevens een procesevaluatie uitgevoerd. In totaal deden hieraan 303 mensen mee (zie hoofdstuk 7). Alleen degenen die 3 of meer bijeenkomsten van 'Goed Oud Worden' hadden meegemaakt werden vervolgens voor de effectevaluatie nameting verder ondervraagd. Uiteindelijk waren dat 269 personen. Bij het derde interview wilden 23 mensen niet meer meedoen (de meesten door geen tijd of geen zin) en 24 mensen konden telefonisch niet worden bereikt Enkele groepen die laat in de lente waren gestart kregen geen foUow-up meting omdat de tijd die was verstreken tot september nog te kort werd bevonden. Bij de nametingen zijn in totaal 293 deelnemers geïnterviewd (aUen met minstens 3 bezochte bijeenkomsten) en bij de foUow-up 196. De uiteindelijke respons is weergegeven in het volgende schema (3.1).
TNO rapport PG 97.025 Schema 3.1
n Gerealiseerde respons bij de effectevaluatie van 'Goed Oud Worden' in 1996
januari/februari
september
oktober/november
EXPERIMENTELE GROEP Voormeting Programma n=193 n=41
Nameting Follow-up meting (4-6 maanden) n=175 n=196 n=26 CONTROLEGROEP Voormeting n=156
Programma
Nameting n=68
Indien dit schema wordt vergeleken met de geplande opzet zoals weergegeven in schema 2.1, dan zien we dat de groep met 3 metingen volgens plan bijna 200respondentenhad. De nametingsgroepen waren iets kleiner dan verwacht doordat er uitval was i.v.m. vakanties (juni, juU) en omdat in november met de interviews is gestopt. Verder waren de groepen in de herfst wat later gestart dan verwacht en hadden gemiddeld wat minder deelnemers.
3.2
Demografische variabelen, gezondheid en beperkingen van de respondenten
In tabel 3.1 wordt een overzicht gegeven van de demografische variabelen, de gezondheid en de beperkingen van aUe deelnemers bij de voormeting, nameting en foUow-up. Voor iedere groep is voor de gezondheid en beperkingsvariabelen de waarde bij de voormeting aangegeven.
TNO rapport PG 97.025
18
Tabel 3.1 Demografische variabelen, gezondheid (bij voormeting) en beperkingen (bij voormeting) van de respondenten
Variabele:
Voonneting (n=390)
Nameting (n=269)
Follow-up (n=196)
Leeftijd in jaren (gem, SD)
72.3(6.0)
71.3(5.8)
71.0(5.8)
Geslacht (% vrouw)
82%
80%
76%
Burgelijke staat (gehuwd) samenwonend gescheiden weduwe/weduwnaar nooit samengewoond
41% 6% 47% 5%
43% 6% 46% 5%
43% 8% 45% 4%
Opleiding Universiteit, HBO Gymnasium, VWO, HBS, MMS MBO, HAVO, HBS (3 jaar) ULO, MULO, MAVO LBO Lagere school
3% 5% 20% 24% 20% 28%
4% 4% 19% 25% 20% 29%
4% 4% 17% 25% 23% 27%
Andere inkomsten naast AOW? (% ja)
70%
67%
68%
39% 51% 6%
42% 50% 5%
38% 54% 6%
3%
3%
2%
Subjectieve gezondheid slecht of matig
27%
28%
24%
Aantal klachten waanzin tamelijk veel of heel erg hinder (9 maximum)
0.6 (1.0); min. 0, max. 6
0,7 (1.0); min. 0, max. 6
0.6 (0.9); min. 0, max. 4
Doktersbezoek in laatste 6 weken (gemiddelde, SD, min., max.)
0.9 (1.3); min. 0, max. 15
0.9 (1.0); min. 0, max. 7
0.8 (1.0); min. 0, max 7
Moeite met horen
40%
-
41%
Moeite met zien
17%
-
16%
Moeite met kauwen
34%
-
30%
Moeite met tillen
44%
•
36%
Moeite met bukken
38%
-
35%
Moeite met aankleden
6%
Moeite met lopen?
21%
Woonsituatie huis/fiat met verdiepingen huis/flat gelijkvloers serviceflat/aanleunwoning inwonend anders
3% -
18%
32% Moeite met verplaatsen (o.a. via trap)? 38% noot: Beperkingen gemeten met de OECD indicator; de groepsaantallen zijn gebaseerd op valide waarden voor de variabele 'subjectieve gezondheid'. Respondenten bij de nameting hebben minstens 3 bijeenkomsten van het programma bijgewoond.
TNO rapport PG 97.025
19
Uit de gegevens uit tabel 3.1 blijkt dat de gemiddelde leeftijd van de deelnemers iets boven de zeventig jaar was (de jongste was 59 jaar en de oudste 89 jaar). De meesten waren van het vrouweUjk geslacht met een lagere of middelbare opleiding. Het grootste gedeelte van de deelnemers (70%) had naast de AOW nog andere inkomsten. Meer dan de helft woonde geUjkvloers. Voor de demografische variabelen is zoals uit de tabel blijkt geen selectie opgetreden (het zou bijvoorbeeld mogeüjk geweest zijn dat relatief oudere deelnemers selectief minder aan de follow-up meting hadden meegedaan). Tevens is geen selectie opgetreden op subjectieve gezondheid of aantal klachten. De deelnemers bezochten gemiddeld 1 keer per zes weken een huisarts of speciaUst De gezondheidseffecten van het programma komen in het volgende hoofdstuk aan de orde. Tenslotte is in tabel 3.1 een beschrijving gegeven van de Uchameüjke beperkingen van de deelnemers. Hieruit bhjkt dat een flinke groep (ongeveer 40%) moeite had met horen,tillen,bukken en verplaatsen (onder meer traplopen). Ook wat betreft beperkingen is er geen selectie opgetreden. In tabel 3.2 worden dezelfde variabelen als in tabel 3.1 weergegeven maar dan voor de experimentele groep en de controlegroep. De experimentele groep bevat aUe deelnemers waarvan een follow-up meting is gedaan (en die meer dan drie bijeenkomsten hebben bijgewoond). De controlegroep onderging de voormeting vanaf de maand september.
TNO rapport PG 97.025
20
Tabel 3.2 Demografische variabelen, gezondheid en beperkingen van de respondenten in de experimentele groep en de controlegroep (beide bij voonneting). Variabele:
Experimenteel (n=193)
Controle {n=156)
Leeftijd in jaren (gem, SD)
71.0(5.8)
73.6(6.0)
Geslacht (% vrouw)
76%
89%
Burgelijke staat (gehuwd) samenwonend gescheiden weduwe/weduwnaar nooit samengewoond
43% 8% 45% 4%
38% 5% 49% 8%
Opleiding Universiteit, HBO Gymnasium, VWO, HBS, MMS MBO, HAVO, HBS (3 jaar) ULO, MULO, MAVO LBO Lagere school
4% 4% 17% 25% 23% 27%
3% 6% 21% 26% 15% 29%
Andere inkomsten naast AOW? (% ja)
68%
76%
38% 54% 6%
40% 49% 6%
2%
6%
Subjectieve gezondheid slecht of matig
24%
29%
Aantal klachten waarvan tamelijk veel of heel erg hinder (9 maximum)
0.6 (0.9), min. 0, max. 4
0.6 (1.0), min. 0, max. 5
Doktersbezoek in laatste 6 weken (gemiddelde, SD, min., max.)
0.8 (1.1), min. 0, max. 7
1.0 (1.6), min. 0, max. 15
Moeite met horen
41%
39%
Moeite met zien
16%
19%
Moeite met kauwen
30%
39%
Moeite met tillen
36%
56%
Moeite met bukken
35%
42%
Moeite met aankleden
3%
8%
Moeite met lopen
18%
23%
Moeite met verplaatsen (o.a. via trap)
32%
44%
Woonsituatie huis/flat met verdiepingen huis/flat gelijkvloers sen/iceflat/aanleunwoning inwonend anders
noot: Beperkingen gemeten met de OECD indicator; de groepsaantallen zijn gebaseerd op valide waanden voor de variabele 'subjectieve gezondheid'.
Bij vergeUjking blijkt dat de controlegroep gemiddeld een wat hogere leeftijd had (t=-4.11, p<0.001) en meer vrouwen telde (chi=9.8, df=l, p=0.002). De controlegroep had meer moeite met het tillen van een voorwerp (Mann-Whimey, Z=-3.8, p<0.001). Ook had de controlegroep wat meer problemen met
TNO rapport PG 97.025
2J
aan- en uitideden (Mann-Whitaey, Z=-1.9, 2-zijdig p=0.05) en traplopen (Mann-Whitaey, Z=-2.2, 2zijdig p=0.02). We namen op grond van deze resultaten aan dat de experimentele groep en de controlegroep vooral van elkaar verschilden wat betreft sexe en leeftijd (we dachten dat vrouwen wat moeiüjker tilden en ouderen meer problemen met traplopen zouden hebben). Dit werd inderdaad bevestigd: derelatiefoudere deelnemers (leeftijd boven het genüddelde) hadden meer problemen met traplopen (chi=18.3, df=3, 2-zijdig p<0.001) en vrouwen tilden moeiüjker (clii=26.6, df=3, 2-zijdig p<0.001), na correctie verdwenen deze verschiUen. Voor sexe en leeftijd zal in de analyses waarbij beide groepen worden vergeleken, worden gecorrigeerd.
TNO rapport PG 97.025 4.
22
RESULTATEN VAN DE EFFECTEVALUATIE GEZONDHEIDSGEDRAG
M. Hopman-Rock en M.H. Westiioff TNO Preventie en Gezondheid In dit hoofdstuk worden de resultaten van de effectevaluatie beschreven. Achtereenvolgens komen de effecten op de gezondheid en het daadwerkeUjk gedrag aan de orde, de determinanten van de intentie tot de uitvoering van het gedrag en de determinanten van gedragsverandering. Vervolgens worden eventaele gedragsveranderingen zoals bij de foUow-up gemeten, vergeleken met een controlegroep.
4.1
Effecten van 'Goed Oud Worden' op de gezondheid
In deze paragraaf worden achtereenvolgens deresultatenvan het onderzoek gericht op de gezondheid, griepvaccinatie en aanwezigheid van Uchameüjke beperkingen beschreven. Gezorutheid Het effect van het programma op de gezondheid is gemeten met behulp van het multi-dimensionaal meetinstrament RAND-36 (Ware & Sherboume, 1992). Er is beperkt onderzoek gedaan naar de psychometrische kwaUteit van de RAND-36. Brazier e.a. (1992) vonden een goede interne consistentie en StabiUteit. Verder zijn er aanwijzingen voor een goede constractvaUditeit De Nederlandse versie van de RAND-36 is vaUde, betrouwbaar en een gevoelige maat voor de gezondheid (Van der Zee & Sanderman, 1993). In het huidige onderzoek zijn schalen opgenomen voor algemene gezondheidsbeleving, gezondheidsverandering, pijn, vitaUteit en de mentale gezondheid. De schaalscores van de RAND-36 zijn getransformeerd naar een 100 puntsschaal, waarbij een hogere score duidt op een betere gezondheidstoestand. Het sociaal functioneren is belangrijk voor het welbevinden van de ouderen. De deur niet meer uit kunnen gaan, geen bezoek krijgen of aUeen overblijven is voor veel ouderen beangstigend. Het groepsgerichte prognunma zou een effect op het sociaal functioneren van mensen kunnen hebben. Om hiervan een indruk te krijgen is één extra vraag over eenzaamheid toegevoegd ('ik voel mij eenzaam'), met als antwoordcategorieën 'volkomen juist (=1)', grotendeels juist, 'weet ik niet', 'grotendeels onjuist' en 'volkomen onjuist (=5)'.
TNO rapport PG 97.025
23
Een ander onderzoeksitem is de griepvaccinatie die met name in de wintermaanden wordt geïndiceerd om de Uchameüjke weerstand te verhogen. Voor oudere mensen met chronische aandoeningen zoals hart- en longziekten of suikerziekte is het effect van de griepvaccinatie voldoende bewezen (Sprenger e.a., 1992. In Nederland wordt door de Gezondheidsraad aanbevolen in ieder geval derisicogroepente vaccineren. Er bestaat echter discussie of een griepvaccinatie voor alle ouderen noodzakelijk is. In een aantal stadies is aangetoond dat de griepvaccinatie bij ouderen de morbiditeit beperkt en kosteneffectief is. Zo bUjkt uit een stadie van Govaert e.a. (1994) dat bij ouderen boven de 60 jaar de kans op griep met 50% kan worden verminderd door de vaccinatie. Volgens de standaard 'Influenza en influenzavaccinatie' van het NHG (Nederlands Huisartsen Genootschap; 1993) zijn er nog onvoldoende wetenschappelijke bewijzen om een vaccinatie aan te bevelen voor alle personen van 65 jaar en ouder. Door de Gezondheidsraad wordt echter met ingang van 1996 een vaccinatie ook aanbevolen voor aUe 65-plussers. Veel huisartsen adviseren een griepvaccinatie, omdat ouderen door hun leeftijd en verminderde reserves extra risico lopen op compUcaties bij een griep. In de voorüchtingssessie over Uchameüjke weerstand komt dit onderwerp aan de orde. Er is gevraagd of de deelnemers het jaar voorafgaand aan het programma (1995) een griepvaccinatie hadden ontvangen. Bij de foUow up meting is gevraagd of zij voor het komende najaar (1996) van plan waren om zich te laten vaccineren. Er is onderscheid gemaakt in het effect op de gezondheid direct na het programma (voormeting nameting) en na 4 tot 6 maanden (voormeting - foUow-up meting). Er is getoetst met als hypothese dat het programma positieve effecten op de gezondheid heeft Tabel 4.1 Effecten op de gezondheid zoals gemeten met de RAND-36 (gemiddelden en standaarddeviaties van de schaalscores) Subschalen RAND-36
mentale gezondheid vitaliteit pijn algemene gezondheidsbeleving gezondheidsverandering
Voormeting
Nameting
Manova, 1-zijdig
Follow up meting n=173
Manova, 1-zijdig
n=264
n=264
77.1(18.6) 65.0(21.5) 73.9(26.1) 69.2(19.1) 48.6(12.5)
Referentiegroep* n=118
76.7(17.7) 66.9(18.9) 76.0(26.2) 68.3(19.7)
p=0.68 p=0.04 p=0.08 p=0.82
78.0(19.4) 68.9(22.4) 74.7(30.3) 69.1(20.0)
p=0.31 p=0.28 p=0.79 p=0.16
75.9(17.3) 64.2(22.0) 74.8(28.0) 60.1(23.9)
53.3(12.2)
p<0.001
47.2(16.5)
p=0.99
46.8(20.5)
* Bron referentiegroep (65-75 jaar) Rand-36; Van der Zee & Sandennan, 1993 noot: hoe hoger de score des te beter de gezondheid
Uit tabel 4.1 blijkt dat de onderzoeksgroep bij de voormeting op aUe schalen met uitzondering van pijn, hogere gemiddelde waarden scoorden dan eenreferentiegroep.Met 2-zijdige t-testen is gekeken naar verschiUen tassen de referentiegroep en de waarden bij de voormeting. Hierait bleek alleen een significant verschil op de algemene gezondheidsbeleving: die was voor de 'Goed Oud Worden' groep
TNO rapport PG 97.025
hoger
24
(t=3.6, p<0.001). Het is mogelijk dat bij de werving van deehiemers voor een gezond-
heidsbevorderend programma zoals 'Goed Oud Worden' een groep mensen is geïnteresseerd die zich relatief gezond voelden.
Zowel direct na afloop van het programma als na 4 tot 6 maanden zijn er geen veranderingen in de mentale gezondheid en de algemene gezondheidsbeleving. Een mogelijke oorzaak is dat de respondenten reeds vrij hoge scores bij de voonneting hadden. Op de andere schalen werden wel effecten gevonden. Men voelde zich direct na het programma vitaler (F= 3.30, p=0.04). Na 4 tot 6 maanden is de gemiddelde vitaUteit wel nog toegenomen, maar er wordt geen significantie meer bereikt Indien de referentiegroep wordt vergeleken met de foUow-up metingen bUjkt dat de vitaUteit van de 'Goed Oud Worden' groep ten opzichte van de referentiegroep echter is toegenomen (t=1.8, p=0.04). Hier hebben we dus waarschijnUjk te maken met een effect van het programma. Direct na het programma was er een trend voor de pijnscore (F=2.03, p=0.08) die wijst op een vermindering (de score neemt dan toe) van pijn (zie tabel 4.1). Na 4 tot 6 maanden werd er geen verschil in pijn meer gevonden. Een zelfde patroon is te zien bij de schaal gezondheidsverandering. Men voelde zich direct na afloop van het progranuna gezonder (F=18.79, p<0.001), echter na 4 tot 6 maanden bhjkt dit effect te zijn weggeëbd. Uit tabel 4.2 bUjkt dat dhect na het programma er een trend is die wijst op een afiiame van eenzaamheid (Wilcoxon Z=-1.4, 1-zijdig p=0.08). Na 4 tot 6 maanden voelden de respondenten zich minder eenzaam in vergeUjking met de voormeting (Friedman, Chi=9.9, df^2,1-zijdig p=0.003).
Tabel 4.2 Effect op eenzaamhekl (gemiddelde en standaarddeviatie) Voomieting
eenzaamheid
Nameting
n=263
n=263
3.9(1.5)
4.0(1.4)
Wilcoxon
Follow-up
Friedman
1-zijdig
meting
1-zijdig
n=173 p=0.08
4.2(1.3)
psO.003
noot: hogere scores dulden op minder eenzaamheid (5 = maximum) Conclusie op basis van deze resultaten is dat op korte termijn gezondheidseffecten zijn gevonden, maar dat enige tijd na afloop van het programma de effecten uitdoven. Eén van de mogeUjke oorzaken is dat een deel van de deelnemers na afloop van het programma nog geen vervolgactiviteiten ondememen. Zij vallen kennelijk terag in hun oude leefpatroon. Om de gezondheidseffecten te behouden, is het van essentieel belang om vervolgactiviteiten te organiseren en de deelnemers te stimuleren hieraan deel te nemen.
TNO rapport PG 97.025
25
Griepvacciruitie In het najaar van 1995 heeft 41,1% van aUerespondentenaan 'Goed Oud Worden' een griepvaccinatie gehad (zie tabel 4.3). Na het programma is meer dan de helft van derespondenten(53.7%) van plan een griepvaccinatie te nemen voor het najaar van 1996. Van de deelnemers (n=112) die in 1995 geen griepvaccinatie ontving, waren 24 respondenten (22%) bij de follow-up meting wel van plan zich te laten vaccineren voor het najaar van 1996. Slechts 1 respondent was na een vaccinatie in 1995, in 1966 niet meer van plan een griepvaccinatie te nemen. Voor de risicogroepen lagen deze percentages iets hoger. Voor de respondenten met een ernstige hartkwaal of - infarct, CARA of suikerziekte blijkt dat 57.9% in 1995 een vaccinatie had ontvangen (zie tabel 4.4). Van derisicogroepdie in 1995 nog geen griepvaccinatie had ontvangen (n=16), was 31.3% dit in 1996 wel van plan. rabe/4.3 Aantallen en percentage griepvaccinatie griepvaccinatie in najaar 1995
griepvaccinatie van plan in najaar 1996 (n=190)
(n=190) ja
78(41.1%)
102(53.7%)
nee
112(58.9%)
88(46.3%)
Tabel 4.4 Aantallen en percentage griepvaccinatie voor risicogroepen (met eer1 emstige hartkwaal of - infarct, CARA of suikerziekte) griepvaccinatie in najaar 1995
griepvaccinatie van plan in najaar 1996 (n=38)
(n=38) ja
22(57.9%)
27(71.1%)
nee
16(42.1%)
11 (28.9%)
Lichamelijke beperkingen Om de Uchameüjke beperkingen van derespondentente meten, is gebraik gemaakt van de OECDindicator voor langdurige beperkingen. In tabel 3.1 zijn de percentages van de items horen, zien, kauwen, tiUen, bukken, aan- en uitkleden, lopen en verplaatsen af te lezen voor de verschiUende groepen. In onderstaande tabel 4.5 zijn de percentages van de verschiUende items van de OECDindicator bij de voormeting vergeleken met gegevens van de Gezondheidsenquête van het CBS (19831985). Hierin zijn de percentages 'zonder moeite' (dus zonder functiebeperking) opgenomen. De 'Goed Oud Worden' groep gaf alleen meer beperkingen aan dan de referentiegroep bij het item 'boren'. Op de gebieden zien, kauwen en lopen is de groep minder beperkt dan de referentiegroep.
TNO rapport PG 97.025
26
Tabel 4.5 Percentages op de items van de OECD-indicator ('zonder moeite'), vergelijking met een refentiegroep. voormeting
referentiegroep'
(n=390)
(personen a 65 jaar)
horen (gesprek groep)
60%
73%**
zien (kleine letters lezen)
83%
78%**
kauwen
66%
55%**
tillen
56%
61%
bukken
62%
67%
aan- uitkleden
94%
92%
lopen
79%
62%**
verplaatsen (via trap)
62%
65%
' referentiegroep Gezondheidsenquête 1983-1985 (van Sonsbeek, 1988);** statistisch significant verschillend van de GOW groep (chikwadraat 2-zijdig).
Bij vergelijking tassen de voormeting en de follow-up meting bUjkt er geen effect te zijn voor het percentagerespondentendat aangeeft 'geen moeite' te hebben met de genoemde items. Respondenten die bij de voonneting 'grote moeite' hadden met lezen, kauwen, het dragen van 5 kilo en het aan- en uit kleden, hadden dit bij de follow-up meting eerder nog wat meer dan minder. De deehiemers hadden bij de foUow-up meting minder problemen met bukken dan bij de voormeting; dit is echter net niet significant (n=192, Z= -1.39, p 1-zijdig =0.07). In ons onderzoek vonden we voor de subschaal 'bewegingsvrijheid' een Cronbach's alpha van 0.65, duidend op een matige betrouwbaarheid, en 0.82 voor de subschaal 'zelfiedzaamheid'. Deze laatste schaal is dus wel betrouwbaar, maar er werd«i geen effecten op geconstateerd. In König-Zahn e.a. (1994) wordt de OECD-indicator die door ons voor het bepalen van Uchameüjke beperkingen werd gebraikt, besproken. Dereproduceerbaarheidblijkt voor de OECD-indicator over een periode van 4,5 maand matig te zijn. Ondanks dat het instrament is ontwikkeld met als doel veranderingen te meten, Ujkt de OECD-indicator toch niet zo'n gevoelige maat voor het meten van verandering in Uchameüjke beperkingen. Uit de vergeUjking met de CBS groep blijkt dat de 'Goed Oud Worden' groep relatief weinig beperkingen heeft. Dit is in overeenstemming met de eerdere bevinding dat de groep qua gezondheid beter was dan eenreferentiegroepvan de RAND-36.
TNO rapport PG 97.025 4.2
27
Effecten van 'Goed Oud Worden' op gedrag
Het onderzoek was gericht op de effecten van het programma op vier soorten gedragingen: de fysieke activiteit, de voeding, het veiUgheidsgedrag en het doktersbezoek. Hieronder worden deresultatenper gedraging besproken.
4.2.1
Fysieke activiteit
De volgende beschrijving wordt gegeven met behulp van de Ujstfysiekeactiviteit (Voorrips e.a., 1991) zoals die is afgenomen bij de voormetingen en de follow-up. Achtereenvolgens worden de huishoudeUjke en de sportieve activiteiten beschreven. Specifieke resultaten over het SMILE programma zijn tevens te vinden in het hoofdstak over de procesevaluatie. Huishoudelijke activiteit Van de gehele groeprespondentenbij de voormeting (n=388) doet 80% altijd alleen of samen met de partner de üchte huishoudeUjke karweitjes, 4% doet nooit zuUc werk. Het zwaardere werk in huis doet 45% alleen of samen met de partaer en 26% doet dat nooit. 60% heeft een één-persoons huishouden en 37% een twee-persoons. 75% maakt meer dan 5 maal per week een maaltijd klaar en 12% doet dat nooit. 40% loopt bijna nooit trappen en 36% loopt tot 5 maal per dag een trap op en af. Als men ergens heengaat binnen de woonplaats gebeurt dat meestal per openbaar vervoer (35%), fiets (30%) of per auto (25%). De meeste respondenten doen 2 tot 4 maal per week boodschappen. De totale huishoudeUjke activiteit bleek (zoals de verwachting was) bij de foUow-up (genüddeld 1.9, SD 0.5) niet veranderd te zijn ten opzichte van de voonneting (gemiddeld 1.9, SD 0.4) (MANOVA, n=192; F=2.11, p 2-zijdig=0.15). Bij de oudste leeftijdsgroep (> 72 jaar was er een üchte afname van de huishoudelijke activiteit van gemiddeld 1.8 (SD 0.4) naar 1.7 (SD 0.4),(MANOVA, n=84; F=5.42, p 2-zijdig=0.02). De correlatie van de huishoudelijke activiteit met de leeftijd in jaren was bij de voormeting -.30 en bij de follow-up meting -.40. Sportieve activiteit Bijna de helft van derespondentenheeft het afgelopen jaar (vóór de voormeting) nietregehnatigaan 'sport' gedaan (48%). Door de interviewers wjis uitgelegd dat dit ook wandelen of fietsen 'zonder doel' kon zijn. Indien men niet sportte werd als redenen voomameUjk opgegeven dat men geen interesse meer had (37%) of het niet meer kon (35%). De door de actieverespondentenmeest beoefende sporten zijn: wandelen (23%),fietsenen zwemmen (beide 20%) en gymnastiek (12%).
TNO rapport
PG 97.025
28
Bij de follow-up meting ongeveer een halfjaar na 'Goed Oud Worden', gaven 160 mensen (82%) aan geregeld aan sport te doen (dit is een toename van 30% ten opzichte van de voormeting), waarvan 19% aangaf de oefeningen van 'Goed Oud Worden' te doen. Een opvallende andere nieuwkomer was de 'fitness' (n=3). Voor de sportieve activiteit bleek, over de gehele groep bekeken, het gemiddelde flink toegenomen te zijn (gemiddelde bij voormeting 2.6 (SD 4.5) en bij follow-up 4.6 (SD 6.2) (MANOVA, n=190 ;F=16.9,1-zijdig p<0.001). De totale sportieve activiteit varieerde van O tot maximaal 30 punten. Omdat de verwachting was dat de minst actieve helft (ingedeeld op grond van de waarde in de gehele groep bij voormeting) van de deelnemers het meeste baat zou hebben van het programma werd hiervoor apart getoetst*'. De toename was spectaculair: van gemiddeld 0.014 (SD 0.03) tot 4.3 (SD 6.7), (MANOVA, n=99 ;F=39.3, 1-zijdig p<0.001). Bij de meest actieve helft was geen toename in sportieve activiteit te bespeuren: bij de voormeting gemiddeld 5.5 (SD 5.2) en bij de foUow-up gemiddeld 5.1 (SD 5.5) (MANOVA niet significant). SMILE oefeningen Bij de nameting gaf 43% aan de SMILE oefeningen 2 tot 3 maal per week te hebben uitgevoerd en 25% deed dat zelfs 4 keer of meer. Na 4 tot 6 maanden geeft 60% van de deehiemers aan nog geregeld de SMILE oefeningen zelfstandig thuis uit te voeren. Het aantal oefeningen was dan gereduceerd tot een aantal oefeningen van het gehele programma. Dit waren met name de oefeningen met de armen en benen, waarschijnUjk omdat deze gemakkelijk tassen de dageUjkse bezigheden door kunnen worden uitgevoerd. De helft van derespondenten(49%) is naar aanleiding van 'Goed Oud Worden' meer gaan bewegen en 70% vond dat ze nu genoeg aan Uchaamsbeweging doet De meest aangegeven redenen oni niet meer aan lichaamsbeweging te gaan doen lagen in de sfeer van gezondheid (problemen met gewrichten, stijf, kortademig, moeheid, etc).
" Bij de weergave van deresultatenin het eerder verschenen boekje met resultaten en ervaringen van 'Goed Oud Worden' is een berekening gemaakt waarbij de mensen zonder enige vorm van sportieve activiteit bij de voormeting, werden uitgesloten. Bij zo'n berekening werd gevonden dat de toename in sportieve activiteit ongeveer 2.5 was. Indien de groep zonder sportieve activiteit in de berekening wordt meegenomen is de toename bij de minst actieve helft bijna 4.5.
TNO rapport PG 97.025
4.2.2
29
Ziekte en aandoeningen en doktersbezoek
Tabel 4.6 geeft een overzicht van de ziekten en aandoeningen die men opgaf te hebben en waarmee men de 6 weken voorafgaande aan de voormeting en de follow-up meting naar de huisarts of specialist is geweest
Tabel 4.6 Aandoeningen waamfiee de respondenten (totaal voormeting n=:388, totaal foliow-up n=196) naar de huisarts of specialist zijn geweest, vóór en na het programma. Aandoening:
Percentage respondenten met de aandoening (voormeting)
Bezoek aan huisarts of specialist vóór programma (% ja)
Bezoek aan huisarts of specialist na programma (%ia)
Statistische toets (McNemar, 2-zijdig p-waarde)
CARA
11
33
40
1.00
Holteontstekingen
13
27
26
0.62
Emstige hartkwaal of -infarct
7
57
11
-
Hoge bloeddoik
30
52
47
0.66
Beroerte
2
50
40
-
Chronische Blaasontsteking
7
41
67
1.00
Hypergiycaemie
8
56
40
0.69
Suikerziekte
6
75
50
0.37
Chronische rugklachten (ind. hernia)
23
30
28
0.68
Artrose
52
25
22
1.00
Osteoporose
18
35
20
0.29
Gewrichtsontstekingen handen of voeten
14
24
41
1.00
Ziekte van zenwvstelsei (Paridnson, dementie)
2
67
25
-
Prostaatklachten (alleen mannen)
25
44
17
0.25
Staar
21
27
31
0.51
Glaucoom
2
0
60
0.50
Depressie
12
21
45
0.50
=te kleine aantallen voor berekening Uit tabel 4.6 bUjkt dat meer dan een vijfde deel van de respondenten Ujdt aan hoge bloeddruk, artrose, chronische ragklachten, prostaatidachten (aUeen mannen) en staar. Respondenten van deze groep die lijden aan hoge bloeddruk of prostaatklachten, bezoeken percentaeel gezien het meeste de dokter. Respondenten met emstige hartklachten, een beroerte, hj^rglycaemie of suikerziekte en met ziekten van het zenuwstelsel komen relatief minder voor maar zijn kenneüjk onder geregelde dokterscontrole (meer dan de helft van deze patiënten bezocht in de 6 weken voorafgaand aan het programma een
TNO rapport PG 97.025
30
dokter). Met een McNemar toetst is nagegaan of er statistisch significante veranderingen waren in het doktersbezoek bijrespondentenmet de aandoening waarvan zowel een voormeting als een follow-up meting bekend was, dit bleek niet het geval te zijn (aangezien het hier om kleine aantaUen ging was de power helaas niet erg groot). Spontaan genoemde aandoeningen die meer dan twee maal werden genoemd, waren: een verhoogd cholesterolgehalte (4x), maagklachten (6x) en problemen met de schildklier (3x). Tevens is gevraagd naar de mate van hinder die men van klachten (let op: klachten is iets anders dan aandoeningen, zie paragraaf 2.3) ondervindt. Opvallend is dat de respondenten met name worden gehinderd door het hebben van weinig energie (54.1%), pijnUjke spieren en gewrichten (81%) en moeheid (63.4%). Alleen klachten over gebrek aan energie namen vlak na het programma af (MANOVA, n=264, F=6.47,1-zijdig p=0.012), maar namen daarna weer iets toe. In één voorUchtingsbijeenkomst is ook aandacht besteed aan hoe ouderen omgaan met klachten. In het onderzoek is gevraagd hoe vaak de mensen met klachten gedurende de voorgaande 6 weken bij de huisarts of specialist zijn geweest Direct na het programma blijkt dat het (huis)artsbezoek vanwege klachten gerapporteerd over de voorgaande 6 weken (zie tabel 4.7), is verminderd (MANOVA, F=2.58, p-lzijdig=0.05, N=227). Na 4 tot 6 maanden bleek men echter met meer klachten naar de huisarts of speciaUst te gaan dan bij de voormeting. De reden hiervoor is onduideUjk. Aan een toename van doktersbezoek zou
een
seizoenseffect ten grondslag kunnen Uggen. Hiervoor is een vergeUjking gemaakt met het onderzoek naar de morbiditeit in de huisartsenpraktijk (van der Velden e.a., 1991). Er bUjkt dat de prevalentie van ziektebeelden in de huisartspraktijk in het najaar beduidend hoger is dan in andere seizoenen. Tabel 4.7 Aantal artsenbezoeken wegens klachten gedurende voorgaande 6 weken (gemiddelde en standaard deviatie)
aantal doktersbezoeken
Voormeting n=227
Nameting n=227
Manova 1-zijdig
Follow-up n=129
Manova 1-zijdig
0.9(1.0)
0.7(1.0)
p=0.05
1.4(2.1)
p=0.99
TNO rapport PG 97.025 4.3
n
Determinanten van de gedragsintentie
Het ASE model (zie hoofdstuk 1), heeft als uitgangspunt dat de gedragsirafgn/ie voorspeld kan worden uit de attitade, de sociale normen en de eigen-effectiviteit De volgende gedragsintenties zijn bestadeerd: de intentie om meer te bewegen, om meer veiUgheidsmaatregelen in huis te nemen en om bewuster op de voeding te letten. Intentie om meer te bewegen Bij de voormeting is 75% van de deelnemers aan 'Goed Oud Worden' van plan om meer aan üchaamsbeweging te doen. Zoals in de vorige paragraaf werd gemeld zijn veel personen inderdaad meer aan Uchaamsbeweging gaan doen. Bekeken is welke determinanten bij de voonneting de intentie tot meer Uchaamsbeweging kunnen voorspellen. - De eerste determinant is de attitude, die is samengesteld uit hoeveel voordeel men ziet van het nemen van meer lichaamsbeweging en hoe belangrijk men dit voordeel vindt Van de ondervraagde personen bij de voormeting ziet 76% voordeel van meer bewegen en 84% geeft aan dit voordeel belangrijk te vinden. Een ander aspect van de attitade is het aantal problemen dat men voorziet als men meer aan Uchaamsbeweging gaat doen. De aangegeven redenen waren: te weinig tijd (8%) en geen zin (4%) en de categorie 'anders', die het meeste werd aangegeven. Deze andere redenen betroffen gedeelteUjk dat men al zo veel doet (5%), maar ook dat men bang is voor pijn en moeheid of denkt het gewoon niet te kunnen. - De tweede mogeUjke determinant is de percipieerde sociale norm die is samengesteld uit hoe men inschat dat de omgeving denkt over het nemen van meer Uchaamsbeweging ai hoe belangrijk men deze mening vind. Bijna de helft (46%) denkt dat de omgeving er positief tegenover zal staan (2% denkt dat dat negatief zal zijn) en 25% vindt de mening van anderen ook belangrijk. - Tenslotte is naar de eigen-effectiviteit gekeken als derde mogeUjke determinant van de intentie om meer te gaan bewegen. Op een schaal van O tot en met 10 kon men aangeven of men dacht dat het zou lukken om meer aan hchaamsbeweging te doen. De mediaan lag op 6 en het gemiddelde op 6.4 (SD 2.0). Als aanwijzingen zouden worden gegeven (bijvoorbeeld via 'Goed Oud Worden') dacht men iets positiever over de eigen-effectiviteit om die op te volgen: hier lag de mediaantassende 6 en 7 en het gemiddelde op 6.7 (SD 1.7). Met behulp van eenregressieanalyseis gekeken welke van de drie soorten determinanten vooral de intentie tot het nemen van meer Uchaamsbeweging voorspellen. Als achtergrondvariabelen zijn tevens leeftijd, sexe en opleiding geïntroduceerd (het is bekend dat deze variabelen via de determinanten ook
TNO rapport PG 97.025
_^_____
52
het gedrag kunnen bepalen, zie o.a. Van der Zee & Sanderman, 1993). Deresultatenzijn weergeven in tabel 4.8. Tabel 4.8 Detemiinanten van de intentie tot het nemen van meer lichaamsbeweging (n=376)
Variabele:
Partiële correlatie
T-waarde
p-waarde
Attitude Eigen-effectiviteit Aantal barrières Sociale norm Leeftijd Sexe Opleiding
0.44 0.20 -0.17
10.6 4.9 -4.1 -.09 -.36 -.67 1.4
<0.001 <0.001 <0.001 0.93 0.72 0.50 0.15
-
R''=37% (adjusted 36%)
Uit tabel 4.8 blijkt dat de attitade de belangrijkste voorspeller is van de intentie om meer te gaan bewegen. De sociale norm (de gepercipieerde mening van anderen) bUjkt totaal geen rol te spelen evenals de achtergrondvariabelen. De ingeschatte eigen-effectiviteit en het aantal barrières (ook een aspect van attitade), spelen een minder grote rol. Tabel 4.9 geeft deresultatenweer maar nu voor de minst actieve helft van de deelnemers. Tabel 4.9 Determinanten van de intentie tot het nemen van meer lidiaamsbeweging voor de minst acäeve helft van de deelnemers (n=187)
Variabele:
Partiële oorrelatie
T-waarde
p-waarde
Attitude Eigen-effectiviteit Aantal barrières Sociale nonn Leeftijd Sexe Opleiding
0.39 0.19 •0.21
6.4 3.1 -3.4 0.33 0.22 0.05 1.5
0.00 0.002 0.00 0.74 0.82 0.96 0.14
-
R''=31%(adiusted30%)
Uit tabel 4.9 blijkt dat de determinanten voor de minst actieve helft van de deehiemers volkomen vergelijkbaar zijn met die voor de totale groep. Ook hier speelt de attitade verait de belangrijkste rol, gevolgd door het aantal barrières en de eigen-effectiviteit Intentie om meer veiligheidsmaatregelen in huis te nemen Op de vraag of men van plan is om hulpmiddelen te gebraiken en aanpassingen in huis te maken, zei bij de voormeting 34% dit wel van plan te zijn.
TNO rapport PG 97.025
35
- Bij de voormeting gaf 37% aan voordeel te zien van het nemen van meer veiUgheidsmaatregelen in huis, en 52% gaf aan een eventueel voordeel belangrijk te vinden (dit vormt samen de attitude). Als belangrijkste problemen (barrières', ook een aspect van de attitade) gaf men aan het te duur te vinden (5%) of het huis niet geschikt te vinden (4%). Een groep van 23% voorzag nog andere problemen ('zo'n gedoe') of vond het helemaal nog niet nodig. - Indien gevraagd werd naar de percipieerde reactie van mensen in de omgeving {sociale norm) gaf 32% aan dat men waarschijnUjk wel positief zou reageren. Weinig mensen (3%) dachten dat de reakües negatief zouden zijn. Zoals eerder genoemd bij de intentie tot meer Uchaamsbeweging, gaf 25% aan zich wel wat van de mening van anderen aan te trekken. - Op de vraag of het zou lukken om aanpassingen in huis te maken (eigen-effectiviteit) antwoordde men op een schaal van O tot 10 gemiddeld met 5.8 (SD 2.9). De mediaan lag bij 7.0. Op dezelfde manier als bij 'bewegen' is ook hier bekeken weDce determinanten de gedragsintentie het beste kunnen voorspeUen. Deresultatenstaan in tabel 4.10. Tabel 4.10
Detemiinanten van de intentie tot het nemen van veiligheidsmaatregelen in huis (n=358)
Variabele:
Partiële correlatie
T-waarde
p-waarde
Attitude Eigen-effectiviteit Aantal bamères Sociale nonn Leeftijd Sexe Opleiding
-0.15
-1.6 -2.9 -0.56 0.86 -0.46 -1.5 •0.33
0.12 0.004 0.58 0.39 0.64 0.13 0.74
R'=2% (adjusted 2%)
Uit de gegevens in de bovenstaande tabel bUjkt dat de belangrijkste determinant van de intentie om in huis veiUgheidsmaatregelen te nemen, de ingeschatte eigen-effectiviteit is. Als men denkt dat het toch wel niet zal lukken, is de intentie daardoor wellicht laag. Het model heeft een zeer lage voorspeUende kracht, zodat kennelijk andere dan de in het model opgenomen determinanten van belang zijn. Intentie om bewuster met de voeding om te gaan Bij de voonneting gaf 57% van derespondentenaan van plan te zijn om meer op de eetgewoonten te gaan letten. Desgevraagd bleek 62% voordeel te zien van bet bewuster op de eetgewoonten letten en 75% vond dat voordeel ook belangrijk {attitude). Belangrijkste probleem (barrière) was 'geen zin' (4%), ook gaf een grote groep aan dat men er al genoeg op let (20%).
TNO rapport PG 97.025
34
Een flinke groep (38%) verwachtte dat de omgeving positief zou reageren {sociale norm) als zij bewuster met voeding om zouden gaan (25% vond de mening van anderen belangrijk). Op de vraag of het ze ook zou lukken {eigen-effectiviteit) om bewuster met voeding om te gaan werd op een schaal van 1 tot en met 10 gemiddeld met een 6.5 geantwoord (SD 2.4; Mediaan 7.0). Tstel 4.11
Detemiinanten van de intentie tot het aanpassen van de voedingsgewoonten (n=370)
Variabele:
Partiële correlatie
T-waarde
Attitude Eigen-effectiviteit Aantal barrières Sociale nonn Leeftijd Sexe Opleiding
0.52 0.16
12.7 3.9 0.82 2.3 -0.27 -0.28 2.6
0.09
0.10
p-waarde <0.001 <0.001 0.41 0.02 0.79 0.78 0.01
R'=40% (adjusted 39%)
Uit tabel 4.11 blijkt dat de attitade, zoals ook bij de bewegingsintentie, de belangrijkste determinant is van de intentie tot aanpassing. Eigen-effectiviteit speelt ook een rol. Bij de intentie tot verandering van de voedingsgewoonte zien we nu voor het eerst ook de sociale norm en de opleiding die een rol spelen. Hoe hoger de intentie tot verandering, des te hoger is men opgeleid en des te meer trekt men zich wat aan van de mening van belangrijke anderen. Opvallend is derelatiefhoge voorspellende kracht (R^) van het model vergeleken met het model voor de intentie tot het nemen van veiUgheidsmaatregelen.
4.4
Determinanten van gedrag en gedragsverandering
Om de vraag te beantwoorden welke detemünanten het daadwerkeUjke gedrag en een eventaele gedragsverandering voorspellen, werden specifiekeregressieanalysesuitgevoerd met als uitkomstvariabele het gedrag en de verandering in het concrete gedrag (i.tt gedragsintentie). Aangezien is gebleken (zie paragraaf 4.2.1, hoofdstuk 5 en hoofdstuk 6) dat alleen het bewegingsgedrag in voldoende mate concreet is veranderd, zijn de analyses daartoe beperkt. Voordat de analyses naar de determinanten van de gedragsverandering werden gedaan, is eerst gekeken weUce determinanten het bewegingsgedrag bij de voormeting konden voorspellen. Volgens het ASE model zouden dit vooral de gedragsintentie (bij de voonneting), de barrières en de eigeneffectiviteit zijn. Als uitkomstvariabele werd de totale sportieve activiteit volgens de Ujst van Voorrips e.a. (1991) genomen. Tabel 4.12 geeft de uitkomsten van de analyse.
TNO rapport P G 97.025
Tabel 4.12
35
Determinanten van de sportieve activiteit (=concreet gedrag) bij de voormeting (n=373)
Variabele:
Partiële con^latie
T-waarde
p-waarde
Attitude Eigen-effectiviteit Aantal barrières Sociale nomi Intentie Leeftijd Sexe Opleiding
-
-1.2 1.7 0.06 3.0 -2.5 -1.4 -0.9 -2.5
0.21 0.08 0.95 0.003 0.02 0.15 0.33 0.01
0.15 -0.11
-0.13
R^ 5% (adjusted 4%) NB: opleiding 1=hoog, 6=laag
Uit tabel 4.12 bhjkt dat van de gekozen potentiële determinanten aUeen de sociale norm, de gedragsintentie en het opleidingsniveau onafhankeUjke voorspeUers zijn van de daadwerkelijke sportieve activiteit (=afhankelijke variabele). Hoe hoger de opleiding des te meer uchameüjke activiteit De hoogste correlatie tassen de onafhankeUjke variabelen in het model werd gevonden tassen de intentie en de attitade (0.54). Kennelijk speelt de attitade aUeen via de intentie een rol; dit klopt met het tiieoretisch model (zie hoofdstuk 1, figuur 1.1). Het concrete gedrag blijkt een stuk moeilijker te voorspellen (er is een laag percentage totaal verklaarde variantie) dan de intentie. Hierbij dient te worden opgemerkt dat de intentie en het daadwerkelijke gedrag op hetzelfde tijdstip zijn gemeten, terwijl het model eigenUjk veronderstelt dat de intentie vóór het gedrag uitgaat Tenslotte werd de daadwerkeUjke toe- of afname in de sportieve activiteit gemeten door het verschil tassen de absolute waarde bij de foUow-up en de absolute waarde van de sportieve activiteit bij de voormeting. Deze nieuwe variabele werd in eenregressiemodelmet attitade, barrières, sociale norm en eigen-effectiviteit geanalyseerd. Bij 26% van derespondenten(n=50) was deze bewegingsverandering negatief, d.w.z. dat de totale sportieve activiteit zoals gemeten bij de voormeting hoger was dan bij de follow-up. Van deze laatste groep gaf bij de foUow-up de helft aan dat zij de SMILE oefeningen geregeld deden. Een positieve verandering (=toename van sportieve activiteit) van meer dan 3 punten werd gevonden bij 53 personen (28%) en daarvan hadden 21 personen meer dan 10 punten verschil. Uit de regressie-analyse (n=186) kwam naar voren dat geen van de determinanten in staat was om de gemeten verandering in sportieve activiteit adequaat te voorspeUen. Aangezien ook gevraagd was of men nu geregeld de SMILE oefeningen uitvoerde, is deze variabele (n=108 met 'ja' en n=80 met 'nee') met de bovengenoemde determinanten in een discriminantanalyse geanalyseerd. Ook bij deze analyse bleek geen van de determinanten in staat om als significante discriminator tassen de twee groepen (met geregeld SMILE en zonder geregeld SMILE) te dienen (canonische correlatie 0.10, chi-kwadraat 1.8, df=4, p-waarde=0.76). Dit betekent dat kennelijk andere
TNO rapport PG 97.025
36
dan de gekozen onafhankeUjke variabelen een rol spelen. Hierbij valt te denken aan het 'aanbod'. Dat wil zeggen dat het feit dat het de mensen makkelijk wordt gemaakt om mee te doen aan bewegingsoefeningen uiteindeUjk wel eens een belangrijkere detenninant kan zijn voor de concrete gedragsverandering dan de in het model opgenomen variabelen. De analyses op het bewegingsgedrag werden tevens separaat uitgevoerd voor de oorspronkeUjk minst actieve helft van de deelnemers (totale sportieve activiteit bij voormeting minder dan 0.3, n=187). De totale sportieve activiteit bleek nu vanuit de gekozen onafhankeUjke variabelen bijna helemaal niet meer te voorspellen te zijn. De resultaten voor de daadwerkelijke bewegingsverandering als afhankelijke variabele staan in tabel 4.13. Tii)el 4.13
Determinanten van de verandering in sportieve activiteit bij de minst actieve helft van de deelnemers (n=98)
Variabele:
Partiële conelatie
T-waarde
Attitude Eigen-effectiviteit Aantal barrières Sociale nonn Leeftijd Sexe Opleiding
0.20 -
-2.5 -.84 2.0 -.63 -1.8 0.14 0.01
p-waarde 0.80 0.40 0.045 0.53 0.08 0.89 0.99
R'= 4% (adjusted 3%)
Uit tabel 4.13 bhjkt dat voor de oorspronkeUjk nünst actieve helft van de deelnemers de verandering in de sportieve activiteit alleen enigszins voorspeld kan worden door het aantal barrières dat men bij de voormeting aangaf. Hoe groter het aantal barrières dat men oorspronkeUjk aangaf, hoe positiever de verandering in sportieve activiteit Ook voor deze groep is een discrinünantanalyse verricht om te bekijken welke variabelen discrimineerden tassen mensen die wel of niet geregeld de SMILE oefeningen uitvoerden (n=57 'ja', n=41 'nee'). Geen van de variabelen bUjkt een voldoende discriminator te zijn (canonische correlatie 0.17, chi-kwadraat 2.7, df=4, p-waarde=0.60). Een variantieanalyse op de bewegingsverandering voor de twee genoemde groepen die wel of niet SMILE oefeningen doen, het zien dat de Ijewegingsverandering in de groep die geregeld SMILE oefeningen doet twee maal zo groot (gemiddelde 5.3, SD 7.3) is als voor de groep die dat niet doet (gemiddelde 2.7, SD 5.6). Dit verschil is significant (ANOVA, F=3.8, p-waarde=0.05). Deze laatste resultaten laten zien dat SMILE kennelijk een belangrijke rol speelt bij het toenemen van de Uchameüjke activiteit.
TNO rapport PG 97.025
4.5
37
Experimentele groep versus controle groep
Daar waar bij de follow-up meting een significante gezondheids- of gedragsverandering werd gevonden, zou een vergeUjking worden gemaakt met een controlegroep. Indien immers een gedragsverandering zou worden geconstateerd, is het nog onbekend of dat aan de invloed van het programma is toe te schrijven of aan -seizoensgebonden- andere (onbekende) oorzaken. Door de foUow-up meting in dat geval te vergehjken met een controlegroep die het programma nog moest gaan volgen, zou daar wat meer inzicht in te krijgen zijn.
4.5.1
Gezondheid
Zoals in paragraaf 4.1 reeds aangegeven is, worden direct na het programma toegenomen positieve effecten op de gezondheid gevonden, echter na 4 tot 6 maanden ebben deze gezondheidsverbeteringen weg. Op alle schalen van de RAND-36 is er geen verschil in vergeUjking met de controlegroep. De pijnscore van de experimentele groep is na 4 tot 6 maanden niet veranderd in vergeUjking met de controlegroep. Het direkte effect na afloop van het programma, is getoetst door de nameting van de experimentele groep te vergelijken met de voormeting van de controle groep. De algemene gezondheidsbeleving van de experimentele groep (n=172) is direct na het programma beter dan die van de controlegroep (ANOVA F=12.22, p 2-zijdig =0.01). Er werd geen verschil in de ervaren pijn gevonden in vergeUjking met de controlegroep. Als men de OECD-indicator voor beperkingen bij de follow-up meting vergeUjkt met de controlegroep, wordt er geen verschil gevonden.
4.5.2
Fysieke activiteit
Voor de minst fysiek actieve groep (< dan de mediaan voor de gehele groep bij voormeting) is er een groot verschil met de minst actieven uit de controlegroep: de experimentele groep (n=99) heeft 4 à 6 maanden na deelname aan 'Goed Oud Worden' een gemiddelde lichamehjke activiteit van 4.3 tegenover een activiteit van 0.01 in de controlegroep (ANOVA groepseffect F=22.9, p 2-zijdig=0.00). Hierbij is er geen sprake van een effect van de sexe, maar wel van het covariaat leeftijd (p=0.02).
TNO rapport PG 97.025
38
De meest actieve helft van de experimentele groep (n=90, gemiddeld 4.97) heeft ongeveer evenveel Uchameüjke activiteit als de controlegroep (n=83, genüddeld 5.59): ANOVA groepseffect F=2.7 p 2zijdig=0.10). Het blijkt dat de mannen uit de experimentele groep wel een hogere lichamehjke activiteit hadden dan die uit de controlegroep, en dat de vrouwen ongeveer gehjk zijn gebleven. Bij de mannen is het gemiddelde voor de experimentele groep 8.26, tegenover de controlegroep 6.40.
4.5.3
Ziekte en aandoeningen, en doktersbezoek
Zoals blijkt uit de resultaten beschreven in paragraaf 4.2, zijn er geen verschiUen in ziekten en aandoeningen vóór en na het programma gevonden, en slechts weinig voor het doktersbezoek. Er was daarom geen aanleiding om deresultatenvan de follow-up per aandoening uitgebreid te vergeUjken met die van een controlegroep. Het genüddelde doktersbezoek vanwege klachten gerapporteerd over de voorgaande 6 weken was bij de experimentele groep bij de voormeting gemiddeld 0.83 (n=201, SD 1.1), bij de nameting gemiddeld 0.76 (SD 1.0) en bij foUow up meting genüddeld 1.35 (n=175, SD 2.0) ten opzichte van gemiddeld 1.0 (n=152, SD 1.6) voor de controlegroep (dit was voor hen een voormeting). De controlegroep laat bij nameting, evenals de experimentele groep, een dahng zien (gemiddeld 0.64, SD 0.9).
4.6
Discussie en conclusies
De effecten van het programma op de gezondheid bUjken met name op korte termijn te bestaan. Op de schaalscores vitaUteit, pijn en gezondheidsverandering zijn direct na het programma positieve effecten gevonden. Na 4 tot 6 maanden doven deze effecten bijna helemaal uit AUeen een toegenomen vitaUteitsgevoel bUjft bestaan. Een belangrijke conclusie op basis van deze resultaten is dat bij een vervolg op 'Goed Oud Worden' nadrukkeUjk aandacht moet worden besteed aan de mogelijkheden om gezondheidseffecten te behouden door goede doorstroommogeUjkheden naar aansluitende interventies te creëren. Ten aanzien van de eenzaamheid wordt een positief effect zowel direct na als 4 tot 6 maanden na het programma geconstateerd. Dit is vedieugend, aangezien de sociale aspecten van gezondheid bij de onderzochte groep van groot belang kunnen worden geacht Van alle deelnemers had 41.1% in 1995 een griepvaccinatie ontvangen en voor derisicogroepenwerd een percentage van 57.5% gevonden. Deze percentages corresponderen met ander onderzoek, waarin wordt aangegeven dat in Nederland van de patiënten die in aanmerking komen voor een vaccinatie
TNO rapport PG 97.025
39
slechts een derde tot 60% wordt gevaccineerd (van der Graaf, 1993; Meynaar e.a„ 1992). Hierait blijkt dat de adviezen voor vaccinatie nog maar matig wordt opgevolgd. In 1996 blijkt zowel voor de gehele experimentele groep en voor derisicogroepbinnen de experimentele groep het percentage dat nu wel van plan is zich te laten vaccineren is toegenomen (respectieveUjk 22% en 31.3 %). De voorlichting tijdens het programma kan hieraan een bijdrage hebben geleverd. Vanaf 1996 is het op advies van de Gezondheidsraad aanbevolen dat iedere 65-H-er een griepvaccinatie kan verkrijgen. Met behulp van de OECD indicator zijn de effecten van het programma op Uchameüjke beperkingen onderzocht. Er werden op de afzonderUjke items en voor de subschalen bewegingsvrijheid en zelfredzaamheid geen effecten gevonden. AUeen voor het item 'bukken' is een positieve trend geconstateerd. Het is de vraag of het programma in zijn geheel geen effecten heeft op Uchamehjke beperkingen of dat deze niet met dit instrament worden gemeten. Alhoewel het instrament is ontwikkeld met als doel veranderingen te meten, bhjkt het instrament een matige reproduceerbaarheid te bezitten; de indicator Ujkt toch niet zo'n gevoeUge maat voor het meten van verandering in lichameüjke beperkingen. De grootste effecten waren te vinden bij de sportieve activiteit Tijdens het interview werd heel nauwkeurig nagevraagd weUce sportieve activiteiten men zoal deed. Vervolgens werd een berekening gemaakt met behulp van normgetallen om de totale sportieve activiteit weer te geven. Bijna de helft van de mensen kon van te voren geen sportieve activiteit opgeven. Dit betekent dat men geen enkele activiteit had waarbij het doel in de eerste plaats het bewegen zelf was. Vanzelfsprekend bewegen de meeste mensen wel bij het uitvoeren van hun normale dageUjkse werkzaamheden zoals boodschappen doen, op visite gaan en recreatieve bezigheden. Voor de ouderen die wel sportief bewogen, gold dat de meest aangegeven activiteiten, individuele zoals wandelen enfietsenwaren. Uit dezeresultatenkunnen we concluderen dat sportieve activiteit in groepen onder ouderen niet zo vaak voorkomt. Vanuit gezondheidsoogpunt is dat jammer. Jongere ouderen zouden best gestimuleerd kunnen worden om zich aan te sluiten bij sportverenigingen met een aangepast aanbod. Het Groningen Actief Leven Model (GALM) richt zich op deze groep (Stevens e.a., 1995). Bij het GALM project worden mensen gericht benaderd om kennis te maken met diverse groeps- sportactiviteiten waarait dan na verloop van tijd een keuze kan worden gemaakt. Tevens wordt er eenfitaess-testafgelegd. Infonnatie over GALM wordt evenals over 'Goed Oud Worden', aangeboden via de landehjke actie 'Nederland in Beweging' vanhetNOC^NSF. Het SMILE programma simt kennelijk goed aan bij de behoefte van de door ons gekozen doelgroep. Het is verheugend te kunnen constateren dat van te voren weinig actieve ouderen, de SMILE oefeningen kunnen inpassen in hun leven, zodanig dat dit gedrag na een halfjaar nog behouden kan blijven. Hiermee is een belangrijke doelstelling van ons project voUedig behaald.
TNO rapport PG 97.025
40
Meer dan de helft van de deelnemers hjdt aan artrose in één of meer gewrichten en meer dan 20% hjdt aan hoge bloeddruk, chronische ragklachten, prostaatklachten of staar. Het blijkt dat de arts in het najaar (büjkend uit de foUow-up metingen) weer wat meer wordt bezocht Alhoewel de verwachting was dat kennis over het hebben van chronische klachten het doktersbezoek zou verlagen, bleek dat op de langere temüjn niet het geval te zijn. Een verstorende variabele zou het meten in verschiUende seizoenen kunnen zijn. Het bezoek aan de huisarts vanwege ziekten bhjkt vanwege onverklaarde redenen in het najaar sowieso hoger te zijn dan in andere seizoenen (Van der Velden, 1991). Aangezien er van de controlegroep aUeen gegevens in het najaar beschikbaar waren, kon hier niet goed voor worden gecontroleerd. Een mogeUjke verklaring voor de daüng van het doktersbezoek vlak na het programma, is dat in de behoefte aan informatie over aandoeningen door de voorlichters werd voorzien. Met behulp van het ASE model zijn de voorspellers van gedragsintentie en het actaele gedrag onderzocht Hierbij is gekeken naar de intentie om meer te bewegen, veihgheidsmaatregelen in huis te nemen en om bewuster op de voeding te letten. Met behulp van een multipeleregressieanalyseis onderzocht welke determinanten (attitade, eigen-effectiviteit, barrières en sociale norm) het meeste bijdragen aan de intentie tot een gedrag en het actaele gedrag. Het bhjkt dat het daadwerkeUjke sportieve gedrag veel moeiüjker te voorspellen is dan de intentie om meer te gaan bewegen. Keimeüjk voorspellen andere dan in het model gehanteerde determinanten het daadwerkehjke gedrag beter. Zulke determinanten zouden welhcht programma-gebonden factoren kunnen zijn zoals de aantrekkehjkheid van het programma, de toegankeUjkheid en de lage deelnamekosten. In de minst UchameUjk actieve groep bleek de gedragsverandering wel enigszins met het ASE model te verklaren te zijn. Een van te voren relatief hoog aantal barrières om meer te gaan bewegen, was geassocieerd met een grotere positieve gedragsverandering. Kennelijk lukt het om de drempels om meer te gaan bewegen voor deze groep voldoende weg te nemen. Opvallend was dat de bewegingsverandering in de groep die geregeld SMILE oefeiüngen deed twee maal zo groot was en significant verschilde van de groep die niet geregeld SMILE doet Hierait bhjkt dat SMELE een belangrijke rol speelt bij het toenemen van de hchamehjke activiteit De belangrijkste detenninant van de intentie om in huis veiUgheidsmaatregelen te nemen, is de ingeschatte eigen-effectiviteit WaarschijnUjk schatten veel mensen in dat het wel eens moeiUjk kan worden om meer veiUgheidsmaatregelen in hun huis te nemen, omdat ze niet goed weten hoe ze dit zelf moeten doen. Aangezien de verklaarde variantie van het model erg laag was, spelen kenneUjk andere dan de nu opgenomen determinanten een voor de intentie bepalende rol.
TNO rapport PG 97.025
41
De intentie om de voedingsgewoonten aan te passen was daarentegen weer veel beter te voorspeUen. Hier zien we dat de sociale norm (wat denken anderen ervan?) en het opleidingsniveau een rol spelen. Kenneüjk zijn bepaalde groepen zich er heel goed van bewust dat gezond eetgedrag van belang is en dat er altijd nog wel wat te verbeteren valt Uit hoofdstak 6 blijkt dat het in het algemeen wel meevalt met de voedingsgewoonten van de onderzochte groep.
TNO rapport PG 97.025
5.
42
EFFECT-EVALUATIE 'VEILIGHEID IN EN OM HET HUIS'
B. Illing en M. Hopman-Rock Stichting Consument en Veiligheid, Amsterdam; TNO Preventie en Gezondheid
5.1
Achtergrond
Een van de onderdelen van het programma 'Goed Oud Worden' betrof 'Veiligheid in en om het huis'. Dit onderdeel is in nauw overleg met Stichting Consument en Veiligheid tot stand gekomen. Het effect van het programma als geheel en op het niveau van de afzonderUjk onderdelen is door TNO Preventie en Gezondheid onderzocht In het navolgende hoofdstuk worden de belangrijkste effecten van het onderdeel 'Veihgheid in en om het huis' in kaart gebracht Voordat wordt ingegaan op de resultaten van het onderzoek wordt beknopt aangegeven hoe het onderzoek is opgezet
5.2
Methode van onderzoek
Het onderzoek naar de veihgheid in en om het huis bestond uit twee deelonderzoeken: - een schriftelijk onderzoek met behulp van de checkhst 'aanpassingen in huis' (zie bijlage 6); - een telefonisch onderzoek onder de deelnemers naar de houding ten aanzien van veihgheid en de registratie van eventaeel opgetreden valongevaUen (opgenomen in het TNO onderzoek). Met de checkhst 'aanpassingen in huis' is met name in kaart gebracht weUce concrete maatregelen men voorafgaand en na afloop van het programma in het eigen huis wil treffen en ook daadwerkeUjk heeft getroffen. Dit onderzoek had een inventariserend karakter en ging in op (veiUg) gedrag. Centraal stond de vraag: "wat heeft men werkehjk gedaan?". In het telefonisch onderzoek lag de nadrak meer op houdingsaspecten ten aanzien van het onderwerp 'Veiligheid'. De resultaten gaan in op de vraag "waarom heeft men (n)iets gedaan?". Tevens is gevraagd naar valongevaUen en de (medische) afwikkeling daarvan, en naar onveiUge sitaatie in huis (zie de vragen in bijlage 3,4,en 5).
TNO rapport PG 97.025
45
In het navolgende wordt kort ingegaan op beide methoden van onderzoek. Checklist 'aanpassingen in huis' Het onderzoek bestond uit een voonneting voorafgaand aan het programma-onderdeel 'Veihgheid' en een follow-up enkele maanden na afloop van het programma. Door nüddel van een schriftehjke vragenUjst kon men aangeven welke plannen men had en welke concrete veiligheidsmaatregelen men in het huis had genomen. Naast het inventariseren van deze maatregelen is gevraagd of men na afloop van bet programma een kritischer houding had ten aanzien van de veiUgheid in het eigen huis. Alsreferentievoor de onderzoeksresultaten is in het onderzoek een controlegroep opgenomen. Deze groep ouderen was qua leeftijd en gezondheidsproblemen (ogen, oren en evenwichtszin) vergelijkbaar met de groep die heeft deelgenomen aan het programma. De controlegroq) telde meer vrouwen, verder woonde zij meer aUeen en nünder in een huis met verdiepingen dan de experimentele groep (zie tabel 5.1). Door nüddel van het beschouwen van deresultatenvan de controlegroep was het mogelijk te bepalen of mogeUjke effecten eenresultaatwaren van deelname aan het programma of van externe invloeden: als bijvoorbeeld een toename wordt gemeten van het plaatsen van steunbeugels in de douche kan dit ook een gevolg zijn geweest van een actie bij een plaatsehjke bouwmarkt De opzet was om 100 vragenhjsten uit te zetten bij de experimentele groep en 100 bij de controlegroep. De volgende aantallenrespondentenhebben uiteindeUjk de checkhst ingevuld: - Voormeting:
n=86
- Follow-up:
n=62
- Aparte controlegroep:
n=68
Tabel 5.1 Vergelijking experimentele en controlegroep voor checklist aanpassingen in huis (bij voormeting).
Variabele:
Experimentele groep (n=62)
Controlegroep (n=68)
Statistische toets
Leeftijd (M,SD)
71.6(5.8)
72(5.8)
t-test>.70, p=.48
Sexe (% vrouwen)
74%
95%
Chi=11.9,df=1,p<.01
Woonsituatie huis met verdiepingen flat begane grond
55% 33% 11%
35% 43% 21%
Chi=5.1,df=2,p=.08
Woonvorm woont alleen
54%
73%
Chi=5.0,df=1,p=.02
Oogproblemen
35%
31%
Chi=.19,df=1,p=.66
Evenwichtsproblemen
33%
29%
Chi=.24,df=1,p=.62
TNO rapport PG 97.025
44
Telefonische effectevaluatie Het telefonisch onderzoek bestond uit een voonneting voorafgaand aan het programma, een effect-meting kort na afloop en een follow-up meting na 4 tot 6 maanden (zie hoofdstuk 2). In de metingen is gesproken met 65-plussers die hebben deelgenomen aan het complete programma, hierna genoemd 'de experimentele groep'. In de verschillende metingen is steeds gesproken met dezelfde personen. Een dergelijke panel-opzet is het meest geëigend om mogeUjke effecten in kaart te brengen. Het is immers zo dat steeds dezelfde groep gevolgd wordt waardoor mogeUjke verschiUen -ideaüter- zijn toe te schrijven aan het programma. Wij schrijven ideaüter omdat uiteraard ook andere gebeurtenissen dan het volgen van het programma een effect in de tijd kunnen hebben gehad. Om te traceren of het inderdaad zo is dat ook andere gebeurtenissen effect hebben gehad, is ook in dit onderzoek een controlegroep betrokken. Indien bij deze groep een verschü zou worden gemeten in vergeUjking met de foUow-up meting van de experimentele groep (waarbij de experimentele groep een betere houding ten aanzien van veiUgheid vertoonde), mag geconcludeerd worden dat de effecten die in de experimentele groep worden waargenomen een direct gevolg zijn van het programma en niet van andere externe factoren. De volgende hoofdvragen zijn aan de orde gekomen: 1)
Is men gevallen? en wat gebeurde er toen?
2)
Is men (nog steeds) bang voor een valongeval?
3)
Acht men zichzelf in staat om het huis veihger te maken (eigen-effectiviteit)?
4)
Is men van plan om maatregelen in het eigen huis te treffen om ongevallen terag te dringen (gedragsintentie)?
5)
Wat is de houding ten aanzien van het maken van aanpassingen in huis en weUce barrières ziet men?
6)
Welke onveiUge sitaaties in huis komen bij derespondentwel eens voor? en komt daar na afloop van het progranuna verbetering in?
In totaal zijn in de verschiUende metingen de volgende aantaUen gesprekken gevoerd (zie ook hoofdstuk 3, schema 3.1): - Voormeting:
n=390 (inclusief controlegroep)
- Nameting:
n=269
- Follow-up meting:
n=196
- Controlegroep:
n=156
TNO rapport PG 97.025
5.3
45
Resultaten
In deze paragraaf zal worden ingegaan op de belangrijkste resultaten van beide onderzoeken, te beginnen met de schriftehjke nameting door de 'checkhst aanpassingen in huis'. Resultaten checklist 'aanpassingen in huis' In het onderzoek is een inventarisatie gemaakt van 16 maatregelen die men kan treffen om de veihgheid in het huis te verhogen. In de onderstaande tabel 5.2 staat weergegeven wéOn percentage van de ondervraagden de betreffende maatregel getroffen heeft voorafgaand en na afloop van het programma. Hierbij is gerangschikt op de mate waarin de maatregelen getroffen zijn voorafgaand aan het programma. Tevens is de toename in absolute aantaUen aangegeven (voor de personen die een nameting hadden) en het percentage van de genomen maatregel in de controlegroep. Tabel 5.2 Maatregelen die in huis zijn genomen vóór en na het programma en bij de controlegroep. Voonneting (n=86) %'heeft maatregel genomen'
Voormeting (n=86) Nameting (n=62) Toename in % Van plan' %'heeft maatregel absoluut aantal genomen' (totaal n=62)
Controlegroep (ns68)%'heeft men'
Voldoende veriichting
80
4
79
8
91
Raam te openen zonder ergens op te staan
66
11
66
10
66
Tweede telefoon bij bed
52
13
61
9*
65
Anti-slip in douche/bad
45
15
55
9
54
Elektrische kabels vastgezet
33
16
47
13*
41
Steunbeugels in bad/ douche
29
22
36
6
47
Anti-slip onder kleden
26
11
39
9
13
Steunbeugels bij toilet
20
19
27
4
28
Drempels verwijderd
17
8
27
11
34
Douchezitje
16
13
20
5
20
Anti-slip op trap
16
8
15
4
9
Tweede trapleuning
14
8
18
5*
10
Telefoonciriœl/alamisysteem
11
15
16
5
15
Douche glijstang
29
9
34
8
47
Rookmelder
5
15
8
1
6
Steunbeugels bij achterdeur
4
7
7
4
0
NB: * betekent dat de toename signifiant is (Mc-Nemartest p een-zijdig < 0.05).
TNO rapport PG 97.025
46
Bij de bestadering van bovenstaande tabel moet er rekening mee worden gehouden dat er mensen waren die eerst aangaven de maatregel al te hebben genomen, maar dit niet meer aangaven bij de tweede meting. De McNemar toets die is uitgevoerd om te liekijken of de toename significant is, houdt hier rekening mee. Het bhjkt dan dat de deelnemers na het programma vooral meer een tweede telefoon bij het bed zetten (p een-zijdig=0.03), de electrische kabels vastzetten (p een-zijdig =0.03) en een tweede trapleuning aanbrachten (p een-zijdig=0.03). Het bhjkt echter dat het uiteindeUjke percentage mensen met een tweede telefoon naast het bed en met een tweede trapleuning niet verschilde van de controlegroep (resp. Chi=0.16, p=0.69 en Chi=1.5, p=0.22). Dit kan betekenen dat men over het algemeen toch die maatregelen wel neemt, onafhankeUjk van het volgen van een programma. Ook het percentage mensen dat de elektrische kabels beeft vastgezet (bijna 21% van de deelnemers die aan de nameting meededen), bhjkt statistisch gezien niet verschillend van de controlegroep (Chi=0.53, p=K).47). Indien men per persoon alle getroffen maatregelen bij eUcaar optelde (de 16 maatregelen uit bovenstaande tabel en een 17e 'andere' maatregel die kon worden aangegeven) bhjkt dat er een significant verschil was (gepaarde t-test t=-2.66, p=0.01) tassen de voormeting en de nameting: bij de voonneting had men gemiddeld 4.7 (SD 3.1) maatregelen genomen en bij de nameting 5.6 (SD 3.4). Dat komt er dus op neer dat na het programma gemiddeld één extra maatregel is genomen. Van te voren was vastgesteld dat een toename van nünimaal 10% als betekenisvol zou kunnen worden gezien, dan zouden er dus 0.5 extra maatregelen getroffen moeten zijn. Het bleek dat het aantal genomen maatregelen bij de nameting significant verschilde van de controlegroep, in zoverre dat er sprake was van een interactie-effect met de woonsitaatie (ANOVA F=3.2, p=0.045). Bij de personen die in een flat of op de begane grond woonden was er geen verschil tassen de experimentele- oi de controlegroep, maar wel bij degenen die in een huis met verdiepingen wonen. Bij de experimentele groep waren door deze mensen na het programma gemiddeld 6.3 (SD 3.2) maatregelen genomen en bij de controles 4.5 (SD 1.8). Dit verschü was statistisch significant verschillend (ANOVA, F=5.3, p=0.02). Door toedoen van het programma 'Goed Oud Worden' heeft men de veiUgheid van de eigen woning kritisch onder de loep genomen: 71% van de deelnemers zegt de eigen woning kritisch te hebben bekeken. Dit was ook van te voren gevraagd en de toename getoetst met een McNemar toets blijkt significant te zijn (p een-zijdig < 0.05). Dertien mensen die van te voren aangaven waarschijnUjk niet kritisch naar hun woning te zullen gaan kijken, gaven na het programma aan dat zij dat wel hebben gedaan. Dit betekent een toename van 20%! De mening over of er nu genoeg anti-val maatregelen zijn genomen bhjkt helaas niet significant te zijn veranderd (slechts 10% veranderde van merüng en gaf na het programma aan te vinden dat ze nog lüet voldoende maatregelen heeft getroffen).
TNO rapport PG 97.025
47
Het effect van het programma afgemeten in het nemen van concrete maatregelen valt dus wat tegen. Zeker indien we in acht nemen dat er wel degehjk raimte voor verbetering is als het gaat om het nemen van veihgheidsmaatregelen. Bij slechts vier van de zestien maatregelen is het zo dat zij door meer dan de helft van de senioren al is getroffen. Er is dus nog een grote groep ouderen die niet is overgegaan tot het treffen van de -laagdrempelige- maatregelen. Resultaten telefonische effectevaluatie In het telefonisch onderzoek is het begrip 'veiUgheid' gekoppeld aan het reduceren van valongevaUen. Dit type ongeval is één van de meest voorkomende ongevallen bij ouderen. Hieronder wordt ingegaan op de beantwoording van de gestelde vragen. - Feitelijke valongevaUen ValongevaUen blijken binnen de onderzoekspopulatie een serieus probleem. Voorafgaand aan het programma zegt 10% van de ondervraagde ouderen in de afgelopen maand gevallen te zijn. Het aantal valongevaUen is na het programma niet wezenUjk gedaald (7% bij de nameting en 7% bij de foUowup. Een McNemar test van de voormeting ten opzichte van de nameting (chikwadraat=0.73; p tweezijdig =0.39) en een McNemar test van de nameting ten opzichte van de foUow-up meting (p=1.00)was niet significant). Er is bij de follow-up geen verschil met een controlegroep (9% is gevallen, chikwadraat=0.71, df=l, p twee-zijdig=0.40). ValongevaUen vinden met name binnenshuis in woonkamer (29%) of sla^^kamer (13%) plaats. Dit laatste is nünder opmerkelijk omdat dit de plaatsen in huis zijn waar men zich het meeste bevindt De objectief bezienrisicovollereplaatsen zoals de trap of de buitenomgeving worden beduidend minder genoemd. Verondersteld mag worden dat men het eigen gedrag aanpast aan de gevaarhjkere omgeving waardoor valongevaUen voorkómen worden. In de ogenschijnUjk veiUge 'eigen' woonomgeving schuilt echter het gevaar. De meeste ongevallen deden zich voortijdenshet klussen en hobby-en in en om het eigen huis (24%). Van de ouderen die waren gevallen moest bijna een derde medisch worden behandeld (32%). -Angst voor een valongeval en eigen-effectiviteit ValongevaUen vormen een bedreiging voor de mobiUteit en zelfstandigheid van semoren. Naast het aantal valongevaUen gaat het ook om de impact van een valongeval op het leven van een oudere. Niet zelden is het zo dat een ogenschijnlijk onschuldige val leidt tot letsel dat de oudere voor lange tijd en soms blijvend van derden afhankeUjk maakt In het onderzoek is nagegaan in hoeverre men angst heeft zelf slachtoffer te worden van een valongeval.
TNO rapport PG 97.025
48
Voorafgaand aan het programma gafraimeen kwart (29%) van de ondervraagden aan hiervoor bang te zijn. Het programma slaagde er niet in deze angst weg te nemen, want enkele maanden na het programma zijn nog bijna net zo veel ouderen bang voor een ongeval (25%). Een plausibele verklaring voor het feit dat het programma de angst niet heeft kunnen wegnemen is dat men zichzelf onvoldoende in staat acht het gevaar af te wenden cq. maatregelen te treffen om de woning veiüg(er) te maken. Deze hypothese Ujkt inderdaad aannemeUjk als we de 'eigen-effectiviteit' van de senioren onder de loep nemen. Door middel van een cijfer tassen de 1 en de 10 diende men aan te geven of het zou lukken om aanpassingen te treffen om de woning veihger te maken. Voorafgaand aan het programma scoorde men gemiddeld een 6 hetgeen na het programma onveranderd bleef (zie ook paragraaf 4.3). -Aanpassingen aan het huis (zie ook hoofdstuk 4) Nu gaan we in op de vragen hoe setüoren staan ten opzichte van aanpassingen aan het huis en mate waarin zij deze hebben getroffen. Gesteld mag worden dat de voordelen van aanpassingen aan het eigen huis onvoldoende worden gevoeld. Van de ondervraagde ouderen ziet circa een derde (36%) vóór en 38% na het programma enig voordeel van dergeUjke aanpassingen. Een derde ziet geen enkel voordeel en nog een derde heeft geen mening. Het programma is er kenneUjk nog niet in geslaagd voordelen van het nemen van maatregelen op overtaigende wijze aan de doelgroep over te brengen. De stap naar het werkehjk nemoi van een maatregel bhjkt voor veel ouderen groot. Op generiek niveau is gevraagd naar de intentie om maatregelen te treffen. Dit is zowel vóór als na het programma gevraagd. Voorafgaand aan het programma had circa een derde van de ondervraagden (33%) de intentie om maatregelen te treffen. Dit veranderde niet na afloop, maar wel bij de foUow-up (71%). Deze laatste meting was echter geselecteerd voor de mensen die vonden dat ze nog niet genoeg maatregelen hadden getroffen. Het percentage senioren dat aangaf 'absoluut geen maatregelen te zullen treffen' nam af van 43% naar 37% bij de nameting tot 18% bij de foUow-up. De intentie om aanpassingen in het huis te maken, bleek bij de nameting voor de experimentele groep echter niet significant verschiUend van de controlegroep (ANOVA, gecontroleerd voor sexe en leeftijd, groepseffect F=5.2, p eenzijdig =.98). Integendeel, de controlegroep had juist een grotere intentie. Wellicht spelen andere factoren buiten het programma 'Goed Oud Worden' een bepalende rol, bijvoorbeeld andere voorUchtingsprogramma's, speciale acties in lokale winkels of de media.
TNO rapport PG 97.025
49
-Aantal onveilige sitaaties in huis Tenslotte is nog bekeken of het aantal onveihge sitaaties in huis (voorbeelden: spuUen op de trap laten liggen, vergeten dat een pan op het vuur staat, etc.) is verminderd. Het bleek dat het aantal onveiUge sitaaties was afgenomen (MANOVA, F=9.46, p eenzijdig =0.001). Het aantal onveilige sitaaties was tevens in de experimentele groep afgenomen ten opzichte van een controlegroep. Bij een maximum van 12 punten blijkt het genüddelde voor beide groepen ongeveer 8 punten te zijn. Indien wordt gecontroleerd voor leeftijd, bhjkt dat er een groepseffect is en dat de controlegroep relatief meer onveilige sitaaties in huis heeft (ANOVA, gecontroleerd voor sexe en leeftijd, F=3.11, p eenzijdig =0.04).
5.4
Conclusies en discussie
Concluderend mag worden gesteld dat het programma succesvol was als het gaat om bewustwording van de veihgheid van het eigen huis. Na kritische beschouwing van het eigen huis bleek de helft van de ondervraagde senioren de veiUgheid over het algemeen als 'voldoende' te bestempelen. Objectief bezien blijkt de veiUgheid echter nog te wensen over laten: veel maatregelen zijn nog niet overal getroffen. Wel is het zo dat ouderen die in een huis met verdiepingen wonen meer maatregelen hebben genomen. Het zou kunnen dat diegenen die in een flat of op de begane grond wonen, vinden dat hun huis al voldoende aangepast is voor bewoning door hun leeftijdsgroep. De discrepantie tassen de 'subjectieve' veiügheidsbeleving van de ouderen en de 'objectieve' veihgheid van de woning bUjft een belangrijk aandachtspunt bij verdere voorlichting aan de seniorendoelgroep. Een verklaring voor het nog onvoldoende treffen van veihgheidsmaatregelen in huis kan hgg^i in de lage 'eigen-effectiviteit' van de doelgroep. Men acht zichzelf onvoldoende in staat om de onveiUgheid in het eigen huis het hoofd te bieden hetgeen welUcht kanresulterenin een 'struisvogelpoUtiek' ten aanzien van veiUgheid. De toename in bewustwording moet ideaüter in pas lopen met de mogeUjkheid om het gevaar af te wenden. Is dit lüet zo dan bestaat de kans dat men zich onveiUger gaat voelen in het eigen huis zonder het gevoel te hebben iets te kunnen doen om dit gevoel cq. deze angst weg te nemen. Dit zou een ongewenst effect van het programma genoemd kunnen worden. Wij zouden op basis van beide onderzoeken dan ook wiUen pleiten voor het nog verder verhogen van de zelfredzaamheid van de senioren. Dit kan bijvoorlieeld door het programma concreter te maken. Hierbij valt te denken aan het aanleren hoe men zelf maatregelen moet treffen of hoe men de aansluiting kan vinden bij klussendiensten. Door middel van het programma zou het treffen van veiligheidsmaatregelen zodoende zo laagdrempehg mogehjk gemaakt moeten worden. Naast het
TNO rapport PG 97.025
50
voorlichten over veihgheidsmaatregelen in huis bhjft voorlichting over 'veiUg gedrag' ook van groot belang bijvoorbeeld in verband met het vermijden vanrisicovoUesitaaties. Er worden vergeüjkbare percentage van vóórkomen van valongevaUen in de woonkamer of slaapkamer gevonden in de stadie Veiligheid in de Peiling (Wijlhuizen e.a., 1996). In die stadie worden percentages van alle 'vallen op geUjk niveau' per 15 maanden vermeld van 22.6% voor de woonkamer en 13.7% voor de slaapkamer. In deze laatste stadie is tevens onderzocht wat de mogeUjke oorzaken van het val-ongevallengedrag zijn. De belangrijkste conclusie was dat 'vallen op geUjk niveau' samenhangt met de aanwezigheid van beperkingen (motorisch en visueel). Ook Graafinans (1997) vond dat mobiliteitsbeperking een belangrijkerisicofactoris voor vaUen. Een veronderstelling is dat men met toenemende beperkingen zich juist kan onttrekken aan bepaalderisicovollesitaaties en dan dus minder kans op vallen heeft. Een mogeUjke reden dat dan toch veel val-ongevallen in de woon- en slaapkamer plaatsvinden is dat in deze ruimtes bewegen noodzakelijk is voor zelfstandig wonenden en nauwelijks kan worden vermeden (Wijlhuizen e.a., 1996) en daarmee kenneüjk het vaUen ook niet Een belangrijk effect van het programma 'Goed Oud Worden' is dat de minst actieve groep ongeveer vier keer zo veel gaat bewegen (zie hoofdstuk 4). Naast vele positieve effecten van het meer gaan bewegen, moet rekening worden gehouden met een vergrootte blootstelling aanrisicovoUesitaaties. Graaf mans (1997) onderzocht het effect van dageUjkse activiteit op het valgedrag. Hij concludeerde dat mensen met een hoge mate van Uchameüjke activiteit juist het laagsterisicoop vallen hebben. Het onbeperkt stimuleren van bewegen is echter niet zonderrisico's.Er moet aandacht worden besteed aan een veihge omgeving. De combinatie van het stimuleren van bewegen met het creeëren van een veilige leefomgeving kan vaUen mogeüjk optimaal voorkomen.
TNO rapport PG 97.025
6.
j ;
EVALUATIE VAN DE VOEDSELCONSUMPTIE VAN DEELNEMERS AAN HET PROGRAMMA 'GOED OUD WORDEN'.
A.M.J, van Erp-Baart, H.A.M. Brants, P. van Aken-Schneijder, J.H. den Breeijen. TNO Voeding, AfdeUng Consumentenstadies en Epidenüologie, Postbus 360,3700 AJ Zeist 6.1
Inleiding
Tijdens het programma 'Goed Oud Worden' wordt aandacht besteed aan het onderdeel voeding. Voor dat doel is in de map, die tijdens het programma aan de deelnemers wordt uitgereikt een hoofdstuk over voeding opgenomen. Hierin wordt kort beschreven waarom de mens voedsel nodig heeft en welke aspekten van voeding extra aandacht behoeven bij het ouder worden. Het betreft hier vooral de balans tassen energie-inneming en energieverbruik in verband met overgewicht, aandacht voor vetinnenüng en cholesterol in verband metrisico'svoor hart- en vaatziekten, aandacht voor voldoende vocht en voldoende voedingsvezel in verband met constipatie en aandacht voor voldoende calcium in verband met hetrisicoop osteoporose. In 1995 is voor de eerste keer het programma 'Goed Oud Worden' van start gegaan. Uit de evaluatie in deze testfase bleek onder meer dat er met name bij de vrouwen positieveresultatenkonden worden waargenomen ten aanzien van de Quetelet index: gewicht in kg/lengte in m^ (een maat voor overgewicht), en het bloedglucose gehalte (van HeU & Hopman-Rock 1995). Mogeüjk dat veranderingen in de voedingsgewoonten daartoe hadden bijgedragen. Omdattijdensde eerste evaluatie geen gegevens over de voedingsgewoonten van de deelnemers waren verzameld, kon deze vraag niet worden beantwoord. Uit de evaluatie van het programma 'Goed Oud Worden' in de testfase bleek eveneens dat aandacht voor voeding door de deelnemers zeer zinvol weid gevonden. Daarom werd besloten om tijdens de tweede fase van de implementatie van het programma meer gegevens over de voeding te verzamelen. Hiertoe zijn ertijdensde telefonische interviews, een aantal vragen over de detemünanten van het voedingsgedrag gesteld (zie hoofdstuk 4). Daarnaast is besloten om een voedselconsumptieonderzoek uit te voeren met als doel inzicht te krijgen in de werkehjke voedselconsumptie van deelnemers van het programma 'Goed Oud Worden' en eventuele veranderingen als gevolg van het programma na te gaan. Hierbij worden die voedingsstoffen bekeken die bij het ouder worden aandacht behoeven en in het programmaboek zijn opgenomen (Voedingsnormen 1992; Stasse Wolthuis e.a. 1996): totale energie-inneming, de bijdrage van eiwit, vet, koolhydraten en alcohol aan de energie-innenüng, de hoeveelheid vocht, voedingsvezel, calcium en cholesterol.
TNO rapport PG 97.025
52
Aan de hand van deresultatenvan het onderzoek kan dan bekeken worden of het onderdeel voeding in de map die aan deelnemers van het programma wordt uitgereikt bijgesteld moet worden en zo ja, op welke onderdelen. Verder diende de volgende vraag beantwoord te worden: " In hoeverre heeft het programma 'Goed Oud Worden' veranderingen in het gebraikeüjke voedingspatroon kunnen bewerkstelügen. En zo ja, hebben deze veranderingen geleid tot verbetering van de voedingsgewoonten op korte en op langere termijn". In het navolgende zal verslag worden gedaan van het voedselconsumptieonderzoek.
6.2
Methode
Om informatie over het voedselconsumptiepatroon te verkrijgen, is gebruik gemaakt van een gevaüdeerde voedselfrequentievragenüjst die voor dit onderzoek enigszins is aangepast (Hulshof, 1986; Grootenhuis 1995). Deze vragenUjst werd thuis door de deehiemers van het programma ingevuld. In deze vragenUjst zijn ongeveer 75 voedingsitems opgenomen. ledere deelnemer werd gevraagd om aan te geven weUce van deze voedingsitems de afgelopen maand zijn gebraikt, en van de gebraikte produkten hoe vaak en hoeveel ze zijn gebraikt De gebraikte hoeveelheden zijn nagevraagd in huishoudelijke maten. Indien voor bet beoordelen van de voedingstoffensamenstelling ook het merk van een produkt van belang was, is daar expliciet naar gevraagd. Om veranderingen in de tijd te kuimen meten, is de voedingsfrequentievragenUjst drie keer bij de onderzoeksgroep afgenomen, namelijk: - aan het begin van het programma (januari/febraari 1996), - aan het eind van het programma (maart/april 1996) en - een halfjaar na het programma (september/oktober 1996). Daarnaast is door een aantal groepen die in september/oktober 1996 startte met het programma gevraagd ook eenmaal - aan het begin van het programma- een vragenUjst in te vuUen. Dit met als doel mogeUjke seizoensinvloeden te achterhalen. Deze groep is de controlegroep. Om de deelnemers extra te motiveren de vragenUjsten in te vullen werd toegezegd, dat na afloop van het onderzoek aan iedere deelnemer de persoonUjkeresultatenzouden worden toegezonden (zie eerste onderdeel van bijlage 7).
TNO rapport PG 97.025
6.3
51
Verwerking van de voedselfrequentievragenljijst en data-analyse
Bij TNO Voeding is programmataur ontwikkeld om voedselconsumptiegegevens, die middels een voedselfrequentievragenüjst zijn verzameld, te verwerken: Vovris (Kistemaker 1991) en VEVES (Kistemaker e.a., 1988). Met behulp van Vovris kunnen vragenUjsten interactief worden ingevoerd en gecontroleerd op ontbrekende gegevens en onwaarschijnUjke hoeveelheden. Na controle door de diëtist worden de voedselconsumptiegegevens met Vovris omgerekend naar gemiddelde hoeveelheden voedingsmiddel per persoon per dag. Met behulp van Veves en de NEVO tabel (1996) vindt omrekening plaats naar innenüng van energie en voedingsstoffen, zoals eiwit, vet, koolhydraten, alcohol, water, voedingsvezel, calcium en cholesterol. Voor data-analyse is gebraik gemaakt van SAS (statistisch software pakket release 6.11,1990). Hierbij is in eerste instantie gekeken naar de verdeling van de energie en de nutriënten, waarbij gecontroleerd is op uitbijters en waarbij genüddelde en spreiding van de inneming van de verschillende groepen is berekend. Vervolgens is met behulp van een t-toets voor gepaarde waarnemingen nagegaan of er verschillen zijn tassen voedsehnneming voor en na het programma en een half jaar daarna. Met behulp van de t-toets voor niet gepaarde waarnemingen is nagegaan of er verschiUen waren tassen de onderzoeksgroep en de controlegroep. Een p-waarde < 0.05 is als significant aangemerkt De toetsing heeft tweezijdig plaatsgevonden.
6.4
Respons
Bij de onderzoeksgroep (Rotterdam, Leiden en Tilburg) zijn in totaal 92 mensen benaderd met het verzoek om een vragenUjst in te vuUen. Bij de controlegroep (Katwijk, Gouda en Utrecht) zijn 79 mensen benaderd met het verzoek om een voedingsfrequentievragenhjst in te vullen. In tabel 6.1 en 6.2 is het aantal ingeleverde voedselfrequentievragenüjst van de totale onderzoeksgroep, opgespütst naar de plaats waar het programma 'Goed Oud Worden' heeft plaatsgevonden, weergegeven. Tabel 6.1 Aantal ingeleverde voedselfrequentievragenlijst van de onderzoeksgroep
_ ^
Voormeting
Nameting
Follow-up
Rotterdam
25
22
20
Leiden
21
18
18
Tilburg
43
37
30
Totaal
89
77
68
TNO rapport PG 97.025
54
Tabel 6.2 Aantal ingeleverde voedselfrequentievragenlijst van de controlegroep Plaats
Begin programma
Katwijk
24
Gouda
20
Utrecht
28
Totaal
72
In tabel 6.3 zijn de voor verwerking in aanmerking gekomen vragenUjsten opgenomen. Het aantal vrouwen dat een vragenUjst heeft ingevuld, is zowel bij de onderzoeksgroep als bij de controle groep aanzienhjk hoger dan bij de mannen. Bij de controlegroep hebben slechts 4 mannen een vragenUjst ingevuld. Tabel 6.3 Overzicht van het aantal verwedde voedselfrequentievragenüjst.
Meetmoment
Voor
Na
Follow UP
Controle
Man
24
20
16
4
Vrouw
65
57
49
67
Totaal
89
77
65
71
De respons is met een percentage aflopend van 96% bij de eerste meting, naar 72% bij de tweede meting en 70% bij de derde meting van de onderzoeksgroep en een percentage van 91% bij de controlegroep goed te noemen. Wel moet opgemerkt worden dat er bij de tweede en de derde meting een herinneringsbrief is gestamd met het verzoek om de voedingsfiiequentievragenUjst in te vullen en op te staren.
6.5
Resultaten
6.5.1
Beschrijving van de onderzoeksgroep
In tabel 6.4 is een overzicht gegeven van de gemiddelde leeftijd van de onderzochte groepen mannen en vrouwen.
TNO rapport PG 97.025
55
Tabel 6.4 Overzicht van de leeftijd (gemiddelde en standaarddeviatie) van de onderzochte mannen en vrouwer1 Leeftijd
Voor gem ± sd
Na gem ± sd
Follow up gem ± sd
Controle qem ± sd
t\/lannen
73±7
73 ±8
72 ±8
72 ±7
Vrouwen
70 ±5
70 ±5
71 ±5
72 ± 6
6.5.2
Inneming van energie en voedingstoffen.
In figuur 6.] is de totale energie-inneming en in figuur 6.2 de bijdrage van de macrovoedingsstoffen, eiwit, vet, Icoolhydraten en alcohol aan de energieinneming voor de mannen weergegeven. In figuur 6.3 en 6.4 is ditzelfde voor de vrouwen weergegeven. Figuur 6.1 De gemiddelde energieinname bij mannen
MJ/dag 14 12 10 8 6 4 2 O Ivoor D n a 9foliow-up H controle -aanbeveling
77VO rapport PG 97.025
56
Figuur 6.2 Bijdrage van macrovoedingsstoffen, eiwitten, vetten, koolhydraten en alcohol bij mannen
energie%
60 50 40 30 20 10 totaal eiwit
totaal vet
koolhydraten
alcohol
I v o o r D n a Hfollow-up Hcontrole
Figuur 6.3 De gemiddelde energieinname bij vrouwen
MJ/dag
Ivoor D n a H f o l l o w - u p B c o n t r o l e - aanbeveling
TNO rapport PG 97.025
57
Figuur 6.4 Bijdrage van macrovoedingsstoffen, eiwitten, vetten, koolhydraten en alcohol bij vrouwen
energle%
totaal eiwit
totaal vet
koolhydraten
alcohol
B v o o r D n a • follow-up B c o n t r o l e
Om te beoordelen in hoeverre de inneming van de voedingstoffen kwalitatief goed te noemen is, is een vergelijking gemaakt met de aanbevelingen van de Voedingsraad (Nederlandse Voedingsnormen, 1992). Tevens is een vergelijking gemaakt met gegevens van mannen en vrouwen ouder dan 65 jaar uit de tweede landelijke Voedselconsumptiepeiling: VCP2 (Anoniem 1993) (zie tabel 6.5).
Tabel 6.5 Vergelijking ingenomen voedingsstoffen voor mannen en vrouwen met de aanbevolen hoeveelheden
Voedingsstof
Mannen > 65 jr (n=236) •
Aanbevelingen "
Vrouwen >65(n =263)
Aanbevelingen "
Energie, M
9,7
8,8
7,7
7,8
Eiwit, en%
15,5
10
16,8
10
Vet, en%
38,0
30-35
37,9
30-35
Koolhydraten, en%
42,9
>55
43,4
>55
Alcohol, en%
3,6
Water, 1
2,3
2,6
2,2
2,6
Calcium, mg
1032
800-1000
954
800-1000
Voedingsvezel, g/MJ
1,7
3
1,9
3
Cholesterol, mg/MJ
28,6
<33
30,8
<33
1,9
' Tweede landelijke voedselconsumptiepeiling (VCP2) (Anoniem 1992). "Aanbevelingen van de Voedingsraad (1989).
77VO rapport 58
PG 97.025
Bij de mannen is de energie inneming met uitzondering van de derde meting hoger dan hetgeen wordt aanbevolen. Bij de vrouwen is de energie-inneming in overeenstemming met hetgeen wordt aanbevolen. Vergelijken we de resultaten van dit onderzoek met VCP2 dat kan gesteld worden dat de energie-inneming van de mannen en vrouwen over het algemeen vergelijkbaar is. Opvallend is dat de bijdrage van vet aan de energie inneming lager is dan bij VCP2 en hiermee in overeenstemming met de richdijnen Goede Voeding (Voedingsraad (1992). De eiwitinneming is royaal en de koolhydraatinneming is aan de lage kant. De inneming van alcohol bij de mannen komt neer op 2 glazen alcoholische drank per dag en bij de vrouwen op ongeveer 1 glas per dag. Vanuit het oogpunt van gezonde voeding is niet alleen de hoogte van de totale vetinneming van belang. Ook het soort vet is een punt van aandacht. Over het algemeen wordt aanbevolen om maximaal 1/3 deel verzadigd en minimaal 1/3 deel meervoudig onverzadigd vet met de voeding in te nemen. Uit de resultaten van dit onderzoek blijkt dat de bijdrage van verzadigd vet aan de totale vetinneming varieert rond de 43-44%, de bijdrage van enkelvoudig onverzadigd vet rond de 35% ligt en de bijdrage van meervoudig onverzadigd vet rond de 20-22% ligt. Dit is niet in overeenstemming met hetgeen wordt aanbevolen.
In de figuren 6.5 tot en met 6.12 is de inneming van water, voedingsvezel, calcium en cholesterol weergegeven voor mannen en vrouwen in vergelijking met de aanbeveling. Ook hier kan men vaststellen dat de gemiddelde inneming van deze vier voedingsstoffen in het algemeen in overeenstemming is met hetgeen wordt aanbevolen. Vergelijken we de resultaten van dit onderzoek met VCP2 dan kunnen we constateren, dat deze redelijk overeenstemmen. Uitzondering hierop vormt de inneming van voedingsvezel. Deze is bij VCP2 met een gemiddelde inneming van 1,7 - 1,9 g/MJ veel lager dan bij de hier onderzochte groepen.
Figuur 6.5 De gemiddelde waterinname (liter/dag) bij mannen
liter/dag
Ivoor D n a Hfollow-up B controle -aanbeveling
TNO rapport PG 97.025
59
Figuur 6.6 De gemiddelde waterinname (liter/dag) bij vrouwen
liter/dag
Ivoor D n a • follow-up B c o n t r o l e - aanbeveling
Figuur 6.7 De gemiddelde voedingsvezelinname (g/MJ/dag) bij mannen
g/MJ/dag
4
j»*..
^liïiaiilitamill
voor D n a • f o l l o w - u p B c o n t r o l e - aanbeveling
TNO rapport 60
PG 97.025
Figuur 6.8 De gemiddelde voedingsvezeiinname (g/MJ/dag) bij vrouwen
g/MJ/dag
Ivoor D n a Hfollow-up Hcontrole -aanbeveling
Figuur 6.9 De gemiddelde calciuminname (mg/dag) bij mannen
mg/dag 1750
Ivoor D n a Hfollow-up Bcontrole - aanbeveling
TNO rapport PG 97.025
Figuur 6.10
61
De gemiddelde calciuminname (mg/dag) bij vrouwen
mg/dag 1750 1500 1250 1000 750 500 250 Ivoor D n a Bfollow-up Bcontrole - aanbeveling
Figuur 6.11
De gemiddelde cholesterolinname (mg/MJ/dag) bij mannen
mg/MJ/dag
Ivoor D n a Bfollow-up Bcontrole -aanbeveling
TNO rapport PG 97.025
Figuur 6.12
62
De gemiddelde cholesterolinname (mg/MJ/dag) bij vrouwen
mg/MJ/dag
B v o o r D n a Hfollow-up B c o n t r o l e - a a n b e v e l i n g
6.6
Veranderingen in voedingsgewoonten als gevolg van het programma
Omdat het aantal mannelijke respondenten laag was, is de analyse op verschillen tussen de meetmomenten en verschillen tussen onderzoeksgroep en controles alleen bij de vrouwen uitgevoerd. Voor de vergelijking tussen de verschillende meetmomenten zijn alleen de voedselconsumptiegegevens van de vrouwen die op alle drie de meetmomenten een voedingsfrequentie vragenlijst hebben ingevuld (n=49) meegenomen. In tabel 6.6 zijn de gemiddelden weergegeven. In bijlage 7 (zie tweede onderdeel) zijn de resultaten van de statistische analyse, zoals t-toets voor gepaarde waarnemingen opgenomen.
Tabel 6.6 Energie- en voedingsstoffeninneming van de vrouwelijke onderzoeksgroep: vergelijking onderzoeksgroep in de tijd Voedingsstof
Voor
Na
Follow up
Energie, kJ/dag
8410
7995
7866'
Eiwit, en%
18,3
18,5
18,4
Vet, en%
35,2
34,1
34,5
Koolhydraten, en%
44,6
45,7*
45,3
Alcohol, en%
2,0
1,8
2,0
Water, l/dag
2,7
2,6
2,6
Voedingsvezel, mg/MJ
3,1
3,2
3,2
Calcium, mg/dag
1378
1334
1262
Cholesterol, mg/MJ
25,9
25,2
24,8
' p<0,05 voormeting - nameting; ** p< 0,05 voonneting -follow up meting.
TNO rapport PG 97.025
63
Vastgesteld kan worden dat de energie-inneming een dalende tendens vertoonde en dat deze dahng bij moment 3 ten opzichte van moment 1 significant lager was. De bijdrage van koolhydraten aan de energie-inneming was op moment 2 ten opzichte van moment 1 weliswaar significant hoger maar dit verschil was op moment 3 verdwenen. De verschiUen in de bijdrage van eiwit, vet en alcohol aan energie en de overige voedingsstoffen zijn wisselend en gering. Om na te gaan in hoeverre er sprake was van seizoensinvloeden is een vergehjking gemaakt tussen de eerste meting van de onderzoeksgroep met de controle groep alsmede de follow-up en de controle groep. In tabel 6.7 zijn de belangrijkste resultaten weergegeven. In bijlage 7 (zie derde onderdeel) zijn de resultaten van de t-toets opgenomen. Tabel 6,7 Vergelijking energie- en voedingstoffeninneming van de vrouwelijke onderzoeks- en controle groep. Voor
Follow up
Controle
8410
7866
8056
Eiwit, en%
18,3
18,4
18,1
Vet, en%
35,2
34,5*
36,8
Koolhydraten, en%
44,6
45,3
43,2
Ateohol, en%
2,0
2,0
2.0
Water, i/dag
2,7
2,6
2,6
Voedingsvezel, mg/MJ
3,1
3,2
3,1
Calcium, mg/dag
1378
1262
1369
Cholesterol. mg/MJ
25,9
24.8
25.5
Voedingsstof
* p< 0,05 follow up meting - controlemeting
Er is geen verschil gevonden tussen de eerste meting van de onderzoeksgroep en de controlegroep. Dit betekent dat de beide groepen qua voedingsgewoonten bij de start van het programma vergelijkbaar waren en er geen aantoonbare seizoensverschillen bestaan. De vergehjking tussen de follow-up meting van de onderzoeksgroep en de eerste meting van de controlegroep leverde ten aanzien van de vetinnenüng, uitgedrakt in bijdrage aan energie, een significant verschil op. Dit betekent dat de bijdrage van vet aan de energie inneming bij de onderzoeksgroep significant lager was dan hetgeen op grond van seizoensinvloeden kon worden verwacht. In absolute zin is dit een verschil van gemiddeld 5 gram vet per dag. Voor de overige voedingsstoffen kon geen significant verschil worden waarg^omen.
TNO rapport PG 97.025
6.7
64
Discussie
Het doel van het onderzoek was om na te gaan hoe het voedselconsumptiepatroon van de deelnemers van het programma er in het algemeen uit zag en in hoeverre het onderdeel 'Voeding' in de map, die tijdens het programma wordt uitgereikt aan de deelnemers moest worden aangepast. Daarnaast was het de bedoehng om na te gaan of het volgen van het programma tot verbetering van de voedingsgewoonten zou leiden, waarbij naar veranderingen op korte en op langere termijn zou worden gekeken. Om een oordeel over de voeding te kunnen geven, kan men de resultaten vergehjken met hetgeen wordt aanbevolen. De Nederlandse Voedingsnormen zijn zodanig opgesteld dat ze van toepassing zijn op groepen. Dit betekent dat wanneer de gemiddelde inneming overeenstemt met de aanbevehng en de verdehng niet al te breed is, de meeste leden van de groep een voeding heeft die als adequaat kan worden beschouwd. De voedselconsumptiegegevens zijn verzameld middels een voedselfiequentievragenhjst. Een voedselfrequentiemethode is een betrouwbare methode voor het meten van de voedselconsumptie van een groep, waarbij gekeken wordt naar de ranking van individuen binnen een groep. Voorts kan een voedselfi-equentiemethode gebraikt worden om een beeld te krijgen van de gemiddelde inneming van een groep. Voorwaarde is wel dat de groep voldoende groot moet zijn en dat de vragenhjst gevahdeerd is met een methode die geschikt is om een dergehjke schatting te maken. De grootte van de groep varieerde mssen de 16-24 bij de mannen en van 49-65 bij de vrouwen. In de controlegroep zaten 67 vrouwen en slechts 4 mannen. Gesteld kan worden dat de groep vrouwen voldoende groot was. Bij de mannen was de groep wat kleiner. In de controlegroep zaten onvoldoende mannen. Deze groep is niet in de analyse meegenomen. Wat de vahditeit van de methode betreft kan gemeld worden dat deze voedingsfrequentievragenUjst oorspronkeUjk is opgesteld in 1985 en toen gevaUdeerd is bij 35-jarige mannen middels een dietary history methode met cross check (Hulshof e.a., 1986). Uit de resultaten van dit onderzoek bleek dat voor het meten van de voedselconsumptie van een groep de voedselfrequentievragenüjst prima voldeed. Deze voedselfrequentiehjst is later verder aangepast en nog eens gevaUdeerd bij mannen en vrouwen in de leeftijd van 50-75 jaar (Grootenhuis e.a., 1995). De validatie heeft hier eveneens met een dietary history methode plaatsgevonden. Hierbij heeft men niet alleen gekeken naar de inneming van de macronutriënten, maar ook naar de inneming van voedingsvezel en mineralen, zoals calcium. Vergehjking van de groepsgemiddelden van beide methoden gaf te zien dat de voedselfrequentiehjst goed gebruikt kon worden om de voedselconsumptie van ouderen te meten. De vragenUjst die voor het onderhavige onderzoek is gebraikt is van deze gevaüdeerde vragenUjst afgeleid, waarbij enkele kleine aanpassingen zijn gemaakt. Dit betroffen aanpassingen in de margarinesoorten. In de afgelopen periode zijn nieuwe soorten margarines en halvarines in de handel gekomen.
TNO rapport PG 97.025
65
Om een goed beeld te krijgen van de vetconsumptie moet de mogelijkheid aanwezig zijn om de juiste margarinesoort aan te kunnen geven. Verder is er een vraag over de hoeveelheid water die gedronken werd toegevoegd. Dit om een compleet beeld te krijgen van hetgeen gedronken wordt. Aangenomen is dat de aanpassingen geen negatieve invloed hebben gehad op de validiteit van de vragenUjst en dat de resultaten van dit onderzoek op groepsniveau geschikt voor vergeUjkingen met de aanbevelingen en tussen meetmomenten. Om na te kunnen gaan in hoeverre de voedinggewoonten van deze ouderen overeenstemmen met hetgeen in Nederland gebraikelijk is, is een vergeUjking gemaakt met resultaten van de onlangs gehouden tweede landehjke voedselconsumptiepeiling (VCP2), waarbij dezelfde leeftijdsgroep in beschouwing is genomen. Hierbij is gebleken, dat de voedsehnneming in grote Ujnen met elkaar overeenstemt. Alleen de vetinneming is duideUjk lager bij de door ons onderzochte groep. Bij vergelijking van deze onderzoeken zijn twee aspekten van belang om nader toe te hebten. Op de eerste plaats betreft dit de methode van voedselconsumptieonderzoek. Bij VCP2 zijn de voedselconsumptiegegevens verzameld middels een tweedaags voedingsdagboek en niet met een voedselfrequentiehjst. In ons onderzoek is gebraikt gemaakt van een voedselfrequentievragenüjst. Over het algemeen bestaat de kans dat met een voedselfrequentievragenüjst overschatting plaatsvindt. Dit bleek ook uit de vahdatie bij de 35 jarige mannen (Hulshof e.a., 1986). Bij ouderen bestaat het gevaar dat vragenUjsten slecht of onvoUedig worden ingevuld, hetgeen tot onderrapportage kan leiden. Onderrapportage werd onder meer aangetoond bij het vahdatieonderzoek van Grootenhuis e.a. (1995). Ter voorkoming van onderrapportage zijn de volgende maatregelen genomen. Alvorens de voedselfrequentiehjst werd uitgereikt is door de senior-voorlichter een instractie gegeven hoe de hjst moest worden ingevuld. Hierbij is gewezen op het feit, dat voor ieder voedingsmiddel moet worden aangegeven of het gebraikt is. Na ontvangst van de vragenUjsten zijn deze door een diëtist gecontroleerd op volledigheid. Om er zeker van te zijn dat niet ingevulde produkten ook inderdaad niet gebraikt waren is, daar waar nodig, gebeld om ontbrekende gegevens na te vragen. Was wel een gebruiksfi»quentie gemeld, maar was men vergeten de hoeveelheid in te vuUen of het soort voedingsmiddel dan werd dit zo mogelijk uit de rest van de vragenhjst afgeleid of werd telefonisch de ontbrekende antwoorden achterhaald. Was dit niet mogelijk, dan is gebraik gemaakt van defaultwaarden om ontbrekende porties en soorten aan te vullen. De defaultwaarden zijn onüeend aan gegevens uit VCP2 (Anoniem, 1992). Indien geen Ifitequentie was vermeld, dan is men ervan uitgegaan dat betreffend produkt niet of slechts zeer zelden was gebraikt. Op deze wijze is getracht de mate van onderraportage te beperken. Van een voedingsdagboek is bekend dat men geneigd kan zijn de voeding te veranderen tijdens de opschrijfperiode. Hierbij moet men denken aan het fenomeen dat mentijdenshet opschrijven vindt dat men veel of ongezond eet en onbewust de voeding daarop aanpast. De dagboeken zijn echter destijds
TNO rapport PG 97.025
66
ook gecontroleerd door diëtisten. Aangenomen is dat de gegevens van beide onderzoeken op gemiddeld niveau goed vergeUjkbaar zijn. Een ander aspect dat mogelijk tot verschillen in resultaten van beide onderzoeken kan leiden, is de gebraikte voedingsmiddelentabel. Voor ons onderzoek is de 1996 versie van de NEVO-tabel gebraikt, terwijl voor VCP2 de NEVO-tabel van 1993 is gebraikt. Nu is het zo dat de 1996 versie in enkele opzichten afwijkt van de voorgaande versie. In de eerste plaats is in de NEVO-tabel van 1996 een andere rekenprocedure gehanteerd om de hoeveelheid energie per 100 gram produkt vast te stellen, hi de tabellen tot 1996 en dus ook in de tabel van 1993, is het aantal kJ afgeleid van de hoeveelheid kcalorieën, waarbij de bekende omrekeningsfactor (1 kcal = 4,184 kJ) is gehanteerd. In de tabel van 1996 is de hoeveelheid energie, uitgedrakt in kJ rechtstreeks afgeleid van de hoeveelheid dwit, vet, koolhydraten en alcohol, waarbij de door Atwater ontwikkelde factoren zijn gebraikt (Voor exacte wijze van berekenen wordt naar beide tabellen verwezen). Daardoor kan de bijdrage van de voedingsstoffen aan de energie inneming afwijken. Herberekenen van de resultaten van de mannen uit VCP2 levert een verschil op variërend van 0,2% voor eiwit, 0,6% voor koolhydraten en 0,7% voor vet. Dit betekent dat de vetinneming bij de hier onderzochte groepen iets hoger zou zijn geweest, indien de oudere rekenwijze van voor 1996 zou zijn gehanteerd. Het verschil met de VCP2 is echter klein. Men kan dus stellen dat ook indien de oude rekenprocedure was toegepast de vetinneming nog altijd gunstiger is dan bij VCP2 en redehjk in overeenstemming is met hetgeen wordt aanbevolen. Een ander meer opmeikehjk verschil mssen beide jaargangen van de NEVO-tabel hgt in de voedingsvezelwaarden. In de tabel van 1993 zijn voedingvezel waarden opgenomen die lager zijn dan de waarden opgenomen in de tabeUen tot 1993. Dit verschil werd veroorzaakt door verschil in analysemethode. Besloten werd om de waarden in de NEVO-tabel van 1996 weer aan te passen aan de situatie zoals deze in de tabel van 1989 was. Bij VCP2 is de inneming van voedingsvezel berekend met de tabel uit 1993, waardoor vergeUjking met de voedingsvezeUnneming van de door ons onderzochte groep niet zinvol is. hidien VŒ2 ook met voedingsvezel waarden van de NEVO-tabel 1996 waren berekend, zouden deze gemiddeld zo'n 50% hoger zijn geweest. Dit betekent dat het verschil in voedingsvezeUnneming mssen dit onderzoek en VCP2 minder groot is. Het tweede doel van dit onderzoek was om na te gaan in hoeverre het programma tot verandering heeft geleid in het voedingspatroon en zo ja, of deze veranderingen tot verijetering hebben geleid. Bij een dergelijke vergehjking is het van belang dat de voedselconsumptiegegevens in alle onderzochte perioden op dezelfde manier zijn verzameld en dat de onderzoeksgroep en controlegroep qua samenstelüng vergelijkbaar zijn. De wijze van verzamelen van gegevens heeft vergeUjkbaar plaatsgevonden. Zowel bij de onderzoeksgroep als bij de controlegroep heeft vooraf uitleg plaatsgevonden van de voe-
TNO rapport PG 97.025
67
dingsfrequentievragenhjst en zijn ze verzameld door de senior-voorhchter. Alleen de vragenhjsten die na het programma en een half jaar later zijn verzameld zijn niet meer uitgereikt maar met de post toegezonden. Omdat het hier echter om herhaalde metingen ging is ervan uitgegaan dat het niet nodig was om de uitgebreide toeUchting te herhalen. Bovendien is daar waar dit nodig was gebeld om ontbrekende gegevens te achte±alen. Verder is zoals kon worden verwacht de respons tijdens het onderzoek gedaald. Om de respons zo groot mogelijk te maken is bij de onderzoeksgroep voor de tweede en de derde meting een herinneringsbrief verzonden. Hierdoor zijn ook minder gemotiveerden ertoe overgehaald om de vragenhjsten in te vullen en op te smren. Omdat niet altijd te achterhalen was waarom deelnemers in de loop van de tijd afhaakten, kan niet worden uitgesloten dat de meer gemotiveerden zijn overgebleven. Kijken we nu naar de resultaten dan valt als eerste op dat de voedingsgewoonten van de onderzochte groep vrouwen met uitzondering van de koolhydraatinneming in grote mate overeenstemt met hetgeen aanbevolen wordt. Als men over het algemeen al goed eet is het niet te verwachten dat er nog grote veranderingen zullen plaatsvinden. De lage koolhydraatinneming is tijdens het programma wel enigszins verbeterd, echter deze verbetering is een halfjaar na afioop van het programma weer achterhaald. Verder kan men steUen dat ook de relatief lage inneming van verzadigd vet als gevolg van het programma niet verder verbeterd is. Aandacht voor de koolhydraatinneming en de bijdrage van verzadigd en meervoudig onverzadigd vet aan de totale vetinneming bhjft dus gewenst. Wat wel positief is, is dat de energie iimeming geleidehjk aan gedaald is en dat deze dahng na een half jaar significant wordt. Tijdens de eerste testperiode van dit programma (van Hell & Hopman-Rock 1995) werd geconstateerd dat de Quetelet index, een maat voor overgewicht lager werd en dat deze daling met name bij de vrouwen opvallend was. De vraag was toen in hoeverre de voeding hierin een rol kon hebben gespeeld. Omdat geen gegevens over de voeding waren verzameld kon toen hierop geen antwoord gegeven worden. Bij dit onderzoek zijn geen gegevens meer verzameld over veranderingen in de Quetelet index, omdat het moeiUjk te organiseren was om daar betrouwbare metingen naar te verrichten, maar er is wel gekeken naar de voedingsconsumptie. Het feit dat er een daling in energie-inneming bij deze groep kon worden waargenomen kan een aanwijzing zijn dat het programma een gunstige invloed heeft op het hchaamsgewicht en dat het ertoe kan bijdragen dat het lichaamsgewicht niet onnodig toeneemt. Het is niet waarschijnhjk dat verlaging van de energieinneming de enige detenninant is voor een verlaging van de Quetelet index. De gecombineerde aandacht voor beweging en voeding kan ook zeker hiertoe hebben bijgedragen. Over de mate van Uchamelijke activiteit is door TNO Voeding echter geen onderzoek gedaan. Interessant om hier te vermelden is dat onlangs is aangetoond dat actieve vrouwen op oudere leeftijd gemiddeld 12 kg minder wogen dan hun minder actieve leeftijdsgenoten, terwijl hun lengte gehjk was. Een mogeUjke
TNO rapport PG 97.025
68
verklaring hiervoor was dat dit het gevolg was van het in een vicieuze cirkel raken van zwaarder worden, minder actief, daardoor weer zwaarder worden etc. Gesteld werd dat het zoeken naar een mogelijkheid om deze cirkel te doorbreken dringend gewenst was (Voorrips e.a., 1991). De gecombineerde aandacht voor hchamehjke activiteiten en voeding tijdens dit programma mag zeker gezien worden als een goede mogelijkheid om zo'n vicieuze cirkel te doorbreken. Geconstateerd kan worden dat de deelnemers van het programma 'Goed Oud Worden' gemiddeld een voedingspatroon laten zien dat redehjk overeenkomt met hetgeen wordt aanbevolen. Verder blijkt hun vetinnenüng genüddeld lager te zijn dan gebruikeUjk is bij vergeUjkbare leeftijdsgroepen en meer in overeenstemming met hetgeen wordt aanbevolen. Gezien het feit dat uit de telefonische evaluatie is gebleken dat raim 60% van de deelnemers het belang van aandacht voor goede voeding onderschrijven, mag aangenomen worden dat we met een onderzoeksgroep te maken hebben gehad, die qua voedingsgewoonten in gunstige zin afsteken tegen de gemiddelde oudere populatie. Verder kan worden geconstateerd dat het volgen van dit programma mogeUjk leidt tot een verlaging van de energie-inneming bij oudere vrouwen en derhalve een bijdrage kan leveren aan het voorkomen van een verdere toeneming van het gewicht bij het ouder worden. Voor de mannen kon deze conclusie niet getrokken worden omdat het aantal respondenten hiervoor te klein was. Aanpassingen in het hoofdstuk 'Voeding' in de map zijn vooralsnog niet nodig. De gemiddelde vetinnenüng was wehswaar beter dan in eerste instantie werd verondersteld. Bij toekomstige programma's zullen hopeUjk ook 'minder gezond etende deelnemers' worden geworven.
6.8
Aanbevelingen
Uit de resultaten van dit onderzoek is gebleken dat bij de werving de kans groot is dat mensen die al meer bewust zijn van gezonde voeding aan het programma deelnemen. Extra aandacht voor het werven van personen, die meer 'atrisk'zijn is dan ook aan te bevelen. Verder dient men zich te realiseren dat de uitspraken die hier gedaan zijn een genüddeld beeld van een groep betreffen. Dit betekent niet dat er op individueel niveau geen aandacht voor verbetering van de voedingsgewoonten gewenst kan zijn. In dit verband is het dan ook aan te raden om de senior-voorhchters kennis te laten maken met het voedingsspel "Rondje bord", een uitgave van het Nederlands Zuivelbureau. Dit is een spel dat speciaal voor ouderen is ontwikkeld. Onder begeleiding van een diëtist kan dit spel gespeeld worden waarbij bewustwording van op het individu afgestemde aandachtspunten kan worden bevorderd.
TNO rapport PG 97.025
69
7. PROCESEVALUATIE IN FASE 2 Th. van der Windt en M. Westiioff, TNO Preventie en Gezondheid 7.1
Doel en vraagstellii^
Het algemene doel van de procesevaluatie in fase 2 van bet programma 'Goed Oud Worden' was de mogelijkheden tot verbetering van (de organisatie en uitvoering) het programma 'Goed Oud Worden te onderzoeken. Hiertoe werden een aantal betrokkenen bij het programma ondervraagd, te weten lokale organisatoren, senior-voorUchters, MBvO-docenten en alle deelnemers. De aanbevelingen die naar aanleiding van deze procesevaluatie worden gedaan, zijn verwerkt in de leidraden voor intermediairen die dienen ter ondersteuning van de toekomstige programma's 'Goed Oud Worden' in Nederland. Vraagstellingen met betrekking tot de procesevaluatie door de deelnemers 1. Wat zijn de kenmerken van ouderen die aan het programma 'Goed Oud Worden' meedoen? (leeftijd, geslacht, opleiding, ziekten, klachten etc.); 2. Wat zijn de verwachtingen van de deelnemers over het programma 'Goed Oud Worden'? 3. Wat vinden de deelnemers van het programma 'Goed Oud Worden': van de bijeenkomsten afzonderUjk en van het programma als geheel? 4. Hoeveel uitval is er gedurende de loop van het programma? 5. Wat zijn de redenen van de uitval? Vraagstellingen met betrekking tot de procesevaluatie van de intermediairen 1. Wat vinden de intermediairen van het programma 'Goed Oud Worden'? 2. Wat zijn de sterke en wat de zwakke punten van het programma? 3. Welke punten kunnen in de toekomst verbeterd worden?
7.2
Opzet en tqdschema
Door middel van een procesevaluatie (of kwahteitsonderzoek) kan nagegaan worden weUce mechanismen en processen verantwoordehjk zijn voor de waargenomen resultaten (Israël et al, 1995). De sterke en zwakke kanten van een interventie worden hierdoor zichtbaar (Van Dongen, 1987). Voor de procesevaluatie van dit project is bij de deelnemers en de intermediairen onder andere nagegaan wat de
TNO rapport PG 97.025
70
verwachtingen over het programma waren, de mening over de bijeenkomsten, en over de informatiemap. Daarnaast is gevraagd welke verbeteringen evenmeel aan te brengen zijn. Bij de deelnemers was de procesevaluatie een onderdeel van het tweede telefonische interview dat na afioop van het programma 'Goed Oud Worden' werd afgenomen. In dit interview werden effecten van het programma op de gezondheid direct na afioop van het programma gemeten. Ongeveertienminuten werd besteed aan de procesevaluatie. In totaal is bij 16 programma's 'Goed Oud Worden' een tweede interview gepland (n= 400). Bij een steekproef van intermediairen van een afgerond programma werd een procesevaluatie afgenomen. Iherbij is rekening gehouden met een evenwichtige spreiding mssen de verschillende type lokale organisaties en steden. Bij deze intermediairen heeft een telefoiüsch vraaggesprek van ongeveer 30 minuten plaatsgevonden na afioop van het programma. geplandtijdschemaprocesevaluatie deelnemers Voorbereidingsfase januari 1996 - maart 1996 ontwikkelen van de vragenUjst trainen van de interviewers Onderzoeksfase mei 1996 - oktober 1996 procesevaluatie afgenomen door telefomsch interview na afioop van het programma (n=400) geplandtijdschemaprocesevaluatie intermediairen Voorbereidingsfase januari 1996 - april 1996 ontwikkelen vragen trainen van de interviewer Onderzoeksfase mei 1996 - oktober 1996 procesevaluatie afgenomen door telefonische interview na afioop van het programma (7 organisatoren, 6 senior-voorhchters en 6 MBvO-docenten)
TNO rapport PG 97.025
7/
7.3
Resultaten
7.3.1
Deelnemers
Onderzoeksgroep In totaal hebben 303 deelnemers (van de 390 met een voonneting) aan het tweede telefomsche interview deelgenomen. De verwachting is dat met deze respons (78%) een goed beeld van de organisatie en uitvoering van programma's 'Goed Oud Worden' kan worden verkregen. De kenmerken van de deelnemers staan beschreven in paragraaf 3.2.
Redenen voor deelname Aan de deelnemers werd na afioop van het programma gevraagd wat de belangrijkste reden was om deel te nemen aan het programma. In tabel 7.1 staan de redenen genoemd.
Tabë 7.1
Reden voor deelname aan programma 'Goed Oud Worden'
Reden deelname DSWGQOn
Voorlichting Contact met anderen Overig
35% 28% 12% 24%
Iets meer dan een derde van de mensen (35%) gaf aan dat het bewegingsonderdeel hen aansprak. Interesse voor de voorUchting bleek ook een rüet onbelangrijke reden voor deelname te zijn (28%). Als reden voor deehiame gaf 12% de sociale contacten aan. Als bij de nameting gevraagd wordt welk voordeel het programma heeft opgeleverd, werd herhaaldehjk het sociale aspect aangegeven. Men vond de bijeenkomsten gezelhg en daarnaast vond men het prettig om nieuwe mensen te hebben leren kennen. Tevens bleek dat de deelnemers zich na het programma minder eenzaam voelden (zie paragraaf 4.1). Alhoewel men in eerste instantie de sociale contacten niet als de belangrijkste reden voor deelname aangaf, bleek het sociaal functioneren toch een belangrijk effect van het programma te zijn.
In eerste instantie was de wervingsmethodiek gericht op een directe persoonhjke werving van mensen. Dit hield in dat bijvoorbeeld een groot beroep op de thuiszorg zou worden gedaan, omdat zij veel bij mensen thuis komen. Deze wervingsmethodiek leverde bij de start enige problemen op om voldoende mensen te werven. Daarom is er voor gekozen om de werving breder op te zetten. Hiertoe heeft TNO Preventie en Gezondheid een wervingsfolder ontwikkeld en aan de lokale organisaties aangeboden om
TNO rapport PG 97.025
72
te gebraiken bij de werving. Daarnaast zijn persberichten opgesteld om via de lokale media onder meer in buurtkranten en huis- aan huisbladen te plaatsen. Aan de deelnemers is gevraagd naar de belangrijkste informatiebron over 'Goed Oud Worden'. In tabel 7.2 staan de belangrijkste informatiebronnen genoemd. Tabel 7.2
Infonnatiebron over programma 'Goed Oud Worden'
Bron Artikel in de krant Mond-tot-mond reclame Folder Overig
Percentage (n=295) 35% 18% 17% 30%
Uit tabel 7.2 blijkt dat de belangrijkste informatiebron de krant was. Maar ook de mond-tot-mond reclame en de wervingsfolder zijn van belang geweest bij de infonnatie overdracht. Voorbeelden van de overige informatiebronnen waren een pensioenvereniging, een persoonlijke brief, de thuiszorg of een wervingsposter. Op basis van deze resultaten kan worden aanbevolen dat de werving niet via één informatiekanaal moet lopen. De krant is een belangnjk medium, maar ook informele netwerken bijvoorbeeld via buurtwerkers en wijkverpleging moeten worden mgezet om optimaal deelnemers te werven voor het progranoma.
Beoordeling van het programma Aan de deelnemers werd gevraagd het programma te beoordelen met eenrapportcijfer.In tabel 7.3 staan cijfers voor het voorhchtings- en bewegingsonderdeel afzonderhjk en voor het gehele programma weergegeven. Hierait bleek dat het bewegingsonderdeel iets beter gewaardeerd werd dan het voorhchtingsonderdeel. Voor het gehele programma werd genüddeld hetrapportcijfer8,2 gegeven. Vijfentwintig deelnemers gaven zelfs een tien voor het gehele programma. De deelnemers bleken het programma goed te waarderen. Dit bleek ook uit de vraag of de deehiemers profijt gehad hebben van het programma. Er werd aangegeven dat door de voorUchting men onder meer bewuster werd van een aantal gezondheidszaken. Een aantal mensen gaf aan het prettig te vinden dat reeds bekende informatie weer eens even op eenrijtjewerd gezet. Over het bewegingsonderdeel werd onder meer aangegeven dat men de oefeningen heel prettig vond. Velen gaven aan dat zij het nieuwe en goede oefeningen vonden die ook thuis gemakkehjk uitvoerbaar waren. Sommigen voelden zich al helemaal 'goed oud' en oefenden zelf al veel. Een aantal van hen gaf aan dat het in de groep bewegen heel plezierig was.
TNO rapport PG 97.025
73
Tabel 7.3 Rapportcijfers voor het programma (gemiddelde en standaarddeviatie) Onderdeel Voorlichtingsdeei Bewegingsdeel (SMILE) 'Goed Oud Worden' als geheel noot: men kon een cijfer geven van 1 tot en met 10
Rapportcijfer (n=285) 7,8(1,0) 8,4 (0,9) 8,2 (0.9)
Uitval In het interview is gevraagd of de deelnemers alle bijeenkomsten hadden gevolgd. Hierop antwoordde 59% positief. Van de overige 41% heeft meer dan de helft slechts één bijeenkomst gemist. Slechts twee deelnemers noemden als reden voor hun afwezigheid dat het programmaonderdeel hen niet aansprak. Voor de overige deelnemers was de afwezigheid te wijten aan andere factoren zoals een crematie, ziekte, vakantie of famiUeomstandigheden. Om het effect van het programma te meten, is na afloop van het interview voor de procesevaluatie alleen het vervolg-interview afgenomen bij diegenen die 3 of meer bijeenkomsten hadden gevolgd. Dit was voor iets meer dan 80% van de deelnemers het geval. Gevolgen van 'Goed Oud Worden' Het doel van het programma is mensen te stimulerenrichtingeen gezonde en zelfbewuste leefstijl. Er werd gevraagd aan de deelnemers of zij naar aanleiding van het programma vervolgactiviteiten hadden ondernomen. Negentien deelnemers hadden naar aanleiding van 'Goed Oud Worden' infonnatie aangevraagd en elf deelnemers raadpleegden hun huisarts naar aaiüeiding van het programma. Het aantal deelnemers dat zich na afloop van 'Goed Oud Worden' opgaf voor een bewegingsprogramma was hoog. Van de deelnemers heeft 25% zich direct na het programma opgegeven voor een bewegingsactiviteit (met name MBvO), 28% was dat van plan. Voorbeelden van vervolgactiviteiten die werden genoemd zijn een voorUchtingsbijeenkomst over geheugentraining en een vervolgprogramma waarin bewegen wordt gekoppeld aan dagehjkse activiteiten. Echter lang niet alle lokale organisatoren lukte het vervolgactiviteiten te organiseren. Veel deelnemers gaven aan een direct vervolg op het programma zeker te waarderen. Een aanbeveling is om in de leidraad voor de lokale organisatoren uitdrukkelijk aandacht aan vervolgactiviteiten te besteden.
7.3.2
Intermediairen
Onderzoeksgroep Een aantal programma's 'Goed Oud Worden' is uitgesteld en niet voor eind oktober afgerond. Bij deze programma's is geen procesevaluatie bij intermediairen uitgevoerd. Alle intermediairen die zijn
TNO rapport PG 97.025
74
gevraagd voor het vraaggesprek, participeerden in de procesevaluatie. Een aantal intermediairen participeerde in meerdere programma's. In totaal zijn er zeven lokale organisatoren, zes senior-voorlichters en zes MBvO-docenten gemterviewd. Met deze aantallen wordt verwacht dat de ervaringen met het programma redehjk kunnen worden beoordeeld. De organisatoren Bij de orgaiüsatie van het programma 'Goed Oud Worden' waren lokale organisatoren betrokken. De organiserende instanties waren onder meer een GGD, een organisatie van thuiszorg, kraiswerk, welzijnswerk, ouderenwerk en een instantie van het Meer Bewegen voor Ouderen. Met behulp van de Leidraad voor orgaiüsatoren werd de uitvoering van het programma voorbereid. De organiserende instantie werkte voor de programma's 'Goed Oud Worden' samen met een senior-voorhchter en een MBvO-docent. Alle lokale organisatoren waren betiokken bij de werving van de deelnemers. Er is aan de organisatoren gevraagd wat zij als meest succesvolle methode hebben ervaren om deelnemers te werven. Er werden genoemd een advertentie of artikel in een huis-aan-huisblad, het persoonlijk aanschrijven van ouderen, het enthousiasmeren van ouderen door buurtwerkers en een combinatie van multimediale pubhciteit en persoonhjk aanschrijven. Het bhjkt dat een combinatie van wervingsmetboden het beste resultaat opleverde. In eerste instanties was de opzet om per programma minimaal 15 en maximaal 25 deelnemers te werven. Genüddeld werden zo'n 20 deelnemers per programma geworven. Uit hteramur bhjkt dat voor een groepsprogramma een aantal van 15-20 deelnemers optimaal is (Simmons e.a., 1989). Een aanbeveling is om bij de toekomstige programma's een maximum van 20 deelnemers te hanteren. Hoewel de meeste programma's met voldoende deelnemers van start zijn gegaan, verUep de werving in sommige wijken stroef. Als oorzaak van deze moeizame werving werd voomameUjk verwezen naar de wijk. Met name in achterstandswijken met veel laag opgeleide ouderen, bleek de werving moeizamer te verlopen. Uit hteratuur blijkt ook dat het moeihjk is om groepen met een lage SES (Sociaal Economische Status) te interesseren voor gezondheidsbevorderende interventies (Marin e.a., 1995). Als reden wordt aangegeven dat deze groepering andere prioriteiten stelt, bijvoorbeeld dat er voldoende eten is en dat de huur betaald kan worden. Eén van de mogehjke barrières voor deze doelgroep is de financiële drempel. In de onderzoeksfase waren de deelnamekosten ƒ10,-. Aan de deelnemers is gevraagd wat zij over zouden hebben voor deelname aan een reguüer programma 'Goed Oud Worden'. De meest genoemde bijdrage lag mssen ƒ20,- en ƒ25,-. Genüddeld hadden de deelnemers ƒ21,40 gulden over om deel te nemen. Dit zou voor een doelgroep uit een achterstandswijk te hoog kunnen zijn. Het is van belang deze aandachtgroepen met de juiste benadering en interventiestrategie te
TNO rapport PG 97.025
75
benaderen. Aanbevolen wordt om voor deze groepen wel een psychologische drempel van deelnamekosten te handhaven, maar de financiële drempel zo veel als mogelük te reduceren. Coördiruüie Over het algemeen werd aangegeven dat de voorbereiding van het programma redehjk veel tijd kostte (gemiddeld 30 uren). Met name als het organiseren van een dergeUjk programma niet in het takenpakket van de lokale organisator was opgenomen, was het soms moeihjk hiervoor capaciteit te creëren. De organisator had naast de werving ook een belangrijke coördinerende taak. In de eerste plaats was de organisator aanspreekpunt voor senior-voorhchter, MBvO-docent en deelnemers. Het werd hoog gewaardeerd als de organisator geregeld een deel van het programma bijwoonde en makkehjk te bereiken was. Een tweede taak van de organisator was het bespreken van een zaal. Inspraak van de MBvO-docent en de voorhchter bleek noodzakelijk voor het vinden van een raimte die voor beide programma onderdelen geschikt was. Problemen met de zalen lagen in een slechte akoestiek, een te grote of een te kleineraimte.Een aanbeveling is om in de leidraad de criteria waaraan een zaal moet voldoen te beschrijven en aan te geven dat hierbü overleg met de betrokken senior-voorlichter en MBvOdocent van belang is. Een derde taak voor de orgaiüsatoren zou het opstarten van een vervolg op 'Goed Oud Worden' met dezelfde groep zijn. Er is reeds aangegeven dat niet aUe organisatoren hierin geslaagd zijn. Eén van de redenen was dat er onvoldoendefinanciënof capaciteit beschikbaar was voor vervolgactiviteiten. Een andere reden was dat ondanks dat vervolgactiviteiten werden geoigaiüseerd het moeihjk was om de deelnemers te laten overgaan in een nieuwe activiteit, vooral als het een nieuwe groep betrof. Als aanbeveling kan worden gedaan dat er bij de start van een programma de mc^elijkheden voor mogeUjke vervolgactiviteiten, bq voorkeur in de bestaande groep, worden uitgewerkt Naast een aantal kritische noten omtrent de coördinatie en praktische uitvoering van het programma waren er veel positieve reacties op het programma. Een aantal organisatoren gaf aan dat men het programma zeer doordacht en weloverwogen vond. Daarnaast was men zeer enthousiast over de combinatie van voorUchting met bewegen. De senior-voorlichters De voorhchtingsdagen die door Merck, Sharp & Dohme samen met Pfizer zijn verzorgd, zijn door veel voorlichters bezocht. De waardering voor deze dag was goed. Echter de gepresenteerde informatie was niet voor alle voorlichters relevant. Dit had met name te maken met de vooropleiding van de voorhchters. Indien een voorhchter een medische achtergrond bezat, was sommige informatie reeds bekend.
TNO rapport PG 97.025
76
Het wordt aanbevolen de voorlichtingsdag in de eerste plaats te organiseren voor diegenen die geen medische achtei^ond bezitten. De meeste genoemde voorbereidingstijd voor de voorUchtingsbijeenkomsten was vijftien uren. De onderwerpen van de informatiemap werd door iedereen zeer positief beoordeeld. AfhankeUjk van de groep werden somnüge onderwerpen in meer of minder mate uitgediept. Een aantal onderwerpen werd gemist in de informatiemap zoals informatie over sociale zekerheid, depressie en juridische- en notariële zaken die bij het ouder worden van belang zijn. Het wordt aanbevolen om hierover nog informatie in de informatiemap op te nemen. Het was over het algemeen moeiUjk om het voorUchtingsdeel binnen detijdsplanningvan een uur te houden. Als er veel vragen waren of een discussie op gang kwam, vroeg dit veel van de didactische vaardigheden van de voorhchter. In overleg met de MBvO-docent kon men enigszins flexibel met de tijd omgaan. De opzet van het programma met zes bijeenkomsten achtereen werd door de meeste voorUchters als zeer positief ervaren. De deelnemers hadden de mogeUjkheid om nog eens terag te komen op een onderwerp. Daarnaast vonden de voorhchters dat door teragkerende bijeenkomsten een leuke binding met de mensen ontstond. De materialen die gebraikt werden bij de voorhchting zijn - naast de eigen keniüs - het bord met de 'Goed Oud Worden'- cirkel, de leidraad voor voorlichters en de informatiemap. Daarnaast werden bij somnüge bijeenkomsten andere materialen gebruikt, zoals bijvoorbeeld de 'leskist', die gebruikt werd bij voorUchting over 'VeiUgheid in en om huis'. Ook gebruikten sommige voorUchters verbandmateriaal en botmodellen en voegden zij zelf regelmatig folders en lokale informatie aan de informatiem^ toe. Een enkehng vroeg de pohtie om voorhchting te geven over de l^eveiliging van de woning. Het vervoer van de materialen die gebraikt werden bij de voorhchting, was met name voor de voorhchters die geen eigen auto hadden een probleem. AanbeveUi^ is om het bord met de 'Goed Oud Worden' cirkel handzamer uit te voeren, zodat het gemakkelqker te transporteren is. Ten aanzien van de 'leskist' is de aanbeveling om een 'Goed Oud Worden- leskist' samen te stellen met de meest relevante materialen. De MBvO-docenten Alle MBvO-docenten hadden de beschikking over de authentieke Amerikaanse SMILE-video. Op deze video worden alle oefeningen voorgedaan. Met behulp van deze video, de leidraad voor de MBvOdocent en de informatiemap werden de MBvO-docenten geacht zich de oefeningen eigen te maken.
TNO rapport PG 97.025
77
Daarna kregen alle MBvO-docenten een korte training onder leiding van Ina van der Sar. Tijdens deze training werd onder meer aandacht besteed aan: - Het nut van de SMDLE-oefeningen; - De wijze waarop de SMILE-oefeningen uitgevoerd moeten worden; - Het gebraik van muziek; - De wijze waarop de SMILE-oefeningen aangeleerd kunnen worden. De oefeningen werden op de Amerikaanse video goed weergegeven, echter door de zeer Amerikaanse presentatie en de slechte opname kwahteit werd de video niet aantrekkehjk gevonden. Men vond de aanpak een beetje 'jaren-vijftig' achtig. Het wordt aanbevolen om als dat mogelijk is een Nederlandse trainingsvideo voor MBvO-docenten te ontwikkelen. De training door Ina van der Sar werd zeer positief beoordeeld. Tijdens deze training werd de visie en opzet van het programma 'Goed Oud Worden' voor de MBvO-docenten duideUjker. Naast de training kostte het de MBvO-docenten nog extra tijd om het SMILE programma eigen te maken. De meest genoemde voorbereidingstijd voor het begeleiden van het SMILE programma was vijftien uren. Het gebraik van muziek werd door de meeste MBvO docenten als zeer stimulerend ervaren. Een aantal MBvO-docenten had zelf nieuwe bandjes samengesteld, omdat de muziek nog lüet geheel op de oefeningen was afgestemd. Aanbeveling is om een nieuw muziekbandje bij de oefeningen samen te stellen als extra ondersteuning voor de uitvoering van het SMILE progranuna. Voor de meeste MbvO-docenten bleek het werken met een gestandaardiseerd programma met name gericht op het onderhouden van Uchaamsfuncties, een nieuwe ervaring. MbvO is naast gezondheidsbevordering immers ook gericht op sociaal contact en plezierbeleving. Men vond het verschil mssen de gebraikelijke MbvO werkwijze en de werkwijze zoals die wordt voorgeschreven door het SMILE-programma erg groot. Het enthousiasme van de MBvO-docenten nam echter toe naarmate het programma vorderde en de deelnemers aangaven baat te hebben bij het programma. Bovendien merkte een aantal MBvO-docenten dat het hchaamsbesef van de ouderen toenam en dat de attimde ten aanzien van bewegen zichtbaar verbeterde. Om het gehele programma volgens het schema uit te voeren was 45 minuten te kort. Ondanks dat de meeste MBvO-docenten vonden dat het programma intact moest worden gelaten, was de wens meer vrijheid in uitvoering van het programma. Het wordt aanbevolen om voor het aanleren van de oefeningen het vooropgesteld schema te hanteren tot het gehele programma is aangeleerd en daarna enige vryheid in uitvoering toe te laten. Een aantal MBvO-docenten vond het praktisch om per bijeenkomst een schema van oefeningen voor de deelnemers te gebraiken. De deelnemers konden dan gemakkeUjker de oefeningen ook thuis
TNO rapport PG 97.025
^
uitvoeren.Tevens werd het idee geopperd om alle oefeningen eenzijdig af te drukken om ze makkeUjker op volgorde te kunnen leggen. De aanbevehng is om een schema op te nemen in de informatiemap voor de deelnemers en de oefeningen enkelzijdig af te drukken. Veel MBvO-docenten beschouwen het ook als hun taak de voorhchting die voorafgaat aan de SMDLEtraining bij te wonen. De redenen hiervoor was de mogelijkheid om terag te grijpen op wat de voorhchter had verteld. Daarnaast vonden anderen het zo'n onlosmakehjk verbonden deel van het programma, dat zij het vanzelfsprekend vonden om ook het voorUchtingsdeel bij te wonen. Het wordt aanbevolen dat de MBvO-docent bjj het voorlichtingsonderdeel aanwezig is, maar dit kan niet verplicht worden gesteld.
7.4
Samenvatting
Deelnemers De drie belangrijkste redenen om deel te nemen aan het programma 'Goed Oud Worden' waren bewegen, voorUchting en de sociale contacten. Het bewegingsonderdeel wordt door meer dan een derde van de deelnemers als reden voor deelname aangegeven. Dat bewegen een belangrijk onderdeel is van het progamma, bhjkt ook uit de rapportcijfers voor de beoordehng van het programma. Bewegen wordt iets hoger gewaardeerd dan de voorUchting. Het gehele progranuna is goed gewaardeerd (rapportcijfer 8,2). In totaal heeft 59% van de deebiemers alle zes bijeenkomsten gevolgd. Ongeveer 20% van de deelnemers was bij één bijeenkomst niet aanwezig. De redenen voor afwezigheid lagen grotendeels buiten het programma en waren onder meer ziekte, vakantie en famiheomstandigheden. Na het programma gaat 25% van de deelnemers door in georganiseerde bewegingsactiviteiten. Het blijkt wel moeilijk om na het programma aan vervolgactiviteiten deel te nemen. De aanbevehng is om hier bij de start van het programma aandacht aan te besteden. Lokale organisatoren De manier van werving blijkt via meerdere informatiekanalen te lopen. Het belangrijkste medium is de krant. Daarnaast zijn informele netwerken van bijvoorbeeld buurtwerkers en thuiszorg ook van groot belang. De aanbeveling voor de werving van deelnemers is om deze via meerdere informatiekanalen uit te voeren. De meeste organisatoren ervaren het programma als weloverwogen en goed uitgedacht. Ten aanzien van de praktische uitvoering en randvoorwaarden kunnen een aantal verbeteringen worden aangebracht Hierbij worden aanbeveUngen gedaan over aanwezigheid van de organisator bij de programma's, creëren van mogelijkheden voor deelname van minder kapitaal krachtige groepen.
TNO rapport PG 97.025
^
criteria voor keuze van de ruimte en het creëren van (financiële en capacitaire) mogehjkheden van vervolgactiviteiten. Senior-voorlichters De opzet van het programma met zes bijeenkomsten achtereen wordt door de voorlichters als zeer positief ervaren. Deelnemers hebben de mogelijkheid om nog eens op een onderwerp terag te komen en er ontstaat een leuke binding met de groep. Ten aanzien van de informatiemap wordt aanbevolen om over de onderwerpen sociale zekerheid, depressie en juridische- en notariële zaken extra informatie op te nemen. Ten aanzien van de materialen wordt aanbevolen om het bord met de 'Goed Oud Worden' cirkel handzamer uit te voeren, zodat het gemakkehjker te transporteren is. Ten aanzien van de 'leskist' is de aanbevehng dat er een nieuwe 'Goed Oud Worden-leskist' wordt samengesteld met de meeste relevante voorlichtingsmaterialen die bij het programmaonderdeel 'Veiligheid in en om het huis' kunnen worden ingezet. De extra opleidingsdag wordt over het algemeen goed gewaardeerd. Echter de dag is niet voor iedereen noodzakeUjk. De aanbeveling is om de dag te handhaven voor diegenen die geen medische achtergrond bezitten. MBvO-docenten Alhoewel de aard en intentie van het SMUJE-programma niet geheel overeenstemmen met de visie van MbvO op bewegen, werd de waardering voor SMILE groter naarmate het programma vorderde.. Nadat de deelnemers aangaven baat te hebben bij het programma, werden de MBvO docent^i enthousiast voor het SMILE programma. Ondanks dat de MBvO-docenten vinden dat het huidige programma intact moet worden gelaten, wordt aanbevolen enige vrijheid in uitvoering te creëren. Verder kunnen MbvO docenten de deelnemers er op wijzen dat zij door kunnen gaan met reguUere MbvO activiteiten. Daarnaast wordt een aantal praktische aanbevelingen gedaan. Er wordt aanbevolen om een schema van oefeningen per bijeenkomst voor de deelnemers te maken, een nieuwe muziekbandje bij de oefeningen samen te stellen en eventaeel een Nederlandse trainingsvideo voor MBvO-docenten te ontwikkelen.
TNO rapport PG 97.025
8.
80
CONCLUSIES, DISCUSSIE EN AANBEVELINGEN
M. Hopman-Rock en M. Westhoff TNO Preventie en Gezondheid 8.1
Inleiding
Bij de evaluatie is zowel gekeken naar de effecten van het programma 'Goed Oud Worden' op gedrag en gezondheid van ouderen als wel ook naar de manier waarop het programma in de praktijk gestalte kreeg. Deze beide componenten zijn noodzakehjk om een goed beeld te krijgen van de sterke en zwakke punten van het programma. Infonnatie over de effectiviteit doelmatigheid en kwahteit is noodzakeUjk voor een programma waarvan verwacht kan worden dat het uiteindelijk een brede verspreiding zal kennen. Het unieke van het programma 'Goed Oud Worden' is de gecombineerde interventie, van voorUchting met het aanleren van bewegingsoefeningen. Verondersteld werd dat de voorUchting mensen zou kunnen
ondersteunen
bij het daadwerkeUjk
veranderen
van gedrag in
de
gewenste
gezondheidsbevorderende richting. Het bhjkt dat de drempel voor een dergeUjke kort durende interventie vrij laag is, gezien het relatieve gemak om in korte tijd deehiemers te werven. Mede gezien de grote bereidheid van de benaderde instanties om het programma te organiseren, slaat deze aanpak ook aan bij intermediaire organisaties. De studie had een quasi-experimenteel karakter, waardoor we zo dicht mogeUjk bij de reaUteit zijn gebleven. Het gevaar van een gerandomiseerd experiment is immers altijd dat de situatie zo artificieel is dat in de praktijk een niet vergeUjkbare sitaatie optreedt Methodologisch moesten we daardoor wel wat inleveren, aan het gehanteerde design kleven nu eenmaal meer nadelen dan aan een gerandomiseerde stadie. Op de expert meeting 'Beyond Randomized Clinical Trials' (GGD Rotterdam, 13 febraari 1997) is aandacht besteed aan dit dilenuna voor onderzoek op het gebied van Gezondheids Voorlichting en Opvoeding (GVO). Een goed overzicht is te vinden bij Sanson-Fisher e.a. (1996). In dit laatste hoofdstak worden zowel voor de effect- als de procesevaluatie de belangrijkste bevindingen en conclusies op een rij gezet bediscussieerd en waar mogelijk vergeleken met gegevens uit de Uterataur. Tenslotte worden aanbeveUngen geformuleerd en vooraitgekeken naar de te verwachten brede implementatie in Nederland.
TNO rapport PG 97.025
8.2
81
Effectevaluatie
Bij de effectevaluatie is onderscheid gemaakt in algemene gezondheid en gezondheidsgedrag. Vanuit de Uterataur over Health Promotion (Green en Kreuter, 1991) is bekend dat gewenste gezondheidsveranderingen meestal voorafgegaan worden door veranderingen in gezondheidsgedrag in derichtingvan een gezondere leefstijl. In het onderzoek zijn verscheidene aspecten van gezondheid betrokken, variërend van pijn en vitaUteit tot mentale gezondheid en eenzaamheid. Hiermee werd aangesloten op de opvatting van de World Health Organization (1958) dat gezondheid zowel UchameUjke als psychische en sociale componenten heeft.
Het gezondheidsgedrag
werd onderscheiden
in bewegingsgedrag, voedingsgedrag,
veiUgheidsgedrag en omgaan met klachten. Van de eerste drie gedragingen werd nagegaan wat de determinanten zijn, gebraik makend van een model waarbij attitade, de gepercipieerde sociale norm, en de eigen-effectiviteit werden beschouwd als de belangrijkste potentiële determinanten. Naast eventaele effecten op korte temüjn werd eveneens gekeken naar gedragsbehoud op de langere termijn (4 tot 6 maanden). Op de korte termijn blijkt 'Goed Oud Worden' positieve effecten te hebben op het vitaUteitsgevoel en wordt er een subjectieve gezondheidsverbetering geconstateerd. Pijnklachten nemen enigszins af. Er werden geen effecten gevonden op de mentale gezondheid en op de algemene gezondheidsbeleving. Na het programma ebben de meeste van deze effecten echter weer weg. In vergeUjking met een referentiegroep uit dezelfde leeftijdscategorie, blijkt dat de 'Goed Oud Worden' deelnemers zich van te voren relatief gezonder voelden. Dit kan duiden op een positieve selectie van meer gezonde ouderen. Dit zou tevens maken dat het moeilijker is om gezondheidseffecten te vinden. Immers, hoe slechter de gezondheid, des te groter kan de eventaele gezondheidswinst op deze relatief korte termijn zijn. Het enige effect dat langer bhjft bestaan en dat tevens ten ppzichte van een referentiegroep was toegenomen, is de vitaUteit. Dit betekent dat de deelnemers zich energieker MI levenslustiger zijn gaan voelen. Al eerder was overigens bekend (Hickey e.a., 1995; van HeU & Hopman-Rock, 1995), dat 'Goed Oud Worden' ook positieve effecten heeft op de bloeddruk en het suikergehalte in het bloed (vooral bij vrouwen). Een interessant resultaat is het effect op de eenzaamheid. Hoewel eenzaamheid slechts met één vraag is gemeten en daardoor de betrouwbaarheid niet zo hoog was als die van de voUedige eenzaamheidsschaal (De Jong-Gierveld & van Tilburg, 1991) is er toch een duideUjk positief effect gevonden, met name na verloop van 4 tot 6 maanden. Dit effect is wel verklaarbaar omdat in de praktijk blijkt dat mensen die eUcaartijdenshet programma hebben leren kennen, afspraken maken om dingen samen te gaan doen. Heel vaak stroomt de groep of een gedeelte daarvan door naar andere
TNO rapport PG 97.025
52
groepsactiviteiten, en dit verstevigt verder de onderlmge band. Ook brengt 'Goed Oud Worden' mensen op het spoor van andere plaatselijke initiatieven of clubs waarbij zij zich kunnen aansluiten. Het bovenstaande imphceert dat het voor plaatseUjke organisatoren van belang is om reeds in een vroeg stadium na te gaan wat de plaatselijke mogelijkheden zijn om aan andere activiteiten deel te nemen. Deze infonnatie kan als extra aan de informatiemap worden toegevoegd. Tevens wiUen we benadrakken dat het organiseren van vervolgactiviteiten een mogeUjkheid geeft om de gezondheidseffecten beter te behouden. Voor het meten van beperkingen is gebraik gemaakt van de zogenaamde OECD indicator. Al eerder was bekend dat de OECD een matige reproduceerbaarheid en betrouwbaarheid heeft (König-Zahn e.a, 1994). Opvallend verschil met een referentiegroep van het CBS was dat de 'Goed Oud Worden' deelnemers relatief weinig problemen hadden met lopen. Zoals al eerder opgemerkt is er kenneUjk toch een positieve selectie geweest van ouderen met relatief nünder gezondheids- en mobihteitsproblemen. Een eventaeel effect van het programma zou nog kunnen zijn dat de deebiemers bij de foUow-up meting wat beter blijken te bukken. Het effect is echter niet groot genoeg om statistische significantie te bereiken en kan ook een toevalstreffer zijn geweest door het toetsen per item van de OECD. Verreweg de grootste effecten van het programma zijn gevonden op het bewegingsgedrag. Met name de sportieve activiteit nam zoals gehoopt en verwacht toe. Dit effect kon mede bereikt worden doordat een groot gedeelte van de deelnemers van te voren weinig of geen sportieve activiteit aangaf. Een fUnk percentage gaf daarvoor als reden op dat men dacht het niet meer te kunnen (35%). KenneUjk vindt men dat 'Goed Oud Worden' met het bijbehorende bewegingprogramma iets waarvan men van te voren denkt het wel aan te kunnen. Dit is verheugend, aangezien het er nataurlijk uiteindeUjk omgaat om mensen ondanks hun reserves tegenover sportief bewegen, actief te krijgen. Een toename van 30% ten opzichte van de voormeting was zelfs meer dan we verwacht hadden (en bleek bovendien veel meer te zijn dan de Uchamehjke activiteit van een vet;geUjkbare controlegroep). Een fUnk deel van die toename kwam voor rekening van de SMILE-oefeningen die trouw werden uitgevoerd. Deelnemers gaven echter ook aan meer andere sportieve activiteiten te ondememen en enkelen zijn zelfs aan fitaess gaan doen. Zoals verwacht waren de effecten het grootste bij de van te voren minst actieve groep deelnemers. Uit het feit dat 4 tot 6 maanden na afloop van het programma 60% van de deelnemers nog steeds regelmatig de oefeiüngen doet kan worden afgeleid dat gedragsbehoud in dit opzicht is bereikt. Uit een recent Nederlands proefschrift (Schuit 1997) over het effect van bewegen op ouderen, kwam naar voren dat het vanuit preventie oogpunt aanbeveling verdient om regelmatig te bewegen, en daar ook in het beleid op in te spelen. De preventieve zorg hgt voor een groot gedeelte op de weg van de GGD'en. Janssen & de Winter (1997) geven in een beleidsartikel aan dat meer middelen naar de kernactiviteiten van preventie zouden moeten gaan: de uitvoering van preventieprogramma's. Vooralsnog is het wachten volgens hen op een duidelijk beleid van de Rijksoverheid en de Vereiüging
TNO rapport
PG 97.025
83
van Nederlandse Gemeenten. In maart 1997 verscheen inmiddels de beleidsbrief Preventie en Ouderen van staatssecretaris Terpstra. Op basis van deze beleidsbrief geeft Zorg Onderzoek Nederland uitvoering aan onderzoek op dit gebied. De commissie Lemstra heeft kort geleden gerapporteerd over de rol van de gemeenten bij het preventiebeleid. Huijsman (1996) geeft in een beknopt overzichtsartikel over beweging bij ouderen aan dat beweging positieve effecten beeft op diverse aspecten van het functioneren van ouderen. Nog niet duidelijk is of meer beweging ook leidt tot een verminderde vraag naar zorg. Uit toekomstig onderzoek zal moeten blijken of dat ook inderdaad het geval zal zijn. Indien het lukt om de vraag naar thuiszorg met een jaar uit te stellen dankzij een verbeterd UchameUjk functioneren en een adequaat sociaal netwerk, zou dat al snel een besparing van ongeveer ƒ600,= gemiddeld per Goed Oud Worden deelnemer per jaar op kunnen leveren ( Westiioff e.a., 1996). De intentie tot het nemen van meer Uchaamsbeweging, die voor de start van het programma is bepaald, bleek vooral door de attitade te worden bepaald. Als men vindt dat lichaamsbeweging belangrijk is en men er voordeel van denkt te hebben, is de intentie groter. Het bhjkt dat de daadwerkehjke sportieve activiteit echter niet door de attitade en slechts enigszins voorspeld wordt door de sociale norm ("wat denkt men dat anderen er van vinden") en dat de concrete toename van de sportieve hchaamsbeweging na het progranuna bijna helemaal niet voorspelbaar is met l>ehulp van de van te voren vastgestelde detemünanten. Dit fenomeen was al eerder door anderen geconstateerd: de intentie kan nog zo mooi zijn, dit leidt lang niet altijd tot een daadwerkehjke toename van het bewegen (King e.a., 1992). Vinck (1995) geeft aan dat geprobeerd moet worden te zoeken naar de feiteUjke motieven voor gezondheidsrelevant gedrag om te proberen dit gedrag vanuit die kennis te beïnvloeden. Nog onduideUjk is wat deze motieven nu precies inhouden. Uit onderzoek van MiUs e.a. (1997) is gebleken dat een flink percentage ouderen (34%) er de voorkeur aangeeft om op individuele basis te bewegen. Een iets kleinere groep (28%) prefereerde een groepsactiviteit en nog eens 39% had geen voorkeur. Deze cijfers maken duidelijk dat het succes van de SMILE oefeningen hier ook wel eens mee te maken zou kunnen hebben. Indien gewenst kunnen ouderen immers de SMILE oefeningen individueel uitvoeren, terwijl ook gekozen kan worden voor deelname aan MBvO groepen. Uit andere bronnen is tevens bekend dat het aanbieden van laag-intensieve oefeningen leidt tot het langer volhouden van bewegingsgedrag dan meer intensieve vormen van bewegen (Laitakari e.a., 1996). Bij de van te voren minst actieve helft van de deehiemers blijkt alleen het aantal barrières (te duur, niet gewend, geen zin, etc) een rol te spelen. Naarmate men van te voren meer barrières zag maar toch heeft meegedaan, had men een grotere positieve verandering in de sportieve activiteit. Bij deze toename bleken de SMILE oefeningen een belangrijke rol te spelen. Conclusie van deze bevindingen is dat de beste manier om ouderen meer aan Uchaamsbeweging te laten doen waarschijnhjk het aanbieden van niet te dure, laagdrempeUge en niet te moeiUjke
TNO rapport PG 97.025
^
oefeningen in de buurt is. Daarbij is het waarschijnhjk ook positief dat 'Goed Oud Worden' niet aUeen een bewegingsprogramma is maar ook een voorUchtingscomponent heeft. Sonunigen komen vooral op dit laatste aspect af maar nemen dan het bewegen op de koop toe. Tevens is het aspect dat de oefeningen ook individueel kunnen worden voortgezet van belang. Analyses van het veihgheidsgedrag van de deelnemers heten zien dat er een kleine toename is van het aantal genomen maatregelen. Deze maatregelen betroffen vooral een tweede telefoon, het vastzetten van de elektrische kabels en het aanleggen van een tweede trapleuning. Deze maatregelen kwamen bij een controlegroep echter niet minder voor. Hierbij dient wel aangetekend te worden dat de controlegroep enigszins verschilde qua woonsitaatie (meer begane grond en meer aangepaste woningen). Het aantal genomen maatregelen was met genüddeld 5 van de mogehjke 16, nogal aan de lage kant. Hier hgt zeker nog een uitdaging voor de voorhchters. Het aantal valongevaUen was alarmerend hoog (in een maand valt 10%) en nam na het programma nauweUjks af. Het blijkt dat valongevaUen bij de onderzochte groep ouderen een vaak voorkomend fenomeen is. Ander onderzoek (Wijlhuizen e.a., 1996) heeft soortgelijke resultaten en laten zien dat valongevaUen in huis vooral worden bepaald door het vóórkomen van chronische aandoeningen en nünder door omgevingsfactoren. Het zou dus wel eens kunnen dat een verbeterde conditie met meer gevoel voor evenwicht en een toegenomen spierkracht op de langere duur een gunstig aanvullend effect kan hebben op het voorkomen van val-ongevallen. Het programma heeft in ieder geval ook effect gehad op het aantal onveihge sitaaties die mensen zelf in hun huis creëren (bijvoorbeeld door spullen op de trap te laten slingeren); dit was in positieve zin veranderd. Het bhjkt dat de voorhchting over veihgheid ook wel eens niet bedoelde effecten kan hebben. Ouderen worden er van overtuigd dat ze meer maatregelen moeten nemen maar zien door een gebrek aan eigen vermogen in die richting geen kans om de intentie in daden om te zetten. Het gevaar bestaat dat men dan 'afhaakt' en aUes bij het oude laat Een mogeUjke oplossing zou kunnen zijn dat de voorUchter zich van te voren op de hoogte stelt hoe men een plaatsehjke klussendienst in kan schakelen. Zulke vonnen van dienstverlening zijn vaak te vinden bij het gecoördineerd ouderenwerk ter plaatse. Als aansluitend project zou ook "Wijzer Wonen" kunnen worden gegeven. Dit is een ander project van de Ageing WeU Groep Nederland (Stichting Consument en VeiUgheid), waarbij in spelvorm de sitaatie in huis onder de loupe wordt genomen. De meeste senior-voorhchters zijn in staat om deze activiteit eveneens gestalte te geven. Uit het onderzoek naar het voedingsgedrag bleek dat de deelnemers aan 'Goed Oud Worden' in het algemeen een vrij gezond voedingspatroon kenden. De opnamen van voedingsstoffen week niet veel af
TNO rapport PG 97.025
85
van de aanbevolen waarden. Een effect van het programma kan zijn geweest dat de energie-inname bij vrouwen geleidelijk daalde en na verloop van bijna een half jaar significant werd. De hierdoor waarschijnlijk ontstane gewichtsvemündering is in ieder geval gunstig voor de gezondheid, omdat overgewicht een bekenderisicofactoris voor het optreden van hart- en vaatziekten en de verergering van artrose van de knie. De intentie om de voedingsgewoonten aan te passen bleek evenals de hchaamsbeweging vooral door de attitade te worden bepaald en ook nog door de sociale norm en het opleidingsniveau. Helaas was het niet mogelijk om te bepalen welke determinanten leiden tot een bewust lagere energieinname. Ook kon niet worden nagegaan of hiermee een advies van de voorhchter werd opgevolgd. Tenslotte is nagegaan of er veranderingen konden worden geconstateerd in het doktersbezoek voor en na het programma. Per aandoening zijn er geen effecten te zien. De aandoeningen die het meeste voorkomen waren hoge bloeddruk, artrose en chronischeragklachten.Met hoge bloeddruk klachten gaat men relatief veel naar de dokter. We hoopten dat 'Goed Oud Worden' zou bijdragen aan een vermindering van het huisartsbezoek met dit type klachten. Dit bleek echter vooralsnog niet het geval. Hierbij dient te worden aangetekend dat mensen vaak bij de huisarts onder controle staan, en daardoor niet zo maar weg kunnen bhjven bij een afspraak. Toch kan op den duur een verijetering optreden in de bloeddruk waardoor het doktersbezoek nünder noodzakehjk wordt In de Verenigde Staten heeft het National Institate of Health aanbevelingen gedaan om minstens 30 minuten per dag gematigd-intensief in beweging te zijn. Naar verwachting komt dat de cardiovasculaire gezondheid ten goede (NIH, 1996). Het gemiddelde aantal doktersbezoeken was na het programma welenigszins afgenomen, maar was bij de follow-up weer op een hoger niveau. Vanuit de hterataur (Van der Velden e.a., 1991) is bekend dat in het derde kwartaal van een jaar men relatief meer de dokter bezoekt. Welhcht speelden zuUc soort effecten bij ons onderzoek een verstorende rol. Dit is echter met onze stadieopzet waarbij de controlegroep slechts op ééntijdstipkon worden vergeleken, niet goed na te gaan.
8.3
Procesevaluatie
Voor de procesevaluatie waren zowel de beschrijving van de onderzoeksgroep (hoofdstuk 3) van belang als ook hoe het programma feitelijk verhep (hoofdstak 7). Van te voren werd gemikt op de groep zelfstandig wonende 65 plussers met de nadrak op de geschiktheid voor 75- plussers. Voor deze laatste groep waren immers in de testfase positieve lichamelijke effecten aangetoond. De gemiddelde leeftijd van de deehiemers was 72 jaar, met
TNO rapport PG 97.025
86
uitschieters naar beneden (59 jaar) en naar boven (89 jaar). Verder bleek dat men in het algemeen zelfstandig, maar wel gelijkvloers woonde. Een klein gedeelte woonde in een serviceflat of aanleunwoning. Er kan gesteld worden dat hiermee de beoogde doelgroep goed is bereikt. Een tweede wens was dat het programma vooral ten goede zou komen aan ouderen met relatief weinig UchameUjke activiteit Bijna de helft van de deehiemers had voor het programma geen regelmatige sportieve activiteit In feite is het programma speciaal bedoeld voor deze helft van de deelnemers. Bij de werving kan daar rekening mee worden gehouden, bijvoorbeeld door zorggevende instanties in te schakelen (zoals thuishulp). Opvallend was dat de grootste deel van de groep van het vrouweüjke geslacht was (82%). Bij de testfase was ongeveer de helft vrouw. WaarschijnUjk heeft in de testfase meegespeeld dat er een vrij technisch onderzoek door TNO werd uitgevoerd (o.a met dynamische bloeddrakmetingen). In het algemeen is het bekend dat bij dit type voorUchtingsprogramma en bij activiteiten van het MBvO er meer vrouwehjke deelnemers zijn. Verder is bekend dat vrouwen een langere levensverwachting hebben. Van de deelnemersgroep was bijna de helft weduwe. Het kan zijn dat deze groep meer geneigd is aan dit soort programma's mee te doen om zich minder eenzaam te voelen. Uit het feit dat bijna een kwart van de deehiemers de eigen gezondheid als slecht of matig beoordeelden, kan worden afgeleid dat het programma ook voor minder gezonde ouderen aantrekkelijk is. De meest gevonden aandoeningen waren hoge bloeddruk en artrose, voor beide is bekend dat Uchaamsbeweging gunstig is om verergering te voorkomen. Waarschijnhjk gaat deze groep niet zo snel naar eenreguheresport activiteit Verder bebb^ veel mensen moeite met horen, kauwen, tiUen, bukken en trtq}lopen. Deze beperkingen zullen in het algemeen een negatieve invloed hebben op de ervaren kwaUteit van leven. Het gezegde 'ouderdom komt met gebreken' klopt in dit geval aardig. De financiële drempel voor deelname aan het programma was in deze fase opzettehjk zeer laag gehouden {f 10,-). Het bhjkt dat 30% van de bereikte groep alleen met AOW moet rond komen. In de procesevalutie is gevraagd hoeveel men voor een reguher programma over zou hebben. Hieruit bleek dat een bedrag tassen ƒ20, en ƒ25,- het meest genoemd werd. Er moet gekeken worden of het programma voor een lager bedrag kan worden aangeboden aan de nünder financieel draagkrachtige groepen. Deelnemers De belangrijkste redenen om deel te nemen aan 'Goed Oud Worden', waren het bewegen (35%) en de voorlichting (28%). Hierait blijkt dat de twee componenten aUe twee van belang zijn. WaarschijnUjk
TNO rapport PG 97.025
_
^
«7
kunnen ze eUcaar ook versterken: immers somnüge mensen komen vooral op de voorhchting af maar doen dan toch ook maar mee met de oefeningen en andersom. Als reden vooraf werd 'contact met anderen' nünder genoemd (12%). Na afloop bleek echter dat men zeer genoten heeft van de gezelUge contacten en werd dit ook als positief aspect aangegeven. Het programma kreeg van de deelnemers een goede beoordeUng met een üchte voorsprong voor het bewegingsdeel. Afwezigheid was te wijten aan externe omstandigheden zoals ziekte, overhjden, etc. en zeer zeker niet door gebrek aan belangstelUng. Als vervolgactiviteit werd maar in een gering aantal gevallen meer informatie gezocht bij dokter of anderszins. Des te meer was er belangstelUng voor aansluitende bewegingsactiviteiten, waarvoor een kwart zich maar meteen al opgaf. Alles bij elkaar bleek 'Goed Oud Worden' een zeer succesvol programma te zijn. Het sluit uitstekend aan bij de belangstelUng van de doelgroep. Organisatoren Ten aanzien van de praktische uitvoering van het programma zijn een aantal direct betrokkenen geïnterviewd. Hierait bleek dat de organisatoren heel enthousiast waren over de kwahteit van het programma en de aangeboden materialen, maar wel over het algemeen tamelijk veel tijd kwijt waren (zo'n dertig uur). Een aantal organisatoren heeft eigen persl)erichten en folders ontwikkeld, omdat die in de tijd dat het programma werd opgezet nog niet beschikbaar waren. Inmiddels kunnen bij het coördinatiecentram van 'Goed Oud Worden' pakketten met materialen inclusief folders, affiches en persbericht worden besteld. De organisator moet er ook in de toekomst reketüng rekening mee houden dat betrokkenheid en tijdsinvestering onontbeerlijk zijn voor een goed verloop. Ook dient er reketüng te worden gehouden
met
het
organiseren
van
vervolgactiviteiten.
Dit
zouden
meer
specifieke
voorlichtingsactiviteiten kunnen zijn of eventaeel ander projecten van de Ageing WeU Groep Nederland. MBvO docenten Van te voren was gedacht dat de MBvO docenten met behulp van het schriftehjke materiaal zich voldoende zouden kuimen voorbereiden. In de praktijk bleek dat enige begeleiding in de vorm van een korte training van belang is voor het zelfvertrouwen en de ontwikkeUng van de gewenste visie op het SMILE programma. Inmiddels is subsidie verkregen van het Fonds Zomerpostzegels om deze trainingen door het hele land op te zetten. Het gebraik van de muziek werd positief beoordeeld, zowel door de deelnemers als door de MBvO docenten. De muziekrechten en de uiteindelijke samenstelUng van het muziekbandje vergt nog de nodige aandacht.
TNO rapport PG 97.025
88
De MBvO docenten beoordeelden het programma en de materialen zeer positief. Op verscheidene plaatsen is MBvO nu bezig om vervolgactiviteiten te ontwikkelen in de vorm van MBvO activiteiten gecombineerd met voorhchting over specifieke onderwerpen. In de toekomst zal blijken of hiernaar voldoende doorstroom is. In de praktijk bleek er behoefte aan te zijn om de oefeningen in een bepaalde volgorde te kunnen leggen. In de nieuwe deelnemersmappen en leidraden is hieraan tegemoet gekomen door de SMILE oefeningen aUe enkelzijdig af te drakken. In de loop van de tijd is door een MBvO docent die de SMILE oefeningen heeft bewerkt voor gebraik in het 'Goed Oud Worden' programma, een schema ontwikkeld voor muziekgebraik en de volgorde van de oefeningen per bijeenkomst Dit schema is eveneens in de nieuwe mappen opgenomen. De starheid zoals die te zien was in de Amerikaanse video (alleen gebraikt voor de training van de MBvO docenten) was vóór de start van het programma aanleiding voor de nodige scepsis bij de Nederlandse bewegingsdocenten. Voor hun gevoel was het terag naar de ideeën van de vijftiger jaren. Tijdens de trainingen zal in de toekomst nadrakkeUjker aandacht besteed aan de mogehjkheden om het SMILE programma speelser te brengen door bijvoorbeeld oefeningen twee aan twee te laten uitvoeren. Wel is juist de sterkte van het programma dat de oefeningen individueel kunnen worden uitgevoerd, waardoor mensen thuis makkehjk ermee bezig kunnen bUjven. Een ander voordeel is dat het SMILE programma uitgebalanceerd is zodat aUe spiergroepen aan bod komen. Voorlichters Bij de evaluatie van 'Goed Oud Worden' in 1996, is gebraik gemaakt van door de Transfergroep Rotterdam e.o. opgeleide senior- voorlichters . Dit zijn ouderen die gedurende een jaar een opleiding kregen op HBO niveau, om te leren op een goede manier met groepen om te gaan en adequaat voorlichting te geven. Tot nu toe zijn er voorhchters opgeleid in Rotterdam, Gouda en Leiden. Deze opleiding vergt een aanzienhjkefinanciëleinvestering (ƒ60.000) voor een lokale orgaiüsatie, zoals een GGD. De ervaringen met deze voorhchters zijn goed. De waardering van de deelnemers is in het algemeen hoog. Vanwege de inzet van deze oudere voorUchters wordt het 'Goed Oud Worden' programma aangemerkt als een Ageing WeU programma. Het voldoet immers aan het belangrijke criterium dat ouderen worden ingezet bij het voorüchten of stimuleren van andere ouderen. Dit is een zogenaamd 'empowerment' aspect. Hoewel hier geen apart onderzoek naar is verricht mag verondersteld worden dat het inzetten van leeftijdsgenoten een belangrijk stimulerend effect heeft. Vanuit de Uterataur is bekend dat bijtiener-voorUchtingde inzet van leeftijdsgenoten gunstig uitpakt (Rijke & de Vries, 1995).
TNO rapport PG 97.025
89
De voorlichters waren in het algemeen zeer te spreken over de materialen en de manier waarop bet programma is opgezet Voor hen is het aantrekkelijk om een groep meer dan een keer bij elkaar te hebben. De instractiedag bij MSD (in samenwerking met Pfizer) in Haarlem was wat de meesten betrof (met name voor degenen zonder medische achtergrond) een goede aanvuUing op hun opleiding. Innüddels zijn er ook nog een ander soort voorlichters operationeel geworden. In 1996 is in Leeuwarden de training gestart van ongeveer 10 voorlichters van het Nederlandse Rode Kruis (in samenwerking met de GGD Noord-Friesland). Ook hier betreft het ouderen (in principe 55+), maar criterium voor deelname was dat men al ervaring had met groepsvoorlichting. Deze mensen zijn in korte tijd (6 dagdelen) opgeleid door het voorUchting geven in de 'Goed Oud Worden' sessies te oefenen. In januari 1997 is de opleiding bekroond met de uitreiking van certificaten. In 1997 wordt ervaring opgedaan met de inzet van deze voorhchters. Het Ugt in de bedoeUng om op meerdere plaatsen Rode Krais voorlichters op te leiden. Op dit moment worden zij alleen nog specifiek voor 'Goed Oud Worden' ingezet en (nog) niet voor allerlei andere voorlichtingsactiviteiten. Het Ugt in de bedoeling om aansluiting te zoeken bij andere projecten van Ageing Well, o.a. Activerend Huisbezoek (NIZW) en Wijzer Wonen (Stichting Consument en VeiUgheid).
8.4
Aanbevelii^en
Hieronder volgen de belangrijkste praktische aanbevelingen om het programma in de toekomst zo effectief mogehjk op te zetten en te laten verlopen. - Er dient van te vorenrekeningmee te worden gehouden dat er vraag naar aansluitende plaatseUjke activiteiten zal zijn (bijvoorbeeld bewegingsgroepen en meer specifieke voorhchtingen of activiteiten). Aansluitende activiteiten kunnen het organiseren zijn van het spel "Wijzer Wonen" (Stichting Consument en Veihgheid) of het voedingsspel "Rondje Bord" (door een diëtiste). - Bij het werven van deehiemers voor het programma 'Goed Oud Worden' dient specifiek de aandacht te worden gericht op deelnemers met weinig sportieve activiteit bijvoorbeeld door het inschakelen van verzorgenden of andere ouderen (bijvoorbeeld Activerend Huisbezoekers, een Ageing WeU project van het NIZW). Hierbij moet rekening worden gehouden met een fhnke tijdsinvestering voor de werving. - Een plaatselijke klussendienst zou ingeschakeld kunnen worden om de vraag naar het aanbrengen van veiUgheidsmaatregelen in huis op te vangen
TNO rapport PG 97.025
^
- Als een organisator meerdere programma's tegeUjkertijd wil organiseren, kunnen tijd en kosten bespaard worden. - 'Goed Oud Worden' en eventaeel nog andere preventieprojecten van de Ageing Well Groep Nederland, kunnen worden opgenomen in het beleid van organisaties zoals GGD, MBvO en het Nederlandse Rode Krais.
8.5
Implementatie
Vanaf febraari 1997 is bij TNO Verouderingsonderzoek in Leiden een coördinatiepunt 'Goed Oud Worden' van start gegaan. Dit punt wordt op twee dagen in de week bemenst (dinsdag en donderdag 10-12 uur, 071-5181346) en hier kunnen deehiemersmappen, leidraden voor de orgaiüsatie en andere benodigde materialen zoals affiches en folders worden besteld. Van te voren worden met potentiële organisatoren schriftehjke afspraken gemaakt om de kwaUteit van de uitvoering van het programma te kunnen beschermen. Zo is het bijvoorbeeld aUeen toegestaan om ter zake kundige voorlichters (gediplomeerde senior-voorUchters en Rode Krais voorhchters) en MBvO docenten in te zetten. In 1997/98 is het tevens mogehjk om na afloop van een succesvol georganiseerd programma een beroep te doen op de door TNO beheerde subsidiepot die de sponsors ter beschikking hebben gesteld. Voor deze pot is inmiddels al een wachthjst. Een moeiUjkheid bij de landelijke implementatie is de beschikbaaiheid van voorUchters en en ter zake kundige MBvO docenten. Momenteel wordt keihard gewerkt om in korte tijd voldoende MBvO-ers en voorUchters op te leiden. Voor de opleiding van de MBvO docenten is daarvoor een bedrag ter beschikking gesteld door het Fonds Zomerpostzegels. Het Nederlandse Rode Krais heeft bij het Fonds Vrijwilligerswerk Nederland een subsidie aangevraagd voor de opleiding van vrijwilUgers tot 'Goed Oud Worden' voorUchters (naar nu bekend helaas met negatief resultaat). De landeUjke veremging voor GGD-en, het Nederlandse Rode Kruis en de landelijke Stichting MBvO, hebben een intentieverklaring getekend waarbij men te kennen geeft de implementatie van programma 'Goed Oud Worden' in Nederland te willen bevorderen. In de praktijk betekent het dat plaatseUjke representanten van deze instanties worden gestimuleerd om in onderlinge samenwerking de breedschahge implementatie aan te pakken. Het Nederlandse Rode Kraisrichtzich in het bijzonder op de meest kwetsbare groepen.
TNO rapport
PG 97.025
21
Naast de implementatie met ondersteuning van de landehjke Vereniging van GGD-en, Rode Kruis en MBvO, wordt 'Goed Oud Worden' tevens in aangepaste vorm onder de naam 'Gezond & Vitaal' geïmplementeerd bij AFP preventiecentra in Nederland. AFP zal daaibij met eigen speciaal opgeleide (oudere) voorhchters werken en voor het SMILE programma gebraik maken van speciaal getrainde (eigen)fysiotherapeuten.AFP kiest daarbij meer de medische en therapeutische invalshoek enrichtzich op de meer kapitaalkrachtige oudere. Volgens plan zal de opbrengst van 'Gezond & Vitïial' naar de subsidiepot voor de 'gewone' projecten vloeien. Op deze mamer wordt een zekere sohdariteit bewerkstelUgd tassen verschillende groepen ouderen en continuïteit beter gewaarborgd. Op verzoek van de Ageing Well Groep Nederland en met financiële steun van het ministerie van VWS, ontwikkelde TNO Verouderingsonderzoek een checkUst voor zelf-evaluatie van Ageing Well projecten (Steenbekkers e.a., 1995). Deze checkhst is innüddels opgenomen in de leidraden voor de voorUchters, organisatoren en MBvO docenten en kan in de toekomst bijdragen aan een systematische aanpak en verbetering van de projectaitvoering. Tenslotte wiUen we vermelden dat TNO Verouderingsonderzoek op verzoek van de Ageing WeU Groep Nederland enfinancieelondersteund door het ministerie van VWS, de Ageing WeU projecten (waaronder 'Goed Oud Worden') in de praktijk gaat monitoren. Dit houdt in dat bekeken wordt of de beoogde doelgroepen worden bereikt en of er doorstroom is naar andere- en vervolgactiviteiten.
TNO rapport PG 97.025
92
TNO rapport PG 97.025
_ _ _ _ ^
21
LITERATUUR
Hoofdstuk 1 BANDURA A. Self-efficacy: toward a unifying theory of behavior change. Psychol Rev 1977;84:191-215. BANDURA A. Social foundations of thoughts and action: a social cognitive theory. Englewood Cliffs : Prentice-Hall, 1986. CBS. Vademecum Gezondheidsstafistiek Nederiand 1994. Voorburg: Centraal Bureau voor de Statistiek, 1994. FISHBEIN M, AJZEN I. Belief, attitude, intention and behavior: an introduction to theory and research. Reading (MA): Addison-Wesley, 1975. FRIES JF, CRAPO LM. Vitality and aging. San Francisco: Freeman and Company, 1981. GREMBOWSKI D, PATRICK D, DIEHR P et al. Self-effteacy and health behavior among older adults. J Health Soc Behav ig94;34(June):89-104. HELL van L, HOPMAN-ROCK M. Ontwikkeling en evaluatie van Programma 'Goed Oud Worden': de testfase. Leiden: TNO Preventie en Gezondheid, 1995. PubLnr 95.040. HICKEY T, WOLF FM, ROBINS LS, WAGNER MB, HARIK W. The SMILE Program. Ann Arbor (USA): The University of Michigan, School of Public Health, 1992. HOPMAN-ROCK M. Coping with osteoarthritis ofthe hip and/or knee: the devetopment of a lifestyle programme. Part Ihanalysis of the intention to partitipate in a lifestyle programme. Leiden: TNO-PG, 1994. JANZ NK, BECKER MH. The Health Belief Model: a decade later. Health Educ Q 1984;11(1):1-47. LORIG K, HOLMAN H. Arthritis self-management studies: a twelve-year review. Health Educ Q 1993;20(1]:17-28. ORLANDI MA, LANDERS C, WESTON R, HALEY N. Diffusion of health promotion innovations. In: Glanz K, Lewis FM, Rimer B, eds. Health behavior and health eduacdon: theory, research and practice. San Francisco: Jossey-Bass, 1990:288-313. STG (Stuurgroep Toekomstscenario's Gezondheidszorg). Ouderen in het jaar 2005: gezondheid en zorg. Houten/Zaventem: Bohn Stafleu van Loghum, 1992. TAAL E. Self-efficacy, self-management and patient education in rheumatoid arthritis. Proefschrift Universiteit Twente, 1995. VRIES H de. Theorieën over voorlichting en gedragsverandering. In: Meertens RW, Grumbkow J Von, red. Sociale Psychologie. 2e druk. Groningen: Wolters-Kluwer, 1992:147-64. VRIES de H, KUHLMAN P, DIJKSTRA M. Persoonlijke effectiviteit: de derde variabele naast attitude en subjectieve norm als voorspeller van gedragsintentie. GVO/Preventie 1987;9(4):253-64. CBS. Vademecum Gezondheidsstatistiek Nederiand 1994. Voortiurg: Centraal Bureau voor de Statistiek, 1994.
Ho(adstuk2 ARRINDELL WA, ETTEMA JHM. Klachtenlijst. Usse: Zwets & Zeitlinger, 1986. ARTS CH, HOMMEL AAC, FELLING AJA, KNIPSCHEER CPM. Ouderen geprofileerd. Meetinstniment ten behoeve van het gemeentelijk ouderenbeleid. Amsterdam: Vrije Universiteit, faculteit der Sociaal Culturele Wetenschappen, 1995. BETHLEHEM JG, HUNDEPOOL AJ, SCHUERHOFF MH et al. Blaise 2.0: een eerste kennismaking. Voorisurg: Centraal Bureau voor de Statistiek, 1989. HOPMAN-ROCK M. Coping with osteoarthritis of the hip and/or knee: the development of a lifestyle programme. Part I: analysis of quality of life, health and behaviour. Leiden: TNO-PG, 1994 PubLnr. 94.070.
TNO rapport PG 97.025
94
KÖNIG-ZAHN C, FURER JW, TAX B. Het meten van de gezondheidstoestand. Deel 2: Lichamelijke gezondheid, sodale gezondheid. Assen: Van Gorcum, 1994. MCWHINNIE JR. Disability indicators for measuring well-being. Paris: OECD Social Indicators Programme, 1981. SPSSx Users Guide. Chicago, IL: SPSS inc, 1990. VOORRIPS LE, RAVELLI ACJ, DONGELMANS PCA et al. A physical activity questbnnaire for the elderiy. Med Sei Sports Exerci 1991;23:974-9. WARE JE, SHERBOURNE CD. The MOS 36Htem short-form Health sun/ey (SF-36). Medical Care 1992;30(6):473-83. WESTHOFF MH, HOPMAN-ROCK M, van der WINDT Th, red. 'Goed Oud Worden', En/aringen en resultaten. Leiden: TNO Verouderingsonderzoek, 1996. ZEE KI van der, SANDERMAN R. Het meten van de algemene gezondheidstoestand met de RAND-36: een handleiding. Groningen: Noordelijk Centmm voor Gezondheidsvraagstukken, 1993. NCG reeks meetinstrumenten 3.
Ho(}fdstuk4 BRAZIER JE, HARPER R, JONES NMB et al. Validity of the sf-36 health sun/ey questionnaire; outcome measure for primary care. BMJ 1992;305:160-64. GEZONDHEIDSRAAD. Vaccinatie tegen influenza; seizoen 1996-1997. Den Haag: Gezondheidsraad, 1996. GOVAERT TME, THIJS CTMCN, MASUREL N et al. The efficacy of influenza vaccination in elderiy individuals: a randomised double-blind placebOKxmtrolIed trail. JAMA 1994;272:1661-5. GRAAF M van der. Influenza vaccinatie campagne 1992. Rotterdam: Nederiandse Influenza Stichting, maart 1993. KÖNIG-ZAHN C, FURER JW, TAX B Het meten van de gezondheidstoestand, deel 2 lichamelijke gezondheid, sociale gezondheid, Assen: Van Gorcum 1994. MEYNAAR IA, WOUT JW van 1, VANDENBROUCKE JP, FÜRTH R van. Vaccinatie tegen influenza: aanmoedigen of aanzien? Ned Tijdschr Geneeskd 1992;136:168-72. SONSBEEK JLA, van. De bruikbaartieid en inhoudelijke aspecten van de OESO-indicator betreffende langdurige beperidngen in het lichamelijk functioneren. Mndber gezondheid 1998(6): 4-17. SPRENGER MJW, NAELTEN MAMG van, MULDER PGH, MASUREL N. Influenza mortality and excess deaths in the elderiy, 1967-1982. Epidemiol Infect 1989;103:63341. STEVENS M, GREEF M de, BULT P. Groningen Actief Leven Model. Lichamelijke Opvoeding 1995;14;64-644. VELDEN J van der, BAKKER DH de, CLAESSEN AAMC, SCHELLEVIS FG. Een nationale studie naar ziekten en verrichtingen in de huisartspraktijk. Utrecht: NIVEL, 1991. Basisrapport: morbiditeit in de huisartspraktijk. VOORRIPS LE, RAVELLI ACJ, DONGELMANS PCA et al. A physical activity questionnaire for the elderiy. Med S d Sports Exerci 1991;23:974-9.
HooftfsfukS GRAAFMANS WC. Risk factors for fractures in the elderiy. Proefschrift Vrije Universiteit Amsterdam, 1997. VELDEN J van der, BAKKER DH de, CLAESSEN AAMC, SCHELLEVIS FG. Een nationale studie naar ziekten en verrichtingen in de huisartspraktijk. Utrecht: NIVEL, Basisrapport: morbiditeit in de huisartspraktijk, 1991. WIJLHUIZEN GJ, STAATS PGM, RADDER JJ. Veiligheid in de Pelling: een epidemiologslch onderzoek naar detemninanten van ongevallen die In- en om huis plaats vinden bij ouderen (65-84 jaar), TNO Preventie en Gezondheid, mei 1996.
TNO rapport PG 97.025
21
Hoofdstuk 6 GROOTENHUIS PA, WESTENBRINK S, SIE CMTL, et al. A semkiuantitative food frequency questionnaire for use in epidemiologic research among elderiy: valklation by comparison with dietary histo^. J Clin Epidemiol 1995;48f7):859-68. HELL L van, HOPMAN-ROCK M. Ontwikkeling en evaluatie van het programma "Goed Oud Worden": de testfase. TNO Preventie en gezondheid, 1995. PubLnr. 95.040 HULSHOF KFAM, KISTEMAKER C, HULDU JC, MEULMEESTER JF, KEMPER-VOOGD R. Valkiering voedselconsumptieonderzoek bij 35-jarige mannen. Zeist: TNO Voeding, 1986. rapport V 86.547. KISTEMAKER C. VOVRIS- Voedselfrequentie Vragenlijst Interactief VenvertdnsSysteem. Een toelichting op het gebnjik. Zeist: TNO Voeding, 1991. Rapport V91.481. KISTEMAKER C, WEDEL M. Veves: Geautomatiseerd systeem voor de venveridng van voedingsenquetes. Zeist: TNO Voeding, 1989. Rapport V 88.194. NEDERLANDSE Voedingsnormen 1989. Advies opgesteld door de Commissie Voedingsnormen. 2e dmk. Den Haag: Vooriichtingsbureau voor de Voeding, 1992. NEVO tabel. Nederiands voedingsstoffenbestand 1996. Den Haag: Vooriichtingsbureau voor de Voeding, 1996. STASSE WOLTHUIS M, BINSBERGEN JJ van. Voeding van/voor gezonde en zieke ouderen. Houten (etc): Uitgeverij Bohn Stafleu van Loghum, 1996. VOORRIPS LE, STAVEREN WA van, HAUTVAST JGAJ. Are physically active elderiy women in a better nutritional condition than their sendentary peers? Eur J Clin Nutr 1991;45:545-52. ZO eet Nederiand: resultaten van de Voedselconsumptiepeiling 1992. Den Haag: Voorlichtingsbureau voor de Voeding, 1993.
Hoofdstuk? DONGEN M van. evaluatie van GVO-inten/enties. In: Damoiseaux V, Gerards FM et al. Gezondheidsvooriichting en - opvoeding: van analyse tot effecten. Assen/Maastricht:Van Gorcum, 1987:141-82. ISRAEL BM, CUMMINGS KM, DIGNAN MB, et al. Evaluation of health education programs: current assessment and future directions. Health Educ Q ig95;22(3):364-89. JANZ'NK, BECKER MH. The Health Belief Model: a decade later. Health Educ Q 1984;11(1):1-47. MARIN G, BURHANSSTIPANOV L, CONNELL CM, et al. A research agenda for health education among undersen/ed populations. Health EducQ1995;22(3):346-63. SIMMONS JJ, NELSON EC, ROBERTS E et al. A health promotion program: staying healthy after fifty. Health Educ Q 1989;16(4):461-72.
Hoofdstuk 8 HICKEY T, BENEDICT CJ, WOLF FM. Health benefits of low intensity exercise for high risk elderiy. In: Harris S, Heikkinen E et al: Physical activity, aging and sports: toward healthy aging-international perspectives. Part 2. Psychotogy, Motivation and Programs. Albany (NY): Center for the study of Aging, 1995:249-258. JANSSEN R, WINTER E de. Telt preventie nog mee? Preventie in het Jaaroverzicht Zorg 1997. GGD Nieuws 1996:10(december)13-6. JONG-GIERVELD J de, TILBURG T van. Manual of the Loneliness Scale. Amsterdam: Vrije Universiteit, Department of Social Research Methodology, 1991. KING AC, BLAIR SN, BILD de et al. Detenninants of physical activity and intenrention in adults. Medicine and science in sports and exercise. 1992;24(6):221-36.
TNO rapport PG 97.025
96
LAITAKARI J , VUORI I, OJA P. Is long-temn maintenance of health-relaled physical activity possible? An analysis of concepts and evidence. Health Educ Res 1996;(11(4):463-477. MILLS KM, STEWART AL, SEPSIS PG, KING AC. Consideration of older adults' preferences for format of physical activity. J Aging Physical Activity 1997;5:50-58. NIH Consensus Conference. Physical activity and cardiovasculair health. JAMA 1996;276(3):241 -246. RIJKE B, VRIES N de, Peers doen het beter. 116.
I. Peer-vooriichting bij jongeren. Tijdschr. Gezondheklsbevordering 1995;16(3/4):103-
SANSON-FISHER R, REDMAN S, HANCOCK L Et al. Developing methodologies for evaluating community-wkie health promotion. Health Promlnt1996;11(3):227-236. SCHUIT J. Regular physical activity in old age. Proefschrift Landbouw Universiteit Wageningen, 1997. STEENBEKKERS A, PLAS M van der, HOPMAN-ROCK M. Checklist voor zelf te verrichten proces-evaluatie voor ouderen-voor- ouderen projecten. Leiden: TNO Preventie en Gezondheid, 1996. PubLnr. 96.004. VINCK J. Gedragsverandering in het kader van primaire preventie en gezondheidspromotie. Gedrag en Gezondheid 1995;23(5):206-16. WESTHOFF MH, HOPMAN-ROCK M, van der WINDT Th, red. 'Goed Oud Worden', Ewaringen en resultaten. Leiden: TNO Verouderingsonderzoek, 1996.
TNO rapport PG 97.025
97 BIJLAGEN
pagina BIJLAGE 1
Infonnatie over de Ageing WeU Groep
BULAGE 2
Nieuwsbrieven
103
BIJLAGE 3
VragenUjst voormeting
119
BULAGE 4
VragenUjst nameting
131
BULAGE 5
VragenUjst foUow-up
141
BIJLAGE 6
Checkhst over aanpassingen in huis
153
BIJLAGE 7
Bijlagen voedingshoofdstuk
159
99
TNO rapport PG 97.025
98
TNO rapport PG 97.025
99
BIJLAGE 1 Informatie over de Ageing Well Groep
TNO rapport PG 97.025
100
''e.
jL. ^
.
i^
-^ J^ ^
r
Hel programma Onrft'r wonltn:gcTond tn v d , iiileevoenl ilixir tic Ageing Well On>cp Nederlaiul, heelt tot doci ecu gezonde, belti)kken en actieve leefstijl hij ouderen te bevorderen. Ix-vcnservaring en betrokkenheid van ouderen zelf zijn de belangrijkste pijlers van dit innovatieve pmgramma. Oiulcrdelcn ervan worden financieel »ndersleund door het ministerie van VWS, Eurolink Agc, Merck Sharp & Dohme BV., Pfizer KV., Raars Hairy en de Stichting M.RK.
In Nedcrlaiui zijn de afgelopen jaren verschillende projecten ontwikkeld waarin ouderen zich .lis voorlichters, adviseurs en tindcrsteuncrs inzetten vtior lcclii)dgenotcn. IXvc ouderen-voor-ouderenprojeclcn bieden onder meer voorlichiingsbijeeiikonisten, huisbezoeken en telefonische hulp bij vragen op het gebied van gezondheid, wonen en welzijn. Ueiijkwaardighcid, kundigheid en ruime levenservaring zijn de belangrijkste ingrediënten van AK/X succesvolle projecten. Ooor middel \.in opleiding en training hebben ouderen zich specifieke vaardigheden eigen gemaaki, waardoor zij individuele begeleiding kumicn geven, met groepen kuimen werken of telefonische informatie kuimen geven. Ouderenvoor-ouderenpr
OUDEREN-VOOR-OUOERENPROIECTEN
' ^ « »Vïii ^ e d e M'
1
" -i-îi-K» •• -
AGEING WELL I N NEDERLAND
• Seniorenvoorlichtiifg Ouderen geven groepsviwrlichting op maat. Informatie: I iogeschoni Rotterdam e.
Ouderen infornien:n leeliijdgenoten over voorzieningen rond gezondheid, wonen en welzijn door middel van een landelijke informatietcIcfiHin. ' Het mrdicijnprojccl Ouderen organiseren voorlichtingsbijeenkomsten over verantwoord medicijngebruik. Infonnatie: UnieKHO, lelefcHHi (073)612 34 75
• Dc^aoudbeidsltlefiian
• Gwi< Oud Worden Oudere voorlichters bieden leeftijdgenoten groc|»gewijzc voorlichting i>ver een gezonde leefstijl; dit wordt gecombineerd met een bewegingsprogramma door prof(:ssionele docenten. Iiifoniiatit: TNO Centrum V(K)r Verviuderingsoiiderzoek, telefoon (071).SIK 18 I7enl..mdelijke Stichting Meer Rcwegen voor Ouderen MRvO, lelefooii (030) 261 48 51
• ActivcrtHil buisbasoek aau oudtrtH Gespecialiseerde vrijwilligers bcztieken geïsoleerd levende ouderen thuis en stimuleren hen om sociale netwerken en voorzieningen in de buurt te benutten. Informatie: Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn/NIZW, tclefoon (030) 230 66 65 en Oriekaiit opleiding en advies, telefoon (024) 684 41 22
WAT KUNT U VERWACHTEN? IV ervaringen mei de hierboven genoemde pmjecten zijn neergelegd in hamtlcidingcn, cursussen, video's en ander materiaal. De Ageing Well Ciroep Ncderlmd biedt informatie, materialen, i))ilcidingsniogelijkhcden, studiedagen en waar mogelijk praktische ondersteuning. Pe coördinatie is in handen van het Nederlands Insliliiui voor Zorg en Wel/ijn/NIZW.
VOOR WIE? Met hel programma Onder irmdtH,flezoud en wel richt de Ageing Well Circicp Nederland ^ich op beroepskr.ichicn en viijwilligcrs die zich inzclten voor gezondheid, nelzijii eu educatie van ouderen.
• SO* vroMiivii: de zotg in eigen hand Oudere vrouwen begeleiden zes iheiiiabijeenkomsten (wer vrouw zijn, ouder worden en gezond blijven. Informatie: Alclta, Centrum voor Vrouwengezondheidszorg, leleliHiii (030) 233 23 U4
Ouderen organiseren zelf activitcilcn op liet gebied van spel- en bewegingsrecrcatic. Informatie: Landelijke Stichting Meer Rewcgen Voor Ouderen MRVO, tclefimn (030) 261 48 51
• spelleider!
Ouderen bieden leeftijdgenoten voorlichting en advies ox-er veiligheid in en om de woning. Informatie: Stichting Consument en Veiligheid, telefoon (020)51145 40
• Wiper wonen
Mei hel programma (hiilcr minicli, jirsttiiil eii m l bicill de Ageing \Vell lîiiiep Nederland de volgende projecleii:
TNO rapport PG .97.025
102
TNO rapport PG 97.025
103
BULAGE 2 Nieuwsbrieven
TNO rapport PG 97.025
104
TNO rapport PG
97.025
105
* •
NIEUWSBRIEF 'GOED OUD WORDEN'
voor informatie over dit onöerwerp kunt u Imntakt opnemen met Dts-ManaWesthoH tel. 071-5181733 fax. 071-5181920 of Drs. Marijke Hopman-Rock tel. 071-5181709
* * * *
TNO Centrum voor Veroudenngsonderzoek Zemikedreef 9
Waarom een nieuwsbrief? Voor u ligt het eerste nummer van de nieuwsbrief Goed Oud Worden. Bij het project Goed Oud Worden zijn vele mensen en instanties betiokken. Het leek ons (het projectteam) een goed idee om door middel van een nieuwsbrief iedereen op de hoogte te houden van de voortgang van het project. U kunt deze nieuwsbrief om de 6 à 8 weken verwachten. In deze eerste nieuwsbrief stellen we het projectteam, de betrtddcen TNO instituten en de financiers aan u voor. Verder geven we een overzicht van het werkplan voor de komende weken. Even voorsteUen: Het projectteam De volgende personen vormen bij TNO Preventie en Gezondheid (TNO PG) in Leiden het projectteam van Goed Oud Worden: Marja Westhoff. zij is fysiotherapeut en bewegingswetensduipper en voert de dagelijkse projectwerkzaamheden en het onderzoek uit Leontine van Helt zij is GVO deskundige, schreef het rappon over de testfase en bewerkt het cursusboek en de leidraad voor de voorlichting. Tessa van der Windt, zij is stagiaire Biomedische wetenschappen en voert in die functie een procesevaluatie uit Marijke Hopman-Roet zij is bioloog, psycholoog, epidemioloog en GVO deskundige, tevens projectleider. Zij is verantwoordelijk voor de inhoudelijke en financiële gang van zaken in het project. Jan Bergsma: hij is jurist en verzorgt namens het TNO Centrum voor Verouderingsonderzoek (TNO CVO) de contacten met de financiers. Vanzelfsprekend wordt binnen het project met velen samengewerkt!
den verzocht om de testfase uit te voeren. Deze divisie van TNO PG is ervaren in het ontwikkelen van GVO interventies voor ouderen en andere doelgroepen. In de vervolgßise van het project paiticipeeit tevens TNO Voeding uit Zeist Vanuit TNO Voeding zal Mw. Dr. M. van Erp het voedingsonderdeel van Goed Oud Worden bewerken en onderzoek uitvoeren. Wie zijn de financiers van Goed Oud Worden? Zonder financiering geen onderzoek. Het programma Goed Oud Worden is ontwikkeld en in de testfiase geëvalueerd in opdracht van Merck Sharp & Dohme BV uit Haadem. MSD is een phaimaceutisch bedrijf met een jarenlange traditie in het ondersteunen van maatschappelijk belangrijke inititatieven op het gebied van gezondheid. Hetzelfde kan goegd worden van Pfizgr (eveneens een phaimaceutisch bedrijf) uit Capelle a/d Ussel. ook zij ondersteunen het project vanuit een maatschappelijke betrokkeiiheid. Het Ministerie van VoUagezondheid, Welzijn en Sport ondersteunt het project met financiering voor het onderzoeksdeel. Baars Dairy (een groot zuivelexport bedrijf uit Schoomewoerd en divisie van BolsWessanen) is o.a. bekend door de Leerdammer kaas en ondersteunt het project met financiering voor het onderdeel 'Voeding'. Bij het ter perse gaan van deze nieuwsbrief was tevens nog overieg gaande met de Stichting Medische Farmaceutische Research, de Zorgverzekeraars Nederland en het bedrijf MOlnlycke.
Postbus 2215 2301 CE Leiden tel 071-f5)181207/(5)181210 fax071-r5)181900 Directeur Prof. dr. D.L. Knook
Even voorstellen: TNO Bij het project zijn verschillende onderdelen van TNO betrokken. Allereerst TNO CVO, officieel van start gegaan in de zomer van 199S. Dit centrum coördineert het onderzoek dat TNO uitvoert op het gebied van ouderen. In het geval van project Goed Oud Worden heeft TNO CVO aan TNO PG (divisie Collectieve Preventie) in Lei-
Nieuwsbrief GOW, nr. 1, jrg 1,24 november 1995
TNO rapport PG
106
97.025
Wat doet het projectteam de komende weken? Momenteel wordt heel hard gewerkt aan de leidraad voor Goed Oud Worden. Die bestaat uit 3 onderdelen, namelijk de leidraad voor de organisatie (het concept daarvan wordt tijdens de studiedag al verspreid), de leidraad voor de voorlichter en de leidraad voor het geven van de SMILE oefeningen. Het cursusboek wordt bewerkt en drukklaar gemaakt De leidraad komt midden december beschikbaar, de cursusboeken worden eind december gedrukt in een oplage van 6(X) exemplaren. Daarnaast wordoi voorbereidingen getroffen om het onderzoeksdeel met de telefonische interviews straks in januari uit te kunnen voeren.
Tenslotte: Er wordt geweikt aan een video over de opzet van het project met behulp van materiaal dat in de testfase is opgenomen. We houden u op de hoogte .'
Wat wordt er van de betrokkenen in de proefgdrïeden vo-wacfat? Op de studiedag wordt uitgebreid toegelicht wat precies de bedoeling is. De belangrijkste actiepunten voor de organisatoren in Leiden, Rotterdam en Tilburg zijn: - Spreek plaatselijk af wie de organisatie op zich neemC - zorg voor een ruimte waarin Goed Oud Worden kan 'draaien'; - maak afspraken met de betreffende senior-voorlichter en MBvO docent over de data; - zorg voor de werving van deelnemers; - houd het projectteam op de hoogte van de voortgang van de werving en organisatie. Nadere bijzonderheden over de werving en organisatie vindt u in de concept-leidraad die op de studiedag beschikbaar komt Hierin vindt u tevens een wervend stukje voor in plaatselijke blaadjes, een conceptdeebame formulier en een deelname-bevestigingsformulier. Wat wordt er van de voorlichters vo*wacht? Voor alle senior-voorlichters is er in januari 1996 een informatiebijeenkomst over verouderingsaandoeningen bij MSD in Haarlem. In overleg wordt een datum vastgesteld. Wat wordt er van de MBvO docenten verwacht? Voor de beookken MBvO docenten is er in december een trainingsbijeenkomst bij TNO PG in Leiden. Deze bijeenkomst staat onder leiding van Ina van der Sar. De MBvO docenten kunnen een video krijgen waarop alle SMILE oefeningen te zien zijn. Nieuwsbrief GOW, nr. 1, jrg 1. 24 november 1995
TNO rapport PG
97.025
ion • •
•
NIEUWSBRIEF 'GOED OUD WORDEN'
Drs. Maria Westhoff taL 071-5181733 fax. 071-5181920 of DfS. Marilks Hopman-Roek tel. 071-5181709
•K
•
Cursus of progranuna? Er heerste wat verwarring over welke termen we nu het beste kunnen gebruiken. Er is besloten om voortaan te spreken over programma 'Goed Oud Worden', dus ni£I over een cursus.
*
^^«.^ ^ _ k
** m JL^ 9 1* ^ ^ • ' ^ .
WfU i»'
*
.*v'
TNO Verouderingsondeizoek Zemikedreef 9 Postbus 2215 2301 CE Leiden tel 071-518 1210/1207 (3x071-3181900
Directeur Prof. dr. D.L. Knook
Goed bezochte studiedag Het was druk op 24 november by hoofdsponsor Pfizer bijna 60 mensen bezochten de studiedag over 'Goed Oud Worden'. Naast uitgebreide uitleg over het project weiden er ook inleidingen gegeven over andere Ageing Well activiteiten. Op deze dag is aan de aanwezige organisatoren het eerste concept van de 'leidraad voor de organisatie' uitgereikt Aan de hand hiervan is men aan de gang gegaan met de plaatselijke organisatie van het programma 'Goed Oud Worden'. De eerste nieuwsbrief is uitgedeeld, deze tweede nieuwsbrief heeft een oplage van 120 exemplaren.
Nieuws van het projectteam Helaas zat het ons niet mee: nadat Leontine van Hell geveld was door de griep, kreeg Marja Westhoff na een verkeersongeval een zware hersenschudding. Gelukkig gaat het al beter rasi haar. we ^•er^vachIen haar in januari weer lemg. Inmiddels is bekend dat de Stichting Medische Farmaceutische Research /20.(XX) heeft toesezegd als bijdrage voor het project. Jan Bergsma en .Marijke Hopman gaan op 19 december op bezoek bij Mölnlycke om nader te merieggen over een eventuele bijdrage \an dat bedrijf aan ons project. Brede bes^eleidingscommissie Ter voorbereiding \;in lie brede impiemenlatie \an 'Goed Oud Horden' in Nederiand. worui >.'r oen ivgeleidingscommissie ge \ ormd. \ oorzitter w vMUt mevrouw Schrijver, piv. hootd afdeling MaaLschappelijke .Aangoieüenlieüen on W^ik.sgezondheiil van de Wreniüins \:m Nederl;md.se Gemeenten i\'\(}>. .N'aasi venecenwoordiaers van de liiiaiiciei-s \.iii ïîoeJ l)iid Worden', lieböen :ii >kvi.' i.'(immi.s,sie .".mn!;: .Vlcvrou» Plugge iKii,.. Knii.s .Vedoriaiiü). Je heer Waterman .Iniiv.iu \;in do ianaeiiiko CïGD-oii). do hoer
Kroes (directeur Meer Bewegen voor Ouderen), de heer Hahn (Landelijk Centrum GVO) en de heer Penninx (voorzitter van hei Nederlandse Ageing Well netwerk). De eerste bijeenkomst van deze commissie is op 6 of 7 februari (zie dauimbriefje voor betrokkenen). De informatiemap voor de deebiemers De afgelopen tijd is hard gewerkt aan de informatiemap voor de deelnemers. Als alles goed verioopt levert de drukkerij 8 januari alle mappen aaiL Het concept is van te voren ingezien door de financiers en is tevens aan de Rotterdamse voorlichters ter hand gesteld in verband met de voorbereiding van de bijeenkomsten. De leidraad De leidraad bestaat uit drie gedeelten: voor de organisator, de voorlichter en de MBvO docent Ook hiervan zijn concepten verspreid. Eventuele op- en aanmerkingen zijn welkom. In 1996 verschijnt er een definitieve versie. Foldoï en affiches Door TNO zijn er voorbeeld-folders (wit/blauw) en affiches gemaakt die gebruikt kunnen worden bij de werving. Een plaatselijke organisator kan indien dat gewenst wordt daarvan gebruik maken (s.v.p telefonisch bestellen bij Marja Westhoff). Op- on aanmerkingen op deze eerste versies zijn welkom. Training voor de MBvO docenten Op vrijdag 15 december zijn onder leiding van Ina van der Sar de MBvO docenten getramd die gaan werken in Tilburg, Leiden en Rotterdam. .Aan de hand van de oorspronkolijke Amerikaanse video met alle SMILE oetenmgen is liet bewegingsdeel van 'Goed Oud Worden' doorgenomen. Een tweede training voor de MBvO docenten in Utrcchi. Haarlem. Gouda en Katwijk volgt van do .omer. (vervolg z.ü..i)
Nieuwsbrief (JOVV.jn: t nr. :, ISdcccnilK-r l'W5
TWO rapport PG
108
97.025
Voorlichting voor de voorlichters Op 8 januari a.s. biedt sponsor Merck Sharp & Dohme in Haarlem, een voorlichtingsdag voor de voorlichters aan. Hiervoor hebben alle Rotterdamse voorlichters zich opgegeven en een deel van de Goudse voorlichters. Bij gebleken succes wordt er van de zomer nog zo'n bijeenkomst georganiseerd. Er wordt aandacht besteed aan de meest voorkomende ouderdomsaandoeningen. De deelnemers krijgen van te voren brochures thuis gestuurd met informaüe over de onderweipen die aan de orde komen. Alle onderwerpen worden ingeleid door vakdeskundige personen (o.a. door iemand van de Osteoporose Stichting). Hoe staat het met de organisatie van de programma's? Volgens onze laatste gegevens, -begint er in Leiden een programma op 19 januari 1996 in buurthuis 't Spoortje. Voorlichtster is Ria Germeraad (GGD Rotterdam) en MBvO docente Ina van der Sar. Er wordt in Leiden samengewerkt door de GGD, Thuiszorg Groot-Rijnland en Stichting Ouderenwerk: -in Tilburg starten er op 27 februari twee programma's tegelijk (in de ochtend en in de middag) in wijkcentrum 't Kievitslaer. Voorlichter is Johan Vervooren (GGD Rotterdam), MBvO leiders zijn Wil Onderdewijngaard en Kurien Roemeling. Hier wordt samengewerkt door de GGD, het Brabants Ondersteuningsinstimut Zorg en de Stichting voor gecoördineerd ouderenwerk; -in Rotterdam Charlois stan er een programma op 1 februari in wijkgebouw Tarwewijk. Voorlichtster is Ria Germeraad (tevens hoofd-organisator) en MBvO docent Angela van de Akker. Er wotdt samengewerkt met de Thuiszorg Rotterdam: - in Rotterdam Provenierswijk wordt er een programma georganiseerd door Gecoördineerd Ouderenwerk Noord in samenwerking met de Wijkwinkel. Organisatoren zijn Rietje Koole en Elske Geleedst Voorlichter is Jeniue van der Bos (GGD Ronerdam), MBvO docente is Ingrid de Koning. Plaats en tijden volgen nog. Declaraties De gemaakte onkosten kunnen schriftelijk en gespecificeerd worden gedeclareerd bij TNO Preventie en Gezondheid (Postbus 2215. 2301 CE Leiden. t.a.v. Marijke HopmanRock). De onkosten voor de plaatselijke organisatoren hebben per programma een maximum van f 10(K).=«. De voorlichters uit Rotterdam kunnen voor de bijeenkomsten
reiskosten (2e klas openbaar vervoer) declareren, de freelance MBvO leiders declareren voor de training en per gegeven bijeenkomst van 'Goed Oud Worden' ƒ 65,= en tevens reiskosten. Training van de interviewers Er is een pool samengesteld van 8 interviewers met ervaring met interviews bij ouderen. Op 8 januari is er voor hen een training bij TNO. Een week later gaan ze beginnen met het bellen van deelnemers. Vanzelfsprekend zijn hiervoor de gegevens en telefoonnummers van de deelnemers nodig! Verzoek aan plaatselijke organisatoren is om ingevulde aanmeldüigsformulieren (zie leidraad) te verzamelen en zo spoedig mogelijk in copie naar TNO te sturen.
Nog vragen? Als u vragen heeft aarzel dan niet om contact op te nemen met Marijke Hopman-Rock of Marja Westhoff.
Wy wensen u prettige feestdagen en een gezond en voorspoedig 1996!!
Nieuwsbrief GOW. jrg 1. nr. 2,18 december 1995
TNO rapport PG
109
97.025
• •
•
NIEUWSBRIEF »GOED OUD WORDEN* In deze derde nieuwsbrief de MSD-dag, nieuws over de werving, eeo overzicht van de startende progranuna's en ander nieuws in het kort Goede reacties op de dag bij MSD Moe maar voldaan kwamen de voodiditers 's avonds thuis: op 8 januari waren ze naar de speciale dag voor de vooilicfateis geweest georganiseerd door MSD in Haarlem. Het was haid weiken, maar de informatie die w a d geboden over de achcergronden van de bdangrijksie ouderdomsaandoeningen via in zeer goede aarde. Wegens het succes is aan MSD gevraagd om van de zomer nog zo'n dag te organiseren voor de vooilichters die nu teleurgesteld moesten worden omdat er teveel aamnddingoi waren.
Ois.MailaWaatliett tal. 071-5181733 ta. 071-5181920 Of OTS> Mvyki HopntiR'Aock M. 0n-6lB1709
• * * • X* "« wtii 4/ed»M"
TNO Veroudenngsonderzoek Zemikedreef 9 Postbus 2215 2301 CE Leiden tel 071-518 1210/1207 fax 071-518 1900
Directeur Prof. dr. O.L. Knook
'^i^
De werving: moeilijker dan gedacht Het valt niet mee om deelnemers te weiven voor 'Goed Oud Worden'. In eerste instantie was er gedacht dat we via de üsxaszaigen ouderenwerk kanalen wel voldoende aanmeldingen zouden krijgen. Helaas bleek dit niet het geval, althans niet op een termijn van enkele weken. Het blijkt onontbeeili^ om te waven via alle kanalen die daarvoor beschikbaar zijn: dus kranten, radio en eventueel lokale TV. Indien a adressen beschikbaar zijn lean a ook worden gemailed. Een extra probleem in Leiden o i Rotterdam treedt op omdat getracht wordt te werven in een 'achterstandswijk'. Individueel telefonisch contact na een schriftelijk bericht leverde daar tot nu toe nog de meeste aanmeldingen op. Vanzelfsprekend leren we veel van de problemen die nu optreden, zodat de volgende wervingscampagnes hopenlijk soepeler volopen. Ovozicht van startende programma's In de vorige nieuwsbrief was al opgenomen welke programma's a op stapel staan. Hieronda volgt een kort overzicht van de stand van zaken. - Leiden (buurthuis 't Spoortje). Had in de wede vóór aanvang nog slechts S aanmel-
dingen. De aanvang is uitgesteld tot vrijdag 16 januari TimMrfrfg is a ondersteund met krantebeiichteo, radio en direct mailing en begimien de aanmeldingen binnoi te komen (tot nu toe 17). - TObutg start volgens plan met twee programma's op 27 febraari. Er is breed geworven en dat heeft ira al 49 aanmeldingen opgeleverd! • Rotterdam Oiailois is uitgesteld tot IS februari Ook h i a wordt a hard aan getrokken. Inmiddels zijn er 10 aanmeldingen. Op 6 februari leggen Ria Germeraad en Ina van d a Sar op Radio Rijnmond uit wat 'Goed Oud Worden' inhoudt - Rotterdam Pnovenierswijk. Ook h i a windt a hard aan getrokken door een enthousiast team.' Vrijdag 9 fisbruari stan het programma. Tot nu toe zijn a 11 aanmeldingen maar a wordt nog druk geworven. Eventueel worden de deelnemers opgeroqien om de tweede kea nog iemand anders mee te brengen. - Programma's in Utrecht Gouda, Katwijk en Haailem. Met de organisatoren in deze plaatsen is nog overieg gaande. Naar vawaditing gaat daar in aprü de werving van start voor de start van progiamma's in sqMemba, zodat a voldoende tijd is. Brede begdridinggcomniissie Op 7 februari komt de Brede Begeleidingscommissie wotx bet eetst bij dkaar om de implementatie van 'Goed Oud Worden' ova heel Nederiand (gepland voor 1997) voor te bereiden (zie voijge nieuwsbrief). Het Nederlandse Rode Kruis heeft te kennen gegeven heel veel belangstelljng te hebben om S5+ vrijwaiigas uit hun organisatie op te leiden (in een cursus van drie dagen) als voorlichta voor 'Goed Oud Worden'. Hieibij kmmen senior-voorlichters als mentor fimgeren.
(vervolg Z.0.Z)
Nieuwsbrief G O W , Jcg 1, n r . 3 , 6 februari 1996
TNO rapport PG
110
97.025
De informatiemap voor de deelnemers De informatiemappen voor de deelnemers zijn gereed en op bepetlcte schaal verspreid. In de week voordat het programma ergenstart worden deze mappen bezorgd bij de plaats van handdmg. Het bord met de 'gezondheidscirkel' zit bij deze zending. De leidraad Naar aanleiding van de ervaringen bij de wervmg zal de leidraad worden aangepast. Folders en afBcbes Folders (eventueel bedrukt met plaatselijke infoimatie) kunnen worden besteld bij Marja Westhoff (071-5181733), evenals affiches. Op- en aanmerkingoi zijn welkom. Nogmaals declaraties De gemaakte onkosten kunnen schriftelijk en gepacificeerd worden gedeclareerd bij TNO Preventie en Gezondheid (Postbus 22 IS. 2301 CE Leiden, ta.v. Marijke Hopman-Rode). Zie ook vorige nieuwsbrief. Nieuwe video De nieuwe video ova 'Goed Oud Worden' is klaar en wordt vandaag afgeleverd door Pum Rote produkües. Deze video duurt 11 mmuten en bevat een ovozidit van het programma met impressies van de voorlichting en het SMILE programma. Deze video is goed bruikbaar bij de werving. De video kan geleend worden bij TNO (vraag Marja WesthOEf 071-5181733) of aangeschaft (prijs ± ƒ40,-).
getrainde interviewers die de dednemers gaan interviewen. Verzode aan de plaatselijke organisatoren is om ingevulde aanmddingsfbimulieren (zie leidraad) te verzamden en zo spoedig mogdijk (uiterlijk 3 dagen voor aanvang van een programma) in copie naar TNO te sturen of te faxen (üax: 071- S181920). Thessa van d a Windt gaat binnenkort ook starten met de procesevaluatie, zij neemt daartoe contact op met de organisatoren van een programma. Voedingsonderzoek In Zeist bij TNO Voeding is hard geweriet aan een voetUngsvrageolijst Deze vn^enlijst zal de tweede bijeenkomst van een progranuna worden uitgededd en kan thuis worden ingevtild. Na afloop oi een tijdje na het progranuna wordt de lijst nogouuüs ingevuld. leda dednema krijgt de persoonlijke uitslag toegesnnud. Sttehting Consimient en Veiligheid (SCV) De SCV heeft een vragenlijstje samengestdd met betrddcing tot veüig gedrag in en om h a huis. Deze checklist wordt bij de vierde progranunabijeenkomst uitgedeeld en diuis ingevuld. Ook deze lijst wordt na afloop en na verioop van tijd opnieuw ingevuld om te bekijken of men inderdaad mea veü^iheidsmaatregelen heeft getroffen.
Nioiwe sponsors Het overieg met Mölnlycke loopt nog steeds. Ovaleg met andere potentiële sponsors is gaande. Start van lüoiwe oplading voor seniorvoorlichters In het kada van het projea start a eind februari een nieuwe opleiding voor seniorvoorlichters in Leiden. Deze opleiding wordt verzorgd door de Hogeschool Rottadam e.o. in samenwerieing met de GGD Leiden. Imniddds zijn er al 23 gegadigden die zidi meldden naar aanleiding van een artikeltje in de plaatsdijke krant Als alles volgens plan valoopt studeert deze lichting m januari 1997 af. Tegen die tijd zijn a dus ongeveer 40 afgestudeerde senior-voorlichters (Rotterdana, Gouda en Leiden). Het onderzoek TNO is er klaar voor! Er is een pool van
Niemnbrier GOW, j i s 1, nr. 3y 6fefamari1996
TNO rapport
111
PG .97.025
m9
m
NIEUWSBRIEF 'GOED OUD WORDEN' Dit is al wea de vierde nieuwsbrief van het project 'Goed Oud Worden'. In deze nieuwsbrief komt onda mea de laatste stand van zaken aan de orde omtrent het onderzoek en nieuwe programma's.
Ors. Muta WMttnH M. 0714181733 lax.0n«81920 ot Drs. Mirilkt Hopnan-Rock M. 071-5181709
• * •
X
^tn
Uti^
y
TNO Veroudenngsonderzoek Zemikedreef 9
Opidding senior-vowlichters in Ldden van start Gerard Kemme en Hetty Hofoian van de Hogeschool Rotterdam e.o. zijn in Leiden (bij de GGD) op 19 maart van start gegaan ma een nieuwe groep van 15 seniorvooriichters. We wensen deze groep ved succes bij hun studie! Het onderzoek Hd tdeConisch en schiiftdijk ondeizoek naar het gedrag op h a gebied van bewegoi, voedmg, v e ü i ^ i d üi en om huis en omgaan ma klachten voora^aand aan de eerste vijf progranuna's 'Goed Oud Worden' zijn naar tevredenhdd afgerond. In totaal hebben 97 mensen meegedaan. Imniddds zijn deze programma's afgerond en is md h a onderzoek naar gedragsverandering gestart 'Goed Oud Worden': drempdverlagend De deelnemers reageren enthousiast op het programma. Volgens Ina van de Sar, MBvOdocente, zijn de mensen 'lettalijk en figuudijk in beweging gekomen'. Ook blijkt dat de deelnemers makkdijka nieuwe activiteiten ondernemen. Zo is de hele groep uit de Proveniaswijk in Rotterdam naar een aparte voorlichtingsbijeenkomst geweest over geloof, rdigie en gewoonten. Tevens willen ved deelnemers doorgaan m a de bewegmgsoeüeningen. De MBvO-consulenten zijn actief bezig om mogdijkheden te cieSren voor vervolgbijeenkomsten of nieuwe MBvO-groepjes.
Postbus 2215 2301 CE Leiden tel 071-5181210/1207 fax 071-518 1900
Directeur
Moid tot mond reclame Via de senior-vooriichters en lokale organisatoren krijgen wij ved tips voor nieuwe lokaties en enthousiaste organisatoren om 'Goed Oud Worden' uit te voeren.
Prof. dr. O.L. Knook
Nieuwe programma's: 'Goed Oud Worden' in eoi stroomversnelling Vóór de zomer hopen wij nog zeven programma's te realiseren. Hieronda volgt een
overzicht van de stand van zaken: - Rotterdam: In deelgemeente KralmgenCrooswijk start een programma op 10 april 1996. De heren Kooning en de Jaga van serviceflat 'de Stotmhoek' zijn in samenwerkmg ma de bewonersvereniging stomuu^htig van start gegaan wat resulteerde m een volgeboekt programma. H a vooriichtingsded wordt door Qxx van Bruggen verzorgd en Ingrid de Koning verzorgt de SMILE oefeningen. - Rjotterdam. In dedgemeente Wielewaal start 16 icp^ 1996 een programma m a Ria (Sermeraad en Ingrid de Koning als begdeidos. - Rotterdam: In dedgemeente Alexanderpolda start woensdag 8 md 1996 een programma. Aan de werving wordt momented hard gewakt Dit programma wordt onda begdekling van Jenny Bos-Toet en Whn van Betkd (MBvO) uitgevoerd. - Leiden: Omdat h a niet mogdijk is nog twee programma's aaneensluitend te starten voor h a begin van de vakantieperiode, worden a in ^nil twee programma's tegelijkertijd gestart op 24 en 26 spil. PhDomène Lau-Piteis en Ina van de Sar verzorgen h a eerste programma. Ria Germeraad en Lies de Lange h a tweede. - Tilburg: Bij de wervmg van de eerste twee programma's was er reeds een wachtlijst van dednemers. Dankzij de enthousiaste organisatie kan nu een derde progranuna worden gestart op 9 ajvil. Dit wotdt verzorgd door de Johan Vervooren en Niek Brederode (MBvO). - Vlaardittien: TNO heeft eoi oproep geplaatst in een krantje voor oud werknemers vanShdl. Naar aaiüeiding hiervan hebben zich al 13 mensen opgegeven. Indien a voldoende aanmddingen binnenkomen, zal zo spoedig mogelijk een programma worden gerealiseerd. - Programma's m Utrecht, Gouda, Katwijk en Haarlem. Met alle lokale organisatoren is overleg gevoad over het opzetten en uitvoeren van 'Goed Oud Worden'. De organisaties zijn reeds gestart met de wervingscampagne die vóór de zoma wordt afgerond. Nieuwsbrief G O W , Jrg 1, n r . 4 , 1 0 april 1996
TNO rapport PG
112
97.025
zodat de programma's in s^temba 1996 van start kuimai gaan. Aandachtspunten senior-voorlichters - transport materiaal: sommige seniorvooriichters hebben problemen met het meenemen van voorlichtingsmaterialen. Overweeg dan om niet alles mee te nemen of neem contact op met TNO (Marja Westhoff) zodat samen naar een oplossmg kan worden gezocht - opleiding soiior-voorlichlers Gouda: de senior-voorlichters uit Gouda zijn bezig met de laatste loodjes: het afronden van de opleiding. Wij wensen hen hia veel succes mee! ! - opleiding Rode Kruis vrijwilligers: het Nederiandse Rode Kruis (NRK) heeft toegezegd om in een proefproject in het noorden van het land vrijwilligers op te leiden tot speciale 'Goed Oud Worden' vooriichters; hiervoor zal in de zoma TNO in ovaleg m a het NRK een onderwijs curriculum sduijven. Aandachtspunten lokale orgaiüsatoren - deelnemersm^>pen: indien a mappen ova zijn, kunt u deze voor een volgend programma gebruiken (even aangeven hoeveel a daarnaast nog nodig zijn). Anders kunnen ze aan TNO worden geretourneerd. - onbekendheid van onderzoek: soms blijkt dat moisen niet weten dat a ondozode door TNO is vafoonden aan het programma. De oiganisatoroi dienen dit bij de wervmg en aanmdding van de deelnraios goed onda de aandacht te brengen. - folders en affiches: indien een organisatie gebmik wil maken van bestaande folders en affiches voor 'Goed Oud Worden' kan hiervan gebruik worden gemaakt tegen drukkosten (resp. 50 cent en 1,50 gulden p a stuk). • leeftijd: de doelgroep van 'Goed Oud Worden' is 65+. Soms wil een jongere paitna, vriend of vriendin ook deelnemen aan het programma. Dit is incidenteel wel mogelijk maar de leeftijdsgrens blijft gehandhaafd. - video: de video 'Goed Oud Worden' geeft een overzicht van het programma met impressies van de vooriichting en het SMILE programma en is goed bruikbaar bij de werving van de deehiemers en het informeren van de achtoban. Deze video kan worden
geleend bij TNO (bij Marja Westhoff). Wilt u de video zelf aanschaffen dan kost deze 40 gulden. - afspraken overeenkomst a bleek behoefte te bestaan aan schriftelijke overeenkomsten waarin de rechten en plichten staan beschreven voor de tiitvoering van 'Goed Oud Worden'. Met de lokale organisatoren, MBvO-docenten en seniorenvooriichters die in septemba starten, worden schriftelijke overeenkomsten afgesloten. Aandachtspimten MBvO«doceiiten Voor het uitvoeren van de SMILE oefeningen zijn vijf MBvO-docenten inzetbaar. Dit is voor de organisatie van de nieuwe programma's echta te weinig. Nieuwe MBvOdocentoi worden opgdeid. Drie docenten zijn hiervoor reeds benadod. Vanuit Haarlem en Utrecht kunnen MBvO-docenten die in het najaar van start gaan ook mee doen aan de instructie op 16 aprü a.s.. Via de steunpuntoi MBvO kuimen deze zich opgeven bij Marja Wesdioff. Brede Begdddings Commisse Op donderds^ 4 april 1996 kwam de Brede Begeleidings Commissie voor de tweede kea bij elkaar. In deze bijeenkomst werden door vertegenwoordigers van de financiers en de weikvddorganisaties een aantal zaken besproken die van belang zijn voor de implementatie van 'Goed Oud Worden' in Nedaland. Er werden afspraken gemaakt ova de taken van deze commissie en de organisatorische en financiële structuren van 'Goed Oud Wonlen' na 1996. Tevens werd er ovaleg gepleegd ova afspraken voor lokale organisatoren, MBvO-docenten en (senior)vooriichters waarin de rechten en plichten beiderzijds duidelijk omschreven staan. Pennen Als bedankje voor de deelname aan het programma en h a onderzoek, krijgen alle deelnemers na de laatste bijeenkomst een pen met de opdruk 'TNO programma Goed Oud Worden',
NienwBbrier GOW, jrg 1, nr. 4,10 april 1996
'Goed Oud Worden' wotdt financieel mogelijk gemaakt door Pfizer BV, Mende, Sharp & Dohme BV, Baars Dairy. Stichting Medische Bumaceutische Research en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport De uitvoering van 'Goed Oud Wonlen' wonlt mede gerealiseerd door de inzet van de wericveldorganisaties de Landelijke Stiditing MBvO, het Nederlands Rode Kruis, Landelijke vereniging voor GGD-en. 'Goed Oud Worden' is aangesloten bij het Ageing Well netweiic Nederland (gecoördineerd door het Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn).
TNO rapport PG
97.025
113
m •
•
* * •
"•«-mx/.^^-''*
NIEUWSBRIEF 'GOED OUD WORDEN'
troor Infomiatie over dit onderwerp Itunt u frontaM opnemen met Ois. Mana Westhoff tel. 071.5181733 fax. 071.5181920 of Drs. Marijke Hopman-Rock tel. 071-5181709
(J^^
O MSD
®5<E> TNO Centrum voor Veroudenngsonderzoek Zemikedreef 9 Postbus 2215 2301 CE Leiden tel 071-(5)181207/(5)181210 fax071-(5)181900 Directeur Prof. dr. D.L Knook
De eerste 12 programma's Goed Oud Worden zitten er op. Dankzij de mzet van de vele oiganisatoren, lokaal en regionaal zijn deze programma's gerealiseerd. Wij willen iedereen bedanken voor de mzet voor de uitvoering van 'Goed Oud Worden*. Zonda jullie zouden de programma's en dit grootschalige onderzoek niet mogelijk zijn. In deze nieuwsbrief, met een internationaal tintje, komt onda mea de laatste stand van zaken aan de orde omnent het ondozoek oi nieuwe programma's. Het onderzode In totaal hebben tot nu toe ongeveer 2S0 mensen meegedaan aan Goed Oud Worden. De veranderingen van het gedrag op het gebied van bewegen, voedmg, veiligheid in en om huis en omgaan met klachten zijn na afioop van h a programma in de tdefonische nameting onderzocht. TNO Voeding heeft tevens een uitgebreider voedmgsonderzoek gedaan. In augusms/september zijn de follow up metingen gepland. Procesevsduatie Enkele organisatoren, senior-voorlichters en MBvO-docenten zijn reeds door Thessa van der Windt tdefonisch gdnterviewd. In de procesevaluatie komen onderwerpen aan bod zoals het gebruik van de leidraad, de informatiemap voor deelnemers, de opza van het programma en zaken die veriieterd kunnen worden. H a mterview wordt in ovaleg m a de betrokkenen uitgevoerd en duurt ongevea een half uur. Nieuwe programma's in het najaar - Utrecht. In septemba en begin oktoba starten vier programma's m Utrecht, te weten m Uttecht Zuid-West, Zuid-Oost, Overvecht en WesL De werving en coördinatie wordt door STADE en het steunpunt MBvO verzorgd, in samenwerkmg met de plaatselijke GGD. - Gouda. Start begin septemba. Op de eerste werving is nog weinig reactie gekomen. De zomervakantie zou een storoide factor kunnen zijn. Een nieuwe wervingsactie wordt binnenkort gestart - Krimpenerv/aard: Over de startdatum van
de Krimpenerwaard is nog overleg gaande. Als het mogelijk is. wordt aldaar eind september/begin oktober een programma gestart - Katwijk: In Katwijk start een programma op 4 septemba. De organisatie SWO Katwijk is druk bezig met de wervmg. - Haarlem: Voor eind septemba staat een programma gepland üi Haariem. Het Kruisweik Zuid-Kennemerland neemt de organisatie van dit programma op z«:h. Aandachtspunten senior-vooriichters - De opleidïi^ van de senior-voorlichters uit Gouda is afgerond. Op 26 juni is er een feestdijke uitreiking van de certificaten met Erica Terpsoa als gast! Indien mogdijk, krijgen zij samen met de Leidse s e n i o r - v o o r l i c h t e r s een voorlichtingsdag bij MSD in Haarlem aangeboden. Hierova wordt met MSD ovalegd. De nieuwe opgdeide seniorvooriichters kunnen de programma's verzorgen die m het najaar zijn gepland. De lokale organisatoren kunnen contact opnemen met Hella van Ottaloo van SWO Gouda (Dinsdag en Vrijdag: td. 0182-S10322). Zij coördineert de vooriichtingsactiviteiten van de senior-voorlichters aldaar. Rode Kruis vrijwilligers In oktobec^novemba start een opleidmg tot voorlichta 'Goed Oud Worden' voor Rode Kruis vrijwilligas in Friesland. Aandachtspimten lokale wganisatoren - Kunnen alle Ideale oiganisatoren, of seniorvooriichters de overgebleven materialen (informatiemappen van de deehiemers) retourneren aan TNO (t.a.v. Marja Westhoff)?De gemaakte portokosten kunnen worden gedeclareerd. - De schijf met de ciikd 'Goed Oud Worden' kan men nog even m zijn bezit houden. Over het transpon wordt nog overiegd. - Folders en affiches: indien een organisatie gebruik wil maken van bestaande folders en affidies voor 'Goed Oud Worden' kan hiervan gebruik worden gemaakt tegen Nieuwsbrief GOW, jrg 1, nr.5,24 juni 1996
TNO rapport PG
97.025
drukkosten (resp. 50 cent en 1.S0 gulden p a stuk). Eigen teksten kunnen hierop worden gecopieerd. - De organisatoren voor septemba ontvangen binnenkort een afsprakenlijst waarin de rechten en plichten staan beschreven voor de uitvoering van 'Goed Oud Worden'. Zij kuimen deze ondertekenen ta retourneren. - Zie tevens onder aandachtspimten 'seniorvooriichters' voor besprelcing Goudse voorlichters. Aandachtspimten MBvO-docemen - Eén van de MBvO-docenten had de vraag of de cassettebandjes die gebruikt worden bij het SMILE programma, gecopieerd mogen worden voor de deelnemers. TNO zal met BUMA/STEMRA de rechten bespreken. - Voor de MBvO-docenten die in h a najaar het SMILE programma van Goed Oud Worden verzorgen, wordt een insmictie bij TNO georganiseerd op 20 augustus a.s. Zij krijgen in de zomer een leMraad en de SMILE video toegesmurd om deze instructie voor te bereiden. - 2^den alle MBvO-docenten die nog in het bezit zijn van de SMILE video deze willen retourneren aan TNO (t.a.v. Maija Westhoff)?. Deze kunnen dan ingeza worden voor de instructie van de nieuwe MBvOdocenten. Gemaakte portokosten kunnen worden gededareerd. Vrijwiiligers Engdand In de eerste twee weken van juni heeft een uitwisseling plaats gevonden tussen vrijwilligers en medewerkers uit Nederland en Engeland die betrokken zijn bij projecten van het Ageing WeU Netwerk. Vanuit het Goed Oud Worden project zijn Ina van de Sar (MBvO-docent) en Phüomène Lau-Piters (senior-voorlichta) naar Engeland geweest. Zij hebben m verschüloide dden van het land projecten bezocht Op 20,21 en 22 juni hebben II Engdsen Nedaland bezocht en een programma Goed Oud Worden meegemaalet Agdng Wdl Europe Eind juni is er een vagadering van het Europese Ageing Well netwak in Parijs. Marijke Hopman vertegenwoordigt daar ha Croed Oud Worden project
114
Oualitv in Health Care. Israël Van 26 mei tot 30 mei hebben Marijke Hopman en Marja Westhoff dit congres bezocht m het kada van diverse projecten, waaronda (Soed Oud Worden. Er zijn leuke en interessante contacten opgedaan met verschillende organisaties, waaronder 'Eshel' een organisatie uit Israël die programma's op allalei gebied (o.a. voeding, geheugen en bewegen) voor ouderen ontwikkelt en implementeert. Phvsical Activity and Ageing. Duitsland Eind augusms wordt m Heiddbag het Wereldcongres ova oudœn en bewegen gehouden. De landelijke stichting MBvO coördmeert tijdens h a congres de worlcshop 'het Nedalands perspectief. Goed Oud Worden komt daarbij ook aan bod. Hannen 1997 De hnplementatie zal vanaf januari 1997 worden begeleid door het Goed Oud Worden coördinatiepunt bij TNO. Lokale organisatoren kunnen ma TNO een contract afsluiten, waama met de Goed Oud Worden materialen, de senior-vooriichtas of Rode Kruis vrijwilligers en MBvO leiders Goed Oud Worden lütgevoerd kan worden. Voor de eerste 50 programma's zal a een tegemoetkoming m de kosten zijn. Organisatoren die hierin geïnteressead zijn. kunnen contaa opnemen m a TNO. Vervolg op Goed Oud Worden In een aantal steden zijn op verzoek van enthousiaste deelnemers vervolgactiviteiten georganiseerd. TNO juidit dit van harte toe, aangezien het immers de bedoeling is dat de deehiemers niet eenmalig een programma doen, maar juist ook daarna actief blijven. Helaas is TNO nia m staat deze vervolgactivitdten te organiseren, maar wij hopen dat lokale organisatoren hier zdf vorm aan kunnen geven. Brede Begdddings Commisse Op vrijdag 21 juni 1996 kwam de Brede Begdeidings Commissie voor de derde kea bij elkaar. De rechten en plichten van alle betrokken partijen zijn besproken. Tevens worden a plannen ontwikkdd voor een ondersteunend TV programma. Nieuwsbrief GOW, jrg 1, nr. 5; 24 juni 1996
'Goed Oud Worden' woidt fmandeel mogelijk gemaalu àoca Pfizer BV, Meick. Sharp & Dcbme BV, Baais Dairy. Stichting Medische Faimaceutische Reseaidi en liet Ministerie van VollEsgezcadheid. Welzijn en Spon. De uitvoering van 'Goed Oud Worden' wordt mede gerealiseerd door de inzet van de wetkveldoiganisaties de Landelijke Stiditing MBvO. bet Nederlands Rode Kruis. l^oidelijkB vereniging voor GGD-en. 'Goed Oud Wonlen' is aangesloten bij bet Ageing Well netwerk Nederland (gecoördineerd door bet Nederlands ksliniut voor Zorg en Welzijn).
TNO rapport PG
97.025
115
« •
NIEUWSBRIEF 'GOED OUD WORDEN' De zomer is achter de rug. De organisatoren, senior-vooriichters. MBvO-docenten en TNO hebben hard gewerkt om alle voorbereidingen te treffen voor de programma's in het najaar. Deze nieuwsbrief gaat over onder meer de geplande acht programma's Goed Oud Worden en de plannen voor 1997.
Ji Ors. Maria Westnolt tei. 071-5181733 fax. 071-5181920 of Drs. Manike Hopman-Rode tel. 071-5181709
(J^^
O MSD
TOO Veroudenngsonderzoek
december een sympfflHBiir.ogat.
-o». in XP» agenda« Het onderzoek De vervolg metingen van de programma's zijn gestart. Dit houdt in dat de deelnemers van de programma's in het voorjaar nog éénmaal telefonisch gemterviewd worden. Daarnaast krijgen zij de laatste schriftelijke vragenlijst thuis gesmurd. In deze metingen worden de veranderingen van het gedrag op het gebied van bewegen, voeding, veiligheid in en om huis en omgaan met klachten onderzocht. Ook zijn de interviews begoimen met de deelnemers die dit najaar meedoen aan Goed Oud Worden. Procesevaluatie In dit najaar worden de organisatoren, seniorvoorlichters en MBvO-docenten die nog geen interview hebben gehad, door Thessa van der Windt benaderd voor een procesevaluatie. In het telefonisch interview komen ondermeer de volgende onderwerpen aan bod: het werken met de leidraad, het gebruik van de informatiemap voor deelnemers en de opzet en uitvoering van de programma's.
Zemikedreef 9 Post0us2215 2301 CE Leiden tel 071-518 1210/1207 fax 071-518 1900
Directeur Prof. dr. D.L. Knook
Nieuwe programma's in het najaar - Katwijk: In Katwijk is Goed Oud Worden met 25 deelnemers op 4 september gestart. Reeds halverwege de zomer bestond hiervoor een wachtlijst van 15 personen. De voorlichters zijn mw. Both-van "t Slot en mw. Langeveld: MBvO-docent is mw. de Lange. - Utredir. Een goede organisatie en een enthousiaste werving hebben in Utrecht geleid tot vier programma's. Het eerste is in liet dienstencentrum
'"''*« . i t t
W"''*'
Rivierenwijk met 21 deehiemers op 13 september van stan gegaan. Voorlichters zijn: mw. Kanters en mw. Hakema en de MBvO-docente is mw. Visser-Zwart Op 26 september zijn in het sociaal cultureel centrum de Musketon en het buurthuis Einsteindreef twee programma's gestart met elk 25 deelnemers. Voorlichters eerste programma zijn heer Mulder en mw. Nieuwensteeg: MBvO-docente is Mevrouw Stegink-Swanbom. Voorlichers tweede programma zijn mw. Lagewaardt en heer Lambert MBvO-docent is heer Langendijk. Als laatste is in Uoscht op 2 oktober in het dienstencentrum Utrecht-West een programma van start gegaan met 25 deelnemers. Voorlichters zijn heer Riet en mw. van Someren en de MBvO-docente is mw van Ham. - Gouda: Ook in Gouda is Goed Oud Worden gestart. Met 20 deelnemers is bij de Stichting Welzijn Ouderen op 13 september de eerste bijeenkomst gestart Vooriichter zijn heer Lagewaardt en mw. Langeveld en MBvO-docent is heer van Berkel. - Krimpenerwaard: In de Krimpenerwaard was op 5 oktober een programma gepland. Jammer genoeg was er niet voldoende deelname. In Gouda wordt nu een tweede programma georganiseerd met de mensen die nog op de wachtlijst stonden. Start 21/10. - Haarlem: Eind september is in Centnmi 'Laan van Berlijn' een programma gestart. Voorlichters zijn heer Lambert en mw. Lenderink en MBvO-docente is mw. Rubacb. Voor dit programma hebben zich 27 deelnemers opgegeven. Aandachtspunten senior-vooriichters - Een aantal senior-voorlichters uit Gouda (2) en Leiden (9) heeft op vrijdag 13 september een voorlichtingsdag bij MSD in Haarlem gevolgd. Tijdens deze dag gaven medewerkers van MSD en Pfizer informatie over medische aandoeningen zoals han- en vaatziekten, hypertensie en osteoporose. - De harde schijf (poster formaat) met de cirkel 'Goed Oud Worden' erop is vervangen door A3-formaat papier. Bij de verzending van de deelnemersmappen wordt deze mee gestuurd. Ni»w
TNO rapport PG
97.025
Aandachtspunten lokale organisatoren - Kunnen alle lokale organisatoren of seniorvoorlichters die het programma hebben afgerond, de overgebleven matoialen (informatiemappen van de deehiemers. videoband SMILE en Goed Oud Worden) retourneren aan TNO (ta.v. Marja Westiioff). Portokosten kunnen worden gedeclareerd. Aandachtspunten MBvO-docenten - Voor de uitvoering van het SMILE programma's hebben in augustus zeven MBvO-docenten een instructie ontvangen. In totaal zijn er nu in Nederiand IS MBvOdocenten opgeleid voor Goed Oud Worden. - Een MBvO-docent stelde de vraag of cassettebandjes behorend bij het SMILE programma mogen worden gekopieerd. Uit navraag bij de LMBvO is gebleken dat het gebruik van muziek bij het SMILE programma dezelfde rechten heeft als normale MBvO activiteiten, namelijk dat kopieën gebruikt mogen worden VOOT acthrheiten voor 55+-ets. binnen MBvO activiteiten en een lessituatie. Dit betekent dat voor groepsgebruik cassettebandjes mogen worden gekopieerd. Voor gebruik door deehiemers is dit niet het geval. - Willen alle MBvO-docenten die geen programma's meer verzorgen, de Amerikaanse SMILE-video retourneren aan TNO (tAv. Marja Westhoff). Portokosten kunnen worden gedeclareerd. Rode Kruis vrijwilligers - Emd oktober stan m Leeuwarden de opleiding van vrijwilligers van het Nederlandse Rode Kruis als voorlichter voor Goed Oud Worden. De opleiding duun 6 dagdelen. Daarna kunnen de NRKvoorlichters met Goed Oud Worden in Friesland aan de slag. Hdddberg Eind augustus is in Heiddberg het Wereldcongres over Ouderen en Bewegen gehouden. TNO heeft daar verschillende presentaties gehouden. In de workshop 'het Nederlands perspectief is Goed Oud Worden gepresenteerd. De workshop is goed bezocht. Er bleek vanuit meerdere landen interesse voor Goed Oud Worden.
116
Plannen 1997 Indien de plannen worden goedgekeurd door de sponsoren, start vanaf januari 1997 de implementatie van Goed Oud Worden. Deze implementatie zal worden begdeid door het op te richten Goed Oud Worden coördinatiepunt bij TNO PG. Nieuwe organisatoren kunnen een contract met dit coördinatiepunt afsluiten, waama zij met de seniorvooriichters of Rode Kruis vrijwilligers en MBvO-docem Goed Oud Worden kunnen uitvoeren. Voor de eerste SO programma's zal er een tegemoetkoming in de kosten zijn. De organisatoren die m 1996 een programma hebben uitgevoerd, kunnen éénmalig gebruik maken van de tegemoedcommg in 1997. Uitemdelijk zal Goed Oud Warden selfsupporting moden wenden. Wie gdhteresseerd is, kan contact opnemen met TNO. In principe wordt de regel gehanteent 'Wie het eerst komt, wie het eerst maalt'. Monitorstudie Ageing WeU In 1996 h e d t de effect- en procesevaluatie van Goed Oud Worden plaiösgevonden. In 1997 zullen de projecten van de Ageing Well Groep, waaronder Goed Oud Worden in een monitorstudie worden gevolgd. Deze studie zal door het ministerie van VWS worden gefinancierd. Nieuwsbrief Ageing Well Dit jaar zal er nog één nieuwsbrief Goed Oud Worden verschijnen. Daarna zal de mfonnatie alleen nog via de nieuwsbrief van de Ageing Well Groep Nederland worden verspreid. In deze nieawsbrief worden ook de andere Ageing Well projecten belicht Start conferentie Agdng W d l Nederiand Eind januari 1997 (waarschijnlijk de 28e) is de start conferentie van Agemg Well Nederland. Met de nodige pubUdteit wordt dan de implementatie van de Ageing Well projecten (waaronder GOW) gestart
."«ncawriiticr GOW, jrg I, nr. 6,10 oktober 1996
'Goed Oud Worden' wotdt fmancieel mogelijk gemaakt door Pfizer BV. Meick. Sharp & Dohme BV. Baais Dairy en üe Stichting Medische Farmaceutische Research. Aan bet evaluatieonderzoek is mede bijgedragen door bet Ministerie van Volksgezondheid. Welzijn en Spon. Oe uitvoering van 'Goed Oud Worden' wotdt mede gerealiseerd door de inzet van de wcrkveldorganisaties de l^ondeiijkc Stichting MBvO. bet Nederlands Rode Kruis, Landelijke vereniging voor CiOD-cn. 'Cnicd Oud Wonden' is aangesloten bij de Ageing Well Groep Nederland (gecoördineerd door het Nederlands Instituut v<xir ZHrp en Wclzi.jn).
TNO rapport 117
PG .97.025 • •
* * * •
'••^ . • r u > t / . ^ ' ' " *
SPECIALE NIEUWSBRIEF 'GOED OUD WORDEN'
Naiascha Voskuijl tel. 071-5181346 dl. en do. 10-12 uur
(gj^
Deze bijzondere nieuwsbrief wordt éénmalig aan alle deelnemers van 'Goed Oud Worden' en aan alle betrokkenen gestuurd. Allereerst willen wij u hartelijk bedanken voor uw medewerking aan het programma en de vele interviews. Daarnaast willen wij ook iedereen die bij de organisatie van 'Goed Oud Worden' betrokken is geweest hartelijk danken voor het enthousiasme en de inzet Deze nieuwsbrief geeft een overzicht van de belangrijkste resultaten. Daarnaast zullen de vervolgplannen voor 'Goed Oud Worden' aan bod komen. SYMPOSIUM 'GOED OUD WORDEN'
O MSD
Op 11 december 1996 werden de resultaten van het TNO onderzoek bekend gemaakt op een drukbezocht symposium in Leiden. '(Soed Oud Wolden' is zeer enthousiast ontvangen. Dit blijkt niet alleen uit de hoge cijfeis die deelnemers gaven voor het programma, maar ook lüt de enthousiaste verbalen die de senior-voorlichters, docenten Meer Bewegen voor Ouderen en organisatoren hielden en vooral uit de vraag wanneer gestan kan worden met programma's 'Goed Oud Worden' in de rest van Nederland.
'Goed Oud Wortien' is één van de projecten van de Ageing Well Groep Nederland, waarbij het emancipatorisch "voor-en-door ouderen" principe voorop staat. Ervaringen 'Goed Oud Worden' is door de deelnemers (raim 400 in 8 verschillende gemeenten) zeer goed ontvangen. Het bewegingsdeel kreeg het rapport cijfer 8,4 en de voorlichting een 7,8. Ook de speciaal opgeleide senior-voorlichters en docenten van Meer Bewegen voor Ouderen zijn zeer enthousiast. 'Goed Oud Worden' past goed in het gemeentelijk ouderenbeleid, blijkens de reacties van de organiserende instanties (GGD-en, ouderenwerk, thuiszorg, etc.). Onderzoek: dednemers zqn actiever, vitaler, gezonder en minder eenzaam Lichamelijk inactieve deelnemers hebben het meeste baat bij het programma. Zij bewegen na afloop 2,5 keer zoveel als een vergelijkbare groep die nog niet meedeed. .^ eerder was aangetoond dat bij deze groep de bloeddruk verminden en het overgewicht afneemt. Na het programma voelt men zich gezonder, vitaler en minder eenzaam dan daarvoor. Verder heeft men naar aanleiding van 'Goed Oud Worden' extra veiligheidsmaatregelen in htüs getroffen en let men bewust op de voeding.
WAT IS 'GOED OUD WORDEN'? TNO VeroudenngsondetToek Zemrkedreef 9 Postbus 2215 2301 CE Leiden tel 071-518 1210/1207 fax 071-518 1900
Directeur Prof. dr. O.L. Knook
'Goed Oud Worden' is een innovatief programma met gezondheidsvoorlichting en bewegingsstimulering voor zelfstandig wonende 65+-ers. Doel van 'Goed Oud Worden' is het bevorderen van een gezonde leefstijl en het handhaven van de zelfstandi^eid. Dit doel sluit aan bij het beleid van de directie Ouderenbeleid van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Spon.
Spcciale n k u w i l w t e f 'G«ed O u d W o r d e n ' j a n u a r i 1997
TNO rapport PG 97.025
Rode Kruis vrijwilligers Naast de uitgebreide opleiding tot seniorvooriichter wordt momenteel in Friesland ervaring opgedaan met een korte owning van Rode Krais vrijwilligers tot speciale 'Goed Oud Worden' voorlichters. Zij ontvangen in januari hun certificaat en zullen in Friesland van stan gaan. Ook in andere provincies zullen in de toekomst Rode Krais vrijwilligers opgeleid worden tot 'Goed Oud Worden' voorlichters. Toeltoinst Naar verwachting kan de toename van activiteit, gezondheid en vitaliteit van de deelnemers zich vertalen in een groteie zelfstandigheid en minder beroep op de thuiszorg. Bij een bereik van SO(X) deelnemers per jaar, kan 'Goed Oud Worden' -per jaar uitgestelde thuiszorg-, een minimale besparing opleveren van 2,8 miljoen gulden.
118 programma met minimaal 20 deelnemers binnen de afgesproken tijd. wordt de premie uitbetaald. Momenteel zijn reeds 34 aanvragen gedaan. Bij het toewijzen van de premie wordt ondermeer gelet op de plaats waar het programma uitgevoerd zal worden. Het is immers de bedoeling dat ouderen over heel Nederland 'Goed Oud Worden'. Cassettebandje Op 27 januari 1997 vindt een bijeenkomst met enkele MBvO-docenten plaats. Tijdens deze bijeenkomst zal niet alleen het SMILE-programma waar nodig aangepast worden, ook zal tijd besteed worden aan bet samenstellen van een bandje vol geschikte muziek bij de oefeningen. Dit cassette-bandje zal vervolgens met toestemming van BUMA/STEMRA gemaakt worden. Het bandje kan dan tijdens de lessen en thuis door de deelnemers gebraikt worden. Het bandje zal ongeveer ƒ10,- kosten.
SYMPOSIUMBOEKJE Iedereen die aanwezig was op het symposium heeft inmiddels het symposiumboekje, waarin infoimatie over de resultaten en de ervaringen beschreven wordt, in zijn bezit. Voor diegenen die niet aanwezig waren op het symposium en voor alle deelnemers bestaat er de mogelijkheid het boekje te bestellen. Het sjrmposiumboekje is te bestellen door ƒ10,- over te maken op gironummer 99.889 ten name van TNOPG te Leiden onder vermelding van 'Goed Oud Worden'-bundel.
TOEKOMST 'GOED OUD WORDEN* In 1997 is door de sponsors voor SO programma's een aanmoedigingspremie beschikbaar gesteld. Deze premie moet vooraf bij TNO aangevraagd worden. Pas na het succesvol organiseren van het
Coordinatiffipnnt Het coördinatiepunt bij TNO zal half februari operationeel zijn. Dit punt wordt di. en do. van 10.00 tot 12.00 uur bemand door Natascha Voskuijl. Zij is te bereiken op nummer 071-SI81346. Bij haar kan een organiserende instantie vanaf half febraari deelnemersmappen, folders, affiches, leskisten en andere materialen bestellen. Individuele deelnemers kunnen zich daar niet opgeven, dat gebeun uitsluitend bij de lokale organisatie. Tot slot wil het projectteam 'Goed Oud Worden' 1996, bestaande uit Marijke Hopman-Rock, Marja Westhoff, Jan Bergsma en Thessa van der Windt willen u nogmaals hartelijk danken voor uw medewerking.
'Goed Oud Worden' wordt financieel mogelijk gemaakt door Pfizer BV, Merck, Sharp & Dohme BV, Baars Dairy en de Stichting Medische Farmaceutische Research. Aan het evaluatieonderzoek is mede bijgedragen door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport De uitvoering van 'Goed Oud Worden' wordt mede geiealiseeid door de inzet van de werkveldorganisaties de Landelijke Stichting MBvO, het Nederlands Rode Kruis, en de Landelijke vereniging voor GGD-en. 'Goed Oud Worden' is aangesloten bij de Ageing Well Groep Nederland (gecoördineerd door het Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn).
TNO rapport PG 97.025
119
BIJLAGE 3 VragenUjst voormeting
TNO rapport PG 97.025
120
TNO rapport PG 97.025
GOWl.LST VRAGENLIJST: GOWl
121
1997/6/23
14:46:12
Page: 1
1. 2. 3. 4.
Persoonsnummer (eerst code cursus(2), dan respondentnr(3)) INT: Type je eigen naam in INT: Type de datum in (DDMMJJ) Goedemorgen middag, u spreekt met van TNO Preventie en Gezondheid in Leiden. Spreek ik met mevrouw meneer ? Klopt het dat u zich opgegeven hebt voor het programma Goed Oud Worden? Ja? (anders iemand anders, die zich wel heeft opgegeven laten roepen). Dan wil ik u nu graag enkele vragen stellen in verband met een onderzoek wat TNO doet. Het duurt ongeveer een half uur. Gaat u hiermee akkoord? ja nee 5. Waarom niet? (INT: Hierna enquête onderbreken en met non-respons of afspraak verder gaan) 6. Wat is uw leeftijd? 7. INT: Vul het geslacht van de respondent in man vrouw 8. Wat is op dit moment uw burgerlijke staat? gehuwd samenwonend ongehuwd samenwonend gescheiden weduwe weduwnaar nooit getrouwd of samenwonend geweest 9. Wat is de hoogste schoolopleiding die u heeft afgemaakt? universiteit, hoger beroepsonderwijs gymnasium, VWO, HBS, MMS middelbaar beroepsonderwijs, HAVO, HBS (3 jaar) ULO, MULO, MAVO lager beroepsonderwijs (ambachtsschool), huishoudschool lagere school 10. Heeft u naast uw AOW nog andere inkomsten? ja nee 11. Kunt u aangeven waaruit dit inkomen bestaat (pensioen, uitkering, etc.) 12. Wat is uw woonsituatie? huis flat met verdiepingen huis flat gelijkvloers serviceflat aanleunwoning inwonend anders 13. Wat is dan die andere woonsituatie? 14. Ik ga u nu vragen stellen over uw gezondheid. Wat vindt u, over het algemeen genomen, van uw gezondheid? uitstekend zeer goed goed matig slecht 15. In vergelijking met een maand geleden, hoe zou u nu uw gezondheid in het algemeen beoordelen? veel beter dan een maand geleden iets beter dan een maand geleden ongeveer hetzelfde als een maand geleden iets slechter dan een maand geleden veel slechter dan een maand geleden Vragen 16 tot en met 27 : Betekenis van de labels: helemaal niet een beet j e nogal tamelijk veel heel erg 16. Er volgen nu enkele vragen over eventuele klachten die u hinderen in het dagelijks leven. In welke mate wordt u gehinderd door duizeligheid? 17. In welke mate wordt u gehinderd door angst in open ruimte of op
1 2
1 2 1 2 3 4 5 1 2 3 4 5 6 1 2
1 2 3 4 5
1 2 3 4 5 1 2 3 4 5 (1) (2) (3j (4) (5) 1 2 3 4-5
TNO rapport PG 97.025
1997/6/23 14:46:12 GOWl.LST Page : 2 Straat? 18. In welke mate wordt u gehinderd door het hebben van weinig energie? 19. In welke mate wordt gehinderd door trillen? 20. In welke mate wordt gehinderd door pijnlijke spieren en gewrichten? 21. In welke mate wordt u gehinderd doordat u moeilijk adem kunt krijgen? 22. In welke mate wordt gehinderd door angst om te vallen? 23. In welke mate wordt gehinderd door moeheid? 24. In welke mate wordt gehinderd door hoofdpijn? gehinderd door incontinentie? 25. In welke mate wordt gehinderd door slecht zien? 26. In welke mate wordt gehinderd door slecht horen? 27. In welke mate wordt 28. Met welke klachten bent u de afgelopen 6 weken bij de huisarts of specialist geweest? 29. Hoe vaak bent u bij de huisarts of specialist geweest (de laatste 6 weken)? 30. Ik wil U nu enkele vragen stellen over pijnklachten: Hoeveel pijn had u de afgelopen 4 weken? geen heel licht licht nogal ernstig heel ernstig 31. In welke mate heeft pijn u de afgelopen vier weken belemmerd bij uw normale werkzaamheden (zowel werk buitenshuis als huishoudelijk werk)? helemaal niet een klein beetje nogal veel heel erg veel vragen 32 tot en met 40 : Betekenis van de labels : voortdurend meestal vaak soias zelden nooit 32. De volgende vragen gaan over hoe u zich de afgelopen 4 weken heeft gevoeld. Wilt u bij elke vraag het antwoord aangeven dat het beste aansluit bij hoe u zich heeft gevoeld. Hoe vaak gedurende de afgelopen 4 weken voelde u zich levenslustig? 12 33. Hoe vaak gedurende de afgelopen 4 weken voelde u zich erg zenuwachtig? 12 34. Hoe vaak gedurende de afgelopen 4 weken zat u zo erg in de put dat niets u kon opvrolijken? 12 35. Hoe vaak gedurende de afgelopen 4 weken voelde u zich kalm en rustig? 12 36. Hoe vaak gedurende de afgelopen 4 weken voelde u zich erg energiek? 12 37. Hoe vaak gedurende de afgelopen 4 weken voelde u zich neerslachtig en somber? 12 38. Hoe vaak gedurende de afgelopen 4 weken voelde u zich uitgeblust? 12 39. Hoe vaak gedurende de afgelopen 4 weken voelde u zich gelukkig? 12 40. Hoe vaak gedurende de afgelopen 4 weken voelde u zich moe? 12 41. Hoe vaak hebben uw lichamelijke gezondheid of emotionele problemen gedurende de afgelopen 4 weken uw sociale activiteiten (zoals bezoek aan vrienden of naaste familieleden) beleimnerd? voortdurend meestal vaak soms
122
12 3 4 5 12 3 4 5 12 3 4 5 12 3 4 5
1 2 3 4 5 6
1 2 3 4 5 (1) (2) (3) (4) ( 5) (6)
3 4 5 6 3 4 5 6 3 4 5 6 3 4 5 6 3 4 5 6 3 4 5 6 3 4 5 6 3 4 5 6 3 4 5 6
1 2 3 4
TNO rapport PG 97.025
GOWl.LST
123
1997/6/23
14:46:12
Page: 3
zelden nooit Vragen 42 tot en met 46 : Betekenis van de labels : volkomen juist grotendeels juist weet ik niet grotendeels onjuist volkomen onjuist 42. Wilt u het antwoord kiezen dat het beste weergeeft hoe juist of onjuist u elk van de volgende uitspraken voor uzelf vindt. Ik lijk gemakkelijker ziek te worden dan andere mensen. 4 3. Ik ben net zo gezond als andere mensen die ik ken. 44. Ik verwacht dat mijn gezondheid achteruit zal gaan. 45. Mijn gezondheid is uitstekend. 46. Ik voel mij eenzaam. 47. Ik ga u nu een aantal ziekten en aandoeningen noemen. Wilt u telkens zeggen of u die heeft, of in de afgelopen 12 maanden heeft gehad? astuna, chronische bronchitis of CARA ja nee 48. Bent u daarvoor de afgelopen 6 weken naar de huisarts of specialist geweest? ja nee 49. ontsteking van de neusbijholte, voorhoofdsholte of kaakholte ja nee 50. Bent u daarvoor de afgelopen 6 weken naar de huisarts of specialist geweest? ja nee 51. ernstige hartkwaal of hartinfarct ja nee 52. Bent u daarvoor de afgelopen 6 weken naar de huisarts of specialist geweest? ja nee 53. hoge bloeddruk ja nee 54. Bent u daarvoor de afgelopen 6 weken naar de huisarts of specialist geweest? ja nee 55. een beroerte of de gevolgen daarvan ja nee 56. Bent u daarvoor de afgelopen 6 weken naar de huisarts of specialist geweest? ja nee 57. chronische blaasontsteking ja nee 58. Bent u daarvoor de afgelopen 6 weken naar de huisarts of specialist geweest? ja nee 59. te hoog suikergehalte in het bloed ja nee 60. Bent u daarvoor de afgelopen 6 weken naar de huisarts of specialist geweest? ja nee 61. suikerziekte ja nee 62. Bent u daarvoor de afgelopen 6 weken naar de huisarts of
5 6 (1) (2) (3) (4) (5) 12 3 4 5 1 2 3 4 5 12 3 4 5 12 3 4 5 12 3 4 5
1 2 1 2 1 2 1 2 1 2 1 2 1 2 1 2 1 2 1 2 1 2 1 2 1 2 1 2 1 2
TNO rapport PG 97.025
GOWl.LST
124
1997/6/23
14:46:12
Page: 4
specialist geweest? ja nee 63. rugaandoening van hardnekkige aard, langer dan 3 maanden of hernia ja nee 64. Bent u daarvoor de afgelopen 6 weken naar de huisarts of specialist geweest? ja nee 65. gewrichtsslijtage (artrose) ja nee 66. Bent u daarvoor de afgelopen 6 weken naar de huisarts of specialist geweest? ja nee 67. botontkalking ja nee 68. Bent u daarvoor de afgelopen 6 weken naar de huisarts of specialist geweest? ja nee 69. gewrichtsontsteking (chronische reuma, reumatoïde artritis) van handen of voeten ja nee 70. Bent u daarvoor de afgelopen 6 weken naar de huisarts of specialist geweest? ja nee 71. ziekte van zenuwstelsel of hersenen (Parkinson, dementie) ja nee 72. Bent u daarvoor de afgelopen 6 weken naar de huisarts of specialist geweest? ja nee 73. prostaatklachten ja nee 74. Bent u daarvoor de afgelopen 6 weken naar de huisarts of specialist geweest? ja nee 75. staar ja nee 76. Bent u daarvoor de afgelopen 6 weken naar de huisarts of specialist geweest? ja nee 77. glaucoom ja nee 78. Bent u daarvoor de afgelopen 6 weken naar de huisarts of specialist geweest? ja nee 79. depressie ja , nee 80. Bent u daarvoor de afgelopen 6 weken naar de huisarts of specialist geweest? ja nee 81. Is er een ziekte of aandoening die in deze rij niet genoemd is en die ü toch aan ons wilt zeggen ja
1 2 1 2 1 2 1 2 1 2 1 2 1 2 1 2 1 2 1 2 1 2 a 2 1 2 1 2 1 2 1 2 1 2 1 2 1 2 1
TNO rapport PG 97.025
GOWl.LST
121
1997/6/23
14:46:12
Page: 5
nee 82. Wat is die ziekte of aandoening? 83. Bent u daarvoor de afgelopen 6 weken naar de huisarts of specialist geweest? ja nee 84. Heeft ü na september 1995 een griepprik gekregen? ja nee 85. Bent U de afgelopen 6 weken onder behandeling geweest bij een fys iotherapeut? ja nee 86. Waarvoor? 87. De volgende vragen gaan over vallen. Bent u de afgelopen maand gevallen in of rondom uw woning? ja nee 88. Zie kaart 2 In welke ruimte was dat? (enquêteur indelen) 89. In welke andere ruimte was dat? 90. Waar was u op dat moment mee bezig? (indeling door enquêteur) (Huishoudelijk werk (koken, schoonmaak, afwas etc.) Persoonlijke verzorging (eten, baden etc.) Toiletbezoek Hobby vrije tijd Klussen doe-het-zelf Anders 91. Waar was u dan mee bezig? 92. Bent u toen medisch behandeld? ja nee 93. Op welke wijze heeft uw eerste behandeling plaatsgevonden? Huisarts Eerste Hulp Specialist Ziekenhuisopname Anders 94. Op welke andere wijze was dat? 95. Bent u daarna nog doorverwezen? ja nee 96. Naar wie bent u doorverwezen? Huisarts Eerste Hulp Specialist Ziekenhuisopname Anders 97. Naar wie was dat dan? 98. Vindt u dat u meer rekening moeten houden met vallen dan jongere personen? ja nee 99. Bent u bang voor een valongeval in of rondom de eigen woning? ja nee 100. Kunt u voor de volgende uitspraken aangeven of dat voor uzelf geldt (is er sprake van geweest in het afgelopen jaar, ja nee) Gebruikt U een kruk stoel om iets te pakken dat hoog opgeborgen ligt. ja nee 101. Doet U 's nachts het licht aan wanneer ü uit bed moet. ja nee 102. Loopt U wel eens de trap af met losse handen. ja nee 103. Laat U spullen liggen in de loop of O D de trap. ja ' nee
2
1 2 1 2 1 2
1 2
1 2 3 4 5 1 2 1 2 3 4 5 1 2 1 2 3 4 5
1 2 1 2
1 2 1 2 1 2 1 2
TNO rapport PG 97.025
GOWl.LST
126
1997/6/23
14:46:12
Page: 6
104. Vergeet U wel eens dat er een pan op het vuur staat te koken. ja nee 105. Haast U zich tijdens huishoudelijk werk of klussen in huis. ja nee 106. De volgende vragen gaan allemaal over het nemen van meer lichaamsbeweging. Hoeveel voordeel denkt u dat het u op kan leveren als u meer lichaamsbeweging zou nemen dan u nu doet veel voordeel een beetje voordeel geen voordeel weet ik niet 107. Hoe belangrijk vindt u het eventuele voordeel van meer lichaamsbeweging nemen?. INT: Als men bij de vorige vraag geen voordeel zag, dan kunt u nu het antwoord onbelangrijk geven belangrijk ' een beetje belangrijk onbelangrijk weet ik niet 108. Hoe denkt u dat mensen uit uw naaste omgeving zullen reageren als u meer lichaamsbeweging zou nemen? positief neutraal negatief ze zullen niet reageren weet ik niet 109. Bent u van plan meer aan lichaamsbeweging te gaan doen? ja, heel zeker waarschijnlijk wel waarschijnlijk niet nee, absoluut niet weet ik niet 110. Welke problemen voorziet u als u meer lichaamsbeweging wilt gaan nemen of, als U het niet van plan bent, hoe komt dat dan? (U mag meerdere antwoorden aankruisen) te weinig tijd geen zin geen ruimte in of om huis ik ben het niet gewend te duur ik merk toch geen vooruitgang anders ik voorzie geen problemen 111. Welke andere problemen? ^__ 112. Denkt u dat het u zal lulcken meer aan lichaamsbeweging te doen? Kunt u dit aangeven met een cijfer van O t m 10? O = nee, dat lukt me zeker niet 10 = ja, dat lukt me zeker wel 113. Als u aanwijzingen krijgt voor bewegingsoefeningen, denkt u dat het u dan lukt deze aanwijzingen thuis te blijven volhouden? Kunt u dit aangeven met een cijfer van O t m 10? O - nee, dat lukt me zeker niet 10 = ja, dat lukt me zeker wel 114. De volgende vragen gaan allemaal over voedingsgewoonten. Hoeveel voordeel denkt u dat het u op kan leveren als u bewuster op uw voedingsgewoonten gaat letten? veel voordeel een beetje voordeel geen voordeel weet ik niet 115. Hoe belangrijk vindt u het eventuele voordeel van bewuster op uw voedingsgewoonten gaan letten?. INT: Als men bij de vorige vraag geen voordeel zag, dan kunt u nu het antwoord onbelangrijk geven belangrijk een beetje belangrijk onbelangrijk weet ik niet 116. Hoe denkt u dat mensen uit uw naaste omgeving zullen reageren als u bewuster op uw voedingsgewoonten gaat letten? positief neutraal
1 2 1 2
1 2 3 4
1 2 3 4 1 2 3 4 5 1 2 3 4 5
1 2 3 4 5 6 7 8
1 2 3 4
1 2 3 4 1 2
TNO rapport PG
97.025
GOWl.LST
127
1997/6/23
14:46:12
Page: 7
negatief 3 ze zullen niet reageren 4 weet ik niet 5 117. Bent u van plan bewuster op uw eetgewoonten te gaan letten? j a, heel zeker 1 waarschijnlijk wel 2 waarschijnlijk niet 3 nee, absoluut niet 4 weet ik niet 5 118. Zie kaart 3 Welke problemen voorziet u als u bewuster op uw eetgewoonten wilt gaan letten? bewuster met uw eetgewoonten wilt omgaan? (ü mag meerdere antwoorden aankruisen) _-_-_-_-_-_-_-_-_ 119. Welke andere problemen? 120. Denkt u dat het u zal lukken bewuster met uw eetgewoonten om te gaan? Kunt u dit aangeven met een cijfer van O t m 10? O = nee, dat lukt me zeker niet 10 - ja, dat lukt me zeker wel 121. De volgende vragen gaan allemaal over aanpassingen in huis. Hoeveel voordeel denkt u dat het u op kan leveren als u aanpassingen in huis laat maken om vallen te voorkomen? veel voordeel 1 een beetje voordeel 2 geen voordeel 3 weet ik niet 4 122. Hoe belangrijk vindt u het eventuele voordeel van aanpassingen in huis laten maken?. INT: Als men bij de vorige vraag geen voordeel zag, dan kunt u nu het antwoord onbelangrijk geven belangrijk 1 een beetje belangrijk 2 onbelangrijk 3 weet ik niet 4 123. Hoe denkt u dat mensen uit uw naaste omgeving zullen reageren als u aanpassingen in huis maakt? positief 1 neutraal 2 negatief 3 ze zullen niet reageren 4 weet ik niet 5 124. Bent u van plan hulpmiddelen te gaan gebruiken of aanpassingen in huis te maken? ja, heel zeker 1 waarschijnlijk wel 2 waarschijnlijk niet 3 nee, absoluut niet 4 weet ik niet 5 125. Welke problemen voorziet u als a aanpassingen in huis wilt maken of, als O het niet van plan bent, hoe komt dat dan? (ü mag meerdere antwoorden aankruisen) te duur 1 te veel moeite 2 het huis is er niet geschikt voor 3 ik weet niet hoe ik aan die middelen moet komen 4 ik zou me ervoor schamen 5 anders 6 ik voorzie geen problemen 7 126. Welke andere problemen? 127. Denkt u dat het u zal lukken aanpassingen in huis te maken? Kunt u dit aangeven met een cijfer van O t m 10? O - nee, dat lukt me zeker niet 10 = ja, dat lukt me zeker wel 128. Hoe belangrijk vindt u de mening van mensen uit uw naaste omgeving? heel belangrijk 1 een beetje belangrijk 2 soms wel, soms niet belangrijk 3 niet zo erg belangrijk 4 helemaal niet belangrijk 5 weet ik niet 6 Vragen 129 tot en met 140 : Betekenis van de labels: j a, zonder moeite (1) ja, maar met enige moeite (2)
TNO rapport PG 97.025
GOWl.LST
128
1997/6/23
14:46:12
Page: 8
ja, maar met grote moeite nee, dat kan ik niet 129. Ik wil u nu enkele vragen stellen over eventuele beperkingen die u ondervindt. Kunt u, eventueel met hoorapparaat, een gesprek volgen als u met één persoon spreekt? 130. Kunt u, eventueel met hoorapparaat, een gesprek volgen in een groep van 3 of meer personen? 131. Zijn uw ogen goed genoeg om de kleine letters in de krant te kunnen lezen? (eventueel met bril?) 132. Kunt u op een afstand van 4 meter het gezicht van iemand herkennen? 133. Kunt u hard voedsel bijten en kauwen zoals bijvoorbeeld een appel? 134. Kunt u een voorwerp van 5 kilo, bijvoorbeeld een volle boodschappentas, 10 meter dragen? 13 5. Kunt u als u rechtop staat, buigen en iets van de grond oppakken? 136. Kunt u zichzelf aan- en uitkleden? 137. Kunt u 400 meter aan één stuk lopen zonder stil te staan? 138. Kunt u zelf in- en uit bed stappen? 139. Kunt u zich op dezelfde verdieping van de ene kamer naar de andere kamer verplaatsen? 140. Kunt u een trap van 15 treden op- en aflopen zonder stil te staan? Vragen 141 en 142 : Betekenis van de labels: nooit : is < dan 1 keer per maand soms: alleen als partner of hulp niet aanwezig is, of alleen kleine karweitjes meestal: af en toe bijgestaan door partner 'of hulp altijd: alleen of samen met partner 141. Ik wil het nu gaan hebben over uw lichamelijke activiteit, wij hebben deze ingedeeld in 2 categorieën: huishoudelijke activiteiten en sport. Doet u zelf het licht huishoudelijke werk? (stoffen, afwassen, verstellen enz.) 142. Doet u zelf het zwaar huishoudelijke werk? (boenen, dweilen, ramen lappen, vuilnis, stofzuigen etc.) 143. Voor hoeveel personen doet u het huishouden (incl. uzelf) ? 144. Hoeveel ruimten worden door u schoongehouden? (inclusief zolder, badkamer, kelder, WC, overloop, hal, etc.) doe dit nooit 1 t m 6 kamers 7 t m 9 kamers 10 en meer kamers 145. Over hoeveel verdiepingen zijn deze kamers verdeeld? 14 6. Maakt u zelf de warme maaltijd klaar of helpt u eraan mee? nooit soms {l-2maal pw) vaak (3-5 maal pw) altijd (>5 maal per week) 147. Hoeveel trappen loopt u gemiddeld per dag op? (1 trap» 10 treden, op en af is samen 1) loopt nooit trappen 1 tot 5 trappen 6 tot 10 trappen meer dan 10 trappen 14 8. Als u ergens heengaat binnen uw woonplaats, van welk vervoer maakt u dan het meest gebruik? ga nooit uit auto brommer taxi openbaar vervoer fiets lopen rolstoel scooter-electrisch wagentje met 3 wielen 14 9. Hoe vaak doet u boodschappen? nooit of <1 maal pw eenmaal per week 2-4 maal per week elke dag 150. Als u boodschappen doet, van welk vervoermiddel maakt u dan meestal gebruik? auto brommer taxi openbaar vervoer fiets
(3) (4) 12 3 4 12 3 4 12 3 4 12 3 4 12 3 4 12 12 12 12 12
3 3 3 3 3
4 4 4 4 4
12 3 4 12 3 4 (1) (2) (3) (4)
12 3 4 12 3 4
1 2 3 4 _ 1 2 3 4 1 2 3 4 1 2 3 4 5 6 1 2 3 4 1 2 3
TNO rapport PG .97.025
1997/6/23 14:46:12 Page: 9 lopen rolstoel scooter-electrisch wagentje met 3 wielen 151. Heeft u het afgelopen jaar regelmatig aan sport gedaan? (Het is van belang het begrip sport zo ruim mogelijk op te vatten. Het gaat hierbij om een ontspanning die vaardigheid en kracht vraagt en bevordert. Dit kunnen naast de gewone sporten dus ook eigen oefeningen of revalidatle-oefeningen zijn. Ook wandelen en fietsen ter ontspanning vallen hieronder (men streeft een bepaald doel na)). Ja Nee 152. Waarom doet u niet regelmatig aan sport? geen interesse meer kan ik niet (meer) geen tijd voor slechte bereikbaarheid accomodatie heb andere hobby's vroeger waren er geen mogelijkheden te duur 153. Kunt u aangeven welke sporten door u het meest beoefend worden (max 3)? 154. INT: Hoeveel sporten doet de persoon nu in totaal (Dit is een check op de vorige vraag. Op grond hiervan wordt de rest van de vragen gesteld) 155. De eerste sport die u noemde was 156. Zie kaart 4 INT: Om welke maximale belasting gaat het voornamelijk bij deze sport? 157. Zie kaart 5 Hoeveel uren per week beoefent u deze sport? 158. Hoeveel maanden per jaar beoefent u deze sport? minder dan 1 maand per jaar 1 tot 3 maanden per jaar 4 tot 6 maanden per jaar 7 tot 9 maanden per jaar meer dan 9 maanden per jaar 159. De tweede sport die u beoefent is 160. Zie kaart 4 INT: Om welke maximale belasting gaat het voornamelijk? 161. Zie kaart 5 Hoeveel uren per week beoefent u deze sport? 162. Hoeveel maanden per jaar beoefent u deze sport? minder dan 1 maand per jaar 1 tot 3 maanden per jaar 4 tot 6 maanden per jaar 7 tot 9 maanden per jaar meer dan 9 maanden per jaar 163. De derde sport die u beoefent is 164. Zie kaart 4 INT: Om welke maximale belasting gaat het voornamelijk? 165. Zie kaart 5 Hoeveel uren per week beoefent u deze sport? 166. Hoeveel maanden per jaar beoefent u deze sport? minder dan 1 maand per jaar 1 tot 3 maanden per jaar 4 tot 6 maanden per jaar 7 tot 9 maanden per jaar meer dan 9 maanden per jaar 167. Hoe lichamelijk actief vindt u zichzelf, vergeleken met mensen van dezelfde leeftijd ? veel actiever actiever even actief minder actief veel minder actief 168. Hiermee zijn we aan het eind gekomen van het interview, ik wil u hartelijk danken. Na afloop van het programma wordt u opnieuw gebeld. Heeft u nog opmerkingen over dit interview?
129
GOWl.LST
169. ALLEEN VOOR DE INTERVIEWER Opvallende factoren die gemeld moeten worden
4 5
1 2 1 2 3 4 5 6 7
_
_ _ 1 2 3 4 5 _ _ 1 2 3 4 5 _ _ 1 2 3 4 5 1 2 3 4 5
TNO rapport PG 97.025
130
GOWl.LST
1997/6/23
14:46:12
Page: 10
170. ALLEEN VOOR DE INTERVIEWER Hoe lang duurde het interview ongeveer? (vermelden in minuten) Hier volgen de antwoordkaarten Kaart nummer 2 Woonkamer Gang Hal Keuken Toilet Trap binnenshuis Trap buitenshuis .• Overloop Slaapkamer Badkamer Zolder Schuur garage Tuin ( ook pad ) Terras veranda Anders Kaart nummer 3 vind het niet lekker geen zin geen geld voor duurder eten, bijvoorbeeld mager vlees ik ben het niet gewend hongergevoel trek in andere lekkere dingen gezinsleden willen niet meedoen anders ik voorzie geen problemen Kaart nummer 4 liggen, onbelast zitten, onbelast zitten, bewegingen hand en arm zitten, bewegingen van het lichaam staan, onbelast staan, bewegingen van hand of arm staan, bewegingen van het lichaam, lopen lopen, bewegingen van hand of arm lopen, bewegingen van het lichaam, fietsen, zwemmen Kaart nummer 5 minder dan 1 uur per week
(1) (2) (3) (4) (5) (6) (7) (8) (9) ( 10 ) ( 11 ) ( 12 ) ( 13 ) ( 14 ) (1) (2) (3) (4) (5) (6) (7) (8) (9) (1) (2) (3) (4) {5 ) (6) (7) (8) (9) (1)
1 tot 2 uur per week
(2)
2 tot 3 uur per week 3 tot 4 uur per week 4 tot 5 uur per week 5 tot 6 uur per week 6 tot 7 uur per week 7 tot 8 uur per week meer dan 8 uur per week
{3 ) (4) (5) (6) (7) (8) (9)
TNO rapport PG .97.025
75/
BIJLAGE 4 Vragenlijst nameting
TNO rapport PG . 97.025
132
TNO rapport PG 97.025
G0W2.LST VRAGENLIJST: G0W2
133
1997/6/23
14:46:56
Page: 1
1. 2. 3. 4.
Persoonsnummer (eerst code cursus(2), dan respondentnr(3)) INT: Type je eigen naam in INT: Type de datum in (DDMMJJ) Goedemorgen/middag, u spreekt met van TNO Preventie en Gezondheid in Leiden. Spreek ik met mevrouw/meneer ? Klopt het dat U heeft meegedaan aan het programma Goed Oud Worden? Ja? (anders iemand anders, die zich wel heeft opgegeven laten roepen). Wij zouden ü na het programma voor een tweede keer bellen Het duurt ongeveer 20 minuten. Gaat u hiermee akkoord? ja nee 5. Waarom niet? (INT : Hierna enquête onderbreken en met non-respons of afspraak verder gaan)
1 2
6. Op welke wijze is 'Goed Oud Worden' onder uw aandacht gekomen? folder 1 poster 2 mond-tot-mondreclame 3 thuiszorg 4 brief 5 anders 6 pensioenvereniging 7 stuk in de krant 8 7. Welke andere wijze? . 8. Wat was voor u de belangrijkste reden om mee te doen aan dit programma? voorlichting leek me interessant 1 meer bewegen sprak me aan 2 contact met anderen 3 anders 4 9. Welke andere reden? 10. Was u voordat dit programma begon al bekend met speciale activiteiten voor ouderen? ja 1 nee 2 11. Heeft u weleens meegedaan met deze activiteiten? ja 1 nee 2 12. Aan wat voor activiteiten voor ouderen heeft u het afgelopen jaar meegedaan? sportieve activiteiten voor ouderen (dansen, zwemmen) 1 ouderenactiviteiten (b.v. kaarten, sjoelen e.d.) 2 ouderenvoorlichting b.v. van Unie KBO 3 anders 4 13. Welke andere activiteit? ^_____ 14. Wat is de maximale bijdrage die u zou willen/kunnen betalen voor dit programma? 0-10 gulden 1 10-15 2 15-20 3 20-25 4 meer dan 25 gulden 5 15. Hoeveel gulden? 16. Dan wil ik u nu enkele vragen stellen over het programma. Heeft u alle bijeenkomsten gevolgd? ja 1 nee 2 17. Hoeveel programmaonderdelen heeft u gemist? _ 18. Wat is de reden dat u deze programmaonderdelen niet gevolgd hebt? Het programmaonderdeel sprak mij niet aan 1 Ik had andere verplichtingen 2 Ik was ziek 3 Degene met wie ik normaliter naar het programma ging, kon niet gaan 4 Anders 5 19. Welke andere reden? 20. Wat vond u het meest aansprekende onderwerp van het voorUchtingsdeel van het programma succesvol oud worden 1
TNO rapport PG .'97.025
G0W2.LST
1J4
1997/6/23
14:46:56
Page: 2
bewegen en mobiliteit voeding weerstand veiligheid in en om het huis verschijnselen van het ouder worden 21. Wat vond u het minst aansprekende onderwerp van het voorUchtingsdeel van het programma succesvol oud worden bewegen en mobiliteit voeding weerstand veiligheid in en om het huis verschijnselen van het ouder worden 22. Heeft u wat gemist in dit programma? ja nee 23. Wat heeft u gemist in het programma? 24. Welk rapportcijfer zou u het voorUchtingsdeel wat beschreven staat in de informatiemap geven? 25. Waarom vindt u dat? •niet leesbaar oninteressante informatie moeilijke informatie makkelijke informatie anders te moeilijk leesbaar 26. Waarom dan? 27. Welk rapportcijfer zou u het bewegingsdeel wat beschreven staat in de informatiemap geven? 28. Waarom vindt u dat? onduidelijke plaatjes onduidelijke tekst anders 29. Waarom dan 30. Welk rapportcijfer zou u het gehele programma geven? 31. Heeft u nadere Informatie over bepaalde onderwerpen aangevraagd? ja nee 32. Over welke onderwerpen heeft u meer informatie aangevraagd? ziekten veiligheid voeding meer bewegen anders 33. Welk ander onderwerp? 34. Bent u op grond van de informatie in Goed Oud Worden met bepaalde klachten naar de huisarts gegaan? ja nee 35. Met welke klacht bent u naar uw huisarts gegaan? 36. Heeft u zich naar aanleiding van Goed Oud Worden opgegeven voor andere bewegingsactiviteiten? ja nee 37. Bent u van plan zich op te geven voor andere bewegingsactiviteiten? ja nee 38. Voor welk soort activiteiten heeft u zich opgegeven? MBvO zwemmen anders 39. Welke aktivitelt? 40. Ik ga u nu enkele vragen stellen over televisiekijken. Kijkt u overdag naar televisie? ja, regelmatig ja, af en toe nee 41. Kijkt u 's avonds naar televisie?
2 3 4 5 6 1 2 3 4 5 5 1 2
1 2 3 4 5 6 __^_
1 2 3
1 2 1 2 3 4 5
1 2
1 2 1 2 1 2 3
1 2 3
TNO rapport PG .97.025
G0W2.LST
1J5_
1997/6/23
14:46:56
Page: 3
ja, regelmatig ja, af en t o e nee 42. Naar welke televisiezender kijkt u het meest? Nederland 1 Nederland 2 Nederland 3 RTL4 RTL5 Veronica SBS6 anders 4 3 . Welke andere zender? _^_____ 4 4 . Zou u h e t op prijs stellen d a t d e SMILE oefeningen op tv komen? ja nee 4 5 . Bent u in het bezit v a n een videorecorder? ja nee 46. Gebruikt u uw video regelmatig? ja nee 4 7 . Ik g a u nu vragen stellen over u w gezondheid. W a t vindt u, over het algemeen genomen, v a n uw gezondheid? uitstekend zeer goed goed matig slecht 4 8 . In vergelijking m e t e e n maand geleden, hoe zou u nu u w gezondheid in h e t algemeen beoordelen? veel beter d a n e e n maand geleden iets beter d a n e e n maand geleden ongeveer hetzelfde als e e n maand geleden iets slechter d a n e e n maand geleden veel slechter d a n e e n maand geleden Vragen 49 tot e n m e t 57 : Betekenis v a n d e labels: helemaal niet een beetje nogal tamelijk veel heel erg 49. Er volgen nu enkele vragen over eventuele klachten d i e u hinderen in het dagelijks leven. In welke mate wordt u gehinderd door duizeligheid? 30. In welke m a t e wordt u gehinderd door angst in open ruimte of op straat? 51. In welke m a t e w o r d t u gehinderd door het hebben v a n weinig energie? 52. In welke mate wordt u gehinderd door trillen? 33. In welke m a t e wordt u gehinderd door pijnlijke spieren en gewrichten? 54. In welke mate wordt u gehinderd doordat u moeilijk adem kunt krijgen? 55. In welke mate wordt u gehinderd door angst om te vallen? 36. In welke mate wordt u gehinderd door moeheid? 57. In welke mate wordt u gehinderd door incontinentie? 58. M e t welke klachten b e n t u de afgelopen 6 weken bij de huisarts of specialist geweest? 59. H o e vaak bent u b i j d e huisarts of specialist geweest (de laatste 6 weken)? 60. Ik w i l O nu enkele vragen stellen over pijnklachten: Hoeveel pijn had u d e afgelopen 4 weken? geen heel licht licht nogal ernstig
1 2 3 1 2 3 4 5 6 7 8 1 2 1 2 1 2 1 2 3 4 5 1 2 3 4 5 (1) (2) (3) (4) (5) 1 2 3 4 5 1 2 3 4 5 1 2 3 4 5 1 2 3 4 5 1 2 3 4 5 1 1 1 1
2 2 2 2
3 3 3 3
4 4 4 4
5 5 5 5
1 2 3 4 5
TNO rapport PG 97.025
G0W2.LST
136
1997/6/23
14:46:56
Page: 4
heel e r n s t i g 6 61. In welke mate heeft pijn u de afgelopen vier weken belemmerd bij uw normale werkzaamheden (zowel werk buitenshuis als huishoudelijk werk)? helemaal niet 1 een klein beetje 2 nogal 3 veel 4 heel erg veel 5 Vragen 62 tot en met 70 : Betekenis van de labels: voortdurend (1) meestal (2) vaak (3) soms (4) zelden {5) nooit (6) 62. D e v o l g e n d e vragen g a a n over h o e u zich d e a f g e l o p e n 4 w e k e n h e e f t g e v o e l d . W i l t u b i j e l k e v r a a g h e t antwoord aangeven d a t h e t beste aansluit b i j h o e u zich heeft gevoeld. Hoe vaak gedurende d e afgelopen 4 weken voelde u zich levenslustig? 1 2 3 4 5 6 63. H o e v a a k g e d u r e n d e d e afgelopen 4 w e k e n v o e l d e u zich e r g zenuwachtig? 1 2 3 4 5 6 64. H o e v a a k g e d u r e n d e d e afgelopen 4 w e k e n z a t u z o e r g i n d e put d a t niets u kon opvrolijken? 1 2 3 4 5 6 6 5 . H o e v a a k g e d u r e n d e d e afgelopen 4 w e k e n v o e l d e u zich k a l m e n rustig? 1 2 3 4 5 6 66. Hoe vaak gedurende de afgelopen 4 weken voelde u zich erg energiek? 12 3 4 5 6 67. Hoe vaak gedurende de afgelopen 4 weken voelde u zich neerslachtig en somber? 12 3 4 5 6 68. Hoe vaak gedurende de afgelopen 4 weken voelde u zich uitgeblust? 12 3 4 5 6 69. H o e v a a k g e d u r e n d e d e afgelopen 4 w e k e n v o e l d e u z i c h gelukkig? 1 2 3 4 5 6 70. Hoe vaak gedurende de afgelopen 4 weken voelde u zich moe? 12 3 4 5 6 71. Hoe vaak hebben uw lichamelijke gezondheid of emotionele problemen gedurende de afgelopen 4.weken u w sociale activiteiten (zoals bezoek aan vrienden of naaste familieleden) belemmerd? voortdurend 1 meestal 2 vaak 3 soms 4 zelden 5 nooit 6 vragen 72 tot en met 76 : Betekenis van de labels: volkomen juist (1) grotendeels juist (2) weet ik niet (3) grotendeels onjuist (4) volkomen onjuist (5) 7 2 . W i l t u h e t a n t w o o r d k i e z e n d a t h e t b e s t e w e e r g e e f t h o e juist o f o n j u i s t u e l k v a n d e v o l g e n d e u i t s p r a k e n v o o r uzelf v i n d t . Ik lijk g e m a k k e l i j k e r z i e k t e w o r d e n d a n a n d e r e m e n s e n . 1 2 3 4 5 7 3 . Ik b e n n e t z o gezond a l s andere m e n s e n d i e ik ken. 1 2 3 4 5 7 4 . Ik v e r w a c h t d a t m i j n gezondheid a c h t e r u i t z a l g a a n . 1 2 3 4 5 7 5 . Mijn g e z o n d h e i d i s uitstekend. 1 2 3 4 5 76. Ik v o e l m i j eenzaam. 1 2 3 4 5 77. Bent ü d e afgelopen 6 weken onder behandeling geweest b i j een fysiotherapeut? ja 1 nee 2 78. Waarvoor? 79. De volgende vragen gaan over vallen. Bent u d e afgelopen maand g e v a l l e n in o f r o n d o m u w w o n i n g ? ja 1 nee 2 80. Zie kaart 2 In w e l k e r u i m t e w a s d a t ? (enquêteur i n d e l e n )
TNO rapport PG .97.025
G0W2.LST 1997/6/23 14:46:56 Page: 5 81. In welke andere ruimte was dat? 82. Waar was u op dat moment mee bezig? (indeling door enquêteur) (Huishoudelijk werk (koken, schoonmaak, afwas etc.) Persoonlijke verzorging (eten, baden etc.) Toiletbezoek Hobby/vrije tijd Klussen/doe-het-zelf Anders 83. Waar was u dan mee bezig? 84. Bent u toen medisch behandeld? ja nee 85. Op welke wijze heeft uw eerste behandeling plaatsgevonden? Huisarts Eerste Hulp Specialist Ziekenhuisopname Anders 86. Op welke andere wijze was dat? 87. Bent u daarna nog doorverwezen? ja nee 88. Naar wie bent u doorverwezen? Huisarts Eerste Hulp Specialist Ziekenhuisopname Anders 89. Naar wie was dat dan? 90. De volgende vragen gaan allemaal over het nemen van meer lichaamsbeweging. Hoeveel voordeel denkt u dat het u op kan leveren als u meer lichaamsbeweging zou nemen dan u eerder deed veel voordeel een beetje voordeel geen voordeel weet ik niet 91. Hoe belangrijk vindt u het eventuele voordeel van meer lichaamsbeweging nemen?. INT: Als men bij de vorige vraag geen voordeel zag, dan kunt u nu het antwoord onbelangrijk geven belangrijk een beetje belangrijk onbelangrijk weet ik niet 92. Bent u van plan meer aan lichaamsbeweging te gaan doen? ja, heel zeker waarschijnlijk wel waarschijnlijk niet nee, absoluut niet weet ik niet 93. Welke problemen voorziet u als u meer lichaamsbeweging wilt gaan nemen of, als ü het niet van plan bent, hoe komt dat dan? (ü mag meerdere antwoorden aankruisen) te weinig tijd geen zin geen ruimte in of om huis ik ben het niet gewend te duur ik merk toch geen vooruitgang anders ik voorzie geen problemen 94. Welke andere problemen? 95. Denkt u dat het u zal lukken meer aan lichaamsbeweging te doen? Kunt u dit aangeven met een cijfer van O t/m 10? O = nee, dat lukt me zeker niet 10 = ja, dat lukt me zeker wel 96. In hoeverre is het u gelukt de aanwijzingen voor de bewegingsoefeningen thuis vol te houden? Kunt u dit aangeven met een cijfer van O t/m 10? O - nee, dat lukt me zeker niet 10 - ja, dat lukt me zeker wel 97. Hoeveel keer per week heeft u gemiddeld thuis de SMILE-oefeningen gedaan? 0-1 keer
137
1 2 3 4 5 1 2 1 2 3 4 5 1 2 1 2 3 4 5
1 2 3 4
1 2 3 4 1 2 3 4 5
1 2 3 4 5 6 7 8
1
TNO rapport PG 197.025
G0W2.LST
138
1997/6/23
14:46:56
Page: 6
2-3 keer 2 4 keer of meer 3 98. In hoeverre bent u naar aanleiding van Goed Oud Worden meer aan lichaamsbeweging gaan doen? ja, ik ben meer aan lichaamsbeweging gaan doen 1 nee, ik ben niet meer aan lichaeimsbeweging gaan doen 2 99. De volgende vragen gaan allemaal over voedingsgewoonten. Hoeveel voordeel denkt u dat het u op kan leveren als u bewuster op uw voedingsgewoonten let? veel voordeel 1 een beetje voordeel 2 geen voordeel 3 weet ik niet 4 100. Hoe belangrijk vindt u het eventuele voordeel van bewuster op uw voedingsgewoonten te letten?. INT: Als men bij de vorige vraag geen voordeel zag, dan kunt u nu het antwoord onbelangrijk geven belangrijk 1 een beetje belangrijk 2 onbelangrijk 3 weet ik niet 4 101. Bent u van plan bewuster op uw eetgewoonten te gaan letten? ja, heel zeker 1 waarschijnlijk wel 2 waarschijnlijk niet 3 nee, absoluut niet 4 weet ik niet 5 102. Zie kaart 3 Welke problemen voorziet u als u bewuster op uw eetgewoonten wilt gaan letten? bewuster met uw eetgewoonten wilt omgaan? (U mag meerdere antwoorden aankruisen) _•_•_"_-_-_-_-_-_ 103. Welke andere problemen? 104. Denkt u dat het u zal lukken bewuster met uw eetgewoonten om te gaan? Kunt u dit aangeven met een cijfer van O t/m 10? O nee, dat lukt me zeker niet 10 = ja, dat lukt me zeker wel 105. Bent u naar aanleiding van Goed Oud Worden meer op uw voeding gaan letten? ja 1 nee 2 106. De volgende vragen gaan allemaal over aanpassingen in huls. Hoeveel voordeel denkt u dat het u op kan leveren als u aanpassingen in huls laat maken om vallen te voorkomen? veel voordeel 1 een beetje voordeel 2 geen voordeel 3 . weet ik niet 4 107. Hoe belangrijk vindt u het eventuele voordeel van aanpassingen in huis laten maken?. INT : Als men bij de vorige vraag geen voordeel zag, dan kunt u nu het antwoord onbelangrijk geven belangrijk 1 een beetje belangrijk 2 onbelangrijk 3 weet ik niet 4 108. Bent u van plan hulpmiddelen te gaan gebruiken of aanpassingen in huls te maken? ja, heel zeker 1 waarschijnlijk wel 2 waarschijnlijk niet 3 nee, absoluut niet 4 weet ik niet 5 109. Welke problemen voorziet u als ü aanpassingen in huis wilt maken of, als ü het niet van plan bent, hoe komt dat dan? (U mag meerdere antwoorden aankruisen) te duur 1 te veel moeite 2 het huis is er niet geschikt voor 3 ik weet niet hoe ik aan die middelen moet komen 4 ik zou me ervoor schamen 5 anders 6 ik voorzie geen problemen 7 110. welke andere problemen?
TNO rapport PG 97.025
G0W2.LST 1997/6/23 14:46:56 Page: 7 111. Denkt u dat het u zal lukken aanpassingen in huis te maken? Kunt u dit aangeven met een cijfer van O t/m 10? O = nee, dat lukt me zeker niet 10 = ja, dat lukt me zeker wel 112. Hebt u naar aanleiding van Goed Oud Worden aanpassingen in huis gemaakt? ja nee 113. Wat heeft het volgen van Programma 'Goed Oud Worden' u persoonlijk voor voordeel opgeleverd?
1J9
1 2
114. Hiermee zijn we aan het eind gekomen van het interview. Ik wil u hartelijk danken. Heeft u nog opmerkingen over dit interview? 115. ALLEEN VOOR DE INTERVIEWER Opvallende factoren die gemeld moeten worden 116. ALLEEN VOOR DE INTERVIEWER Hoe lang duurde het Interview ongeveer? (vermelden in minuten) Hier volgen de antwoordkaarten Kaart nummer 2 Woonkamer Gang/Hal Keuken Toilet Trap binnenshuis Trap buitenshuis Overloop Slaapkamer Badkamer Zolder Schuur/garage Tuin (ook pad) Terras/veranda Anders Kaart nummer 3 vind het niet lekker geen zin geen geld voor duurder eten, bijvoorbeeld mager vlees ik ben het niet gewend hongergevoel trek in andere/lekkere dingen gezinsleden willen niet meedoen anders ik voorzie geen problemen
(1) (2) (3) (4) (5) (6) (7) (8) (9) ( 10 ) ( 11 ) (12) (13) ( 14 ) (1) (2) (3) (4) (5) (6) (7) (8) ( 9)
TNO rapport PG 97.025
140
TNO rapport PG 97.025
141
BIJLAGE 5 Vragenlijst follow-up
TNO rapport PG 97.025
142
TNO rapport PG 97.025
G0W3.LST VRAGENLIJST: G0W3
143
1997/6/23
14:47:40
Page: 1
1. 2. 3. 4.
Persoonsnummer (eerst code cursus(2), dan respondentnr(3)) INT: Type je eigen naam in INT: Type de datum in (DDMMJJ) Goedemorgen/middag, u spreekt met van TNO Preventie en Gezondheid in Leiden. Spreek ik met mevrouw/meneer ? Klopt het dat u in het voorjaar meegedaan heeft aan het programma Goed Oud Worden? Ja? (anders iemand anders, die wel heeft meegedaan laten roepen). Ik wil u nu graag enkele vragen stellen in verband met het onderzoek wat TNO doet. Dit is tevens de laatste keer dat wij u bellen. Het duurt ongeveer een half uur. Gaat u hiermee akkoord? ja nee 5. Waarom niet? (INT : Hierna enquête onderbreken en met non-respons of afspraak verder gaan) 6. INT: Vul het geslacht van de respondent in man vrouw 7. Ik ga u nu vragen stellen over uw gezondheid. Wat vindt u, over het algemeen genomen, van uw gezondheid? uitstekend zeer goed goed matig slecht 8. In vergelijking met een maand geleden, hoe zou u nu uw gezondheid in het algemeen beoordelen? veel beter dan een maand geleden iets beter dan een maand geleden ongeveer hetzelfde als een maand geleden iets slechter dan een maand geleden veel slechter dan een maand geleden Vragen 9 tot en met 20 : Betekenis van de labels: helemaal niet een beet j e nogal tamelijk veel heel erg 9. Er volgen nu enkele vragen over eventuele klachten die u hinderen in het dagelijks leven. In welke mate wordt u gehinderd door duizeligheid? 10. In welke mate wordt u gehinderd door angst in open ruimte of op straat? 11. In welke mate wordt u gehinderd door het hebben van weinig energie? 12. In welke mate wordt u gehinderd door trillen? 13. In welke mate wordt u gehinderd door pijnlijke spieren en gewrichten? 14. In welke mate wordt u gehinderd doordat u moeilijk adem kunt krijgen? 15. In welke mate wordt u gehinderd door angst om te vallen? 16. In welke mate wordt u gehinderd door moeheid? 17. In welke mate wordt u gehinderd door hoofdpijn? 18. In welke mate wordt u gehinderd door Incontinentie? 19. In welke mate wordt u gehinderd door slecht zien? 20. In welke mate wordt u gehinderd door slecht horen? 21. Met welke klachten bent u de afgelopen 6 weken bij de huisarts of specialist geweest? 22. Hoe vaak bent u bij de huisarts of specialist geweest (de laatste 6 weken)? 23. Ik wil a nu enkele vragen stellen over pijnklachten: Hoeveel pijn had u de afgelopen 4 weken? geen heel licht licht
1 2
1 2 1 2 3 4 5 1 2 3 4 5 (1) (2) (3) (4) (5) 12 3 4 5 12 3 4 5 12 3 4 5 12 3 4 5 12 3 4 5 12 12 12 12 12 12 12
3 3 3 3 3 3 3
4 4 4 4 4 4 4
5 5 5 5 5 5 5
1 2 3
TNO rapport PG
97.025
G0W3.LST
144
1997/6/23
14:47:40
Page: 2
nogal ernstig h e e l ernstig 24. In welke mate heeft pijn u de afgelopen vier weken belemmerd bij uw normale werkzaamheden (zowel werk buitenshuls als huishoudelijk werk)? helemaal niet een klein beetje nogal veel heel erg veel Vragen 25 tot en met 33 : Betekenis van de labels: voortdurend meestal vaak soms zelden nooit 25. D e v o l g e n d e vragen gaan o v e r h o e u zich d e afgelopen 4 w e k e n h e e f t gevoeld. W i l t u b i j e l k e v r a a g h e t antwoord a a n g e v e n d a t h e t b e s t e aansluit b i j h o e u z i c h h e e f t gevoeld. H o e vaak g e d u r e n d e d e a f g e l o p e n 4 w e k e n v o e l d e u zich levenslustig? 1 2 6 . H o e v a a k g e d u r e n d e d e afgelopen 4 w e k e n v o e l d e u zich e r g zenuwachtig? 1 27. H o e vaak g e d u r e n d e d e afgelopen 4 w e k e n z a t u z o e r g in d e put dat niets u kon opvrolijken? 1 2 8 . H o e v a a k g e d u r e n d e d e afgelopen 4 w e k e n v o e l d e u zich kalm e n rustig? 1 2 9 . H o e vaak g e d u r e n d e d e afgelopen 4 w e k e n v o e l d e u zich e r g energiek? 1 30. H o e v a a k g e d u r e n d e d e afgelopen 4 w e k e n v o e l d e u zich neerslachtig e n somber? 1 3 1 . H o e v a a k g e d u r e n d e d e afgelopen 4 w e k e n v o e l d e u zich uitgeblust? 1 3 2 . H o e v a a k g e d u r e n d e d e afgelopen 4 w e k e n v o e l d e u zich gelukkig? 1 33. H o e vaak g e d u r e n d e d e afgelopen 4 w e k e n v o e l d e u z i c h m o e ? 1 34. Hoe vaak hebben uw lichamelijke gezondheid of emotionele problemen gedurende de afgelopen 4 weken uw sociale activiteiten (zoals bezoek aan vrienden of naaste familieleden) belemmerd? voortdurend meestal vaak soms zelden nooit Vragen 35 tot en met 39 : Betekenis van de labels: volkomen juist grotendeels juist weet ik niet g r o t e n d e e l s onjuist volkomen onjuist 35. Ik g a n u e e n aantal u i t s p r a k e n d o e n . W i l t u h e t antwoord kiezen d a t h e t b e s t e w e e r g e e f t h o e juist o f onjuist u e l k v a n de v o l g e n d e uitspraken v o o r uzelf v i n d t . Ik lijk g e m a k k e l i j k e r ziek t e w o r d e n d a n a n d e r e m e n s e n . 36. Ik b e n n e t z o gezond a l s andere m e n s e n d i e ik ken. 37. Ik v e r w a c h t d a t m i j n gezondheid a c h t e r u i t z a l gaan. 3 8 . Mijn g e z o n d h e i d is uitstekend. 39. Ik v o e l m i j eenzaam. 4 0 . Ik g a u n u e e n aantal ziekten e n a a n d o e n i n g e n noemen. W i l t u telkens zeggen of u d i e h e e f t , o f in d e a f g e l o p e n 6 m a a n d e n (sinds u h e t programma G o e d O u d W o r d e n h e e f t g e v o l g d ) heeft gehad? astma, chronische bronchitis of CARA ja nee 4 1 . Bent u d a a r v o o r d e a f g e l o p e n 6 w e k e n n a a r d e huisarts o f specialist geweest?
4 5 6
1 2 3 4 5 (1) (2) (3) (4) (5) (6)
2 3 4 5 6 2 3 4 5 6 2 3 4 5 6 2 3 4 5 6 2 3 4 5 6 2 3 4 5 6 2 3 4 5 6 2 3 4 5 6 2 3 4 5 6
1 2 3 4 5 6 (1) {2 ) (3) (4) (5)
1 1 1 1 1
2 2 2 2 2
3 3 3 3 3
4 4 4 4 4
5 5 5 5 5
1 2
TNO rapport PG '97.025
G0W3.LST
145
1997/6/23
14:47:40
Page: 3
ja nee 42. ontsteking van de neusbijholte, voorhoofdsholte of kaakholte ja nee 4 3. Bent u daarvoor de afgelopen 6 weken naar de huisarts of specialist geweest? ja nee 44. ernstige hartkwaal of hartinfarct ja nee 45. Bent u daarvoor de afgelopen 6 weken naar de huisarts of specialist geweest? ja nee 46. hoge bloeddruk ja nee 4 7. Bent u daarvoor de afgelopen 6 weken naar de huisarts of specialist geweest? ja nee 4 8. een beroerte of de gevolgen daarvan ja nee 4 9. Bent u daarvoor de afgelopen 6 weken naar de huisarts of specialist geweest? ja nee 50. chronische blaasontsteking ja nee 51. Bent u daarvoor de afgelopen 6 weken naar de hulsarts of specialist geweest? ja nee 52. te hoog suikergehalte in het bloed ja nee 53. Bent u daarvoor de afgelopen 6 weken naar de huisarts of specialist geweest? ja nee 54. suikerziekte ja nee 55. Bent u daarvoor de afgelopen 6 weken naar de huisarts of specialist geweest? ja nee 56. rugaandoening van hardnekkige aard, langer dan 3 maanden of hernia ja nee 57. Bent u daarvoor de afgelopen 6 weken naar de hulsarts of specialist geweest? ja nee 58. gewrichtsslijtage (artrose) ja nee 59. Bent u daarvoor de afgelopen 6 weken naar de huisarts of specialist geweest? ja nee 60. botontkalking ja nee 61. Bent u daarvoor de afgelopen 6 weken naar de hulsarts of specialist geweest?
1 2 1 2 1 2 1 2 1 2 1 2 1 2 1 2 1 2 1 2 1 2 1 2 1 2 1 2 1 2 1 2 1 2 1 2 1 2 1 2
77VO rapport PG •97.025
G0W3.LST
62.
63.
64. 65.
66.
146
1997/6/23
14:47:40
Page: 4
ja nee gewrichtsontsteking (chronische reuma, reumatoïde artritis) van handen of voeten ja nee Bent u daarvoor de afgelopen 6 weken naar de huisarts of specialist geweest? ja nee ziekte van zenuwstelsel of hersenen (Parkinson, dementie) ja nee Bent u daarvoor de afgelopen 6 weken naar de huisarts of specialist geweest? ja nee prostaatklachten
nee 67. Bent u daarvoor de afgelopen 6 weken naar de huisarts of specialist geweest? ja nee 68. staar ja nee 69. Bent u daarvoor de afgelopen 6 weken naar de hulsarts of specialist geweest? ja nee 70. glaucoom ja nee 71. Bent u daarvoor de afgelopen 6 weken naar de huisarts of specialist geweest? ja nee 72. depressie ja nee 73. Bent u daarvoor de afgelopen 6 weken naar de huisarts of specialist geweest? ja nee 74. Is er een ziekte of aandoening die in deze rij niet genoemd is en die U toch aan ons wilt zeggen ja nee 75. Wat is die ziekte of aandoening? , 76. Bent u daarvoor de afgelopen 6 weken naar de hulsarts of specialist geweest? ja nee 77. Bent U de afgelopen 6 weken onder behandeling geweest bij een fys iotherapeut? ja nee 7 8. Waarvoor? 79. Bent u van plan een griepprik te nemen dit najaar? ja nee 80. De volgende vragen gaan over vallen. Bent u de afgelopen maand gevallen in of rondom uw woning? ja nee 81. Zie kaart 2 In welke ruimte was dat? (enquêteur Indelen) 32. In welke andere ruimte was dat? 83. Waar was u op dat moment mee bezig? (indeling door enquêteur) (Huishoudelijk werk (koken, schoonmaak, afwas etc.)
1 2 1 2 1 2 1 2 1 2 2 1 2 1 2 1 2 1 2 1 2 1 2 1 2 1 2
1 2 1 2 1 2 1 2
TNO rapport PG 97.025
G0W3.LST
IJl
1997/6/23
14:47:40
Page: 5
Persoonlijke verzorging (eten, baden etc.) Toiletbezoek Hobby/vrije tijd Klussen/doe-het-zelf Anders 84. Waar was u dan mee bezig? 85. Bent u toen medisch behandeld? ja nee 86. Op welke wijze heeft uw eerste behandeling plaatsgevonden? Huisarts Eerste Hulp Specialist Ziekenhuisopname Anders 87. Op welke andere wijze was dat? 88. Bent u daarna nog doorverwezen? ja nee 89. Naar wie bent u doorverwezen? Huisarts Eerste Hulp Specialist Ziekenhuisopname Anders 90. Naar wie was dat dan? . 91. Vindt u dat u meer rekening moeten houden met vallen dan jongere personen? ja nee 92. Bent u bang voor een valongeval in of rondom de eigen woning? ja nee 93. Kunt u voor de volgende uitspraken aangeven of dat voor uzelf geldt (is er sprake van geweest in het afgelopen jaar, ja/nee) Gebruikt IT een kruk/stoel om iets te pakken dat hoog opgeborgen ligt. ja nee 94. Doet U 's nachts het licht aan wanneer U uit bed moet. ja nee 95. Loopt U wel eens de trap af met losse handen. ja nee 96. Laat ü spullen liggen in de loop of op de trap. ja nee 97. Vergeet ü wel eens dat er een pan op het vuur staat te koken. ja nee 98. Haast O zich tijdens huishoudelijk werk of klussen in huis. ja nee 99. Vindt u dat u voldoende aan lichaamsbeweging doet? ja nee 100. Bent u van plan meer aan lichaamsbeweging te gaan doen? ja, heel zeker waarschijnlijk wel waarschijnlijk niet nee, absoluut niet weet ik niet 101. Waarom niet? 102. Doet u regelmatig de bewegingsoefeningen van het Goed Oud Worden programma? ja nee 103. Doet u alle bewegingsoefeningen van het Goed Oud Worden
1 2 3 4 5 1 2 1 2 3 4 5 1 2 1 2 3 4 5
1 2 1 2
1 2 1 2 1 2 1 2 1 2 1 2 1 2 1 2 3 4 5
1 2
TNO rapport PG '97.025
G0W3.LST
148
1997/6/23
14:47:40
Page: 6
programma? ik doe alle 41 oefeningen ik doe een gedeelte van de oefeningen ik doe een paar oefeningen 104. Welke oefeningen zijn dit voornamenlijk (max. 3)? 105. hoeveel keer per week doet u de bewegingsoefeningen? een keer per week enkele keren per week elke dag 106. Doet u nog andere georganiseerde bewegingsactiviteiten dan de SMILE oefeningen? ja nee 107. Welke soort activiteiten zijn dit? MBvO zwemmen gymnastiek anders 108. Welke aktivitelt(en)? 109. Bent u na het programma Goud Oud Worden naar andere voorlichtingsactiviteiten geweest (b.v. de cursus geheugensteuntje, voedingsvoorlichting)? ja nee 110. Welke aktivitelt(en)? 111. Vindt u dat u voldoende op uw voedingsgewoonten let? ja nee 112. Bent u van plan bewuster op uw eetgewoonten te gaan letten? ja, heel zeker waarschijnlijk wel waarschijnlijk niet nee, absoluut niet weet ik niet 113. Waarom niet?
1 2 3
1 2 3 1 2 1 2 3 4
1 2 .
114. Vindt u dat u voldoende aanpassingen in huis hebt of hulpmiddelen gebruikt? ja nee 115. Bent u van plan hulpmiddelen te gaan gebruiken of aanpassingen in huis te maken? ja, heel zeker waarschijnlijk wel waarschijnlijk niet nee, absoluut niet weet ik niet 116. Waarom niet? Vragen 117 tot en met 128 : Betekenis van de labels: ja, zonder moeite ja, maar met enige moeite ja, maar met grote moeite nee, dat kan ik niet 117. Ik wil u nu enkele vragen stellen over eventuele beperkingen die u ondervindt. Kunt u, eventueel met hoorapparaat, een gesprek volgen als u met één persoon spreekt? 118. Kunt u, eventueel met hoorapparaat, een gesprek volgen in een groep van 3 of meer personen? 119. Zijn uw ogen goed genoeg om de kleine letters in de krant te kunnen lezen? (eventueel met bril?) 120. Kunt u op een afstand van 4 meter het gezicht van iemand herkennen? 121. Kunt u hard voedsel bijten en kauwen zoals bijvoorbeeld een appel? 122. Kunt u een voorwerp van 5 kilo, bijvoorbeeld een volle boodschappentas, 10 meter dragen? 123. Kunt u als u rechtop staat, buigen en iets van de grond oppakken?
1 2 1 2 3 4 5
1 2 1 2 3 4 5
( 1) (2) (3) (4) 12 3 4 12 3 4 12 3 4 12 3 4 12 3 4 12 3 4 12 3 4
TNO rapport PG .97.025
149
G0W3.LST 1997/6/23 14:47:40 Page: 7 124. Kunt u zichzelf aan- en uitkleden? 12 34 125. Kunt u 400 meter aan één stuk lopen zonder stil te staan? 12 34 126. Kunt u zelf in- en uit bed stappen? 12 34 127. Kunt u zich op dezelfde verdieping van de ene ksuner naar de andere kamer verplaatsen? 12 34 128. Kunt u een trap van 15 treden op- en aflopen zonder stil te staan? 1 2 3 4 vragen 129 en 130 : Betekenis van de labels : nooit : is < dan 1 keer per maand (1) soms: alleen als partner of hulp niet aanwezig is, of alleen kleine karweitj es (2) meestal: af en toe bijgestaan door partner of hulp (3) altijd: alleen of samen met partner (4) 129. Ik wil het nu gaan hebben over uw lichamelijke activiteit, wij hebben deze ingedeeld in 2 categorieën: huishoudelijke activiteiten en sport. Doet u zelf het licht huishoudelijke werk? (stoffen, afwassen, verstellen enz.) 12 34 130. Doet u zelf het zwaar huishoudelijke werk? (boenen, dweilen, ramen lappen, vuilnis, stofzuigen etc.) 12 34 131. Voor hoeveel personen doet u het huishouden (incl. uzelf) ? 132. Hoeveel ruimten worden door u schoongehouden? (Inclusief zolder, badkamer, kelder, WC, overloop, hal, etc.) doe dit nooit 1 1 t/m 6 kamers 2 7 t/m 9 kamers 3 10 en meer kamers 4 133. Over hoeveel verdiepingen zijn deze kemers verdeeld? _ 134. Maakt u zelf de warme maaltijd klaar of helpt u eraan mee? nooit
soms (l-2maal pw) vaak (3-5 maal pw) altijd (>5 maal per week) 135. Hoeveel trappen loopt u gemiddeld per dag op? (1 trap- 10 treden, op en af is seunen 1) loopt nooit trappen 1 tot 5 trappen 6 tot 10 trappen meer dan 10 trappen 136. Als u ergens heengaat binnen uw woonplaats, van welk vervoer maakt u dan het meest gebruik? ga nooit uit auto/brommer/taxi openbaar vervoer flets lopen rolstoel/scooter-electrisch wagentje met 3 wielen 137. Hoe vaak doet u boodschappen? nooit eenmaal per week 2-4 maal per week elke dag 13 8. Als u boodschappen doet, van welk vervoermiddel maakt u dan meestal gebruik? auto/brommer/taxi openbaar vervoer fiets lopen rolstoel/scooter-electrisch wagentje met 3 wielen 139. Heeft u het afgelopen jaar regelmatig aan sport gedaan? (Het is van belang het begrip sport zo ruim mogelijk op te vatten. Het gaat hierbij om een ontspanning die vaardigheid en kracht vraagt en bevordert. Dit kunnen naast de gewone sporten dus ook eigen oefeningen, revalidatle-oefeningen of de bewegingsoefeningen van het Goed Oud Worden programma zijn. Ook wandelen en fietsen ter ontspanning vallen hieronder (men streeft een bepaald doel na)). Ja Nee 140. Waarom doet u niet regelmatig aan sport? geen interesse meer kan ik niet (meer)
•. .
1
2 3 4 1 2 3 4 1 2 3 4 5 6 1 2 3 4 1 2 3 4 5
1 2 1 2
TNO rapport PG 97.025
1997/6/23 14:47:40 Page: 8 geen tijd voor slechte bereikbaarheid accomodatie heb andere hobby 's vroeger waren er geen mogelijkheden te duur 141. Kunt u aangeven welke sporten door u het meest beoefend worden (max 3)? 142. INT: Hoeveel sporten doet de persoon nu in totaal (Dit is een check op de vorige vraag. Op grond hiervan wordt de rest van de vragen gesteld) 143. De eerste sport die u noemde was 144. Zie kaart 3 INT: Om welke maximale belasting gaat het voornamelijk bij deze sport? 14 5. Zie kaart 4 Hoeveel uren per week beoefent u deze sport? 14 6. Hoeveel maanden per jaar beoefent u deze sport? minder dan 1 maand per jaar 1 tot 3 maanden per jaar 4 tot 6 maanden per jaar 7 tot 9 maanden per jaar meer dan 9 maanden per jaar 147. De tweede sport die u beoefent is 148. Zie kaart 3 INT: Om welke maximale belasting gaat het voornamelijk? 149. Zie kaart 4 Hoeveel uren per week beoefent u deze sport? 150. Hoeveel maanden per jaar beoefent u deze sport? minder dan 1 maand per jaar 1 tot 3 maanden per jaar 4 tot 6 maanden per jaar 7 tot 9 maanden per jaar meer dan 9 maanden per jaar 151. De derde sport die u beoefent is 152. Zie kaart 3 INT: Om welke maximale belasting gaat het voornamelijk? 153. Zie kaart 4 Hoeveel uren per week beoefent u deze sport? 154. Hoeveel maanden per jaar beoefent u deze sport? minder dan 1 maand per jaar 1 tot 3 maanden per jaar 4 tot 6 maanden per jaar 7 tot 9 maanden per jaar meer dan 9 maanden per jaar 155. Hoe lichamelijk actief vindt u zichzelf, vergeleken met mensen van dezelfde leeftijd ? veel actiever actiever even actief minder actief veel minder actief 156. Hiermee zijn we aan het eind gekomen van het interview. Ik wil u hartelijk danken dat u aan alle interviews heeft meegedaan. Wij hopen dat u veel genoegen heeft beleefd aan het programma, we zullen u begin volgend jaar de resultaten van het totale onderzoek toesturen. (INT: dus geen individuele resultaten!) Heeft u verder nog opmerkingen over dit interview?
150
G0W3.LST
3 4 5 6 7
_ _ _ 1 2 3 4 5 _ _ 1 2 3 4 3 _ _ 1 2 3 4 3 1 2 3 4 5
157. ALLEEN VOOR DE INTERVIEWER Opvallende factoren die gemeld moeten worden 158. ALLEEN VOOR DE INTERVIEWER Hoe lang duurde het interview ongeveer? (vermelden in minuten) Hier volgen de antwoordkaarten Kaart nummer 2 Woonkamer Gang/Hal Keuken Toilet Trap binnenshuis
(1) (2) (3) (4) (5)
TNO rapport PG .97.025
151
G0W3.LST
1997/6/23 14:47:40 Page: 9 Trap buitenshuis Overloop Slaapkamer Badkamer Zolder Schuur/garage Tuin (ook pad) Terras/veranda Anders Kaart nummer 3 liggen, onbelast zitten, onbelast zitten, bewegingen hand en arm zitten, bewegingen van het lichaam staan, onbelast staan, bewegingen van hand of arm staan, bewegingen van het lichaam, lopen lopen, bewegingen van hand of arm lopen, bewegingen van het lichaam, fietsen, zwemmen Kaart nummer 4 minder dan 1 uur per week
(6) (7) (8) (9) ( 10 ) (11) (12) (13) ( 14 ) (1 ) (2) (3) (4) (5) (6) (7) (8) (9) (1)
1 tot 2 uur per week 2 tot 3 uur per week 3 tot 4 uur per week
(2) (3) (4)
4 tot 5 uur per week 5 tot 6 uur per week 6 tot 7 uur per week 7 tot 8 uur per week meer dan 8 uur per week
(5) (6) (7) (8) (9)
TNO rapport PG .97.025
152
TNO rapport PG €97.025
153
BIJLAGE 6 Checklist over aanpassingen in huis
TNO rapport PG 197.025
154
TNO rapport PG 97.025
:3 m
ül
^
Stichting Consument en Veiligheid Postbus 75169 1070 AD AMSTERDAM
VRAGENUJST VBUGHEID IN EN OM HET HUIS TEN BEHOEVE VAN PROGRAMMA 'GOED OUD WORDEN'
In het programma 'Goed Oud Worden' wordt aandacht besteed aan de veiligheid in en om het huis. Met deze vragenlijst willen wij inventariseren welke maatregeien er in uw huis zijn genomen om privéongevalien te voorkomen en welke maatregelen u eventueel van plan bent te nemen. Wat wij van u vragen is om de algemene gegevens en de vragenlijst zo volledig mogelijk in te vullen en in de vijfde bijeenkomst bij de voorlichter weer in te leveren. Mocht u vragen niet begrijpen dan kunt u deze met de voorlichter bespreken. N.B. De lijst wordt anoniem venverkt (u naam en adres komen er dus niet op).
ALGEMENE GEGEVENS Leeftijd:
.jaar
man/vrouw* huis met verdiepingen/fiat/begane grond* woont alleen/woont samen* problemen met ogen: ja/nee* problemen met evenwicht: ja/nee* (*=doorstrepen wat njet van toepassing is)
1W9
TNO rapport PG '97.025
156
Kunt u door middel van een kruisje aangeven welke maatregelen u in uw woning genomen heeft om privé-ongevallen te voorkomen? (meerdere antwoorden zijn mogelijk).
Indien u één van de onderstaande maatregeien njet heeft genomen, wilt u dan in de tweede kolom aankruisen of u van plan bent om ze te gaan nemen?
maatregel
var
genomen - steunbeugel(s) in bad/douche - steunbeugel(s) bij het toilet - steunbeugel(s) bij de achterdeur - anti-slip in douche/bad • anti-slip onder vloerkleden • anti-slip op trap • tweede trapleuning • alle elektrische kabels vastgezet • drempels venvijderd/afgeschuind • tweede telefoon bij het bed • voldoende veriichting in alle vertrekken van het huis
( )
( )
( )
( )
Het raam is te openen zonder dat u ergens op hoeft te staan
"TNO rapport PG '97.025
i a
j
157
j
- douchezitje - douche-glijstang - rookmelder - teiefoonciri^ei/alamisysteem - anders, namelijk
- Vindt u dat er in uw eigen woning voldoende maatregelen zijn genomen om vallen te voori(omen (anti-slip, steunbeugels en dergelijke)? ( ) ja
( ) misschien
( ) nee
- Gaat u naar aanleiding van het programma 'Goed Oud Worden' uw woning kritisch bekijken? ( ) ja
( ) misschien
( ) nee
Hartelijk dank voor het invullen van deze lijst!
TM0
TNO rapport PG 97.025
158
TNO rapport PG 97.025
159
BIJLAGE 7 Bijlagen Voedii^shoofdstuk
TNO rapport PG 97.025
160
TNO rapport PG 97.025
161
TNO Voeding Utrechtseiweg 48 Postbus 360 3700 AJ Zeist Telefoon 030 694 41 44 Fax 030 695 72 24
Oooridesnummer
030 6944751
"Aan de deelnemers van het programma "Goed Oud Worden"
Doorldesfax
Datum
december 1996 Nummer
DATV 96/3463 ERM/LEH Ondenwerp
Uw brief
resultaten
Geachte deelnemer, Hierbij wil ik u hartelijk danken voor de medewerking aan het onderzoek naar de voedingsgewoonten van deelnemers aan het programma "Goed Oud Worden". Zoals hij de start van het onderzoek is beloofd, sturen wij u nu de persoonlijke resultaten. Indien u meerdere vragenlijsten heeft ingevuld zult u ook meerdere resultaten ingesloten vinden. In 1992 is in Nederland op grote schaal onderzoek gedaan naar de voedselconsumptie. Ter vergelijking hebben we de resultaten van uw leeftijdsgroep in deze brief opgenomen. Resultaten Landelijke Voedselconsumptiepeiling 1992 Voedingsstof
Mannen > 65 jr (n=236)
Vrouwen > 65 jr (n = 263)
Energie, MJ
9,7
7,7
Eiwit, en%
15,5
16,8
Vet, en%
38,0
37,9
Cholesterol, mg/MJ
28,6
30,8
Koolhydraten, en%
42,9
43,4
Alcohol, en%
3,6
1.9
Water, liter
23
2,2
Kalk, mg
1032
954
Voedingsvezel, g/MJ
1,7
1,9
TNO voeding is een instituut gencht op de (internationale voedingsfniddeJernndustne, farmaceulische industrie en chemiscne industrie. Het instituut bestaat uit de volgende divisies: Agrotechnotogie, Analytici Saences, Arbeidsloxicoloqie en Voeding. Biochemie en Gentecrmologie. Industneie Microbiokigie, Toxicologie.
NedeHandse orgamsahe voor toegepastnatuufwetensenappeliik onderzoek TNO
imm
Op oporachien aan TNO ain van toepassing de Algemene Vooiwaarden voor ondeizoeKsopdrachten aan TNO. zoals gedeponeenl Dt| de ArrondissememsrecnttanK en de Kamer van Koopnandei » ï-Gravennage.
TNO rapport PG
162
97.025
» «sr
»
:»
Nummer
Pagina
DATV 96/3463 ERM/LEH
-2-
Datum
december 1996
Mocht u naar aanleiding van uw persoonlijke resultaten nog vragen over de voeding hebben, dan verwijs ik naar het Voorlichtingsbureau voor de Voeding. Hier kunt u allerlei informatie over de voeding krijgen. Het adres staat in de map vermeld, die u tijdens het programma heeft ontvangen. Voor een persoonlijk advies verwijs ik u graag naar een diëtist of de kruisvereniging in uw omgeving. Zij kunnen u verder helpen. Nogmaals hartelijk voor uw medewerking. Met vriendelijke groeten.
'tf^S)C^<^' Dr. M.A^-van Erp^aart Afd. Consumentenstudies & Epidemiologie
UK«
TNO rapport PG .97.025
t .j
j
163
j
Goed Oud Worden' Gemiddelde inneming van voedingsstoffen per dag berekend aan de hand van de voedingsvragenlijst. Persoonsnummer: 3030
Hoe leest u de tabel. Voor elke voedingsstof kunt u zien wat uw gemiddelde inneming per dag was. Uw eigen gemiddelde staat direct rechts van elke voedingsstof. ü w eigen inneming kunt u vergelijken met (de laatste kolom) daarnaast gegeven aanbevolen hoeveelheid van de Voedingsraad. De aanbevolen hoeveelheid is de hoeveelheid die u gemiddeld per dag nodig hebt. Voor vet en cholesterol zijn dit de maximaal toegestane hoeveelheden. U kunt uw inneming ook vergelijken met de inneming zoals die in 1992 in Nederland gevonden is bij mensen van dezelfde leeftijdsgroep. Deze gegevens staan vermeld in de tabel in de brief.
Eigen inneming per dag
Voedingsstof
aanbevolen hoeveelheid per dag
lijst 1
lijst 2
lijst 3
Energie, MJ
7,8
8,6
6,8
afhankelijk van lidiamelijke activiteiten
Eiwit, en%
17,4
15.9
16.4
10 -15%
Vet, en%
39,8
34,9
36
maximaal 30-35%
Cholesterol, mg/MJ
33.3
31.1
25.9
maximaal 33 mg/MJ
Koolhydraten, en%
47.,2
48,8
45,7
minimaal 55%
Alcohol, en%
0,8
0,7
2.1
-
Water, liter
2,1
23
2,1
2,6 liter
Kalk, mg
789
841
706
800 - 1000 mg
Voedingsvezel g/MJ
2
2
3
3 g/MJ
TNO rapport PG
97.025
164
Bijlage 2 i
1 Voedingsstof Energie. .MJ • Eiwit. en% i Vet. en%
Vrouwen > 65 {n=:263) '•
9.7
7.7
: 7.8
16.8
: 10
30-35
37.9
' 30-35
>55
43.4
i>55
i
1.9
1
1
; 15.5 38.0
; Koolhydraten. en%
'; 42.9
• Alcohol. en%
i 3.6
Water. 1
Aanbevelin- \ gen •"• !
.Mannen > 65 jr ' Aanbevelin(n=236) * gen **
i 2.3
8.8 • 10
2.6
2.2
2.6
Calcium, mg
1032
800-1000
954
i 800-1000
Voedingsvezel. g/MJ
1.7
3
1.9
i3
<33
30.8
!<33
Cholesterol. mg/MJ
i 28.6
' Tweede landelijke voedselconsumptiepeiling (VCP2) (Anoniem 1992). '•Aanbevelingen van de Voedingsraad (1989).
1
!
TNO rapport 165
PG 97.025
Gepaaide ttest vooimeting - nameting up OBS
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18
NUT
energie eiwit totaal vet verzadigd vet enkelv.onverz. vet meerv. onverz. vet totaal cholesterol koolhydraten totaal voedingsvezel water alcohol calcium energie % eiwit totaal energie % vet totaal energie % koolhydraten energie % alcohol cholesterol per MJ voedingsvezel per MJ
N
MEAN
49 49 49 49 49 49 49 49 49 49 49 49 49 49 49 49 49 49
414.872 4.143 1.740 2.125 1.738 5.579 15.504 7.479 1.328 71.006 0.407 43.964 -0.224 1.131 -1.109 0.209 0.691 -0.026
256.324 2.667 1.489 1.197 0.802 3.262 11.493 6.352 0.759 63.948 0.509 44.735 0.267 0.576 0.537 0.175 0.867 0.072
MEAN
STDERR
PRT
STDERR
1.61854 1.55347 1.16849 1.77575 2.16664 1.71039 1.34893 1.17737 1,75081 1.11038 0.80069 0.98277 -0.84124 1.96555 -2.06358 1.18967 0.79673 -0.35577
0.11210 0.12688 0.24838 0.08211 0.03526 0.09365 0.18369 0.24485 0.08637 0.27237 0.42726 0.33065 0.40439 0.05515 0.04449 0.24003 0.42953 0.72357
Gepaaide ttest voormeting - follow up OBS 1 2 3 4 5 6 7 6 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18
NUT energie eiwit totaal vet verzadigd vet enkelv.onverz. vet meerv. onverz. vet totaal cholesterol koolhydraten totaal voedingsvezel water alcohol calcium energie % eiwit totaal energie % vet totaal energie % koolhydraten energie % alcohol cholesterol per MJ voedingsvezel per MJ
49 49 49 49 49 49 49 49 49 49 49 49 49 49 49 49 49 49
543.292 6.100 3.007 2.258 0.844 6.146 26.030 11.708 1.267 117.053 0.390 115.908 -0.119 0.704 -0.671 0.043 1.103 -0.100
233.007 2.770 1.656 1.069 0.896 3.189 11.153 6.266 0.798 97.498 0.687 61.048 0.343 0.692 0.632 0.272 1.021 0.080
PRT
2.33165 2.20235 1.81653 2.11182 0.94181 1.92743 2.33390 1.86848 1.58715 1.20056 0.56754 1.89864 -0.34565 1.01712 -1.06120 0.15617 1.07983 -1.25256
0.02396 0.03248 0.07554 0.03993 0.35101 0.05986 0.02383 0.06781 0.11905 0.23581 0.57300 0.06363 0.73112 0.31419 0.29391 0.87656 0.28561 0.21643
TNO rapport 166
PG 97.025
Gepaarde ttest nameting - follow up OBS
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18
NUT
energie eiwit totaal vet verzadigd vet enkelv.onverz. vet meerv. onverz. vet totaal cholesterol koolhydraten totaal voedingsvezel water alcohol calcium energie % eiwit totaal energie % vet totaal energie % koolhydraten energie % alcohol cholesterol per MJ voedingsvezel per MJ
MEAN
49 49 49 49 49 49 49 49 49 49 49 49 49 49 49 49 49 49
128.420 1.957 1.267 0.133 -0.894 0.567 10.526 4.229 -0.061 46.046 -0.017 71.943 0.106 -0.428 0.438 -0.166 0.412 -0.075
PRT
STDERR
221.748 2.474 1.197 1.035 0.911 2.714 7.791 5.886 0.694 97.873 0.815 53.753 0.336 0.625 0.615 0.288 0.747 0.081
0.57912 0.79100 1.05813 0.12859 -0.98080 0.20880 1.35115 0.71841 -0.08847 0.47047 -0.02136 1.33840 0.31404 -0.68432 0.71154 -0.57562 0.55136 -0.92862
0.56521 0.43283 0.29529 0.89822 0.33161 0.83549 0.18298 0.47599 0.92987 0.64015 0.98305 0.18707 0.75485 0.49706 0.48019 0.56756 0.58395 0.35773
TNO rapport PG
167
97.025
TTEST meting 1 interventiegroep versus meting 1 controlegroep alleen vrouwen; interventiegroep complete metingen FACTOR
control e
interventie NOT energie eiwit totaal vet verzadigd vet enkelv.onverz. vet meerv. onverz. vet totaal cholesterol koolhydraten totaal voedingsvezel water alcohol calcium energie eiwit totaal energie vet totaal energie koolhydraten alcohol energie cholesterol per MJ voedingsvezel per MJ
N 49 49 49 49 49 49 49 49 49 49 49 49 49 49 49 49 49 49
MEAN 8410.0364 88.9818 35.0159 28.5392 16.9244 81.0381 220.1128 220.5229 26.0456 2720.8850 5.7407 1377.5697 18.2985 35.2246 44.6374 2.0468 25.8950 3.1431
STD 1818.8874 19.0001 11.5729 9.4349 8.4401 25.2044 99.7887 54.7360 7.0300 665.0162 7.7166 441.3805 3.3673 6.3252 6.0221 2.8009 9.1983 0.7544
N 67 67 67 67 67 67 67 67 67 67 67 67 67 67 67 67 67 67
MEAN 8056.0330 85.0094 35.9522 27.9432 16.4962 80.9630 206.2183 204.2320 24.8832 2590.8905 5.4381 1368.6954 18.1270 36.8182 43.2449 1.9949 25.5266 3.1166
2105.1576 22.2499 13.1976 10.1976 7.6214 26.5564 78.4770 57.2862 7.1903 638.3046 10.5425 443.9927 2.9261 5.0541 5.9381 3.7500 6.4599 0.5512
PROB 0.3459 0.3151 0.6919 0.7490 0.7757 0.9878 0.4031 0.1260 0.3871 0.2894 0.8651 0.9153 0.7704 0.1345 0.2175 0.9351 0.8004 0.8269
controle MEAN STD 8056.0330 2105.1576 85.0094 22.2499 35.9522 13.1976 27.9432 10.1976 • 16.4962 7.6214 80.9630 26.5564 78.4770 206.2183 57.2862 204.2320 7.1903 24.8832 2590.8905 638.3046 5.4381 10.5425 443.9927 1368.6954 18.1270 2.9261 36.8182 5.0541 5.9381 43.2449 3.7500 1.9949 6.4599 25.5266 3.1166 0.S512
PROB 0.6215 0.5757 0.1137 0.3814 0.7885 0.2396 0.3921 0.6659 0.9356 0.9201 0.9611 0.1964 0.6305 0.0460 0.0690 0.9885 0.5614 0.3217
STD
TTEST meting 3 interventiegroep versus meting 1 controlegroep alleen vrouwen FACTOR
intervent ie NUT energie eiwit totaal vet verzadigd vet enkelv.onverz. vet meerv. onverz. vet totaal cholesterol koolhydraten totaal voedingsvezel water alcohol calcium energie eiwit totaal energie vet totaal energie koolhydraten energie alcohol cholesterol per MJ voedingsvezel per MJ
N 49 49 49 49 49 49 49 49 49 49 49 49 49 49 49 49 49 49
MEAN 7866.7446 82.8820 32.0086 26.2811 16.0804 74.8919 194.0828 208.8150 24.7786 2603.8322 5.3508 1261.6622 18.4172 34.5210 45.3083 2.0043 24.7920 3.2435
STD 1931.4614 16.8810 13.1140 9.8739 8.9935 28.3366 70.3260 54.9473 6.4120 743.6230 7.8357 430.0427 3.5441 7.2118 6.0359 2.9926 7.0392 0.8221
N 67 67 67 67 67
67 67 67 67 67 67 67 67 67 67 67 67 67
TNO rapport PG 97.025
168
Reprografie:
TNO-PG
Projectaummer:
3640144