Concept Beleidsplan Participatiewet 2015-2016 Werk maken van Participatie
Inspraakversie Sittard-Geleen, 15 juli 2014
Inhoudsopgave Voorwoord Management samenvatting Beslispunten I Hoofdlijnen II Uitwerking in Beleidsplan III Uitgangspunten armoedebeleid en schuldhulpverlening IV Beleidsplan Schuldhulpverlening V Verordeningen Afkortingen en begrippen 1 De opgave van de Participatiewet 1.1 De Participatiewet 1.2 Transitie en Transformatie 1.3 Visie op participatie 2 Dienstverleningsconcept doelgroepen participatiewet 2.1 Toegang en continuïteit van dienstverlening 2.2 Benadering van de cliënt 2.3 Cliëntondersteuning 2.4 Cliëntenparticipatie 2.5 Communicatie 3 Inrichting arbeidsmarktinstrumentarium 3.1 Garantiebanen en uniformering 3.2 Rol van UWV 3.3 Doelgroep: Indeling in categorieën 3.4 De instrumenten gerangschikt 3.5 Implementatie van het instrumentarium 3.6 Schematische weergave 4 Flankerend beleid en maatregelen WWB 4.1 Inleiding 4.2 Maatregelen Wet Werk en Bijstand 4.3 Armoedebestrijding 4.3.1 Rijksmaatregelen Armoede- en schuldenbeleid 4.3.2 Uitgangspunten Armoedebestrijding Sittard-Geleen 4.3.3 Gemeentelijk maatwerk 4.4 Gemeentelijke schuldhulpverlening 4.5 Handhaving rechtmatigheid 4.5.1 Integrale aanpak 4.5.2. Terugvordering en invordering 4.6 Handhaving arbeids- en participatieverplichting 5 Financiële kader 5.1 Het participatiebudget 5.2 Het inkomensdeel 5.3 ESF 2014-2020 5.4 Risicoparagraaf 5.5 Verantwoording en monitoring Bijlage: Beleidsplan Wet Gemeentelijk Schuldhulpverlening
Pagina | 2
2 3 5 8 8 8 9 9 9 10 12 12 13 14 16 16 17 17 17 18 19 19 20 20 22 26 27 28 28 28 29 29 30 30 32 33 33 35 35 37 37 37 37 38 38
Voorwoord Wie kan werken hoort niet afhankelijk te zijn van een uitkering. Toch kunnen mensen met een bijstandsuitkering of met een lichamelijke, psychische of verstandelijke beperking vaak maar moeilijk werk krijgen. In de Participatiewet zijn daarom de Wet werk en bijstand (WWB), de Wet Sociale werkvoorziening (WSW) en een deel van de Wajong samengevoegd. De Participatiewet beoogt mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt vooruit te helpen en weer mee te laten doen in de maatschappij. Invoering van deze wet is een van de drie majeure decentralisaties (samen met Jeugdhulp en WMO) die vanaf 1 januari 2015 zal plaatsvinden. Deze drie decentralisaties impliceren zowel een transitie als een transformatie. Met het begrip transitie wordt de overheveling per 1 januari 2015 als zodanig van taken en verantwoordelijkheden aangeduid. De decentralisaties zijn echter meer dan alleen een overheveling van taken van het ene naar het andere niveau van bestuur. De decentralisaties vragen, ook door de gedachten die daaraan ten grondslag liggen, om een dieper gaande en duurzame verandering. Dit veranderingsproces wordt aangeduid met het begrip transformatie. Het is een proces dat jaren zal vergen.
Kaders In dit beleidsplan stelt de raad de kaders vast binnen de context van de Participatiewet en de wijze waarop hier invulling aan wordt gegeven. Tevens leggen we de raad een tiental verordeningen voor die samenhangen met de veranderende wetgeving per 1 januari 2015 en benoemen de uitgangspunten voor het flankerend beleid. In de raadsvergadering van 25 februari 2014 benoemde de raad 11 beslispunten uit de Hoofdlijnennotitie Participatiewet als richtinggevend kader voor de nadere uitwerking van het beleidsplan Participatiewet. Destijds waren er op onderdelen nog onduidelijkheden over de uitwerking van de Participatiewet en was het wetgevingstraject nog niet afgerond. Inmiddels is het wetsontwerp aangenomen en is er meer duidelijk over de rol van de regionale Werkbedrijven zoals die door de Werkkamer (Stichting van de Arbeid en VNG) is ingevuld. Hiermee is er voldoende basis om de beslispunten uit de hoofdlijnennotitie te verdiepen met dit beleidsplan. De geformuleerde uitgangspunten kunnen hierbij overeind blijven en worden vastgesteld. Uitgangspunten In de hoofdlijnennotitie staan de uitgangspunten benoemd - die bepalend zijn voor de werkwijze en in te zetten instrumenten; - die aangeven binnen welke samenwerkingsstructuren we opereren; - die ruimte geven voor flankerend beleid voor de meest kwetsbaren en - waarin we de samenhang -ook in financiële zin- formuleren met de beide andere decentralisaties. In dit beleidsplan zijn deze uitgangspunten verder uitgewerkt. Hoe organiseren we ons dienstverleningsproces, welk instrumentarium is noodzakelijk om de uitdaging aan te kunnen en welke vorm van participatie vragen we onze werkzoekenden om te komen tot maximale zelfredzaamheid. Naast de Participatiewet gaat per 1 januari 2015 ook de Wet Maatregelen Wet Werk en Bijstand in. Daarin zijn een aantal dwingende bepalingen opgenomen rond bijstandsnormering (kostendelersnorm), wijze van handhaving en vormgeving armoedebeleid. Dit beleidsplan beschrijft hoe de gemeente de beperkte beleidsvrijheid invult en benoemt uitgangspunten voor flankerend beleid met name het armoedebeleid en de chuldhulpverlening.
Pagina | 3
Kansen Ten slotte is het de taak van de raad om als gevolg van de nieuwe wetgeving – de Participatiewet en Maatregelen WWB - de vereiste verordeningen vast te stellen. Het gaat dan om nieuwe verordeningen, inhoudelijke aanpassingen in bestaande verordeningen en om technische aanpassingen in bestaande verordeningen. De titel van dit beleidsplan verwoordt onze opgave: Werk maken van Participatie. ‘Iedereen doet mee in deze samenleving’ is het leidende thema voor de drie decentralisaties. De participatiewet heeft als extra dimensie dat participatie van mensen met arbeidsvermogen bij voorkeur op een reguliere werkplek plaatsvindt. De gemeente SittardGeleen maakt er werk van om zoveel mogelijk mensen vanuit hun uitkeringssituatie te stimuleren en te begeleiden in hun stappen op de participatieladder. Om zo stapsgewijs toe te werken naar het einddoel: werk bij een reguliere werkgever. Dit sluit aan bij de ambitie van dit college. We willen de komende jaren kansen op de arbeidsmarkt verzilveren voor de onderkant van de arbeidsmarkt en daarmee ook deze mensen een perspectief op werk bieden. Dit heeft niet alleen een gunstig effect op de economie. Ook realiseren we als gemeente onze financiële taakstelling. Maar het belangrijkste effect is het verbeteren van de zelfredzaamheid en het verhogen van de participatiegraad in de samenleving. De verwachte groei van werkgelegenheid in de regio, de variëteit van het instrumentarium, de wijze van cliëntbenadering en de in te zetten voorzieningen zijn de voorwaarden voor de noodzakelijke beweging die we moeten maken.
Pagina | 4
Managementsamenvatting Dit beleidsplan geeft de nadere invulling aan het samenspel dat op vele fronten plaatsvindt om de maatschappelijke participatie en economische zelfredzaamheid te bevorderen van de brede doelgroep van de Participatiewet. Hoofdstuk 1 De opgave Met de decentralisaties van de AWBZ, Jeugdhulp en Participatiewet krijgt de gemeente de regie over een groot deel van het sociaal domein. De opdracht is de maatschappelijke ondersteuning dichter bij de burger vorm te geven. Ondersteuning vanuit de directe omgeving in samenhang met burgerkracht krijgt het primaat. Het college acht hierbij de doorontwikkeling van wijkgericht werken van belang. De gebiedsgerichte aanpak wordt verbreed naar thema’s als participatie, zorg en welzijn. Er is gekozen voor een gezamenlijke impuls en investering in vitale wijken. Zelfredzaamheid, verantwoordelijkheid en initiatief van de burger staan centraal in een nieuw samenspel tussen burger, maatschappelijke organisaties en gemeente (transformatie). Met betrekking tot arbeidsparticipatie en maatschappelijke participatie doen we meer een beroep op de eigen kracht van mensen. Individuele ondersteuning is er voor degenen met een lage zelfredzaamheid. Bij een hoge zelfredzaamheid ligt de nadruk op de eigen verantwoordelijkheid en de beschikbaarheid van een collectief ondersteuningsaanbod. De Participatiewet wordt geflankeerd (voor degenen die dit nodig hebben) door armoede- en schuldhulpverleningsbeleid. De mogelijkheden voor maatschappelijke participatie worden samen met de werkgevers in de stad georganiseerd. De gemeente geeft het voorbeeld o.a. met onze wijkteams. Hoofdstuk 2 Dienstverlening Bij de decentralisaties stellen we de continuïteit van zorg en dienstverlening voorop. Met betrekking tot de Participatiewet is in 2015 de toegang voor bestaande en nieuwe doelgroepen geregeld. Dit geldt voor zowel de fysieke als de telefonische en digitale toegang. Het fysieke Jongerenloket is bestemd voor alle jongeren van 16 tot 27 jaar uit de Westelijke Mijnstreek. De opdracht van het Jongerenloket luidt: school boven werk; werk boven maatschappelijke participatie: maatschappelijke participatie boven inactiviteit of uitkering. Kwetsbare jongeren krijgen extra en meer specifieke aandacht. Het Werkloket is bestemd voor werkzoekenden van 27 jaar of ouder. De focus ligt hier op werk. Werkzoekenden met een lage zelfredzaamheid worden individueel geactiveerd ; anderen worden gestimuleerd door te wijzen op de eigen verantwoordelijkheid en door het gebruik van collectieve voorzieningen. De cliëntbenadering kenmerkt zich door respect met nadruk op de eigen verantwoordelijkheid voor de eigen ontwikkeling van de burger. De medewerker van Sociale Zaken activeert, stimuleert en (indien noodzakelijk) faciliteert de burger in het nemen van de regie op het proces richting economische zelfredzaamheid. Naast de gemeentelijke dienstverlening en activering is er een netwerk van organisaties voor ondersteuning, begeleiding, informatie en advies. Het college hecht belang aan een actieve cliëntenparticipatie op het gebied van beleid en uitvoering. Het Sociaal Overleg is de cliëntenraad in Sittard-Geleen; belast met de belangenbehartiging en advisering van college en raad. De regionale WSW-raad adviseert de gemeente met betrekking tot de uitvoering van de WSW. Op niveau van de Westelijke Mijnstreek is er de Cliëntenvertegenwoordiging Werkplein Westelijke Mijnstreek. Hoofdstuk 3 Arbeidsmarktinstrumentarium Voor de uitvoering van de Participatiewet is een reeks in te zetten instrumenten nodig. Een aantal hiervan wordt ontwikkeld op het niveau van de arbeidsmarktregio Zuid-Limburg. Op dit niveau wordt samen met werkgevers, werknemers en UWV een regionaal werkbedrijf opgericht. Het Regionaal Werkbedrijf is de voortzetting van het huidige Stedelijk Netwerk Zuid-Limburg. Dit stuurt en bewaakt de invulling van de garantiebanen voor de doelgroep
Pagina | 5
met een arbeidsbeperking. Daarnaast ontwikkelen we op Zuid-Limburgse schaal gezamenlijke instrumenten (diagnose en loonwaardebepaling ) en is op onderdelen als jeugdwerkloosheid, werkgeversdienstverlening gekozen voor een gezamenlijke aanpak. Binnen ons werkzoekendenbestand maken we, afhankelijk van de afstand tot de arbeidsmarkt, een indeling in categorieën. Deze indeling bepaalt grofweg welke vorm van activering aan de orde en geschikt is. Elke cliënt wordt qua arbeidspotentieel gescreend via een eenduidige quickscan. Waar een grote afstand tot de reguliere arbeidsmarkt wordt geconstateerd brengen we via een individuele diagnose competenties in beeld. Soms is naast de diagnose een medisch en arbeidskundig advies noodzakelijk. De diagnose geeft tevens antwoord op de vraag hoe een werkzoekende zo goed mogelijk kan worden toegerust voor de arbeidsmarkt. Re-integratie heeft het meeste kans vanuit een werksituatie. In een op te richten praktijkcentrum gaan werkzoekenden zelf aan de slag met het ontwikkelen van hun vaardigheden. Zo blijkt voor welk werk iemand geschikt is en waar affiniteit ligt. In het praktijkcentrum bieden we werkplekken (vaak in combinatie met stageplekken bij bedrijven) en cursusmogelijkheden. Bij de invulling van stageplekken schakelen we maatschappelijke partners en werkgevers in. Wijkgericht werk neemt hierin een belangrijke plaats in. Om participatie te bevorderen zetten we een aantal voorzieningen in: praktijkcentrum, vrijwilligerswerk, de participatieplaats bij maatschappelijke organisaties, proefplaatsingen en werken naar loonwaarde (met loonkostensubsidie). De duur van inzet op participatieplaatsen en proefplaatsingen kent een wettelijke beperking. Essentieel voor een goede uitvoering is -naast de economische ontwikkeling- de kwaliteit van werkgeversdienstverlening. Snelheid, het ontbreken van bureaucratie en het begrijpen en goed invullen van de vraag naar arbeidspotentieel zijn belangrijke randvoorwaarden. Via een projectmatige aanpak wordt de adequate werkgeversbenadering ontwikkeld. Hoofdstuk 4 Flankerend beleid en maatregelen De aanpak van armoede- en schuldenproblematiek is een speerpunt van kabinetsbeleid waarvoor structureel extra middelen beschikbaar zijn. Tegelijkertijd verbiedt het Rijk een aantal vormen van categoriale verstrekking. De nadruk van ons armoedebeleid ligt enerzijds op individueel maatwerk en anderzijds op het bevorderen van participatie. Waarbij er extra aandacht is voor kinderen in armoede. Uitgangspunten voor het armoedebeleid: - De burger met respect en vertrouwen tegemoet treden. - Misbruik aanpakken. - Maatwerk leidt tot zelfredzaamheid. - Niet betuttelen. - Voorkomen is beter dan genezen. - Deregulering en laagdrempeligheid. - Prioriteit voor kinderen in armoede. - Integraal werken met andere beleidsvelden en wijkgericht. - De gemeente treedt terug waar het rijk weer verantwoordelijkheid oppakt. - Stimuleren van andere vormen van participatie als regulier werk niet haalbaar is. De gemeentelijke schuldhulpverlening kenmerkt zich door een aantal uitgangspunten: - Brede toegankelijkheid. - Wacht- en doorlooptijden zijn beperkt. - Integraliteit van schuldhulpverlening met andere vormen van zorg- of hulpverlening - Preventie door voorlichting, cursussen, coaching en vroegtijdig optreden. - Bewindvoering en budgettering zijn tijdelijke instrumenten en moeten leiden tot zelfredzaamheid. - Schuldhulpverlening moet maatschappelijke participatie faciliteren. - De gemeente neemt de regierol.
Pagina | 6
Sanctiebeleid: handhaving rechtmatigheid vindt plaats door: - Een doortastende en strenge invulling van de poortwachtersfunctie (geen onterechte uitkeringsverstrekking). - Invulling van de handhaving als integraal onderdeel van de uitvoering. - Een adequate reactie op overtredingen van de inlichtingenverplichting ten gevolge waarvan ten onrechte of te veel bijstand is verstrekt. - Vroegtijdige detectie en afhandeling fraudesignalen. - Een actief terug- en invorderingsbeleid; fraude mag niet lonen. Respect en vertrouwen is het uitgangspunt, via voorlichting en duidelijke afspraken weet de burger waar hij aan toe is. Sanctiebeleid en arbeids- en participatieverplichting Wie een uitkering aanvraagt, heeft zelf de verantwoordelijkheid om werk te vinden, zelfredzaam te zijn. Onze dienstverlening is er vooral op gericht om mensen die een uitkering aanvragen zo snel mogelijk (weer) aan het werk te helpen. Met werk bedoelen we ‘algemeen geaccepteerde arbeid’. De gemeente legt maatregelen/sancties op die gevolgen hebben voor de hoogte van de uitkering als cliënten de arbeids- en participatieverplichtingen van de Participatiewet niet nakomen. Het aanvaarden of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid en het gebruik maken van door het college aangeboden voorzieningen horen daar bijvoorbeeld bij. Hoofdstuk 5. Het financiële kader Het financiëlel kader voor de drie decentralisaties wordt gevormd door het Sociaal Deelfonds. Het deelfonds bestaat uit de middelen die per 2015 voor de Wmo (de nieuwe taken) en voor jeugd naar gemeenten gaan en uit het Participatiebudget zoals dat per 2015 voor de Participatiewet beschikbaar komt. Voor het Participatiebudget is een nieuw verdeelmodel ontwikkeld dat vanaf 2015 ingaat en middelen bevat voor het zittende bestand WSW, voor de nieuwe doelgroep en voor de bestaande WWB-doelgroep. Voor dit model wordt een ingroeiperiode van 3 jaar gehanteerd, waarbij het macrobudget fors afneemt in de komende jaren. Het indicatieve budget voor het Participatiebudget 2015 bedraagt € 4,7 miljoen voor de huidige en nieuwe doelgroep en € 18,3 miljoen voor het zittend bestand WSW. Het definitieve voorlopige budget Inkomensdeel 2015 wordt in het najaar bekendgemaakt. Dit Inkomensdeel is bestemd voor uitgaven in het kader van uitkeringen en loonkostensubsidies en maakt geen deel uit van het Sociaal Deelfonds.
Pagina | 7
Beslispunten I De beslispunten hoofdlijnennotitie Participatiewet vaststellen. 1. De inzet van middelen en de mate van begeleiding van werkzoekenden na een objectieve diagnose en analyse vast te stellen. Hiertoe een diagnostisch centrum in te richten dat op de schaal van de Westelijke Mijnstreek benut kan worden voor onze hele doelgroep en dat past binnen de ontwikkelingen op Zuid-Limburgse schaal. De diagnose van Participatie inbedden in de bredere diagnostiek van de drie decentralisaties. 2. Instrumenten op Zuid-Limburgse schaal gezamenlijk te ontwikkelen (en/of in te kopen) en in te zetten in het subregionaal diagnostisch centrum binnen de Westelijke Mijnstreek. 3. Een praktijkcentrum en een werkfit programma op te zetten om de afstand tot de arbeidsmarkt van onze doelgroepen te verkleinen. Hierin gebruik te maken van diagnose, praktijktesten, opleiding cq training en stage- en werkervaringsplaatsen. Het programma uit te voeren onder regie van de gemeente, in samenwerking met de partners op de arbeidsmarkt: Werkgevers, de ROC’s, maatschappelijk organisaties en gebruik makend van de participatiemogelijkheden die het wijkgerichte werken biedt. 4. Het tekort op de rijkssubsidie 2014 WSW op te vangen conform de uitgangspunten van de begroting 2014 (trap op/af en samenhang vanuit het sociaal deelfonds). Voor 2015 en verder maakt dit onderdeel uit van de implementatie van de 3 D's en de uitwerking van het bestuursakkoord/programma. 5. Werken met behoud van uitkering –proefplaatsing tbv loonwaardebepaling- bij werken naar vermogen maximaal drie maanden toe te passen. Werken met behoud van uitkering –participatieplaats- dat de kans op reguliere arbeid vergroot, maximaal een jaar toe te passen, doorgaans bij maatschappelijke instellingen. Premiebeleid toe te passen op alle vormen van werken met uitkering met als uitgangspunt dat de “inlenende instantie” de premie betaalt. 6. Oog te blijven houden voor de kwetsbare onderkant van de arbeidsmarkt en hen te ondersteunen met een flankerend minimabeleid en effectief schuldhulpverleningsbeleid. 7. De werkgeversbenadering als een gemeentelijke taak te benoemen; via evaluatie deze benadering te optimaliseren. 8. De huidige samenwerkingsstructuur op niveau van de regio Zuid-Limburg (SNZL) in stand te houden. 9. Het herstructureringsproces in de WSW door te zetten. Hiervoor objectieve diagnose- en analyse-instrumenten in te zetten die aansluiten bij de instrumenten in de keten Voor de categorie beschut werk de schaalvergroting op Zuid-Limburgse schaal te onderzoeken. 10. Nader onderzoek te doen naar mogelijke modellen voor beschut werk. Daarbij per model de inhoudelijke en financiële gevolgen in beeld te brengen. 11. De bestuurlijke voorbereiding van de Participatiewet op de schaal van Zuid-Limburg voort te zetten op de volgende onderwerpen. o Participatiebevordering (inzet instrumenten Participatiehuis, Vixia, werkloket en jongerenloket/ Regionaal Meld- en Coördinatiefunctie/leerplicht) o Werkgeversbenadering o Social Return o Aansturing Sociaal werkvoorzieningsbedrijf II
Het Beleidsplan ‘Werk maken van Participatie’ als uitwerking van de hoofdlijnennotie Participatiewet vaststellen.
Pagina | 8
III -
De huidige uitgangspunten van het Armoedebeleid handhaven: De burger met respect en vertrouwen tegemoet treden. Misbruik aanpakken. Maatwerk leidt tot zelfredzaamheid. Niet betuttelen. Voorkomen is beter dan genezen. Deregulering en laagdrempeligheid. Prioriteit voor kinderen in armoede. Integraal werken met andere beleidsvelden en wijkgericht. De gemeente treedt terug waar het rijk weer verantwoordelijkheid oppakt. Participatie als regulier werk niet haalbaar is.
IV
Het Beleidsplan Schuldhulpverlening Sittard-Geleen 2012-2014 voortzetten in 2015-2016.
V
VI
Verordeningen vaststellen. 1. Verordening Cliëntenparticipatie Participatiewet 2. Re-integratieverordening Participatiewet 3. Verordening Loonkostensubsidie Participatiewet 4. Verordening individuele inkomenstoeslag 5. Verordening Tegenprestatie Participatiewet 6. Verordening Individuele Studietoeslag Participatiewet 7. Handhavingsverordening Participatiewet 8. Afstemmingsverordening Participatiewet 9. Wijzigingsbesluit Afstemmingsverordening IOAW en IOAZ 10. Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive
-
Verordeningen intrekken. Verordening maatschappelijke participatie Toeslagenverordening WWB
Pagina | 9
Afkortingen en Begrippen P-wet
Participatiewet
WWB
Wet Werk en Bijstand
WAJONG
Wet Arbeidsgehandicapte Jongeren
WSW
Wet Sociale Werkvoorziening
AmvB
Algemene maatregel van Bestuur
NUO
Niet Uitkering Ontvangend
BUIG
Bundeling uitkeringen- en inkomensvoorzieningen Gemeente
UWV
Uitvoeringsinstituut Werknemers Verzekeringen; regelt de aanvragen en uitkeringen voor alle werknemersverzekeringen, zoals de Wajong, WAO, Ziektewet, etc.
RAN
Regionaal Arbeidsmarkt Netwerk
WSP
Werkgeversservicepunt
VNG
Vereniging van Nederlandse Gemeenten
SNZL
Stedelijk Netwerk Zuid-Limburg
ESF
Europees Sociaal Fonds
RBL
Regionaal Bureau Leerplicht
WMO
Wet Maatschappelijke Ondersteuning
VCA
Veiligheid, Gezondheid en Milieu Checklist Aannemers
ROC
Regionaal Opleidingen Centrum
DUO
Dienst Uitvoering Onderwijs
CJIB
Centraal Justitieel Incasso Bureau
KING
Kwaliteit Instituut Nederlandse Gemeenten
Werkkamer
In de Werkkamer maken VNG en Stichting van de Arbeid samen afspraken over verbeterde samenwerking tussen gemeenten en sociale partners in 35 arbeidsmarktregio's
Werkbedrijf
Het Sociaal Akkoord introduceerde de regionale werkbedrijven op schaal van de arbeidsmarktregio. Zij moeten de schakel zijn tussen werkgevers en mensen met een arbeidsbeperking. Het
Pagina | 10
is aan de Werkkamer om taken en vorm van het regionaal werkbedrijf te formuleren. Arbeidsmarktregio
Er bestaan 35 regio’s van waaruit gemeenten en UWV de dienstverlening aan werkgevers en werkzoekenden gaan vormgeven. Sittard-Geleen hoort bij de arbeidsmarktregio Zuid-Limburg. Heerlen is de centrumgemeente in onze regio.
Stichting van de Arbeid
Landelijk overlegorgaan van de centrale organisaties van zowel werkgevers als werknemers in Nederland.
Jobcreating
Werkgelegenheidsschepping
Jobcarving
Functie-creatie
Suwinet
Een speciale database waarin instanties als de Belastingdienst, de IB-groep, Kadaster, Rijksdienst Wegverkeer en het UWV hun persoonsgegevens met gemeenten uitwisselen.
Pagina | 11
Hoofdstuk 1 De opgave van de Participatiewet De Participatiewet beoogt iedereen met arbeidsvermogen toe te leiden naar werk, bij voorkeur regulier werk. Het is één regeling voor iedereen die in staat is om te werken, ook de mensen met een arbeidsbeperking. Eén regeling die de gemeente verplicht om meer mensen te laten participeren, budgetten gerichter en effectiever in te zetten en kosten te besparen. Voor wie (nog) niet kan werken is meedoen naar vermogen (participatie) aan de orde. 1.1 De Participatiewet De wettelijke veranderingen voor de doelgroep maar ook de verantwoordelijkheidsverdeling tussen de verschillende partijen in de uitvoering zijn in onderstaande tabel opgenomen. Wet
Veranderingen per 1-1-2015 •
Participatiewet
•
• •
• • Wajong
•
• WSW
•
•
•
•
Pagina | 12
Eén regeling voor de doelgroep Wwb, Jonggehandicapten met arbeidsvermogen, doelgroep wsw en niet uitkeringontvangers (NUO). Instrument loonkostensubsidie ‘nieuwe stijl’ voor mensen met een arbeidsbeperking Één gebundeld re-integratiebudget Activerende bijstand door bestaande ontheffingen van arbeid en re-integratie te herzien Mogelijkheid om tegenprestatie naar vermogen in te zetten Herkeuring zittend bestand in de periode jan 2015 t/m dec 2017 om bestand onder te verdelen in wel/geen arbeidsvermogen voor bepaling hoogte Wajong, beide groepen behouden recht op Wajong. Nieuwe instroom in Wajong is vanaf 2015 alleen nog mogelijk voor jonggehandicapten die duurzaam geen arbeidsvermogen hebben. Vanaf 1 januari 2015 afgesloten voor nieuwe instroom Verzoek om WSW-indicatiestelling bij UWV wordt 16 weken voorafgaand aan 1-1-2015 afgesloten Mensen die op 31-12-2014 een WSWdienstbetrekking hebben, houden hun wettelijke rechten en plichten Mensen met een WSW-indicatie die op 11-2015 op de wachtlijst staan en geen WSW-dienstbetrekking hebben vallen per die datum onder de participatiewet als zij tot de gemeentelijke doelgroep behoren Efficiencykorting WSW gaat in per 1-12015 en wordt geleidelijk over 6 jaar verspreid (rijksbijdrage per plek neemt af van 25.900 tot 22.700 structureel vanaf 2020)
Uitvoering
Gemeente
Omvang doelgroep 3050 personen ontvangen een WWB-uitkering Nieuwe instroom ong. 80 personen per jaar
UWV
Vixia
839 personen hebben een WSWdienstbetrekking Wachtlijst WSW: 105 personen
Naast de huidige taken en instrumenten die de gemeente heeft voor de WWB voegt de Participatiewet een aantal nieuwe instrumenten toe: • een loonkostensubsidie voor mensen met een arbeidsbeperking: ter compensatie van de werkgever voor verlies aan productiviteit en versteviging van de arbeidsmarktpositie van mensen met een arbeidsbeperking; • een voorziening beschut werk voor mensen die door hun beperking geen reguliere werkplek kunnen krijgen; • instellen van een regionaal Werkbedrijf: een bestuurlijk samenwerkingsverband tussen gemeenten, UWV en werkgevers- en werknemersorganisaties. Deze werkbedrijven vormen de schakel tussen mensen met een arbeidsbeperking en de extra banen die werkgevers voor de doelgroep hebben afgesproken in het sociaal akkoord. Op al deze onderdelen verwachten we in de tweede helft van 2014 nog nadere regelgeving in de vorm van AmvB’s. Aanvullend op deze opsomming is er sinds de aanscherping van de bijstandswet ook de ‘tegenprestatie’ die we van cliënten mogen verwachten. Met de huidige en nieuwe instrumenten, een intensievere samenwerking met werkgevers én een goede diagnose ondersteunen we cliënten tot aan het noodzakelijke niveau. Sleutel hierbij is een passend arrangement en commitment van werkgevers om ook mensen die het gewenst nivo nog niet halen een kans te bieden. Het huidige bestand is op basis van kwantitatieve gegevens te kwalificeren maar juist het gesprek met de cliënt biedt inzicht in waar de oplossing ligt 1.2 Transitie en transformatie De gemeente Sittard-Geleen legt in 2014 de focus op de transitie en beschouwt 2015 als een overgangsjaar. In dat jaar is continuïteit van zorg gewaarborgd en krijgen de wettelijke veranderingenvorm op basis van de verordeningen. In 2015 en 2016 ontstaat ruimte om de transformatie verder in te vullen en de Wmo, Jeugdwet en Participatiewet met elkaar te verbinden. Met de decentralisaties van de AWBZ, Jeugdzorg, Participatiewet en de Wet passend onderwijs krijgt de gemeente de regie over een groot deel van het sociaal domein. En hiermee de kans om het complexe sociale domein flink te vereenvoudigen. Al enkele jaren klinkt een pleidooi voor een betere, minder complex georganiseerde dienstverlening. De maatschappelijke ondersteuning moet dichter bij de burger vorm krijgen, in samenhang met burgerinitiatieven en burgerkracht, en ondersteund door nabije, herkenbare professionals. Decentralisaties: meer doen met minder De decentralisaties hebben tot doel om inwoners die het nodig hebben, te ondersteunen, passend bij hun persoonlijke situatie en behoeften. En dit zoveel mogelijk in de eigen woonen leefomgeving. Uitgangspunt daarbij is dat ondersteuning vanuit de directe omgeving van mensen het primaat heeft. De hierop aansluitende professionele zorg- en hulpverlening willen we ook terplekke organiseren. Vitale wijken: impuls en samenhang Het college kiest in het coalitie-akkoord uitdrukkelijk voor een gezamenlijke impuls in vitale wijken. Dat vereist een gemeente die vraaggericht werkt en die dichtbij inwoners staat. Daarom is doorontwikkeling van het wijkgericht werken van belang. Tot nu toe was het wijkgericht werken vooral gericht op leefbaarheid in termen van schoon, heel en veilig. Door maatschappelijke trends en ontwikkelingen, waaronder krimp, zijn ook het voorzieningenniveau (winkel-, woon- en gemeenschapsvoorzieningen) en actief burgerschap belangrijke onderwerpen binnen de leefbaarheidsdiscussie. Met de
Pagina | 13
decentralisaties in het sociale domein verbreden we de gebiedsgerichte aanpak dan ook met thema’s als participatie, zorg en welzijn. Vooral door de (denk)kracht, vitaliteit en het zelf organiserend vermogen van onze wijken, kernen en dorpen centraal te stellen. Transformatie: een nieuw samenspel De fundamentele verandering gericht op een nieuw samenspel tussen burgers, maatschappelijke organisaties en de gemeente – de transformatie -, moet dichtbij en met de inwoners vorm krijgen. In dit samenspel krijgen burgers een grotere eigen rol en verantwoordelijkheid. In de huidige verzorgingsstaat is de verantwoordelijkheid, het initiatief, het gesprek en contact van mensen grotendeels af- of overgenomen. En is voor oplossingen vooral naar de gemeente gekeken. Maar niet alleen mensen zelf, ook de gemeente en maatschappelijke organisaties moeten uitgaan van (nieuwe) mogelijkheden waarbij zelfredzaamheid en zelfregie centraal staan. Samengevat is de buurt anno 2015 drieledig: In de eerste plaats gaat het om wijken en buurten die schoon, heel, veilig zijn, met duurzame voorzieningen. In de tweede plaats staan sociale verbanden in de buurt centraal en dát wat mensen zelf en voor elkaar doen. In de derde plaats organiseren we ondersteuning en zorg dichtbij de inwoners. Om de ondersteuning, zorg en participatie dichtbij de inwoners vorm te geven, sluiten we aan bij de bestaande structuren en verbanden in de buurten, dorpen en kernen. De gemeente bepaalt de richting en organiseert het proces dat we samen met burgers, inwoners, maatschappelijke organisaties, beroepskrachten en eigen medewerkers doorlopen. Het gezamenlijke proces bepaalt uiteindelijk de definitieve uitkomst. 1.3 Visie op participatie Zoals in de hoofdlijnennotitie al is geformuleerd staan de volgende uitgangspunten centraal bij het invullen van de Participatiewet: 1. We doen nog meer een beroep op de eigen kracht van mensen. Alleen diegenen die het echt nodig hebben, ondersteunen we (op maat) naar werk en maatschappelijke participatie. Hoe hoger de zelfredzaamheid hoe meer de nadruk ligt op een collectief ondersteuningsaanbod. Hoe beperkter de zelfredzaamheid, hoe meer ruimte voor individuele ondersteuning (op maat). 2. De gemeente vindt dat de Participatiewet ook een sociaal vangnet is, geflankeerd door armoedebeleid en schuldhulpverleningsbeleid. 3. De gemeente organiseert met werkgevers in de stad mogelijkheden voor maatschappelijke participatie en ontplooiing waarbij de gemeente ook zelf het goede voorbeeld geeft zoals bijvoorbeeld het werken met wijkteams (beheer openbare ruimte)
Pagina | 14
In onderstaand schema zijn de opgave en de visie visueel weergegeven. Participatiewet Direct geschikt voor de arbeidsmarkt
Met extra inspanning geschikt te krijgen voor de arbeidsmarkt
Zeer veel inspanning nodig om geschikt te krijgen voor de arbeidsmarkt
Participatiewet/ Wajong Ontheven van de verplichtingen/ Duurzaam geen arbeidsvermogen
Begeleiden van achteren naar voren Dienstverlening gericht op regulier werk
Ondersteuning gericht op werken naar vermogen
Ondersteuning gericht op participatie
Ondersteuning gericht op zorg
Filteren van voren naar achteren. Dit schema komt ook terug in het beleidsplan Wmo en Jeugdwet om daarmee de samenhang tussen de drie decentralisaties te benadrukken.
Pagina | 15
Hoofdstuk 2 Dienstverleningsconcept doelgroepen Participatiewet 2.1 Toegang en continuïteit van dienstverlening Bij de decentralisaties stellen we de continuïteit van zorg en dienstverlening voorop. Dus als vanaf 1 januari 2015 de nieuwe doelgroep van de participatiewet zich meldt bij Sociale Zaken, dan helpen we die. Landelijke prognoses laten zien dat jaarlijks 80 personen nieuw instromen in de participatiewet, bovenop de huidige nieuwe instroom in de WWB. Deze nieuwe instroom kunnen we verdelen in: • 30 personen extra per jaar uit de WSW; deze doelgroep was bij ongewijzigd beleid echter ook onder de doelgroep van de gemeenten gevallen (WSW); • 30 mensen extra per jaar door beperkte toegang van de Wajong; • 20 mensen extra per jaar door beëindiging studieregeling van de Wajong. De dienstverlening tijdens en na de fase van ‘toegang’ is ingericht voor zowel de oude als de nieuwe cliëntenstromen. Beide groepen bedienen we naar de opgave en de geest van de Participatiewet De toegang tot de Participatiewet is in 2015 via de bestaande toegangspoorten geregeld. Dit geldt voor zowel de fysieke toegang als de telefonische en digitale toegang. Voor de doelgroep P-wet tot 27 jaar verloopt die via het Jongerenloket en voor de doelgroep 27 jaar en ouder via het werkloket. Voor de nieuwe instroom uit de studieregeling geldt hierop een uitzondering. Toegang voor personen tot 27 jaar Het jongerenloket is bestemd voor alle jongeren van 16 tot 27 jaar woonachtig in de Westelijke Mijnstreek. Het loket maakt deel uit van het Regionaal Bureau Leerplicht Westelijke Mijnstreek (RBL) die de leerplichtwet uitvoeren en voortijdig schoolverlaten bestrijden en voorkomen. Het jongerenloket richt zich specifiek op kwetsbare jongeren. Het adagium van het jongerenloket luidt: ‘school boven werk, werk boven participatie, participatie boven inactiviteit of uitkering” De jonggehandicapten (die voorheen naar het UWV ging voor een Wajong-uitkering) vormen een nieuwe groep. Die bestaat voor 87% uit personen tot 25 jaar. Nu verwijzen we Wajongers voor een uitkering nog doornaar het UWV. Het jongerenloket beoordeelt of een jongere nog terug kan naar een opleiding of nog kan werken of participeren. In het laatste geval wordt de jongere doorverwezen voor een uitkering naar het werkloket. Juist vanwege de kwetsbaarheid en problemen van deze jongeren blijft de regie bij het jongerenloket. Door de Aanpak Jeugdwerkloosheid is al een werkwijze ontwikkeld die goed past bij de verantwoordelijkheid voor de nieuwe “WAJONG-instroom”. Toegang voor personen van 27 jaar en ouder De focus aan het Werkloket ligt op werk. Jaarlijks melden zich ongeveer 1500 mensen uit de Westelijke Mijnstreek aan het werkloket. Bij melding wordt het recht op uitkering en vooral de kans op werken vastgesteld. Ook onder het huidige regime melden WSW-geïndiceerden zich wanneer zij inkomensondersteuning nodig hebben. Er is dan ook in feite geen sprake van nieuwe instroom uit de ‘oude’ WSW maar van het niet kunnen realiseren van uitstroom of doorverwijzing naar de WSW. Deze mensen te laten participeren zal met andere middelen gerealiseerd moeten worden aangezien een WSW-dienstverband niet meer mogelijk is. Toegang voor de studieregeling De studieregeling is bedoeld voor studenten met een beperking en is afgeleid uit de ‘nieuwe wajong’ (instroom na 2010). De idee hierachter is dat deze studenten door hun beperking niet of moeilijk aan een bijbaan komen. Deze studenten kunnen daarom bij de gemeenten vragen voor een studietoeslag.
Pagina | 16
Toegang voor startende ondernemers We stimuleren het zelfstandig ondernemerschap van bijstandsgerechtigden. Levensvatbare startende bedrijven kunnen rekenen op advisering en ondersteuning. Dat kan via het Zelfstandigenloket te Maastricht (waarin we samenwerken met Maastricht en Heuvelland). 2.3 Benadering van de cliënt De Participatiewet maakt onderdeel uit van de bredere ontwikkeling waarin gemeenten meer verantwoordelijkheden en daarmee ook meer financiële risico’s krijgen. Of met andere woorden: de verzorgingsstaat wordt omgevormd naar een participatiesamenleving waarin begrippen centraal staan zoals faciliteren, meedoen naar vermogen, zelfredzaamheid, eigen verantwoordelijkheid nemen en het sociale vangnet slechts gebruiken in het uiterste geval. De opgave voor gemeenten in de Participatiewet is om iedereen met arbeidsvermogen toe te leiden naar werk, bij voorkeur regulier werk. Voor wie (nog) niet kan werken is meedoen naar vermogen (participatie) aan de orde. In de huidige wet werk en bijstand is dat accent ook al aangebracht maar de Participatiewet zet dit nog sterker aan. De verantwoordelijkheid van de burger voor zijn eigen ontwikkeling en die van zijn omgeving maakt dat de benadering verandert. De snelle en ingrijpende ontwikkelingen in de samenleving maken het voor WWBgerechtigden extra belangrijk om zich op de toekomt voor te bereiden. Een toekomst waarin zelfredzaamheid centraal staat en het besef dat iedere burger zijn bijdrage naar vermogen moet leveren. Dat betekent dat WWB-gerechtigden zèlf moeten leren hun aangeleerde zorgafhankelijkheid te verlaten, zodat zij het vangnet niet meer willen gebruiken of alleen als het echt niet anders kan. Medewerkers van sociale zaken faciliteren dit proces om de kracht van de cliënten er doelgericht uit te halen, tegen aanvaardbare tijd en gemeentelijke kosten. Medewerkers worden toegerust om de juiste gesprekstechnieken toe te passen, om de cliënt te coachen en de regie in handen van de cliënt te geven. 2.4 Cliëntondersteuning De gemeentelijke dienstverlening voor werk, participatie en inkomen is er voor burgers mét en zonder uitkering. Ze kunnen terecht met vragen over hun inkomenssituatie, mogelijkheden op de arbeidsmarkt, voorwaarden en mogelijkheden van inkomensondersteuning. Daarnaast wordt zowel door professionele organisaties als vrijwilligersorganisaties ondersteuning, begeleiding of informatie en advies geboden. Voorbeelden daarvan zijn Vluchtelingenwerk, Raad en Daad, Sociale Raadslieden en het juridisch loket. Daarnaast vervullen vele organisaties als intermediair een rol in het informeren van cliënten over regelingen binnen de WWB en het armoedebeleid. Stichting MEE speelt een belangrijke rol in de clientondersteuning van mensen met een beperking. De invoering van de Participatiewet maakt dat de dienstverlening voor mensen met een beperking toegankelijk moet zijn. Op de deelgebieden Leren & Werken en Regelgeving & Geldzaken overlapt de ondersteuning van MEE de opgave van de participatiewet en de dienstverlening van sociale zaken op het gebied van inkomen en werk. 2.5 Cliëntenparticipatie Sociaal Overleg Het Sociaal Overleg (SO) is als cliëntenraad van Sittard-Geleen niet alleen verantwoordelijk voor de belangenbehartiging van cliënten. Ze is ook het adviesorgaan voor college en raad voor beleidsvraagstukken van sociale zaken (werk en inkomen). De formele
Pagina | 17
adviesaanvragen op beleidsvoorstellen richt het college rechtstreeks aan het Sociaal Overleg. In de beleidsvorming nemen we het SO in een zo vroeg mogelijk stadium mee en wegen ideeën en opmerkingen mee in het uiteindelijke beleidsvoorstel. Het SO kan daarmee goed voorbereid een advies uitbrengen. Cliëntenvertegenwoordiging Werkplein Westelijke Mijnstreek In 2010 is de Cliëntenvertegenwoordiging Werkplein Westelijke Mijnstreek (CVWWM) opgericht. Hieraan nemen vertegenwoordigers van de WWB en WSW-raden uit de Westelijke Mijnstreek deel en de cliëntenraad UWV en management UWV-Werkbedrijf en Sociale Zaken. WSW raad De Regionale WSW-raad geeft de gemeente advies over hoe zij de WSW uitvoert. Perspectief De ontwikkelingen van de dienstverlening in de arbeidsmarktregio, de ontwikkelingen op de onderkant arbeidsmarkt en de ontwikkelingen van het brede Sociale domein nopen tot een heroriëntering op cliëntenparticipatie. Wat we willen is een effectieve cliëntenparticipatie die past bij de toekomstige inrichting van het Sociale Domein en de dienstverlening gericht op participatie en werk. 2.6 Communicatie Adequate informatie verstrekken – tijdig, duidelijk, toegankelijk, volledig- is essentieel onderdeel van de dienstverlening aan burgers. De verschuiving naar digitale communicatiemiddelen is ook in de dienstverlening van Sociale Zaken merkbaar. De maandelijkse nieuwsbrief biedt de gemeente (ook) digitaal aan en we stimuleren het gebruik van e-mail. De komende periode willen we de toegankelijkheid tot (persoonlijke) informatie vergroten door meer informatie te ontsluiten via de digitale weg. Daar waar persoonlijke communicatie noodzakelijk is om de gevolgen van de veranderde wetgeving toe te lichten zal deze worden ingezet. Communicatie over transitie en transformatie Communicatie is de ruggengraat van de transitie en de transformatie in het sociale domein. In alle gesprekken met bijvoorbeeld raadsleden, cliëntenraden, cliënten, burgers, aanbieders, maatschappelijke organisaties is het belang van communicatie cruciaal. Vanwege de eenduidigheid, pakken we de communicatie waar mogelijk regionaal op. Zowel op de korte als langere termijn blijft communicatie een speerpunt van beleid, met als opgave: doen! Om hier concreet vorm aan te geven is een 3D-communicatieplan opgesteld, in samenhang met de transitie Jeugdzorg en de WMO. Onderdeel van het communicatieplan is een concrete communicatiekalender met daarin een tijdpad van alle communicatie-uitingen en –acties. Een ander belangrijk onderdeel van communicatie is het betrekken van maatschappelijke organisaties en cliënten(organisaties). Gezien het zeer korte tijdsbestek tussen vaststellen nieuwe wet en invoering wet, is hier aandacht naar uitgegaan maar verdient dit de komende jaren nog veel meer aandacht.
Pagina | 18
Hoofdstuk 3 Inrichting arbeidsmarktinstrumentarium Voor de uitvoering van de Participatiewet hebben we een aantal instrumenten nodig. Sommige instrumenten zetten we lokaal of op schaal van de Westelijke Mijnstreek in; andere op het niveau van de arbeidsmarktregio Zuid-Limburg. Een aantal zaken is door de wetgever bij het UWV neergelegd zoals indicatiestelling van de arbeidsbeperking. De inzet van instrumenten is wettelijk vastgelegd maar ook gebaseerd op ervaring in de regio Zuid-Limburg. Uitgangspunt is dat de weg naar duurzaam werk zo kort en effectief mogelijk is. Goed bemiddelbare cliënten worden niet bediend met onnodige trajecten. 3.1 Garantiebanen en uniformering Het Rijk draagt de 35 Arbeidsmarktregio’s op om samen met UWV, werkgevers en werknemers Regionale Werkbedrijven op te richten. Voor Sittard-Geleen is dat op de schaal van de arbeidsmarktregio Zuid-Limburg. Het Werkbedrijf vormt de schakel tussen mensen met een arbeidsbeperking en de extra banen voor deze doelgroep. De extra banen (100.000 in private bedrijven en 25.000 bij overheden en onderwijs) zijn er tot 2026. Tot die tijd krijgen de werkzoekenden van de WSW-wachtlijsten en de Wajongers met arbeidsvermogen prioriteit voor zo’n baan, ook wel garantiebaan genoemd. Dit zou voor de arbeidsmarktregio Zuid-Limburg in de jaren 2014-2016 een potentieel van 765 garantiebanen opleveren. Het UWV bepaalt voor deze banen of een werkzoekende tot de doelgroep behoort en of een vacature onder de garantiebanen valt. In het regionale Werkbedrijf spreken partijen af hoe ze mensen met een arbeidsbeperking naar de extra banen bemiddelen. Ze uniformeren zowel de dienstverlening als de belangrijkste re-integratie-instrumenten. Een aantal instrumenten worden dus op de schaal van Zuid-Limburg ingezet. Omdat de Werkbedrijven formeel pas per 1 januari 2015 van start gaan, verwachten we dat de afstemming en inzet van gezamenlijke instrumenten in de loop van 2015 gestalte krijgt. Tot die tijd werken we met eigen of ingekochte ‘gereedschappen’. Hierover vindt overigens ook overleg plaats met de partners Heerlen en Maastricht. We hebben al in de hoofdlijnennotitie opgenomen dat we de huidige samenwerkingsstructuur op Zuid-Limburge schaal (Stedelijk Netwerk Zuid-Limburg/Regionaal Arbeidsmarkt Netwerk) willen behouden, aangevuld met een vertegenwoordiging van werknemers- en werkgeversorganisties. Om het huidige samenwerkingsverband tot een Werkbedrijf te ontwikkelen dat aan de eisen van rijksoverheid en van de deelnemende gemeenten voldoet, vereist de volgende acties: - Werkgevers- en werknemersvertegenwoordiging intensiever betrekken - Keuze van de juridische vorm - Opstellen marktbewerkingsplan - Regionale afstemming op onderwerpen diagnose, werkgeversdienstverlening, leren en werken, aanpak jeugdwerkloosheid en re-integratie - Definiëren en ontwikkelen van het juridisch verplichte en regionaal gewenste pakket aan instrumenten - Financiering - Communicatieaanpak opstellen - Monitoring op resultaten en ontwikkelingen van vraag en aanbod arbeidsmarkt; mogelijkheden van sturing - Formuleren opdrachtgever-opdrachtnemerschap De doorontwikkeling van het Regionaal Arbeidsmarkt Netwerk (RAN) tot een regionaal Werkbedrijf is kansrijk. Met de uitwerking kunnen we pas starten als helder is welke instructies de werkkamer mee geeft voor de verdere uitwerking van de geformuleerde uitdagingen. Uitgangspunt is en blijft dat op 1 januari het Werkbedrijf voor onze arbeidsmarktregio is gerealiseerd.
Pagina | 19
3.2 Rol van UWV Gemeenten hebben het UWV een aantal opdrachten gegund zoals een aantal indicatiestellingen. Daarnaast is het UWV nog steeds de enige toegang om een WAJONGuitkering te krijgen volgens een nieuwe set aan criteria en rapportage-standaard, die pas in augustus 2014 duidelijk worden. De gemeente verwijst vanuit haar regierol door naar het UWV als de betreffende persoon mogelijk recht heeft op een WAJONG-uitkering. Levert dit een positieve beoordeling op, dan is het aan het UWV om de regie op deze persoon over te nemen. Mocht blijken dat er toch geen recht op WAJONG bestaat (bijvoorbeeld omdat er sprake is van arbeidscapaciteit) dan kan de gemeente wel beschikken over het cliëntbeeld dat het UWV heeft opgesteld. De gemeente vergoedt de kosten van de indicaties door het UWV en het Rijk betaalt de WAJONG-beoordelingen van het UWV. Daarom kiezen de gemeenten in de arbeidsmarktregio Zuid-Limburg ervoor om aanvullend aan de indicaties van het UWV een eigen diagnose-instrumentarium te hanteren. 3.3 Doelgroep: indeling in categorieën Uit een recente analyse van het WWB-bestand kunnen we de kwalitatieve kenmerken koppelen aan de participatie-opgave: •
Meer dan de helft (57%) van onze cliënten is tussen de 45 en 65 oud. Vooral een combinatie van hoge leeftijd en laag opleidingsniveau bemoeilijkt de kansen van deze cliënten. Figuur : Leeftijdsopbouw van de Wwb clienten
800 700 600 500 400 aantal clïënten in de desbetreffende leeftijdscategorie
300 200 100 0 Jonger tussen tussen tussen tussen tussen 65 jaar dan 18 de 18- de 27- de 35 - de 45- de 55- of jaar 27 jaar 35 jaar 45 jaar 55 jaar 65 jaar ouder oud oud oud oud
• •
•
•
6% van het bestand is jonger dan 27 jaar (landelijk 5%). Dit is een groep die extra aandacht vraagt. Het relatief hoge percentage alleenstaanden in combinatie met de leeftijdsopbouw van een groot deel van het bestand, kan een indicator zijn voor mogelijk sociaal isolement. De grootste groep heeft 5 jaar of langer een uitkering(36% van het bestand). In onderstaand schema wordt in beeld gebracht hoe de leeftijdsopbouw zich verhoudt tot de uitkeringsduur. 57% van het bestand heeft een arbeidsverplichting, 30% een gehele of gedeeltelijke arbeidsontheffing.
Pagina | 20
Figuur 2.7: Uitkeringsduur en leeftijd (stand februari 2014) Aantal Wwb'ers per leeftijdscategorie
1200 1000 800 600 400 200 0
tussen 0-6 maande n
tussen 7-12 maande n
tussen 1-2 jaar
tussen 2-3 jaar
tussen 3-4 jaar
tussen 4-5 jaar
langer dan 5 jaar
65 jaar of ouder
0
0
1
0
1
1
10
tussen de 55-65 jaar oud
47
48
75
65
78
72
492
tussen de 45-55 jaar oud
68
72
107
87
80
77
387
tussen de 35 - 45 jaar oud
77
82
109
89
73
57
201
tussen de 27-35 jaar oud
97
82
97
92
40
23
42
tussen de 18-27 jaar
78
47
57
34
0
0
0
Jonger dan 18 jaar
0
1
0
0
0
0
0
Ook de rechthebbenden van de nieuwe Participatiewet doorlopen processen op weg naar scholing en/of werk. Hiervoor het belangrijk zicht te krijgen op hun competenties (kwaliteiten, leervermogen, aantoonbare skills), beperkingen (op medisch, psychisch en sociaal gebied) en houding en gedrag (motivatie, zoekgedrag, werknemersvaardigheden). Zoals eerder aangegeven werken we binnen de arbeidsmarktregio Zuid-Limburg volgens eenzelfde set aan instrumentaria, die tot dezelfde uitkomst en dezelfde taal en definities leidt. Hiervoor hanteren wij in de volgende vier categorieën. Categorie 1 (80-100% arbeidsvermogen) Werkzoekenden zijn direct bemiddelbaar. Bij deze groep zetten we in op participatie en meer zelfredzaamheid. Categorie 2 (50-80% arbeidsvermogen) Werkzoekenden kunnen werken, maar zijn niet in staat dat voor 100% te doen. We verwachten dat we met een juiste investering de leden van deze doelgroep passende werk kunnen aanbieden. Categorie 3 (20-50% arbeidsvermogen) Deze mensen hebben naar verwachting niet direct perspectief op de arbeidsmarkt. De loonwaarde is vooralsnog te laag voor een reguliere baan. Zij zijn echter wel in staat om maatschappelijk zinvolle activiteiten (participatie, zoals bijvoorbeeld participatieplaatsen conform artikel 10a WWB, vrijwilligerswerk en mantelzorg) te verrichten. Het principe ’voor wat hoort wat’ is op deze groep van toepassing. Doorstroom naar de categorieën 1 en 2 is een streven, echter voor velen zal dit niet haalbaar zijn. Maatschappelijke participatie is in veel gevallen het einddoel.
Pagina | 21
Categorie 4 (0-20% arbeidsvermogen) We moeten erkennen dat er een groep burgers is voor wie regulier werk niet (meer) aan de orde is maar voor wie een betekenisvolle deelname aan het maatschappelijke leven mogelijk is en gewenst wordt. Als dit op eigen kracht mogelijk is, is er voor ons geen taak weggelegd. Als dit echter niet het geval is dan faciliteren en stimuleren we ook voor deze groep de maatschappelijk participatie. Voor zover binnen deze groep het arbeidsvermogen aangesproken kan worden, zal de realisatie via beschut werken en/of bepaalde vormen van dagbesteding plaatsvinden. Categorie 5 (ontheffing) Uiteindelijk resteert er een groep mensen die om individuele redenen een tijdelijke (gehele/gedeeltelijke) ontheffing van de arbeidsverplichting krijgen. Deze mensen zijn niet in staat om vrijwilligerswerk te doen of beschut werken, tegenprestatie etc. Deze ontheffing beoordelen we periodiek aangezien het Rijk er van uit gaat dat mensen niet voor onbepaalde tijd worden ontheven. De re-integratieverplichting blijft overigens gelden. Gelet op de bestandsanalyse betekent de indeling in deze vijf categorieën voor ons huidige bestand aan bijstandsgerechtigden bij benadering kwantitatief het volgende: - Categorie 1 : 10 % (80-100% loonwaarde) - Categorie 2 : 25% (50-80% loonwaarde) - Categorie 3 : 25 % (20-50 % loonwaarde) - Categorie 4: 30 % (0 – 20 % loonwaarde) - Categorie 5 : 10% Uit deze voorlopige indeling mogen we gerust concluderen dat de gemiddelde afstand tot de arbeidsmarkt van ‘onze’ werkzoekenden heel groot is. Met de kanttekening dat het gaat om een indeling gezien vanuit het arbeidsmarktperspectief; elk individu heeft veel meer waardevolle facetten dan dit ene; het is niet onze bedoeling om aan deze groep een negatief mensbeeld te verbinden. 3.4 De instrumenten gerangschikt Onderstaande instrumenten zetten we in om het brede cliëntenbestand te bewegen naar de hoogst haalbare vorm van participatie en economische zelfredzaamheid. De mogelijkheden en de mate van zelfredzaamheid van de cliënt bepalen welke instrumenten we inzetten. • Quickscan Om cliënten snel in te delen in de genoemde categorieën maken we aan de kop van het proces een quickscan. Deze quickscan brengt in korte tijd de globale kenmerken van de cliënt in beeld en geeft richting aan de volgende stap in het proces. We zetten de quickscan in voor zowel de nieuwe als de huidige cliënten. De screening moet passen binnen de kwaliteitseisen van het Regionale Werkbedrijf en binnen de diagnosemethodiek. De quickscan is een instrument dat we straks voor de hele arbeidsmarktregio ontwikkelen dan wel inkopen. Tot die tijd werken we met een intern ontwikkeld hulpmiddel. • Diagnose De verdiepende diagnose zetten we in bij de cliënten met arbeidsvermogen voor wie directe bemiddeling naar regulier werk nog niet mogelijk is. De diagnose resulteert in een plan van aanpak gericht op het hoogst haalbare niveau van participatie. Het arbeidsvermogen en de mate van zelfredzaamheid van de cliënt zijn daarin bepalend voor de wijze van ondersteuning en inzet van instrumenten. Met de diagnose brengen we het potentieel en de ontwikkelingbehoefte in beeld van nieuwe en huidige uitkeringsgerechtigheden. Maar we kunnen het ook toepassen voor de categorie huidige WSW-werknemers. Het Stedelijk Netwerk Zuid-Limburg wil in de toekomst een eenduidige diagnose ontwikkelen voor heel Zuid-Limburg.
Pagina | 22
De diagnose binnen onze gemeente is een eerste stap op weg naar de Zuid-Limburgse aanpak met een regionaal diagnostisch centrum zoals in de hoofdlijnennotitie staat geformuleerd. Hier leggen we ook de verbinding naar het beroepsonderwijs. Zo kunnen we in een doorlopende lijn de competenties van de cliënt en zijn ontwikkeling inclusief de matchingmogelijkheden met de arbeidsmarkt in beeld brengen. • Competenties en potentieel in beeld De in beeld gebrachte competenties en de ontwikkelmogelijkheden cq de arbeidsmarktgerelateerde gegevens van de cliënt moeten ‘opgeslagen’ worden. En wel zodanig dat: • de cliënt zelf toegang heeft tot zijn gegevens en deze als een CV of portfolio kan gebruiken; • de juistheid en volledigheid van de gegevens geborgd zijn; • de gegevens toegankelijk zijn en kunnen functioneren als matchingsinstrument. De werkzoekende is de ‘beheerder’ van zijn portfolio en kan dit gedurende zijn hele loopbaan gebruiken. • Medische en arbeidskundige advisering Om de mogelijkheden en onmogelijkheden van een cliënt met medische klachten in beeld te brengen is soms medisch en/of arbeidsdeskundig advies noodzakelijk. Echter in eerste instantie zoeken werkzoekenden en medewerker naar oplossingen buiten het medische advies. De cliënt is meestal onder behandeling voor zijn klacht en kan vaak heel goed zelf aandragen wat er nodig is om de drempel richting werk te slechten. Een arbeidsdeskundige dan wel arts is op de achtergrond beschikbaar. Deze methode is vergelijkbaar met de ‘keukentafelgesprekken’ bij de WMO. • Praktijkcentrum De werkzoekende heeft veelal nog vaardigheden nodig om aan de slag te kunnen. Werken in de praktijk is dan noodzakelijk om het niveau van iemands functioneren te kunnen bepalen. Hiertoe richten we een praktijkcentrum op. In het centrum: - doet de werkzoekende vaardigheden op; - geeft een praktijktest samen met de diagnose antwoord op de vraag welk werk iemand aan kan, welke affiniteit er is en hoe iemand in een werksituatie functioneert; - wordt bepaald in welke richting de werkzoekende wordt bemiddeld en welke tussenstappen (bv stage, vakscholen) er noodzakelijk zijn; - wordt de verbinding gelegd tussen diagnose, cursussen en praktijk - bieden we werkplekken (simulatie en tegelijkertijd zinvolle vormen van arbeid), stageplaatsen (additioneel) bij werkgevers, portfolio in combinatie met de diagnose, cursus solliciteren en cursus werknemersvaardigheden, behalen van diverse certificaten (bijvoorbeeld VCA). Ontbrekende vaardigheden kunnen bij een gerichte aanpak vaak in korte tijd worden verworven. Met name in een programma dat leren combineert met werken. Werk is immers de beste en kortste weg naar re-integratie. Het praktijkgedeelte vindt zo veel mogelijk plaats in een reguliere werksituatie. Het programma wordt uitgevoerd onder regie van de gemeente , in samenwerking met onze partners: Werkgevers (voor werk en de nodige praktijkplaatsen), de ROC’s met hun expertise op onderwijsgebied, partners als Bis Bis, Vixia en diverse andere particuliere initiatieven. Ook het wijkgerichte werken met daarin participatiemogelijkheden kan hier een belangrijke rol vervullen.
Pagina | 23
Het praktijkcentrum levert drie resultaten op: - een goed beeld van de (beroeps)mogelijkheden van de werkzoekende - een werkzoekende die in staat is naar vermogen of volledig bij een werkgever aan de slag te gaan; - een werkzoekende die beschikt over een kwalitatief goed portfolio. De in beeld gebrachte competenties en ontwikkelmogelijkheden zijn beschikbaar voor gemeente en waar nodig voor werkgevers. Deelname in het praktijkcentrum is per definitie tijdelijk. De combinatie werken en leren duurt in totaal maximaal vier maanden. Voor degenen die geen aansluitend werk vinden, ontwikkelen we een terugkom-programma. Kortom, we laten de cliënt met een grotere afstand tot de arbeidsmarkt niet los. • Loonwaardebepaling Bepaling van de loonwaarde is noodzakelijk om het ‘werken naar vermogen’ zoals vastgelegd in de Participatiewet te kunnen uitvoeren. Via de loonwaardemeting stellen we de hoogte van de loonkostensubsidie aan de werkgever vast. De meting gebeurt op de werkplek en betreft steeds het werk dat daadwerkelijk wordt verricht. In de arbeidsmarktregio delen we de opvatting dat de hele regio met hetzelfde instrument moet werken. Ook de wetgever stelt een aantal strikte eisen aan de methodiek van loonwaardebepaling. Tot er een methode is aangeschaft voor hele regio maken we gebruik van het instrument dat we in de afgelopen jaren hebben gehanteerd: ArboLab. Dit is wetenschappelijk onderbouwd en door het ministerie erkend. • Participatievoorzieningen De volgende voorzieningen zetten we in om de participatie te bevorderen. - Deelname praktijkcentrum; Voor de categorie 2 tot en met 4 is een scala aan activiteiten beschikbaar van diagnose en gedragsbeïnvloeding tot vormen van scholing en praktijktesten; - Voor de categorie met de laagste loonwaarde biedt het instrument beschut werk soelaas. Voor de huidige doelgroep in de WSW voert Vixia het beschut werk uit. We onderzoeken nog welk instrument we voor het nieuwe “beschutte werken’ in kunnen zetten. De verschillende uitvoeringsvarianten en de samenhang met arbeidsmatige dagbesteding nemen we hierin mee. - Het vrijwilligerswerk. Alle uitkeringsgerechtigden kunnen vrijwilligerswerk doen, maar voor de categorie met het laagste arbeidsvermogen is dit mogelijk het hoogst haalbare niveau. Vrijwilligersbanen zijn beschikbaar bij de vrijwilligersvacaturebank, bij maatschappelijke instellingen, in de wijken en binnen het netwerk van de WerkFitplekken; - De participatieplaats. De uitkeringsgerechtigde uit categorie 3 met een lagere loonwaarde zonder uitzicht op regulier werk kan via een participatiecontract een jaar aan de slag, doorgaans bij maatschappelijke organisaties. Na een jaar dient er een ontwikkeling te zijn richting regulier werk. Als dat niet het geval is, dan kan de deelnemer wel als vrijwilliger de werkzaamheden voortzetten; - Proefplaatsingen: om de hoogte van het arbeidsvermogen vast te stellen kan de cliënt een proefplaatsing krijgen van maximaal drie maanden bij bestaande organisaties in de profit- en non-profitsector. - Werken naar vermogen in dienstverband. Hiervoor is Loonkostensubsidie beschikbaar. De medewerker krijgt een dienstbetrekking bij de werkgever of bij een looncarrier. - Proefplaatsing als opstap naar regulier werk. • Werkgeversbenadering in relatie tot economische ontwikkeling Om het bijstandsvolume de komende jaren te verminderen, zijn we sterk afhankelijk van de economische ontwikkelingen. In het arbeidsmarktbeleid waarin de economische
Pagina | 24
ontwikkelingen, de doelgroepbenadering en arbeidsmarkttoeleiding samen komen, geven we hier vorm en inhoud aan. De drie O’s (Onderwijs, Overheid en Ondernemers) hebben de taak om in hun driehoek kansen te creëren voor de uitkeringsgerechtigden van nu. De gezamenlijke aanpak door Sociaal en Economisch Domein gebeurt via een projectmatige aanpak. Bij de kansen die we vanuit het Economie Zaken binnenhalen is Sociale Zaken van meet af aan betrokken. Waar mogelijk met inzet van al onze doelgroepen (dus ook de huidige WSW-ers, Wajongers en toekomstige doelgroepen). Ook banen voor werkzoekenden zonder afstand tot de arbeidsmarkt zijn hier het resultaat van. Niet alleen de economische ontwikkelingen bepalen de resultaten. Om kansen te creëren voor de doelgroepen waarvoor we verantwoordelijk zijn, moet de werkgeversdienstverlening optimaal zijn. Optimaal in de zin van snelheid, ontbreken van bureaucratie en het begrijpen en goed invullen van de behoeften aan arbeidskrachten. Jobcreating en jobcarving zijn onderdeel van de werkgeversdienstverlening en essentieel om de arbeidsmarkt te ontsluiten voor de doelgroep die niet past op de reguliere ‘standaard’ baan. De werkgeversdienstverlening ligt bij het regionale Werkgeversservicepunt en op niveau van de arbeidsregio bij het Werkgeversservicepunt van het UWV. Het werkgeversservicepunt heeft in samenwerking met Economische zaken een signaalfunctie richting Sociale Zaken: waar doen zich in de toekomst kansen voor; welke bedrijven hebben op termijn mensen nodig en welke. Sociale Zaken kan dan selecteren, werven en eventueel opleiden om de kansen te benutten. De aanpak op Social Return maakt deel uit van het Werkgeversservicepunt. Social Return stelt sociale voorwaarden en eisen aan leveranciers om mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt aan werk te helpen. • No-Risk Polis De drempel bij werkgevers om werkzoekenden met een arbeidsbeperking in dienst te nemen, is hoog. Dit komt onder meer door het verhoogde risico op uitval wegens ziekte. De financiële risico’s kunnen we grotendeels ondervangen door een no-risk polis af te sluiten. Omdat de meeste ondernemers al verzekerd zijn voor dit soort risico’s, kiezen we er voor hierbij aan te sluiten en de kosten van een no-risk polis te vergoeden (en dus niet zelf een polis aan te bieden met weer andere afspraken en contactpersonen). • Begeleiding richting zelfstandig ondernemerschap Door de snel veranderende economie en de flexibilisering van de arbeidsmarkt kan het ZZP-schap voor werkzoekenden een goed alternatief zijn. De kans een succesvolle onderneming op te starten, is groter als een aantal randvoorwaarden zijn ingevuld. Bijvoorbeeld , ruimte in de markt, specifieke kennis en kunde. Om de zelfstandige in spé te ondersteunen bieden we zogenoemde pre-start -trajecten aan. De ondersteuningsbehoefte bepaalt de invulling hiervan. • Inburgering dan wel taaltrajecten Beheersing van de Nederlandse taal is essentieel om mee te kunnen doen in de maatschappij. De wetgever heeft de rol van de gemeente beperkt waar het gaat om de wet Inburgering door de verantwoordelijkheid meer bij de inburgeraar te leggen. Toch blijft het belangrijk om inburgeringstrajecten te stimuleren en te volgen en om waar nodig hierop aan te sluiten met trainingen waarmee we taalvaardigheden vergroten in combinatie met werknemersvaardigheden. In deze groep binnen ons bestand zit een arbeidsmarktpotentieel dat we door het inzetten van deze trainingen kunnen en moeten ontsluiten.
Pagina | 25
• Premiebeleid De wet kent de mogelijkheden cliënten voor bepaalde activiteiten te belonen met een premie. De premie is bedoeld als positieve prikkel voor cliënten maar ook omdat deelname aan activiteiten vaak extra kosten met zich mee brengt. Onder de Participatiewet wordt het werken naar vermogen vorm gegeven via dienstbetrekkingen op niveau van minimumloon of CAO-loon. Premies zijn in deze situaties niet meer aan de orde. In proefsituaties, participatiecontracten en vrijwilligerswerk/mantelzorg wordt wel nog gewerkt met behoud van uitkering (los van de loonwaarde). Het premiebeleid wordt door het college vastgelegd in een nieuw premiebesluit. 3.5 Implementatie van het instrumentarium Per instrument verschilt het moment van invoeren. Een aantal zaken worden per 1 januari 2015 ingevoerd zoals de quickscan en de loonwaardemeting. Daarnaast gaat het om aanscherping en verbetering van instrumenten die al in gebruik zijn. Met name voor de instrumenten rond diagnose, praktijkcentrum en het beschut werk is een langere voorbereidingstijd noodzakelijk. Enerzijds vanwege inhoudelijke aspecten, anderzijds vanwege de financiële aspecten die fasegewijze implementatie vragen. Verordeningen De inzet van nieuwe instrumenten maken een aanpassing van de bestaande reintegratieverordening noodzakelijk. Om de verstrekking van loonkostensubsidie voor arbeidsbeperkten mogelijk te maken, is de verordening loonkostensubsidie noodzakelijk.
Pagina | 26
3.6 Schematische weergave In het onderstaande schema is de inzet van de instrumenten in relatie tot de categorieën binnen het cliëntenbestand in beeld gebracht.
praktijkcentrum verdiepende diagnose scholing versterken en ontwikkelen van competenties en kwalificaties. Alle categrorien muv de groep die meteen regulier kan werken
Jongerenloket werkloket zelfstandigenloket Quick scan voor iedereen
Inkomen en inkomensondersteuning Handhaving Flankerende dienstverlening voor de cliëntcategorieën die aan participatie en re-integratie instrumenten deelnemen en de enige dienstverlening voor de doelgroep categorie 5
Pagina | 27
voorziening
instrument
Doelgroep Categorie 4
Beschut werk nieuw
Nog verkennen
Vrijwilligerswerk
Scala aan mogelijkheden
4
Participatiecontract
(semi-)overheid projecten maatsch.instellingen
3 en 4
Proefplaatsing
Vaststelling loonwaarde
2 t/m 4
Werken naar vermogen regulier
Loonwaarde meting en loonkostensubsidie
2 en 3
Werken naar vermogen gedetacheerd
Looncarrier loonwaardemeting; loonkostensubsidie
2 t/m 4
Proefplaatsing als opstap
Reguliere bemiddeling
1 en 2
Hoofdstuk 4 Flankerend beleid en maatregelen 4.1 Inleiding De opdracht uit de Participatiewet, vereist een integrale aanpak waarbij inkomensbeleid en participatiebeleid elkaar ondersteunen en versterken. Dat betekent randvoorwaarden scheppen in de vorm van inkomensvoorzieningen en schuldhulpverlening maar ook handhaven en motiverende en stimulerende maatregelen benutten. Met de Participatiewet worden ook de Wet maatregelen Wet Werk en Bijstand (en enkele andere wetten) van kracht. De technische aanpassingen in de wet laten de gemeente weinig beleidsruimte en hebben een grote impact op de burgers. Vooral de kostendelersnorm heeft een groot effect op de inkomenssituatie van de burger en vraagt om zorgvuldigheid. 4.2 Maatregelen Wet Werk en Bijstand De wet Maatregelen WWB (en enkele andere wetten) geeft invulling aan het regeerakkoord van het Kabinet Rutte II. De wet voorziet in maatregelen die sociale zekerheidsregelingen overeind en toegankelijk houden én in maatregelen voor mensen die het zonder extra steuntje in de rug niet redden. De regering spreekt bijstandsgerechtigden aan op de eigen mogelijkheden, tegelijkertijd oog houdend voor de menselijke maat. Hierbij komt de regering met een meetlat om diverse arbeidsverplichtingen te uniformeren en om naleving te verbeteren. De ruimte voor maatwerk blijft in stand. Het wetsvoorstel is ook gericht op de toekomstbestendigheid van de bijstand. Of met andere woorden de bijstand houdbaar en toegankelijk houden bij toenemende vergrijzing en dalende beroepsbevolking. Daarom versterkt de regering met dit wetsvoorstel het vangnetkarakter van de bijstand. Door sommige maatregelen zijn bestaande verordeningen aangepast of nieuwe verordeningen gemaakt. Het gaat om de volgende maatregelen: • Kostendelersnorm in bijstand De kostendelersnorm is van toepassing op personen van 21 jaar en ouder die een woning delen met een of meer meerderjarige personen. Het aantal kostendelers bepaalt de hoogte van de uitkering. De ingangsdatum is 1 januari 2015. Voor cliënten met een bestaande bijstandsuitkering geldt een overgangsperiode van een half jaar. • Kostendelersnorm in IOAW en IOAZ De kostendelersnorm in de IOAW en IOAZ wordt naar verwachting per 1 juli 2015 ingevoerd. • De uitzondering MKOB van middelentoets WWB De inkomsten uit de koopkrachttegemoetkoming voor ouderen (Mogelijkheid Koopkrachttegemoetkoming Oudere Belastingplichtigen) worden niet gezien als inkomen. Deze technische aanpassing heeft met name effect op bijzondere bijstandsaanvragen door burgers in de pensioengerechtigde leeftijd. • Verruiming periode van verrekening en wijziging mogelijkheid terugvordering Het college kan de in de voorafgaande maanden ontvangen middelen met de algemene bijstand verrekenen. De periode waarop we terugkijken gaat naar 6 maanden (was 3 maanden). Daarnaast wordt het mogelijk terug te vorderen van een verzwegen gezinslid. • Intensivering armoedebeleid De gelden die beschikbaar komen, zetten we in om armoede en schulden terug te dringen en participatie te stimuleren. Deze maatregel was al eerder ingezet om het bestaand armoede- en schuldenbeleid te versterken en te intensiveren. • Individualisering langdurigheidstoeslag De langdurigheidstoeslag vervangen we door een individuele inkomenstoeslag.
Pagina | 28
Om die reden is de nieuwe verordening Individuele Inkomenstoeslag vormgegeven. Die is gebaseerd op de huidige langdurigheidstoeslag. Verdere uitwerking van de verordening vindt plaats in nadere regels. • Afschaffen categoriale bijzonder bijstand Er komen minder mogelijkheden voor categoriale bijzondere. Het college verleent uitsluitend categoriale bijzondere bijstand voor een collectieve aanvullende zorgverzekering of voor de premie van een dergelijke verzekering. De verordening maatschappelijke participatie schoolgaande kinderen wordt ingetrokken. De zogenaamde ‘Voor-Kids’ regeling blijft in stand als individuele voorziening en wordt vastgelegd in beleidsregels. • Tegenprestatie naar vermogen De Wet maatregelen WWB verplicht de gemeenteraad om bij verordening nadere regels vast te stellen. Bijvoorbeeld voor de tegenprestatie die we kunnen opdragen aan bijstandsgerechtigden van 18 jaar tot de AOW-gerechtigde leeftijd. In de Verordening Tegenprestatie leggen wij vast dat wij deze inzetten voor cliënten met een lange afstand tot de arbeidsmarkt die nog geen traject richting participatie volgen. Met die tegenprestatie kunnen we cliënten die nog niet mee (willen) doen, in beweging brengen • Verplichting zich te onthouden van zeer ernstige misdragingen jegens uitvoerende instanties en de harmonisering van diverse arbeidsverplichtingen leiden tot een aangepast Maatregelenbeleid arbeidsverplichting De Wet maatregelen WWB introduceert in de Participatiewet diverse uniforme arbeidsverplichtingen. Als een belanghebbende zo’n arbeidsverplichting schendt, dan verlaagt het college de bijstand in ieder geval met 100% voor een periode van ten minste één maand. De Afstemmingsverordening is aangepast aan de wettelijk verplichte wijzigingen. 4.3 Armoedebestrijding 4.3.1 Rijksmaatregelen Armoede- en schuldenbeleid De aanpak van armoede- en schuldenproblematiek is een speerpunt van het kabinetsbeleid waarvoor structureel extra middelen beschikbaar zijn. Problematische schulden kunnen een opmaat naar armoede zijn. En vaak worden kinderen de dupe van financiële problemen. Maatwerk is het sleutelwoord als we bijzondere bijstand verlenen en inkomensondersteunende instrumenten inzetten. Dit betekent een wettelijke verruiming van de individuele bijzondere bijstand, maar ook een inperking van de mogelijkheid om categoriale bijzondere bijstand te verlenen. Alleen de categoriale bijzondere bijstand in de vorm van een collectieve aanvullende zorgverzekering blijft gehandhaafd. De categoriale benadering van de langdurigheidstoeslag wordt door wettelijke bepalingen afgeschaft en vervangen door de individuele inkomenstoeslag. Zoals ook de overige categoriale regelingen voor personen die de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt, chronisch zieken en gehandicapten en huishoudens met kinderen voor kosten in verband met maatschappelijke participatie en ontwikkeling. Uitgangspunt van het gemeentelijk beleid is dat we kabinetsmaatregelen die leiden tot verschraling niet repareren. Toch leiden de decentralisaties en maatregelen tot dilemma’s. Denk hierbij aan de stapeling van beleidsmaatregelen met negatieve effecten, de doorkruising van decentraal beleid met centrale maatregelen en de integrale aanpak van de gemeente die bemoeilijkt wordt door wettelijke beperkingen en conflicterende maatregelen. Bijvoorbeeld de hogere uitgaven bijzondere bijstand voor bewindvoerderskosten. Ook preventieve schuldhulpverlening bij jongeren wordt moeilijker door onder andere het strakke incassoregime van DUO en CJIB en de vier weken zoektijd voor jongeren vanuit de WWB. Het zou gerechtvaardigd zijn om de structurele middelen in te zetten op de extra pijnpunten van het armoede- en schuldenbeleid. Wij vinden dat de instrumenten voor armoede- en schuldenbeleid gericht moeten zijn op het bevorderen van participatie. Mensen mogen niet
Pagina | 29
door het vangnet heen glijden. Het beroep op de schuldhulpverlening zal eerder toe- dan afnemen. Inzet vindt plaats op preventie en vroegsignalering, werk en regierol. 4.3.2 Uitgangspunten Armoedebestrijding Sittard-Geleen Armoede is een complex verschijnsel en hangt veelal samen met inkomen, maatschappelijke participatie, opleidingsniveau, gezondheid, zelfredzaamheid, wonen en leefomgeving. Een belangrijk onderscheidend kenmerk hierin is het toekomstperspectief, vooral in situaties waarin niet of nauwelijks uitzicht is op werk of verandering van de leefsituatie. Armoede in enge zin is een tekort aan financiële middelen. In december 2007 heeft de Raad van de gemeente Sittard-Geleen de nota Armoedebeleid en Participatie vastgesteld. De nota behandelt vier onderwerpen: Participatie, Bureaucratie, Schuldhulpverlening en preventie en Inkomensondersteuning, en terugdringing niet-gebruik. Als uitgangspunten voor het Armoedebeleid zijn geformuleerd: - De burger met respect en vertrouwen tegemoet treden. - Misbruik aanpakken. - Maatwerk leidt tot zelfredzaamheid. - Niet betuttelen. - Voorkomen is beter dan genezen. - Deregulering en laagdrempeligheid. - Prioriteit voor kinderen in armoede. - Integraal werken met andere beleidsvelden en wijkgericht. - De gemeente treedt terug waar het rijk weer verantwoordelijkheid oppakt. - Participatie als regulier werk niet haalbaar is. Deze uitgangspunten blijven onverkort gehandhaafd. 4.3.3 Gemeentelijk maatwerk Een laag inkomen mag geen belemmering zijn om mee te kunnen doen in de maatschappij. Inwoners van Sittard-Geleen moeten een zodanige financiële basis hebben dat ze adequaat kunnen participeren. Door hiervoor uitgangspunten te formuleren kan de gemeente de leefsituatie en het toekomstperspectief van (kwetsbare) burgers verbeteren. De consequenties van politieke en maatschappelijk ontwikkelingen (zoals de Participatiewet, Kanteling WMO, Transitie Jeugdzorg), het aantal huishoudens met lage inkomens en schuldenproblematiek maken het wenselijk dat de gemeente de regie voert. Door bijzondere bijstand en inkomensondersteunende regelingen kunnen we de participatie van burgers bevorderen en vergroten. Bijzondere bijstand De Participatiewet regelt de mogelijkheden voor bijzondere bijstand. Bijzondere bijstand is bedoeld voor degene die onvoldoende geld heeft om in bijzondere omstandigheden, noodzakelijke uitgaven te bekostigen. Deze regeling is bij uitstek geschikt om in individuele omstandigheden maatwerk te bieden. Individuele inkomenstoeslag De (nieuwe wettelijke) individuele inkomenstoeslag is voor personen tot de AOW gerechtigde leeftijd die langdurig van een laag inkomen rond moeten komen. De centrale inkomensnorm van 110% van het toepasselijke sociaal minimum vervalt. Ook deze regeling mag niet meer categoriaal toegepast worden maar pas na individuele beoordeling van de aanvraag. Dit is ook meteen de enige aanpassing in de nieuwe verordening individuele inkomenstoeslag. Voor het overige is het beleid op dit onderdeel ongewijzigd gebleven. Studietoeslag De Participatiewet introduceert een studieregeling voor arbeidsbeperkte studerenden. De individuele studietoeslag is een vorm van bijzondere bijstand. Het is een
Pagina | 30
inkomensondersteunende maatregel voor mensen van wie is vastgesteld dat ze niet in staat zijn het minimumloon te verdienen Mensen met een arbeidshandicap hebben volgens de regering een extra steuntje in de rug nodig als het gaat om studeren. Voor hen is de drempel om te lenen een stuk hoger, omdat de kans op een baan later lager is. Het afronden van een studie versterkt de positie op de arbeidsmarkt. Een diploma is een bewijs tegenover werkgevers dat iemand gemotiveerd is en veel in zijn mars heeft. Armoedebestrijding onder kinderen Kinderen in armoede hebben prioriteit in het gemeentelijk armoedebeleid. Om de actieve deelname in de samenleving van kinderen in armoedesituaties te bevorderen wordt de VoorKidsregeling uitgevoerd. In deze regeling werken we met zogenaamde waardecoupons; hiermee garanderen we dat de verstrekkingen worden gebruikt waarvoor ze zijn bedoeld: participatie door kinderen op het gebied van school, sport en cultuur. In aanvulling op deze regeling wordt samengewerkt met het Jeugdsportfonds en Stichting Leergeld. Andere particuliere organisaties zijn het Jeugdcultuurfonds, Nationaal Fonds Kinderhulp, Stichting Jarige Job, Resto VanHarte en Voedselbanken Nederland. Deze hebben de handen ineen geslagen voor een Pact kinderen in armoede. Deze vorm van publiek-private samenwerking zal in de toekomst de aandacht krijgen. Tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten/maatregel inkomenssteun De categoriale bijzondere bijstand is met de nieuwe regelingen wettelijk beperkt. Het is vanaf 1 januari 2015 wel nog mogelijk om individueel maatwerk te leveren via individuele bijzondere bijstand. Daarnaast is rijksbudget voor de Wet Tegemoetkoming Chronisch zieken en Gehandicapten (WTCG) en de Compensatie Eigen Risico (CER) overgeheveld naar de gemeenten. Dit is bedoeld voor inkomensondersteunende maatregelen voor personen met een chronische ziekte en/of beperking. Het gaat om ongeveer 15% van het oorspronkelijke rijksbudget. Onderstaande uitgangspunten zijn geformuleerd voor een nieuwe maatregel inkomensondersteuning: - De ondersteuning is gerelateerd aan het feitelijke zorggebruik; de regeling is alleen bedoeld voor mensen met hoge zorgkosten. - De ondersteuning is gerelateerd aan de hoogte van het inkomen. De ondersteuning is specifiek bedoeld voor de lage inkomens (max. 130% van de vergelijkbare bijstandsnorm). - De regeling kent weinig uitvoeringskosten. Daardoor komt het beperkte beschikbaar gestelde budget zoveel mogelijk ten goede aan de doelgroep. Mijn Benefitspas Een kortingspas voor minima met een inkomen tot 110%. Kortingen zijn deels voor participatiebevorderende activiteiten. De effecten van dit instrument evalueren we in 2015. Categoriale bijzondere bijstand: Collectieve ziektekostenverzekering Na een aanbesteding op Zuid-Limburgse schaal (18 gemeenten) is een collectieve zorgverzekering voor minima met een inkomen tot 130%, tot stand gekomen met een goede inhoud tegen de laagst mogelijke prijs. Het gaat om één soort polis inclusief de aanvullende verzekering. Twee marktpartijen voeren deze polis: IZA-Cura en VGZ. Er is een behoorlijk aantal kostensoorten onder de verzekering gebracht alsmede het eigen risico en de eigen bijdragen. De verzekering geldt als voorliggende voorziening en voorkomt een aantal arbeidsintensieve aanvragen bijzondere bijstand. In Sittard-Geleen zijn 2159 huishoudens via het contract verzekerd (3180 volwassen personen). Peuterspeelzalen Deze voorziening is voor zowel kinderen in armoedesituaties als voor de ouders belangrijk. Vanwege de stimulering van de ontwikkeling van het kind en de vergroting van de kansen
Pagina | 31
voor ouders richting werk of participatie. De ouderbijdrage peuterspeelzalen voor kinderen van 2 tot 4 jaar worden vergoed Tegemoetkoming in aanvulling op de kinderopvangtoeslag Kosten van de kinderopvang aan de zogeheten doelgroepouders vergoeden we deels omdat het bijdraagt aan hun participatie Zij volgen namelijk een traject naar werk, studie of inburgeringscursus. Gezien het belang van het welslagen van trajecten wordt deze tegemoetkoming verstrekt. 4.4 Gemeentelijke schuldhulpverlening Op 9 februari 2012 is de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Wgs) aangenomen. Die legt een basis voor de gemeentelijke schuldhulpverlening. Zo kunnen we: • Brede toegankelijkheid realiseren. • Wacht- en doorlooptijden beperken. • Integrale schuldhulpverlening realiseren. • Regierol vervullen. • Gemeentelijke schuldhulpverlening op de politieke agenda zetten. De gemeente heeft door deze wet een zorgplicht gekregen voor de integrale schuldhulpverlening. En de taak om regie te voeren en integraal beleid te ontwikkelen. Dat betekent dat we niet alleen werken aan het oplossen of hanteerbaar maken van het schuldenprobleem, maar dat we tegelijkertijd iets doen aan de andere problemen. Ook preventie en vroegsignalering en de nazorg op de schuldhulpverlening is bij de gemeente neergelegd. De Gemeenschappelijke Regeling Kredietbank Limburg (KBL) voert de integrale schuldhulpverlening voor de gemeente uit. De gemeenten Brunssum, Heerlen, Kerkrade, Landgraaf, Maastricht en Sittard-Geleen maken deel uit van die gemeenschappelijke regeling. Het beleid voor schuldhulpverlening ligt vast in het Beleidsplan Wet gemeentelijke schuldhulpverlening 2012-2014 en beleidsregels. Preventie, integrale aanpak, korte wachttijden en de relatie met participatie krijgen daarin extra nadruk. Omdat de uitgangspunten en inhoud van het plan nog niets aan kracht en actualiteit hebben ingeboet, stellen we voor deze onverkort te continueren in 2015 en 2016. Ook schuldhulpverlening draait in wezen om het bevorderen van de zelfredzaamheid van burgers. Vanwege de samenhang met participatie en andere vormen van flankerend beleid benadrukken we hieronder een aantal items van dit beleidsterrein. - Preventie Met preventie (voorlichting, cursussen, coaching en vroegtijdig optreden) willen we voorkomen dat mensen in schuldenproblematiek terecht komen. Bewustwording is hierin de rode draad. Preventie is niet alleen het voorkomen dat inwoners schulden maken door ze te leren bewust om te gaan met financiële verplichtingen, maar betreft ook vroegsignalering en nazorg. We werken samen met verschillende ketenpartners zoals woningcorporaties, energiebedrijven, maatschappelijk werk (vrijwilligers) en schuldhulpverlening om huisuitzetting, energieafsluitingen en betalingsachterstanden van premie in de zorgverzekering te voorkomen. Met de desbetreffende partijen zijn afspraken gemaakt over vroegtijdige melding van achterstanden en wordt pro-actief opgetreden om meer ellende voor gezinnen te voorkomen. Personen die zich in een bedreigende situatie bevinden gaat de uitvoerende schuldhulpverleningsorganisatie binnen drie werkdagen na melding of constatering het gesprek aan. Een van de uitdagingen is om te voorkomen dat mensen die al eerder in een problematische schuldsituatie terecht zijn gekomen opnieuw (problematische) schulden ontstaan.
Pagina | 32
- Schuldhulpverlening als voorwaarde voor participatie Het hebben van schulden, geldt als een van de grote obstakels om actief te participeren in de maatschappij. Een werkzoekende naar een project verwijzen heeft weinig zin als de deurwaarder zich kan melden met een dreigende huisuitzetting. Minimale voorwaarde is een acceptabele en beheersbare financiële situatie. Dat wil niet zeggen dat het hebben van schulden een reden is om niet te participeren. Men is zelfs verplicht mee te werken aan het wegnemen van arbeidsbelemmeringen en dat kan dus ook het meewerken aan schuldregeling betreffen. Het belang van een goede en effectieve schuldhulpverlening gaat verder dan voorkomen van armoedesituaties. Het is in veel gevallen de voorwaarde voor een effectief participatiebeleid. - Gezinnen met inwonende minderjarige kinderen en schulden Gezinnen met inwonende minderjarige kinderen en schulden krijgen voorrang als ze zich aanmelden voor schuldhulpverlening. Ook aan de sociaal-maatschappelijke situatie van het gezin wordt aandacht besteed. - Bewindvoering: geen eindstation Al meer dan een miljoen Nederlanders heeft problematische schulden of bevindt zich in de gevarenzone. Jaarlijks wordt voor zo’n 35.000 personen een onderbewindstelling (vrijwillige bewindvoering) uitgesproken. Door de crisis en de wetswijziging (januari 2014) neemt dit aantal naar verwachting de komende jaren verder toe. Naar schatting tot zo’n 50.000. Verkwisting en problematische schulden en de situatie waarin te verwachten is dat betrokkene binnen afzienbare tijd in deze toestand zal komen te verkeren is als grond voor onderbewindstelling in de wet opgenomen. De explosieve toename van het aantal bewindvoeringen kunnen we als gemeente amper beïnvloeden. De bewindvoerder in spé stapt met zijn cliënt naar de rechter, schildert de problematische financiële situatie en de rechter wijst bewindvoering toe en wijst de vragende partij aan als bewindvoerder. De kosten van bewindvoering worden in het algemeen verhaald op de gemeente via de bijzondere bijstand. Kenmerkend bij deze vorm van “vrijwillige” bewindvoering is dat er geen eindtermijn aan is verbonden. En dat staat haaks op onze doelstelling: het brengen van de cliënt naar een dusdanige zelfredzaamheid dat hij zelf in staat is zijn (ook financiële) zaken te regelen. Door het inzetten van vormen van immateriële schuldhulpverlening worden burgers naar een hoger niveau van zelfredzaamheid gebracht. 4.5. Handhaving rechtmatigheid 4.5.1. Integrale aanpak De ‘Wet -en het Besluit- Aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving’ (ook wel ‘Fraudewet of Wet Boete’ genoemd) van eind 2012 beoogt uitvoering te geven aan een strenger fraude- cq sanctieregime. Het ministerie verwacht : • Een doortastende en strenge invulling van de poortwachtersfunctie (geen onterechte uitkeringsverstrekking). • Een integrale aanpak van het handhavingsbeleid in de gemeentelijke uitvoering. • Een adequate reactie op overtredingen van de inlichtingenverplichting waardoor ten onrechte of te veel bijstand is verstrekt. • Een actief invorderingsbeleid. De dienstverlening van de gemeente is er in eerste instantie op gericht om cliënten te begeleiden naar werk. Door handhaving te verbinden aan re-integratie ontstaat een sluitende en integrale aanpak. De kern daarvan is dat het effectiever is aan te zetten tot
Pagina | 33
wenselijk gedrag (werk, participatie en het zoeken daarnaar) dan fraude achteraf te bestraffen. Zo is handhaven een hoeksteen van de uitvoering en geen sluitstuk. Alle elementen van de zogenaamde ‘cirkel van naleving’ stimuleren cliënten om de verplichtingen van de bijstand na te leven en dragen zo bij aan de doelmatigheid van reintegratie en participatie. Het proces van handhaving in beeld: ‘De cirkel van naleving1’ 1.Voorlichting en duidelijke afspraken maken. Vroegtijdig burgers en cliënten voorlichten
2.Cliëntgericht doen wat je belooft en afspreekt De dienstverlening optimaliseren
informatie positie 4. Al dan niet nakomen van afspraken heeft consequenties Daadwerkelijk sanctioneren
3.Anticiperen op organisatie- en cliëntgedrag en effectief controleren van afspraken Vroegtijdige detectie en afhandeling
Handhaving richt zich op deze vier elementen die samen de naleving bevorderen
• Voorlichting en duidelijke afspraken Het is belangrijk dat burgers weten waar ze aan toe zijn, wat zij van de gemeente kunnen verwachten en wat wij van hen verwachten. In begrijpelijke taal krijgen inwoners informatie over algemeen geldende regels. • Optimale dienstverlening Een doortastende en strenge poortwachtersfunctie en een rechtmatige verstrekking van bijstand vereisen onder meer een juiste en volledige verificatie van gegevens. Vertrouwen zonder basis is niet mogelijk terwijl het handelen tegelijkertijd vanuit vertrouwen moet plaatsvinden. Het uitgangspunt is dat handhaven er op gericht is het vertrouwen in cliënten te versterken en om cliënten te helpen zich aan de regels te houden. Persoonlijk contact werkt mee aan het bevorderen van de naleving van verplichtingen en is daarnaast noodzakelijk om fraudesignalen (vroegtijdig) op te pikken. • Vroegtijdige detectie en afhandeling Het is belangrijk om fraudesignalen vroegtijdig op te pikken; fraude-alertheid geldt daarom voor de hele uitvoering. Maar ook themacontroles en bestandsvergelijkingen leveren belangrijke informatie op voor vroegtijdige opsporing van fraude. Het landelijke Inlichtingenbureau, de gemeentelijke datahuishouding en bijvoorbeeld Suwinet verstrekken gegevens. Een juiste en snelle verwerking van deze gegevens en het beoordelen van de waarde van de informatie is cruciaal voor de vroegtijdige signalering van fraude. Het handhaven in de fase van afhandeling vraagt om een optimale aanpak. Daaronder • Daadwerkelijk sanctioneren Fraude mag niet lonen. Als wij constateren dat een cliënt ten onrechte bijstand ontvangt of heeft ontvangen dan herstellen we de situatie. Dit wil zeggen dat we de uitkering beëindigen of aanpassen. Daarnaast vorderen we de ten onrechte ontvangen bijstand terug en 1
Werkwijzer handhaving Divosa maart 2013
Pagina | 34
ontnemen de fraudeur daarmee het voordeel dat hij heeft genoten. Daarbij leggen we een bestuurlijke boete op ter hoogte van het gefraudeerde bedrag. 4.5.2. Terugvordering en invordering. Ten onrechte of teveel verstrekte bijstand vorderen wij terug van de ontvanger. In onze beleidsregels ‘terug- en invordering’ hebben wij vastgelegd dat wij gebruik maken van de wettelijke bevoegdheid tot terugvordering in zaken waarin geen sprake is van schending van de inlichtingenverplichting. In de gevallen waarin wél sprake is van schending van de inlichtingenverplichting hebben wij de wettelijke verplichting om terug te vorderen. Onze invorderingssystematiek is erop gericht om op een efficiënte wijze de verschuldigde bedragen te innen. Tegelijkertijd hebben wij oog voor de positie van de burger die het betreft. Terugdringen en voorkomen van vorderingen is noodzakelijk voor de maatschappij als geheel en voor de cliënt en de gemeente in het bijzonder. Voor de maatschappij worden schulden namelijk een steeds groter probleem. Juist bij de meest kwetsbare groepen in de samenleving is de sociale dienst een belangrijke schuldeiser. Voor mensen met meerdere problemen heeft het oplossen van schulden vaak de hoogste prioriteit. Schulden hebben, maakt onvrij en passief en belemmert cliënten om zelfredzaam te zijn. Terug- en invordering maakt deel uit van onze integrale dienstverlening. Een adequate terugvordering betekent dat de middelen die aan de gemeente behoren, terugvloeien. Een passend terug- en invorderingsbeleid bevordert bovendien de zelfredzaamheid van onze cliënten. Betere timing en een grotere frequentie van cliëntcontact maakt dat er eerder een betalingsregeling tot stand komt. Contact tussen medewerker en cliënt is cruciaal. Een goede relatie met de cliënt vergroot de kans dat de cliënt een betalingsregeling afsluit en zich hier ook aan houdt. Inzet op zelfredzaamheid van de cliënt levert op lange termijn veel voordeel op. De samenwerking in de uitvoering zorgt ervoor dat op de lange termijn het maximaal mogelijke wordt afbetaald. Als iemand werkt en blijft werken is de opbrengst voor de gemeente het grootst. 4.6. Handhaving arbeids- en participatieverplichting Wie een uitkering aanvraagt, heeft zelf de verantwoordelijkheid om werk te vinden, zelfredzaam te zijn. Als cliënten de verplichtingen van de WWB niet naleven, dan legt de gemeente maatregelen die gevolgen hebben voor de hoogte van de uitkering. We proberen dat te voorkomen door te investeren in goede voorlichting, preventie en door naleving te stimuleren. Onze dienstverlening is er vooral op gericht om mensen die een uitkering aanvragen zo snel mogelijk (weer) aan het werk te helpen. Met werk bedoelen we ‘geaccepteerde arbeid’. De cliënt kan geen eisen stellen aan de hoogte van het salaris, opleidings- en ervaringsniveau, of de arbeidsduur. Dit hangt nauw samen met de vangnetfunctie van de Participatiewet. Tijdelijk werk, deeltijdwerk of flexibel werk via een uitzendbureau beschouwen we als passend. Vanuit zo’n dienstverband kan de werknemer eventueel zelf verder zoeken naar een meer passende functie. Is regulier werk (nog) niet mogelijk dan is participatie op het hoogst haalbare niveau het doel. Om aan het werk te kunnen of anderszins te participeren zetten we voorzieningen en instrumenten in uit hoofdstuk drie. Werken cliënten hier niet aan mee, dan stemmen we de hoogte van de uitkering af op het handelen van de cliënt. Of met andere woorden dan verlagen we de uitkering of passen we een maatregel toe.
Pagina | 35
De wet noemt een aantal voorbeelden van de arbeidsverplichtingen die we in ieder geval met een maatregel moeten aanpakken. Bijvoorbeeld het aanvaarden of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid en het gebruik maken van door het college aangeboden voorzieningen horen daarbij. In de Afstemmingsverordening leggen we vast wat het betekent als de cliënt zijn verplichtingen niet nakomt. De verplichtingen en het niet naleven ervan zijn ingedeeld in categorieën waaraan een percentage is verbonden. Dit percentage is leidend voor de afstemming van de uitkering. De gedraging beoordelen we op de ernst van het feit, mate van verwijtbaarheid. Maar ook de persoonlijke omstandigheden van de cliënt wegen we mee. Maatregelen of verlagingen van de uitkering zijn nooit het doel maar altijd het ultieme of noodzakelijke middel om gedragsverandering tot stand te brengen. Een sanctie kan een noodzakelijk onderdeel zijn om de cliënt in beweging te brengen. Het opleggen en beoordelen van de sanctie moet op efficiënte en effectieve wijze gebeuren en met het zogenaamde ‘lik op stuk’ principe. Een verlaging van twee maanden nadat het gedrag heeft plaatsgevonden, is niet zinvol en daarmee bereiken we niet het beoogde effect: de gedragsverandering. De maatregel is dan niet meer of minder dan een straf. Daarom investeren we in de uitvoering vooral aan de voorkant: Wat verwachten we van de cliënt en wat gebeurt er als die zijn verplichtingen niet nakomt. Die duidelijkheid in combinatie met het daadwerkelijk uitvoeren maakt dat we de naleving van de verplichtingen en het nakomen van afspraken maximaal stimuleren.
Pagina | 36
Hoofdstuk 5 Financiële kader Het financieel kader voor de drie decentralisaties wordt gevormd door het Sociaal Deelfonds. Het deelfonds bestaat uit de middelen die per 2015 voor de Wmo (de nieuwe taken) en voor jeugd naar gemeenten gaan en uit het Participatiebudget zoals dat per 2015 voor de Participatiewet beschikbaar komt. 5.1 Het participatiebudget Vanaf 1 januari 2015 kunnen jonggehandicapten met arbeidspotentieel niet meer de Wajong instromen. Ook de WSW wordt afgesloten voor nieuwe instroom. Werkzoekenden met een arbeidsbeperking, maar met arbeidsvermogen, vallen onder de verantwoordelijkheid van de gemeente. Als gevolg daarvan is vanaf 2015 een nieuw verdeelmodel noodzakelijk. Met de VNG is bestuurlijk overeenstemming bereikt over het nieuwe verdeelmodel Participatiebudget. Op 17 juni heeft staatssecretaris Klijnsma de indicatieve budgetten van het Participatiebudget 2015 openbaar gemaakt. Voor onze gemeente is dit een bedrag van € 4,7 miljoen (p-budget klassiek + nieuwe doelgroep) en een bedrag van € 18,3 miljoen voor de WSW. Beide bedragen tezamen vormen het Participatiebudget nieuwe stijl. Het deelbudget WSW is lager dan het begrote bedrag voor 2015. Begroting 2015 lasten WSW budget WSW
€ € €
18,5 18,3 0,2 miljoen tekort
Dit bedrag wordt gedekt uit het overige deel van het Participatiebudget. Als gekeken wordt naar de overige middelen die kunnen worden ingezet voor re-integratie en participatiebevordering kan worden geconcludeerd dat op basis van de huidige uitgaven en verplichtingen er nog ruimte is voor de invulling van nieuw beleid en de dekking van het tekort op de WSW. Het Participatiebudget is in de begroting 2015 als volgt belast: Werkloket € 0,4 Jongerenloket € 0,25 Werken naar vermogen € 0,95 Participatiehuis / cursussen / wijkcoach € 1,1 WSP / social return € 0,3 Projecten werk € 0,7 Premies / kinderopvang / € 0,2 __________ Totaal begroting 2015 lasten p-budget € 3,9 Tekort WSW € 0,2 _________ Totaal lasten p-budget € 4,1 Participatiebudget (indicatief budget 2015) € 4,7 € 0,6 miljoen ruimte Het belaste deel van het Participatiebudget bedraagt € 4.1 miljoen en is gebaseerd op het voormalige beleid (producten en instrumenten). Op basis van het nieuwe beleidsplan zullen vanuit het “nieuw voor oud”- principe de middelen deels op andere wijze (voor andere producten en instrumenten) worden ingezet. Daarnaast is er nog een bestedingsruimte van € 0,6 miljoen. 5.2.
Het inkomensdeel
Pagina | 37
Behalve het Participatiebudget en dus naast het Sociaal Deelfonds, ontvangt de gemeente ook middelen via de BUIG (Bundeling Uitkeringen inkomensvoorzieningen gemeenten). Met deze middelen (het inkomensdeel) financieren de gemeenten de uitkeringsuitgaven. Vanaf 2015 is hier ook een kleine component voor loonkostensubsidie aan toegevoegd. Ook hiervoor is een nieuw verdeelmodel ontwikkeld, te weten het nieuwe Multiniveau-model van het Sociaal en Cultureel Planbureau. Om de herverdeeleffecten die gepaard gaan met de overgang naar een nieuw model te beperken en de financiële gevolgen voor gemeenten beheersbaar te houden is er een overgangsregeling voor de eerste drie jaren. Daarbij wordt het landelijk beschikbare budget gedeeltelijk op basis van het model en gedeeltelijk op basis van de uitgaven in het verleden verdeeld. Het definitieve voorlopige budget 2015 wordt in het najaar bekendgemaakt. 5.3. ESF 2014-2020 De gemeente Sittard-Geleen heeft al meermaals gebruik gemaakt van ESF als aanvullende financieringsbron voor projecten, bijvoorbeeld in het kader van het Actieplan Jeugdwerkloosheid. Ook voor de periode 2014-2020 is een nieuw ESF-regeling aangekondigd, die voor het eerste tijdvak van 2 jaar € 5,7 miljoen bevat voor de arbeidsmarktregio Zuid-Limburg. We mogen 70% van het budget besteden aan de doelgroepen van de participatiewet en voor reintegratie van mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt (voor de categorieën jongeren tot 28 jaar, arbeidsbelemmerden, werklozen 55+, werkzoekenden, wegwerken taalachterstand, nuo-ers) en voor terugdringen jeugdwerkloosheid. 30% van het ESF budget is beschikbaar voor het Praktijk- en Voortgezet Speciaal Onderwijs dat hiervoor zelf projecten organiseert. De arbeidsmarktregio Zuid-Limburg maakt gebruik van deze aanvullende financiering omdat de regels vereenvoudigd zijn en co-financiering uit bestaande projecten mag komen. Daarmee is dit bedrag een welkome aanvulling op de teruglopende re-integratiemiddelen. 5.4. Risico-paragraaf De Participatiewet moet ons de instrumenten bieden om de taakstellingen op het gebied van bijstandsvolume en WSW te realiseren. De lokale werkgelegenheidsgroei in combinatie met een excellente uitvoering van de wet biedt kansen voor onze doelgroepen. Als we hiermee de landelijke ontwikkeling voor weten te blijven, kunnen we overschotten op de BUIG realiseren en een ombuiging verwezenlijken. In deze paragraaf benoemen we tegelijkertijd een aantal risico’s die het resultaat kunnen beïnvloeden. Wegvallen van bedrijvigheid tengevolge van de economische crisis kan gevolgen hebben voor de participatiegraad van onze doelgroepen. Voor het toeleiden naar regulier werk van werkzoekenden met een afstand tot de arbeidsmarkt is het commitment van werkgevers noodzakelijk; commitment over de wijze waarop ze moeten worden toegerust voor de arbeidsmarkt en over het bieden van regulier werk aan de doelgroep. Tevens is van belang dat de garantiebanen voor werkzoekenden met een arbeidsbeperking er daadwerkelijk komen. Het Rijk rekent de realisatie hiervan immers onverkort door in het macro budget van de BUIG. Tenslotte vormt de afbouw van de budgetten bestemd voor de subsidiëring van WSWwerknemers (en WSW-bedrijven) een apart risico.
Pagina | 38
5.5. Verantwoording en monitoring Via de verticale verantwoording leggen gemeenten verantwoording af aan de Minister via reintegratiestatistieken, SISA en het beeld over de uitvoering. Via de horizontale verantwoording wordt naar burgers en gemeenteraad verantwoording afgelegd. Dit verloopt via de P&C-cyclus. Relevante indicatoren zijn in dit verband: • % terugval in de uitkering. • Instroom en uitstroompercentage. • Afname bijstandsvolume. • Aantal cliënten dat gebruikt maakt van een minimaregeling. • Tijdigheid afhandelen uitkeringsaanvraag. • Wachttijd voor eerste gesprek schuldhulpverlening. Op dit moment ontwikkelt KING een gemeentelijke monitor sociaal domein die inzicht moet bieden in de mate waarin beoogde maatschappelijke effecten gerealiseerd worden. Deze monitor maakt het ook mogelijk om prestaties van verschillende gemeenten met elkaar te vergelijken. Ter versterking van de operationele verantwoordingsinformatie is in 2014 de benchmark Werk en Inkomen van Divosa bij wijze van proef gebruikt. Beoordeeld moet worden of dit ook na 2014 als intern sturingsinstrument gebruikt gaat worden.
Pagina | 39