Marianne Fredriksson
De kracht van een vrouw Uit het Zweeds vertaald door Lia van Strien
de geus
Zesde druk Oorspronkelijke titel Ondskans leende, verschenen bij Prisma Oorspronkelijke tekst © Marianne Fredriksson, 2006 Eerste Nederlandstalige uitgave © Lia van Strien en De Geus bv, Breda 2006 Published by agreement with Bengt Nordin Agency, Stockholm, Sweden Deze editie © De Geus bv, Breda 2012 Omslagontwerp Mijke Wondergem Omslagillustratie © Hollandse Hoogte isbn 978 90 445 2457 4 nur 302 Niets uit deze uitgave mag verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie of op welke wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van De Geus bv, Postbus 1878, 4801 bw Breda, Nederland. Telefoon: 076 522 8151. Internet: www.degeus.nl. Wilt u het gratis magazine Geuzennieuws met informatie over onze nieuwe uitgaven ontvangen, ga dan naar www.degeus.nl en meld u aan.
1 Ze moest ophouden het aantal malen te tellen dat haar onrecht werd aangedaan. Dat was moeilijk. De zwarte gevoelens kwamen niet uit haar hoofd, ze werden geboren in haar buik en leefden daar hun eigen leven. Net als de vorige keer dat Stina in de put zat. Toen zat ze vol woede, vol vlammende razernij die haar ’s nachts wakker hield en haar overdag kwelde. Maar nu was de paniek het gevolg van angst. Ze hadden haar haar kinderen afgetroggeld. Ze was als de dood om hen kwijt te raken. En wat moest ze met die angst, die haar ’s nachts wakker hield en haar overdag kwelde? Wat een regen viel er deze herfst. Net als zes jaar geleden. Ze herinnerde zich hoe ze op wraak zon. Dat was nieuw voor haar. Het joeg haar de stuipen op het lijf. Ze was altijd aardig. Een goedgelovige goedzak, zeiden haar vrienden. Ze hadden gelijk. Wie zijn billen brandt, moet op de blaren zitten, zegt het spreekwoord. Maar toen, in die tijd, had ze noch de vrijheid, noch een veilige kamer om rustig te gaan zitten. Ze herinnerde zich dat ze zich afvroeg hoe iemand die niet eens een haard heeft, überhaupt zijn billen kan branden. Nu had ze alles: een eigen huisje, fijne slaapkamers, mooie tegelkachels. Maar wat moest ze in hemelsnaam met haar woede? 7
2 Het was herfst, het werd al vroeg donker. Stina liep rond in haar eigen huisje, haar stuga. Ze deed de lampen aan en de kamers herkregen hun kleuren en hun ‘thuis’. Er waren korte momenten waarop ze blijdschap kon voelen. Het overkwam haar soms zomaar, midden op de dag. Wanneer ze de afwas deed, bijvoorbeeld, en de keuken aan kant maakte. En als ze haar planten water gaf en het vlijtig liesje bedankte omdat ze de donkere herfstdagen trotseerde en week na week haar rode bloempjes opende. Ze kon het aan. Maar ze was moe. Die korte momenten van blijdschap werden al snel kapotgemalen door de ongerustheid. En die had haar in een wurggreep. Soms huilde ze als een in de steek gelaten kind. Ze sleepte zich naar haar computer en het artikel dat ze het wetenschappelijk tijdschrift beloofd had. Maar vervolgens zat ze maar. De woorden waren verdwaald, ze kon ze niet vinden. Terug naar de keuken voor verse koffie. Vrienden belden op, ze waren bijna net zo boos als zij. Hun razernij hielp haar. ‘Hoe kunnen ze een moeder ertoe dwingen om twee kleine kinderen naar de andere kant van de Atlantische Oceaan te sturen, naar een vader die ze nooit hebben gezien en die als psychopaat te boek staat.’ Die avond nam ze een dubbele dosis slaappillen. Ze werd wakker met een zwaar hoofd en een zwaar gemoed. Maar een merkwaardig licht sijpelde door de gordijnen. Haar gedach8
ten gingen traag, dus het duurde even voordat ze doorhad dat de zon scheen. Ochtendlicht! Schuine stralen baanden zich een pad door de oude bomen langs de weg, bleven even hangen in de kardinaalsmuts die vuurrood opvlamde in zijn holletje in de bergwand. De esdoorn liet gele bladeren naar de aarde dwarrelen. De grote oude es stond al helemaal naakt. De winter was in aantocht. Onverbiddelijk. Daar viel niets aan te doen. Maar ze kleedde zich aan, vond haar gewatteerde jack en haar laarzen en liep een tijdje onder de bomen door. Ze haalde een deken van binnen en ging op de natte tuinstoel tegen de zuidgevel zitten, kneep met haar ogen tegen de zon. Ze dacht: vandaag zal ik standhouden tegen de angst. Ik ben niet aangevallen, gekrenkt, bedrogen, eenzaam. Zoals de vorige keer. Ik begrijp dat de angst wortelt in de vrees, in de oude depressie van toen ik zo diep in de put zat dat de kans bestond dat ik er niet meer uit zou komen. Geen bericht van haar kinderen. Ze had afgesproken af te wachten. Niet zelf te bellen. Per, haar ex, had een nieuwe vrouw met twee kinderen ontmoet. Zou iemand haar gewaarschuwd hebben? Moest zij dat doen? De zon had de keuken kleur gegeven, de gele kastdeurtjes straalden. Nog even en het zou naar verse koffie ruiken.
9
Haar hoofd zat vol. Zijn het mijn duistere gedachten die me verhinderen om helder te zien? Mirakels vereisen licht, dacht ze. Er is maar één mogelijke weg, zegt de Bijbel. Vergiffenis. De andere wang toekeren. Wonderlijke woorden. Dat van die wang heb ik mijn hele leven al gedaan, ik, de goedzak. Ik heb me maar zelden verdedigd, me liever blootgesteld aan nieuwe slagen, de tanden op elkaar gebeten, geslikt. Een enkele keer werkte het en droop de aanvaller af. Misschien maakte ik gebruik van een trucje om onbehagen uit de weg te gaan. Ik ben altijd bang geweest voor kwaadheid. Vergeven is veel moeilijker. Nu zie ik in dat ik nooit begrepen heb wat het woord inhoudt. Ze zocht het op in het woordenboek: ‘iemand zijn straf schenken, vergiffenis schenken, consideratie tonen, begenadigen, kwijtschelden, excuseren, iemand ergens niet hard om vallen, een streep door iets halen’. Er stonden meer woorden, die net zo moeilijk te begrijpen waren. Maar geen woord over wat de getroffene aan moest met zijn verdriet en zijn woede.
10
3 Op een kristalheldere ochtend in de heerlijke septembermaand van 2003 kreeg ze een grote, dikke envelop uit Amerika toegezonden op het enige adres dat ze in Zweden had, namelijk Advocatenbureau Roger Skog te Stockholm. Ze bracht de kinderen naar de crèche en ging daarna naar haar advocaat. Haar hart bonsde. Roger Skog opende de brief, las hem en moest lachen om de eisen van Pers advocaat. Daarna maakte hij kopieën van de gerechtelijke uitspraak van de scheiding, waarin de zorg voor de kinderen aan Stina was toegewezen, en van het politieonderzoek naar de mishandeling en verkrachting. Per Stenberg was in Zweden veroordeeld tot een jaar gevangenisstraf. Nadat hij vrij was gekomen was hij verdwenen naar Amerika. Ten slotte eiste haar advocaat de niet-betaalde alimentatie op. Hij liet alles vertalen en stuurde het naar de Amerikaanse jurist. Het bleek dat Per blut was! Maar hij wist zoals altijd raad en wendde zich tot zijn grootmoeder, die haar kapitaalkrachtige hand uitstak en de verloren zoon een voorschot op de erfenis gaf. Een paar weken later kwam er een nieuwe brief, waarin Per omgang met zijn kinderen eiste. Haar advocaat zei dat het haalbaar was hem dat te ontzeggen. Maar wel lastig. Stina zat urenlang aan de telefoon met Ingegerd, zijn tante, die ze altijd had gemogen. Ze was een sterke en warme persoonlijkheid. Ze woonde in Amerika en ze had Per als kind al opgevangen. Na verloop van tijd werden ze het eens over een goede regeling. De kinderen zouden bij haar in huis logeren. Ze zou een 11
overeenkomst ondertekenen waarin zij de volledige verantwoordelijkheid voor de meisjes op zich nam. ‘Als je het hem ontzegt, ook al heb je juridisch gelijk,’ zei ze, ‘heb je kans dat hij in Zweden opduikt om de boel kort en klein te slaan …’ De daarop volgende weken piekerde ze zich suf. Uiteindelijk kwam ze tot de slotsom dat Ingegerd gelijk had. Als haar ex naar Stockholm zou komen, zou ze weer die angst in gezogen worden, niet kunnen slapen, niet kunnen schrijven. En wat zouden haar vrienden en buren ervan vinden, zij die haar aan een nieuw bestaan hadden geholpen? Ze belde haar vader. Hij belde haar een uur later terug en zei dat hij niet voor haar besluit durfde in te staan. Tegen het einde van de zomer kwam Ingegerd naar Zweden, wijdde zich aan de kinderen, bracht ze naar de crèche, speelde, las voor, naaide kleren voor hun poppen. ‘Je praat een beetje raar’, zei Maria. ‘Ik woon in Amerika, en daar praten de mensen anders.’ ‘Wat spannend’, zei Maria. Een paar avonden later wilde Katarina bij Ingegerd in bed slapen. Ze praatten veel, Ingegerd en Stina. Ingegerd zei dat Stina een goede moeder was, dat ze dat aan de kinderen kon zien. Dat bracht haar aan het snotteren. Ingegerd gaf haar een zakdoek en zei: ‘Nu zal ik je vertellen wat ik in gedachten had. Ik heb twee volwassen zonen, ze zijn allebei arts. Ze zijn getrouwd met leuke vrouwen en hebben kinderen in dezelfde leeftijd als die van jou. Mijn zonen hebben jouw verhaal gehoord; ze zijn allebei van mening dat mijn neefje Per gestoord is. Hij 12
kan niet met zijn kinderen alleen worden gelaten. Daarom hebben we besloten dat mijn zoon Norman en zijn gezin ook komen logeren. De kinderen slapen bij mij op de kamer en Norman houdt alles in de gaten. Zolang het nodig is.’ Ingegerd pakte de kleren en schoenen van de kinderen in, hun knuffels en poppen, en Maria’s kussen en Katarina’s toddeltje. Stina hielp niet mee, ze kreeg het niet voor elkaar om de kleintjes een knuffel te geven en had geen woorden om hun vaarwel te zeggen. Ze ging ook niet mee naar het vliegveld Arlanda.
13