De moeizame slag om het publiek vertrouwen
7. Van getrapte naar rechtstreekse overheidscommunicatie Veranderingen in de relatie met de media
De moeizame slag om het publiek vertrouwen Inhoudsopgave Inleiding 1. Op het breukvlak van twee millennia / De omgeving van de overheidscommunicatie tussen 1995 en 2010 2. Het Rijk krijgt een nieuw gezicht / Naar een kabinetsbrede beleidspresentatie en een rijksbrede huisstijl 3. Het normenkader van de overheidsvoorlichters / Van principia naar uitgangspunten 4. Openheid en openbaarheid, sleutels tot publiek vertrouwen 5. De burger op het netvlies van de overheid / Het effect van de Factor C op beleidsvorming 6. Postbus 51-spots / Monumenten van overheidscommunicatie
2
7. Van getrapte naar rechtstreeks overheidscommunicatie / Veranderingen in de relatie met de media o Inleiding o Terug in de tijd o Op de drempel van een nieuw millennium o Beleidspresentatie op websites o Het kleine koffertje o Primeurjacht en embargoafspraken o Naar nieuwe embargoafspraken o Prinsjesdag-embargo o De persconferentie van de minister-president o Het politieke interview o Praatprogramma’s o Het wekelijks gesprek met de minister van Financiën o Naar eigen media o Bloggende en twitterende politici o Miscommunicatie o Zappende en surfende burgers o Medialogica en mediacratie o Professionalisering van de dienstverlening o Een goed gesprek o Nabeschouwing 8. Overheidsvoorlichting en ICT / Regisseur en samenwerkingspartner 9. Voorlichting over Europa in een veranderend klimaat / Een zachte landing voor de euro 10. Onderweg naar de ideale directie Communicatie Nawoord / De balans opmaken Dankwoord
3
7. Van getrapte naar rechtstreekse overheidscommunicatie Veranderingen in de relatie met de media
Inleiding Langs tal van wegen worden mensen geïnformeerd. Enige kennis daarvan is voor communicatieprofessionals van belang. Zeker als zij de intentie hebben bepaalde boodschappen bij bepaalde groepen mensen te laten landen. Welke wegen moeten zij inslaan, welke instrumenten kunnen daarbij worden benut? Aangezien het medialandschap permanent in beweging is, kan niet worden volstaan met de kennis van gisteren. Er zijn economische aanleidingen die veranderingen in het medialandschap bewerkstelligen. Minstens zo belangrijk echter is de veranderende waardering van het mediapubliek. Zoals ieder zuchtje wind het aanzien van een duinenlandschap doet veranderen, zo wijzigt de veranderende publieke opinie het aanzien van het medialandschap. Communicatieprofessionals houden dus constant de vinger aan de pols. Het gaat echter niet alleen om kennis van het medialandschap. Ook de houding die professionele voorlichters, of hun ‘opdrachtgevers’ tegenover de media innemen is van belang, anders kunnen ze met je op de loop gaan. De wijze waarschuwing van Johan Cruyff is hier op zijn plaats. “Italië kan niet van je winnen, maar je kan wel van ze verliezen.” De overheid, de politiek en de communicatieprofessionals kunnen in deze gedachtegang nooit van ‘de media verliezen’ zolang ze zelfbewust de baas blijven over hun boodschap. In de praktijk blijkt dat echter niet zo eenvoudig. In het model van overheidscommunicatie zijn de overheidsprofessionals als ‘projectleider’ de intermediairs van de ‘opdrachtgevers’ naar de ‘klanten’. Zij worden in de vervulling van die rol geholpen door tal van ‘samenwerkingspartners’. Dat kunnen collega’s zijn binnen het eigen departement of binnen de overheid in het algemeen. Ook media, de journalistiek, kunnen ‘samenwerkingspartners’ zijn. Zij vervullen die rol op geheel eigen merites. Hebben hun eigen inzichten en hun eigen belangen. Het is niet zinvol voor de overheid, noch voor voorlichters, om zich uit te laten over de wijze waarop media en journalistiek hun rol vervullen. Zij doen er verstandig aan die
4
rol te respecteren. En in overleg met hen te zoeken naar samenwerkingsmogelijkheden op die punten waar de belangen elkaar raken of misschien zelfs overlappen. Even terug in de tijd In Nederland is een situatie gegroeid waarin van oudsher aan de media een belangrijke functie in de overheidscommunicatie is toegekend. De overheid heeft lange tijd burgers uitsluitend via de media over nieuw beleid geïnformeerd. Direct na de Tweede Wereldoorlog is daar een felle strijd over gevoerd, waarbij de Tweede Kamer de media in hun opvatting heeft gesteund. In haar proefschrift heeft Marja Wagenaar daarvan uitvoerig verslag gedaan.i
Over dit hoofdstuk Decennialang verloopt de overheidscommunicatie over nieuw beleid getrapt. Het zijn de media die de beleidsplannen van de opeenvolgende kabinetten aan de samenleving doorgeven. Alleen aanvaard beleid wordt rechtstreeks vanuit de overheid aan burgers doorgegeven. Wetgeving wordt na goedkeuring door het parlement in de Staatscourant openbaar gemaakt. In een aantal gevallen wordt voor een breed publiek in brochures de regelgeving toegelicht en uitgelegd. In dit hoofdstuk komt de ontwikkeling aan de orde van regulering van de berichtgeving via de media naar een veelkleurig palet dat opvalt door verandering van spelers, veel grotere snelheid en aanmerkelijke risico’s. Jarenlang vond er een ontwikkeling plaats via aanscherping van de relatie overheid en media door incidenten rond embargo-afspraken. In het bijzonder die van Troonrede en begrotingsstukken, het Prinsjesdag-embargo. Met een schuin oog op de veranderingen in het medialandschap – waarin de aanvankelijke dominantie van dagbladen verschuift naar televisie en rond de millenniumwisseling naar ‘nieuwe media’ - komt de doorwerking ervan op de relatie van de overheidsvoorlichting met de journalistiek aan de orde. Een ontwikkeling die uiteindelijk uitmondt in rechtstreekse communicatie over zelfs nog niet aanvaard beleid van de overheid aan burgers met behulp van websites en social media. In essentie vestigt dit hoofdstuk daarmee de aandacht op continue leerprocessen rond het vallen en opstaan bij een nieuwe communicatie-cultuur.
Tot aan de jaren zestig wordt met ‘media’ in het bijzonder de dagbladpers bedoeld. Tegenover hun overduidelijke aanwezigheid staat een klein beetje radio van enkele omroepen, versnipperd over twee kanalen. Eind jaren negentig hebben de audiovisuele media de dominantie in het medialandschap verworven, steken de ‘nieuwe’ digitale - media net hun kopje op, maar de tussen 1945 en 1950 ontwikkelde opvattingen over overheidsvoorlichting staan desondanks nog steeds recht overeind. De overheid
5
communiceert vóór de millenniumwisseling over ‘nieuw beleid’ ‘getrapt’, via de media. Niet rechtstreeks. Alleen voor reeds aanvaard beleid – ‘beleid op brochure-niveau’ - wordt van eigen kanalen zoals Postbus 51 gebruik gemaakt. In de context van de naoorlogse jaren zijn de afspraken over het korthouden van de overheidsvoorlichting verklaarbaar. In de bezettingstijd zijn burgers overvoerd en misleid met propaganda van overheidswege. Met name de verzetskranten hebben daartegenover met beperkte middelen en met letterlijk gevaar voor eigen leven informatie verspreid over de vorderingen van de geallieerden en over tal van gebeurtenissen in den lande. Na de oorlog zetten zij hun werk in vrijheid voort, maar worden nog steeds geconfronteerd met beperkte middelen. De papierschaarste beperkt hen in hun mogelijkheden, terwijl de regering met de uitgave van het blad Commentaar1 daar ogenschijnlijk geen last van heeft. Het is dus niet verwonderlijk dat hun directies en hoofdredacties de belangrijkste vertolkers zijn van de gedachte dat de overheid zijn boodschappen moet laten verspreiden door de vrije pers. De Tweede Kamer volgt hen daarin, maar houdt wel haar een eigen belang in het oog. Zij heeft grondwettelijk het recht op informatie en wil dat gerespecteerd zien door als eerste en rechtstreeks te worden geïnformeerd over de beleidsvoornemens van de regering. Zij willen die niet vernemen uit het blad Commentaar of in een praatje ‘Vanaf de brug’.ii Gezamenlijk zorgen de dagbladpers en de Tweede Kamer ervoor dat de moderne en ambitieuze gedachten over rechtstreekse overheidsvoorlichting in 1946 ten grave worden gedragen. Op de drempel van een nieuw millennium In het Regeerakkoord van het Tweede Paarse kabinet (1998) kondigen zich nieuwe tijden aan. Het akkoord is doortrokken van de mogelijke toepassingen van de informatietechnologie. Die hebben ook betrekking op de overheidsvoorlichting.
Het blad Commentaar is een weekblad, uitgegeven op initiatief van het eerste naoorlogse kabinet en geredigeerd door de Regeeringsvoorlichtingsdienst (RVD). Na aanhoudende kritiek vanuit de Tweede Kamer en van de pers wordt het blad in 1947 opgeheven. Minister-president Schermerhorn heeft ook het radiopraatje ‘Vanaf de brug’ geïntroduceerd, waarin hij zich rechtstreeks tot de luisteraars richtte. 1
6
“De toegankelijkheid van overheidsinformatie (in het bijzonder wet- en regelgeving), onder meer door toepassing van nieuwe technologieën zoals Internet, dient te worden bevorderd tegen zo beperkt mogelijke kosten. Het is niet alleen van belang dat zoveel mogelijk burgers tot zoveel mogelijk overheidsinformatie toegang hebben, maar ook dat maatwerk kan worden geleverd om met bepaalde boodschappen specifieke doelgroepen te bereiken. Onderzoek naar de organisatie en de inzet van middelen en nieuwe instrumenten, moet leiden tot een vergroting van de effectiviteit van de overheidsvoorlichting en tot betere toegankelijkheid van overheidsinformatie.”iii De passage over ‘onderzoek naar de organisatie en de inzet van middelen en nieuwe instrumenten’ is de aankondiging van een commissie Toekomst Overheidscommunicatie, die in 2000 wordt ingesteld en onder voorzitterschap komt van Jacques Wallage, dan burgemeester van Groningen. Voorafgaand aan de instelling van deze commissie beraadt de Voorlichtingsraad (VoRa) zich over de relatie met de parlementaire pers.iv Tal van onderwerpen passeren de revue, maar de sleutelzin is: “Wanneer de media hun aandeel in de openbare informatievoorziening niet meer (ten volle) waarmaken zal de overheid zijn inspanningen op dit punt moeten opvoeren.”v Die gedachtegang wordt gevoed door de gesignaleerde ontwikkeling van internetsites bij de departementen tot ‘volwaardige voorlichtingsinstrumenten’. “Met de introductie van internet is een nieuwe fase aangebroken. De overheid kan nu op vrij eenvoudige wijze, in alle fasen van de beleidscyclus, zorgen voor actuele informatie over de stand van zaken, over beleidsvoornemens, standpunten enz. Informatie die voor iedereen gelijktijdig beschikbaar is en op elk gewenst moment opvraagbaar.”vi Hoezeer hier ook een nieuwe weg wordt ingeslagen, de uitgangspunten (Principia2) van de overheidsvoorlichting blijven in deze gedachtegang fier overeind. “De grenzen laten zich als volgt samenvatten: overheidsboodschappen geen propagandistische lading meegeven, en geen individuele opinies van politici / bewindslieden. De Principia voor overheidsvoorlichting zijn ook voor het gebruik van internet van toepassing.”vii
De Principia vormen sinds 1984 het normenkader van de voorlichting van de Rijksoverheid. In hoofdstuk 3 zijn de ontstaansgeschiedenis en de ontwikkeling naar Uitgangspunten (2004) beschreven. 2
7
Beleidspresentatie op websites In zekere zin betekent de discussienota van de VoRa een codificatie van de gegroeide praktijk. Met de presentatie van Belastingherziening 2001, in september 1999, en de Rijksbegroting voor 2000, ook in september 1999, heeft Financiën een stevig aandeel in gehad in de ontwikkeling van deze praktijk. De Belastingherziening 2001 is de eerste ervaring met de presentatie van nieuw beleid op internet. De voorstellen worden op 14 september 1999 gelijktijdig aan de Tweede Kamer en aan de samenleving aangeboden. Bij de opstelling van het communicatieplan dat voorafgaand is gemaakt, is aan de communicatieadviseurs meegegeven dat het plaatsen van een digitaal document op de website van Financiën niet voldoende is. De nota moet zodanig uit elkaar worden getrokken dat verschillende doelgroepen snel kunnen zien wat de belastingherziening voor hen in petto heeft. Bovendien moet er ingezoomd worden op het eigen huis, de auto van de zaak en op – dan volstrekt nieuw – ‘box 3’. Het gaat er kortom om niet ‘slechts aanwezig te zijn op internet met een digitaal document, maar om meer met de mogelijkheden van internet te doen’. Pareltje in het eerste ontwerp van het communicatieplan wordt de ‘rekenmodule’, de mogelijkheid op basis van ‘oude belastinggegevens’ uit te rekenen hoeveel belasting je na de herziening kwijt bent. Staatssecretaris Willem Vermeend, die politiek verantwoordelijk is voor de belastingherziening, en plaatsvervangend Directeur-generaal van de Belastingdienst3 (pDGbel) Jenny Thunnissen schrikken ervan. Beiden schuwen digitalisering niet, zoals ze met de introductie van de belastingdiskette hebben laten zien. Maar de ‘rekenmodule’ gaat ze te ver. Hoewel zij zeggen dat iedereen er financieel op vooruit zal gaan, dat zij ‘geen loonstrookjes-problematiek’ vrezen, maken zij zich er wel zorgen over dat Kamerleden en belastingconsulenten allerlei uitzonderlijke situaties kunnen bedenken, waarin iemand er toch op achteruit kan gaan. Even lijkt daarmee het volledige communicatieplan van tafel. Maar dat is uiteindelijk niet het geval. Op 14 september 1999 wordt de website bij de persconferentie over de belastingvoorstellen succesvol gelanceerd. Het omvangrijke bezoek kan moeiteloos worden verwerkt, Vermeend loopt triomfantelijk rond met een lijstje Financiën kent vier Directeuren-generaal (DG’s). Eén van hen is de Directeur-generaal Belastingdienst, in het ambtenarenjargon DGBel genoemd. 3
8
waarop staat hoeveel duizend maal de documenten zijn gedownload. Ook de videochatsessies, waarbij belangstellende burgers via internet aan Zalm en Vermeend vragen kunnen voorleggen, verlopen probleemloos. De overheidscommunicatie is op internet een nieuwe weg ingeslagen. Er is één persoon die doorheeft dat die nieuwe weg principieel afwijkt van de overheidscommunicatie tot dusver. Dat is het PvdA-kamerlid Marja Wagenaar die in 1997 op een proefschrift over de RVD is gepromoveerd. Wagenaar stelt zich in een Algemeen Overleg met minister Roger van Boxtel4 op het standpunt: “Publiekscampagnes mogen alleen gaan over vastgesteld beleid. Deze afspraak wordt geschonden, met de voorlichtingscampagne over het belastingplan voor de 21ste eeuw.” Van Boxtel legt de opmerking naast zich neer. Daarbij speelt een rol dat er op de website menigmaal de disclaimer is opgenomen dat de Belastingherziening voorgenomen beleid is, dat ter beoordeling aan het parlement is voorgelegd. Bovendien is op de website een wetgevingskalender opgenomen, waarmee de voortgang van de parlementaire behandeling kan worden gevolgd. Hiermee onderscheidt de informatie over de belastingherziening zich van de latere campagne ‘Van A naar Beter’, die door V&W wordt gelanceerd. De toenmalige minister, Tineke Netelenbos, heeft de Kamer nog niet geïnformeerd als er in kranten en op billboards melding van wordt gemaakt. De Kamer dwingt haar ermee te stoppen tot zij de goedkeuring van de Kamer heeft verworven. Het kleine koffertje Een week na de presentatie van Belastingherziening 2001 voert Financiën het kunststukje opnieuw op. Als de minister van Financiën op Prinsjesdag 1999 zijn aanbiedingstoespraakje in de Tweede Kamer heeft gedaan, groeperen zoals gebruikelijk veel fotografen zich rondom zijn spreekgestoelte. Zij willen het openen van het bekende ivoorkleurige met geitenleer beklede koffertje op de gevoelige plaat vast te leggen. In plaats van met oranjelinten bij elkaar gehouden begrotingshoofdstukken wordt er tussen de blauwe Thaise zijde een klein koffertje opgediept. De goochelaar heeft een nieuw konijn uit de hoge hoed getoverd. Een Matroesjka-effect bewerkstelligend. De Kamerbode draagt als een ober zijn dienblad het koffertje op de toppen van zijn vingers naar Roger van Boxtel is in Paars II (1998-2002) minister voor Grote Steden-, Integratie- en Overheidscommunicatiebeleid. 4
9
Kamervoorzitter, Jeltje van Nieuwenhoven. Zij waardeert de symboliek. De verschijningsvorm van de begrotingsstukken hoort in de nieuwe tijd mee te evolueren van print naar digitaal. Zij opent het koffertje en toont de inhoud aan de Kamer: de cd-rom Rijksbegroting 2000… De voorbereiding ervan kent een andere aanloop dan die voor de website Belastingherziening 2001. Enthousiast is er simultaan gewerkt aan de website Belastingherziening 2001 en aan de Prinsjesdagwebsite. Maar de vernieuwing moet ook aan den volke worden getoond. Bijvoorbeeld door de minister van Financiën de begroting voor het eerste jaar van het nieuwe millennium op cdrom aan de Kamer te laten aanbieden… Voor de vervaardiging van een cd-rom met alle begrotingsdocumenten is overleg met de SDU nodig. Medewerkers van de vaste drukker van overheidsdocumenten beschouwen het als een ‘Chefsache’. Zij verwijzen naar Bert Jongsma, de bestuursvoorzitter. Hij ziet snel de uitdaging voor de SDU om te laten zien dat ze van de nieuwe tijd zijn. Een werkgroep van SDU-medewerkers en CDV-collega’s wordt samengesteld en ontwikkelen in het grootste geheim de cd-rom en leggen daarmee ook de grondslag voor de Prinsjesdag-website. De aanbieding door minister Gerrit Zalm zorgt voor de gewenste publicitaire aandacht. Het kabinet laat aan de samenleving zien dat het op de nieuwe tijd is voorbereid. Ook op Prinsjesdag wordt er gevideochat met de minister. De Haagse journalisten vinden het wel een leuke stunt, maar de betekenis van de digitale presentatie voor hun eigen werk dringt maar langzaam tot hun door. Eigenlijk is er maar één journalist, Gijs Korevaar van de GPD5, die enthousiast is. Hij heeft met behulp van de zoekfunctie tal van interessante begrotingsvoornemens gevonden die voor zijn regionale afnemers van belang kunnen zijn. Een jaar later worden de stukken weer op de traditionele wijze aangeboden. De Kamervoorzitter is teleurgesteld. Ze zegt een spetterende PowerPointpresentatie te hebben verwacht die zou uitmonden in de lancering van een website met de nieuwe rijksbegroting. Die uitdaging is niet aan dovemans oren gericht. Maar een
GPD = Geassocieerde Pers Diensten. De GPD voorzag vele regionale kranten van kopij, van nieuws- en achtergrondartikelen. In 2013 is de GPD opgeheven. 5
10
jaar later is door ’11 september’ niemand in de stemming. De volgende begrotingen hebben een zodanige bezuinigingsdoelstelling, dat een uitbundige presentatie niet op zijn plaats is. Maar op Prinsjesdag 2004 zou het er dan toch maar weer eens van moeten komen. De tiende begroting van minister Zalm moet de Kamervoorzitter op een tablet-computer, die precies in het koffertje past, worden aangeboden. Met wat simpele toetsbewegingen opent hij na een introducerend videofilmpje een website. Op een videowall kunnen de Kamerleden dat volgen. Vierentwintig uur voor de officiële presentatie wordt er proefgedraaid. Het is allemaal nog niet goed ingeregeld, maar ziet er verder wel veelbelovend uit. Echter niet in de ogen van de Kamervoorzitter, die onverwachts binnen komt lopen. Het project wordt afgeblazen. Aangezien ook hier de grootst mogelijke geheimhouding is betracht, niemand er reuk van heeft gekregen, wordt de teleurstelling bij Financiën in stilte verwerkt. Primeurjacht en embargoafspraken De digitalisering die rondom de millenniumwisseling snel aan betekenis wint, maakt het de overheid eenvoudiger rechtstreeks met de samenleving te communiceren. In het licht van de felle strijd tussen media en Tweede Kamer enerzijds en het eerste naoorlogse kabinet anderzijds mag het opvallend heten dat de ontwikkeling van overheidswebsites waarop nieuw beleid wordt gepresenteerd, betrekkelijk geruisloos gaat. De verhoudingen die destijds zijn gevestigd en decennia hebben stand gehouden, eroderen daarna in hoog tempo Geleidelijk aan is er vanaf 1946 een praktijk ontstaan, die zowel rekening houdt met het recht op rechtstreekse informatie van het parlement als met de productieomstandigheden van de dagbladpers. De spanningen tussen overheid en media wordt zo enigszins beteugeld. Kern van die praktijk is een dubbele fictie. Aan het recht als eerste en rechtstreeks te worden geïnformeerd is voldaan, zo wordt aangenomen, als de documenten in de postkamer van de Kamer zijn afgeleverd.viii Voor de media geldt de fictie dat aan een embargo is voldoen als de bezorging van de krant plaatsvindt na het afgesproken tijdstip. Voor de perschefs van de departementen is zo ruimte geschapen journalisten – onder embargo tot het moment dat de stukken bij de Tweede Kamer worden aangeboden – van informatie te voorzien. De redacties moeten er dan wel voor
11
zorgdragen dat hun berichten niet eerder bij de abonnees door de brievenbus glijden. Of bij de kiosk al te koop zijn. De afspraken sluiten ‘bedrijfsongevallen’ niet uit. In 1947 klaagt het Geldersch Dagblad over de voortijdige publicatie van het tijdelijk neerleggen van het Koninklijk Gezag door Koningin Wilhelmina in de Arnhemsche Courant. “Er ligt een embargo op dat loopt tot 13u, terwijl er al vanaf 11.30u bulletins van de Arnhemsche Courant bij de verkooppunten hangen”. Het is een uiting van de lokale concurrentiestrijd, die op meer plaatsen voorkomt. Meestal worden de schouders over embargoschendingen opgehaald. In 1948 is dat echter anders. Het bestuur van de Federatie van Nederlandse Journalisten (FNJ) maakt zich bezorgd over de schending van het embargo op de publicatie van het Wetsontwerp Ondernemingsraden door de Maasbode. FNJ: “Daarmee is een inbreuk gemaakt op de collegiale betrekkingen tussen bladen (…) Doch schept bovendien een dergelijke ervaring een onaangename verhouding met de bewuste overheidsinstanties.” Deze reactie maakt de dubbele betekenis van het embargo duidelijk. De embargoregeling moet de onderlinge concurrentie beteugelen, moet alle media gelijk aan de start brengen. Het is een uitdrukking van welbegrepen eigen belang. Maar tegelijkertijd gaat het om de relatie met degenen die in goed vertrouwen informatie onder embargo verstrekken. Schending daarvan kan wel eens repercussies hebben, die ook anderen dan de overtreder raken. Emoties krijgen in embargo-kwesties vaak de vrije teugel. In de eerder genoemde voorbeelden is dat al duidelijk. Daarnaast worden de afspraken en de speelruimte die zij bieden niet zelden genegeerd. In een brief 23 juni 1952 aan de Hoofdredacteur van de NRC, die in een ‘Critisch Commentaar’ heeft gesproken van ‘een in de grond belachelijk embargo’, attendeert de Griffie van de Tweede Kamer daar fijntjes op. “Sedert vele jaren geldt bij de Kamer de regel, dat de ingediende stukken publiek worden op het ogenblik, waarop ze gedrukt ter griffie aankomen en aan de in het gebouw aanwezige leden kunnen worden uitgereikt. Op dat moment kan immers publicatie ook niet meer worden tegengehouden. Elk lid mag met een dergelijk stuk doen wat hem nuttig schijnt; hij mag er mededeling van doen aan derden, ook aan de pers.”ix
12
Hoe helder ook, de kwetsbaarheid van de spelregels wordt duidelijk in maart 1955. Op een persconferentie worden plannen met betrekking tot de belastingheffing en de huurverhoging onder embargo gepresenteerd en toegelicht. Het ministerie reikt daarbij vast stukken uit, maar de officiële Kamerstukken moeten nog het drukproces bij de SDU doorlopen. Bij de persconferentie wordt meegedeeld dat – overeenkomstig de geldende regeling – publicatie pas kan plaatsvinden als SDU de stukken bij de Tweede Kamer aflevert. Het tijdstip ervan is dan nog niet bekend. Het ANP zal daarover later in de week mededeling doen. De Handels- en Transport Courant, die per post wordt bezorgd en daardoor een achterstand heeft op andere dagbladen, neemt het risico als de mededeling lang uitblijft. En ligt dan uiteindelijk vóór de officiële vrijgave op de mat bij zijn abonnees. De perschef van Financiën, drs. G. van Eck, deponeert een officiële klacht bij de FNJ. “De schending van het embargo is duidelijk, te meer daar de verschijning van de Handels- en Transport Courant er nog steeds niet de geringste aanwijzing bestond, wanneer het embargo zou kunnen worden opgeheven.”x Een paar maanden later, nog steeds in 1955, is zijn collega van Sociale Zaken een stuk strenger na een nieuw voorval van schending van het embargo, nu bij de presentatie van het Wetsontwerp Ouderdomsvoorziening. Vier ochtendbladen hebben er al melding van gemaakt, terwijl bij telexbericht van het ANP is aangegeven dat de stukken pas die ochtend zouden worden vrijgegeven. De kranten beroepen zich op een mededeling die tijdens de persconferentie tweemaal is gedaan. Maar kennelijk is de perschef te optimistisch geweest over de verwachte levering van de SDU aan de Tweede Kamer. De ochtendkranten zijn daarvan uitgegaan en negeren het telexbericht. Het productieproces kan – brengt men naar voren – niet worden gestopt. Sociale Zaken ziet daarin geen excuus en besluit de kranten voor de rest van het jaar uit te sluiten van embargoberichten en uitnodigingen voor persconferenties. De Voorlichtingsraad (VoRa) van directeuren Voorlichting van de ministeries “stemt daarbij ten volle met deze maatregelen in”. Tevens stelt de VoRa zich op het standpunt dat – om toekomstig gedoe over het tijdstip van vrijgave van stukken te voorkomen – dit een zaak van de Tweede Kamer zou moeten zijn. “De raad heeft besloten aan de onderscheidene Ministeries in overweging te geven bij de uitreiking van stukken, die voor de Staten-Generaal zijn bestemd, te volstaan met de aanwijzing: ’Niet voor publicatie’ en een eventueel publicatie-embargo volledig aan de Griffie der Tweede Kamer over te laten.”xi
13
Uitsluiting is ook de sanctie die Telegraaf-journalist Bob Gobits in 1956 treft. Hij is geen slachtoffer van het schenden van het embargo. Maar van zijn primeurjacht. Hij heeft via een SER-medewerker de hand weten te leggen op de loongegevens, die vertrouwelijk binnen de SER6 circuleren ten behoeve van de opstelling van een advies. De betreffende medewerker treft een zwaarder lot; hij wordt ontslagen en strafrechtelijk vervolgd.xii Naar nieuwe embargoafspraken De embargoregeling is gemodelleerd naar het productieproces van de dagbladpers. De ochtendkranten worden omstreeks 7 uur bezorgd, de middagkranten na 4 uur. Door daarmee rekening te houden worden al hun abonnees gelijktijdig geïnformeerd. De ontwikkeling van radio en televisie, die een eigen – sneller - productieproces kennen, brengt geleidelijk aan verandering in de embargopraktijk. Het NOS Journaal van 8 uur ontwikkelt zich voor vele voorlichters tot een aantrekkelijk medium om nieuws te brengen. Omgekeerd hebben de redacteuren van het Journaal graag de primeur van nieuw beleid. In onderling overleg tussen voorlichters en journalisten worden met het oog daarop de embargo’s en de tijdstippen van persconferenties bepaald. De nieuwe media hebben een nog weer kortere productietijd. De hoofdgedachte achter een embargo, alle media de kans te geven hun klanten gelijktijdig te bedienen, is tegen die achtergrond moeilijk te handhaven. De overheidsvoorlichters zien zich gedwongen een nieuwe gedragslijn te ontwerpen. Waarbij wel blijft gelden dat het informatierecht van de Tweede Kamer moet worden gerespecteerd. Mede aanleiding voor de nieuwe gedragslijn is de ervaring die Financiën opdoet bij de Belastingherziening 2001. De presentatie van de plannen is vastgesteld op dinsdag 14 september 1999 ’s middags om 5 uur, het moment waarop ook de stukken bij de Tweede Kamer worden aangebonden. Alles gaat dan nog op papier en per snailmail. Veel eerder durft SDU de bezorging bij de Tweede Kamer niet te garanderen. NRC/Handelsblad heeft een dag eerder de kans gekregen staatssecretaris Willem Vermeend te interviewen onder de afspraak dat na het embargotijdstip te publiceren. Vanaf 2 uur komen er berichten binnen dat de NRC, met het interview, al in de kiosken ligt. Een klacht bij de hoofdredactie, waarin wordt uitgelegd dat de vaststelling van het publicatietijdstip te maken 6
SER = Sociaal-Economische Raad
14
heeft met de bezorging van de stukken bij de Tweede Kamer, leidt tot de ‘veelzeggende’ reactie, dat de NRC zich niet aan embargo’s kan houden. Aan het respect voor de Tweede Kamer, dat de regering moet betonen, heeft de krant geen boodschap. Ervaringen als deze brengen de VoRa ertoe de embargo-richtlijnen binnen de Rijksoverheid aan te passen. Uitgangspunt is, zo laat de VoRa onder meer aan het Genootschap van Hoofdredacteuren weten, dat de oude embargoregeling vaak onvoldoende werkt.xiii De nieuwe regeling die de VoRa opstelt, is kort en krachtig. Zij telt slechts 4 artikelen met een beknopte toelichting. In artikel 1 wordt gesteld: “De Rijksoverheid hanteert in principe geen embargo en maakt in principe dan ook geen embargoafspraken met de media”. In de toelichting wordt uitgelegd dat “door de toename van de 24-uurs nieuwsvoorziening en het toenemend aantal schendingen het embargo zijn werking en kracht is kwijtgeraakt. Het moet kunnen volstaan om journalisten voorafgaand aan een persconferentie enige leestijd te gunnen. Gelet op het feit dat bijna alle rapporten een samenvatting bevatten moet dit voldoende zijn.” In artikel 4, wordt gesteld dat indien er bij hoge uitzondering toch een embargo wordt gehanteerd, de journalisten de stukken alleen voor eigen gebruik mogen benutten. “Dit houdt in dat journalisten de inhoud van embargostukken in bijvoorbeeld vraaggesprekken – voorafgaand aan verstrijken van het embargotijdstip niet mogen voorleggen aan andere partijen.” Van deze nieuwe regels maakt Financiën gebruik bij de presentatie van het rapport over de Vinkenslagaffaire. Het woonwagenkamp bij Maastricht is in 2004 in het nieuws gekomen, omdat de Belastingdienst er met de bewoners afspraken heeft gemaakt die ‘contra legem’7 zijn. Staatssecretaris Joop Wijn neemt de tijd om het gedegen te laten uitzoeken. Zijn voorlichters adviseren hem hoe het eindrapport publiek te maken. De Telegraaf, die als eerste de affaire heeft aangekaart, wordt benaderd en gevraagd aan de publicatie van het rapport mee te werken. Zij krijgen de primeur, met daarbij een interview met de staatssecretaris. Onder de voorwaarde dat ze pas aan het rapport en het interview ruchtbaarheid mogen geven als de stukken bij de Tweede Kamer digitaal zijn bezorgd, ’s ochtends om 5 uur. De gebruikelijke aankondiging van het belangrijkste nieuws uit de ochtendkrant in het NOS-programma ‘Met het 7
Contra legem = niet in overeenstemming met de wet.
15
oog op morgen’ moet achterwege blijven. En zo is het geschied. Aan de fictie van het eerste informatierecht van de Kamer is recht gedaan, maar tegelijkertijd is het eindrapport met toelichting van de staatssecretaris een gecontroleerde landing bezorgd. Prinsjesdag-embargo Tot na de millenniumwisseling staat het Prinsjesdag-embargo niet ter discussie. Het is in de relatie tussen overheidsvoorlichters en media een gegeven. Er vinden kort voor Prinsjesdag hier en daar wat lekkages plaats, maar niemand die er wakker van ligt. Het hoort er allemaal bij. Redacties krijgen vrijdags voor Prinsjesdag een aantal exemplaren toebedeeld en leveren bij het afhalen braaf de door de hoofdredacteur ondertekende embargo-verklaringen in. Er zijn weliswaar wat schermutselingen met mediavertegenwoordigers die menen aanspraak te kunnen maken op extra exemplaren. En ook zijn er instanties die menen ten onrechte niet in aanmerking te komen voor een embargo-exemplaar. Enkele kunnen worden geholpen met de toepassing van de discretionaire bevoegdheid van de directeur Voorlichting. Eén van de vaste begunstigden is Van Lanschot Bankiers, die traditioneel in Diligentia een Prinsjesdag-debat organiseert. Ter voorbereiding daarop wil de bank de deelnemers van een exemplaar van de Miljoenennota voorzien. Menig hoogleraar economie die op Prinsjesdag ’s middags de nieuwe Miljoenennota wil behandelen, is minder gelukkig. De discussie over het Prinsjesdag-embargo barst in 2002, 2003 los. Menigeen die zich daarin mengt voert argumenten aan als ‘achterhaalde opvattingen van de RVD’, ‘betutteling’, ‘repressie van de vrijheid van de pers’. Veel kennis over de oorsprong ervan blijkt er niet uit. Noch over de rol die de media daar zelf bij hebben gespeeld. Ook de Commissie-De Wijkerslooth die in 2009/2010 na de affaire-Paul Tang een onderzoek naar het Prinsjesdag-embargo doet, gaat daaraan voorbij. Zij concentreert zich op het belang van het embargo voor de Tweede Kamer en gaat niet verder terug dan 1993. In dat jaar wordt besloten op voorstel van de toenmalige fractieleiders Elco Brinkman (CDA) en Thijs Wöltgens (PvdA) de Algemene Politieke en Financiële Beschouwingen te splitsen en niet langer pas drie, vier weken na Prinsjesdag te voeren.xiv Op hun voorstel worden direct na Prinsjesdag de Algemene Politieke Beschouwingen gehouden, op basis van Troonrede en Miljoenennota. Enkele weken later volgen dan de Financiële Beschouwingen, over de Rijksbegroting als geheel. Het voordeel van deze
16
splitsing is dat de Kamer dan eerder haar plaats in het publiek maatschappelijk debat over de kabinetsvoornemens innemen. Dit besluit betekent in beginsel geen wijziging van het al jaren bestaande Prinsjesdag-embargo. Alleen het belang voor de Tweede Kamer wordt groter. Zij heeft, zo is de redenering, de onder embargo verstrekking nodig om zich goed op de Algemene Beschouwing op de woensdag na Prinsjesdag te kunnen voorbereiden. Voor de media verandert er niets. Net als de gewone embargoregeling ontstaat het Prinsjesdag-embargo uit de schermutselingen tussen de overheid en de dagbladpers en tussen de kranten onderling. Schending van het embargo op de Troonrede, de Miljoenennota en de andere Prinsjesdagstukken leiden in de naoorlogse jaren tot uitvoerige briefwisselingen en gesprekken binnen de Federatie van Nederlandse Journalisten (FNJ), een voorloper van de Nederlandse Vereniging van Journalisten (NVJ) en het Genootschap van Hoofdredacteuren.xv Na de Tweede Wereldoorlog ontwikkelt zich het gebruik dat de minister-president op de maandag voor Prinsjesdag de hoofdredacteuren uitnodigt. Hij geeft dan een toelichting op de Troonrede die ter plekke aan de hoofdredacteuren wordt uitgereikt, onder embargo tot het moment van uitspreken door het staatshoofd. De minister van Financiën volgt dit gebruik. Op zaterdag voor Prinsjesdag stelt hij de begrotingsstukken met een toelichting daarop ter beschikking. Ook onder embargo tot het moment van overhandiging aan de Tweede Kamer. De media kunnen dan goed kennis nemen van de inhoud en hun lezers en luisteraars daarvoor goed informeren. Kranten ontwikkelen zelfs speciale Prinsjesdagbijlagen. Incidenten blijven zich echter voordoen. Na Prinsjesdag 1948 klaagt de Haagsche Courant over schending van het embargo op de Troonrede. “Vóór 1 uur werd op Scheveningen reeds met een speciale editie van de Nieuwe Haagsche Courant gecolporteerd, terwijl om 1.10 uur deze zelfde editie van de Nieuwe Haagsche Courant en de speciale editie van de Nieuwe Courant werden verspreid op de Hoogewal, Hoogstraat en het Noordeinde. De colportage op Scheveningen werd door één onzer chauffeurs geconstateerd, terwijl de verspreiding op de andere punten in Den Haag werd geconstateerd door twee colporteurs van ons blad. Wij betreuren deze gang van zaken en wij zouden U willen verzoeken tegen deze bladen maatregelen te willen treffen”. De ergernis reikt echter nog verder. “We
17
zouden er verder bij u op aan willen dringen om het A.N.P. voor te stellen bij dergelijke gebeurtenissen, waarbij redevoeringen van te voren reeds aan de pers worden verstrekt, doch welke niet eerder mogen worden gepubliceerd voor een bepaald tijdstip, van de dagbladen een cautie8 te verlangen van een niet te klein bedrag, welke verbeurd wordt, indien de bladen zich niet aan de ter zake gegeven voorschriften houden.”xvi Directeur K. Labohm van de Haagsche Courant, van wie dit voorstel afkomstig is, begrijpt dat wangedrag alleen valt te stoppen als de plegers ervan in de portemonnee worden getroffen. Vroegtijdige informatie over Troonrede en Miljoenennota is niet altijd het gevolg van embargoschendingen. Scherpzinnige waarnemers rondom het Binnenhof kunnen zich uit losse mededelingen van bewindslieden, Kamerleden en vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld een goed beeld vormen. Een ‘cause célèbre’ van deze aard is de affaire-Faas in 1957. Volkskrant-journalist Henri Faas maakt aan de vooravond van Prinsjesdag een artikel waarin hij op basis van eigen nieuwsgaring de belangrijkste onderdelen van de Troonrede aangeeft. Geheel in de geest van de goede journalist, ‘die alles als eerste weet en er gisteren al over schreef.xvii Minister-president Willem Drees is woest en sluit hem uit van toegang tot embargo-stukken en persconferenties. Dat leidt tot ophef, ook in de Tweede Kamer, waar KVP-leider Carl Romme – eerder als oud-staatkundig hoofdredacteur van de Volkskrant beschermheer van Faas – het voor de journalist opneemt. Na drie maanden wordt de uitsluiting opgeheven. De Nederlandse Dagblad Pers (NDP), de organisatie van de dagbladuitgevers, maakt zich begin jaren zestig zorgen over de niet te stuiten stroom van incidenten. In een circulaire waarschuwt ze voor de mogelijke consequenties van het overtreden van embargo-afspraken. Dat komt de betrouwbaarheid en het aanzien van de dagbladpers, zo is de strekking, niet ten goede. De hoofdredacteuren delen die zorgen en denken na over een sluitende embargoregeling. In 1965 monden hun gedachtewisselingen uit in ‘embargostellingen’, die – in de woorden van Evert Diemer9, de gezaghebbende hoofdredacteur van
8
Cautie = boete Evert Diemer is van 1946 tot 1971 hoofdredacteur van de protestants-christelijke kwartetbladen (De Rotterdammer, de Nieuwe Haagse Courant, de Nieuwe Leidse Courant en het Dordts Dagblad) totdat deze in 1971 fuseerden met het dagblad Trouw. 9
18
een aantal protestants-christelijke regionale dagbladen - een zekere gedragsregie moeten bewerkstelligen. Hij heeft geen moeite met een embargo indien de pers “zekere voorrechten geniet die haar arbeid helpen; nog niet uitgebrachte jaarverslagen, regeringsstukken die het parlement nog niet hebben bereikt”. De eerste bepaling in de door de hoofdredacteuren voorgestelde regeling is: “Nieuws dat zijn ontstaan vindt door het uitspreken van redevoeringen, het afkondigen van besluiten, het bekend maken van wetsontwerpen, het uitbrengen van jaarverslagen, het verlenen van onderscheidingen, over het algemeen gaarne onder embargo zullen worden aanvaard.” Een van de bepalingen biedt echter een pikante vluchtroute. “Nieuws, dat ten onrechte is gepubliceerd door anderen, die door het embargo zijn gebonden, kan noodzaken de nieuwsgever te verzoeken het embargo op te heffen, en, indien aan desbetreffend verzoek niet wordt voldaan, het gepubliceerde nieuws onder bronvermelding over te nemen.”xviii In deze ontsnappingsclausule is de ervaring met de Greet Hofmansaffaire10 verwerkt. De Nederlandse pers is toen verboden daarover te publiceren, hoewel in de buitenlandse media daarover volop werd gepubliceerd. De hoofdredacteuren willen daar geen herhaling van. De overheidsvoorlichters zijn niet gelukkig met deze ontsnappingsmogelijkheid. Ook de embargostellingen van het Genootschap van Hoofdredacteuren maken geen eind aan de incidenten. In 1974 heeft RVD-hoofddirecteur Gijs van der Wiel er schoon genoeg van. Op 30 juli schrijft hij het Genootschap dat door het grote aantal stukken dat in verband met de Derde Dinsdag onder embargo wordt uitgereikt het voor de overheid niet mogelijk is met alle organen die daaruit gaan publiceren een regeling te treffen. Bovendien acht hij het voor een ingevoerde journalist kinderspel buiten het ministerie van Financiën of de RVD om stukken in handen te krijgen, “waaruit hij dan vrij mag publiceren. Het wederom uitreiken van de stukken op de zaterdag voorafgaande aan de Derde Dinsdag zou nu in feite de vrijgave ervan betekenen.”
10
Greet Hofmans is een alternatieve genezer, die in 1948 aan het hof van Koningin Juliana wordt geïntroduceerd. In 1956 staat zij centraal in een conflict tussen de Koningin en prins Bernhard. Duitse media schrijven erover, Nederlandse media op verzoek van de regering niet.
19
De hoofdredacteuren laten dit niet over hun kant gaan. Met beide handen wordt de uitnodiging om alternatieven aan te reiken, aangegrepen. Op 15 augustus 1974 vindt er ‘een gecombineerde vergadering plaats van de Sectie Hoofdredacteuren van de NVJ en het Genootschap van Hoofdredacteuren en gemachtigden van de hoofdredacteuren van De Telegraaf, Het Parool en De Waarheid.’ Zij komen met de RVD overeen dat er geen aanleiding is voor een wijziging van de bestaande regeling, waarbij de redacties zich verbinden niet uit de onder embargo verstrekte stukken te publiceren. En ook geen beroep zullen doen op vrije nieuwsgaring na de verstrekking van de stukken tot aan de afloop van het embargo.xix Met die laatste zin is de ontsnappingsclausule in de ‘embargostellingen’ van 1965 van de hoofdredacteuren geschrapt. De verhoudingen zijn hersteld en - naar later blijkt - voor bijna dertig jaar vastgelegd. Het enige wat verandert is het moment van uitreiking van de stukken. Als de vijfdaagse werkweek ook de journalistiek bereikt, worden de stukken al op vrijdag ter beschikking gesteld en vinden op die dag tevens de toelichtende persconferenties van de bewindslieden plaats. De verwijzing naar de afspraken van 15 augustus 1974 blijft meer dan 30 jaar onveranderlijk opgenomen in de embargoverklaring die de overheid van de hoofdredacteuren bij de uitreiking van de Prinsjesdag-stukken, vraagt. De vervroeging van de Algemene Politieke Beschouwingen, vanaf 1993, leidt niet tot wijziging van de regeling. Het komt de Kamer goed uit dat de stukken enkele dagen van te voren onder embargo worden verstrekt. Het debat kan mede daardoor goed worden voorbereid. Om de fractievoorzitters nog verder tegemoet te komen wordt hen de conceptversie van de Miljoenennota ter beschikking gesteld die ruim een week voor Prinsjesdag aan de Raad van State ter advisering wordt voorgelegd. Het is deze ‘Raad van State-versie’ die al snel ook onder goed ingevoerde parlementair journalisten circuleert. Mondjesmaat worden er enkele krenten uit de pap gepresenteerd. Niemand vindt het echter belangrijk genoeg er iets aan te doen. De belangen bij de instandhouding van de embargoregeling, zoals de kwaliteit van de berichtgeving en de uitgave van Prinsjesdag-bijlagen, zijn ondanks de lekkages groot genoeg. In de voorbereiding op Prinsjesdag ontwikkelt zich binnen de departementen een levendige praktijk, gericht op een zo goed mogelijke presentatie van het nieuwe beleid. Voorlichters overleggen met collega-beleidsambtenaren over de hoofdlijnen van de nieuwe voornemens en over de persberichten, waarin die
20
worden aangekondigd en uitgelegd. Ook worden er, vooruitlopend op de persconferenties, op verzoek van journalisten gesprekken met bewindslieden gearrangeerd. Bij Financiën is het na het zomerreces aanhoudend spitsuur. De Miljoenennota en de andere begrotingshoofdstukken moeten persklaar worden gemaakt. Het aanbiedingstoespraakje van de minister moet worden geschreven. Net als zijn PowerPointpresentatie voor de persconferentie. Er moet een lespakket voor scholieren worden samengesteld met een bijbehorende Prinsjesdag-poster, waarop de inkomsten en de uitgaven grafisch worden samengevat. In overleg met de secretaresse van de minister moet in de week voor Prinsjesdag enkele dagdelen worden geblokkeerd voor ‘embargogesprekken’ met journalisten. De journalisten die daarvoor in aanmerking willen komen, krijgen een uur voor het gesprek de gelegenheid te bladeren in de Raad van State-versie van de Miljoenennota. Vervolgens moeten hun interviews in hoog tempo worden gelezen zo nodig van correcties worden voorzien. Ook op interdepartementaal niveau vindt er druk overleg plaats. Belangrijkste onderwerp binnen de VoRa is de planning van de persconferenties op de vrijdag voor Prinsjesdag. Die planning heeft in de loop der jaren weliswaar een bepaalde volgorde gekregen, maar er is altijd de samenloop met de Ministerraad en verplichtingen van bewindslieden in binnen- of buitenland. Financiën is traditioneel de laatste in de rij, vrijdagavond om 18u. Met na afloop een borrel waar de ambtelijke top op een ontspannen manier kan praten met de aanwezige journalisten, terwijl de bewindslieden enkele radio- en televisiejournalisten te woord staan. Alles onder embargo. Vanuit dit circus doen zich nauwelijks lekkages voor. Er is echter nog een heel circuit om heen. Er zijn in de aanloop van Prinsjesdag voortdurend gesprekken met Kamerleden, die direct of indirect ‘vertrouwelijk’ op de hoogte worden gesteld van enkele nieuwe aspecten van beleid. Oud-RVD-hoofddirecteur Hans van der Voet heeft daarvoor minister-president Ruud Lubbers al gewaarschuwd nog voordat in ‘Yes, minister’ is onthuld dat “the only ship that leaks from the top, is the ship of state”. Van der Voet: “Tegen Lubbers heb ik ooit gezegd: het grootste vergiet is de Tweede Kamer, daarna de ministerraad en dan pas de ambtenaren. Ik heb meermalen meegemaakt dat de lekkages kwamen van een
21
minister of een staatssecretaris. Daar heb je wat dat betreft ook boeven onder. Vergis je niet.”xx Net als bevriende Kamerleden krijgen ook vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld in meestal regulier overleg met departementen voorafgaand aan Prinsjesdag ‘vertrouwelijk’ het nodige te horen. Niet in alle gevallen voelen zij zich strak gebonden aan het embargo. Er zullen mensen geweest zijn die de kennis die ze zo opdoen niet voor zich kunnen houden, maar handige journalisten slagen er ook in actief maar onnavolgbaar die informatie los te weken en te verbinden met andere puzzelstukjes tot een verhaal, dat niet herleidbaar is tot één informant. Vliegende kraaien vinden immers altijd wat. Niet zelden claimen Haagse journalisten later op grond van hun gepuzzel dat de Troonrede en de Miljoenennota ‘geen nieuws’ bevat. Ondanks alle lekkages is er bijna 30 jaar lang geen aanleiding de bestaande regeling aan te passen. Dat wordt anders met de digitalisering, waarvan na de millenniumwisseling de impact snel groter wordt. Nieuwe media hebben lak aan de belangen van de schrijvende pers bij een Prinsjesdag-bijlage. Dat wordt allereerst duidelijk als in 2002 een internet-surfer in Australië erin slaagt toegang te verkrijgen tot de ANP-servers, waar – onder embargo – vanaf vrijdagavond verschillende berichten klaar staan over de Miljoenennota en tal van onderdelen van de Rijksbegroting. In brede kring wordt dan de vraag opgeroepen of hiermee in feite het embargo niet is opgeheven. Voorlichters van de RVD en van Financiën leggen uit dat het embargo volgens de afspraken van 1974 ook blijft gelden als het ergens door iemand is doorbroken. De grootste moeite hebben ze met een redactiechef van The Financial Times, die niets begrijpt van een embargoregeling, En die er ook geen weet van heeft dat zijn Nederlandse correspondent, namens hem, voor handhaving van het embargo heeft getekend, ook in een geval als deze. De discussie die vervolgens opgang komt, maakt duidelijk dat het draagvlak ervan bij de journalistiek afneemt. NRC-columnist Joep Bik is één van de weinigen die de bestaande spelregels verdedigt. Hij heeft niets op met de veranderende wind die in de journalistiek opsteekt. De in de discussie gemaakte tegenstelling tussen ‘vrije onafhankelijke nieuwsgaring’ en ‘dociele volgzaamheid’ noemt hij gechargeerd en vals. “Wat is op Prinsjesdag belangrijker, een, uit de embargostukken samengesteld, samenhangend overzicht van de
22
regeringsplannen waarover het parlement moet oordelen, of de eigen nieuwsgaring, waarmee trotse kranten of andere media maar een (klein) deel van die plannen aan de weet zijn gekomen.” En tegen Jan Blokker, die zich op het standpunt stelt dat je het niet op een akkoordje moet gooien met Balkenende, ‘die dien je te vuur en te zwaard te bestrijden’, brengt hij in: “Als je Balkenende wilt bestrijden, als journalist, én te vuur en te zwaard, dan is er toch weinig tegen om, zeg op Prinsjesdag, zo samenhangend en precies mogelijk te melden wat hij van plan zegt te zijn." Tevens waarschuwt hij ervoor dat de regeling wel eens helemaal kan verdwijnen en dat er helemaal geen embargoregeling meer komt. De stukken kunnen dan pas worden bekeken nadat ze aan de Tweede Kamer zijn gepresenteerd. “Dan moeten de media maar zien wat zij daar in een paar uur tijd van weten te maken. Journalistiek gezien zou zoiets de media het verwijt besparen dat zij embargonieuws een paar dagen achter de kiezen houden. Maar zou zoiets uit een oogpunt vaan informatie een verbetering betekenen?” xxi Bik is een roepende in de woestijn. Zijn eigen hoofdredacteur, Folkert Jensma, gaat voorop in de sloop van de regeling. De triomfantelijke presentatie in 2004 van Frits Wester van de Miljoenennota in RTL Nieuws, een dag nadat de ‘Raad van State-versie’ aan de fractieleiders ter hand is gesteld, is het definitieve signaal dat de regeling niet langer te handhaven is. In eerste aanleg wekt het de woede van in het vak vergrijsde Haagse collega’s van de schrijvende pers. Net als Bik een jaar eerder zien zij terecht het einde naderen van een situatie waar zij jarenlang garen bij hebben gesponnen. NRC-hoofdredacteur Folkert Jensma is er klaar mee. Hij kondigt aan niet langer te willen tekenen voor embargo en daarmee ook de stukken niet te zullen afhalen. Met enig bravoure zegt hij dat zijn lezers daarvan niet de dupe zullen worden. Waarmee hij zijn eigen Haagse redactie met het probleem opzadelt deze claim waar te maken. Dat lukt met behulp van de GPD-redactie die in hetzelfde kantoorpand aan de Hofweg is gehuisvest en wel over de embargostukken beschikt.xxii Binnen de kring van RVD, Voorlichtingsraad en Financiën wordt de embargokwestie herhaaldelijk geëvalueerd. Onderkend wordt dat het embargo niet te handhaven valt. De overheersende opvatting is een regeling te treffen die de Tweede Kamer zelf ook hanteert als ze een belangrijk rapport – zoals de bevindingen van een Parlementaire Enquêtecommissie – publiek maakt. Media kunnen de stukken ’s ochtends vroeg afhalen en krijgen daarop rond het
23
middaguur een toelichting in een persconferentie. Tot die tijd is er een embargo. Minister Zalm daarentegen heeft een voorkeur voor een strikte toepassing van de Grondwet, die slechts spreekt van een aanbieding van de Rijksbegroting op Prinsjesdag aan de Tweede Kamer. Niks onder embargoverstrekking, niet aan de media, niet aan de Tweede Kamer. De VoRa raadt het kabinet steeds kort na Prinsjesdag aan zo snel mogelijk met het Presidium van de Tweede Kamer in overleg te treden over de embargoregeling voor het komend jaar. Maar de bespreking van het onderwerp wordt in de onderlinge contacten altijd uitgesteld tot mei, soms zelfs na Verantwoordingsdag, de Derde woensdag in mei, kort voor het Kamerreces. Het resultaat is dat er vanaf 2005 ieder jaar een ander regime geldt. En dat de verstrekking van de stukken – ook voor de besprekingen in het Kabinet - steeds beter wordt beveiligd. Hoe goed de beveiliging ook is, de lekkages laten zich er niet doorstoppen, waardoor de discussie niet verstomd. Het is opvallend dat in deze discussie de Tweede Kamer zich het stevigst roert. Voor de media lijkt de regeling definitief over zijn houdbaarheidsdatum heen. De Tweede Kamer ziet echter haar belang van Algemene Beschouwingen direct na Prinsjesdag, die in feite een spin-off is van de voor media bedoelde embargoregeling, bedreigd. Zozeer hecht ze eraan dat ze geen concessies wil doen. Het kabinet zoekt daarom ieder jaar naar een nieuwe benadering, die de Kamer zoveel mogelijk tegemoet komt, maar die wel Financiën en de SDU iedere keer voor een nieuwe uitdaging plaatst. Als in 2009 het Tweede Kamerlid Paul Tang (PvdA) moet toegeven dat hij één van de begrotingstukken aan RTL Nieuws heeft gegeven, heeft het kabinet er genoeg van en besluit de embargo-regeling op te heffen.xxiii De Tweede Kamer krijgt in het rapport Publiek Geheim van de commissie-De Wijkerslooth, die door haar is ingesteld naar aanleiding van de affaire-Tang, enkele opties voorgelegd. Sommige ervan zijn ontleend aan een rondgang langs de departementen van omringende landen. Daar is de commissie gebleken dat er nergens zo’n lang embargo bestaat als hier. De Kamer eist echter handhaving van de aloude regeling. De regering besluit daarop haar eigen opvatting te volgen. De stukken worden pas beschikbaar gesteld na de officiële presentatie, waarop de Kamer in 2013 besluit de Algemene Beschouwingen een week op te schorten. Het argument is nog steeds dat de Kamer enige tijd nodig heeft om
24
zich op het debat voor te bereiden. Het komt enigszins ironisch over als de fractieleiders later een uitnodiging van de NOS aanvaarden om ’s avonds op Prinsjesdag met elkaar in debat te gaan. De vonken spatten er als in een verkiezingsdebat vanaf. Niemand lijkt gehinderd door de geringe tijd voor kennisneming van de stukken.xxiv De persconferentie van de minister-president De ontwikkeling van de communicatie van bewindslieden, van politici, met de samenleving heeft sinds de felle debatten ten tijde van de eerste naoorlogse kabinetten niet stilgestaan. De aanleiding daarvoor is gelegen in de ontwikkeling van radio en televisie. In de jaren zestig worden bewindslieden regelmatig uitgenodigd voor microfoon en camera uitleg te geven van hun beleid. Ook kondigen ze buiten het parlement om nieuw beleid aan voordat de Tweede Kamer is geïnformeerd. Zo zet minister-president Piet de Jong11 een nieuwe trend door na afloop van de ministerraad beschikbaar te zijn voor de media om te vertellen welke besluiten er zijn genomen. Twintig jaar eerder heeft premier Wim Schermerhorn zijn praatjes Vanaf de brug moeten staken. De Jong: “We werken hard voor het Nederlandse volk. Als we dan een beslissing nemen, dan moest men dat ook weten. Sommige dingen kon je nog niet meedelen. Dan moest het nog naar de koningin of naar instanties. Er waren ook zaken die wel naar buiten konden en toch niet werden bekendgemaakt. Toen heb ik tegen Van der Wiel gezegd: Kun je niet iets met de journalisten organiseren na afloop van de ministerraad”. xxv Gijs van der Wiel gaat voorzichtig bij de Tweede Kamer en bij de VoRa-collega’s de temperatuur opnemen. Enthousiasme neemt hij niet waar. Kamervoorzitter Anne Vondeling is ronduit tegen, omdat de pers dan eerder geïnformeerd zou worden dan de Kamer. De perschefs van de departementen vrezen dat de minister-president dan de ministers gaat overvleugelen en goede sier gaat maken met hun beleid. De Jong en Van der Wiel zetten ondanks deze weerstand door. De weerstand van de Kamer wordt ontmanteld door de perscommuniqués die bij de persconferentie worden uitgereikt, kort ervoor bij de Kamer te bezorgen. Daarmee wordt de fictie van het eerste informatierecht in stand gehouden. De departementale perschefs krijgen een broodjeslunch op donderdagmiddag, waar de agenda van de ministerraad wordt doorgenomen en 11
Piet de Jong (KVP) is minister-president van 1967-1971.
25
zij zelf elkaar informeren over de communiqués die zullen worden uitgebracht. Op 16 januari 1970 kan dan eindelijk de eerste persconferentie van de ministerpresident plaatsvinden. Daaraan is sindsdien geen einde gekomen. xxvi Een paar aspecten vallen in deze ontwikkeling op. De vernieuwing komt niet bij de voorlichters vandaan. Het is de minister-president die voorop gaat, daarbij geassisteerd door zijn hoofddirecteur RVD. Tweede Kamer en perschefs benadrukken in het bijzonder hun eigen belang. Het is alleen de ministerpresident die het recht van burgers om te worden geïnformeerd over wat de regering doet, benadrukt. Maar hoe ingrijpend de verandering in de context van de jaren zestig / zeventig moet worden beschouwd, aan de hoofdregel dat de samenleving via de vrije media wordt geïnformeerd is nog steeds geen concessie gedaan. Het politieke interview Een van de duidelijkste ‘confrontaties’ van politiek en overheid enerzijds en de media anderzijds is het interview. Buitenstaanders hebben vaak het gevoel van twee handen op één buik, maar binnenskamers klagen journalisten over dwingende afspraken, die een goed interview in de weg staan en voorlichters over het niet nakomen van die afspraken of het in de mond leggen van uitspraken die niet zijn gedaan. Een enkele keer slaat het ongenoegen naar buiten. Frénk van der Linden is één van de meest prominente klagers over de politici en hun adviseurs die niet ingaan op zijn uitnodiging voor een interview.xxvii In een vraaggesprek met website De Nieuwe Reporter in augustus 2007 schetst hij een emancipatie van de geïnterviewde in twee stappen. Van der Linden: “Toen ik mijn eerste interview met een premier, Dries van Agt12, maakte, zat ik nog alleen met hem in het Catshuis. Niet alleen met de benen op tafel maar ook met een fles witte wijn. Geen voorlichter te bekennen, geen strenge regie, geen eis dat we maar een uur konden praten. We begonnen gewoon te bekvechten en keken waar het schip strandde. Ik heb de tekst met hem zelf aan de telefoon afgehandeld. Dat was de beginsituatie. Medio jaren tachtig ontstaan dan de mediatrainingen, komen de voorlichters in het spel, soms zelfs meerdere bij één interview, een van het ministerie, een van de partij, een mental coach…
Dries van Agt, minister van Justitie in de kabinetten-Biesheuvel (1971-1973) en –Den Uyl (1973-1977). Minister-president in het CDA-VVD-kabinet van 1977-1981 en het CDAPvdA-kabinet van 1981-1983) 12
26
Dan gaan er ook grenzen gesteld worden aan de lengte. Onderdeel van die professionalisering is ook dat Balkenende wel naar RTL Boulevard gaat maar ondanks expliciete beloften geen interview aan Nieuwe Revu of andere doorvragende media afstaat. Zijn voorlichter/spindoctor Jack de Vries zei tegen me: “Inderdaad, jullie blad heeft een grote jonge doelgroep, en inderdaad, dat interview is jullie beloofd, maar Frénk, hij gaat het niet doen, het is namelijk niet in zijn belang.” Het verheerlijken van het verleden is een vast onderdeel van de klaagzangen, net als het uitvergroten van begrenzingen die er nu aan een gedachtewisseling met een politicus worden aangelegd. Misschien moet er ook over de eigen rol worden nagedacht. In mei/juni 1999 organiseert de Parlementaire Pers Vereniging (PPV) een discussiebijeenkomst over het politieke interview. Sjuul Paradijs van de parlementaire redactie van De Telegraaf doet zijn beklag over de handelwijze van overheidsvoorlichters. Zijn ervaringen worden door veel van zijn collega’s gedeeld. Na de discussie kijkt PPV-voorzitter Lidy Nicolasen de Frits van der Poelzaal in Nieuwspoort rond. Hoe nu verder? Blijft het bij stoom afblazen of proberen we tot verbetering te komen? Enkele overheidsvoorlichters zijn bereid aan een werkgroep deel te nemen. Naast Sjuul biedt ook Michiel Zonneveld, redacteur van Vrij Nederland zich aan. De commissie-Paradijs is geboren.xxviii De commissie stelt snel vast dat het serieus nemen van het publiek, van de burgers, voor zowel de journalistiek als de politici het uitgangspunt moet zijn. De doorsnee burgers hebben meer belangstelling voor de politiek dan gemiddeld wordt aangenomen. Zij willen op de hoogte blijven van wat er in Den Haag gebeurt. De politiek behoort zich verplicht te voelen zich te verantwoorden, de journalistiek is beroepshalve verplicht daarover te informeren. Een ontspannen verhouding zou daarom in de rede liggen. “Want die kan leiden tot sprankelende vraaggesprekken, waardoor de burger meer inzicht krijgt in opvattingen en beweegredenen van de betrokken politicus. En kan tevens ook de journalist de bevrediging schenken dat de voorbereidingen en de in het gesprek aan de dag gelegde creativiteit ergens toe hebben gediend.” De werkelijkheid is rondom de millenniumwende anders, waarbij het politieke interview, zo meent de commissie, het slachtoffer is geworden. In plaats van een open gedachtewisseling is er ‘plichtmatigheid’ en ‘damage control’. De snelle doorstroming in Den Haag van journalisten, voorlichters en politici heeft het er niet beter opgemaakt. Ongeschreven omgangsregels komen daardoor nauwelijks
27
meer tot wasdom. Hoofdredacteuren treffen ze bij hun aantreden niet meer ‘onder het bureau’ aan. En zo is zelfs een ontwikkeling gegroeid waarbij Tweede Kamerleden zich door een fractievoorlichter laten begeleiden. De commissie valt niet in de valkuil om regels op te stellen. Uitgangspunt is dat het vraaggesprek een open gedachtewisseling is van twee gelijkwaardige partijen, waarop beiden zich in beginsel in gelijke mate op hebben kunnen voorbereiden. Draaiende camera’s open microfoons, overvaltechnieken zijn daarmee niet in overeenstemming. De journalistiek verdiept zich van te voren in de onderwerpen die hij aan de orde wil stellen. En geeft de te interviewen politicus de kans zich daarop tijdig in te stellen. Het gaat niet om gedetailleerde vragen, de hoofdlijnen moeten de politicus voldoende houvast bieden voor zijn voorbereiding, waarbij hij zich kan laten ondersteunen door zijn (voorlichtings)medewerkers. Het is vreemd dat er vanuit de journalistiek zo vaak tegen de ondersteuning van bewindslieden door voorlichters wordt geschopt. Sinds de tijd dat Frénk van der Linden minister-president Van Agt heeft geïnterviewd is er veel veranderd. Niet alleen aan de kant van de overheid. Er zijn meer journalisten die over een veel bredere range aan onderwerpen politici aan de tand willen voelen, dan in de jaren zeventig en tachtig. Men mag veel van politici verwachten, maar af en toe moeten ze even op adem kunnen komen en een blik kunnen slaan op door medewerkers aangereikte aantekeningen over de gespreksondewerpen. Wie het format van tal van politieke mediaprogramma’s bekijkt, ziet dat er niet zelden buiten het specialisme van de politicus om onderwerpen aan de orde komen. “In de krant van vandaag…”, “in uw partij speelt…” zijn vaak aanloopjes naar een vraag die over willekeurig welk actueel onderwerp kan gaan. De voorbereiding moet erop zijn gericht niet in mogelijke valkuilen terecht te komen. In het maken van voorbereidende afspraken ziet de commissie-Paradijs iets anders dan onderhandelen. Het gesprek vindt plaats of niet. En als het plaatsvindt dan wordt het ook binnen afzienbare tijd gepubliceerd, het liefst op een van te voren aangegeven datum. Die kennis werkt immers ook door in de voorbereiding van de politicus. De voorlichter is bij het gesprek aanwezig. Als het namelijk zo spraakmakend wordt als journalist en politicus hopen, dan zal er namelijk enige nazorg nodig zijn. Andere journalisten willen dan weten of de
28
uitspraken ook echt zijn gedaan en hoe ze moeten worden geïnterpreteerd in het licht van verschillende actuele kwesties. Veel ergernis wordt veroorzaakt door het autoriseren. Daar maakt de commissieParadijs een resoluut einde aan. En interview is noch een juridisch proces verbaal noch een ‘oral history protocol’. De geïnterviewde en de interviewer moeten zich daarvan bewust zijn. Wat minder Pavlov, wat minder voorspelbare hijgerigheid en het politieke interview kan weer iets van zijn oorspronkelijke sprankeling terugwinnen, beveelt: ‘Paradijs’ aan. In de kring van de VoRa worden de aanbevelingen met enige scepsis bekeken. Maar de houding van minister-president Kok en minister van Financiën Zalm geven de doorslag. Kok laat weten dat hij akkoord is met het ‘niet-autoriseren’ maar wil wel inzage in de ankeiler of het nieuwsitem van het interview op de voorpagina. Want daarmee zou de toon kunnen worden gezet, die niet geheel de strekking van het vraaggesprek hoeft te dekken. Minister Zalm meent al zo te werken. De praktijk volgt maar traag. Kees Tamboer van Het Parool dringt op autorisatie aan om onjuistheden en misverstanden uit te sluiten. Een merkwaardige discussie doet zich voor met VN-journalist Max van Weezel. In een gesprek met Zalm is de naam ‘Andriessen’ gevallen. Bedoeld is oud-minister Koos Andriessen van Economische Zaken. Van Weezel maakt ervan ‘Frans Andriessen’, de oud-minister van Financiën en oud-Eurocommissaris. “Joh, het is jouw verhaal”, krijgt hij te horen, “maar als we door jouw collega’s voor nadere toelichting worden benaderd, dan zullen we zeggen dat je het hier verkeerd hebt.” Vele journalisten zijn nadien blijven klagen over de correcties die ze gedwongen in hun interviews moeten aanbrengen. Nooit wordt daarbij een beroep gedaan op de commissie. Datzelfde geldt binnen de kring van overheidsvoorlichters. Er doen zich verschillende politieke incidenten voor, waaraan een interview ten grondslag heeft gelegen. De autorisatie van de tekst vooraf heeft dat niet kunnen voorkomen. Zo voelt Annette Nijs, staatssecretaris op OCW zich gedwongen op 9 juni 2004 af te treden, een dag na een spoeddebat in de Tweede Kamer over een interview met het weekblad Nieuwe Revu. Daarin uit ze aarzelingen over het vertrouwen dat OCW-minister Maria van der Hoeven in haar heeft en over de ruimte die ze krijgt om eigen beleid te voeren. Van Van der Hoeven hoeft ze niet
29
weg, maar Zalm, dan leider van het VVD-smaldeel in kabinet-Balkenende II, begeleidt haar naar de uitgang. Een ander spraakmakend interview heeft Vrij Nederland (VN) met Defensieminister Eimert van Middelkoop. VN heeft hem enkele maanden gevolgd en daarin onder meer opgetekend dat hij blij was nooit in dienst te zijn geweest. Van 1973 tot 1978 heeft hij uitstel van dienstplicht gekregen omdat hij als fractie-assistent van het Gereformeerd Politiek Verbond (GPV) 'persoonlijke onmisbaar' zou zijn. Tijdens al die gesprekken zegt hij daarover: 'Tijdens die twee dagen militaire keuring voelde ik: dit is helemaal niets voor mij. Hier ga ik doodongelukkig van worden.'xxix Dat is natuurlijk geen gelukkige openingszin voor een minister van Defensie. Het rumoer daarover heeft verder voor hem geen consequenties, al zal het zijn gezag bij de troepen te velde niet hebben vergroot. Autoriseren biedt dus geen garantie op het voorkomen van minder verstandige opmerkingen. De politicus hoort in het algemeen constant een professional te zijn, maar zeker in vraaggesprekken. Je beseft met wie je praat, je beseft wie er in het publiek zitten en je beseft welke verantwoordelijkheden aan je baan zijn verbonden. Dat is veel om rekening mee te houden, maar daar heb je dan ook je communicatieadviseurs voor om je daarin bij te staan. Wie niet bereikbaar is voor hun adviezen, moet aanvaarden dat er ongelukken van kunnen komen. Praatprogramma’s In oktober 2000 krijgt minister Zalm een uitnodiging van het tv-programma Barend & Van Dorp. Zij willen met hem praten over de overheidsfinanciën en de invoering van de euro. Aan tafel zitten de beide gastheren, sidekick Jan Mulder en verder een man die als eerste uit het Big Brother-programma is gevallen, de Belgische zanger Helmut Lotti, RTL-nieuwslezer Jeroen Latijnhouwers. Een vrolijk palet. Zalm kan zijn verhaal kwijt, maar is ook aanwezig als de andere items aan bod komen. Eén ervan is de aanstaande verloving van de kroonprins. “Mag vader Zorreguita op de bruiloft komen?” Familyman Zalm kan zich niet aan het gesprek onttrekken en zegt na veel aandringen: “Hij is een schurk maar hij mag wel naar de bruiloft van zijn dochter.”xxx Het wordt de kop van een nieuwsberichtje, dat direct na afloop van Barend & Van Dorp in het nieuws is terug horen. Direct gaat de telefoon van Zalms woordvoerder van dienst. RVD-hoofddirecteur Eef Brouwers aan de lijn. Hij wil weten wat er precies is gezegd, maar laat en
30
passant zijn ongenoegen blijken. “Ik vind dat bewindslieden niet aan dit soort programma’s zouden moeten deelnemen.” Wat later komt er een bericht dat CDA-kamerlid Hans Hillen, ooit directeur Voorlichting op Financiën, vragen gaat stellen aan de minister-president. “Heeft Zalm namens het kabinet gesproken?” Voor een relletje is Hillen nooit teruggedeinsd. Kok en Zalm weten de opwinding snel te bedwingen en daarna gaat de deur op slot. Kok wacht de resultaten van de inspanningen van oud-minister Max van der Stoel en hoogleraar LatijnAmerika studie Michiel Baud af; Zalm en de andere ministers wagen zich niet meer aan een uitspraak over Het Huwelijk. Deze ervaring heeft grote betekenis voor de voorlichters van Financiën als er uitnodigingen van praatprogramma’s voor de bewindslieden binnenkomen. Allereerst proberen zij vanaf dat moment in overleg met de bureauredactie het aantal deelnemers aan tafel te beperken. Met de bureauredacteuren van B&vD worden daarover uitvoerige discussies gevoerd. Bij herhaling wordt uitgelegd dat het voor een minister nogal wat vergt zich op het eigen verhaal te concentreren met al drie vaste gesprekspartners aan tafel, van wie Jan Mulder alle kanten op kan springen. Als er dan ook nog mensen aanschuiven uit het aanbod van onbekende nog maar kort stralende Bekende Nederlanders, dan is er maar weinig eer te behalen. Of je raakt de draad van je verhaal kwijt, of je zit er een beetje ongemakkelijk bij. Aan de stamtafel in het café ken je de meeste gasten en hun eigenaardigheden. In zo’n talkshow als Barend & Van Dorp, later Pauw & Witteman, is dat niet het geval. De doelstellingen zijn ook verschillend. De programmamakers willen een gevarieerde uitzending maken, dat ook nog eens de tongen losmaakt. Bert van der Veer, de regisseur van Barend & Van Dorp en later van Pauw & Witteman, heeft ooit iets van zijn gedachtegang onthuld: “Ik houd niet zo van die zwaarmoedigheid die het progressieve milieu aankleeft. Op de redactie van Pauw & Witteman kleur ik ook graag buiten de lijntjes. Als ik hoor dat we Pechtold hebben, stel ik er Wolter Kroes tegenover. Ja zeg, mag het af en toe ook eens leuk èn onverwachts zijn?” xxxi Het is niet de taak van politici en overheidsfunctionarissen de hen toebedachte rol in een journalistiek format te vervullen. Als de wensen gelijk oplopen, is er niets op tegen. Maar het eigen verhaal moet voorop staan. Als dat in onvoldoende mate lukt, of als daaraan op voorhand moet worden getwijfeld – zoals bij Paul de Leeuw – dan kan je maar beter weg blijven.
31
‘Medialogica’ en ‘mediacratie’ betekenen niet dat politici en overheidsfunctionarissen zich moeten voegen naar het format van het programma, waarvoor ze zijn uitgenodigd. Voor hen is essentieel dat ze kwijt kunnen wat ze kwijt willen, dat ze het aanzien dat ze graag bij burgers willen vestigen, op zijn minst kunnen bevestigen. Dat is op zich weer niet de taak van de media, maar in heel veel gevallen kunnen de ambities moeiteloos samen gaan. Voor de politicus geldt in ieder geval dat ze hun eigen plan kunnen trekken, dat niet teveel omstanders hen van goed bedoelde adviezen en opdrachten voorzien. Anders wordt het een rommeltje. Voor besturende politici is er altijd het risico dat ze geplaatst worden tussen het belang van hun functie en het belang van hun politieke partij. In 2004, Zalm is inmiddels terug op het ministerie van Financiën in het tweede kabinet-Balkenende, komt er voor hem een uitnodiging van het dan nieuwe NOSprogramma Den Haag Vandaag / NOVA Politiek. Het lijkt de redactie wel spannend Zalm in debat te laten gaan met Aart-Jan de Geus, de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. No way, is het antwoord. Bewindslieden uit één kabinet gaan niet op de buis met elkaar in debat. Hun gesprekken vinden plaats in de beslotenheid van de Trêveszaal. Zoals discussies met Kamerleden ook niet plaatsvinden buiten de Tweede Kamer. Er wordt door de redactie aangedrongen, de SZW-collega’s proberen ons te vermurwen. Financiën houdt de poot stijf. Zalm komt alleen of hij komt niet. De uitkomst is dat De Geus wordt afgezegd en Zalm inderdaad het rijk alleen heeft. Een week later mag CDAminister De Geus in debat met CDA-minister Agnes van Ardenne van Ontwikkelingssamenwerking. Van Ardenne bewijst ten overvloede waarom ministers niet op tv met elkaar in debat moeten gaan. Als het gesprek komt op de trage besluitvorming over de wijzigingen op de Wet op de Ondernemingsraden, zegt ze: “Dat het kabinet er op dit punt nog niet uit is komt omdat er in de ministerraad soms heel lang over weinig gesproken wordt. Vooral De Geus blinkt daarin uit.” xxxii Zalm laat de schermutselingen met vertegenwoordigers van de media graag aan zijn voorlichters over. Hij neemt er kennis van en reageert meestal instemmend op het advies dat hij van ze krijgt. Zijn opvolger Wouter Bos zit in dit opzicht wat anders in elkaar. Hij gaat een debat met bijvoorbeeld Kamerleden niet uit de weg. “Aan de vooravond van de gemeenteraadsverkiezingen van 2010”, schrijft Peter Kee in Het briefje van Bleker, “waren we (Pauw & Witteman, spr) uit op
32
enkele debatten van de landelijke kopstukken. Kabinetsleden debatteerden niet met elkaar, maar een confrontatie met de oppositie behoorde wel tot de mogelijkheden. Bos bleek dolgraag in debat te willen met Alexander Pechtold, wiens groeiende aanhang deels uit de PvdA afkomstig was, In de Kamer kreeg Bos nooit de kans met hem te debatteren, dus moest het maar op tv gebeuren. Pechtold nam deze uitdaging met beide handen aan. Het leidde tot een uitzending met grote politieke consequenties, al had dat meer met de actualiteit te maken dan met de botsing van beide partijleiders.”xxxiii In Het briefje van Bleker memoreert Peter Kee ook de uitzending waarin Bos bij Pauw & Witteman de vloer helemaal voor zichzelf krijgt. Kee geeft daarin aan dat het initiatief daarvoor is uitgegaan van de redactie.xxxiv Bij Financiën herinneren ze het zich anders. Het is niet de enige vergissing van Kee. Volgens Kee is de betreffende uitzending in oktober 2007. Het is echter 14 oktober 2008, midden in de herfstvakantie. Bos heeft in de Tweede Kamer een debat gevoerd over het besluit van het kabinet om Fortis en ABN/Amro over te nemen. Na afloop wordt de woordvoerder van dienst onderweg naar huis door Kee gebeld. Wil Bos in Pauw & Witteman verschijnen? Het antwoord is dat de uitnodiging aan hem zal worden voorgelegd, maar dat de minister alleen komt als hij helemaal alleen aan tafel zit. Kee sputtert tegen. Dat is niet het format van het programma. Het is kiezen of kabelen, krijgt hij als antwoord. Hem wordt verteld van een uitzending van Buitenhof, waarin Gerrit Zalm helemaal alleen met Paul Witteman aan tafel heeft gezeten. “Herinner Paul daar maar aan”, wordt Kee geadviseerd. “Hij was daar destijds heel tevreden mee, hoewel dat ook daar niet in de formule paste.” De uitzending wordt een groot succes, Jeroen Pauw, Paul Witteman en Wouter Bos zijn alle drie tevreden. Ook jaren later kunnen mensen zich de uitzending nog herinneren.xxxv Het wekelijks gesprek met de minister van Financiën Als journalisten en voorlichters elkaar met respect bejegenen kunnen er waardevolle samenwerkingsverbanden ontstaan. Een bijzondere is het wekelijkse gesprek met de minister van Financiën bij RTL Z. In 2001 wordt Dick van der Peijl eindredacteur van het programma. In 2005 benaderen ze Financiën met het voorstel Gerrit Zalm elke week in de gelegenheid te stellen zijn licht te laten schijnen over de economie. De Financiën-voorlichters aarzelen en adviseren uiteindelijk de minister het niet te doen. Van der Peijl is teleurgesteld. Als
33
‘troostprijs’ wordt een eenmalig groot interview afgesproken. Een jaar of drie later, Wouter Bos is dan minister, wordt RTL Z door de Financiën-voorlichters benaderd met de vraag of ‘het aanbod nog steeds staat’. Als het antwoord positief is, wordt het aan Bos voorgelegd. Hij heeft er geen bezwaar tegen. Bij de RTL-redactie werken inmiddels twee oud-collega’s van Financiën. Pieter Klein, de voorganger, is adjunct-hoofdredacteur en Kees Berghuis, de oud-politiek assistent van Gerrit Zalm, hoofd van de Haagse redactie. In het overleg dat een eindje van Nieuwspoort en Plein wordt gevoerd, schuift ook Frits Wester aan. Uitgelegd wordt dat de kans groot dat de minister een uitnodiging voor een wekelijks gesprek wel bereid is te aanvaarden. Het moet dan wel gaan over zaken die in de portefeuille van de minister van Financiën zitten. Het mag geen concurrent worden van het wekelijks interview met de minister-president, geen gesprek waarin de minister van Financiën gevraagd wordt te reageren op de algemene politieke situatie, of op uitspraken van andere bewindslieden. Ter versterking van die gedachte zou de staatssecretaris, dan Jan Kees de Jager, de minister bij diens afwezigheid moeten vervangen. Wester sputtert nog even tegen. “Je kan toch niet aan de actualiteit voorbij gaan?” Maar Financiën gaat daar niet in mee. Het gesprek leidt tot een schriftelijke uitnodiging aan Bos, die met een positief advies aan hem wordt voorgelegd. De minister aarzelt enkele weken, zo lang zelfs ze zich bij RTL gaan afvragen of ‘deze vogel ooit gaat vliegen’. Maar in het voorjaar van 2008 is het dan zover. Sindsdien is het een vast onderdeel van de programmering van RTL Z op dinsdagmiddag. Naar eigen media Rondom de eeuwwisseling, mede bevorderd door de ontwikkelingen in de media, groeit de gedachte dat de overheid zijn eigen media moet ontwikkelen. ‘Wallage’ neemt er in zijn rapport, dat in 2001 verschijnt, een lange aanloop voor. Op tal van plaatsen wordt in het rapport de betekenis van vrije, onafhankelijke media, benadrukt. De grote aanwezigheid van prominente (ex-)vertegenwoordigers van de pers in de commissie-Wallage is hieraan ongetwijfeld debet.xxxvi Maar uiteindelijk wordt er toch een draai gemaakt. “Zeer veel van de berichtgeving bereikt de burger via de onafhankelijke media. De invloed die de onafhankelijke media hebben op de oordeelsvorming van de burger, mag niet onderschat worden. Des te belangrijker is dat de burger er op kan vertrouwen dat de berichtgeving die hem via de media bereikt, correct is. In een situatie van
34
verscherpte concurrentie kan de juistheid van de berichtgeving onder druk komen te staan.”13xxxvii De commissie wijst op de terughoudendheid die in de overheidsvoorlichting wordt betracht. Maar zonder aan de betekenis van parlementaire goedkeuring iets af te willen doen, onderkent zij dat de samenspraak van de politiek met de samenleving inmiddels meerdere dimensies kent. “Dankzij het hoge tempo en de intensiteit van de nieuwsvoorziening start het maatschappelijk debat over een beleidsvoornemen meteen, nadat publicatie van dat voornemen heeft plaatsgevonden. Er is geen sprake van dat bijvoorbeeld pressiegroepen met hun inbreng zouden wachten tot het afrondende debat in het parlement heeft plaatsgevonden. Integendeel: veel pogingen de publieke opinie te beïnvloeden worden ingegeven door de wens het parlement corrigerend te zien optreden ten opzichte van het voornemen van de regering.”xxxviii Bewindslieden moeten in de gelegenheid zijn daar hun opvattingen tegenover te stellen. Uiteraard kunnen zij dat doen op uitnodiging van de media zelf en kunnen zij in spreekbeurten ook reageren op de inzichten van de andere partijen in het maatschappelijk debat. Maar dat biedt niet altijd voldoende soelaas, zoals minister Tineke Netelenbos heeft ondervonden met het rekeningrijden (1999-2001). De ANWB en De Telegraaf zijn daar voluit los tegen gegaan. De andere media staan erbij en kijken ernaar. Zij zien zich niet geroepen de op zijn minst gekleurde voorstelling van zaken te corrigeren. ‘Wallage’ verwijst niet expliciet naar deze hetze die dan hoog oploopt. Maar hij klinkt wel door in het voorstel de Principia wat offensiever uit te leggen. “De burger heeft er naar het oordeel van de Commissie namelijk recht op zowel de inhoud van de voornemens als de motieven van de regering te kennen. Waar de burgers, via nieuwsvoorziening én betaalde informatie door de critici van het beleid ruimhartig van contra–informatie worden voorzien, is het niet meer dan redelijk dat ook de regering in dit stadium van de beleidsontwikkeling alle informatiekanalen kan gebruiken.”xxxix Het betoog eindigt met de aanbeveling dat Voorlichting over niet–aanvaard beleid mag, mits: Informatie feitelijk van aard en zakelijk van toon is; De overheid herkenbaar is als afzender; Inhoud van het beleid centraal staat, en niet de bestuurder; 13
Cursivering van de auteur
35
Er gecommuniceerd wordt in redelijke verhouding tot anderen (proportionaliteit) en Duidelijk wordt aangegeven in welke fase het beleid zich bevindt en hoe het verder gaat.xl
Niet veel later wordt deze aanbeveling in de ‘Principia’, de uitgangspunten van overheidscommunicatie, definitief verwerkt.14xli Eén van de vernieuwingen waar Wallage de aanzet toe geeft, is de ontwikkeling van een eigen ‘portal’ voor overheidscommunicatie. Binnen de VoRa wordt in die tijd al lange tijd gesproken over een website voor Postbus 51, naast de websites van de verschillende departementen. De werkgroep die zich daarmee bezig houdt, krijgt de opdracht ook uitwerking te geven aan de ‘portalsite’. Uitbouw van de Postbus 51-website is daarbij geen optie. Postbus 51 is opgericht vragen van burgers te beantwoorden over reeds aanvaard beleid, niet over beleid-inontwikkeling. Het is de bedoeling dat de voorgenomen portalsite dat wel gaat doen, als koepel van de departementale websites. Bij de nieuwe portal-site moet rekening gehouden worden met de reeds bestaande website, www.overheid.nl, die onder verantwoordelijkheid van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is opgezet. Ook deze site heeft het karakter van een portalsite. Hoofdmoot wordt gevormd door de Officiële Publicaties en Bekendmakingen en de Wettenbank. Daarnaast geeft de website toegang tot gemeentelijke regelgeving. Het karakter is heel anders dan wat de VoRa voor ogen staat. Zij is in zekere zin het formele zusje van de website van Postbus 51. Beide bieden informatie over aanvaard beleid. Maar de naam Overheid.nl staat de VoRa wel aan. Er wordt voorzichtig een poging gewaagd de naam over te nemen voor de door de VoRa te ontwikkelen portal. De reactie van BZK is fel. Hoe haalt de VoRa het in zijn hoofd? Samenwerking kan ook niet aan de orde zijn. De informatie van de gemeente Sneek is belangrijker dan ‘de leutermolen van de RVD’. Tegen deze vooringenomenheid kan de VoRa niet op. De koers wordt gewijzigd. De VoRa concentreert zich van dan af op de ontwikkeling van de website die uiteindelijk als www.regering.nl zal worden gelanceerd.
14
Zie daarvoor Hoofdstuk 3 – Het normenkader
36
Voorafgaand aan ‘Wallage’ heeft de VoRa al gepreludeerd op uitbreiding van de nieuwsvoorziening op internet. In een onderlinge discussie over de relatie met de parlementaire pers is één van de ‘voorlopige conclusies’ is dat er aanleiding is op het gebied van het persbeleid een nieuwe richting in te slaan. “Van belang is, dat rechtstreekse informatievoorziening aan het brede publiek, respectievelijk specifieke doelgroepen van het beleid verder wordt geïntensiveerd. Naast de inzet van de bestaande media wordt daarbij vooral gedacht aan uitbreiding van de voorlichting op internet.xlii Financiën is daar met de website over Belastingherziening 2001 al in voorgegaan. Gedurende de ontwikkeling van www.regering.nl worden er plotseling uit alle hoeken en gaten van de voorlichtingsdiscipline problemen opgeworpen. Daarin blijkt weinig van de eerdere overeenstemming over ‘uitbreiding van de voorlichting op internet, noch van de herbevestiging ervan in het actieplanWallage. Belangrijkste vraagstuk is de vraag waar de verantwoordelijkheid ligt voor de informatie over het voorgenomen beleid van een minister: de eigen directie Voorlichting of de RVD? Er worden daarbij stevige stellingen betrokken. Het zijn reflexen die doen denken aan de bezwaren van voorgangers decennia eerder, met betrekking tot de wekelijkse persconferentie van de ministerpresident. Ook nu dreigt het belang van de burgers het onderspit te delven tegen het zendende belang van ministers. De VoRa slaagt er uiteindelijk in de bezwaren te ondervangen door een ‘escalatie regeling’ op te stellen. Er komen op www.regering.nl alleen berichten die door het departement zijn aangeleverd en die - na de bewerking door de centrale redactie – nog ter definitieve goedkeuring worden voorgelegd. Bij een conflict over de laatste tekst overlegt de directeur Voorlichting van het betreffende departement met de Directeur-Generaal Rijksvoorlichtingsdienst. Daar kan iedereen zich in vinden. Er is nooit een beroep op deze regeling gedaan… De kous is daarmee echter nog niet af. Tegen de dag dat de website in de lucht gaat verschijnen er berichten in de krant, gebaseerd op anonieme mededelingen die aan directeuren Voorlichting worden toegeschreven, waarin de nieuwe website “Van der Wulps Pravda” wordt genoemd. Van der Wulp, enkele jaren later, daarop terugblikkend: “Die antigevoelens zijn weggegaan toen zichtbaar werd dat de site helemaal niet eng is, en wel degelijk iets toevoegt.”xliii
37
De website www.regering.nl is een portalsite. Het biedt algemene informatie van de regering en toegang tot de departementale sites voor de onderwerpen die op hun terrein liggen. Daarnaast blijft ook de website van Postbus 51 bestaan, waar burgers antwoord kunnen krijgen op hun vragen over het bestaande beleid. In 2010 worden al deze websites geïntegreerd in www.rijksoverheid.nl.xliv Daarmee heeft de rijksoverheid definitief een eigen kanaal naar burgers toe, dat haar decennialang niet is gegund. Niemand in de media die er stil bij staat dat hiermee een grens, die ooit zeer principieel is getrokken, wordt overschreden. Bloggende en twitterende politici Kennelijk ligt de ontwikkeling van een eigen kanaal op internet voor de overheid in de lijn der verwachtingen. Iedereen wordt in de eerste jaren van het millennium steeds actiever op internet en iedereen gaat er stilzwijgend vanuit dat de overheid in de ontwikkeling mee gaat. Het zal niet worden begrepen als de overheid in dit opzicht de handen worden gebonden. Politici gaan bloggen, gaan twitteren en niemand die er aanstoot aan neemt als het onderscheid tussen staand beleid of niet aanvaard beleid niet in acht wordt genomen. Of als er iets wordt gemeld dat ‘de postkamer van de Tweede Kamer’ nog niet heeft bereikt. De meeste bewindslieden blijven in het algemeen overigens zeer terughoudend. Zo ontwikkelt Gerrit Zalm zich na zijn terugkeer bij Financiën in 2003 tot een enthousiast blogger, een hobby die hij is begonnen in het jaar dat hij het VVDfractievoorzitterschap (23 mei 2002- 27 mei 2003) vervult. Vier soms vijf keer per week schrijft hij eigenhandig over het werk van de vorige dag, zonder echt inhoudelijk te worden. Hij krabbelt dat midden in de nacht in ballpoint op zijn bekende ‘roze flappen’15 die door een van de woordvoerders wordt uitgetikt en op de website wordt geplaatst. Het is voor zijn collega’s wel even wennen. Als hij schrijft ‘vandaag overleg gehad met de minister van SZW’, dan krijgen de voorlichters daar de vraag voorgelegd, waar dat dan over is gegaan en wat daarvan het resultaat is. Zo heeft transparantie ook een keerzijde, maar Zalm heeft zich hierdoor niet laten weerhouden.xlv
15
De ‘roze flappen’ van Gerrit Zalm zijn fameus in de communicatie tussen hem en zijn ambtenaren. Vaak gaat het om vragen die bij hem opkomen naar aanleiding van mediaberichten. Ze komen ’s ochtends ‘uit de tas’ en ’s avonds gaat het antwoord in notitie-vorm retour.
38
Marja Wagenaar heeft zich naar aanleiding van de website Belastingherziening 2001 afgevraagd of hiermee de oude – naoorlogse - afspraken niet zijn overtreden. Ze laat de zaak rusten als Roger van Boxtel, de minister van Bestuurlijke Vernieuwing in Paars II, de opmerking wegwuift. Bijna 10 jaar later volgt er nog een vergelijkbare oprisping naar aanleiding van de ontwikkeling van www.rijksoverheid.nl, de corporate website die in de plaats komt www.regering.nl en 16 departementale websites. NVJ-secretaris Thomas Brüning klaagt over de ontwikkeling van Rijksoverheids Video en Foto. Deze eenheid is opgericht om voor beeld te zorgen voor www.rijksoverheid.nl. De producties worden echter ook breder gebruikt, als videopersberichten. Menig website van (regionale) kranten plaatsen ze. Brüning heeft moeite met die producties en diskwalificeert ze als ‘eendimensionaal ophemelen van overheidsbeleid’. In een reactie van het projectteam die verantwoordelijk is voor de bouw van de nieuwe corporate website wordt gezegd dat hij tegen de verkeerde boom plast. “Wij proberen zelf goede producties te maken, zoals we al decennia persberichten proberen te maken. Soms glijden die één op één in een krant. Nu worden onze videoberichten op vele nieuwssites geplaatst. Het is aan de redactie daarin keuzes te maken. Het is een beetje potsierlijk de camjo’s van de rijksoverheid te verwijten dat ze zulk goed werk afleveren, dat onafhankelijke media daaraan niets kunnen toevoegen.” xlvi Brünings kritiek vindt geen navolging. En daarmee lijkt het verbod op rechtstreekse communicatie van de overheid met burgers over voorgenomen beleid definitief ten grave gedragen. De overheid is vanaf 2010 niet langer afhankelijk van de getrapte communicatie, die haar in 1946 is opgedrongen. Miscommunicatie De ontwikkeling van eigen media betekent niet dat de overheidscommunicatie aan hen exclusief is voorbehouden. De vrije media blijven hun rol vervullen. Daardoor blijft het ook van belang de verschuivingen in het medialandschap en in het kijk- en luistergedrag van burgers goed te volgen. Informatie van de overheid kan makkelijk langs de gewenste doelgroepen heen gaan. Enkele voorbeelden illustreren dat belang. Op 22 mei 2002 ‘s avonds heeft de VoRa een benen-op-tafel bijeenkomst over de verkiezingsuitslag. Het dan nog jonge bureau Motivaction geeft wat
39
achtergronden van de verkiezingsuitslag. Daarbij maakt het gebruik van acht ‘leefstijlgroepen’ waarin het de samenleving heeft verdeeld. Tot de kenmerken van een leefstijlgroep hoort de manier waarop ze zich laat informeren. Uit de analyses blijkt dat de vertegenwoordigers van de Paarse coalitiepartijen in het bijzonder met zich zelf hebben gecommuniceerd, met groepen in de samenleving waar ze zelf deel van uit maken. Hun communicatie loopt vaak via de Volkskrant, NRC/Handelsblad, Barend & Van Dorp. De boodschap komt daardoor vooral aan bij ‘kosmopolieten’, de ‘postmaterialisten’ en ‘opwaarts mobielen’. De verkiezingswinst van CDA en LPF komt voort uit het stemgedrag van de ‘traditionele’ en ‘moderne’ burgerij. Kenmerkend voor hen is dat ze informatie tot zich nemen via De Telegraaf, Hart van Nederland en de regionale media. Beide partijen hebben die media succesvol bediend. Een ander voorbeeld van langs elkaar heen communiceren is in 2001 al zichtbaar geworden bij de veiling van FM-frequenties. Enkele zenders die al een frequentie hebben, lopen daar tegen te hoop. Zij vrezen dat kapitaalkrachtige mediamagnaten hun frequentie zullen kapen. Binnen het kabinet gaan de staatssecretarissen Monique de Vries (VVD, V&W) en Rick van der Ploeg (PvdA, OCW) erover. De PvdA-Tweede Kamerfractie wil niet veilen. Via de ‘traditionele media’ wordt de samenleving af en toe geïnformeerd over de verschillen van inzicht. Ondertussen mobiliseren de diskjockeys Erik de Zwart (Radio 538) en Jeroen van Inkel (Sky Radio) hun luisteraars en roepen hen op Tweede Kamerleden te bombarderen met e-mails. ‘Stop Den Haag / Stop de veiling’ is het devies. Naar verloop van tijd kan Erik de Zwart, die uitgroeit tot het boegbeeld van de acties, succes claimen. "De politiek geeft gehoor aan de stem van de twaalf miljoen luisteraars, de protestactie van de afgelopen weken en de reacties van luisteraars op internet en rechtstreeks aan Kamerleden hebben voor een ommekeer gezorgd.” xlvii Waar het in dit verband omgaat, is dat de actievoerende diskjockeys zich via hun eigen kanalen tot hun luisteraars richten en de politici – bewindslieden en Kamerleden – via krant en journaal. Nu is een e-mail bombardement een onschuldig actiemiddel, maar het is beter als de politici de kans krijgen of zoeken zich rechtstreeks tot de actievoerders te richten. En niet alleen tot hun ouders. Een paar jaar later blijken bewindslieden en hun voorlichters nog niet te hebben geleerd van deze ervaring. Noch van de waarneming van Motivaction dat er vooral met zich zelf wordt gecommuniceerd. In 2007 verzet het Landelijk Aktie
40
Komitee Scholieren (LAKS) zich tegen de ‘1040-uren norm’ in het middelbaar onderwijs. Die norm leidt volgens het LAKS tot teveel nutteloze uren, ‘ophokuren’. Bij de mobilisatie van de scholieren benut LAKS alle moderne media, sms’jes, videoclips, social media. De minister van Onderwijs communiceert via radio, tv en Tweede Kamer. Die berichtgeving komt op zijn best bij de ouders van de actievoerende scholieren terecht. En of die nog wat over tienerkinderen hebben te vertellen laat zich raden. Het probleem is niet dat er verzet is tegen het beleid van de overheid, dat is van alle tijden en zal ook niet veranderen, maar de onhandigheid om met de actievoerders in gesprek te komen. De professionele overheidsvoorlichters moeten zich kunnen inleven in de leefstijlgroepen waartoe de actievoerders kunnen worden gerekend, zodat ze hun ‘opdrachtgevers’ de juiste kanalen kunnen adviseren, waarlangs ze hen rechtstreeks kunnen bereiken. Zappende en surfende burgers De leefstijlgroepen zijn qua samenstelling geen statisch geheel. Dat is onder meer zichtbaar in de plaatjes die Motivaction ervan schetst. Maar ook de kenmerken van de leefstijlgroepen zijn constant in verandering. Burgers zijn bijvoorbeeld binnen hun leefstijlgroep steeds minder trouw aan de media. Zij ‘surfen’ en ‘zappen’ dat het een aard heeft. Dat dwingt de overheidsvoorlichter de vinger wat dat betreft stevig aan de pols te houden, zodat daar op het gewenste moment op kan worden ingespeeld. Om nieuwe voorbeelden van miscommunicatie te voorkomen. De resultaten van de tweejaarlijkse tijdsbestedingsonderzoeken: ‘Alles over tijd’, die sinds 2006 worden gehouden, kunnen daarbij behulpzaam zijn.xlviii Uit die onderzoeken blijkt dat er net geen 7 uur (411 minuten) op een dag aan media wordt besteed. Ondanks alle veranderingen die zich in de andere vormen van tijdsbesteding voordoen is dit een vrij stabiel gegeven. Daarbinnen doen zich wel verschuivingen voor. Het aandeel televisie blijft weliswaar gelijk (150 minuten), maar het kijkgedrag niet. Het aandeel van internet (van 56 minuten in 2006 naar 104 in 2010) wordt groter ten koste van de kranten (32 minuten). Maar ook binnen het internetgedrag doen zich ingrijpende verschuivingen voor.xlix De Stichting Kijk Onderzoek (SKO) verstrekt jaarlijks gegevens over de invulling van die 2,5 uur die burgers gemiddeld per dag TV kijken. Die uren zijn verspreid
41
tussen 18 en 24 uur, waarbij tussen 21.30 en 22u de hoogste kijkdichtheid wordt bereikt. Uit de ontwikkelingen binnen het medialandschap kan worden vastgesteld dat de kranten het bijzonder moeilijk hebben. Hun marktaandeel loopt gestaag terug. Maar als daar verder op wordt ingezoomd is de ontwikkeling nog voor de kranten nog veel ernstiger. De gemiddelde leeftijd van de krantenlezers stijgt. En die behoren gemiddeld genomen ook nog tot een hogere welstandsklasse. Anders gezegd: jongeren lezen, net als mensen die gerekend worden tot de lagere welstandsklassen, steeds minder vaak een krant. De essentie van deze ontwikkelingen voor de professionele overheidsvoorlichters is, dat zij zich in hun beroepspraktijk niet moeten laten leiden door de kijk-, luister- en oplagecijfers van de verschillende media. Het moet hen gaan om de bereikcijfers: welke groepen worden door welk medium of welke rubriek aangesproken? De actuele gegevens worden binnen DPC bijgehouden met het oog op de plaatsing van de televisiespots. Hun relevantie voor de persvoorlichting is inmiddels minstens zo groot. Ze horen een vaste plek te hebben in de gereedschapskist voor de overheidsvoorlichter. Medialogica en mediacratie De maatschappelijke debatten over de media hebben begrippen voortgebracht als ‘medialogica’ en ‘mediacratie’. Binnen de opvatting van medialogica worden politici en media beschouwd in een ‘prisoner’s dilemma’ te verkeren. “Ze zijn niet in staat om zich aan het spel te onttrekken omdat alle anderen er toch aan deel nemen. Tegelijk beseft ieder voor zich wel degelijk de eigen boodschap daarmee soms geweld aan te doen.”l Dat houdt volgens de RMO in dat het nieuws steeds vaker wordt gebracht in vormen die hun betekenis niet zozeer ontlenen aan de inhoud van het nieuws, maar eerder aan de specifieke eigenschappen van het medium. De logica van het medium bepaalt in sterke mate de vorm van het publieke debat en beïnvloedt de wijze waarop dit wordt gevoerd. Mediacratie gaat nog een stapje verder. De dominantie van de media in de samenleving lijkt zo ver te gaan, dat zij de dienst lijken uit te maken. Het suggereert dat iedereen, dus ook de politici, zich daaraan moet onderwerpen.
42
Max van Weezel en Margalith Kleijwegt hebben met de titel van hun boek ‘Op tv of roemloos ten onder’ tot uitdrukking gebracht hoe medialogica en mediacratie worden ervaren.li Je kunt je er maar beter aan over geven, je kunt je maar beter voegen naar de wensen van de media, want je eraan onttrekken is geen optie. In hun boek praten ze met ‘hoofdrolspelers’ in de mediacratie, met tvpersoonlijkheden die een belangrijke rol spelen in de berichtgeving en de duiding van politieke ontwikkelingen. Ook komen de ervaringen van enkele ‘slachtoffers’ van de mediacratie aan het woord. Ze zijn veelvuldig op tv geweest, maar desondanks ten onder gegaan. Voor de overheidsvoorlichters bieden de woorden van oude rotten als Mies Bouwman, Koos Postema, Sonja Barend en Ton Planken (“Je moet je niet laten afzeiken door Jeroen Pauw”) een beter advies. Hun boodschap is dat ‘het aanzien van het ambt’ moet worden gerespecteerd. Het is het goed recht van media politieke berichtgeving ‘op te leuken’, maar dat betekent nog niet dat je je als politicus gedwongen moet voelen daaraan mee te doen. “De politiek moet de regie terugpakken”, voegen Kleijwegt en Van Weezel daar terecht aan toe. In zijn boek ‘De littekens van de dag’ biedt Hans Laroes, de oud-hoofdredacteur van het NOS Journaal, ook enig tegenwicht tegen de medialogische en mediacratische journalistiek. Hij bepleit ‘slow journalism’, waarmee hij bedoelt dat de journalistiek terug moet naar de basis. “In een tijd waarin we bedolven worden onder een grote hoeveelheid hooibergen vol informatie, waarin de speld van de werkelijkheid nauwelijks te vinden is, is er een grote behoefte aan de rol van de gids, die de journalist kan zijn. Vaststellen van wat klopt en niet klopt; validatie en verificatie. De journalistiek, zeker in Nederland, heeft hier veel te winnen.”lii In dezelfde gedachtegang hebben gekozen politici als spelbepalers van wat er in de samenleving hoort te gebeuren veel te winnen als ze af en toe ook het wapen van de spelvertraging inzetten. ‘Slow communication’ dus, zeker als de media op hol dreigen te slaan. Als je de bal hebt kan het verstandig zijn, zeker als de tegenpartij een constant hoog tempo aan de dag legt, de bal even rustig in het eigen team rond te spelen. Je komt zo even op adem, de medespelers krijgen de hun eigen posities weer in te nemen. De charme van het kluitjesvoetbal van enthousiaste pupillen is groot, maar voor gelouterde professionals geen voorbeeld dat navolging verdient. Van hen mag je een groot spelinzicht, van een goede balans in versnellen en vertragen, verwachten. De professionele
43
voorlichters in hun begeleidingsteam dienen hen bij de ontwikkeling daarvan behulpzaam te zijn. Professionalisering van de dienstverlening Op enig moment zijn de journalisten Frits Wester (RTL Nieuws) en Toof Brader (ANP) bij Financiën te gast in een wat breder werkoverleg van de directie Voorlichting. Hoofdonderwerp is de werkwijze van hun redacties en het beleid van hun organisaties met betrekking tot overheidsinformatie. Aan het eind wordt hen gevraagd: “Wat vinden jullie van ons?” “Jullie bellen terug”, zeggen zij beiden. Enigszins verbouwereerd steken de Financiën-voorlichters het compliment in de zak. Kennelijk is hun ervaring dat dit niet bij elke departement de praktijk is. ‘Terugbellen’ is één van de vanzelfsprekende aspecten die behoren tot het respect dat professionele voorlichters in hun dagelijkse contacten met journalisten aan de dag horen te leggen. Vanuit de overheidsvoorlichting heeft zich in die dagelijkse contacten een professionaliseringsslag voorgedaan. Daarbij is goed gebruik gemaakt van de instrumenten die door de digitalisering zijn aangereikt. Journalisten hoeven niet meer in weer en wind voor gesloten deuren te wachten op de laatste vorderingen van een overleg. Ze worden tijdig per sms en e-mail gewaarschuwd dat de ministerraad of willekeurig welk overleg op zijn eind loopt en dat de hal van Binnenhof 19 open is. Als bewindslieden dan langs ‘het rode koord’ naar buiten gaan, kunnen ze worden aangesproken. Je moet weten hoe het is geweest om deze ontwikkeling op waarde te kunnen schatten. En je moet de service kennen die het Witte Huis en het Pentagon media de hele dag door bieden, om te beseffen dat er nog wel wat ruimte voor verbetering is. Eigenlijk dienen er ook bij AZ en andere departementen ‘vaste persruimtes’ te zijn waar journalisten terecht kunnen in afwachting van het moment waarop ze hun vragen aan bewindslieden of voorlichtingsambtenaren kunnen stellen. Of zo’n verdere ontwikkeling zal worden gewaardeerd? Kort na de introductie van het rode koordje in de hal van Binnenhof 19 laat NRC’s Mark Kranenburg weten heimwee te hebben naar het wachten op de stoep van het ministerie… Een goed gesprek Media hebben dagelijks contact met voorlichters van de overheid. In het merendeel van de gevallen gaat het goed. De informatie wordt uitgewisseld, toegelicht en verwerkt. Meestal is er niets te merken van nerveuze bewindslieden
44
die hun voorlichters op de vingers kijken. Of van even nerveuze redactiechefs die graag een scoop of primeur willen hebben in hun krant of programma. Af en toe vliegt er iemand uit de bocht, wordt er niet tijdig teruggebeld, komt er een ergernis naar buiten die te lang lijkt te zijn opgekropt. Weinig om je druk over te maken. In elke sector van de samenleving doen zich frustrerende interacties voor. Maar tussen journalisten en voorlichters leiden de teleurstellende ervaringen niet zelden tot uitbarstingen, waarin vooral de voorlichters het moeten ontgelden. Zij zijn ‘ingehuurde leugenaars’ die er slechts op uit zijn journalisten op het verkeerde been te zetten. Een functionaris voor wie je geen respect hoeft te hebben. Met name de felheid waarmee de opvattingen worden geuit, wekt de indruk dat er van ernstige misstanden sprake is. Waar ‘Wallage’ het eindrapport de titel “In dienst van de democratie” heeft meegegeven, doet de toon van het debat er soms aan denken dat de overheidsvoorlichting in de ogen van de journalistiek eerder een bedreiging vormt voor de democratie. Enige nuchterheid kan geen kwaad. Professionele voorlichters handelen in het belang van hun ‘opdrachtgevers’. Hun hoofdopdracht is de ‘klanten’ – de samenleving – zo goed mogelijk te informeren over de inspanningen die de ‘opdrachtgever’ zich in hun belang getroost. De professionele voorlichters doen daarbij een beroep op verschillende soorten ‘samenwerkingspartners’. Daartoe rekenen zij ook de journalistiek. De vertegenwoordigers van de media zijn daarvoor in beginsel niet opgericht. Zij zien hun rol in de – democratische – samenleving eerder als ‘controleur van de macht’. Maar de ‘klanten’ zijn dezelfde burgers. Die willen weten wat hun overheid uit hun naam en in hun belang doet. Binnen de journalistiek vervullen journalisten de rol van ‘projectleider’. Ook zij omringen zich daarbij met ‘samenwerkingspartners’. Het is niet vreemd als zij professionele voorlichters in dat netwerk van ‘samenwerkingspartners’ toelaten. Het kan bijdragen aan het wederzijds respect, dat voor een optimaal resultaat noodzakelijk is. Door Peter Neijens16 is tweemaal onderzoek gedaan naar wat overheidsvoorlichters en journalisten vinden van bepaalde aspecten van de overheidsvoorlichting. Daaruit blijkt onder meer dat journalisten veel negatiever over voorlichters denken, dan voorlichters over journalisten. “De interactie 16
Peter Neijens is hoogleraar Media and Persuasion aan de Universiteit van Amsterdam
45
tussen overheidscommunicatoren en journalisten staat onder druk. Er gaapt een grote kloof tussen journalisten en voorlichters, waarbij vooral journalisten blijk geven van veel onvrede. Journalisten zijn het niet alleen oneens met het feit dat voorlichters naast informeren ook willen beïnvloeden, ze oordelen ook zeer negatief over de wijze waarop voorlichters hun taak uitvoeren en ze zijn ook nog eens erg ontevreden over hun relatie met voorlichters.” liii Hoe verbeter je nu de relatie tussen twee beroepsgroepen die dagelijks met elkaar in contact staan, die in belangrijke mate van elkaar afhankelijk zijn? Die voor elkaar een ‘samenwerkingspartner’ horen te zijn? De één beschikt over informatie die de ander graag wil hebben, de ander heeft de ruimte die informatie aan belanghebbenden door te geven. Het antwoord ligt besloten in het respect voor elkaars werk, functie en verantwoordelijkheden. Meer is niet nodig. Meer is zelfs niet gewenst. De voorlichter moet niet op de stoel van de journalist willen zitten, de journalist niet op die van de voorlichter. Maar zelfs als het respect er is kunnen ergernissen niet altijd worden voorkomen. Om die reden is door de commissie-Paradijs in de notitie over het politieke interview (2000) voorgesteld periodiek ‘een goed gesprek’ te organiseren. “Het loopt nu niet echt lekker”, zo wordt in die notitie vastgesteld. “Hoe breng je hier verandering in? Niet door juridische reglementen, zelfs niet door ongeschreven codes. Het onderhandelen alleen al daarover is onbegonnen werk. Alleen een goed gesprek in een ontspannen sfeer kan de bewolking boven de omgang tussen politiek en journalistiek doen opklaren. Een goed gesprek, waarin wederzijdse ergernissen op rustige wijze worden besproken. Waarin bereidheid wordt getoond naar elkaars argumenten te luisteren. Is één gesprek genoeg? Natuurlijk niet. Er is periodiek enige reflectie nodig op de onderlinge interactie.” liv Een serieuze reactie op het voorstel is er nooit gekomen. Rutger van Santen, vele jaren PPV-voorzitter, heeft het standpunt gehuldigd dat de PPV te divers van samenstelling is om een goed gesprekspartner voor de VoRa te kunnen zijn. De RVD heeft regelmatig contact met de top van de PPV en van de Vereniging Verslaggevers Koninklijk Huis, die in 2002 van de grond is gekomen. Het zijn ongetwijfeld nuttige gesprekken over aanstaande media-events. Het heeft in ieder geval het onregelmatig opstekende misbaar over ‘door de RVD opgelegde mediacodes’ niet kunnen voorkomen. Dat periodieke goede gesprek kan dus nog steeds een functie vervullen.
46
Nabeschouwing Anno 1995 zijn in de relatie tussen overheid en media de kenmerken die er direct na de Tweede Wereldoorlog in zijn aan gebracht nog volop aanwezig. Over voorgenomen beleid wordt niet rechtstreeks met de samenleving gecommuniceerd. De communicatie verloopt getrapt. Het zijn de dagbladen, dominant in het medialandschap van die tijd, die hun abonnees informeren over nieuwe voorstellen van de regering. De spelregels voor de media zijn beperkt. Zij betreffen het embargo dat vaak aan nieuwe regeringsstukken is verbonden. Uit respect voor het recht van de Tweede Kamer om als eerste te worden geïnformeerd, mag pas tot publicatie worden overgegaan als de documenten daar bij de postkamer zijn aangeleverd. Voor de Prinsjesdagstukken geldt een iets afwijkend regime. Er mag pas worden gepubliceerd als de Troonrede is uitgesproken en als de Rijksbegroting officieel aan de Kamer is aangeboden. De belangrijkste vernieuwing die zich in het samenspel met de media sinds de Tweede Wereldoorlog voordoet is de persconferentie van de minister-president. De eerste wordt in januari 1970 gehouden. Op de achtergrond hiervan speelt onder meer de ontwikkeling van televisie, die geleidelijk aan de hegemonie in het medialandschap naar zich toe trekt. De wekelijks stroom van perscommuniqués aan de Tweede Kamer en aan de pers, en de wekelijkse broodjeslunch van de departementale directeuren Voorlichting zijn spin-offs van de wekelijkse persconferenties. Net als die persconferenties blijken het blijvertjes in de praktijk van de overheidsvoorlichting. Vanaf 1995 stijgt het tempo van de veranderingen in de relatie van overheid en de media. Daar zijn verschillende oorzaken voor. Het medialandschap gaat ingrijpend op de schop. Burgers verdelen hun aandacht al zappend over het grotere aanbod van televisiezenders. Nieuwe media, internetwebsites, social media, trekken veel belangstelling, mede omdat computers en smartphones steeds gebruiksvriendelijker worden. In die ontwikkelingen zien de kranten hun oplages dalen. Ouderen blijven, jongeren blijven via tv en internet op de hoogte van de belangrijkste gebeurtenissen. In die cocktail van ontwikkelingen komen gedachten op als ‘medialogica’ en ‘mediacratie’. Waarmee het belang van media in de samenleving anno 2010 tot uitdrukking komt. Voor de professionele overheidsvoorlichters als ‘projectleider’ hebben deze ontwikkelingen grote invloed op zijn werk. De rol als intermediair tussen
47
‘opdrachtgevers’ en ‘klanten’ verandert niet. Ook de relatie met ‘samenwerkingspartners’ verandert niet fundamenteel. Zij blijven behulpzaam bij het overbrengen van de boodschap van de ‘opdrachtgevers’ naar de ‘klanten’. Maar de gereedschapskist krijgt een heel andere vulling. De belangrijkste verandering sinds 1995 is de ontwikkeling van eigen media, waarmee de overheid rechtstreeks met burgers in contact kan treden. De getrapte informatie over nieuw beleid, die de overheid jarenlang is opgedrongen geweest, heeft plaats gemaakt voor informatieverstrekking via de websites van de overheid. De wijze waarop de media invulling geven aan hun rol en hun ‘opdracht’ is evenzeer veranderd. Binnen hun programma-aanbod is nog steeds plaats voor politici en overheidsfunctionarissen. Veel programma’s bieden zelfs aantrekkelijke platforms voor politici om hun denkbeelden te ontvouwen. Hoofddoelstellingen van die programma’s zijn echter allereerst een zo aantrekkelijk mogelijk programma te maken voor de kijkers, de luisteraars, de lezers. De uitnodiging aan politici of overheidsfunctionarissen is bedoeld om bij te dragen aan die aantrekkelijkheid. Dat is niet helemaal hetzelfde als een ingewikkelde politieke boodschap over het voetlicht brengen. Parlementaire journalisten en overheidsvoorlichters zijn ‘samenwerkingspartners’. Hun samenwerking gaat echter niet altijd van harte. Over en weer doen ze daar stevige uitspraken over. Meer respect voor elkaars werk, een wat grotere waardering voor elkaar, kan tot betere resultaten van hun samenwerking leiden. Een periodiek goed gesprek over de ervaringen met elkaar, over de ergernissen die wederzijds in de samenwerking worden opgedaan, kan daaraan bijdragen. Hun ‘klanten’ zullen daar geen bezwaar tegen hebben.
48
Noten Marja Wagenaar, Rijksvoorlichtingsdienst, Geheimhouden, toedekken en openbaren, Den Haag 1997. Zie over deze strijd in het bijzonder de hoofdstukken 2 en 3. i
De eerste naoorlogse minister-president Willem Schermerhorn hield in navolging van ‘de praatjes bij de haard’ van de Amerikaanse president Roosevelt, een praatje ‘vanaf de brug’. Marja Wagenaar, a.w., pg 60; Uit oogpunt van eenheid, 60 jaar Voorlichtingsraad, Den Haag 2007, zie pg 8 ev. iii Regeerakkoord 1998, pg 79-80 ii
Overheid en Parlementaire Pers, discussienota opgesteld door Fred Volmer (VoRa) en Gerard van der Wulp (RVD), juli 2000, geagendeerd in de VoRa-vergadering dd. 31 augustus 2000 iv
v
Overheid en Parlementaire Pers, a.w., pg 7
vi
Idem, pg 9
vii
Idem, pg 10
Brief Griffier van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, Mr A.F. Schepel aan de Hoofdredacteur van de Nieuwe Rotterdamse Courant, dd. 23 juni 1952 viii
Brief Griffier van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, Mr A.F. Schepel aan de Hoofdredacteur van de Nieuwe Rotterdamse Courant, dd. 23 juni 1952 ix
Brief van het Ministerie van Financiën, drs. G.Chr. van Eck, Hoofd der afdeling Perszaken, aan de Federatie van Nederlandse Journalisten, dd. 15 maart 1955 x
Brief van de Voorlichtingsraad, Dr. G.J. Lammers, voorzitter, aan de Directeur en Hoofdredacteur van het Algemeen Handelsblad, dd. 4 augustus 1955; Zienswijze van het FNJ Federatiebestuur t.a.v. de overtreding van het embargo op het wetsontwerp ouderdomsverzekering door enkele ochtendbladen, ongedateerd; Brief Ministerie van Sociale Zaken en Volksgezondheid, Hoofd Voorlichtingsdienst, J.C. Visser, dd. 6 juli 1955 xi
Brief B. Gobits aan FNJ, dd. 11 december 1955; “Weer vervolging tegen Telegraaf-journalist? Intimidatie of erger? Minister Donker in actie tegen primeur”, De Telegraaf dd. 11 november 1955 xii
xiii
Richtlijnen embargo, brief van G.E. van der Wulp, voorzitter Voorlichtingsraad, dd. 1 november 2001
Zie voor een kroniek van de gang van zaken met betrekking tot het Prinsjesdag-embargo Publiek geheim, rapport van de Commissie Prinsjesdagstukken (Commissie-De Wijkerslooth), januari 2010, pg 17ev xiv
De Federatie van Nederlandse Journalisten (FNJ) is een samenwerkingsverband van de Nederlandse Journalisten Kring (NJK), de Katholieke Nederlandse Journalisten Kring (KNJK) en de ProtestantsChristelijke Journalisten Kring (PCJK). In … gaan deze organisaties op in de Nederlandse Vereniging van Journalisten (NVJ). xv
49
Brief dd. 23 september 1948 van Mr. K. H. Labohm, directeur Haagsche Courant aan de Raad van Tucht voor Journalisten xvi
Wandbord in Internationaal Perscentrum Nieuwspoort, nabij de Wandelganger-zalen die naar Henri Faas’ alter ego zijn genoemd. xvii
Sectie hoofdredacteuren formuleert embargostellingen, De Journalist, orgaan van de Federatie van Nederlandse Journalisten, 15 mei 1965. xviii
Brief Gijs van der Wiel, hoofddirecteur Rijksvoorlichtingsdienst, over Publikatie van Troonrede en Miljoenennota, aan de voorzitter van het Nederlands Genootschap van Hoofdredacteuren, dd. 30 juli 1974; Overeenkomst van Sectie hoofdredacteuren van de NVJ en van het Genootschap van Hoofdredacteuren, alsmede van de Hoofddirecteur van de RVD inzake het embargo op Miljoenennota en Troonrede, dd. 15 augustus 1974 xix
xx xxi
Louis Cornelissen e.a., Uit oogpunt van eenheid, 60 jaar Voorlichtingsraad, Den Haag 2007, pg 45 J.M. Bik, Leve het embargo, 16 september 2003
xxii
Mededeling van een NRC-journalist
Zie voor een kroniek van de gang van zaken met betrekking tot het Prinsjesdag-embargo Publiek geheim, rapport van de Commissie Prinsjesdagstukken (Commissie-De Wijkerslooth), januari 2010, pg 17ev xxiii
De volgende ochtend, woensdag 18 september 2013, noemen Yoeri Albrecht en Pieter Klein het in het VARA-programma (?) een ‘bloody shame’ dat de Algemene Beschouwingen een week zijn uitgesteld. Ze verlangen dat dat volgens jaar anders gaat. xxiv
xxv
Uit oogpunt van eenheid, aangehaald werk, pg 32
xxvi
Uit oogpunt van eenheid, aangehaald werk, pg 32-33
Zie onder meer “Hoe nu verder met het interview?”, een interview van Theo van Stegeren van website De Nieuwe Reporter met Van der Linden, 21 augustus 2007 xxvii
Commissie-Paradijs, Het politieke interview als voorbeeld van omgang tussen politiek en journalistiek, voorjaar 2000 xxviii
Zie http://www.vn.nl/Archief/Politiek/Artikel-Politiek/Van-Middelkoop-blij-dat-ik-niet-in-dienstben-geweest.htm xxix
xxx
Zie http://tvblik.nl/barend-en-van-dorp/30-oktober-2000
xxxi
Zie de Volkskrant dd. 10/07/2013
Samenvatting studiogesprek met CDA-ministers Aart Jan de Geus van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Agnes van Ardenne van Ontwikkelingssamenwerking, over: 22:24:00 het akkoord over een extra bezuinigingspakket van 2,9 miljard euro waarmee het xxxii
50
begrotingstekort binnen de Europese norm van 3 procent gehouden kan worden; ·22:26:15 hoe het is te werken onder een premier (CDA'er Jan Peter Balkenende) die veel kritiek krijgt op zijn functioneren; ·22:28:27 de toename van het geweld in Irak tegen buitenlandse burgers met als laatste wapenfeit de moord door een militante Iraakse groepering op een Italiaanse gijzelaar. Van Ardenne zegt dat er geen Nederlandse hulpverleners in Irak zitten. Met Nederlandse toestellen wordt wel een hulpverleningsluchtbrug onderhouden met lokale hulpverleners in Irak; 22:38:27 het gezamenlijk appèl van FNV, PvdA, GroenLinks, LPF en SP op de regering en werkgevers om te komen tot een samenhangend prepensioen/levensloopbeleid. De Geus houdt vast aan het plan van het kabinet. Dat wil door het schrappen van de fiscale ondersteuning van VUT en prepensioenregelingen de arbeidsparticipatie van ouderen verhogen. Alleen via een individuele levensloopregeling blijft het beperkt mogelijk om voor het 65e levensjaar te stoppen met werken. De Geus dreigt het sociaal akkoord van afgelopen najaar op te blazen als met name de FNV vasthoudt aan de eigen plannen voor vervroegd pensioen; 22:46:03 de discussie in het kabinet over de openbaarheid van de inkomensverhoudingen aan de top in de publieke alsook in de private sector. De inzet van De Geus in die discussie is dat de ondernemingsraad informatierecht krijgt inzake de inkomensverhoudingen binnen een onderneming. Van Ardenne vindt dat dit alleen zin heeft als die ondernemingsraad ook een adviesrecht krijgt. Dat het kabinet er op dit punt nog niet uit is komt volgens haar, omdat er in de ministerraad soms heel lang over weinig gesproken wordt. Vooral De Geus zou daar in uitblinken; 22:54:01 de afspraak in de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling OESO) tot een verruiming van haar criteria voor hulp op het gebied van veiligheid. Mede op aandringen van Van Ardenne mag voortaan ook officiële ontwikkelingshulp besteed worden aan zaken die de veiligheid van een arm land ten goede komen. Ze heeft onder meer haar zin gekregen voor wat betreft de financiering van programma's voor wetgeving tegen het rekruteren van kindsoldaten en het transparant maken van de defensie-uitgaven van een arm ontwikkelingsland. Het subsidiëren van programma's om kleine en lichte wapens van militairen in te zamelen en te vernietigen en het trainen van lokale vredestroepen is nog in discussie; 23:02:25 mogelijke oorzaken voor het verlies van het CDA in de peilingen. http://zoeken.beeldengeluid.nl/internet/index.aspx?chapterid=1164&filterid=974&contentid=7&searchI D=3476173&columnorderid=1&orderby=1&itemsOnPage=10&defsortcol=12&defsortby=2&pvname=personen&pis=expressies;selecti es&startrow=1&resultitemid=4&nrofresults=4&verityID=/10885/25384/25984/51989@expressies Peter Kee, Het briefje van Bleker, Over intriges op het Binnenhof, Politici, Spindoctors en Pauw & Witteman, Amsterdam 2012, pg 71 xxxiii
xxxiv
Peter Kee, aangehaald werk, pg 70
STUDIOGESPREK met Wouter Bos, minister van Financiën, over de kredietcrisis. Aan de orde komen: onduidelijkheid of de crisis zijn einde nadert; realisme en optimisme in zijn benadering van de crisis; dat mensen in de huidige economische situatie niet te grote risico's moeten nemen; dat spaarders oplettend moeten zijn bij het afsluiten van spaarrekeningen tegen hoge rentes; de uitzonderlijke verhoging van de spaargeldgarantie, door de regering, van 20.000 tot 100.000 euro; de uitwerking die zijn uitspraken over de crisis kan hebben; de paar honderd miljoen euro die gemeenten en provincies gezamenlijk zijn kwijtgeraakt aan de failliete IJslandse bank Icesave; Bos' principe dat er met belastinggeld geen risico's genomen mogen worden en dat hij daarom de lokale overheden de mogelijkheid wil ontnemen om elders dan in Nederland te bankieren; de controle die De Nederlandsche Bank uitvoerde op de IJslandse bank en de onjuiste informatie die men van de IJslandse toezichthouder xxxv
51
verkreeg; de huidige regelgeving waarbij banken die toestemming hebben om buiten hun land te bankieren, niet meer door buitenlandse toezichthouders gecontroleerd dienden te worden; Fortisaandeelhouders die gedupeerd zijn geraakt door de splitsing en verkoop van het concern; de Belgische regering die gedupeerde aandeelhouders tegemoet komt, i.t.t. de Nederlandse regering; Bos' mening dat banken het belang van spaarders zwaarder zouden moeten laten wegen dan dat van beleggers; het achteraf verkeerd inschatten van de waarde van Fortis toen het ABN AMRO overnam; de kern van de kredietcrisis dat bankiers hun eigen producten niet meer begrepen en daarom niemand nog iets begreep van de bankaire transacties; zijn opmerking dat Nederland de "gezonde delen" van Fortis had aangekocht, die in België kwaad bloed zette; afschaffing van het bonusbeleid dat tot nu toe in het bankwezen werd gehanteerd; nieuw management dat wordt gezocht voor Fortis; zijn goede crisismanagement; hoe zijn dagen er tijdens de crisis uitzagen; geheime onderhandelingen; de 200 miljard die de overheid garant staat voor banken, mits deze voldoen aan bepaalde eisen; dat de Nederlandse overheid slechts geld wil steken in gezonde bedrijven; het beleid dat momenteel gericht is op het redden van banken en niet op het onderzoeken van de oorzaak van de problemen; wat er in de toekomst moet veranderen bij de banken, o.a. dat De Nederlandsche Bank ook toezicht moet krijgen op de beloningsregelingen bij banken. Omdat Bos de beurs in New York niet meer kon openen, mag hij bij 'Pauw & Witteman' het programma afsluiten met gongslag. ARCHIEFMATERIAAL: diverse over de kredietcrisis en de verbeteringen in 'EénVandaag', 'NOVA', 'Journaal', 'Netwerk', 'RTL Z'; item over gemeenten en provincies die in problemen zijn gekomen door de IJslandse bank Icesave in 'NOVA'; Peter Paul de Vries in 'Pauw & Witteman' (08-10-2008); 'Journaal'-item over boze Fortis-aandeelhouders (14-10-2008); 'foute' opmerkingen van Wouter Bos in 'NOVA', 'Journaal'; diverse van vrolijk ogende Bos gedurende de crisis; http://zoeken.beeldengeluid.nl/internet/index.aspx?chapterid=1164&filterid=974&contentid=7&searchI D=3476290&columnorderid=1&orderby=1&itemsOnPage=10&defsortcol=12&defsortby=2&pvname=personen&pis=expressies;selecti es&startrow=1&resultitemid=6&nrofresults=41&verityID=/27160/27460/266996/1005579@expressie s In de commissie-Wallage hebben onder anderen zitting: Maria Henneman: hoofdredacteur Nieuws–en actualiteitenprogramma Netwerk (AVRO), Hans Laroes: plaatsvervangend hoofdredacteur NOS– journaal, Harry Lockefeer, hoogleraar journalistiek, Universiteit Groningen en oud-hoofdredacteur van de Volkskrant, Johan Olde Kalter: hoofdredacteur De Telegraaf, Rik Rensen: directeur @Media @Home Benelux en oud-NRC-redacteur en oud-hoofdredacteur RTL Nieuws, pg 60 xxxvi
xxxvii
xxxviii xxxix xl
Wallage, aangehaald werk, pg 40 Wallage, aangehaald werk, pg 41-42
Wallage, aangehaald werk, idem
Wallage, aangehaald werk, pg 42
De uitgangspunten van de overheidscommunicatie zijn in 2002 opnieuw door het kabinet vastgesteld. Zij komen in de plaats van de ‘Principia’, een niet bestaande meervoudsvorm van het Latijnse ‘principe’. xli
xlii
Overheid en pers, discussienota, RVD/VoRa, 31 augustus 2000, pg 9
xliii
Uit oogpunt van eenheid, aangehaald werk, pg 90
52
De ontwikkeling van www.rijksoverheid.nl wordt nader beschreven in het hoofdstuk over digitalisering. Dat hoofdstuk verschijnt later. xliv
Alle weblogs zijn gebundeld in Weblog>minister Zam_2003/2007, dat hem door de directie Voorlichting & Communicatie bij zijn afscheid is aangeboden xlv
xlvi
Jeroen Sprenger, NVJ plast tegen de verkeerde boom, Villa Media, donderdag 9 september 2010
Zie Walter Dubateau, De stem van het volk? Radiofrequenties, etherveilingen en een aarzelende overheid, http://www.icce.rug.nl/~soundscapes/VOLUME03/Stem_volk.shtml xlvii
Alles over tijd, SPOT, het vierde Tijdsbestedingsonderzoek 2012. Het eerste tijdsbestedingsonderzoek is in 2006 gedaan. xlviii
De Tijdsbestedingsonderzoeken, de SKO Jaarverslagen en de oplagecijfers van de dagbladen bieden veel informatie die duidelijk maken waarin mannen en vrouwen en de verschillende leeftijdscategorieën zich van elkaar onderscheiden. Het gaat buiten het bestek van dit hoofdstuk om daar nader bij stil te staan. xlix
l
RMO, Medialogica, Over het krachtenveld tussen burgers, media en politiek, Den Haag 2003, pg 33
li
Margalith Kleijwegt & Max van Weezel, Op tv of roemloos ten onder, Uitgeverij Balans, Amsterdam 2013,
€16,95 lii Hans Laroes, De littekens van de dag, kracht en zwakte van de journalistiek en het nieuws van mogen, Uitgeverij Balans, Amsterdam 2012, pg 196 liii Peter Neijens en Jeroen Sprenger, Het publieke debat, in: Betteke van Ruler e.a., Communicatiemanagement in communicatiewetenschappelijk perspectief, Amsterdam 2005, pg 253-268 De notitie Het politieke interview van de commissie-Paradijs is als bijlage opgenomen bij de discussienota Overheid en Parlementaire Pers, aangehaald werk, pg. 21-24 liv
53