Beleidsplan Participatie 2015 - 2016
Schinnen, oktober 2014 Marcel Meurkens/Paul Hensen
1. Inleiding. Ingaande 1 januari 2015 treedt de Participatiewet in werking. Het doel van de wet is om meer mensen, ook mensen met een arbeidsbeperking, deel te laten nemen aan het arbeidsproces. De gemeente wordt vanaf die datum verantwoordelijk voor mensen met arbeidsvermogen die ondersteuning nodig hebben. Deze mensen zitten nu in de WWB, Wsw en Wajong. De gemeente heeft voor de nieuwe doelgroepen dezelfde taken als voor mensen met een bijstandsuitkering, namelijk het bieden van ondersteuning gericht op arbeidsinschakeling. De ambitie is om iedereen in staat te stellen als volwaardig burger mee te doen en bij te dragen aan de samenleving. Ook mensen met beperkingen moet dit perspectief worden geboden. Uitgangspunt daarbij is het inzetten op en versterken van de eigen kracht van mensen en alleen ondersteuning bieden waar dit nodig is. De regering streeft ernaar te komen tot een arbeidsmarkt die plaats biedt voor jongeren en ouderen en voor mensen met en zonder beperking. Participatie, bij voorkeur via werk, zorgt voor sociale, economische en financiële zelfstandigheid, draagt bij aan een gevoel van eigenwaarde en levert een bijdrage aan de sociale cohesie en de economie. De Participatiewet is gebaseerd op deze uitgangspunten en de regering verwacht dat de wet bijdraagt aan haar streven. De Participatiewet is een regeling die in medebewind wordt uitgevoerd. De minister van SZW is stelselverantwoordelijk. De gemeenten hebben de vrijheid om taken, binnen de gestelde wettelijke regels, naar eigen inzicht in te vullen en uit te voeren. De gemeenteraad stelt daarbij de kaders en controleert. Het college voert het door de raad vastgestelde beleid uit en legt hierover verantwoording af aan de gemeenteraad. Geconstateerd wordt dat de beleidsvrijheid steeds meer wordt beperkt door allerlei richtlijnen en uitvoeringsvoorschriften, een sterk sturend rijksbeleid met veel spelregels en een decentralisatie van de uitvoering naar de lokale overheid. Het gevoel ontstaat dan ook dat maar een aspect echt gedecentraliseerd wordt: het financiële risico. Vooruitlopend op de afronding van het wetgevingstraject is in de raadsvergadering van juli 2014 de ‘Hoofdlijnennotitie Participatiewet 2015’ vastgesteld. In deze startnotitie zijn de hoofdlijnen geformuleerd en zijn aan de hand van 16 beslispunten kaders gesteld. Samen met het collegeprogramma vormt de hoofdlijnennotitie de basis voor dit beleidsplan Participatiewet 2015-2016. Voor zover functioneel en relevant zijn in dit beleidsplan teksten uit de hoofdlijnennotitie integraal overgenomen. Bij de 3 Decentralisaties is gekozen om in eerste instantie de transitie per 1 januari 2015 te borgen. Dit betekent dat de continuïteit van de dienstverlening is geborgd en dat de (nieuwe) taken worden uitgevoerd. In 2015 en 2016 zal de transformatie verder worden ingevuld en worden de Participatiewet, de WMO en de Jeugdwet zoveel als mogelijk met elkaar verbonden.`
2
1.1 Verbinding beleidsplan Participatie 2015-2016 met de Strategische Visie Sociaal Domein gemeente Schinnen Begin 2014 heeft de raad de Strategische Visie Sociaal Domein van de gemeente Schinnen vastgesteld. In deze strategische visie zijn de ambities van de gemeente Schinnen in het kader van de transformatie van het sociale domein weergeven. De strategische visie moest tegemoet komen aan de behoefte om een integrale visie voor de drie decentralisaties (Participatie, Jeugd en Wmo) op te stellen, waarin verbinding kan worden aangebracht tussen deze trajecten, die allen een eigen voorbereidingsroute kennen. Het document kan dan ook dienen als een paraplu voor het toetsen van beleidsontwikkelingen in de toekomst binnen het bredere sociale domein. In de strategische visie zijn de volgende uitgangspunten als leidraad voor de ontwikkelingen binnen het sociaal domein geformuleerd: • • • • • • • • • • • • • •
Het versterken van zelfredzaamheid en de positie van burgers Uitgaan van de mogelijkheden van mensen, niet van hun beperkingen Zoeken naar integrale oplossingen – één gezin, één plan, één regisseur Ondersteuning is licht waar mogelijk, zwaar waar noodzakelijk Preventie en vroegsignalering Ruimte voor couleur local Vitale en leefbare dorpskernen – versterken van de nulde en eerste lijn Ruimte voor ontwikkelingen en innovatie Geen burger tussen wal en schip Samenwerking met (regio)gemeenten Samenwerking en ontschotting binnen het maatschappelijk middenveld De regisserende gemeente Communicatie en het betrekken van burgers Doelmatigheid van middelen
De uitgangspunten zijn op verschillende manieren terug te vinden in het uitgewerkte beleidsplan Participatie 2015-2016. Zo wordt in de toegang ingezet op het versterken van het zelfredzame vermogen van burgers. Ondersteuning en begeleiding is zo licht en kortdurend als mogelijk. Er wordt vanuit arbeidsmatige blik duidelijk gekeken naar wat burgers wél nog kunnen, en niet naar wat zij niet (meer) kunnen. Er wordt naast de intensieve samenwerking op beleidsniveau in de regio voor de nadere uitvoering in de verschillende dorpskernen ruimte geboden voor de couleur locale van de gemeente Schinnen. Hierbij wordt opnieuw aandacht gevraagd voor de fasering tussen de transitie en transformatie. Dit beleidsplan richt zich met name op die eerste fase, de transitie. Een aantal uitgangspunten van de Strategische visie, zoals het zoeken naar integrale oplossingen (één gezin, één plan en één regisseur), het creëren van ruimte voor ontwikkelingen en innovatie en het ontschotten binnen het maatschappelijk middenveld, zullen in het verdere transformatieproces prominenter aandacht krijgen, doorontwikkeld en met elkaar verbonden worden.
3
2. Ontwikkelingen. 2.1 De arbeidsmarkt.
De mogelijkheden op de arbeidsmarkt voor uitkeringsgerechtigden worden sterk beïnvloed door de effecten van de economische crisis. Onduidelijk is hoe de werkgelegenheid zich de komende jaren zal ontwikkelen. Positief punt voor onze regio zijn de ontwikkelingen bij Nedcar en de komst van Action. Uit diverse arbeidsmarktonderzoeken blijkt dat op middellange en langere termijn sprake is van forse tekorten op de arbeidsmarkt. Deze tekorten hebben in hoofdzaak een kwalitatief karakter. De eisen die werkgevers stellen aan nieuwe werknemers zijn in het algemeen veel hoger dan de competenties van mensen die voorkomen in onze bestanden. De logica van de arbeidsmarkt is dat werkgevers alleen werknemers aannemen als zij daarmee economisch voordeel kunnen realiseren. Er moet sprake zijn van toegevoegde waarde voor een bedrijf of instelling. Deze kwalitatieve discrepantie, de ‘mismatch’, is het grote probleem bij het samenbrengen van vraag en aanbod. Ook is er sprake van een toenemende dynamiek op de arbeidsmarkt. Uit RAIL 2014-2018 (Regionale Arbeidsmarkt Informatie Limburg) onderstaand citaat:
‘Naast het economisch tij en demografische ontwikkelingen, hebben bezuinigingen en hervormingen van de Rijksoverheid, zoals de verhoging van de AOW-leeftijd en invoering van de Participatiewet, een belangrijke invloed op de vraag naar en het aanbod van arbeid. Hierdoor is het beeld op de arbeidsmarkt heel uiteenlopend. Zo zien we op korte termijn overschotten in de zorg ontstaan waar tot voor kort nog tekorten werden voorspeld. Andere sectoren zullen ten gevolge van een forse vervangingsvraag op korte en langere termijn wel tekorten kennen. Deze grilligheid brengt veel onzekerheid met zich mee en vraagt een steeds grotere flexibiliteit van werknemers. Een belangrijke uitdaging is dan ook het bevorderen van de regionale mobiliteit in en tussen sectoren. Beschikbaarheid van voldoende goed opgeleid personeel is essentieel voor de economische ontwikkeling van Limburg. Zonder kenniswerkers geen nieuwe bedrijvigheid, zonder goede vakkrachten geen toepassing van productie met als gevolg stagnatie van de economische groei. Deze beschikbaarheid is echter geen vanzelfsprekendheid, dat moeten we ons goed realiseren. We hebben te maken met een transformatie naar een kenniseconomie die andere competenties en kwaliteiten van werknemers vraagt. En een vergrijzende beroepsbevolking en daarmee een gepaard gaande vervangingsvraag die op korte en lange termijn gevolgen hebben voor de Limburgse arbeidsmarkt’.
4
Zowel de ‘mismatch’ als de dynamiek op de arbeidsmarkt maken het voor een groot gedeelte van ons bestand niet makkelijker om aan de slag te komen in een reguliere baan. Met eigen werkervaringsprojecten van een aantal jaren geleden, hebben wij wel de ervaring opgedaan dat wanneer het onze klanten wel lukt om een reguliere baan te vinden, zij zich redelijk weten te handhaven. Door de dynamiek wordt het wel steeds moeilijker om een juiste keuze te maken voor leerwerkprojecten. Vergroting van het perspectief voor de uitkeringsgerechtigden blijft onze verantwoordelijkheid. Geschikte maatregelen daarbij zijn o.a.: -
door gerichte scholing het opleidingsniveau zoveel mogelijk verhogen
-
leerwerkprojecten om de ‘werkfitheid’ te bevorderen
-
gericht inzetten van instrumenten als loonkostensubsidie en ‘no-risk-polis’
-
contact leggen en onderhouden met werkgevers
-
werkgevers betrekken bij (instroom-)projecten
Het succes van de doelstelling van plaatsing op regulier werk en plaatsing in een reguliere werkomgeving staat of valt met de medewerking van werkgevers. De werkgevers hebben de sleutel in handen om mensen aan regulier werk te helpen. Zonder de betrokkenheid van werkgevers, privaat en publiek, lukt het niet om de ambities van de Participatiewet te realiseren. Tijdelijke ‘kunstbanen’ dragen hooguit bij aan het ‘werkfit’ maken en houden van de uitkeringsgerechtigden.
2.2 Regionalisering en wijziging rol UWV. Voor de uitvoering binnen de sociale zekerheid is er sprake van een tendens van taakverschuiving richting het lokale en regionale niveau. Door de Participatiewet verschuiven taken vanuit de Wajong richting gemeenten. Ingrijpende ombuigingen bij het UWV leiden tot een grote wijziging in de dienstverlening. Deze beperkt zich voor wat betreft burgers met mogelijkheden op de arbeidsmarkt in hoofdzaak tot digitale e-dienstverlening aan de WW populatie en een beperkte dienstverlening voor de onderkant van de arbeidsmarkt. Op het Werkplein werken de gemeenten en UWV samen. Ook zijn hier andere organisaties met diensten op het gebied van werk, opleiding en reïntegratie gevestigd. De dienstverlening vanuit het UWV beperkt zich vanaf 2015 tot 30 werkpleinen, nu ruim 100, die elk een grotere regio bestrijken. Dit betekent dat niet alle 35 arbeidsmarktregio’s een eigen werkplein meer hebben. Het werkplein Westelijke Mijnstreek verhuist naar Heerlen, de centrumgemeente voor de arbeidsmarktregio Zuid-Limburg. In het kader van het arbeidsmarktbeleid blijft de regionale verbinding tussen de 3 O’s (onderwijs, ondernemers en overheid) binnen de arbeidsmarktregio van groot belang.
5
De 35 regionale Werkbedrijven vormen de schakel tussen mensen met een arbeidsbeperking en de extra banen uit het sociaal akkoord. Het regionale Werkbedrijf is een bestuurlijk samenwerkingsverband tussen de gemeenten, UWV en werkgevers- en werknemersorganisaties. De werkbedrijven maken afspraken over de manier waarop de regio mensen met een beperking bemiddelt naar de extra banen. Door het wegvallen van de werkpleinvestigingen in de regio en de vorming van het regionale Werkbedrijf wordt van de centrumgemeenten, in ons geval Sittard-Geleen, een grotere rol als coördinator en intermediair gevraagd om de gemeenschappelijke samenwerking vorm en inhoud te geven en de afspraken richting UWV te coördineren. Decentralisatie leidt mogelijk ook tot schaalvergroting. De toename van gemeentelijke taken en de complexiteit resulteert in opschaling van een aantal gemeentelijke taken naar het regionaal niveau. Vanuit het rijk wordt hierop ook aangedrongen. In dit verband wordt gewezen op een nieuw artikel in de Participatiewet. Dit artikel (8c) maakt het mogelijk dat een gemeente bij algemene maatregel van bestuur een aanwijzing krijgt om binnen een gebied samen te werken waarbij tevens kan worden bepaald welke vorm van samenwerking aangewezen is.
2.3 Krimp van beschikbare financiële middelen. Op het Participatiebudget wordt door het Rijk fors bezuinigd. Het macrobudget daalt van 2010 tot 2015 van € 1,6 miljard naar € 670 miljoen. Daarnaast is een forse bezuiniging op de WSW. Het aantal beschikbare plaatsen wordt afgebouwd van 90.000 fte op dit moment naar 30.000 fte op termijn. In de periode 2010–2020 daalt de subsidie van € 27.000 naar € 22.500 per fte. Het krappe financiële kader noodzaakt tot een fundamentele herijking van de reïntegratieinstrumenten. Alles moet gericht zijn op het zo snel als mogelijk regulier aan het werk krijgen van de uitkeringsgerechtigde. Dit is ook het uitgangspunt van de Participatiewet: iedereen werkt naar vermogen, voor iedereen geldt: het -binnen de eigen mogelijkheden- realiseren van een economisch zelfstandig bestaan.
6
3. Beslispunten hoofdlijnennotitie. hoofdlijnennotitie. In de raadsvergadering van 10 juli 2014 is de hoofdlijnennotitie Participatiewet 2015 vastgesteld. Hierin waren een aantal beslispunten opgenomen. Om de kaders te duiden worden deze hieronder nog eens opgesomd.
Beslispunt 1: Bij de inrichting van het lokale sociale domein ernaar streven om zaken zo veel als mogelijk in samenhang vorm te geven. Hierbij rekening houden met de regels die de wetgever hierover geeft en met regionale ontwikkelingen. Beslispunt 2: De samenwerking binnen de Westelijke Mijnstreek met betrekking tot het huidige arbeidsmarktbeleid en de bestaande arbeidsmarktinstrumenten voortzetten. Beslispunt 3: Samen met de 3 regiogemeenten het al dan niet implementeren van aanvullende arbeidsmarktinstrumenten onderzoeken op inhoudelijke en financiële gevolgen. Beslispunt 4: In de komende periode blijven inzetten op een efficiënte en effectieve uitvoeringsorganisatie Vixia BV, met een exploitatietekort dat zoveel als mogelijk beperkt blijft. Beslispunt 5: Gedurende de komende maanden samen met de 3 regiogemeenten de plek van Vixia binnen het regionale arbeidsmarktbeleid opnieuw definiëren. Beslispunt 6: Bij de vormgeving van beschut werk samen met de 3 regiogemeenten diverse opties onderzoeken op inhoudelijke en financiële gevolgen. Beslispunt 7: Een grondige kennis van het klantenbestand is belangrijk. Onderzoeken hoe een bestandsanalyse het beste kan worden vormgegeven.
7
Beslispunt 8: Streven naar het uitvoeren van reïntegratie– en participatie-activiteiten binnen de door het Rijk beschikbaar gestelde middelen. Beslispunt 9: De uitgangspunten van het bestaande reïntegratiebeleid voortzetten, waarbij -gezien de daling van de beschikbare rijksmiddelen- nog meer zal worden ingezet op instrumenten die zijn gericht op duurzame uitstroom. Beslispunt 10: De inzet van arbeidsmarktinstrumenten zo nodig regionaal afstemmen en/of vormgeven. Beslispunt 11: Bij de inzet van arbeidsmarktinstrumenten nadrukkelijk rekening houden met de behoefte van de werkgevers en zo veel mogelijk maatwerk leveren. Beslispunt 12: Oog blijven houden voor de kwetsbare onderkant van de arbeidsmarkt en deze personen ondersteunen met flankerend minimabeleid en effectief schuldhulpverleningsbeleid; hen via maatschappelijk middenveld en vrijwilligersorganisaties activeren naar maatschappelijk nuttige activiteiten. Beslispunt 13: Binnen de wettelijke regels geen voorkeursbeleid voeren ten aanzien van doelgroepen. Beslispunt 14: Werk boven inkomen is en blijft het uitgangspunt, hierbij rekening houdend met de persoonlijke- en gezinssituatie van de klanten, waarbij het streven is eventuele belemmeringen op te heffen. Beslispunt 15: Afwegen op welke manier de cliëntenparticipatie het beste kan worden vormgegeven: een cliëntenraad voor het hele sociale domein of een afzonderlijke raad voor de Participatiewet. Beslispunt 16: De cliëntenraad zoveel mogelijk bemensen met personen uit de doelgroep.
8
4. De Participatiewet. Participatiewet De Participatiewet is één regeling voor iedereen die in staat is om te werken, ook mensen met een arbeidsbeperking. Uitgangspunt is dat iedereen met arbeidsvermogen wordt begeleid naar werk, bij voorkeur regulier werk. Wie (nog) niet kan werken moet meedoen naar vermogen, dus participeren. Door een aanscherping van de arbeidsverplichtingen heeft de Participatiewet een activerend karakter. De invoering van de Participatiewet per 1 januari 2015 heeft ook consequenties voor bestaande wetgeving als Wajong en Wsw en de uitvoeringsorganisaties. Onderstaand de belangrijkste gevolgen op een rij: Participatiewet: (Gemeente) •
één regeling voor de doelgroep Wwb, de doelgroep Wsw, Jonggehandicapten met arbeidsvermogen en Niet-uitkeringsgerechtigden (Nug)
•
de individuele studietoeslag voor mensen met een arbeidsbeperking
•
structurele loonkostensubsidie voor mensen met een arbeidsbeperking
•
één gebundeld participatiebudget (reïntegratie- plus Wsw-budget)
•
herzien bestaande ontheffingen van arbeid en reïntegratie
•
mogelijkheid van tegenprestatie naar vermogen
•
iedere klant krijgt verplicht een plan van aanpak gericht op reïntegratie
•
beschut werk als instrument in het kader van de Participatiewet
Wajong (UWV) •
herkeuring zittend bestand in de periode 2015–2017
•
vaststellen wel/geen arbeidsvermogen: beide groepen houden recht op uitkering, maar uitkering van mensen met arbeidsvermogen wordt lager
•
nieuwe instroom alleen nog mogelijk voor jonggehandicapten die duurzaam geen arbeidsvermogen hebben
Wsw (Gemeente) •
vanaf 1 januari 2015 afgesloten voor nieuwe instroom
•
mensen die op 31 december 2014 een dienstbetrekking hebben houden hun wettelijke rechten en plichten
•
burgers met een Wsw-indicatie die op 1 januari 2015 op de wachtlijst staan en geen dienstbetrekking hebben, vallen onder de Participatiewet
•
in de periode 2015-2020 wordt de Rijksbijdrage per werkplek verlaagd met € 500 per jaar tot € 22.500
9
Vanuit het Sociaal Akkoord komt er in iedere Arbeidsmarktregio een Regionaal Werkbedrijf. Dit is een bestuurlijk samenwerkingsverband tussen gemeenten, UWV, werkgevers- en werknemersorganisaties. De Werkbedrijven vormen onder andere de schakel tussen mensen met een arbeidsbeperking en de extra banen in het kader van het Sociaal Akkoord. De Participatiewet maakt onderdeel uit van de 3 Decentralisaties. Centraal thema bij de decentralisaties is een zodanige ondersteuning van kwetsbare inwoners dat zij in staat zijn en blijven om actief deel te nemen aan de samenleving. Ondersteuning die als doel heeft mensen sterker te maken, gericht op een grotere zelfredzaamheid en zelfstandigheid. Van de burgers wordt verwacht dat zij een grotere eigen rol en verantwoordelijkheid nemen.
5. De klant centraal. Werken heeft een sterk positief effect op de eigenwaarde van ieder mens. Het is de meest gewenste vorm van maatschappelijke participatie. Daarnaast geldt dat de economische en demografische ontwikkeling van Nederland noodzakelijk maakt dat iedereen die kan werken dat ook doet. Alleen dan is een duurzaam sociaal beleid in de komende decennia houdbaar. Voor de brede doelgroep van de Participatiewet geldt dat iedereen zich binnen zijn of haar mogelijkheden maximaal moet inspannen om eigen inkomsten te genereren en zoveel als mogelijk zelf te voorzien in (de middelen van) het bestaan. Primair wordt dit bereikt door plaatsing op regulier werk. Waar dit (nog) niet volledig mogelijk is, staat het genereren van eigen inkomsten voorop: door deeltijdondernemerschap, door parttime werk, en door werken naar vermogen en het realiseren van een optimale loonwaarde. Het succes van de doelstelling van plaatsing op regulier werk en plaatsing in een reguliere werkomgeving staat of valt met de medewerking van lokale, regionale en landelijke werkgevers. Ook voor burgers met een blijvende beperking wordt grote inzet gevraagd van de werkgevers. Zonder de actieve rol en betrokkenheid van werkgevers gaat de Participatiewet niet werken. Goede werkgeversdienstverlening is een essentiële succesfactor om daadwerkelijk meer banen te vinden voor mensen met een arbeidsbeperking. Hiervoor is het nodig dat gemeenten de inzet van instrumenten zo organiseren, dat die inzet voor werkgevers transparant en eenduidig is en geen onnodige administratieve lasten met zich mee brengt. Werkgevers willen en kunnen niet met iedere afzonderlijke gemeente zaken doen. De dienstverlening aan werkgevers is georganiseerd op de schaal van de arbeidsmarktregio en de regio Westelijke Mijnstreek. De gemeente vervult daarbij primair de rol van intermediair: door goede diagnostiek en begeleiding uitkeringsgerechtigden toeleiden naar werk. Hierbij wordt in eerste instantie een beroep op de eigen kracht van de mensen gedaan. Alleen degenen die het echt nodig hebben, ondersteunen we (op maat) naar werk en maatschappelijke participatie. Instrumenten worden alleen ingezet als dat noodzakelijk is voor het resultaat.
10
Op basis van een goede diagnose wordt vastgesteld wie op eigen kracht aan de slag kan komen en wie daarvoor ondersteuning nodig heeft en in welke vorm. Afhankelijk van de mogelijkheden en behoefte van de individuele klant wordt indien nodig de keuze gemaakt voor het inzetten van een instrument. Binnen 6 maanden na toekenning van de uitkering wordt een plan van aanpak opgesteld. In dit plan wordt, indien er ondersteuning wordt verleend, de ondersteuning uitgewerkt. Verder worden de verplichtingen die zien op arbeidsinschakeling en de gevolgen van het niet nakomen van de verplichtingen vastgelegd in het plan van aanpak.
actiepunt 1: Op de schaal van de arbeidsmarktregio de keuze maken voor een diagnose-instrument Indeling in categorieën. De diagnose en het plan van aanpak moeten leiden tot het gericht (al dan niet) ondersteunen van de klant. Het is belangrijk zicht te hebben op de competenties (kennis en vaardigheden), de beperkingen (medisch, psychisch en sociaal) en houding en gedrag (motivatie). Essentieel is dat gekeken wordt naar de talenten van de klant, naar wat hij of zij wel kan. Binnen de arbeidsmarktregio Zuid-Limburg wordt gewerkt op basis van onderstaande categorie indeling. Hieraan wordt ook de inzet van instrumenten gekoppeld. Gezien de steeds verder gaande regionalisering van het arbeidsmarktbeleid lijkt het logisch de indeling van de arbeidsmarktregio over te nemen: Categorie 1 – 80-100% arbeidsvermogen Werkzoekenden zijn direct bemiddelbaar. Bij deze groep zetten we in op participatie, meer zelfredzaamheid en zo nodig een korte sollicitatietraining. Categorie 2 – 50-80% arbeidsvermogen Werkzoekenden kunnen werken, maar zijn niet in staat dat voor 100% te doen. De verwachting is dat, met een juiste investering, deze groep passend werk kan vinden. Inzetten van het instrument loonkostensubsidie kan bijdragen aan arbeidsparticipatie Het streven is om deze groep door te leiden naar categorie 1. Categorie 3 - 20-50% arbeidsvermogen Deze mensen hebben naar verwachting niet direct perspectief op de arbeidsmarkt. De loonwaarde is vooralsnog te laag voor een reguliere baan. Zij zijn echter wel in staat om maatschappelijk zinvolle activiteiten zoals vrijwilligerswerk en mantelzorg te verrichten. Een klein gedeelte kan mogelijk met het instrument loonkostensubsidie bij een werkgever aan de slag. Doorstroom naar de categorieën 1 en 2 is een streven, dit zal waarschijnlijk voor de meesten niet haalbaar zijn. Maatschappelijke participatie is in veel gevallen het einddoel.
11
Categorie 4 - 0-20% arbeidsvermogen Er is een groep burgers voor wie regulier werk niet (meer) aan de orde is, maar voor wie een betekenisvolle deelname aan het maatschappelijk leven mogelijk en gewenst is. Als dit op eigen kracht mogelijk is, is er voor de gemeente geen taak weggelegd. Als dit niet het geval is dan faciliteren en stimuleren we ook voor deze groep de maatschappelijke participatie. Voor zover binnen deze groep het arbeidsvermogen aangesproken kan worden, zal dit beschut werk of dagbesteding zijn. Categorie 5 - ontheffing Uiteindelijk resteert er een groep mensen die om individuele redenen een tijdelijke (gehele/gedeeltelijke) ontheffing van de arbeidsverplichting krijgt. Ontheffing is altijd tijdelijk en dient periodiek opnieuw te worden beoordeeld. De reïntegratieverplichting blijft overigens gelden. Bij ontheffing op basis van medische beperkingen dient de klant alles in het werk te stellen om deze beperkingen (gedeeltelijk) op te heffen.
6. Samenwerking op de schaal van ZuidZuid-Limburg en de Westelijke Mijnstreek De Participatiewet en de Wet Structuur Uitvoeringorganisatie Werk en Inkomen (SUWI) schrijven voor dat gemeenten en UWV samenwerken bij de uitvoering van het arbeidsmarktbeleid en de dienstverlening aan werkgevers en werkzoekenden. Deze samenwerking is vormgegeven in arbeidsmarktregio’s. Arbeidsmarktregio Zuid-Limburg.
Werkgeversservicepunt Zuid-Limburg. Werkgevers hebben behoefte aan één loket van publieke dienstverlening dat hen ondersteunt. Zij hebben behoefte aan eenduidige informatie, eenvoudige toegang en een goed bereikbaar aanspreekpunt bij publieke organisaties. Zij willen gevrijwaard worden van benadering door een versnipperd veld van publieke organisaties voor gelijksoortige kwesties. Binnen het werkgeversservicepunt werken gemeenten, UWV, onderwijs en kenniscentra samen om vacatures van werkgevers zoveel mogelijk te verbinden met gekwalificeerd arbeidspotentieel. In onze regio vindt de dienstverlening plaats vanuit 3 servicepunten: Heuvelland (Maastricht), Parkstad (Heerlen) en Westelijke Mijnstreek (Sittard).
Regionaal Werkbedrijf. Zo’n 35 werkbedrijven krijgen ingaande 2015 een cruciale rol bij het realiseren van de ambities in het sociaal akkoord. Samenwerking in de 35 arbeidsmarktregio’s moet ertoe leiden dat er 125.000 garantiebanen komen voor mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt. Een werkbedrijf is een bestuurlijk regionaal samenwerkingsverband van gemeenten, werkgevers en vakbonden. Gemeenten hebben de lead bij de regionale samenwerking en dragen ook het financiële risico. De afspraak over de Werkbedrijven wordt wettelijk verankerd en uitgewerkt in een Algemene Maatregel van Bestuur. Deze wordt verwacht in november 2014.
12
Het is aan regio om te bepalen wie de uitvoering hiervan doet, er is ruimte voor regionale differentiatie. Naar verwachting gaat in onze regio het ‘Regionaal Arbeidsmarkt Netwerk’(RAN) Zuid-Limburg deze rol invullen. Het is de bedoeling dat binnen het Werkbedrijf afspraken worden gemaakt over het harmoniseren van instrumenten zoals: inzet No-Risk polis, begeleiding, jobcoachvoorzieningen, expertise en dienstverlening bij jobcarving/jobcreation en één systeem van loonwaardebepaling en loonkostensubsidies.
actiepunt 2: Rol en structuur Regionaal Werkbedrijf invullen na bekend worden AMvB. Samenwerking Westelijke Mijnstreek In de loop van 2007 hebben de vier gemeenten in de Westelijke Mijnstreek de keuze gemaakt om het arbeidsmarktbeleid samen vorm te geven en in te vullen. Bestuurlijk werden afspraken gemaakt binnen de Stuurgroep Arbeidsmarktbeleid. Als uitvloeisel daarvan wordt ook de uitvoering samen opgepakt: a. Participatiehuis Gericht op de onderkant van de arbeidsmarkt met cliënten die een zeer grote afstand tot de arbeidsmarkt hebben. De doelgroep bestaat uit personen met een meervoudige problematiek zoals: wonen, inkomen, schulden, sociale vaardigheden, psychische en medische problemen. Vanuit een multi-probleem aanpak wordt zorgklanten begeleiding geboden om de sociale activering te bevorderen. b. Regionaal Meld en Coördinatiepunt / Jongerenloket Jaarlijks verlaten ruim 35.000 jongeren het onderwijs zonder startkwalificatie. Het vooruitzicht van deze jongeren is slecht: veelal langdurige of frequente werkloosheid en een gebrekkig ontwikkelingsperspectief. Redenen genoeg om het probleem van vroegtijdig schoolverlaten serieus aan te pakken. Het doel van de RMC-functie is het scheppen van voorwaarden voor jongeren tot 23 jaar om de voor hen hoogst haalbare en meest passende onderwijs- en/of arbeidsmarktpositie te bereiken. Dat is goed voor de jongere zelf, goed voor de maatschappij en goed voor de economie. In het kader van het ‘Actieplan Jeugdwerkloosheid’ is de doelgroep tijdelijk uitgebreid met de groep jongeren van 23 tot en met 27 jaar. Uitgangspunt van het jongerenloket is: school boven werk, werk boven participatie, participatie boven inactiviteit of uitkering. c. Werkplein Westelijke Mijnstreek. Binnen het Werkplein werken de gemeenten integraal samen met diverse partners: UWVWerkbedrijf, ROC’s, uitzendbureaus en reïntegratiebedrijven. Insteek hierbij is de behoefte van de klant. Begeleiding, bemiddeling en aanvullende scholing moeten leiden tot een
13
(duurzame) inpassing op de reguliere arbeidsmarkt. Het Werkplein Westelijke Mijnstreek sluit in de loop van 2015. Dienstverlening vindt dan plaats vanuit Heerlen. d. Werkloket. Bij het werkloket vindt de eerste screening plaats. Het werkloket is verantwoordelijk voor het waar mogelijk voorkomen van instroom in de Wwb en t.z.t. in de Participatiewet. Dit wordt gedaan door het hanteren van een wachttermijn, toets op voorliggende voorzieningen, toets op rechtmatigheid en het toezien op het nakomen van afspraken. e. Werkgeversservicepunt. Sinds 2012 is in de Westelijke Mijnstreek het werkgeverservicepunt actief. Het is de bedoeling dat het Werkgeversservicepunt gaat fungeren als hét aanspreekpunt voor vragen van werkgevers op het gebied van vacatures en vacaturevervulling. Het servicepunt Westelijke Mijnstreek richt zich met name op de dienstverlening aan lokale, kleine werkgevers en werkzoekenden met een grote afstand tot de arbeidsmarkt. f.
Social Return. In het kader van het gemeentelijke inkoopbeleid wordt aan opdrachtnemers gevraagd een werkplek beschikbaar te stellen aan een uitkeringsgerechtigde. Met deze werkgevers worden centraal afspraken gemaakt door de regiofunctionaris Social Return. Deze medewerkster is geplaatst bij het werkgeversservicepunt en wordt betaald door de 4 regiogemeenten en een startsubsidie van de Provincie.
Besloten is de samenwerking met betrekking tot deze onderdelen voort te zetten. Op ambtelijk niveau worden de eerdere afspraken herijkt en verder uitgewerkt. g. Vixia / Wsw Vixia is de uitvoeringsorganisatie die namens de 4 regiogemeenten de Wsw uitvoert. Vanaf 1 januari 2015 wordt de Wsw afgesloten voor nieuwe instroom en maakt de Rijksvergoeding onderdeel uit van het reïntegratiebudget. Het fictieve budget per Wsw-plek daalt ingaande 2015 met € 500 per jaar tot € 22.500 in 2020. Buiten de beschikbare Rijksbijdrage, die integraal wordt doorgesluisd naar Vixia, draagt de gemeente ook verplicht bij in het exploitatietekort. Omdat de Wsw-werknemers hun wettelijke rechten en plichten houden vormt de Wsw een belangrijk financieel risico. Het bestuur van de GR Vixia stuurt nadrukkelijk op een efficiënte en effectieve uitvoering maar de verwachting is dat de bedrijfsvoering niet zonder tekorten zal kunnen plaatsvinden. Wel is het zo dat bij Vixia de komende 15 jaar ongeveer 1/3 van de Wsw-populatie zal uitstromen in verband met het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd. Praktijkcentrum. Sittard-Geleen is bezig met het ontwikkelen van een Praktijkcentrum. In dit centrum wordt gewerkt aan de vaardigheden om de werkzoekende weer ‘werkfit’ te maken.
14
In het praktijkcentrum -
doet de werkzoekende vaardigheden op;
-
geeft een praktijktest samen met de diagnose antwoord op de vraag welk werk iemand aan kan, welke affiniteit er is en hoe iemand in een werksituatie functioneert;
-
wordt bepaald in welke richting de werkzoekende wordt bemiddeld en welke tussenstappen (bv stage, vakscholen) er noodzakelijk zijn;
-
wordt de verbinding gelegd tussen diagnose, cursussen en praktijk
-
werkplekken (simulatie en tegelijkertijd zinvolle vormen van arbeid), stageplaatsen (additioneel) bij werkgevers geboden
-
wordt gewerkt aan E-portfolio in combinatie met de diagnose, cursus solliciteren en cursus werknemersvaardigheden, behalen van diverse certificaten (bijvoorbeeld VCA).
Ontbrekende vaardigheden kunnen bij een gerichte aanpak vaak in korte tijd worden verworven. Met name in een programma dat leren combineert met werken. Werk is immers de beste en kortste weg naar reïntegratie. Het praktijkgedeelte vindt zo veel mogelijk plaats in een reguliere werksituatie. Het programma wordt uitgevoerd onder regie van de gemeente, in samenwerking met onze partners: Werkgevers (voor werk en de nodige praktijkplaatsen), de ROC’s met hun expertise op onderwijsgebied en overige partners als Bis Bis, Vixia. Ook het wijkgerichte werken met daarin participatiemogelijkheden kan hier een belangrijke rol vervullen. Deelname in het praktijkcentrum is per definitie tijdelijk. De combinatie werken en leren duurt in totaal maximaal vier maanden. Voor degenen die geen aansluitend werk vinden, wordt een terugkomprogramma ontwikkeld. Kortom, ook de klant met een grotere afstand tot de arbeidsmarkt wordt niet losgelaten. Het Praktijkcentrum lijkt, aanvullend of in combinatie met het Participatiehuis, een goed instrument om de vaardigheden van de klant te verbeteren. Deelname aan het initiatief van Sittard-Geleen wordt daarom zinvol geacht.
actiepunt 3: Met de gemeente Sittard-Geleen in overleg treden over deelname aan het Praktijkcentrum.
7. Instrumenten. In het kader van de Participatiewet zijn een paar nieuwe instrumenten in werking getreden waardoor burgers die niet in staat zijn het wettelijk minimumloon (WML) te verdienen toch aan werk te helpen of te laten participeren. Zoals al eerder vermeld is dit de belangrijkste doelstelling van de wet: werken naar vermogen. Loonkostensubsidie. Om het voor werkgevers aantrekkelijker te maken om iemand met een arbeidsbeperking in dienst te nemen krijgt de gemeente de mogelijkheid om loonkostensubsidie te verstrekken.
15
Het gaat om mensen die door een arbeidsbeperking niet volledig productief zijn. De loonkostensubsidie wordt verstrekt aan de werkgever, compenseert de werkgever voor het verlies aan productiviteit, en kan zo nodig structureel worden ingezet. Het instrument loonkostensubsidie kan ook worden ingezet voor werknemers die op een beschut werk plek zitten. De werkgever betaalt aan de werknemer minimaal het WML of indien van toepassing het cao-loon. De hoogte van de loonkostensubsidie hangt af van de loonwaarde van de werknemer. De loonwaarde wordt op de werkplek vastgesteld op basis van een objectieve, transparante en betrouwbare methode. De loonkostensubsidie is het verschil tussen het WML en de loonwaarde. De loonkostensubsidie is maximaal 70% van het WML vermeerderd met een vergoeding voor de werkgeverslasten. De loonwaarde wordt elk jaar (in geval van beschut werk: elke 3 jaar) opnieuw vastgesteld. Er komt nog een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) waarin geregeld is hoe de gemeente moet vaststellen of iemand tot de doelgroep behoort. De subsidie is alleen bedoeld voor mensen die verminderd productief zijn en niet het WML kunnen verdienen en voor iedereen voor wie de gemeente een verantwoordelijkheid heeft bij ondersteuning gericht op arbeidsinschakeling. Dit instrument, dat specifiek bedoeld is voor mensen met een arbeidsbeperking, komt naast het al langer bestaande instrument tijdelijke loonkostensubsidie waarmee werkgevers tijdelijk worden gestimuleerd om mensen uit de gemeentelijke doelgroep aan te nemen. De specifieke loonkostensubsidie wordt gefinancierd uit het Inkomensdeel en de tijdelijke loonkostensubsidie uit het participatiebudget.
actiepunt 4: In regionaal verband een instrument selecteren voor de bepaling van de loonwaarde. actiepunt 5 (als inhoud AMvB bekend is): In regionaal verband een instrument selecteren om vast te stellen dat mensen niet in staat zijn om het WML te verdienen bij een voltijds dienstverband. Beschut werk Beschut werk is bedoeld voor mensen die door hun lichamelijke, verstandelijke of psychische beperking een zodanige mate van begeleiding en aanpassingen van de werkplek nodig hebben, dat zij niet bij een reguliere werkgever in dienst kunnen treden. De wet biedt (financieel) de mogelijkheid om landelijk voor 30.000 mensen met een ernstige beperking beschut werk te organiseren. De inschatting is dat voor Schinnen om ongeveer 20 mensen gaat. Deze mensen hebben heel intensieve en vaak individuele begeleiding nodig. De verwachting is dan ook dat deze groep mensen eerder is aangewezen op vormen van dagbesteding dan deelname aan loonvormende arbeid. Het UWV stelt vast of iemand tot de doelgroep van beschut werk hoort. De precieze regels rond beschut werk worden vastgelegd in een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB), die naar verwachting in november 2014 komt.
16
In regionaal verband wordt onderzocht in hoeverre beschut werk kan worden georganiseerd samen met vormen van dagbesteding AWBZ en Jeugdzorg. Hierbij gaat de voorkeur uit naar het onderbrengen van de voorziening in de kernen. Het onderzoek zal ook duidelijkheid moeten verschaffen over de financiële haalbaarheid en de mogelijke gevolgen voor Vixia.
actiepunt 6 Beschut werk vormgeven aan de hand van uitkomsten onderzoek. actiepunt 7 Beschut werk verder invullen als AMvB bekend is. Extra banen in het kader van het sociaal akkoord. In het sociaal akkoord hebben de werkgevers toegezegd dat ze extra banen gaan creëren voor mensen met een arbeidsbeperking. Het gaat uiteindelijk (in 2026) om 100.000 extra banen. De overheid zorgt tot 2024 nog eens voor 25.000 extra banen. De afspraken over extra banen staan los van de 30.000 beschutte werkplekken. De extra banen waarvoor werkgevers een garantstelling hebben gegeven, zijn bedoeld voor mensen die niet in staat zijn een inkomen op het niveau van het WML te verdienen. Het regionale Werkbedrijf heeft de lead bij de invulling van deze banen. De gemeente kan voor deze mensen die aan de slag gaan ondersteunende instrumenten inzetten zoals loonkostensubsidie, werkplekaanpassingen en no-risk polissen. Quotum. Als werkgevers de afgesproken extra banen onvoldoende realiseren dan treedt een wettelijk quotum in werking. Het quotum houdt in dat op termijn elke werkgever met meer dan 25 werknemers een formele verplichting krijgt arbeidsplaatsen aan te bieden aan mensen met een beperking en moet betalen voor niet vervulde plekken. Om te bepalen of het quotum wordt ingesteld wordt er regelmatig gemonitord of er voldoende garantieplaatsen beschikbaar zijn. Het quotum wordt geregeld in een aparte wet die in 2014 wordt ingediend bij de 2de Kamer. Tegenprestatie Het opleggen van een tegenprestatie is nu een bevoegdheid. Vanaf 1 januari 2015 is het instrument opgenomen in de wet en moet de tegenprestatie verder worden uitgewerkt in beleid en in een verordening. De tegenprestatie wordt in de wet als volgt omschreven: ‘het naar vermogen verrichten van
door het college opgedragen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden die worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid en die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt’. Het primaire doel van de tegenprestatie is ‘iets terugdoen voor het ontvangen van de uitkering’. Aan het inzetten van uitkeringsgerechtigden in het kader van tegenprestatie zitten nogal wat beperkingen. Uit de toelichting op de wet en jurisprudentie zijn de volgende regels te herleiden:
17
-
Geen plicht tot tegenprestatie geldt voor alleenstaande ouders die een ontheffing van de arbeidsverplichting hebben en uitkeringsgerechtigden die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn en op grond daarvan volledig zijn vrijgesteld van de arbeids- en reïntegratieverplichting.
-
Het betreft werkzaamheden waarvoor geen loon wordt betaald
-
Het moet gaan om werkzaamheden waar in deze tijd en op deze plaats geen enkele bereidheid is om daar een geldelijke beloning voor te betalen. Bij de tegenprestatie gaat het additionele activiteiten en niet om reguliere arbeid. De kans op verdringing moet minimaal zijn.
-
Het primaire doel is dat iemand maatschappelijke nuttige activiteiten verricht. Dit betekent niet dat de tegenprestatie niet mag bijdragen aan arbeidsinschakeling.
-
Er moet maatwerk geleverd worden waarbij op individuele basis wordt aangegeven waarom deze activiteit geschikt is voor deze persoon en hoe deze activiteiten zijn afgestemd op de capaciteiten en mogelijkheden van belanghebbende zoals leeftijd, opleiding, gezondheid, werkervaring en andere persoonlijke omstandigheden.
-
De tegenprestatie is beperkt in duur en omvang. Het kan gaan om activiteiten die nuttig zijn voor de lokale omgeving of voor de gemeente zelf. Maar ook de ontwikkeling van de uitkeringsgerechtigde die de tegenprestatie uitvoert wordt als maatschappelijk nuttig beschouwd.
Rekening houdend met het bovenstaande worden voor de tegenprestatie de volgende uitgangspunten geformuleerd (zie ook bijlage met voorbeelden van tegenprestaties): 1. de tegenprestatie wordt opgedragen aan uitkeringsgerechtigden met een grote afstand tot de arbeidsmarkt 2. de tegenprestatie mag het accepteren van passende arbeid of van reïntegratieinspanningen niet belemmeren 3. geen plicht tot tegenprestatie voor alleenstaande ouders met een ontheffing van de arbeidsverplichting 4. geen plicht tot tegenprestatie voor uitkeringsgerechtigden die volledig zijn vrijgesteld van de arbeids- en reïntegratieverplichting 5. geen plicht tot tegenprestatie voor uitkeringsgerechtigden die naar het oordeel van het college noodzakelijke mantelzorg verrichten, hierbij wordt aangesloten bij de criteria van het mantelzorgcompliment 6. geen plicht tot tegenprestatie voor uitkeringsgerechtigden die naar het oordeel van het college in voldoende omvang maatschappelijk nuttige activiteiten of vrijwilligerswerk verrichten 7. de activiteit moet zijn afgestemd op de capaciteiten en mogelijkheden van betrokkene 8. de tegenprestatie wordt beperkt tot maximaal 3 maanden per jaar en 12 uren per week. Uit deze opsomming blijkt dat er nogal wat haken en ogen zitten aan dit instrument. Het is dus niet zo dat een groep uitkeringsgerechtigden even verzameld kan worden om bijvoorbeeld sneeuw te gaan ruimen.
18
Aangezien het hier niet gaat om reïntegratieactiviteiten mogen eventuele kosten niet ten laste van het Participatiebudget worden gebracht. Opgemerkt wordt dat de klant beter gestimuleerd kan worden om vrijwilligerswerk te gaan doen. Voordeel daarvan is dat hij of zij iets doet waar hij zijn talenten beter kan gebruiken. Hiermee kunnen de aanwezige vaardigheden verder worden ontwikkeld. In combinatie met het opdoen van werkervaring en werknemersvaardigheden leidt dit mogelijk tot betere kansen op de arbeidsmarkt. Participatieplaatsen. Het college kan klanten voor wie de kans op inschakeling in het arbeidsproces gering is en die daardoor vooralsnog niet bemiddelbaar zijn op de arbeidsmarkt in het kader van reïntegratie onbeloonde additionele werkzaamheden laten verrichten gedurende maximaal 2 jaar. Onder additionele werkzaamheden wordt verstaan: primair op de arbeidsinschakeling gerichte werkzaamheden die onder verantwoordelijkheid van het college worden verricht en die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt. De werkzaamheden worden bij voorkeur ondersteunt door scholing of opleiding. Inkomensvrijlating medisch urenbeperkt. Iemand die als gevolg van ziekte, gebreken of zwangerschap/bevalling niet in staat is om een volle werkweek te werken heeft recht op een inkomensvrijlating van 15% van de inkomsten met een maximum van € 124,- per maand. Het instrument is bedoeld voor mensen met een medische urenbeperking, die werken en aanvullend bijstand ontvangen. Het UWV onderzoekt of iemand tot de doelgroep behoort.
actiepunt 8: Op regionaal niveau afspraken maken met het UWV over het onderzoek met betrekking tot de urenbeperking. No-risk polis. De no-risk polis zorgt ervoor dat de werkgever weinig of geen financiële schade ondervindt als iemand ziek wordt. Het financiële risico van uitval door ziekte wordt grotendeels bij de werkgever weggehaald. Dit instrument is in eerste instantie bedoeld voor mensen met een beperking maar kan ook ingezet om een werkgever over de streep te trekken, zodat hij bereid is om iemand die al langer werkloos is een baan aan te bieden. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het regelen van de no-risk polis. De hoogte en duur van de no-risk polis moet worden vastgelegd in een verordening. Vooraf moet echter op regionaal niveau (Werkbedrijf) het beleid met betrekking tot de no-risk polis worden afgestemd.
actiepunt 9: Op regionaal niveau (Werkbedrijf) het beleid met betrekking tot de no-risk polis afstemmen.
19
Bestaande instrumenten: Wij hebben de afgelopen jaren al ruime ervaring opgedaan met de toeleiding van werkzoekenden richting arbeidsmarkt. In de regio zijn ervaringen opgedaan met leerwerkprojecten waarbij klanten een leerwerkplek (stage, werken met behoud van uitkering, gesubsidieerde baan) werd aanboden, gecombineerd met een opleiding voor een erkend diploma. Wat wij aan instrumenten (zoals jobcoaching, opleidingen, taaltrajecten, werknemersvaardigheden, sollicitatietrainingen, etc.) kunnen blijven inzetten wordt mede bepaald door de beschikbare financiële middelen. Duidelijk is in ieder geval dat er ten opzichte van het verleden vaker keuzes moeten worden gemaakt en dat nog meer aandacht moet worden geschonken aan het efficiënt en effectief inzetten van instrumenten gericht op (uiteindelijk) duurzame uitstroom. De instrumenten ‘stage, werken met behoud van uitkering en loonkostensubsidie’ vullen wij op dit moment in op basis van maatwerk: wat wil de werkgever investeren in de klant en wat zijn de kansen op een vast contract. Voorkomen moet worden dat de individuele gemeenten tegen elkaar worden uitgespeeld. Een regionale afstemming lijkt daarom gewenst vooral ook omdat deze contacten steeds vaker zullen worden gelegd op regionaal niveau. Enkele instrumenten behoeven nog een nadere toelichting. Premiebeleid Met betrekking tot het premiebeleid is er in de regio Westelijke Mijnstreek geen sprake van een eenduidig beleid. Schinnen hanteert als uitgangspunt dat de klant door deelname aan activiteiten als bijvoorbeeld leerwerktrajecten, gewoon doet wat hij of zij moet doen: alles in het werk stellen om zo spoedig mogelijk (weer) aan het werk komen en dat daarvoor een extra premie niet aan de orde is. Wel voeren wij een ruimhartig flankerend beleid zoals bijvoorbeeld vergoeding van reiskosten en kinderopvang. Ook geven wij een premie aan klanten met een grote afstand tot de arbeidsmarkt die door deelname aan reïntegratie-activiteiten regulier werk hebben aanvaard en daardoor niet meer afhankelijk zijn van een bijstandsuitkering. Andere gemeenten verstrekken de premie tijdens de deelname aan de activiteit. De premie is dan bedoeld als positieve prikkel voor de klant maar ook bedoeld voor de eventuele extra kosten die deelname aan die activiteit met zich meebrengt. Wij zijn van mening dat ons beleid het meest stimulerend is en ten opzichte van de klanten en ook het meest eerlijke omdat daadwerkelijke kosten worden vergoed. Van de andere kant geven participatieplaatsen recht op een jaarlijkse premie. Het is in ieder geval gewenst om binnen de Westelijke Mijnstreek tot een eenduidig beleid te komen omdat steeds vaker klanten vanuit de 4 gemeenten aan dezelfde activiteiten deelnemen, en wij zullen daarom hierover in overleg treden met de regiogemeenten.
actiepunt 10: Over het premiebeleid in overleg treden met de regiogemeenten en proberen een eenduidig beleid te formuleren.
20
Taalcursussen Een behoorlijke beheersing van de Nederlandse taal, mondeling en schriftelijk, is essentieel om mee te kunnen doen in de samenleving en een eerste voorwaarde om werk te krijgen. Wij zullen daarom iedere klant die de taal niet naar behoren beheerst de verplichting opleggen om deel te nemen aan door ons te organiseren taaltrajecten. Zo mogelijk zullen wij dit in regionaal verband vormgeven. Wij lopen hiermee vooruit op mogelijke landelijke regelgeving.
actiepunt 11: Ontwikkelen taaltrajecten, indien mogelijk op niveau Westelijke Mijnstreek. Leerwerkprojecten. In de regio zijn ervaringen opgedaan met leerwerkprojecten waarbij klanten een leerwerkplek (stage, werken met behoud van uitkering, gesubsidieerde baan) werd aanboden, gecombineerd met een opleiding voor een erkend diploma. In de loop der jaren zijn projecten georganiseerd gericht op werken in het groen, de zorg en de logistiek. Wij willen de mogelijkheid gaan onderzoeken om uitkeringsgerechtigden in te zetten binnen het beheer van de openbare ruimte. Ten opzichte van eerdere projecten zullen wij daarbij wel meer inzetten op de begeleiding van onze klanten.
actiepunt 12: Beheer openbare ruimte onderzoeken als mogelijk leerwerkproject. actiepunt 13: Extra begeleiding bij projecten verder invullen. Begeleiding richting zelfstandig ondernemerschap. Zelfstandig ondernemerschap kan voor werkzoekenden een goed alternatief zijn. De kans om een succesvolle onderneming op te starten is groter als een aantal randvoorwaarden zijn ingevuld zoals: kennis van de markt en een goed ondernemersplan. Om de toekomstig zelfstandige te ondersteunen bieden we préstart-trajecten aan. De ondersteuningsbehoefte bepaalt de invulling. Loonkostensubsidie (tijdelijk) Dit instrument wordt tijdelijk ingezet op basis van maatwerk. Met de werkgever worden afspraken gemaakt. Of de intentie is om de uitkeringsgerechtigde, na de periode van loonkostensubsidie, een vaste reguliere baan te geven, of hij is bereid een leerwerkplek aan te bieden met een gedegen begeleiding. De loonkostensubsidie wordt verstrekt voor maximaal 2 jaar en de hoogte van de subsidie is afgestemd op de hoogte van de uitkering.
21
8. Keuze voor instrumenten. Uitstroom naar een (parttime) reguliere baan is het hoofddoel van de Participatiewet. Immers, het uitgangspunt ‘werk boven uitkering’ staat voorop. Hiermee leveren de reïntegratieactiviteiten dan ook een bijdrage aan de schadelastbeperking bij het verstrekken van uitkeringen en dus ook aan de financiële positie van de gemeente. Als regulier werk (nog) niet mogelijk is dragen reïntegratie- of participatie-activiteiten wel bij aan het maatschappelijk welbevinden van de inwoners, maar de uitkeringslast voor de gemeente loopt door. Er zal daarbij een beroep gedaan worden op de eigen kracht van de mensen. Alleen degenen die het echt nodig hebben ondersteunen we (op maat) naar werk en maatschappelijke participatie. Zoals bekend gaan de 3-Decentralisaties gepaard met forse bezuinigingen. Ook het budget voor de Participatiewet staat onder druk aangezien de doelgroep groter wordt en het beschikbare budget afneemt. Overigens maakt het Participatiebudget vanaf 2015, samen met het budget voor WMO en Jeugdzorg, onderdeel uit van de ontschotte integratie-uitkering Sociaal Domein. Vanaf 2018 gaat het deelfonds op in het Gemeentefonds. Vanuit bovenstaande uitgangspunten zullen wij dan ook enkele restricties aanbrengen bij het inzetten van reïntegratietrajecten en -middelen: •
De beschikbare middelen worden adequaat en effectief ingezet. Dit betekent dat, nog meer dan in het verleden, reïntegratie-instrumenten alleen worden ingezet als ze echt bijdragen aan het vergroten van de kans op regulier werk en niet langer duren dan noodzakelijk. Voorkomen moet worden dat de uitkering (onnodig) lang doorloopt omdat een klant deelneemt aan een reïntegratietraject terwijl hij of zij al aan de slag zou kunnen in een reguliere baan. Kortom: we gaan voor de kortste weg naar werk.
•
Uitgangspunt van de wet is de zelfredzaamheid. Dit betekent ook dat als er sprake is van voldoende inkomsten de burger zelf financieel kan bijdragen aan zijn of haar ontwikkeling. De grens is gelegd op het maximum van schaal 8 van de salaristabel gemeenteambtenaren. Personen met een gezinsinkomen hoger dan het maximum van schaal 8 van de salaristabel gemeenteambtenaren hebben geen recht op ondersteuning.
•
Vanuit dezelfde zelfredzaamheid hoeven de uitkeringsgerechtigden met een arbeidsvermogen van 80 tot 100%, en dus direct bemiddelbaar, niet extra te worden ondersteund. Zij zijn voldoende toegerust om zelfstandig hun weg te zoeken. Hooguit zal betrokkenen een korte praktijkgerichte sollicitatietraining worden aangeboden. Door controles en een strakke toepassing van de wettelijke regels zal deze groep worden gestimuleerd om zo snel mogelijk aan de slag te gaan in een reguliere baan.
22
Voorkomen moet worden dat er onnodig kosten worden gemaakt. In eerste instantie worden de klant daarom instrumenten aangeboden die lokaal of regionaal georganiseerd zijn. Andere instrumenten, zoals opleiding of begeleiding, worden alleen ingezet als dit op basis van maatwerk noodzakelijk is. Hierbij worden vooraf prestatie afspraken gemaakt. Instrumenten worden alleen ingezet op basis van het Plan van Aanpak dat binnen 6 maanden na toekenning van de uitkering wordt opgesteld.
actiepunt 14: De formatieve consequenties van de extra werkzaamheden, incidenteel en structureel, inzichtelijk maken.
23
9. De actiepunten op een rij. Zoals vermeld moeten een aantal onderdelen nog verder worden uitgewerkt. Dit komt mede doordat het wetgevingstraject pas laat is afgerond en omdat aanvullende regelgeving nog wordt uitgewerkt in AMvB’s. Zo komen er nog AMvB ’s over de Regionale Werkbedrijven, de doelgroep Loonkostensubsidie en regels met betrekking tot beschut werk. Wij zullen u de komende tijd op de hoogte houden over de ontwikkelingen met betrekking tot deze acties. actiepunt 1: Op de schaal van de arbeidsmarktregio de keuze maken voor een diagnose-instrument. actiepunt 2: Rol en structuur Regionaal Werkbedrijf invullen na bekend worden AMvB. actiepunt 3: Met de gemeente Sittard-Geleen in overleg treden over deelname aan het Praktijkcentrum. actiepunt 4: In regionaal verband een instrument selecteren voor de bepaling van de loonwaarde. actiepunt 5 (als inhoud AMvB bekend is): In regionaal verband een instrument selecteren om vast te stellen dat mensen niet in staat zijn om het WML te verdienen bij een voltijds dienstverband. actiepunt 6 Beschut werk vormgeven aan de hand van uitkomsten onderzoek. actiepunt 7 Beschut werk verder invullen als AMvB bekend is. actiepunt 8: Op regionaal niveau afspraken maken met het UWV over het onderzoek met betrekking tot de urenbeperking. actiepunt 9: Op regionaal niveau (Werkbedrijf) het beleid met betrekking tot de no-risk polis afstemmen. actiepunt 10: Over het premiebeleid in overleg treden met de regiogemeenten en proberen een eenduidig beleid te formuleren.
24
actiepunt 11: Ontwikkelen taaltrajecten, indien mogelijk op niveau Westelijke Mijnstreek. actiepunt 12: Beheer openbare ruimte onderzoeken als mogelijk leerwerkproject.. actiepunt 13: Extra begeleiding bij projecten verder invullen. actiepunt 14: De formatieve consequenties van de extra werkzaamheden, incidenteel en structureel, inzichtelijk maken.
25
10. Beleidsregels. Als uitwerking of aanvulling op de in de Participatiewet geformuleerde voorschriften zijn beleidsregels van toepassing. Onderstaand de belangrijkste: Algemene regels. 1. Uitgangspunt bij de benadering van klanten en de inzet van instrumenten is de categorie indeling die binnen de arbeidsmarktregio Zuid-Limburg wordt gehanteerd: −
categorie 1 - arbeidsvermogen 80-100%
−
categorie 2 - arbeidsvermogen 50-80%
−
categorie 3 - arbeidsvermogen 20-50%
−
categorie 4 - arbeidsvermogen 0-20%
−
categorie 5 - ontheffing
2. Reïntegratie instrumenten worden alleen ingezet als ze echt bijdragen aan het vergroten van de kans op (bij voorkeur) regulier werk. Uitgangspunt is de kortste weg naar werk. 3. Personen met een gezinsinkomen hoger dan het maximum van schaal 8 van de salaristabel gemeenteambtenaren hebben geen recht op ondersteuning. 4. Uitkeringsgerechtigden met een arbeidsvermogen van 80 tot 100%, en dus direct bemiddelbaar, hoeven niet extra te worden ondersteund. Door controles en een strakke toepassing van de wettelijke regels zal deze groep worden gestimuleerd om zo snel mogelijk aan de slag te gaan in een reguliere baan. 5. In eerste instantie worden de klanten met een arbeidsvermogen tot 80% instrumenten aangeboden die lokaal of regionaal zijn georganiseerd. Andere instrumenten worden alleen ingezet als dit op basis van maatwerk noodzakelijk is. Hierbij worden vooraf prestatieafspraken gemaakt. 6. Instrumenten worden alleen ingezet op basis van het Plan van Aanpak dat binnen 6 maanden na toekenning van de uitkering wordt opgesteld. 7. Van de doelgroepen worden uitkeringsgerechtigden die een uitkering ontvangen van de gemeente actief benaderd. Bij de overige doelgroepen ligt het initiatief bij de persoon zelf. 8. Ontheffing van de arbeidsverplichting op grond van medische beperkingen vindt uitsluitend plaats na advies van een door de gemeente aangewezen medisch adviseur. Ontheffing van de arbeidsverplichting betekent niet automatisch ontheffing van deelname aan reïntegratie activiteiten en participatie.
26
Een ontheffing is in principe tijdelijk. Na maximaal 3 jaar wordt een ontheffing opnieuw getoetst door de medisch adviseur. De klant die ontheffing heeft wordt geacht alles in het werk te stellen om de beperkingen (geheel of gedeeltelijk) op te heffen. Nadere regels werkstage/proefplaatsing. 1. Het college kan aan een uitkeringsgerechtigde een werkstage/proefplaatsing aanbieden, gericht op arbeidsinschakeling. 2. Het doel van de werkstage/proefplaatsing is het opdoen van werkervaring dan wel het leren functioneren in een arbeidsrelatie. 3. Dit instrument kan worden ingezet als ondersteuning bij reïntegratie-activiteiten (bijvoorbeeld opleidingen) of ter voorbereiding op de inzet van reïntegratie–instrumenten (bijvoorbeeld loonkostensubsidie). 4. De werkstage duurt in principe maximaal 24 maanden. 5. De proefplaatsing duurt maximaal 3 maanden. 6. Het college plaatst de persoon alleen indien door zijn plaatsing de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en indien door zijn plaatsing geen verdringing plaatsvindt. 7. In een schriftelijke overeenkomst tussen belanghebbende, de werkgever en de gemeente worden tenminste vastgelegd de duur, het takenpakket en het doel van de werkstage/ proefplaatsing alsmede de wijze waarop begeleiding en verzekering van de persoon plaatsvindt. Nadere regels participatieplaatsen. 1. Het college kan uitkeringsgerechtigden voor wie de kans op inschakeling in het arbeidsproces gering is en die daardoor vooralsnog niet bemiddelbaar zijn op de arbeidsmarkt, onbeloonde additionele arbeid laten verrichten gedurende maximaal twee jaar. 2. Ten opzichte van de regels genoemd in artikel 10a Participatiewet worden geen aanvullende regels geformuleerd. 3. De premie wordt op basis van maatwerk afgestemd op de wijze waarop belanghebbende heeft meegewerkt aan het vergroten van de kansen op inschakeling in het arbeidsproces en bedraagt ten hoogste € 2.305,- per jaar. 4. In een schriftelijke overeenkomst tussen belanghebbende, de werkgever en de gemeente worden tenminste vastgelegd de duur, de activiteiten en het doel van sociale activering alsmede de wijze waarop begeleiding en verzekering plaatsvindt.
27
Nadere regels activering. 1. Het college kan aan uitkeringsgerechtigden als onderdeel van een reïntegratietraject activiteiten aanbieden in het kader van sociale activering. 2. Onder sociale activering wordt verstaan het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten. Dit instrument wordt ingezet als uit een onderzoek blijkt dat de uitkeringsgerechtigde op (middel)lange termijn geen reëel perspectief op regulier werk heeft dan wel dat dit perspectief onduidelijk is en dat inzet van het instrument wenselijk is voor de persoonlijke ontwikkeling van de uitkeringsgerechtigde. 3. Vrijwilligerswerk wordt bij voorkeur verricht bij organisaties zonder winstoogmerk. 4. De duur van sociale activering is onbeperkt. 5. In een schriftelijke overeenkomst tussen belanghebbende, de werkgever en de gemeente worden tenminste vastgelegd de duur, de activiteiten en het doel van sociale activering alsmede de wijze waarop begeleiding en verzekering plaatsvindt. Nadere regels Loonkostensubsidie (tijdelijk). 1. Het college kan ten behoeve van een uitkeringsgerechtigde een loonkostensubsidie aan een werkgever verstrekken om daarmee het opdoen van werkervaring of de overgang naar een reguliere functie bij betreffende werkgever voor hem/haar mogelijk te maken. 2. De subsidie wordt voor ten hoogste twee jaar toegekend en wordt afgestemd op de hoogte van de uitkering. 3. Het college legt in een beschikking de duur en hoogte van de loonkostensubsidie vast, alsmede de overige subsidievoorwaarden waaraan de werkgever dient te voldoen. 4. De duur en hoogte van de subsidie worden met inachtneming van het bepaalde in dit artikel door het college vastgesteld op basis van de duur van het aangeboden dienstverband en de intentie van de werkgever om tijdens deze periode te investeren in de persoonlijke ontwikkeling van de uitkeringsgerechtigde dan wel bij goed functioneren een vervolgcontract aan te bieden. 5. Een persoon wordt alleen geplaatst indien door zijn plaatsing de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en indien door zijn plaatsing geen verdringing plaatsvindt. 6. De loonkostensubsidie wordt slechts uitbetaald voor zover de arbeidsovereenkomst daadwerkelijk van kracht is en naar rato van een voltijds dienstverband. 7. Geen subsidie wordt verstrekt voor kosten waarvoor, al dan niet door de gemeente, reeds een andere subsidie wordt verstrekt. 8. De subsidie dient te worden aangevraagd bij het college vóór de datum waarop de arbeidsovereenkomst van kracht wordt. 9. Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot de wijze van indiening van de aanvraag.
28
10. De subsidie wordt na afloop van de subsidieperiode definitief vastgesteld door het college op basis van de daadwerkelijke loonkosten (salarisstroken). 11. Op het dienstverband als bedoeld in het eerste lid is de bij de werkgever van toepassing zijnde arbeidsvoorwaardenregeling geldend. 12. Het college kan een organisatie aanwijzen die in opdracht van, of namens de gemeente de bemiddeling en plaatsing van personen naar arbeidsplaatsen, zoals bedoeld in het eerste lid, uitvoert. Nadere regels tegenprestatie 1. De tegenprestatie wordt opgedragen aan uitkeringsgerechtigden met een grote afstand tot de arbeidsmarkt 2. De tegenprestatie mag het accepteren van passende arbeid of van reïntegratieinspanningen niet belemmeren 3. Geen plicht tot tegenprestatie geldt voor alleenstaande ouders met een ontheffing van de arbeidsverplichting 4. Geen plicht tot tegenprestatie geldt voor uitkeringsgerechtigden die volledig zijn vrijgesteld van de arbeids- en reïntegratieverplichting 5. Geen plicht tot tegenprestatie geldt voor uitkeringsgerechtigden die naar het oordeel van het college noodzakelijke mantelzorg verrichten, hierbij wordt aangesloten bij de criteria van het mantelzorgcompliment 6. Geen plicht tot tegenprestatie geldt voor uitkeringsgerechtigden die naar het oordeel van het college in voldoende omvang maatschappelijk nuttige activiteiten of vrijwilligerswerk verrichten 7. De activiteit moet zijn afgestemd op de capaciteiten en mogelijkheden van betrokkene 8. De tegenprestatie wordt beperkt tot maximaal 3 maanden per jaar en 12 uren per week. 9. Het betreft werkzaamheden waarvoor geen loon wordt betaald 10. Het moet gaan om werkzaamheden waar in deze tijd en op deze plaats geen enkele bereidheid is om daar een geldelijke beloning voor te betalen. Bij de tegenprestatie gaat het additionele activiteiten en niet om reguliere arbeid. De kans op verdringing moet minimaal zijn. 11. Het primaire doel is dat iemand maatschappelijke nuttige activiteiten verricht. Dit betekent niet dat de tegenprestatie niet mag bijdragen aan arbeidsinschakeling. Nadere regels scholing 1. Het college kan een vorm van scholing aanbieden gericht op arbeidsinschakeling. 2. Onder scholing wordt verstaan een kortdurende vaktechnische dan wel persoonlijke cursus of training die de afstand tot de arbeidsmarkt zodanig verminderd dat directe bemiddeling naar algemeen geaccepteerde arbeid mogelijk is dan wel gericht is op het behalen van een startkwalificatie. 3. Scholing kan worden aangevraagd dan wel ambtshalve worden toegekend.
29
4. Het college beoordeelt de noodzaak van scholing en neemt hierover een besluit. 5. De kosten van de goedkoopst en meest adequate scholingsmogelijkheid worden vergoed. Persoonsgebonden reïntegratiebudgetten Het college verstrekt geen persoonsgebonden reïntegratiebudgetten tenzij er sprake is van een voldragen en passend plan met baangarantie. Overige vergoedingen Het college kan aan uitkeringsgerechtigden een vergoeding verstrekken voor kosten die gemaakt zijn in het kader van de arbeidsinschakeling.
30
11. Financiële paragraaf paragraaf De huidige financieringssystematiek van de WWB wordt onder de Participatiewet naar verwachting voortgezet. Financiering vanuit het Rijk gebeurt via twee hoofdstromen: het Inkomensdeel voor de uitkeringen en het Participatiebudget voor reïntegratie en bemiddeling naar werk. De bestaande budgetten voor de Wsw en reïntegratie WWB worden gebundeld en daarnaast worden er middelen aan het gebundeld budget toegevoegd voor de nieuwe doelgroepen. Dit gebundelde Participatiebudget maakt samen met de nieuwe middelen voor de uitvoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning en voor de uitvoering van de Jeugdwet onderdeel uit van de nieuwe integratie-uitkering sociaal domein. Vanaf 2018 gaat deze uitkering op in het gemeentefonds. Het gebundelde participatiebudget is ontschot en gemeenten bepalen zelf voor welke mensen zij het inzetten. Onduidelijk is of, net als in de huidige situatie, de uitgaven verantwoord moeten worden. In onderstaand overzicht wordt de opbouw van het participatiebudget toegelicht. Het betreft hier de bedragen op macroniveau na verwerking van de maatregelen uit het sociaal akkoord:
Gebundeld reïntegratiebudget gemeenten na verwerking sociaal akkoord. (bedragen op macroniveau in miljoenen euro)
Gebundeld reïntegratiebudget reïntegratiebudget (1+2)
2014
2015
2016
2017
2018
strekt
3.049
2.924
2.777
2.622
2.500
1.202
2.360
2.256
2.084
1.915
1.759
0
Opgebouwd uit de volgende posten: 1
Macrobudget Wsw ‘oude stijl’
2
Reïntegratiemiddelen
689
668
693
707
741
1.202
A
wv Participatiebudget ‘oude stijl’
689
638
598
560
548
548
B
wv Begeleiding nieuwe doelgroep regulier
0
5
17
31
43
243
C
wv Begeleiding nieuwe doelgroep beschut
0
7
23
37
49
260
D
wv Overheveling reïntegratie Wajong
0
15
45
60
75
111
E
wv Overheveling no-riskpolis
0
3
10
19
26
40
Aanvankelijk was er meer dan 1,6 miljard euro voor het werkdeel WWB beschikbaar. De bezuinigingen van de verschillende kabinetten op het werkdeel hebben ertoe geleid dat er in 2014 een bedrag van 689 miljoen euro beschikbaar is. Dit is een verlaging van het oorspronkelijk budget met bijna 1 miljard euro.
31
Budgetten WSW en WWB reïntegratie periode 2010 tot 2015 (bedragen op macroniveau in miljoenen euro)
Gebundeld reïntegratiebudget (1+2)
2010
2011
2012
2013
2014
2015
4.106
3.682
3.083
3.110
3.049
2.924
Opgebouwd uit de volgende posten: 1
Macrobudget Wsw ‘oude stijl’
2.477
2.346
2.361
2.376
2.360
2.256
2
Reïntegratiemiddelen Participatiebudget ‘oude
1.629
1.336
722
734
689
638
stijl’
Vertaald naar de gemeente Schinnen betekent dit:
Budgetten WSW en WWB reïntegratie periode 2010 tot 2015 (budgetten gemeente Schinnen, bedragen x duizend euro)
Gebundeld reïntegratiebudget (1+2)
2010
2011
2012
2013
2014
2015
3.088
2.884
2.478
2.287
2.186
2.180
2.434
2.230
2.111
1.997
1.896
1.890
654
654
367
363
290
290
Opgebouwd uit de volgende posten: 1
Macrobudget Wsw ‘oude stijl’
2
Reïntegratiemiddelen Participatiebudget ‘oude stijl’
Ingaande 2015 maakt het reïntegratiebudget onderdeel uit van de integratie-uitkering sociaal domein. Dit gaat ingaande 2018 op in het gemeentefonds. De voor 2015 genoemde bedragen zijn gebaseerd op de septembercirculaire 2014. Duidelijk is dat de budgetten de afgelopen jaren fors gekrompen zijn terwijl voor de nieuwe doelgroepen slechts in beperkte mate middelen beschikbaar worden gesteld. Met betrekking tot het Inkomensdeel wordt opgemerkt dat door de T-2 systematiek dit budget een golfbeweging maakt. Het ene jaar is er sprake van een overschot op het budget en een ander jaar hebben wij tekort. Door de financieringsystematiek blijft in de huidige situatie het tekort beperkt tot 10% van het Rijksbudget. Het is nog onduidelijk hoe dit in toekomst wordt geregeld.
32
Bijlage; Bijlage; Voorbeelden maatschappelijke nuttige werkzaamheden Voor voorbeelden van maatschappelijke nuttige werkzaamheden verwijst de regering naar het onderzoeksrapport "Voor wat hoort wat" van de Inspectie SZW. Deze zijn hierna weergegeven. De auteurs van Grip op WWB van Kluwer Schulinck menen dat veel van de genoemde werkzaamheden leiden tot verdringing en daarom niet als tegenprestatie kunnen worden ingezet. Er moet dus altijd goed worden beoordeeld of geen sprake is van verdringing. De regering geeft de volgende voorbeelden voor werkzaamheden die als tegenprestatie kunnen worden ingezet: werkzaamheden bij een openluchtmuseum; koffie/thee schenken in een verpleegtehuis, buurthuis of een bejaardentehuis; sneeuwschuiven (bijvoorbeeld bij een bejaardentehuis); meelopen met de dierenambulance; afval langs wegen en in wijken verwijderen; bospaden schoonhouden; verkeersborden reinigen/schoonmaken; opknappen, schoonmaken, onderhouden van speeltuinen of gemeentelijke terreinen; taalmaatje voor nieuwkomers; beheerder van een parkeerplaats of fietsenstalling (bijv. bij een station); vervoer via kerken of ouderenorganisaties; warme maaltijden bereiden en leveren; de was doen; strijken; tijdelijke werkzaamheden rond een wijkcentrum; helpen bij het oversteken van kinderen (scholen); werkzaamheden in theaters; praten met nabestaanden; inzet bij (sport)evenementen; daklozen die wekelijks mensen rond leiden door de stad; gehandicapten begeleiden bij het zwemmen; voorlezen op scholen; moestuin aanleggen met leerlingen uit groep 5 of 6 basisschool; additionele werkzaamheden bij het Leger of Leger des Heils; schoonhouden van parkeerplaatsen bij het ziekenhuis; boeken uitleen bij ziekenhuizen en verpleegtehuizen (met karretjes); maneges schoon en netjes houden; een functie vervullen in bijvoorbeeld een cliëntenraad; deelname aan een hulpverleningstraject bij persoonlijke of psychische problemen; werkzaamheden in bibliotheken;
33
bezoek aan eenzame ouderen; werkzaamheden in bejaardentehuizen en buurthuizen; boodschappen halen voor Wmo-cliënten/hulpbehoevenden/ouderen; inzet in de groenvoorziening waar de gemeente de handen vanaf heeft getrokken; tuinonderhoud; openbare groenperken schoonhouden; administratie op orde brengen; conciërgeachtige werkzaamheden; mobiel beperkte inwoners helpen; klus- en verhuisteams oprichten; opzetten en geven cursussen; zorgtaken zoals huiskamerdiensten, activiteitenbegeleiding; helpen bij festivals; ondersteunend werkstages bij (maatschappelijke) organisaties: administratief, creatief,
verzorging; ramen zetten; wandelen en koffiedrinken met groepen bewoners; lunch verzorgen op basisscholen; werkzaamheden in dierenasiel; receptionist of ontvangstdame/heer; beheer kantines sportverenigingen; wijkschouwen; zwemvierdaagse, wijkfeesten, buurt BBQ, straat opknappen, opzetten buitenspeeldag; spelletjesmiddagen, politiekcafé; buurtpreventie; buurtvaders; meldpunt voor veiligheid in de wijk (signalering); assistent beheerder buurthuizen; klussenteam in de wijk; ondersteunen bij wijkactiviteiten (halen/brengen); organiseren activiteiten voor kinderen (in de wijk of stad); simpele schoonmaakwerkzaamheden in de eigen wijk; theekringen; verkiezing organiseren (weerman/vrouw van de wijk); multicultureel sportevenement met gehandicapten; ontmoeting in de wijk met aandacht voor verschillende geloofsovertuigingen; sportclinics in de wijken opzetten;
34
organiseren wandelingen/sportcursussen; hulp bij reizen met openbaar vervoer; bootonderhoud; computermaatje; energiecoaches; formulierenbrigade; medewerker in ruilwinkel, wereldwinkel; websitebeheerder; speelgoed schoonmaken en voorlezen bij kinderdagverblijf; tekenwerkzaamheden architect; werkzaamheden op zorgboerderij; werknemersvaardigheden opdoen in niet commercieel bedrijf; oppasdienst; huiswerkbegeleiding; mantelzorg/mantelzorgondersteuning; in de zorg helpen; helpen in de moskee; recyclingbedrijf; weidevogels tellen; suppoost avondvierdaagse; beweeg en dieetprogramma; mailings voor gemeente verzorgen, nieuwsbrieven rondbrengen; rolstoelbrigade; fietsles geven; klaar-overs; werkervaring op doen via club van 1000; helpen bij scouting; enquêteur minimabeleid; beheren fietsenstalling; hulp in heemkundetuin; bijspringen op schapenhouderij; helpen bij landelijke horeca keten; afvalkalenders inpakken voor gemeente; kledingreparatie; inpakwerk; helpen op metaalafdeling; hand en spandiensten op school.
35
36