De moeizame slag om het publiek vertrouwen
3. Van principia naar uitgangspunten Het normenkader van de overheidsvoorlichter
De moeizame slag om het publiek vertrouwen Inhoudsopgave Inleiding 1. Op het breukvlak van twee millennia / De omgeving van de overheidscommunicatie tussen 1995 en 2010 2. Het Rijk krijgt een nieuw gezicht / Naar een kabinetsbrede beleidspresentatie en een rijksbrede huisstijl 3. Het normenkader van de overheidsvoorlichters / Van principia naar uitgangspunten o Inleiding o ‘His Masters Voice’? o De ontwikkeling van de ‘principia’ o Overheidscommunicatie en / of politieke communicatie o Handboek voor aantredende bewindspersonen o De verleidelijkheid van het Britse voorbeeld o Een nieuw bezoek aan Londen o Naar een permanente campagne o ‘Haagse fluisteraars’ helpen Balkenende IV om zeep o ‘Dirty war’ o Spindoctoring o Een permanente campagne voor de coalitie o Ten dienste van een politieke partij o Zalm werpt zich op als VVD-aanvoerder o De combinatie van minister, vicepremier en partijleider o De directeur Voorlichting als politiek adviseur o ‘Principia’ worden ‘uitgangspunten’ o Nabeschouwing o Bijlage 03-01 – Principia 1984 en Uitgangspunten 2004 4. Openheid en openbaarheid, sleutels tot publiek vertrouwen 5. De burger op het netvlies van de overheid / Het effect van de Factor C op beleidsvorming 6. Postbus 51-spots / Monumenten van overheidscommunicatie
2
7. Van getrapte naar rechtstreeks overheidscommunicatie / Veranderingen in de relatie met de media 8. Overheidsvoorlichting en ICT / Regisseur en samenwerkingspartner 9. Voorlichting over Europa in een veranderend klimaat / Een zachte landing voor de euro 10. Onderweg naar de ideale directie Communicatie Nawoord / De balans opmaken Dankwoord
3
3. Van principia naar uitgangspunten Het normenkader van de overheidsvoorlichter
Ter inleiding ‘Politiek’ is niet hetzelfde als ‘overheid’. ‘Politieke communicatie’ is niet hetzelfde als ‘overheidscommunicatie’. Het lijkt vanzelfsprekend, maar het onderscheid laat zich niet eenvoudig aangeven. De verwarring zit bij vele burgers, die ‘politiek’, ‘overheid’, regering, Tweede Kamer, de verschillende organen van de staat, ‘Den Haag’ niet zelden door elkaar heen gebruiken. Maar die verwarring zit evenzeer bij al degenen die in de politiek of bij de overheid werkzaam zijn. Of, wat preciezer gezegd, ze werken de beeldvorming bij burgers niet altijd tegen. Als overheidscommunicatie mede ten doel heeft het publiek vertrouwen in regering en overheid te bevorderen, dan moet het publiek wel kunnen weten waar ze aan toe is. Professionaliteit en integriteit van zowel politici als communicatieprofessionals kunnen bijdragen aan vermindering van de verwarring. In de opwinding van alle dag, tussen de dynamiek van het medialandschap en het zappen en surfen van burgers kunnen politici houvast vinden in het Handboek voor ministers. De communicatieprofessionals binnen de overheid hebben iets vergelijkbaars in de Uitgangspunten voor overheidscommunicatie. In het eerder beschreven model van overheidscommunicatie hebben de overheidsvoorlichters de rol en de positie van ‘projectleider’, van liaison tussen enerzijds ‘opdrachtgevers’ - bewindslieden en overheid – en anderzijds ‘klanten’ – publiek, professionals en ‘pers’ – te midden van verschillende groepen ‘samenwerkingspartners’. Het model is zelf al een uitdrukking van de verhoudingen tussen de verschillende actoren. De ‘opdrachtgevers’ zijn geen ‘klanten’ als in de uitdrukking ‘de klant is koning’. De dienstbaarheid van de professionele overheidsvoorlichters is niet naar de luimen van de vorst te handelen. Door zich te verplaatsen in de ‘klanten’ van de opdrachtgevers ondersteunen voorlichters bewindslieden in het overbrengen van hun verhaal naar burgers.
4
‘His Masters Voice’? In bijna alle organisaties wordt het belang van communicatie erkend. Maar de rol daarin van de professionele voorlichters of communicatieadviseurs wordt zelden op de juiste waarde geschat. In veel gevallen zijn voorlichters de medewerkers die een persbericht maakt als er iets te melden valt. Of, ook een wijd verbreid gebruik, de punten op de i mag zetten in een conceptpersbericht. Daarna mogen ze de media te woord staat als die een nadere toelichting willen. In veel gevallen voeren voorlichters daarnaast de redactie van een blad of een bulletin. ‘His master’s voice’, zo wordt een voorlichter zowel intern als extern beschouwd. Het duurt even voordat de voorlichter als professional wordt beschouwd, als iemand die iets kan toevoegen aan beleid en/of strategie van de organisatie. Ervaring leert dat er maar weinig cumulatie van inzichten is. Bij iedere nieuwe lichting bestuurders
5
Over dit hoofdstuk In dit hoofdstuk wordt ingezoomd op het normenkader dat professionele overheidsvoorlichters bij de uitoefening van hun werk hanteren. Of horen te hanteren... In 1984 zijn die voor het eerst vastgelegd in de ‘Principia van de overheidscommunicatie’. Twintig jaar later, in 2004, zijn die vervangen door de ‘Uitgangspunten voor overheidscommunicatie’. Voor de overheidsvoorlichters is het normenkader van belang in hun samenwerking met de andere actoren. Het laat hen zien wat er van hen mag worden verwacht. Het biedt bescherming tegen hen, tegen het opdragen van taken die buiten het bestek gaan. Voor de ‘klanten’ biedt een juiste toepassing van het normenkader een garantie voor de kwaliteit, voor de betrouwbaarheid van de overheidsinformatie. Wat niet onbelangrijk is in de permanente slag om het publiek vertrouwen van hun ‘opdrachtgevers’. Ook rond het normenkader van de overheidsvoorlichting zelf is een moeizame strijd gestreden. Dit hoofdstuk is gewijd aan het ontstaan en de toepassing van Principia en Uitgangspunten, de aanleiding voor de veranderingen erin, de botsingen met de ‘normenkaders’ die andere actoren hanteren, komen aan de orde. Alleen al de naamsverandering van Principia naar Uitgangspunten duidt op de wisselwerking tussen noodzaak, werking en tegenwerking. Vragen die daarbij aan de orde komen zijn: Wie zijn de spelers? Wat zijn de leerpunten in de geschiedenis geweest die hebben geleid tot normen? En welke actoren en welke ambities hebben gezorgd voor erosie of tegenwerking?
Wat zijn de risico’s en de leerpunten uit de tegenwoordige ‘permanente campagne’?
moet niet zelden weer van de grond af aan worden uitgelegd welke rol een professionele voorlichter uitoefent.. Binnen een departement zijn het de bewindslieden die het meest affiniteit hebben met de communicatiemedewerkers, de ambtelijke leiding houdt ze het liefst op afstand. Om niet met de bewindslieden in conflict te komen geven ze alle medewerking als het gaat om publieke optredens van hen. Maar als het om hun eigen werkzaamheden gaat, dan zijn ze vaak heel terughoudend. Burgers worden zo redelijk bediend als het om informatie over de politiek gaat, maar veel te weinig als het om het functioneren van het departement gaat. De ‘corporate communicatie’ van de overheid als geheel, maar ook van de afzonderlijke departementen, staat rond de millenniumwisseling nog in de kinderschoenen. De overheidsvoorlichting is nog steeds getekend door de naoorlogse ontwikkeling. In de halve eeuw na de bevrijding heeft de voorlichtingsfunctie zich bij afzonderlijke departementen ontwikkeld in diverse richtingen en in een eigen tempo. Al snel zijn onder het kabinet-Beel (3 juli 1946 tot 7 augustus 1948) dat na de eerste naoorlogse Tweede Kamerverkiezingen tot stand is gekomen, de aanzetten tot een gecentraliseerde overheidsvoorlichting teruggedraaid.i Departementen nemen eigen perschefs aan, plaatsen die naar eigen inzichten binnen het ambtelijk apparaat van het departement, kennen de perschefs op eigen merites functies en bevoegdheden toe naast het verzorgen van de informatievoorziening aan de pers. Alles tegen de achtergrond van de ‘ministeriële verantwoordelijkheid’, die verder gaat dan de ontwikkeling van het beleid. Ook de uitvoering ervan en de ontwikkeling van het daarbij noodzakelijke instrumentarium wordt geacht daaronder te vallen. Binnen de Voorlichtingsraad (VoRa) die op 17 oktober 1947 wordt geïnstalleerd komen de departementale perschefs regelmatig bij elkaar. Minister-president Beel verzekert hen bij de installatie dat ze allereerst onder de verantwoordelijkheid van hun eigen minister vallen. “Het zal echter de taak van deze raad zijn haar werkzaamheden, waar zulks nodig is, te coördineren opdat zowel uit een oogpunt van eenheid in het naar buiten treden van de overheid als uit het belangrijke oogpunt van zuinigheid in de besteding van ’s lands middelen, de best mogelijke resultaten worden bereikt.”ii Lange tijd beperkt het werk van de perschefs zich tot het schrijven van de officiële persberichten van het ministerie het verspreiden ervan onder de media
6
en het beantwoorden van de vragen die naar aanleiding daarvan binnenkomen. In de jaren zestig gaat deze ‘passiviteit’ geleidelijk aan plaats maken voor een wat meer proactieve houding. Aangemoedigd door ‘mannetjesmaker’ Ben Korsten1, die informeel KVP-ministers adviseert voorafgaand aan publieke optredens, worden op enkele departementen de afdelingen Perszaken omgevormd tot voorlichtingsdiensten, die actief het contact met de op hun terrein ingevoerde journalisten zoeken. Actieve beeldvorming van bewindslieden, het mannetjes maken, begint zijn intrede te doen. Ervaren journalisten worden door departementen benaderd om die omvorming te bewerkstelligen. Zo wordt parlementair journalist van het katholieke dagblad De Tijd, Fred Lörtzer, in 1968 door Financiën aangesteld. De afdeling Perszaken gaat dan Voorlichting heten. Zijn bevoegdheden op het terrein van externe woordvoering zijn ruimer dan die van zijn voorgangers. Hij krijgt rechtstreeks toegang tot de minister en wordt tussen de secretaris-generaal en de directeuren-generaal lid van de ministerstaf, waar wekelijks de uitkomsten van de ministerraad worden besproken. De informatiepositie van het hoofd Voorlichting wordt zo enorm versterkt. In 1983 blijkt hoe de ontwikkelingen tot een zeer gevarieerd communicatielandschap hebben geleid binnen de rijksoverheid. Dat inzicht ontstaat naar aanleiding van de Heroverwegingsoperatie die onder het eerste kabinet-Lubbers op gang komt. Communicatie blijft daarbij niet buitenschot en moet net als andere sectoren zich zelf in kaart brengen en mogelijke bezuinigingsvoorstellen aandragen. Onder leiding van RVD-hoofddirecteur Hans van der Voet2 gaat de VoRa aan de slag.iii In het rapport dat wordt opgesteld, worden allereerst de verschillende functies geschetst van externe voorlichting. Onderscheiden worden openbaarmaking, voorlichting als instrument ter effectuering en promotie van aanvaard beleid en ter bevordering van deelname aan het ontwikkelen van beleid. Daarnaast worden dienstverlening en public relations als functies van voorlichting opgegeven. In
Ben Korsten (1916-1969) is een journalist, die als de eerste ‘spindoctor’ wordt beschouwd. Hij staat vanaf 1959 in het bijzonder ministers van de Katholieke Volks Partij (KVP) terzijde. Zijn adviezen gaan verder dan voorlichting en public relations. Hij geeft ook beleidsadviezen. Als hij daar zelf naar buiten toe over praat, wordt hij ontslagen. In 1983 wordt er over hem een film uitgebracht: de Mannetjesmaker. 2 Hans van der Voet is van 1983 tot 1995 Hoofddirecteur van de RVD. In die functie is hij Gijs van der Wiel opgevolgd. 1
7
wezen gaat het om een verbijzondering van de rol van de perschefs als ‘His Masters Voice’. De ontwikkeling van Principia Het Heroverwegingsrapport is voor de opstellers belangrijker dan voor de opdrachtgever. Die besteedt er weinig aandacht aan, ondanks de circa 100 miljoen gulden (€45mln) die aan bezuinigingsmogelijkheden in beeld worden gebracht. “We hebben voor de prullenbak gewerkt”, zegt Hans van der Voet daar later van. Voor de VoRa is het in zekere zin de eerste keer dat de eigen inzichten over de functie van voorlichting gezamenlijk tot uitdrukking worden gebracht. Daarnaast geeft de raad ook iets bloot van haar ambities: voorlichting als beleidsinstrument naast wetgeving en subsidietoekenning.3 In de loop van 1984 ontstaat er een openbare discussie over de wijze waarop de rol van His Masters Voice wordt ingevuld. Het brengt de VoRa opnieuw tot een gezamenlijke bezinning. De aanleiding daarvoor zijn twee publicaties van het ministerie van Financiën. Rondom Prinsjesdag 1984 worden twee publicaties uitgebracht onder de titels ‘Per saldo’ en ‘Finesse’. Ze worden gratis in een oplage van 350.000 exemplaren aan het basis- en voortgezet onderwijs ter beschikking worden gesteld. Kamervoorzitter Dick Dolman4, eerder financieel woordvoerder van de PvdA, ergert zich aan de toonzetting, die hij te zeer als propaganda voor het bezuinigingsbeleid ervaart.iv RVD-hoofddirecteur Hans van der Voet roept zijn collega’s kort voor Kerstmis, op 20 december, bij elkaar om zich te bezinnen op de grenzen van de overheidsvoorlichting. Ze spreken aan de hand van een notitie over ‘beïnvloedende’ en ‘beleidsondersteunende voorlichting. Daarin heeft Van der Voet de verschillende op dat moment spelende discussies bijeengebracht en in enkele vuistregels – ‘Principia’ – beslecht. Ze gaan zowel over de pers- als over de publieksvoorlichting. Waarbij van persvoorlichting sprake is in de fasen 'beleidsvoorbereiding' en 'beleidsvaststelling'. Publieksvoorlichting vindt daarna plaats, in de fase 'beleidsuitvoering'. Ze komen erop neer dat beleid in ontwikkeling wordt gecommuniceerd via de media, zoals dat al sinds de Tweede Wereldoorlog gebruikelijk is. Bij ‘aanvaard beleid’ wordt de samenleving rechtstreeks 3
In hoofdstuk 10 wordt nader ingegaan op bezuinigingen die de directeuren Voorlichting door een intensievere samenwerking weet te bewerkstelligen. In Hoofdstuk 2 komt de ontwikkeling naar een grotere rol in het beleidsproces aan de orde. 4 Dick Dolman (PvdA) is van 1979 tot 1989 voorzitter Tweede Kamer
8
benaderd. Met het begrip ‘beleid op brochure niveau’ wordt tot uitdrukking gebracht, waaraan daarbij moet worden gedacht. Informatie via folders en brochures, die onder meer in Postbus 51-spots worden aangekondigd. De VoRa aanvaardt de Principia unaniem als uitgangspunten voor het bepalen van het (departementale) voorlichtingsbeleid.v Het normenkader voor de professionele overheidsvoorlichters staat. Van der Voet stuurt de uitkomsten van de bezinningsdag naar de minister-president met het verzoek ze vertrouwelijk onder de aandacht van de ministerraad te brengen. Men kan zich afvragen of uitgangspunten voor overheidsvoorlichting überhaupt wel vertrouwelijk moeten worden gehouden, in ieder geval zijn er mensen in de kleine kring die er van de hoogte is, die daar anders over denken. Snel worden ze gelekt en ziet Van der Voet zich gedwongen – niet voor de eerste keer - zijn collega’s erop te wijzen dat de beraadslagingen in de VoRa een vertrouwelijk karakter hebben.vi De principia doen 20 jaar dienst. Dat betekent niet dat er al die tijd op dit front niets gebeurt. In 1989 stelt de SG van Algemene Zaken, Rein-Jan Hoekstra5, de betrokkenheid bij partijpolitieke activiteiten aan de orde. Daarbij constateert hij dat er bij bewindslieden een verschuiving heeft plaatsgevonden van ‘dienaar van de Kroon’ naar ‘dienaar van een politieke partij’. Vier jaar later bindt hij opnieuw de kat de bel aan. Een voorlichtingsambtenaar mag in zijn ogen een minister slechts technische assistentie verlenen ter voorbereiding van een partijpolitieke activiteit. “Het gaat echter te ver, als de ambtenaar bijvoorbeeld wordt gevraagd een partijpolitieke speech te schrijven. Op dat moment is er geen primaire taak voor de ambtenaar, ook niet voor de voorlichtingsambtenaar. Het gaat dan om de verantwoordelijkheid van het partij- of het fractiebureau.” De VoRa besluit de inzichten van Hoekstra naast zich neer te leggen. Individuele directeuren Voorlichting handlen in voorkomende gevallen naar bevind van zaken.vii Komen de opvattingen van Hoekstra van buiten de VoRa, intern wordt in 1994 door Jaap van der Ploeg6, dan directeur Voorlichting bij Defensie, een discussie
Rein Jan Hoekstra is van 1 juli 1986 tot 1 juli 1994 secretaris-generaal bij Algemene Zaken, 6 Jaap van der Ploeg, oud-redacteur van het NOS Journaal, is van 1985 tot 1991 directeur Voorlichting bij Defensie. Van 1991 tot 1999 is hij plaatsvervangend hoofddirecteur van de RVD. Na een uitstapje naar Philips keert hij in 2000 terug naar de overheidsvoorlichting. Tot 2009 is hij directeur Voorlichting bij BZK. 5
9
aangezwengeld over een harde lijn tegenover de pers. De oud-Journaal journalist Van der Ploeg ergert zich eraan dat bewindslieden in toenemende mate met draaiende camera’s worden opgewacht. Ook neemt hij bij met name landelijke dagbladen een behoefte waar vanuit een negatieve houding over de samenleving en de politiek te schrijven. Hij pleit voor een harde lijn tegen de media. Er zou vaker ‘nee’ moeten worden gezegd op verzoeken om interviews en het opwachten na afloop van een ministerraadvergadering moet worden tegengegaan. Binnen de VoRa staat hij hierin alleen.viii Een ander principieel punt dat opkomt wordt gevormd door mogelijke benoemingen van politieke woordvoerders. De vrees daarvoor bestaat bij het aantreden van het laatste kabinet-Lubbers in 1994. Menigeen binnen de VoRa vindt echter dat daar niet vanuit moet worden gegaan, dus er zou ook niets op voorhand over moeten worden geregeld, hoewel men de kans op dergelijke benoeming bij een coalitie met de PvdA wel groot acht.ix Overheidscommunicatie en/of politieke communicatie? Tegen het eind van het millennium zijn de ‘Principia’ nog volledig van toepassing. Van een debat tussen de ‘rekkelijken’ en de ‘preciezen’ wordt weinig meer vernomen. Maar dat betekent niet dat het normenkader overal op eenzelfde wijze wordt toegepast. Het verschil zit met name in de ondersteuning van bewindspersonen. Bij het ene departement blijven de hand- en spandiensten die aan bewindslieden worden verleend, beperkt tot hun functie van dienaren van de Kroon. Bij andere worden zij – tegen de opvatting van Rein Jan Hoekstra in – ondersteund in al hun hoedanigheden, ook bij optredens op partijbijeenkomsten en in verkiezingscampagnes. De Principia kunnen gelezen worden als een overwinning van de ‘preciezen’ binnen de VoRa. De informatie van de overheid mag geen propagandistisch lading hebben (principium E) en politieke ondersteuning van bewindspersonen moet worden opgedragen aan functionarissen, die rechtstreeks onder de SG vallen en geen voorlichtingsverantwoordelijkheden hebben (principium G).
10
Wie ook tot de ‘preciezen’ mogen worden gerekend, Hans Hillen7, de voorlichtinsdirecteur van Financiën, hoort daar in ieder geval niet bij. “Hij acht zich”, schrijft Marja Wagenaar, “als voorlichter verantwoordelijk voor de presentatie van het beleid en de uitvoering van de presentatie. De stem van de ministers moet volgens hem in de publieke opinie goed kunnen doorklinken, zeker nu de tijd voorbij is dat het gezag van de overheid als vanzelfsprekend overheerst”.x In 1986 voedt Hillen opnieuw het debat over partijpolitieke ondersteuning van bewindslieden door ambtelijke voorlichters. In een introductiecursus voor pas aangestelde persvoorlichters zegt hij dat hij ook speeches schrijft voor zijn minister als die in partijpolitiek verband moet optreden. Wagenaar: “Hillen schetst een ruime mate van betrokkenheid van de directie Voorlichting. Zo is zij behulpzaam bij het opstellen van persberichten als de bewindsman op partijbijeenkomsten spreekt. Het partijbureau brengt vervolgens deze persberichten uit. Ook wordt de minister door een voorlichter van het ministerie begeleid bij dit soort bijeenkomsten. Verder schetst Hillen het beeld van een nauwe samenwerking tussen de directie voorlichting en de minister, die bij zijn aantreden nog geheel onbekend was met de politieke en publicitaire wereld.” Hillen, die altijd een verklaard tegenstander is gebleven van politiek assistenten, vervult zijn functie zodanig dat een politiek assistent overbodig is. Later doet hij daar een boekje over open. “Ik pestte de RVD ook wel. De RVD liet halfjaarlijks Bureau Interview onderzoeken in welke politicus de mensen het meest vertrouwen hadden. Wij hadden de indruk dat de RVD de uitslag liet lekken als die gunstig was voor premier Lubbers. Ik heb het NIPO precies hetzelfde onderzoek laten doen. Alleen kwam ik een week eerder met de resultaten. En alleen als Ruding8 het beter deed dan Lubbers. Was dat niet zo, dan lieten we de score liggen. Dat waren leuke strategische plaagstootjes.”xi Hillen gaat zover in zijn loyaliteit met zijn bewindsman, dat hij in oktober 1986 in Trouw laat optekenen, dat hij als directeur Voorlichting zal opstappen als de
7
Hans Hillen is van 1983 tot 1989 directeur Voorlichting bij het ministerie van Financiën. Daarvoor is hij redacteur bij het NOS Journaal. Bij de verkiezingen van 1989 komt hij voor het CDA in de Tweede Kamer. 8 Onno Ruding (CDA) is van 1982 tot 1989 minister van Financiën
11
politieke leiding van het departement verandert.xii Dat gebeurt ook in 1989. Hillen: “Een professional krijgt pas een probleem als het beleid 180 graden draait. Dat gebeurt haast nooit in Nederland. Ik had onder de PvdA-er Kok kunnen blijven. Zoveel verschilde Koks beleid nu ook weer niet met dat van Ruding”.xiii Hillen heeft het moment overigens niet afgewacht. Hij staat bij de Tweede Kamerverkiezingen van 1989 op een verkiesbare plaats voor het CDA.xiv Ronald Florisson9, eerder fractievoorlichter bij de PvdA, volgt hem op. Handboek voor aantredende bewindspersonen De Principia van 1984 vinden als normenkader in zekere zin hun tegenhanger in ‘De ministerraad, Handboek voor aantredende bewindspersonen’ dat bewindslieden krijgen bij hun aantreden. In de versie van 2002 wordt over de rol van rijksambtenaren met betrekking tot partijpolitiek optreden van bewindspersonen opgemerkt: “Vuistregel is dat ministers ambtenaren niet inschakelen voor partijpolitiek werk. Wel mag ‘technische assistentie’ worden verleend, zoals het geven van achtergrond informatie t.b.v. partijpolitieke activiteiten. Zo zal een voorlichtingsambtenaar ook passief voorlichting kunnen geven over de beleidsmatige aspecten verbonden aan het optreden van een bewindspersoon in partijpolitiek verband. Het schrijven van een partijpolitieke speech kan echter niet aan de ambtenaar worden gevraagd. Dat is de verantwoordelijkheid van het partij- of fractiebureau. Met name bij de start van verkiezingscampagnes dienen tussen de ministeries en de betrokken politieke partijen en Tweede Kamerfracties duidelijke afspraken te worden gemaakt, in het bijzonder over de rol van voorlichters van de politieke partij of fractie en de voorlichtingstaak van het ministerie”.xv Ze komen overeen met de opvattingen die Hoekstra in 1989 naar voren heeft gebracht. Ook sluiten ze aan bij de Principia. De praktijk, zeker die van Hans Hillen, laat een ruimere uitleg zien dan het Handboek anno 2002 toelaat. Sommige bewindspersonen ontvangen meer dan is toegestaan, sommige overheidsvoorlichters bieden meer dan het normenkader toelaat. Rondom de millenniumwisseling is de praktijk bij Financiën nog steeds zoals Hillen die heeft geïntroduceerd. Een van de woordvoerders gaat bijvoorbeeld op de zaterdag na Prinsjesdag met minister Zalm mee naar een VVDRonald Florisson is van 1990 tot 1999 directeur Voorlichting op het ministerie van Financiën. 9
12
partijbijeenkomst, waar hij uitleg geeft over de nieuwe Miljoenennota. Dezelfde PowerPointpresentatie als die voor de persconferentie is gemaakt, wordt daarbij gebruikt. Zoals Zalm dat zelf graag heeft. Hij vindt vertellen aan de hand van een beperkt aantal sheets met wat bulletpoints en wat grafieken en tabellen goed bij hem passen. “In mijn eerste acht jaar als minister van Financiën houd ik veel spreekbeurten”, schrijft hij in De romantische boekhouder. “Waarin ik slaag is om met humor, zelfspot en nuance het beleid in begrijpelijke taal uit te teleggen. Omdat ik graag kort van stof ben, kan ik ook ten behoeve van zaal en pers een puntige uitdrukking of oneliner bedenken. Voor kleine zalen is dat nog steeds een goed recept. Het schept een informele sfeer en men wil zaken ook begrijpelijk uitgelegd krijgen, zonder gelijkhebberigheid. Bij een grote politieke bijeenkomst, zoals een algemene ledenvergadering van de VVD, is dit in mijn rol van minister van Financiën ook een goed recept.”xvi De begeleiding bij partijpolitieke bijeenkomsten vanuit de directie Voorlichting wordt op prijs gesteld. Journalisten willen er nog wel eens een vraag tegenaan gooien. “Begeleiden jullie de minister ook naar partijbijeenkomsten?” De Financiën-voorlichters zien er het kwaad niet van in en leggen uit dat dat ‘staand’ beleid is. “De minister gaat nooit onbegeleid op pad.” Maar de vraag maakt impliciet ook duidelijk dat andere departementen een andere praktijk kennen, die meer in overeenstemming is met de letterlijke tekst van Handboek en Principia en de door Hoekstra nagestreefde handelwijze. Het praktische nut van de benadering bij Financiën komt ook tot uitdrukking als er mensen op de minister afkomen die een nadere toelichting willen op het actuele begrotingsbeleid. Of die een afspraak met hem willen maken. De minister wijst dan naar de voorlichter van dienst. Visitekaartjes worden dan uitgewisseld om later contact op te kunnen nemen. Veel terloops gedane toezeggingen zijn zo in de agenda van de minister terecht gekomen, die anders in de drukte van het moment verloren zouden zijn gegaan. Binnen Financiën wordt de betrokkenheid van voorlichters vergeleken met de rolopvatting van de secretaresses of de chauffeurs van de minister. De secretaresses schrijven ook partijpolitieke afspraken in de agenda. Het leidt anders maar tot agendaconflicten als er meer dan één agenda wordt bijgehouden. Chauffeurs rijden de minister ook naar partijbijeenkomsten. Daar is zelfs een bepaling over opgenomen in het Handboek. “Bewindslieden dienen om redenen van bereikbaarheid en veiligheid zoveel mogelijk gebruik te maken van
13
de dienstauto, ook wanneer het gebruik voor privédoeleinden betreft. Vakantiereizen naar het buitenland stroken hier niet mee.” xvii Maar eerlijk gezegd heeft de ondersteuning van voorlichters bij partijpolitieke aangelegenheden rondom de eeuwwisseling niet een even stevige basis als die van chauffeurs van de dienstauto. Of de ministers van Financiën zich ervan bewust zijn, dat die formele basis ontbreekt is niet duidelijk. In het AB-CDV10 dat bewindslieden bij hun aantreden van de directie Voorlichting krijgen, wordt hen die ondersteuning in ieder geval aangeboden. “Bewindslieden worden bij activiteiten, evenementen, mediaoptredens, kortom bij alle gebeurtenissen met enige mogelijke externe uitstraling begeleid door een woordvoerder of een persvoorlichter. Meestal zal dat degene zijn die de perscontacten op het betreffende terrein verzorgd.”xviii De verleidelijkheid van het Britse voorbeeld Binnen de commissie-Wallage bestaat er anno 2001 grote belangstelling voor de wijze waarop de regering-Blair met de Britse media omgaat. Mede door de communicatie-adviezen van mensen als Peter Mandelson en Alastair Campbell11 weet Tony Blair’s New Labour in 1997, na 18 jaar van Conservatieve kabinetten, een klinkende verkiezingsoverwinning te boeken en dat succes in 2001 overtuigend te herhalen. Een werkbezoek aan Londen ligt derhalve voor de hand. De centrale vraag die de commissie beantwoord wil zien is of het zinvol is een scheiding aan te brengen tussen ‘politieke voorlichting’ en ‘ambtelijke voorlichting’. Waarbij ‘ambtelijke voorlichting’ de informatievoorziening betreft over aanvaard beleid. En ‘politieke voorlichting’ over nog niet aanvaard beleid. Het beleid waarvoor nog draagvlak moet worden verworven, vaak tegen de inzichten van andere politieke partijen en tegen gevestigde belangen in. Formeel kent Nederland een dergelijke voorlichting niet, inofficieel is de Nederlandse praktijk van voorlichters die hun bewindslieden af en toe een (partij)politiek handje willen toesteken, een slap aftreksel van de Britse.
Het AB-CDV is het introductiedossier van de Centrale Directie Voorlichting (CDV) voor nieuwe bewindslieden. In alfabetische volgorde worden de verschillende onderdelen van de dienstverlening toelicht. Bij iedere kabinetswisseling wordt het geactualiseerd. 11 Peter Mandelson geldt als één van de architecten van New Labour. Hij leidt de verkiezingscampagne in 1997 die tot de overwinning van Labour leidt. Alastair Campbell is de communicatiestrateeg van minister-president Tony Blair. 10
14
Voordat naar London wordt afgereisd legt de commissie-Wallage haar oor te luister bij ‘het veld’, bij voorlichters die op rijks- en lokaal niveau actief zijn. Het enthousiasme voor een ‘Britse model’ is niet groot. Na afloop van de bijeenkomst concludeert de voorzitter: “in feite gaat het hier dus niet alleen om de (on)wenselijkheid van een scheiding in functies, maar tevens om de (on)mogelijkheid van een scheiding. Dit wordt: inderdaad, de functies zijn eenvoudigweg niet te scheiden.”xix Ondervindt de Commissie-Wallage bij de Nederlandse overheidsvoorlichters weinig animo voor ‘politieke communicatie’, het studiebezoek aan Londen ontneemt haar elke trek. Sterker nog, de commissie onderkent grote risico’s. “Verscherpt is het risico dat de overheid in een turbulente mediaomgeving gedrag gaat vertonen dat het vertrouwen in de integriteit van overheidshandelen eerder aantast dan versterkt. Zo trof de Commissie in de poging tot politieke regie van de berichtgeving over het kabinet–Blair in Londen een soort ‘à la guerre comme à la guerre’– mentaliteit aan, die zonder twijfel averechts werkt op het vertrouwen van de burger. Hoe begrijpelijk deze reactie ook is op de wijze van ‘oorlogsvoering’ in de nieuwsvoorziening door de ‘tabloids’ in het Verenigd Koninkrijk, de Commissie ziet grote risico’s in een dergelijke negatieve spiraal.” Ze sluit haar bevindingen af met “Integriteit is een voorwaarde voor geloofwaardigheid.”xx Een nieuw bezoek aan Londen Van 15 tot 18 maart 2006, 5 jaar na het bezoek van Wallage, gaat de VoRacommissie Publieks Communicatie en Informatie (PCI)12 op studiereis naar Londen. Vele overheidsgebouwen gaan er voor de PCI open. Zelfs de deur van 10 Downingstreet gaat – tot jaloezie van honderden toeristen - op 16 maart 2006 voor haar open. Belangrijker zijn de openhartige gesprekken met de Britse collega’s. Ze gunnen de commissie een aardig kijkje in de keuken. De confrontatie met de ervaringen en inzichten van de Britse collega’s doet de commissie beseffen dat de eigen praktijk nog niet zo beroerd is. De spindoctoring van Alastair Campbell heeft hem
PCI = Commissie Publieks Communicatie en Informatie. Deze commissie is een ondercommissie van de VoRa, waarin de hoofden Communicatie elkaar maandelijks treffen. 12
15
zelf de das omgedaan. Door zijn aandeel in de berichtgeving in de aanloop naar de oorlog in Irak zijn de relaties tussen de Britse media en de politiek langdurig ernstig verstoord en zijn ook de verhoudingen tussen de voorlichters van de minister-president en van de andere bewindslieden op scherp gezet. Na het onderzoek van Bob Phillis naar de communicatie van de regering ten tijde van de Irak-oorlog van 2002 en de nasleep ervan, dat tot het vertrek van Campbell heeft geleid, is formeel de invloed van de spindoctors verminderd en die van ambtelijke voorlichters vergroot.xxi De coördinatie is sindsdien een taak van de Secretary of Government Communications, een ambtelijk functionaris die niet politiek gebonden is aan de minister-president. Deze functionaris is verantwoordelijk voor strategie, coördinatie en effectiviteit van overheidscommunicatie. Hij is ook adviseur van de Directors Board Communication, die vergelijkbaar is met de Nederlandse VoRa, maar waarvan de agenda vooral wordt beheerst door de actualiteit. Het effect van de nieuwe maatregelen is in 2006 nog nauwelijks merkbaar. De PCI stelt vast dat de relatie tussen media en overheid zeer gespannen is. “Gepolariseerd zelfs. De media vinden dat de Engelse regering nog steeds veel aan spinning van het nieuws doet en dat het kabinet-Blair de communicatie te veel stuurt. De sterke scheiding tussen woordvoering / persvoorlichting en communicatiestrategie op de ministeries lijkt daar niet in positieve zin aan bij te dragen. De waan van de dag regeert. En omdat de overheid en (landelijke) media zo op elkaar zijn gefocust, wantrouwen burgers beide partijen.”xxii Wantrouwen is er niet alleen bij de burgers. Ook overheidsvoorlichters en communicatieadviseurs wantrouwen elkaar. De woordvoerders van de verschillende departementen komen tweemaal per dag bijeen, waar we in Nederland slechts de donderdagse ‘broodjeslunch’13 kennen. In dat overleg is de communicatiekalender leidend en wordt zoveel mogelijk gezamenlijk bepaald wat ‘het nieuws van de dag’ is. Maar, stelt de PCI vast, het onderlinge vertrouwen in Loden is verre van optimaal. “De angst dat het press office van de ministerpresident op de loop gaat met de vruchten van het beleid elders is groot.” De aansluitende persbriefings versterken op hun beurt het wantrouwen bij de media. Volgens de journalist van de Independent, met wie de PCI spreekt, werken ze averechts. “Omdat er zo sterk op het nieuws wordt gestuurd, worden media juist Het woordvoerdersoverleg, in de wandeling broodjeslunch geheten, bestaat sinds 1968. Zie voor het ontstaan ervan hoofdstuk 7 13
16
achterdochtig.”xxiii Het wantrouwen in de Britse media tegen de politiek is zodanig groot dat het ook de berichtgeving beïnvloedt over onderwerpen die niet zo onderdeel zijn van de waan van de dag. Het onafhankelijke communicatieadvies- en onderzoeksbureau Demos, dat door de PCI wordt bezocht, meent dat de overheid, de regering, meer zou moeten doen met de resultaten van het beleid. Bijvoorbeeld door naar aanleiding van krantenberichten over verslonzing van scholen aandacht te vragen voor het programma van nieuwbouw van scholen. Maar – wordt eraan toegevoegd - de verhoudingen zijn zo verziekt dat zo’n benadering bij de media eerder de indruk van overheidspropaganda versterkt. De coördinatie van de communicatie over de politieke beleidsvorming is heel sterk. Voor de publiekscommunicatie ontbreekt iedere communicatie. Interdepartementale overlegorganen als in Nederland de VoRa, PCI en CNM14 zijn onbekend. Er bestaat weliswaar een Central Office of Information (COI), te vergelijken met DPC15, maar die kent geen interdepartementaal samengestelde klankbord of klantenraad. Het kent slechts bilaterale contacten met de departementen.xxiv In 2001 heeft Wallage moeten vaststellen dat het Britse voorbeeld veel minder aanlokkelijk is, dan het op het eerste gezicht leek. Het PCI-studiebezoek aan Londen maakt duidelijk dat de Irak-oorlog en de rol die de politieke communicatie daarbij heeft gespeeld, daarin geen verbetering heeft gebracht. Integendeel zelfs. Vaak bieden studiereizen en werkbezoeken nieuwe inzichten die tot nieuwe impulsen kunnen leiden voor de eigen beroepspraktijk. Dat is bijvoorbeeld het geval met het VoRa-werkbezoek aan Canada in 2005. Die heeft in het bijzonder gestimuleerd tot het huisstijlproject. Soms leert een werkbezoek dat de eigen aanpak nog niet zo verkeerd is. Dat is met de PCI-reis naar Londen het geval. Die geeft in ieder geval geen aanleiding het radicaal over een andere boeg te gooien.
CNM = Commissie Nieuwe Media, net als PCI een ondercommissie van de Voorlichtingsraad. 15 DPC = Dienst Publieks Communicatie 14
17
Naar een permanente campagne Wallage stelt in 2001 dat vertrouwen winnen en behouden niet meer een zaak is van verkiezingscampagnes alleen. “In feite hebben de meeste politieke partijen en de coalities van de dag zich al ingesteld op een permanente campagne, zoals regeren ook trekken lijkt te krijgen van permanent campagne voeren. Kenmerkt de verkiezingscampagne zich door een verhoogde hectiek, de omvang en intensiteit van het nieuwe medialandschap enerzijds en de ‘zappende staatsburger’ anderzijds maken die hectiek tot een permanent verschijnsel. Voorlichting en communicatie verschuiven zo van een belangrijk verschijnsel in de marge van het proces van beleidsontwikkeling en –verantwoording naar het hart ervan.”xxv Het is de enige keer dat Wallage ‘coalitie’ noemt. Zijn pleidooi voor een ‘permanente campagne’ van de ‘coalitie van de dag’ is begrijpelijk in de opgebouwde redenering. Maar en passant gunt hij politieke partijen, met inbegrip van regeringspartijen, ook hun permante campagne. De commissie gaat er kennelijk vanuit dat de coalitie en de onderscheiden coalitiepartijen in hun permanente campagnes dezelfde kant op werken. Mocht zij het destijds als een vanzelfsprekendheid hebben aangenomen, de latere praktijk leert anders. Na de presentatie van het rapport “In dienst van de democratie” (2001) heeft de VoRa simultaan met de opstelling van het kabinetsstandpunt daarover (2002) snel een plan aanpak opgesteld, het actieplan-Wallage. In verschillende werkgroepen worden de afzonderlijke aanbevelingen uitgewerkt. De aanbevelingen voor de permanente campagne worden uitgewerkt in de werkgroep Strategie. Sneller dan verwacht krijgt de VoRa de kans zijn denkbeelden op de goede plek naar voren te brengen. Door de val van kabinet-Balkenende I valt zijn er nieuwe verkiezingen noodzakelijk. Kort na de verkiezingen van 23 januari 2003 vraagt een delegatie van de VoRa belet bij de demissionaire minister-president in de verwachting dat hij, op grond van de verkiezingsuitslag, een belangrijke rol zal gaan spelen in de formatie. Ze heeft een presentatie bij zich, waarin enkele krantenkoppen zijn opgenomen van artikelen, waarin de val van het kabinet wordt geanalyseerd. De belangrijkste verwijten gaan in de richting van de LPF die zich - zacht gezegd - een weinig stabiele coalitiepartner heeft getoond. Maar daarnaast zijn er koppen die spreken van een gebrek aan regie bij de ministerpresident. En om dergelijke krantenkoppen in het vervolg te voorkomen heeft de
18
VoRa een voorstel… De strekking van het voorstel komt neer op een permanente campagne, onder de regie van de minister-president. Een campagne waarvan de basis eigenlijk al in de kabinetsformatie moet worden gelegd. Heel veel illusies heeft de VoRa niet. Een kabinetsformatie is een lastige puzzel, waar verschillende partijen hun stempel op willen drukken. Politiek-inhoudelijke vernieuwingen kunnen dan volop aan de orde komen, maar om ook vernieuwing in het proces te brengen die uitmondt in een aansprekend regeerakkoord dat als start van een blijvende communicatie met de samenleving kan dienen, vergt wat meer. Onder meer (in)formateurs die de moed en de verbeeldingskracht hebben het nu eens op een andere manier te doen. De collegebesprekingen in Rotterdam in 2002 hebben weliswaar laten zien, dat het kan, maar daarvoor is wel een leidende partij nodig die daar ook duidelijke opvattingen over heeft. In Den Haag zijn de verhoudingen wat weerbarstiger, wat minder kneedbaar. De VoRa is al blij als de RVD de opdracht krijgt om een pre-constituerend beraad te organiseren. “Het constituerend beraad is het sluitstuk van de kabinetsformatie, schrijft het Handboek Ministerraad zakelijk. “Daarin worden afspraken gemaakt over portefeuilleverdeling etc., en over de hoofdlijnen van de regeringsverklaring, die in de eerstvolgende echte ministerraad (na de beëdiging) worden bevestigd.”xxvi De bijeenkomst die daaraan vooraf gaat moet geen sluitstuk zijn, maar een start. Van een permanente campagne… Aan de vooravond van de beëdiging van het kabinet Balkenende II gaat het dus anders. De bewindspersonen in spe komen op 26 mei 2002 in het Catshuis bijeen, waar ze de kans krijgen zich aan elkaar voor te stellen. Waarna ze door de SG van Algemene Zaken, Wim Kuijken, en door de DG RVD, dan Eef Brouwers, de verschillende aspecten van de eenheid van kabinetsbeleid krijgen voorgehouden. De SG concentreert zich op de staatsrechtelijke kanten ervan, de DG RVD spitst zijn verhaal toe op de beeldvorming. Een film waarin enkele oudbewindslieden behartigenswaardige adviezen geven, complementeert het programma. Ook de oudgedienden in het nieuwe kabinet waarderen deze aanpak zeer. Sindsdien is het een vast element geworden van de start van een nieuw kabinet. Het veelbelovende begin van het kabinet-Balkenende II krijgt geen overeenkomstig vervolg. Bij herhaling spreken bewindslieden elkaar in het openbaar tegen. In menig weekend zegt de ene minister op zaterdag het een en
19
een collega op zondag iets anders. In de Trêveszaal uit naar verluidt de ministerpresident bij herhaling zijn teleurstelling daarover en roept zijn collega’s op toch vooral de eenheid van de regering te bewaren. Menig minister haalt over die oproepen zijn schouders op en denkt aan ‘Jack-het-lek’, aan de inspanningen van politiek assistent Jack de Vries van de minister-president, die erop zijn gericht hem en zijn partij langs ondoorgrondelijke wegen bij de media in een zo gunstig mogelijk daglicht te plaatsen. De Vries voert een permanente campagne. Hij interpreteert de aanbeveling van ‘Wallage’ echter niet in het belang van de coalitie, maar in het belang van de politieke partij van zijn ‘opdrachtgever’. De politiek assistenten bij andere CDA-bewindslieden worden aangemoedigd hem daarin te volgen. Op twee momenten ervaren Financiën-voorlichters wat dat betekent. Aan de vooravond van een overleg tussen de MP en de minister van Financiën over de nieuwe begroting belt een ANP-journalist met de vraag of in dat overleg ook aanpassing van de belastingschijven aan de orde is. De vraag wekt verbazing. De agenda van dergelijk overleg wordt gewoonlijk bepaald door Financiën. En daarnaast is een VVD-minister bepaalt niet happig op belastingverhoging. Op de vraag waar die wijsheid vandaan komt, wordt geantwoord: van AZ. Navraag bij de RVD levert ook daar slechts verbazing op. Of eigenlijk een bevestiging van wat al lang wordt vermoed. Iets vergelijkbaars doet zich voor in de aanloop naar het referendum in 2005 over het ‘Europees Verdrag tot Vaststelling van een Grondwet voor Europa’. De directeuren Voorlichting en politiek assistenten van de minister-president en de twee vicepremiers overleggen met campagneleider Jan Goeijenbier. Ze praten over de verschillende activiteiten en de inzet van bewindslieden daarbij. Met elkaar vinden ze het een goede gedachte als de bewindslieden gezamenlijk op een vrijdag na de ministerraad flyers gaan uitdelen op de terrassen van het Plein. Ze zullen het allemaal bij de eigen bewindslieden bepleiten. Zalm heeft er geen trek in. Hem is ter ore gekomen dat in de media het gerucht gaat dat CDAministers zich inspannen om in de nieuwe begroting de koopkracht van ouderen overeind te houden. En dat terwijl Financiën op zijn aanwijzing druk aan het cijferen is, hoe dat het beste zou kunnen. De minister is op zijn zachtst gezegd not amused en zeer beslist in zijn besluit. Hij flyert niet mee. Het NOS Journaal maakt de betreffende vrijdag een item van het flyeren. Daarin ook een shot van Zalm op de stoep van Binnenhof 19. Hij krijgt de vraag voorgelegd of hij niet mee moet doen. Zijn antwoord komt erop neer dat staatssecretaris Atzo Nicolaï (VVD), die als bewindspersoon verantwoordelijk is voor het referendum, ook
20
namens hem meedoet. Het Handboek Ministerraad is heel duidelijk over de eenheid van kabinetsbeleid. “Om de eenheid van het regeringsbeleid te kunnen garanderen werd besloten om de ministerraad aan te wijzen als het orgaan dat de eenheid van het beleid moest verzekeren”.xxvii Er kan uit worden afgeleid dat bewindspersonen daarin hun rol moeten vervullen. De profileringsdrang kruipt echter waar het niet gaan kan. Vaak ingefluisterd en aangemoedigd door politiek assistenten, soms ook heel expliciet verklaard door bewindspersonen zelf. Dan attenderen ze op de verschillende petten die ze hebben. Bijvoorbeeld die van kandidaat op de lijst van hun partij. Zo verschijnt op een zaterdagmiddag Wouter Bos16, dan staatssecretaris op Financiën, in het VARA-programma Spijkers met koppen. Hij laat hij weten dat de hypotheekrenteaftrek moet worden aangepakt. Hij ziet daarin geen kwaad, want hij spreekt als kandidaat voor de dan nog op te stellen PvdA-kieslijst. De voorlichters denken daar het hunne van. Besloten wordt Bos dringend te adviseren snel de minister te bellen, voordat de media hem daarover informeren en hem naar zijn mening vragen. In de tussentijd wordt Zalm door een van zijn voorlichters gebeld. Als Bos later Zalm aan de lijn krijgt, wordt hij ontvangen met de woorden: zo, je komt je ontslag aanbieden? Vervolgens spreken ze een gedragslijn af voor het geval er een uitnodiging komt voor het dinsdagse Vragenuurtje. Daar hoeft niet lang op te worden gewacht. In het tweede kabinet-Balkenende weet D66-minister Alexander Pechtold enkele malen kort na elkaar opzien te baren. Eerst verwijt hij in het blad van de SGPjongeren premier Balkenende dat hij bijdraagt aan de ongerustheid over het terrorisme door overmatig te waarschuwen voor mogelijke aanslagen. Later noemt hij de Haagse politiek in maandblad Opzij "veel vuiler en vunziger dan mensen denken". In de ministerraad krijgt hij van Gerrit Zalm, die dan de premier vervangt, een emmer met sop en een luiwagen met dweil aangereikt. Hij mag beginnen met het uitmesten van de Augiasstal die hij in Den Haag heeft aangetroffen. Pechtold meent aanvankelijk dat ook ministers aan het maatschappelijk debat mee moeten kunnen doen. Maar of bewindslieden nu afwijken van de eenheid Wouter Bos is van 2000 tot 2002 staatssecretaris van Financiën. Hij is Willem Vermeend in die functie opgevolgd. Van 2007 tot 2010 is hij minister van Financiën. 16
21
van regeringsbeleid omdat ze verkiesbaar zijn voor het parlement of omdat ze het maatschappelijk debat willen voeden, zelfs als de directe collega’s een oogje dichtknijpen, dan is er altijd de Tweede Kamer die ze ter verantwoording roept. De communicatieprofessionals in hun omgeving horen hen daarvoor op voorhand te behoeden. Zij mogen ondersteuning bieden bij partijpolitieke optredens, maar dienen te voorkomen dat die de eenheid van het zittende kabinet doorkruisen. ‘Haagse fluisteraars’ helpen Balkenende IV om zeep De botsing van de ‘permanente campagne’ van het kabinet Balkenende IV waarvoor de VoRa zich sterk heeft gemaakt, met de permanente campagnes van de afzonderlijke coalitiepartijen leidt uiteindelijk tot de ondergang van het kabinet. Ook van dit kabinet is het begin veelbelovend. De presentatie is al weer een stap verder op de weg die de VoRa als ideaal ziet. Er is een korte en krachtige titel, ‘Samen werken, samen leven’ en de boodschap is helder: Werken aan "groei, duurzaamheid, respect en solidariteit". Tevens toert het kabinet 100 dagen door het land om de oren te luisteren te leggen in de samenleving. Talloze werkbezoeken worden afgelegd, er wordt goed naar de zorgen geluisterd van de mensen die ze ontmoeten en af en toe worden er namens het kabinet wat gedachten voor gelegd.xxviii Het enthousiasme dat wordt ondervonden is groot, maar niet geheel zonder argwaan. Het kabinet krijgt de waarschuwing dat het hier niet bij mag blijven, dat het over een jaar moet laten weten hoe de vlag erbij hangt. Maar na dit enthousiasmerende begin is de vaart er snel uit. Het kost allereerst veel moeite het regeerakkoord en de opgedane indrukken in een aansprekend beleidsprogramma samen te brengen. Onder de eindredactie van Jack de Vries dijt het qua omvang bescheiden coalitieakkoord uit tot een document met maar liefst 74 speerpunten. Belangrijker is de ontwikkeling van een kabinetsbreed communicatieplan. Verschillende versies worden door de CoördinatieGroep namens de VoRa opgesteld en bijgesteld. Ze worden voorgelegd aan het overleg van MP en vice-MP’s. Ook wordt er gewerkt aan de voorbereiding van activiteiten als het kabinet een jaar zit. Om de belofte waar te maken, die bij de start van het kabinet is gedaan. Uit het Torentje komt echter geen helder signaal. De CG kan niet verder. Het communicatieplan komt er niet. De beloofde ‘terugkombijeenkomst’ gaat niet door. Het eerder zorgvuldig opgebouwde vertrouwen krijgt geen versterking.
22
‘Dirty war’ Eind 2011 constateert Den Haag-veteraan Max van Weezel dat de ‘permanente campagnes’ van de coalitiepartijen in de nadagen van het kabinet-BalkenendeBos zijn uitgemond in een ‘dirty war’. De spindoctors van CDA en PvdA proberen elkaar te overtreffen in het zwartmaken van de boegbeelden van de andere partij.xxix Van Weezel beschrijft in het op 9 oktober 2011 gepresenteerde boek ‘Haagse fluisteraars’ de val van het kabinet en toont en passant de ondraaglijke lichtheid aan van het bestaan van politiek assistenten die zich op het pad van voorlichting en spindoctoring begeven. Sommige politici en in hun entourage menig medewerker lijken de politiek als een jongensboek te beleven, waarin de ene jeugdbende de andere bestrijdt. Alles lijkt geoorloofd in de strijd om de dominantie in de beeldvorming. Soms is het vermakelijk. Van Weezel beschrijft een interview met Wim Kok, toen minister van Financiën, over de toekomst van de sociaaldemocratie aan de vooravond van de verkiezingen van 1994. De toenmalige partijvoorzitter Felix Rottenberg heeft het allemaal gearrangeerd. Plaats van het vraaggesprek is het Vakbondsmuseum. De vragen worden Van Weezel en zijn collega Leonard Ornstein in de mond gelegd en Rottenberg en Dig Istha, dan campagneleider van de PvdA, zullen er wel voor zorgen dat Kok de gewenste antwoorden geeft over de samenwerking met het CDA in het laatste kabinet-Lubbers. Van Weezel: ‘Het echte gesprek in het Vakbondsmuseum liep anders. “Ik weet dat ik word omringd door adviseurs die vinden dat ik afstand moet nemen van alles waarvoor ik de afgelopen vier jaar heb gestaan”, zei Kok zonder blikken of blozen. “Ikzelf denk dat je de verkiezingen alleen kunt winnen als je jezelf niet verloochent”. Kok is er premier mee geworden’, voegt Van Weezel er droogjes aan toe. Maar zo loopt het niet altijd af. Want Rottenberg heeft wel degelijk school gemaakt. Er zijn (PvdA-)politici die vatbaar zijn voor zijn benadering en er zijn tal van leerlingen uit zijn Niet Nix-school die zijn lessen in praktijk willen brengen. Maar wat de makke is van het algemeen vormend onderwijs, daarin schiet ook zijn scholing tekort. Hij brengt ze bij hoe ze in alle moderne talen ‘timmeren’ moeten schrijven, maar niet de ambachtelijkheid die daar achter schuil hoort te gaan. Dat komt aan het licht als ze alle ruimte krijgen in het laatste kabinet-Balkenende. Aan alle PvdA-bewindslieden zijn persoonlijke assistenten, politiek adviseurs of hoe ze ook mogen noemen, toegevoegd, van wie menigeen uit Felix’ Academie komt.
23
Ze stuiten echter op een ingewerkte ploeg aan de kant van het CDA, waar bekwaam de ‘underdog’ wordt gespeeld. Van Weezel voert Jeroen de Graaf ten tonele, de opvolger van Jack de Vries als Balkenende’s politiek adviseur. ‘Bos had zich omringd met adviseurs die een groot deel van hun tijd staken in het debunken van Balkenende. Er was van het begin af aan sprake van bad vibes, en als politiek assistent word je dan in zo’n proces meegezogen’. De Graaf gaat gemakshalve voorbij aan een ontwikkeling binnen het CDA die begin negentiger jaren een aanvang neemt met Frits Wester als woordvoerder van Elco Brinkman en door Jack de Vries met groot elan is voortgezet. Wat aan PvdA-zijde de ‘school van Felix’ is, is bij het CDA de ‘school van Jack’. Onder de eerste drie kabinetten-Balkenende is die laatste behulpzaam bij het achtereenvolgens electoraal een kopje kleiner te maken van LPF, D66 en de VVD bij de eerstvolgende verkiezingen. De PvdA onder Bos neemt zich daarom voor het allemaal anders te gaan doen. En met hem de verse politiek assistenten. Ze lijken in Alastair Campbell hun held te zien, hoewel die in Groot-Brittannië al in 2003 het veld heeft moeten ruimen. Tussen de in hun uiterste loyaliteit niets ontziende medewerkers, de franc-tireurs in de politieke communicatie, staan de voorlichters van het departement. Die zich gebonden voelen aan hun eigen normenkader. Ieder – ook degenen die hun bewindslieden in partijpolitieke aangelegenheden terzijde staan - heeft zo zijn gedachten over de activiteiten van de politiek assistenten. Maar het meest opvallend is wel het gebrek aan vakbekwaamheid dat ze aan de dag leggen. Aan het voorbijgaan van het meest voor de hand liggende. Nederland kent bijvoorbeeld geen één-partij-regeringen, maar coalitieregeringen. De daarin deelnemende partijen zullen daarin moeten investeren. Een partij die dat niet wil, moet er niet aan beginnen. Tegen elkaar in spinnen in een coalitie levert uitsluitend verliezers op. Eén tweede voorbeeld betreft het onderscheid tussen ‘kijkcijfers’ en ‘bereikcijfers’. Direct na de moord op Fortuyn en de verkiezingen van 2002 heeft de Voorlichtingsraad (VoRa) een benen-op-tafel-sessie belegd. Besproken wordt de vraag: valt er te leren van de nederlaag die aan de paarse partijen is toegebracht? Motivaction geeft het antwoord: jullie communiceren met jezelf. De politiek adviseurs laten blijken hieraan geen boodschap te hebben. Zo laten zij zich leiden door ‘kijkcijfers’ van televisieprogramma’s en niet door de ‘bereikcijfers’. Zo kan het gebeuren dat na Barend & Van Dorp de late night show
24
Pauw & Witteman uitgroeit tot het belangrijkste politieke tv-programma, afgaande op de aanwezigheid van politici. De kijkcijfers spreken het ook niet tegen. Maar wie verder kijkt, wie een analyse maakt van het P&W-publiek ziet dat het geen dwarsdoorsnee is van het electoraat. Het is een doorsnee van de groep waartoe politici en hun politiek assistenten zelf graag willen behoren. Jan Schinkelshoek17, die vanuit verschillende invalshoeken ervaring heeft met de overheidscommunicatie, ziet de benadering van Frits Wester en Jack de Vries met lede ogen aan. ‘Veramerikanisering’ noemt hij het in het boek van Van Weezel. Hij vergist zich, want achter de oppervlakkigheid die Schinkelshoek met deze typering wil suggereren, gaat in de Verenigde Staten wel degelijk een zekere ambachtelijkheid schuil. Hier heeft men slechts kennis genomen, zo lijkt het wel, van het aspect ‘zenden’ in de communicatie. Maar communicatie is allereerst luisteren, dan je verplaatsen in je publiek – door met hun ogen naar jezelf te kijken – en dan pas goed doordacht en goed voorbereid je boodschap formuleren. Onder de politiek assistenten en hun opdrachtgevers ontkent niemand het belang van communicatie, de meesten beseffen zelfs dat het hun belangrijkste instrument is in het dagelijkse politieke debat, maar er de tijd voor nemen is er nauwelijks bij. Het gaat er bijna altijd even tussendoor. Dat is in Amerika wel anders. Van Weezel neemt waar, beschrijft in Haagse fluisteraars wat hij ziet. Laat de conclusies aan de lezers over. Maar zijn beschrijvingen bieden tal van scoringskansen voor open doel. De belangrijkste is, dat niemand wijzer is geworden van al het door Van Weezel beschreven gespin. De betrokken politici niet, want Balkenende en Bos ruimen in 2010 roemloos het toneel van de Haagse politiek. Ook de overheidsvoorlichting in het algemeen is er niet beter op komen te staan, want verdacht geworden in de ogen van de journalistiek. Maar het belangrijkste is dat de Nederlandse burgers er niet beter van zijn geworden. Hun vertrouwen in de politiek in het algemeen is gedaald.
Jan Schinkelshoek kent de Haagse politiek vanuit verschillende invalshoeken. Begonnen als parlementair redacteur wordt hij eerst voorlichter van de CDA-fractie (1983-1990) en daarna directeur Voorlichting bij het ministerie van Justitie (1990-1994). Daarna is hij achtereenvolgend hoofdredacteur van de Haagsche Courant (1994-2001), directeur Communicatie bij de Rabobank (2001-2006) en lid van de Tweede Kamer (2006-2010). 17
25
Spindoctoring Het verschijnsel spindoctoring legt een schaduw over de overheidscommunicatie. Er zit een negatieve ondertoon in, die ver af staat van professionele overheidscommunicatie. Er zit een geurtje aan van verdraaien van feiten, van eenzijdig benadrukken van de eigen rol tegenover die van andere partijen. Van het overdrijven van bepaalde voordelen, van het bagatelliseren van mogelijke nadelen. Bij verschillende waarnemers bestaat het beeld dat alle overheidsvoorlichting ‘spindoctoring’ is. Dat de overheid dus eigenlijk constant ‘propaganda’ bedrijft. En dat niet alleen politiek assistenten zich hieraan schuldig maken. Voorlichters werken voor opdrachtgevers, die zij zo professioneel mogelijk willen bedienen. Zij proberen die opdrachtgevers behulpzaam te zijn bij het vertellen van hun boodschap aan dat deel van het publiek waarvoor die in het bijzonder is bedoeld. Net als lobbyisten laten de communicatieprofessionals de opdrachtgevers als het erop aan komt, het verhaal zelf vertellen. Zij wijzen hem de weg, reiken de argumenten in de goede samenhang aan, voorzien de mogelijke tegenargumenten van een reactie, oefenen zo nodig met de opdrachtgevers, maar uiteindelijk moeten die zelf aan de slag. Als dat is gebeurd zijn de voorlichters net als de lobbyisten beschikbaar voor de nazorg. In de praktijk komt het erop neer dat de naar voren gebrachte argumenten in andere bewoordingen nog eens worden herhaald en dat de tegenargumenten nader worden geïllustreerd. Spindoctoring of propaganda? Het verhaal van de opdrachtgevers wordt ondersteund en dat is altijd eenzijdig, hoezeer de verschillende kanten ook worden belicht. Degenen die zich daarin niet kunnen vinden, hebben alle ruimte hun eigen verhaal te vertellen, kunnen waar het zinvol wordt geacht aangeven waarin het tekortschiet. De professionele overheidsvoorlichters die daarna weer om een reactie worden gevraagd, zullen hun best doen het eigen verhaal zo overtuigend mogelijk overeind te houden. Expliciet en impliciet dragen zij zo bij aan beeldvorming - in eerste aanleg bij de media en vervolgens ook bij burgers – van de kwaliteit van het voorgestane beleid en van de personen die daar de vertolkers van zijn. Naarmate de voorlichters hun werk beter doen in de advisering van hun opdrachtgevers en in de nazorg richting media en publiek, kan het beeld dat wordt opgebouwd gunstiger uitpakken. Het zij zo. Het de ‘klanten’ die uiteindelijk alle informatie van de overheid, van de regering, plaatsen tegenover de informatie die ze van anderen krijgen, die haar vergelijken met de eigen waarnemingen en vervolgens
26
hun oordeel vormen. Overheidscommunicatie vindt dus plaats in relatie met mondige burgers, die niet alles voor zoete koek slikken. En daarnaast constant begeleidt door onafhankelijke media, die alle claims van overheid en politiek kritisch van alle kanten beschouwen. Over ‘spindoctoring’ in de zin van ‘overheidspropaganda’ kan dus eigenlijk niet worden geklaagd. Burgers en media zijn er immers zelf bij. Echte professionele voorlichters doen niet zelf aan spindoctoring. Zoals zij zelf het publieke optreden aan hun opdrachtgevers overlaten, zo geven zij ook geen draai aan een politieke boodschap. Zij lichten toe. Vroege voorbeelden van ‘spindoctoring’ hebben zich voorgedaan in het kader van Amerikaanse presidentsverkiezingen. Aan de vooravond van televisiedebatten tussen de kandidaten worden senatoren en leden van het Huis van Afgevaardigden van de eigen partij door partijstrategen aangemoedigd na afloop snel aan de media, vooral in de eigen regio, te laten weten wat ze ervan vinden. En zo mogelijk onderwerpen te noemen die voor hun kiesdistrict van groot belang zijn. Voor menig kijker naar de debatten blijkt deze duiding bepalend voor de mening die ze nog aan het vormen zijn. En beïnvloedt zo waarschijnlijk ook het stemgedrag. Binnen de Nederlandse context dient zich begin 2003 een goed voorbeeld aan van hoe dat kan uitpakken. In de aanloop naar de verkiezingen, die op 22 januari worden gehouden, vinden er zoals gebruikelijk verkiezingsdebatten tussen lijsttrekkers plaats. Na het eerste - door RTL georganiseerde - debat wordt er aansluitend aan enkele waarnemers, onder wie oud-LPF-minister Herman Heinsbroek en Volkskrant-journalist Jan Tromp, gevraagd wat ze ervan hebben gevonden. Hun onomwonden conclusie is dat PvdA-lijsttrekker Wouter Bos de winnaar is. Een opiniepeiling die iets later wordt gehouden neemt die opvatting over. Politiek journalist Michiel Zonneveld schrijft daar later over: “Journalist Jan Tromp bombardeerde de PvdA-leider in de studio tot 'de ontdekking van de avond'. Oud-LPF-minister Herman Heinsbroek vond ook dat Bos beter overkwam dan de andere lijsttrekkers en was vervolgens buitengewoon kritisch over VVD-voorman Gerrit Zalm. De commentaren van Heinsbroek en Tromp zetten de toon voor de rest van de verkiezingscampagne nog niet volledig. Het RTL-journaal van een dag later gaf de doorslag. Dat opende met het nieuws dat Wouter Bos volgens de kiezers de grote winnaar en Zalm de grote verliezer was.”xxx
27
Deze ‘spindoctoring’ pakt voor Bos succesvol uit. Alhoewel niet helder is in hoeverre PvdA-strategen hierin zelf de hand hebben gehad. En of Heinsbroek nog even zijn gram wil halen over Zalm, die de stekker uit het eerste kabinetBalkenende zou hebben getrokken. Zoals de overheersende mening binnen de LPF is. Waar het om gaat is, dat een kabinet mensen met enig gezag weet te motiveren de positieve kanten van het kabinetsbeleid in het publiek aan te geven. Maar in de discussies over ‘spindoctoring’ wordt aan deze vorm niet of nauwelijks aandacht besteed. Daarin wordt meestal bedoeld dat de voorlichters, de politiek assistenten zelf een draai aan de informatie geven. In haar studie over spindoctoring beschrijft communicatiewetenschapper Eliane Schoonman vier verschillende scholen. De natuurlijke school vindt, in haar opvatting, dat de praktijk van spindoctoring strikt verboden zou moeten worden. De leden van deze school geloven in de waarheid, feiten en eerlijkheid. Direct aanpalend aan de natuurlijke school bevindt zich, in haar ogen, de ethische school. Deze verschilt daarvan essentieel en wel als het gaat om het toekennen van betekenis. De volgers van de ethische school geloven niet dat het toekennen van betekenis aan beleid onder alle omstandigheden vermeden moet worden. Een (grote) groep professionals die geloven dat communicatie en public relations deel uitmaken van de ‘good news business’, wellicht als tegengesteld aan journalistiek dat deel uitmaakt van de ‘bad news business’, vormt in de zienswijze van Schoonman de pragmatische school. Als laatste voert zij de spinschool op. In deze groep zal altijd geloofwaardigheid, en vooral ‘effect’ voorop worden gesteld. Waarbij ‘effect’ hier in haar ogen het best gedefinieerd kan worden als het ‘maximale effect voor de geloofwaardigheid van de organisatie of bestuurders’.xxxi Is het zinvol een analytisch onderscheid te maken waar de praktijk zich zonder theoretische onderbouw ontwikkelt? De etiketten worden te pas en te onpas geplakt door zowel de beoefenaren ervan als de mensen die ernaar kijken. Ook Schoonman is niet helemaal tevreden met haar eigen analyse. “De vraag resteert of het nou ‘mag’ of niet, spindoctoring. De vier scholen zijn tot nu toe met zoveel mogelijk respect beschreven. Wat voor de één goed is, is dat voor de ander immers nog niet. Toch denk ik dat er een sterke indicatie is, spindoctoring af te wijzen. Een spindoctor kan alleen functioneren in een wereld waar liegen en bedriegen niet de norm is, zo goed als dieven een omgeving zonder steelgedrag nodig hebben. Als stelen en liegen de norm zijn, breekt de anarchie los.” Waarna
28
ze haar redenering hard doortrekt. “Als we met z’n allen tolereren dat er belangrijke feiten verdoezeld, verdraaid en verzonnen worden, dan tolereren we ook de eerstvolgende militaire aanval.”xxxii Wie scherp kijkt naar de schermutselingen in de VS en in het Verenigd Koninkrijk over de communicatie met betrekking tot de Tweede Golfoorlog, zal een eind in Schoonman’s redenering mee kunnen gaan. De Nederlandse praktijk van overheidscommunicatie kent geen voorbeelden van het opmaken van vals ‘bewijsmateriaal’ ter ondersteuning van een bepaalde beleidslijn. Wel voorbeelden van niet open genoeg zijn om burgers zelf hun eigen opvatting te laten ontwikkelen.xxxiii En van het afdwingen van informatie door media en Kamer. Ook hier kan de Tweede Golfoorlog als voorbeeld dienen. Ondanks lang verzet wordt het kabinet-Balkenende IV gedwongen de commissie-Davids in te stellen, die de Nederlandse betrokkenheid daarbij gaat onderzoeken.xxxiv ‘Spindoctoring’ roept verkeerde associaties op. Het is dus beter iedere schijn te vermijden. Eliaan Schoonman komt zelfs tot de conclusie dat in betrouwbare overheidsvoorlichting geen plaats is voor spindoctoring. Maar als het gaat om de vorm, waarbij onafhankelijke deskundigen worden gestimuleerd met enig gezag het belang van bepaalde beleidsonderdelen benadrukken, is er niet zoveel mis mee. Ook voor hen geldt dat mondige burgers hun opvattingen zullen toetsen aan de eigen praktijk en dat media kritisch naar de onderbouwing van hun opvattingen zullen kijken. Voor kabinet en overheid is het belangrijkste dat het beleid via hen in breder kring ondersteuning verwerft. Dat zo de indruk dat ze voor eigen parochie preekt, wordt verminderd. Een permanente campagne voor de coalitie Zoals er met een bepaalde vorm van ‘spindoctoring’ valt te leven, zo geldt dat ook voor een ‘permanente campagne’ van een regeringscoalitie, zoals Wallage feitelijk voorstaat. Het is allereerst goed voor het kabinet zelf in zijn permanente slag om het publiek vertrouwen. Een positieve indruk van het kabinet in het algemeen, van het beleid en van de daadkracht ervan, kan het kabinet in moeilijke situaties net over de brug helpen. Binnen zo’n permanente campagne kunnen individuele bewindslieden ieder hun eigen plaats verwerven. Allen hebben binnen het eigen werkterrein wel onderdelen om op uit te blinken. En die ruimte moet ze ook worden gegund. Dat betekent wel dat alle bewindspersonen omgekeerd enige bescheidenheid aan de dag moeten leggen en soms moeten
29
aanvaarden dat er momenten zijn dat anderen met de eer van hun werk gaan strijken. Dat is vaak een uitvloeisel van een door media en publiek ervaren hiërarchie, een aspect van medialogica. Kort voor Prinsjesdag 2001 doet zich een voorbeeld hiervan voor. Er is een conflict met de transportsector over de hoge benzineprijzen. De minister van Verkeer & Waterstaat (V&W), de minister en de staatssecretaris van Financiën buigen zich erover. Zij overleggen in het grootst mogelijke geheim met vertegenwoordigers van de transportsector en weten op een zaterdagmorgen daarover een akkoord te bereiken, waarvoor de staatssecretaris het eigenlijke werk heeft gedaan. Bij de afsluitende persconferentie krijgen de ministers alle aandacht van de media en staat de staatssecretaris er een beetje verloren bij. Mocht hij wat nadrukkelijk naar voren zijn geschoven, dan zou dat een potsierlijke indruk hebben gemaakt en de weerslag ervan in de media hoe dan ook praktisch nihil. Hij kan als laatste in de rij weinig toevoegen aan de verhalen van de bewindslieden. Het leven van een politicus en bewindspersoon is dan hard, in het licht van de media… In het Handboek valt te lezen dat: “Met het oog op de eenheid van regeringsbeleid bewindspersonen bij hun optreden in het parlement of daarbuiten de handhaving van de homogeniteit van het kabinet niet in gevaar dienen te brengen.”xxxv Dat is bij het conflict over de benzineprijs ook niet gebeurd. Binnen het parlement gebeurt dat ook zelden. Maar de keren dat daar moet worden uitgelegd dat de uitspraken van verschillende bewindslieden die buiten het parlement zijn gedaan, geen afbreuk aan die homogeniteit doen, zijn onder de kabinetten-Balkenende legio.xxxvi Het klagen daarover blijft binnenskamers, iedereen beseft dat wie met één vinger naar een ander wijst met drie vingers naar zichzelf wijst. Ook over de activiteiten van politiek assistenten is het Handboek ondubbelzinnig helder. Sinds 1989 is daarin te lezen dat de politiek adviseur moet worden opgenomen in de ambtelijke organisatie, bij voorkeur bij het bureau van de SG18.
18
Bureau SG is een groep van medewerkers, die onder de rechtstreekse leiding staat van de Secretaris-generaal. Het takenpakket verschilt van departement tot departement. Het bureau ondersteunt de SG in diens coördinerende rol binnen het departement en in diens interdepartementale, het ministerie vertegenwoordigende, werkzaamheden.
30
“Een politiek adviseur zal echter nimmer bij een voorlichtingsafdeling worden geplaatst. Ook mag hem geen voorlichtingstaak worden gegeven.””xxxvii De Principia van de overheidsvoorlichting zijn al sinds 1984 nog veel ondubbelzinniger. Daarin wordt een politieke woordvoerder niet alleen als een bedreiging voor de homogeniteit van het departement beschouwd, maar ook voor de consistentie van de beleidspresentatie van de regering. “Voor politieke beleidsondersteuning via voorlichtingsadviezen aan de bewindspersonen is de chef van de departementale voorlichtingsdienst de eerst aangewezene”. Indien een bewindspersoon hieraan niet voldoende heeft, zo valt in de Principia te lezen, dan mag de politiek assistent wel opgenomen worden ‘in een kleine groep van ambtelijke beleidsmedewerkers, ressorterend onder de SG’ en moeten diens taken en bevoegdheden bij de aanstelling openbaar worden gemaakt. Het opvallende is dat waar de meeste overheidsvoorlichters – zoals het hoort – onbekend en niet of nauwelijks zichtbaar blijven, enkele politiek assistenten in de eerste tien jaar van de 21ste eeuw tot prominente mediapersoonlijkheden zijn uitgegroeid. Wat niet alleen iets zegt over hun rolvervulling, maar ook over de media die van hun – niet zelden eenzijdige en gekleurde - informatie gebruik maken. Om maar te zwijgen van hun meerwaarde ten behoeve van de homogeniteit van het departement en de consistentie van het regeringsbeleid. Ten dienste van een politieke partij Financiën kent lange tijd geen politiek assistent voor bewindslieden. In de lijn die door Hans Hillen is geïntroduceerd worden bewindslieden ook bij hun publieke partijpolitieke optredens begeleid. Minister Gerrit Zalm heeft lange tijd niets op met collega-bewindslieden die een politiek assistent aantrekken. Hij, de VVDminister, koketteert met twee woordvoerders van wie er één bij de FNV vandaan komt en lid is van de PvdA, en de ander voorlichter is geweest bij de Bisschoppenconferentie en lid is van het CDA. De contacten met partij en fractie moet je zelf onderhouden, is zijn opvatting. Pas als hij in 2003 ‘aanvoerder’ wordt van het VVD-smaldeel in het kabinet, veroorlooft hij zich een politiek assistent. Nu is de samenstelling van CDV bij Financiën niet geheel ‘politiek neutraal’. Bij vacatures wordt onder meer geworven onder voorlichters bij Tweede Kamerfracties. Hun affiniteit met het politiek gebeuren is een belangrijk pluspunt bij de selectie. Zo kent de directie qua samenstelling een staalkaart aan mensen
31
die niet alleen goede overheidsvoorlichters zijn, maar daarnaast ook politiek geëngageerd. Het staat de onderlinge samenwerking zelden in de weg. En ook niet de ondersteuning van bewindslieden bij optredens in hun politieke partij en in verkiezingscampagnes. Bij de gemeenteraadsverkiezingen (2002) en later bij de Tweede Kamerverkiezingen (2002 en 2003) laten de bewindslieden zich binnen hun eigen partij niet onbetuigd. Ze worden daarbij begeleid door medewerkers van CDV. In het najaar van 2001 beslist Zalm dat hij beschikbaar wil zijn voor de VVDkandidatenlijst bij de verkiezingen die op 15 mei 2002 worden gehouden. CDV nodigt de media uit om dat uit zijn eigen mond te laten optekenen. Enkele journalisten informeren in de marge van de bijeenkomst terloops of dit soort van ondersteuning is toegestaan. Sterker nog, is de reactie, CDV heeft Zalm in deze zin geadviseerd, omdat als de partij het bericht naar buiten brengt dat Zalm beschikbaar is, de opvang van de pers bij de voorlichters van Financiën komt te liggen. Dan kan je er maar beter van meet af aan de hand in hebben. Op het VVD-congres waar de kandidatenlijst in grote chaos wordt opgesteld, wordt zelfs voorgesteld Zalm direct achter lijsttrekker Hans Dijkstal te zetten, op de plaats van Annemarie Jorritsma. Ternauwernood weet de partijelite dit te voorkomen. Maar verder op de lijst is het raak. Zittende Kamerleden ladderen geleidelijk aan naar onverkiesbare regionen om plaats te maken voor laaggeplaatsten als Ton Hooijmaijers. xxxviii Zalm komt ongedeerd uit de strijd, zijn positie is eigenlijk onomstreden. Na de gemeenteraadsverkiezingen is er van de rooskleurig verwachtingen op een gunstige verkiezingsuitslag nog maar weinig over. Groei naar 50 zetels zit er niet in. Integendeel. Er moet met verlies rekening worden gehouden. In het Tv-debat dat na de verkiezingen wordt gehouden maken de lijsttrekkers van PvdA en VVD, Ad Melkert en Hans Dijkstal een ontredderde indruk. Tegen het triomfalisme van de grote overwinnaar Pim Fortuyn, lijsttrekker van Leefbaar Rotterdam en bij de Tweede Kamerverkiezingen als lijsttrekker van de LPF19 hun grote uitdager, kunnen zij niet op.
LPF = Lijst Pim Fortuyn, door Pim Fortuyn zelf opgericht na zijn gedwongen afscheid bij de partij Leefbaar Nederland. 19
32
Binnen de VVD leidt dit tot een deels in het openbaar gevoerde discussie over de stijl van Dijkstal. In het niet zichtbare deel suggereren de VVDkamercentralevoorzitters, die eerder al zo hun stempel op de kandidatenlijst hebben gedrukt, van lijsttrekker te wisselen. Dijkstal zou in hun ogen plaats moeten maken voor Zalm.xxxix De voor de buitenwacht zichtbare uitkomst van de interne discussie is de oproep van partijvoorzitter Bas Eenhoorn aan Dijkstal meer in Jip-en-Janneke-taal te praten en aan zijn campagneteam extra adviseurs toe te voegen als Theo Monkhorst en Frits Huffnagel20. Nog onbekend hiermee zoeken Financiën-voorlichters contact met de leiding van het VVD-campagnebureau. Aanleiding daarvoor is de rol die men op het oog heeft voor Gerrit Zalm in de campagne. ‘Geheel vrijblijvend’, ‘meedenkend’ met de uitdagingen waarmee het campagnebureau is geconfronteerd, adviseren zij Dijkstal tot half april rust te gunnen en vooral geen extra adviseurs om hem heen te plaatsen. Hij heeft eerder behoefte aan één, hooguit twee adviseurs dan een hele batterij, die eerder met hun onderlinge gekwetter en goedbedoelende meningen zijn zelfverzekerdheid ondermijnen dan ondersteunen. In VVD-kring denkt men daar anders over, zoals enige tijd later bekend wordt. Relevanter voor de Financiën-voorlichters is echter dat er bij het campagnebureau geen ideeën zijn over de inzet van Zalm, toch kandidaat nummer 3 op de lijst. Alle inzet concentreert zich op de lijsttrekker. Verzoeken om Zalm zullen worden doorgestuurd en verder is hij vrij om te doen wat hem goeddunkt. Binnen CDV ontstaat de gedachte Zalm met Fortuyn in debat te laten gaan. Hij is minder belast dan bijvoorbeeld Dijkstal. Zalm is niet geheel ongenegen, maar wil allereerst het boek ‘De puinhopen van acht jaar Paars’ bekijken. Op de dag van de presentatie, 14 maart 2002, gaat het hoofd van de Financiën-bibliotheek naar het Internationaal Perscentrum Nieuwspoort om als één van de eersten het boek te bemachtigen. Hij komt ontzet door het taart-incident terug. Maar het boek is binnen. In onderling gesprek wordt nagedacht over een gepaste reactie. Een opiniestuk in één van de dagbladen? Een uitdaging voor een openbaar debat? En
20
Theo Monkhorst en Frits Huffnagel zijn actieve VVD-leden die hun sporen hebben verdiend in de communicatie en het lobbywerk. Monkhorst was onder meer VVDgemeenteraadslid in Den Haag. Huffnagel is in 2002 VVD-gemeenteraadslid in Amsterdam.
33
zo ja, wat is het beste moment? Op ‘guidance’ van de VVD-campagneleiding hoeft niet te worden gerekend. In plaats van gelijk optrekken ervaren de Financiën een merkwaardige inbreuk op de armslag die ze bij de planning van de inzet van Zalm is toegekend. Met Barend & Van Dorp zijn afspraken gemaakt voor de uitzending op Koninginnedag, die in het Kurhaus wordt opgenomen. Een thuiswedstrijd voor Zalm. Alles is in kannen en kruiken totdat ze onverwacht de mededeling krijgen dat de VVD-campagneleiding afspraken heeft gemaakt met de NOS voor een uitzending die in tijd overlapt. De VVD wil dat Zalm in Café Brasserie Dudok aan de Haagse Hofweg in debat gaat met GroenLinks-lijsttrekker Paul Rosenmöller. Zalm moet bij B&vD worden afgemeld. De excuses gaan vergezeld van een slagroomtaart, die in het programma in beeld wordt aangesneden. Het NOSprogramma wordt een afschuwelijke grabbelton, waarin de twee politici in bijna een uur tijd slechts twee keer in de gelegenheid worden gesteld een statement af te geven. Aan presentator Ferry Mingelen wordt op omfloerste wijze de ergernis kenbaar gemaakt. Later, bij het gedevalueerde lijsttrekkersdebat, erkent hij dat de redactie in de evaluatie tot de opvatting is gekomen dat het programma veel te vol is geweest.xl Al met al is een goede kans voor de VVD verloren is gegaan om één van zijn prominente Kamerkandidaten delen van het partijprogramma uit te dragen. Van het VVD-campagnebureau is voor de uitzending niets anders vernomen dan een bevestiging dat er een afspraak met de NOS is gemaakt. Nadien is het contact praktisch nihil. Zalm doet de optredens die hem zijn gevraagd. Steeds reist er een Financiën-voorlichter met hem mee, die de PowerPointpresentaties verzorgt, die hij bij zijn presentaties gebruikt. Staatssecretaris Wouter Bos, nummer 8 op de PvdA-kandidatenlijst, wordt op vergelijkbare wijze ondersteund. Er is wel wat gedoe of op de presentaties hun partijlogo’s of die van Financiën moeten worden getoond, maar dat wordt ten gunste van Financiën beslecht. Tot 6 mei gaat alles zoals het gaat. De peilingen worden er weliswaar niet beter op, maar voor de kandidaten nummer 3 en nummer 8 en voor de ondersteuning door CDV heeft dat geen zichtbare consequenties. Op 6 mei ’s ochtends wordt Zalm gefeliciteerd met zijn 50ste verjaardag. Daarna reist hij naar Brussel voor een bijeenkomst van de eurogroep en de Ecofin. Hij komt daar nooit aan. Als hij halverwege is, wordt bekend dat er op het Hilversummer Mediapark een aanslag
34
is gepleegd op Pim Fortuyn. Spoorslags keert hij terug voor het spoedberaad van de ministerraad. De verkiezingscampagne ligt daarna stil. Na de begrafenis van Fortuyn op 10 mei komen er voorzichtig weer wat activiteiten op gang. De meeste lijsttrekkers blijven echter low profile. Voor de organisatie van het traditionele debat van de lijsttrekkers aan de vooravond van de verkiezingsdag is dat een nerveuze bedoening. De VVD- en de PvdA-lijsttrekker weigeren hun medewerking. Naarstig wordt er gezocht naar vervangers. CDA-lijsttrekker, Jan Peter Balkenende, en GroenLinks-lijsttrekker Paul Rosenmöller komen wel. Stoelen leeg laten staan, terwijl de regeringspartijen al dramatisch laag staan in de peilingen, is geen aantrekkelijke optie. Maar wie moet dan worden afgevaardigd? Bij de VVD komen ze bij nummer 3 uit, binnen de PvdA vinden ze pas op plaats 8 iemand die het aandurft. Dat leidt ertoe dat de twee bewindslieden van Financiën elkaar treffen in het gedevalueerde verkiezingsdebat. In de begeleiding laten de campagnebureaus het opnieuw af weten, CDV vult de lacunes. Zalm werpt zich op als VVD-aanvoerder Nog voor de verkiezingen gaat Zalm bij zichzelf te rade. Welke rol wil hij spelen als de verkiezingsuitslag een duidelijke nederlaag voor de VVD betekent. Hij maakt een korte analyse van de politieke situatie en de positie van de VVD daarin. “Met lood in de schoenen” gaat hij voor de verkiezingsdag naar VVDlijsttrekker Dijkstal toe, “want ik heb een vervelende boodschap voor deze sympathieke man. Zeg hem dat zijn positie mijns inziens onhoudbaar is geworden en dat ik me na de verkiezingen kandidaat zal stellen voor het fractievoorzitterschap. Hij is nog niet toe aan denken over aftreden en reageert overigens verbazend rustig. Eerst de uitslag maar eens afwachten.”xli Na de verkiezingen die dramatisch voor de Paarse partijen verlopen is het zaak de brief, die anders waarschijnlijk snel via lekkage in de media zal gaan lopen, op een ordentelijke wijze ergens neer te leggen. Ophef zoals in 1990 bij de overname van het VVD-partijleiderschap van Joris Voorhoeve door Frits Bolkestein moet als het enigszins kan worden voorkomen. In overleg met Zalm wordt besloten hiervoor NOS-redacteur Wouke van Scherrenburg te benaderen. Met haar wordt in Dudok afgesproken. Zij krijgt Zalms brief met een beknopte toelichting overhandigd. Nog dezelfde dag draagt ze vervolgens zorg voor een nette landing ervan.
35
Met instemming van de verkleinde fractie neemt Zalm de leiding over. Aanvankelijk heeft hij weinig trek de VVD na het forse verlies een nieuwe regering in te loodsen. Hij buigt later voor de forse druk omdat er anders geen stabiele regering – althans wat het aantal zetels in de Tweede Kamer betreft – valt te vormen. Zelf neemt hij daarin geen zitting. Hij beschouwt zich te zeer een gezichtsbepalende vertegenwoordiger van de Paarse kabinetten, waartegen het electoraat zo duidelijk stelling heeft genomen. Als de formatie eindelijk is voltooid neemt op het departement Hans Hoogervorst zijn plaats in. Steven van Eyck wordt op voordracht van de LPF staatssecretaris op het departement van Financiën. Sneller dan verwacht dienen zich al weer Tweede Kamerverkiezingen aan. De numerieke stabiliteit van het kabinet blijkt geen garantie voor een intrinsieke stabiliteit. Het aanhoudende en soms - voor externe waarnemers – gênante onderlinge gekrakeel binnen de LPF brengen de fractieleiders van CDA, Maxime Verhagen, en VVD, Gerrit Zalm, ertoe minister-president Jan Peter Balkenende voor te stellen ‘de stekker eruit te trekken’. Bijna iedereen is deze mening al langer toegedaan, maar zelfs de uitwerking ervan is geheel in de stijl van dit van meet af aan ongelukkige kabinet.xlii In januari 2003 zijn er dus weer verkiezingen voor de Tweede Kamer. Opnieuw overleggen de Financiën-voorlichters met het VVD-campagnebureau, ditmaal met de vraag naar de rol die ze voor minister Hans Hoogervorst zien weggelegd. De reactie is ook nu teleurstellend. In feite blijkt de campagneleiding slechts één persoon te kunnen ondersteunen, de lijsttrekker. De andere kandidaten komen in het verhaal niet voor. Zij worden geacht hun eigen campagne te voeren. Later komt er toch nog één uitnodiging via het campagnebureau. Of Hoogervorst naar Groningen kan om de VVD te vertegenwoordigen in een debat over het Europees landbouwbeleid. De Financiën-voorlichters zijn verbaasd. Wat voor eer valt er door de minister van Financiën nu voor de VVD te behalen in een debat over het landbouwbeleid ten overstaan van een grote groep Groningse boeren? Hogere subsidies, zoals zij willen, heeft hij niet te bieden. De loyale partijman Hoogervorst laat zich niet ontmoedigen en gaat er desondanks heen, begeleid door een Financiën-voorlichter. Andere departementen voeren ook nu weer een ander beleid met betrekking tot het begeleiden van bewindslieden. De merkwaardige situatie doet zich enkele keren voor dat bewindspersonen overdag
36
bij het werkbezoek, dat vaak vooraf gaat aan een verkiezingsbijeenkomst, door departementale voorlichters worden begeleid. Die later op de dag, bij de verkiezingsbijeenkomst, worden afgelost door hun politiek assistenten. Bij Financiën wordt dat maar potsierlijk gevonden. Binnen het jaar is Zalm weer terug op het departement. Maar nu niet uitsluitend als vakminister van Financiën. Hij vervult drie functies in één: minister, vicepremier en ‘leider van het VVD-smaldeel’ in het kabinet. Met name ter ondersteuning in die laatste functie komt Kees Berghuis, dan VVDfractievoorlichter, als politiek assistent naar het departement. Dat is wennen. Voor velen is het weerzien met Zalm een verademing. Hij pakt de draad weer even krachtig op, zoals hij dat onder Paars heeft gedaan. Het lijkt alsof er niets is veranderd, maar dat is schijn. Hij is veel bewuster geworden van zijn politieke rol. Dat blijkt uit verschillende details. Na afloop van het halfjaarlijkse overleg met de Stichting van de Arbeid wandelt hij meestal van het SER-gebouw aan de Bezuidenhoutseweg naar het departement aan het Korte Voorhout, glimlachend naar de haag van journalisten. Er wordt slechts pas op de plaats gemaakt als er vragen worden gesteld. Na het Najaarsoverleg in 2003 houdt hij de pas in bij het naderen van de journalisten en tracht hij vragen uit te lokken. Kennelijk is er behoefte aan een geluid vanuit het VVD-smaldeel in aanvulling op de verklaring die CDA-minister Aart-Jan de Geus namens het kabinet in de persconferentie zal afleggen. De samenwerking met politiek assistent Kees Berghuis gaat goed. Regelmatig praten hij en de Financiën-voorlichters elkaar gezellig bij. Zo horen ze wat uit de krochten van de VVD. Praten ze wat over de in de media breed uitgemeten ‘strijd’ tussen de fractieleider in de Tweede Kamer en de ‘leider van het VVDsmaldeel’ in het kabinet. Beiden verklaren publiekelijk bij herhaling dat er niets aan de hand is, maar overtuigen doen ze het journaille niet echt. Ondanks de collegiale uitwisselingen legt Berghuis geheel buiten de Financiën-voorlichters om de basis voor een Buitenhof-uitzending op 19 februari 2006, aan de vooravond van de gemeenteraadsverkiezingen. Zalm zal daarin zijn staf breken over gemeenten die al te gemakkelijk de onroerende zaak belasting (OZB) verhogen. Zo wil hij zijn bijdrage te leveren aan de VVD-verkiezingscampagne.
37
De informatie die hij van Berghuis krijgt is verre van optimaal. Lang heeft Financiën alle informatie over de OZB in eigen huis gehad, maar kort ervoor is de betreffende directie Financiën Publieke Lichamen (Fipuli) om bezuinigingsredenen opgeheven en zijn de taken deels overgedragen aan BZK. Met stijgende verbazing kijken de Financiën-voorlichters naar de uitzending. Optredens van minister of staatssecretaris in de media zijn altijd dagenlang onderwerp van gesprek in het werkoverleg. Niemand kan zich daar in dit geval iets van herinneren. Helemaal verbaasd is iedereen over Zalms oproep een eventuele OZB-aanslag te verscheuren. Een minister die oproept tot burgerlijke ongehoorzaamheid! Dat is nieuw. Na afloop wordt er druk met elkaar gebeld. De volgende ochtend zit CDV in overleg bijeen. Hoe de ophef te counteren? Een handicap is dat Zalm een kort bezoek brengt aan zijn Oostenrijkse collega. Onderwijl komt Berghuis zich schuldbewust melden. Hoe moet de zaak worden opgelost? Samen wordt besloten de minister bij thuiskomst te adviseren ten overstaan van de media zijn fout te erkennen. Een spreekbeurt die hij ’s avonds bij de PvdA in Haarlem heeft, waar ook journalisten naartoe kunnen worden gedirigeerd, biedt een goede gelegenheid nog wat uitvoeriger op de zaak in te gaan. Aangekomen op het departement vraagt Zalm eerst binnenkamers: moet ik aftreden? Waarna hij blijkt open te staan voor onze suggesties. “Televisieploegen van de NOS en RTL komen naar Financiën”, schrijft hij later in De romantische boekhouder. “Ik heb een blunder gemaakt, en bied gemeenten die ik ten onrechte heb beschuldigd mijn verontschuldigingen aan. ’s Avonds, tijdens een spreekbeurt in Haarlem ga ik nog een keer uitvoerig en diep door het stof. De uitwerking ervan is tot mijn verbazing positief. Op mijn weblog en bij de VVD-fractie komen heel veel sympathieke mailtjes binnen.”xliii De schade voor Zalm is beperkt. Het enthousiasme voor de functie van politiek assistent, dat bij Financiën toch al niet zo uitbundig is, wordt echter nog verder getemperd. Ze kunnen schade aanrichten die uiteindelijk door de reguliere overheidsvoorlichters moet worden gerepareerd. Hun toegevoegde waarde in het onderhouden van de relatie met de partij van hun opdrachtgever in het parlement en in het land is groot. Dat is ook werk dat niet door overheidsvoorlichters kan worden gedaan. Maar in hun relaties met de media, die ze niet mogen hebben, ondermijnen ze het gezag van de overheidsvoorlichters en veroorzaken ze schade die het aanzien van hun
38
opdrachtgevers aantasten. Het zou verstandig zijn de bestaande regels, die in zekere zin voor hen een normenkader vormen, beter te respecteren. De combinatie van minister, vicepremier en partijleider In het kabinet-Balkenende IV krijgt Wouter Bos de functie van minister van Financiën. Hij lost Zalm af. Net als zijn voorganger combineert hij de functie van minister met die van vicepremier en partijleider. Bij zijn aantreden zegt hij tegen zijn voorlichters dat hij het anders wil doen dan Wim Kok en Gerrit Zalm. Het advies het ministerschap te laten prevaleren wordt genegeerd. Ook na een door CDV gearrangeerde informele bijeenkomst, waar verstandige media-adviseurs als Bob de Ronde, Ton Planken en Kees Boef, hem een vergelijkbaar advies geven. De redenering is dat een goede invulling van het ministerschap en in tweede instantie van de rol van vicepremier, bijdraagt aan het aanzien als partijleider. Omgekeerd kan een benadrukking van het partijleiderschap een goede uitoefening van het ministerschap in de weg staan. Collega-bewindslieden zullen zich dan in de onderlinge contacten afvragen of ze te maken hebben met een geprononceerde partijpoliticus. Of met een collega die zo objectief mogelijk probeert te helpen bij de oplossing van de budgettaire problemen op hun departementen. De ‘andere’ benadering komt onder meer tot uiting in zich uitlaten over zaken die binnen de partij spelen. En het zoeken van een openbaar debat met Pechtold in Pauw & Witteman is daar ook een voorbeeld van. Terwijl het min of meer staand gebruik is dat bewindslieden slechts in de Tweede Kamer met Kamerleden in discussie gaan. Het is slechts munitie voor het aanhoudende gespin van politiek assistenten van CDA en PvdA. Omgekeerd blijkt de juistheid van de adviezen om de rol van minister te laten prevaleren in de bankencrisis. Dat doet het in partij en samenleving geen kwaad. Integendeel. In die functie krijgt hij ook de vloer helemaal voor zichzelf bij Pauw & Witteman. De directeur voorlichting als politiek adviseur De Principia staan toe dat directeuren Voorlichting bewindspersonen politieke adviezen geven. Nu is dat in zekere zin een vanzelfsprekendheid, want hun werk betreft het zijn opdrachtgever ter zijde te staan bij tal van publieke optredens. Steeds spelen daarbij vragen als: hoe komt de boodschap het beste over, hoe wordt het gewenste doel en de juiste doelgroepen bereikt? Alsof dat los gezien kan worden van de politiek, vooral als de opdrachtgever lid is van de regering. In
39
veel gevallen speelt op de achtergrond ook nog eens de vraag mee of de opdrachtgever zich indien nodig overtuigend kan verantwoorden voor zijn handelen in de Tweede Kamer. Kortom, het onderscheid tussen ‘politiek’ en ‘ambtelijk’ is niet erg zinvol. Bovendien wordt van heel veel van wat als ‘ambtelijk’ zou kunnen worden geduid – de bedrijfsvoering van de Belastingdienst, de invoering van de OV-chipkaart door private transportondernemingen, het onderhoud van het spoorwegnet – ‘politiek’ gemaakt. Er is altijd wel een aanleiding om een bewindspersoon ter verantwoording te roepen. Wallage geeft ook volop ruimte voor politieke woordvoering, maar dan vanuit de optiek van het kabinet als geheel. In overeenstemming daarmee heeft de VoRa menigmaal het kabinet goed ondersteund bij zware kwesties, zoals de presentatie van het Srebrenica-rapport (2002), de relatie met de moslimgemeenschap na de moorden op Fortuyn en Van Gogh (2004), de berichtgeving rondom de Tweede Golfoorlog (2003), de presentatie van de parlementaire enquête Inburgering (ook 2004). In deze gevallen is in goed overleg binnen de VoRa één van de meest betrokken bewindslieden aangewezen om als woordvoerder namens het kabinet op te treden. Dergelijke vormen van regie zijn uiterst zinvol voor de beeldvorming van het kabinet.
‘Principia’ worden ‘Uitgangspunten’ Principes of uitgangspunten hebben de bedoeling van langere betekenis te zijn. Ze moeten houvast bieden voor de praktijk op de langere termijn. Moeten ook overeind blijven als de turbulentie erg groot is. De essentie ervan is echter pas goed te begrijpen als ze worden bekeken in de context van de totstandkoming. Zo zijn de ‘Principia’ slechts te begrijpen tegen de achtergrond van de discussie in en over overheidsvoorlichting in het begin van de jaren tachtig. De ‘uitgangspunten’ die de VoRa 20 jaar later formuleert zijn het best te begrijpen met de stand van de discussie in het begin van de 21ste eeuw in het achterhoofd. Maar evenzeer tegen de achtergrond van het veranderend medialandschap en van de groeiende impact van de digitalisering. Voor een deel blijken ze dan een codificatie te zijn van de bestaande praktijk. De invloed van ‘Wallage’ is daar duidelijk in herkenbaar.
40
Door ‘Wallage’ wordt in feite gezegd dat er geen onderscheid gemaakt kan worden tussen politieke en ambtelijke woordvoerders. Het werkbezoek aan Londen heeft het aanvankelijke enthousiasme ervoor gesmoord. Maar intussen doen zich wel nieuwe ontwikkelingen voor die om aanpassing van de Principia vragen. Met de presentatie van Belastingherziening 2001 in september 1999 heeft Financiën er twee te pakken. Voor het wetsvoorstel wordt een aparte website opgezet, wat beschouwd kan worden als de inzet van de mogelijkheden van nieuwe elektronische middelen (principium D), maar wel in het kader van voorlichting over nog niet aanvaard beleid (principium B). En dat zou niet toegestaan zijn. Het is voor Marja Wagenaar, dan PvdA-kamerlid aanleiding minister Rogier van Boxtel daarover kritisch aan de tand te voelen. Andere voorbeelden waarbij met de bestaande Principia wordt geworsteld zijn in die periode de coproducties, waarbij een omroep in samenwerking met een departement een televisie- of radioprogramma tot stand brengt, de inzet van bewindslieden in publiekscampagnes en het zich verweren tegen hetzes van media en belangengroepen. Al die thema’s komen tezamen in een discussie over de Principia. Er wordt deze keer geen bezinningsdag belegd. De VoRa laat de Coördinatie Groep het voorbereidende werk doen. Haar werkstuk komt uiteindelijk in de vorm van ‘Uitgangspunten’ voor overheidscommunicatie in de VoRa.. Anders dan zijn voorganger, die aanvankelijk slechts voor intern gebruik zijn bedoeld, staan deze uitgangspunten vanaf de totstandkoming en aanvaarding binnen het kabinet, voor iedereen toegankelijk op het internet. De doelstelling van overheidscommunicatie staat kort en krachtig geformuleerd in Uitgangspunt 1. Het gaat om invulling van het recht op informatie en ondersteuning van het democratisch bestuur. Bewindslieden zijn terughoudend in deelname aan overheidscampagnes, maar uitgesloten is het niet meer, met uitzondering van optredens in Postbus 51-spots en in coproducties (Uitgangspunt 3). Zo is met terugwerkende kracht toestemming verleend voor deelname van Gerrit Zalm aan een wervingscampagne voor docenten op middelbare scholen (Wie leerde Gerrit Zalm rekenen?) en van Wouter Bos aan een brochure van de Belastingdienst over Belastingherziening 2001, die huis-aan-huis is verspreid. Eind 1999 mocht er nog geen foto van minister Van Boxtel, verantwoordelijk voor het ICT-beleid, in een brochure waarin werd gewaarschuwd voor de risico’s van de millenniumbug. Uitgangspunt 5 biedt ruimte voor communicatie over nog niet aanvaard beleid. Door destijds op de website over Belastingherziening aan te
41
geven, dat de voorstellen ter goedkeuring voorgelegd zijn aan het parlement, is een tik op de vingers door het parlement voorkomen. In Uitgangspunt 10 verschaft de overheid zichzelf een instrument om wat weerbaarder te zijn tegen hetzes. Aanleiding daarvoor is de aanhoudende campagne van De Telegraaf en de ANWB tegen voorstellen voor rekeningrijden van de Paarse coalitie. Op basis van de oude Principia kan Paars niet met gelijke munt ‘terugslaan’. Dat is met de nieuwe Uitgangspunten wel mogelijk, zolang het maar ‘proportioneel’ is. Het wapen is echter nog nooit ingezet. Even heeft het kabinet overwogen in de aanloop van de grote vakbondsdemonstratie in oktober 2004 overwogen een beroep te doen op Uitgangspunt 10. In het kabinet zijn ministers die menen dat de vakbeweging het kabinetsbeleid niet begrijpt. De VoRa adviseert het kabinet ervan af te zien. De kans dat het als olie op het vuur wordt beschouwd, lijkt de raad te groot. Anders is het met Uitgangspunt 11 die gaat over de ondersteuning bij partijpolitieke aangelegenheden. Daarvan wordt sindsdien ook buiten Financiën volop gebruik gemaakt. Al met al hebben de principia in 2004 een aardige opknapbeurt gekregen. Sindsdien zijn ze tot en met het aantreden van het kabinet-Rutte (2010) een bruikbaar instrument gebleken voor de overheidscommunicatie. Buiten het amateuristische gedoe van politiek assistenten die menen dat het normenkader niet op hun werk van toepassing is, heeft zich slechts één overduidelijke schending voorgedaan. In 2010 komt LNV ter gelegenheid van het 75-jarig bestaan van het ministerie met de publicatie van GERDA, een op LINDA gebaseerde glossy tijdschrift. Op bijna elke pagina staat een foto van LNVminister Gerda Verburg, hetgeen niet te rijmen valt met de terughoudendheid (zie Uitgangspunt 3) die bewindslieden dienen te betrachten. Een beroep bij RVD en VoRa om een uitzondering te mogen maken, is achterwege gebleven. De minister moet in de Tweede Kamer diep door het stof. Nabeschouwing Binnen het model van overheidscommunicatie vervullen de overheidsvoorlichters de rol van ‘projectleider’. Zij staan in het model zelfs centraal, tussen hun ‘opdrachtgevers’, zowel de bewindslieden afzonderlijk als het kabinet als geheel, aan de ene kant en de ‘klanten’ in diverse hoedanigheden aan de andere kant. Voor beiden geldt dat ze zich volledig moeten kunnen verlaten op de
42
overheidsvoorlichters. Boodschappen moeten tussen de twee groepen actoren betrouwbaar worden overgebracht. Het normenkader dat de voorlichters daarbij hanteren, aanvankelijk de Principia, later de Uitgangspunten, moet de betrouwbaarheid borgen. Binnen de communicatie van het Rijk vervullen het kabinet en de individuele bewindslieden de rol van ‘opdrachtgever’. Hun bestaat eruit burgers en bedrijven te informeren, opdat zij hun eigen rol goed kunnen vervullen. Hoe ze dat doen gaat de overheid niet aan, dat maken zij zelf wel uit. Wat ze ook doen de informatie die men van de overheid nodig heeft, dient betrouwbaar te zijn. Daar hebben de professionele overheidsvoorlichters hun aandeel in. Hoe weerbarstig de vraagstukken, hoe volatiel de politieke verhoudingen bij tijd en wijle ook kunnen zijn. Hoe pijnlijk soms ook voor de beeldvorming van bewindslieden. De kabinetsleden hebben het Handboek als normenkader. Overheidsvoorlichters vinden een vergelijkbaar houvast voor hun werk in de Uitgangspunten. Naar de geest sluiten ze goed op elkaar aan. In de juiste samenhang nageleefd garanderen de normenkaders dat burgers en bedrijven er van op aan kunnen dat de informatie die ze van de overheid ontvangen, betrouwbaar is. Voor zover dat niet mocht bijdragen aan het vertrouwen in overheid en politieke bestuur, het zal zeker geen afbreuk aan dat vertrouwen doen. Volgens de normenkaders hebben de overheidsvoorlichters het alleenrecht op de rol van ‘projectleider’. De vervulling van die rol staan ‘permanente campagnes’ toe; campagnes ter ondersteuning van het kabinetsbeleid als geheel. Maar ook ter ondersteuning van het beleid van individuele bewindslieden, zeker als die binnen het kader van het kabinetsbeleid plaatsvinden. Een eerste poging daartoe, onder het kabinet-Balkende IV, is na een veelbelovend begin in de knop gebroken. Maar dat laat onverlet dat dergelijke permanente campagnes niet in strijd zijn met de normenkaders. Het ‘alleenrecht’ van de overheidsvoorlichters op de rol van ‘projectleider’ wordt in de praktijk door politiek assistenten uitgedaagd. Voor zover zij een normenkader kennen, dan is het deels te vinden in het Handboek, deels in de Uitgangspunten. In beide documenten is geen steun te vinden voor een rol in de communicatie van bewindslieden met de samenleving. Niet rechtstreeks, noch via ‘samenwerkingspartners’ in de media. De gegroeide praktijk is anno 2010
43
anders. Politiek assistenten voeren permanente campagnes ten dienste van hun opdrachtgevers, niet zozeer in hun hoedanigheid van ‘dienaar van de Kroon’, maar meer in het belang van hun (partij)politieke profilering. En hebben ten behoeve daarvan ook contacten met de media. Hun succes daarbij laat zich moeilijk meten. Wel is duidelijk dat hun inspanningen de vertrouwensrelatie tussen bewindslieden en burgers geen goed hebben gedaan.
44
Bijlage 03-01
45
Principia 1984
Uitgangspunten 2004
A. De inhoud en omvang van de voorlichting door de departementen is (uiteindelijk) onderwerp van parlementaire controle. Mede in dit verband zouden de verantwoordelijke bewindspersonen belangrijke voorlichtingsactiviteiten dienen aan te kondigen in de Memorie van Toelichting bij de begroting – bij voorkeur in de vorm van een voorlichtingsprogramma - of in een voorlichtingsparagraaf in beleidsnota’s of in de toelichting bij wetsvoorstellen. Bij de beleidsnota’s en wetsvoorstellen dient bij voorkeur te worden ingegaan op onderwerp en doelgroepen en op de te kiezen voorlichtingsinstrumenten en benodigde financiële middelen. B. Beïnvloedende publieksvoorlichting gericht op houding en/of gedrag, of op mentaliteit is acceptabel indien voldaan wordt aan de volgende drie criteria: - aanvaard beleid; - een in de samenleving niet te controversieel onderwerp; - een voorlichtingsuiting die inhoudelijk voldoende en juiste gegevens bevat om belangstellendenen belanghebbenden in staat te
1. Hoofddoel van de communicatie van de rijksoverheid is te voldoen aan het recht van de burger op communicatie met en informatie van de rijksoverheid en het ondersteunen van goed democratisch bestuur.
2. De rijksoverheid is altijd, ongeacht het kanaal of medium, herkenbaar als deelnemer aan de communicatie, respectievelijk als (mede) afzender en/of anderszins als belanghebbend of betrokken bij de informatie. Bij coproducties geeft de overheid altijd aan welk
stellen zich er zelfstandig een oordeel over te vormen. C. Bij geïnstitutionaliseerde inspraakprocedures over beleidsvoornemens mag de publieksvoorlichting beïnvloedend zijn, voor zover dat gericht is op het bevorderen van de participatie van de burger(s).
D. Bij publieksvoorlichting kunnen de nieuwe mogelijkheden bij de elektronische media, naast de bestaande (pers, radio en televisie) een rol spelen; daarbij moeten de criteria, geformuleerd onder B., in acht worden genomen.
46
doel met deelname gediend wordt. 3. De communicatie van de rijksoverheid is altijd gericht op de inhoud van het beleid, en in dat verband tevens op het functioneren van de overheid als zodanig. Bewindspersonen zullen zelf terughoudendheid betrachten, wanneer sprake is van het gebruik van eigen media en producties van derden waaraan door de overheid wordt meebetaald. Zij treden nimmer op in coproducties en Postbus 51 spots voor radio en televisie. 4. De regering brengt haar beleid, alsmede de motieven en de overwegingen die daaraan ten grondslag liggen, op actieve wijze onder de aandacht van een zo breed mogelijk publiek. Zij kan daarbij in beginsel van alle beschikbare communicatiemiddelen gebruik maken.
E. Bij het eigen mediagebruik van de overheidsvoorlichting – inclusief het uitgeven van eigen periodieken – is het noodzakelijk dat de gekozen vorm geen propagandistische lading meegeeft aan de voorlichtingsboodschap.
F. Voor politieke beleidsondersteuning via voorlichtingsadviezen aan de bewindspersonen is de chef van de departementale voorlichtingsdienst de eerst aangewezene. Een politieke woordvoerder is niet alleen een bedreiging voor de homogeniteit van het departement, maar ook voor de consistente beleidspresentatie van de regering.
47
5. De rijksoverheid maakt in haar communicatie en voorlichting altijd melding van de beleidsfase waarop de informatie betrekking heeft. Die communicatie is daar qua aard, inhoud, toonzetting en omvang mee in overeenstemming. Zo nodig geeft de rijksoverheid hierbij aan in welke rol zij optreedt en op welke rol zij de burger aanspreekt. De communicatie in de fase van door het parlement nog niet aanvaard beleid is feitelijk van aard en zakelijk van toonzetting. Dit geldt voor zowel de concrete maatregelen die worden voorgesteld, als voor de achtergronden en motieven daarvan. 6. De regering geeft in een vroegtijdig stadium aan of, en zo ja in welke vorm, zij burgers bij de voorbereiding van plannen of maatregelen wil betrekken. Ook wordt vooraf duidelijkheid verschaft over de vraag wat er met de uitkomsten van dergelijke
G. Indien een minister desondanks behoefte heeft aan politieke beleidsondersteuning, als aanvulling op die van de bestaande kring van ambtelijke adviseurs, zou het voor deze functionarissen, gezien de samenhang met het voorlichtingsaspect, het volgende kader moeten worden geschapen: - een zelfstandige positie die rechtstreeks contact met de minister inhoudt; - opname in een kleine groep van ambtelijke beleidsmedewerkers, ressorterend onder de S.G.; - samenwerking met de relevante beleidsdirecties, met name de voorlichtingsdienst; - geen voorlichtingsverantwoordelijkheid; - openbaar maken van de taken en bevoegdheden bij de aanstelling (die op basis van een in tijd gelimiteerd arbeidscontract zou moeten geschieden).
interactieve beleidsvormingsprocessen zal gebeuren. 7. De rijksoverheid zorgt voor een goede bereikbaarheid voor burgers die met haar in contact willen komen. Op verzoeken om informatie, klachten e.d. wordt snel en adequaat gereageerd. Burgers kunnen zelf een keuze maken via welk beschikbaar kanaal zij met de overheid willen communiceren.
8. De communicatie van de rijksoverheid is waarheidsgetrouw en bevat voldoende en juiste informatie om belangstellenden en belanghebbenden tijdig in staat te stellen zich
48
zelfstandig een oordeel te vormen over het gevoerde en het te voeren beleid. 9. Communicatie van de rijksoverheid is technisch en inhoudelijk voldoende toegankelijk, begrijpelijk, tijdig en zo gericht mogelijk. Doel en middelen zijn steeds met elkaar in overeenstemming. 10.De rijksoverheid voldoet in haar communicatie aan het principe van proportionaliteit in geval van onderwerpen die controversieel zijn en/of onderhevig zijn aan maatschappelijke discussie en in het geval van nog niet door het parlement aanvaard beleid. De communicatie staat in die gevallen in redelijke verhouding tot de mogelijkheden van andere spelers in het maatschappelijk krachtenveld en mag niet de werking van onafhankelijke media bemoeilijken. 11.De communicatie van de Rijksoverheid wordt niet
49
vervlochten met partijpolitieke belangen. Ook de schijn van vermenging wordt vermeden. Binnen dat uitgangspunt zijn er situaties denkbaar waarbij bewindslieden ook bij partijpolitieke optredens door overheidsvoorlichting worden begeleid.
50
Bijlage 03-02 Door commissie-Wallage in 2001 genoteerde opvattingen over scheiding van ambtelijke en politieke voorlichting Voor Tegen Nagaan welke rol de Overheidscommunicatie niet overheidscommunicatie in kan politiseren. Dus geen politieke nemen om de politieke media-adviseurs bij ministers. discussie/interactie met Politisering van de burgers te activeren i.p.v. zelf overheidsvoorlichting straft in dat gat te springen (pg 6) zich - in Nederland - vanzelf. Het vertrekpunt is onjuist. Voorlichting is natuurlijk Begin bij het bereiken van de nimmer neutraal, dus ook de doelstellingen van het beleid. overheidsvoorlichting niet. Oneens dat het een risico is. Maar politisering van de Er wordt ten onrechte vanuit voorlichting door de overheid gegaan dat overheid neutraal is mijns inziens uit den boze. moet zijn. Dat mag aan de voorlichting Overheid moet politieke van de maatschappelijke en keuzes durven maken en politieke organisaties worden verdedigen. Overheid mag overgelaten. Ik denk dat de dus beleid verkopen. overheid wel iets mag doen Wie is er bang voor de media? inzake het signaleren van De overheid moet de media maatschappelijke trends, van bedienen met informatie, het benoemen van issues van signalen vanuit de mijn part, maar de overheid samenleving (ook van moet vooral een journalisten) serieus nemen, serviceverlenende rol inzake en daarop actief inspelen. De voorlichting kiezen. oorlog breekt pas uit als de Departementale en overheid te krampachtig is, partijpolitieke bijvoorbeeld als de voorlichting/communicatie Rijksvoorlichtingsdienst de scheiden. Op alle ministeries rijksverhullingsdienst wordt. op dezelfde manier. (pg 8) Onderscheid maken tussen beleidstechnische voorlichting
51
52
Communicatie over nog niet aanvaard beleid is noodzakelijk voor belanghebbenden om te kunnen participeren. Normen ontwikkelen die enig houvast bieden over wat wel en niet en daarover ook in de politiek zelf discussiëren (Tjeenk Willink raadde dat lang geleden al aan) Partijpolitiek is aan de betreffende politieke partij; voorlichting mag wel iets parlementair politieker worden Het kabinet dient te kiezen: woordvoering namens de minister over alles of een aparte voorlichting over partijpolitieke enz. zaken. Ik pleit voor het eerste Overheidsloketten en interactief beleid verder ontwikkelen als onderdelen van het totale voorlichtings/communicatieproduct. Evalueren, ook met de media en wetenschappers. Kortom: een zichtbare beweging blijven entameren. 1: reorganisatie van de RVD, in de zin van omvorming richting open, transparante nieuwsbron aangaande het algemene beleid van de
en beleidspolitieke voorlichting. aparte woordvoering over partijpolitieke kwesties - dus een politiek woordvoerder naast departementale woordvoering over staand beleid, techniek etc. In de Nederlandse verhoudingen past geen afzonderlijke “politieke” woordvoerder
53
regering. 2: herinrichten van de directies voorlichting/communicatie van de ministeries, waarbij transparantie en proactief communicatiebeleid gestalte krijgt via moderne middelen als interactieve websites, eigentijdse (korte) postbus 51 spots, meer distributiepunten met folders over concrete beleidsonderdelen en vooral trends/issues. 3: een open, op uitwisseling gerichte attitude jegens de media. 4: meer participatie van bewindspersonen in maatschappelijke debatten op momenten dat de meningsvorming volop bezig is. 5: communicatie niet als sluitpost, niet als eenrichtingstoeter richting burger zien, maar meer richten op tweerichtingsverkeer. Communicatie moet een steviger positie krijgen in de beleidsvoorbereiding en uitvoering Stel partijpolitieke assistenten aan bij bewindspersonen, waar partijpolitieke belangenbehartiging thuis hoort. (pg 9)
De voorzitter concludeerde: in feite gaat het hier dus niet alleen om de (on)wenselijkheid van een scheiding in functies, maar tevens om de (on)mogelijkheid van een scheiding. Dit wordt: inderdaad, de functies zijn eenvoudigweg niet te scheiden. (pg 9)
54
Noten Zie voor die ontwikkelingen M. Wagenaar, Rijksvoorlichtingsdienst, Geheimhouden, toedekken en openbaren, Den Haag 1997 ii Aangehaald in Uit oogpunt van eenheid, 60 jaar Voorlichtingsraad, Den Haag 2007 iii Rapport werkgroep Heroverweging Voorlichting Rijksoverheid, Externe voorlichting, interne voorlichting en bibliotheek- en documentatiefunctie, Den Haag, januari 1984 iv Zie voor een verslag van wat aan de opstelling van de principia is gegaan: M. Wagenaar, Rijksvoorlichtingsdienst, pg 393-408 v De principia van 1984 en de uitgangspunten voor overheidscommunicatie zijn in een bijlage bij dit hoofdstuk in een tabel opgenomen, vi Idem, pg 405 vii Idem, aw 383-384 viii Idem, aw 382 ix Idem, aw pg 383 x M. Wagenaar, aw, pag 405 xi Uit oogpunt van eenheid, 60 jaar VoRa, RVD Den Haag, 2007 xii Zie M. Wagenaar, pag 406. Hans Hillen vertrekt inderdaad bij Financiën als de politieke leiding in 1989 overgaat van Onno Ruding (CDA) naar Wim Kok (PvdA). Hij wordt op hetzelfde moment lid van de Tweede Kamer voor het CDA. xiii Uit oogpunt van eenheid, aw, pg 54 xiv Zie website Parlement en Politiek, http://www.parlement.com/id/vg09llpglgpe/j_s_j_hans_hillen xv De ministerraad, Handboek etc., paragraaf 4.5 – Verhouding tot politieke partijen (pg 57) xvi Gerrit Zalm, De romantische boekhouder, Amsterdam 2009, pg 268 xvii De ministerraad, aw, pg 42 xviii Het voorlichtings-ab-cdv van het ministerie van Financiën, zie onder Begeleiding, Den Haag, 2002. Deze notitie is een gezamenlijk product van de Centrale Directie Voorlichting (CDV) en is bij elke wisseling van de politieke leiding geactualiseerd. De bedoeling ervan is met behulp hiervan in samenspraak met de bewindslieden een op de persoon toegespitste communicatiestrategie te ontwikkelen. Daar is het niet altijd van gekomen. xix In een bijlage bij dit hoofdstuk zijn de verschillende opmerkingen genoteerd die bij deze raadpleging naar voren zijn gebracht. xx Wallage, aw, pg 30 xxi Bob Phillis, An Independent Review of Government Communications, Januari 2004 xxii PCI-studiereis 2006, begeleidend schrijven dd. 10 mei 2006, conclusie I xxiii PCI-studiereis 2006, aw conclusie III xxiv PCI-studiereis 2006, aw, Voorwoord xxv Wallage, aw, pg 11 xxvi Handboek Ministerraad, aw, pg 36 xxvii Handboek Ministerraad, aw, pg 4 xxviii Zie http://zoeken.beeldengeluid.nl/internet/index.aspx?chapterid=1164&filterid=974&contentid=7&searchI D=4305545&columnorderid=1&orderby=1&itemsOnPage=10&defsortcol=12&defsortby=2&pvname=personen&pis=expressies;selecti es&startrow=1&resultitemid=1&nrofresults=4&verityID=/14121/14141/14141/578097@expressies xxix Max van Weezel, Haagse fluisteraars, Uitgeverij Balans, Amsterdam 2011, €6,95. Deze paragraaf is gebaseerd op mijn bespreking ervan voor VillaMedia, oktober 2011. i
55
Zie http://www.michielzonneveld.nl/artikelen-vn2julizelfreflectie.php Eliane Schoonman, 'Spindoctoring', HvU Cahier 37, (2006), paragraaf 4.1 xxxii Schoonman, aw. paragraaf 5.3 xxxiii Een van die voorbeelden wordt zichtbaar in enkele bevindingen van het rapport van de CommissieDavids over de Nederlandse betrokkenheid bij de aanval op Irak in 2002. De AIVD en de MIVD waren genuanceerder dan buitenlandse inlichtingendiensten over Irak Die nuanceringen zijn niet door de Nederlandse ministers overgenomen Er is geen volledige openheid van zaken gegeven tegenover het parlement over het Amerikaanse steunverzoek voor militaire opbouw[13] De informatieverstrekking aan de Tweede Kamer was op sommige momenten onvoldoende. Zie http://nl.wikipedia.org/wiki/Commissie-Davids#Nasleep xxxiv De onafhankelijke Commissie van onderzoek besluitvorming Irak Commissie-Davids), http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/rapporten/2010/01/12/rapport-commissiedavids.html xxxv Handboek Ministerraad, aw, pg 50 xxxvi (Uitzoeken door handelingen Vragenuurtje na te vlooien) xxxvii Handboek Ministerraad, aw, pg 57 xxxviii Zie http://krant.telegraaf.nl/krant/archief/20020128/teksten/bin.vvd.plaats.niederer.dijkstal.html xxxix Zie Gerrit Zalm, aw. Pg 260 xl Wie mocht denken dat ik overdrijf, dankzij de databank van Beeld en Geluid kan de opzet van het programma worden nagekeken. Zie hier de beschrijving: “Politieke rubriek van NOVA en Den Haag Vandaag, vanuit café Dudok in Den Haag, met een studiodebat, achtergronden en reportages, geheel in het teken van de aanstaande verkiezingen. Aflevering uit een serie van gezamenlijke uitzendingen van het NOS Sportjournaal, NOVA en Den Haag Vandaag i.v.m. de komende Tweede Kamerverkiezingen onder de titel Nederland Kiest, gepresenteerd door Rob Trip en Ferry Mingelen, vanuit café Dudok in Den Haag. Vast onderdeel: een interview met studiogasten, onderbroken door "Nieuw!", "Nederlandkiest.nl" en "Cabaret". Studiogasten zijn Gerrit Zalm (VVD), minister van Financiën en Paul Rosenmöller, lijsttrekker GroenLinks. Onderwerpen: 1. rustige Koninginnedag in Amsterdam; 2. bedrijfsleven wil geen voortzetting Paarse coalitie; 3. debat Zalm en Rosenmöller; 4. prins Pieter van Vollenhoven lang niet welkom als lid koninklijk huis” Items werden ook nog onderbroken door sportfragmenten. (aantekening, spr) http://zoeken.beeldengeluid.nl/internet/index.aspx?chapterid=1164&filterid=974&contentid=7&searchI D=3463182&columnorderid=1&orderby=1&itemsOnPage=10&defsortcol=12&defsortby=2&pvname=personen&pis=expressies;selecti es&startrow=1&resultitemid=1&nrofresults=5&verityID=/10885/16621/16777/48738/65870@selectie s#selectieSection xli Gerrit Zalm, aw. Pg 260 xlii Zie Gerrit Zalm, aw. pg 263 xliii Gerrit Zalm, aw. pag 283 xxx
xxxi
56