10
Maatschappelijke participatie Maatschappelijke participatie staat voor de mate waarin Amsterdammers contact hebben met elkaar en bereid zijn elkaar te helpen. Dit laatste kan zijn in de vorm van informele hulp voor familie en bekenden, maar ook als vrijwilliger via een organisatie. De gemeente wil de zorgbereidheid van actieve burgers in de stad vergroten. Ook het welzijnswerk zal zich de komende jaren (onder andere) meer gaan richten op het stimuleren van zelf redzaamheid, sociale participatie en vrijwilligerswerk.1
114
De Staat van de Stad Amsterdam VIII
Kernpunten ■ Twaalf
procent van de Amsterdammers voelt zich sterk sociaal geïsoleerd. Dit aandeel is de afgelopen tien jaar nauwelijks veranderd. Sociaal isolement komt vaker voor onder ouderen, mensen met een slechte gezondheid, met een laag inkomen, alleenstaanden en personen die geen dagbesteding hebben in de vorm van betaalde arbeid, een opleiding of het huishouden. ■ De laatste jaren zijn vier van de tien Amsterdammers actief als vrijwilliger. Dit is iets meer dan in de periode voor 2010, toen het om ongeveer één op de drie ging. ■ Ruim vier van de tien Amsterdammers verlenen soms tot vaak informele hulp
aan buren, vrienden of familie, een even grote groep nooit. Van deze groep zegt een derde zeker informele hulp te bieden als ze hiervoor worden gevraagd, en de meeste anderen eventueel, afhankelijk van de situatie. ■ De gemeente probeert burgerparticipatie te bevorderen. De meerderheid van de Amsterdammers (58%) merkt hier niets van. Onder de 6% die hier veel van merkt zijn relatief veel bijstandsgerechtigden, studenten, eenoudergezinnen en mensen die te maken hebben met zorgverlening. ■ Vier van de tien Amsterdammers voelen zich verwant met een religie, waaronder 17% christenen en 13% moslims.
In dit hoofdstuk wordt de mate beschreven waarin Amsterdammers contact hebben met anderen en elkaar hulp geven op niet-professionele basis. Daarbij is er ook aandacht voor de risicofactoren bij sociaal isolement en discriminatie. Het hoofdstuk sluit af met de mate waarin Amsterdammers zich verwant voelen met religie en contact hebben met andere bevolkingsgroepen in de stad. Het ontvangen van (informele) hulp wordt beschreven in hoofdstuk 3 (Zorg).
Meerderheid heeft wekelijks contact met familie en/of vrienden De mate waarin Amsterdammers regelmatig contact hebben met anderen is door de jaren heen min of meer constant. Alleen het aandeel Amsterdammers dat wekelijks contact heeft met de buren ligt lager dan in voorgaande jaren (51% tegenover 59% in 2012).
Afb. 10.1 Hoe vaak heeft u contact met familieleden, vrienden, buren en overige
overige buurtbewoners
buren
vrienden
familie
buurtbewoners?, 2014 (procenten)
■ Ruim
zeven van de tien Amsterdammers hebben soms tot vaak contact met mensen uit andere bevolkingsgroepen. ■ In 2014 heeft 13% van de Amsterdammers zich wel eens gediscrimineerd gevoeld. In bijna de helft van de gevallen gebeurt dit op grond van ras of huidskleur en bij een derde op grond van nationaliteit. Ruim één op de vijf Amsterdammers met een niet-westerse herkomst heeft zich het afgelopen jaar gediscrimineerd gevoeld. Marokkaanse Amsterdammers voelen zich het vaakst gediscrimineerd (30%).
In 2014 zeggen acht van de tien Amsterdammers minstens één keer per week contact te hebben met familie buiten het eigen gezin (82%) en/of vrienden (78%). Ruim de helft heeft iedere week contact met de buren (51%) en 28% met overige buurtgenoten. Het aandeel Amsterdammers dat minstens een keer per week contact heeft met familie en/of vrienden is vergelijkbaar de rest van het land (84% resp. 77%).2 Amsterdammers hebben wel minder vaak contact met hun buren dan gemiddeld in Nederland (51% resp. 64% minstens één keer per week). (Huis)vrouwen, jongeren tot 35 jaar en Amsterdammers van Turkse of Marokkaanse herkomst hebben relatief vaak contact met familieleden. Studenten en mensen met een hoog inkomen hebben vaker dan gemiddeld contact met hun vrienden. Onder hen die weinig contact hebben met familie en/of vrienden bevinden zich relatief veel ouderen en personen met gezondheidsproblemen. Weinig contact met de familie komt verder vaker voor onder migranten van de eerste generatie, migranten van westerse herkomst en laagopgeleiden.
2014
Groepen die relatief veel contact hebben met buren en overige buurtgenoten zijn huishoudens met kinderen, 35-plussers en niet-westerse Amsterdammers. Daarnaast hebben zzp’ers relatief vaak contact met buurtgenoten. Studenten en mensen met een laag inkomen hebben juist vaker weinig contact met de buurt. In hoofdstuk 12 over leefbaarheid en veiligheid wordt nader ingegaan op buurtcontacten.
2012 2014 2012 2014 2012 2014 2012 0
20
40
60
80
> 1 keer per week
2 keer per maand
1 keer per maand
< 1 keer per maand
zelden of nooit
weet niet
100 %
Ruim een op de tien Amsterdammers sterk sociaal geïsoleerd Op basis van de reacties op stellingen als ‘Ik maak deel uit van een groep vrienden’ en ‘Mijn sociale
115
10 | Maatschappelijke participatie
contacten zijn oppervlakkig’ beschrijft de Sociale Isolatie-Index hoeveel bewoners van een gebied sterk sociaal geïsoleerd zijn (score tussen 6 en 13 op de index), gemiddeld geïsoleerd (score 14-17) en nietgeïsoleerd (score 18). Het aandeel Amsterdammers dat niet-geïsoleerd is, neemt langzaam maar zeker toe. In 2014 wordt bijna de helft van de 18-plussers tot deze categorie gerekend (48%). In 2004 ging het nog om 37%. De groep die gemiddeld geïsoleerd is, neemt hierdoor af (40% in 2014), terwijl de groep die sterk sociaal geïsoleerd is door de jaren heen ongeveer gelijk blijft (12% in 2014). De gemeente streeft ernaar het aantal mensen dat in sociaal isolement leeft te verminderen. Een speciale groep waar de gemeente zich hierbij op richt bestaat uit Amsterdammers met een laag inkomen, tot 1.350 euro netto. Van hen voelt 23% zich sterk sociaal geïsoleerd (22% in 2012). Onder de volgende groepen Amsterdammers komt sterk sociaal isolement ook relatief vaak voor: ■ 55-plussers (21% sterk sociaal geïsoleerd) ■ Amsterdammers met een slechte ervaren gezondheid (29%) ■ alleenstaanden (20%) ■ Amsterdammers die geen actieve dagbesteding in de vorm van betaalde arbeid hebben, een opleiding volgen of het huishouden voor hun rekening nemen. Vrijwilligerswerk hangt minder sterk samen met sociaal isolement ■ laagopgeleiden (26%) ■ en Amsterdammers van niet-westerse herkomst, met name de herkomstgroep overig niet-westers (27%). Amsterdammers van 75 jaar en ouder voelen zich vaker sociaal geïsoleerd dan jongere ouderen tussen de 55 en 75 jaar. Bovendien blijkt dat ongeschoolde en laaggeschoolde ouderen zich vaker sociaal geïsoleerd voelen dan andere ouderen. Naarmate men ouder wordt verandert ook het type contact. Familie blijft men ongeveer even vaak zien, maar men krijgt wel steeds minder contact met vrienden en kennissen.
Afb. 10.2 Mate van sociaal isolement, 2004-2014 (procenten) 60
%
50 40 30 20 10 0
2004 sterk geïsoleerd
2006
2008 gemiddeld geïsoleerd
2010
Binnen de ring komt sociaal isolement minder voor dan daarbuiten. Gebieden met relatief veel sociaal geïsoleerde bewoners zijn Oud Noord (29%), Bijlmer Oost (29%), Bijlmer Centrum (28%) en IJburg/ Zeeburgereiland (27%).
Aandeel vrijwilligers neemt langzaam toe Bijna drie op de tien Nederlanders verrichten vrijwilligerswerk in of via een organisatie (28% in 2012).3 In Amsterdam ligt dit percentage hoger (39% in 2014). Zowel landelijk als in Amsterdam laat het aandeel vrijwilligers een licht stijgende trend zien. Voor een kleine groep Amsterdammers (2%) is vrijwilligerswerk de belangrijkste dagbesteding. Daarna doen mensen met betaald werk het vaakst vrijwilligerswerk (40%). Dit percentage ligt het hoogst onder zzp’ers en mensen die meer dan 40 uur of juist minder dan 24 uur per week werken. Bij mensen met een werkweek tussen 25 en 40 uur is het aandeel vrijwilligers vergelijkbaar met dat onder gepensioneerden (35%). Van de werklozen, studenten en arbeidsongeschikten zijn drie van de tien actief als vrijwilliger
Afb. 10.3 Mate van sociaal isolement in de 22 gebieden, 2014 (procenten) %
100 80 60 40 20
jlm
IJ
Bi jl
Bi
O
ud
-N
oo rd er -O bu m os er rg -C t /Z en ee t bu ru m rg er ei la N nd oo rd -W es O t ud O D o e st Pi O jp G sd /R aa iv or sp ie p er re da nb D m uu e /D Ak rt ri er /N em o ie uw nd Sl Sl ot o N er oo ten m rd ee -O r/ G eu ost ze nv O os I Slo eld te nd te lij isc rv k h aa H e av B rt Bo en uur s e ge t/ n bie Lo d m m Zu er id N Ce oo nt rd ru W m at -W er Bu es gr ite t aa nv fs m el ee de r rt/ Zu O i ud d W as -W es te es rp t/ D ar e k B Ce aar sje nt s ru m O Am os t st er da m
0
sterk geïsoleerd
gemiddeld geïsoleerd
niet geïsoleerd
2012
niet geïsoleerd
2014
116
De Staat van de Stad Amsterdam VIII
Afb. 10.4 Deelname aan vrijwilligerswerk in Amsterdam (2000-2014) en Nederland (2004-2012, procenten) 40
%
35
schap van dergelijke organisaties ligt bij Amsterdammers met van -westerse herkomst op 3% en bij westerse migranten op 1%. De meeste vrijwilligers (58% van de vrijwilligers, 22% van de Amsterdammers) zijn actief voor één organisatie. Een kwart van de vrijwilligers zet zich echter in voor twee organisaties en 17% zelfs voor drie of meer.
30 25 20
Stad en stadsdelen zullen de komende jaren werken aan het versterken en stimuleren van vrijwilligerswerk en het bij elkaar brengen van vraag en aanbod aan vrijwilligers.
15 10 5 2004
2006
2008
2010
Nederland
2012
2014
bron Nederland: SCP
en onder huisvrouwen en -mannen is dit aandeel met 24% het laagst. Onder vrijwilligers bevinden zich relatief veel 35-plussers, Amsterdammers van Nederlandse en overige westerse herkomst, hoogopgeleiden, actieve verenigingsleden, en Amsterdammers met een (zeer) goede gezondheid en/of een hoog inkomen. Het aandeel vrijwilligers is het grootst in de gebieden Zuid Noord en Westerpark. Gebieden met relatief weinig vrijwilligers zijn de drie gebieden in stadsdeel Noord, Bijlmer Centrum en het gebied Indische Buurt/Oostelijk Havengebied. De drie meest voorkomende organisaties waar Amsterdammers zich als vrijwilliger voor inzetten zijn maatschappelijke doelen als mensenrechten of natuurbescherming (10%), sportverenigingen (9%) en school of kinderopvang (6%). Vergeleken met de rest van het land zijn Amsterdammers relatief vaak actief als vrijwilliger voor maatschappelijke doelen, school en politiek en juist wat minder vaak voor organisaties op het gebied van ouderen of gehandicaptenhulp en godsdienst of levensbeschouwing.4 Ruim 2% van de Amsterdammers doet vrijwilligerswerk bij een allochtone (zelf)organisatie. Het lidmaat-
Bij het werven van vrijwilligers is de komende tijd in het bijzonder aandacht voor Amsterdammers met een bijstandsuitkering die moeilijk aan het werk komen.5 In 2014 doen Amsterdamse bijstandsgerechtigden even vaak vrijwilligerswerk als de gemiddelde Amsterdammer (39%), maar zij zijn minder vaak actief als vrijwilliger voor sport- of hobbyverenigingen en scholen. Bijstandsgerechtigden kiezen relatief vaak voor een vrijwilligersfunctie bij instellingen met een godsdienstig of levensbeschouwelijk doel, politieke organisaties, maatschappelijke doelen, allochtone zelforganisaties, jeugd- en clubhuizen en hulpverlening (advisering, wetswinkel etc.). Daarmee lijkt hun interesse aan te sluiten bij de vraag van de gemeente naar vrijwilligers die zich als buddy, maatje of coach willen inzetten voor anderen. De gemeente heeft ook extra aandacht voor vrijwilligerswerk door ouderen. Voor alle leeftijdscategorieën tussen 35 en 75 jaar ligt het aandeel vrijwilligers rond het stedelijk gemiddelde van 39%, maar onder 75-plussers ligt dit aandeel met 33% lager. Ouderen zijn vaker dan gemiddeld actief voor kinderopvang of buren-, gehandicapten- en ouderenhulp.
Meeste Amsterdammers bereid om informele hulp te bieden Informele hulp is hulp die zonder tussenkomst van een organisatie of vereniging aan een bekende (buiten het eigen huishouden) wordt gegeven. Het gaat
Afb. 10.5 Aandeel vrijwilligers naar de 22 gebieden, 2014 (procenten) 50
%
40 30 20 10 0
id -N oo W rd e e Pi st jp er /R pa iv rk ie re W n at b er uu gr rt aa fs m Bi ee jlm r er -O o Sl st ot Ce erva ar nt t ru m -O os Bu O t ite ud nv O el o de st rt/ Zu G Ce i aa da nt sp s ru er m d W am O ud es t -W /Dr ie es m t/ on D d e Ba IJ ar bu sje rg s /Z O ee sd bu or p rg er Bo ei Sl l ot se an er d n m Lo ee m r/ D m G e er eu Ak ze er nv /N el ie O d os In uw te d S lij isc lo k h H e ten av B en uu N geb rt/ oo rd ied -W es O ud t -N oo N rd oo r Bi jlm d-O os er t -C en tru m
2002
Amsterdam
D
2000
Zu
0
vrijwilligers
totaal Amsterdam
117
10 | Maatschappelijke participatie
bijvoorbeeld om boodschappen doen voor een buurman die daartoe niet in staat is of het oppassen op kinderen van een familielid. De meeste Amsterdammers (55%) verlenen zelden tot nooit dergelijke hulp. Bijna een kwart doet dit soms (24%) en bijna één op de zes verleent vaak informele hulp (17%). Deze percentages veranderen door de jaren heen nauwelijks. Informele hulp wordt het vaakst geboden door Amsterdammers tussen 35 en 75 jaar, vrouwen, middelbaar geschoolden, autochtonen en leden van huishoudens met twee volwassenen, al dan niet met kinderen. Bij Amsterdammers van niet-westerse herkomst valt op dat jongeren tussen de 18 en 35 jaar net zo vaak informele hulp verlenen als de 35- t/m 54-jarigen. Ruim een derde (35%) van de Amsterdammers die nooit informele hulp verlenen zegt zeker bereid te zijn zich vrijwillig en onbetaald in te zetten voor een hulpbehoevende bekende als dat gevraagd wordt. Een ongeveer even grote groep (39%) zou dit eventueel doen, afhankelijk van de situatie. Daarnaast zegt 16% (7% van alle Amsterdammers) zeker geen informele hulp te bieden en 10% heeft geen antwoord gegeven op de vraag. Amsterdammers die al (wel eens) informele hulp verlenen, zijn in vergelijkbare mate als de Amsterdammers die dit niet doen bereid om zich vaker vrijwillig en onbetaald in te zetten voor een hulpbehoevende bekende.
Afb. 10.6 Aandeel Amsterdammers en Nederlanders dat vrijwilligerswerk doet naar type organisatie, 2014 (procenten) maatschappelijk doel sport school of kinderopvang buren, ouderen of gehandicaptenhulp godsdienst levensbeschouwelijk hobby zang, muziek of toneel allochtone zelforganisatie buurtvereniging of buurtcentrum politiek advies en hulpverlening werknemers- of werkgeversorganisatie vrouwenbond jeugd- en clubhuis anders 0
1
2
3
4
Nederland 2012
5
6
7
8
9
10
11%
Amsterdam 2014 bron landelijk: SCP
Afb. 10.7 Frequentie waarmee Amsterdammers informele hulp bieden of bereid zijn deze te bieden als ze daarvoor gevraagd zouden worden, 2014 (procenten)
Een kwart van de bijstandsgerechtigden (25%) verleent soms tot vaak informele hulp. Dit is minder dan gemiddeld (41%). Bijna vier van de tien bijstandsgerechtigden die geen informele hulp verlenen zouden hiertoe wel bereid zijn als ze worden gevraagd. Net als voor vrijwilligerswerk geldt ook voor informele hulp dat die minder wordt gegeven na het 75e levensjaar. De bereidheid om deze hulp te verlenen als men daarvoor gevraagd zou worden neemt na het 55e levensjaar al af. Een speciale vorm van informele hulp is mantelzorg, waarbij gedurende minstens drie maanden en/of minstens acht uur per week hulp wordt verleend aan een zieke bekende of familielid. In 2012 verleent 9% van de volwassen Amsterdammers mantelzorg.6 Het gaat relatief vaak om vrouwen en personen tussen de 45 en 74 jaar. Twee op de tien mantelzorgers voelen zich zwaar belast of zelfs overbelast. Vooral mensen die veel mantelzorg verlenen, laagopgeleiden en mantelzorgers zonder betaald werk voelen zich vaak te veel belast. Het aantal uren dat mensen aan mantelzorg besteden verschilt volgens het SCP niet veel tussen werkenden en niet-werkenden. Wat wel verschilt, zijn de activiteiten waarbij geholpen wordt. Mensen met een betaalde baan helpen minder vaak met persoonlijk verzorging dan mensen zonder betaalde baan.7
6% 7%
17%
vaak soms zelden
11%
nooit, indien gevraagd zeker bereid nooit, indien gevraagd misschien bereid
7%
nooit, indien gevraagd ligt het eraan 24%
nooit, zeker niet bereid niet bekend
15%
15%
Afb. 10.8 Mate waarin men merkt dat de gemeente burgerparticipatie bevordert, 2014 (procenten) 15%
ik merk daar niets van ik merk daar wel iets van, maar niet veel
6%
daar merk ik veel van weet niet / geen antwoord
58% 21%
Meerderheid merkt niet dat burgerparticipatie wordt bevorderd De gemeente probeert burgerparticipatie te bevorderen en inwoners te bewegen op allerlei terreinen
meer zelf te doen. Zes op de tien Amsterdammers (58%) geven aan hier niets van te merken. Twee op de tien (21%) merken er wel iets van maar niet veel
118
De Staat van de Stad Amsterdam VIII
en 6% merkt er veel van. Groepen Amsterdammers die relatief vaak merken dat burgerparticipatie wordt bevorderd zijn bijstandsgerechtigden (42%), studenten met een studiebeurs of een ouderbijdrage (40%), leden van eenoudergezinnen (41%) en 55-plussers van niet-westerse herkomst (39%). Een kwart van de Amsterdammers die er iets of veel van merken dat burgerparticipatie wordt bevorderd, merkt dit vooral door berichtgeving in de media. Daarnaast worden de buurtinitiatieven, veranderingen in de zorg en informatie van de gemeente ieder door ongeveer één op de vijf genoemd. De groep die er veel van merkt heeft vaker te maken met veranderingen in de zorg dan de respondenten die dit slechts een beetje merken.
Verwantschap met religie stabiel Vier van de tien Amsterdammers (38%) voelen zich verwant met een godsdienst of levensbeschouwelijke stroming. Dit aandeel ligt al jaren rond dit niveau. Het vaakst voelt men zich verwant met het christendom (17%) of de islam (13%). Het joodse geloof, boeddhisme en hindoeïsme worden ieder door 1% van de Amsterdammers genoemd.
Afb. 10.9 Met welke godsdienst, religieuze of levensbeschouwelijke stroming voelt u zich verwant?, 2014 (procenten) 100
%
90 80 70 60 50 40 30 20 10 0 Surinamers
Turken
Marokkanen
overig niet-westers
westers
autochtonen
Amsterdam
Rooms-Katholiek
Protestantse Kerk
overig Christelijk
Islam
Boeddhisme
Hindoeisme
Joods
anders
niet gelovig
geen antwoord
Afb. 10.10 Mate van contact met mensen uit andere bevolkingsgroepen naar
Surinamers Marokkanen Turken overig niet-westers westers autochtonen 20 vaak
soms
40 zelden
60 nooit
80
Drie van de tien gelovige Amsterdammers gaan wekelijks naar de kerk, moskee of een andere godsdienstige bijeenkomst. Onder moslims en aanhangers van de kleinere christelijke stromingen ligt het aandeel regelmatige bezoekers het hoogst (rond de 40%). Van de katholieke en protestantse Amsterdammers gaat ruim één op de vijf wekelijks naar de kerk. Boeddhistische en joodse Amsterdammers bezoeken het minst vaak een geloofshuis (80% zelden tot nooit). Halverwege de jaren zestig ging de helft van de Nederlanders wekelijks naar de kerk, halverwege de jaren tachtig was dit 17%, inmiddels nog maar 10%.8 In Amsterdam ligt dit percentage nog lager en zegt 3% van de Amsterdammers van Nederlandse origine wekelijks naar de kerk te gaan. Vier van de tien Turkse en Marokkaanse Amsterdammers gaan wekelijks naar de moskee. Landelijk signaleert het SCP de trend dat de jeugd als geheel steeds onkerkelijker wordt, maar dat onder de jeugd die zich nog wel tot een kerk rekent, sprake is van een toename in de kerkgang, het volgen van kerkelijke voorschriften en de onderschrijving van de traditionele geloofsleer. In Amsterdam is de verwantschap met een geloof het hoogst onder 55-plussers (46% tegenover 36% onder 55-minners). Maar ook hier zeggen de jongeren (18- tot 24-jarigen) onder de gelovigen het vaakst wekelijks naar een geloofshuis te gaan (36% tegenover 30% gemiddeld).
Contacten tussen verschillende bevolkingsgroepen
herkomstgroep, 2014 (procenten)
0
Verwantschap met een godsdienst hangt sterk samen met herkomst. Ongeveer acht van de tien Turkse en Marokkaanse Amsterdammers voelen zich verwant met een geloof, in vrijwel alle gevallen de islam. Bij Amsterdammers van Surinaamse of overig niet-westerse herkomst ligt het aandeel gelovigen rond de 60%. In de meeste gevallen gaat het om één van de christelijke stromingen (38% resp. 32%). Daarna komt verwantschap met islam, hindoeïsme of boeddhisme het meest voor. Verwantschap met een godsdienst of levensbeschouwelijke stroming komt het minst voor bij Amsterdammers van Nederlandse (23%) of westerse herkomst (29%). Voor het merendeel van de gelovigen onder hen gaat het om het christendom, maar vrijwel alle andere geloven en stromingen zijn ook vertegenwoordigd binnen deze groepen. Alleen het hindoeïsme wordt door geen van de westerse respondenten genoemd.
100%
In Amsterdam wonen ongeveer 180 nationaliteiten. Zeven van de tien Amsterdammers (69%) vinden dit (zeer) positief en 23% is hier neutraal over. Een minderheid van 6% is (zeer) negatief over deze diversiteit. Onder hen bevinden zich relatief veel 55-plussers van Nederlandse of andere westerse herkomst, Turkse Amsterdammers, sociaal geïsoleerde Amsterdammers en laagopgeleiden. Dit zijn dezelfde groepen die, evenals Amsterdammers zonder kinderen, het minst vaak contact hebben met andere bevolkingsgroepen. De
119
10 | Maatschappelijke participatie
meeste Amsterdammers (71%) zeggen vaak of soms contact te hebben met mensen uit andere bevolkingsgroepen. Dit is iets minder dan in 2012 (76%). Net als in voorgaande jaren ontmoeten de verschillende Amsterdamse bevolkingsgroepen elkaar het vaakst op het werk, in de eigen woonbuurt of via vrienden.
Afb. 10.11 Waar of bij welke activiteit heeft u contact met andere bevolkingsgroepen?, 2014 (verschillende antwoorden mogelijk, procenten) werk in de buurt bezoek vrienden sporten
Discriminatie Ruim een kwart van de Amsterdammers (26%) vindt dat de positie van de eigen bevolkingsgroep de afgelopen twaalf maanden achteruit is gegaan. Twee groepen die dit vaker vinden zijn Marokkaanse Amsterdammers (42%) en ouderen; met name onder 75-plussers is het percentage hoog (48%). Tegelijkertijd vinden Marokkaanse Amsterdammers ook vaker dat de positie van de eigen bevolkingsgroep is verbeterd (23% tegenover 14% gemiddeld). Ook onder de andere niet-westerse herkomstgroepen ligt dit percentage hoger dan gemiddeld. Amsterdammers van Surinaamse herkomst vinden het vaakst dat de positie van hun bevolkingsgroep is verbeterd (31%). In 2014 heeft 13% van de Amsterdammers zich wel eens gediscrimineerd gevoeld. Dit is een lichte toename ten opzichte van 2013 toen het om 11% ging.9 Het percentage ligt onder niet-westerse Amsterdammers met 21% twee keer hoger dan onder Nederlandse en overige westerse Amsterdammers (beide 10%). Van de niet-westerse groepen voelen Marokkaanse Amsterdammers zich vaker gediscrimineerd (30%). Migranten in Nederland ervaren volgens het SCP10 op alle terreinen in aanzienlijke mate discriminatie. Sommige discriminatie-ervaringen worden vaker door bepaalde groepen gerapporteerd. Het gaat dan om het vinden van stageplaatsen door nietwesterse studenten, het gevoel onder Marokkaanse mannen extra in de gaten te worden gehouden door de politie en de lagere salariëring voor migranten uit Midden- en Oost-Europa. Jongere Amsterdammers voelen zich vaker gediscrimineerd dan oudere Amsterdammers. Dit beeld komt ook terug in landelijke onderzoeken. Alleen bij het zoeken naar werk is dit andersom: ervaren discriminatie bij het zoeken naar werk wordt door 45-plussers bijna altijd in verband gebracht met hun leeftijd. Van de homo- en biseksuelen heeft 18% zich het afgelopen jaar gediscrimineerd gevoeld (heteroseksuelen: 13%).
uitgaan bezoek familie eigen school / opleiding school / KDV van kinderen vrijwilligerswerk, bestuur mijn partner anders geen antwoord 0
5
10
15
20
25
30
35
40
45
50 %
Afb. 10.12 Aandeel dat zich de afgelopen 12 maanden gediscrimineerd heeft gevoeld, 2014 (procenten) autochtoon westers niet-westers vrouw man 55+ 35-54 15-34 homo-/biseksueel heteroseksueel Amsterdam 2014 Amsterdam 2013 0
5
10
15
25 %
20
bron: Veiligheidsmonitor Amsterdam-Amstelland
Afb. 10.13 Op grond waarvan heeft u zich in de afgelopen 12 maanden gediscrimineerd gevoeld?, 2014 (meerder antwoorden mogelijk, procenten) ras, huidskleur nationaliteit godsdienst of levensovertuiging geslacht leeftijd homoseksuele gerichtheid handicap of chronische ziekte arbeidsduur (fulltime of parttime) politieke overtuiging burgerlijke staat soort contract (vast of tijdelijk)
In Amsterdam wordt discriminatie het meest ervaren op grond van ras of herkomst. Van de Amsterdammers die zich in 2014 gediscrimineerd hebben gevoeld, zegt bijna de helft dat dit was op grond van hun ras of huidskleur, gevolgd door een derde die gediscrimineerd werd op grond van hun nationaliteit. Andere veelgenoemde redenen zijn godsdienst, geslacht, leeftijd en seksuele geaardheid. Zes van de tien Amsterdammers die zich gediscrimineerd hebben gevoeld in 2014 geven aan dat dit
anders 0
5
10
15
20
25
30
35
40
45
50 %
bron: Veiligheidsmonitor Amsterdam-Amstelland
onder andere kwam door discriminerende opmerkingen. Daarna wordt ongelijke behandeling het meest genoemd (40%). Ongeveer één van de tien personen die te maken hebben gehad met discriminatie, zegt te zijn bedreigd (12%) en/of te maken hebben gehad met agressie (8%).
120
De Staat van de Stad Amsterdam VIII
Afb. 10.14 Op welke wijze heeft u zich in de afgelopen 12 maanden gediscrimineerd gevoeld?, 2014 (meerdere antwoorden mogelijk, procenten) discriminerende opmerkingen ongelijke behandeling/ benadeling/ voortrekken bepaalde groepen negatief beeld/ stigmatisering (bv in media) meer een gevoel dan dat er iets gebeurde
Zes van de tien Amsterdammers vinden dat kennis over de achtergrond, geschiedenis en gewoonten van bevolkingsgroepen tot meer begrip voor andere groepen leidt. Bijna één op de tien (9%) denkt dat dit vaak tot nooit het geval zal zijn. Mensen die het positief vinden dat in Amsterdam ruim 180 nationaliteiten wonen, denken vaker dat kennis tot begrip leidt dan mensen die hier negatief tegenover staan.
negeren/ uitsluiting bedreiging roddels geweld/agressief gedrag vernieling/ beschadiging eigendommen anders 0
5
10
15
20
25
30
35
40
45
50
55
60
65 %
bron: Veiligheidsmonitor Amsterdam-Amstelland
Afb. 10.15 In hoeverre leidt volgens u meer kennis over de achtergrond, geschiedenis en gewoonten van bevolkingsgroepen tot meer begrip voor hen?, 2014 (procenten)
De helft van de Amsterdammers is naar eigen zeggen (heel) goed bekend met de Nederlandse slavernijgeschiedenis. Daarnaast vindt 31% de eigen kennis op dit punt niet goed en niet slecht, terwijl 15% zegt (zeer) slecht bekend te zijn met dit onderdeel van de Nederlandse geschiedenis. Mannen en Surinaamse Amsterdammers zeggen vaker goed bekend te zijn met de slavernijgeschiedenis; laaggeschoolden, Turkse en Marokkaanse Amsterdammers en niet-westerse 55-plussers minder vaak. Mensen die goed bekend zijn met de slavernijgeschiedenis staan vaker positief tegenover de verscheidenheid aan herkomstgroepen in de stad dan mensen die hiervan niet goed op de hoogte zijn (75% tegenover 66%).
9% altijd
4% 30%
5%
niet altijd, maar wel vaak soms wel, soms niet vaak niet nooit weet niet/geen antwoord
22%
31%
Noten 1 Gemeente Amsterdam. WMO Beleidsplan 2012-2016. 2 CBS. Verschillen in sociale samenhang en welzijn tussen provincies. Den Haag/Heerlen, december 2014. 3 SCP. De sociale staat van Nederland. Den Haag, 2013.
4 SCP. De sociale staat van Nederland. Den Haag, 2013. 5 Gemeente Amsterdam. WMO Beleidsplan 2012-2016. 6 GGD. De Amsterdamse Gezondheidsmonitor, 2012. 7 SCP. Concurrentie tussen mantelzorg en betaald werk. Den Haag, 2015.
8 SCP. Geloven binnen en buiten verband. Den Haag, april 2014. 9 OOV/Eenheid Amsterdam. Veiligheidsmonitor 2014. Amsterdam, 2014. 10 SCP. Ervaren discriminatie in Nederland. Den Haag, januari 2014.