Nijmeegse inburgeraars Hun maatschappelijke participatie
Onderzoek & Statistiek oktober 2008
Inhoudsopgave 1
Samenvatting
2
1.1 Doel van het onderzoek 1.2 De belangrijkste uitkomsten van het onderzoek
2 2
2
5
Achtergrond van het onderzoek
2.1 Inleiding 2.2 Leeswijzer
5 5
3
Inburgering: van taalles sec tot participatie
6
3.1 3.2 3.3 3.4
Inleiding Inburgering: van taalles sec tot participatie Inburgering in Nijmegen: zowel successen als knelpunten Relevantie van een nieuw onderzoek
6 6 8 9
4
Probleemstelling
10
4.1 Inleiding 4.2 Onderzoeksdomeinen 4.3 Beleidsmatige relevantie
10 10 11
5 De maatschappelijke participatie van inburgeraars, de onderzoeksresultaten
12
5.1 Inleiding 5.2 Algemeen: uitvoering van het onderzoek en betrouwbaarheid 5.3 Karakterisering van het onderzoeksbestand inburgeraars 5.4 Betaald werk en opleiding 5.5 Participatie als vrijwilliger 5.6 Uitgaan en culturele bezoeken 5.7 Netwerk en ontmoetingen 5.8 Taalbeheersing 5.9 Zich thuisvoelen in Nederland 5.10 Heeft de inburgeringscursus bijgedragen aan de verhoging van zelfredzaamheid? 5.11 Conclusies
12 12 13 15 18 21 22 23 24 25 26
Inhoudsopgave (vervolg)
1
Samenvatting
1.1
Doel van het onderzoek Nog steeds is inburgering zowel landelijk als in Nijmegen een belangrijke prioriteit binnen het integratiebeleid. Minister Vogelaar heeft daarom een deltaplan inburgering opgesteld. Daarin wordt voorgesteld dat zoveel mogelijk inburgeringstrajecten duaal van aard zijn, dat wil zeggen dat taalles gekoppeld wordt aan maatschappelijke participatie. De minister denkt dat daardoor niet alleen die participatie (van inburgeraars) vooruit gaat, maar ook dat het taalniveau zal stijgen, omdat praktisch leren (in combinatie met activiteiten) effectiever is dan alleen klassikaal leren. Ook de gemeente Nijmegen zet de komende tijd zwaar in op het realiseren van duale trajecten. Alleen is tot op heden vrij onbekend op welke wijze de inburgeraars nu al maatschappelijk participeren. Daarom is opdracht gegeven om dit aspect nader te onderzoeken. Het onderzoek, dat in de beginmaanden van 2008 is uitgevoerd, heeft als doel om de maatschappelijke participatie van de Nijmeegse inburgeraars in kaart te brengen. Het blijkt dat tot en met 2007 in totaal 2.460 niet-westerse allochtonen hebben deelgenomen aan een inburgeringsprogramma. Van die populatie is ongeveer 10% thuis opgezocht om aan de hand van een schriftelijke vragenlijst informatie te verschaffen over het aspect participatie. Daarnaast zijn interviews gehouden met een aantal professionals uit het veld van de inburgering.
1.2
De belangrijkste uitkomsten van het onderzoek Betaald werk Iets meer dan 35% van de Nijmeegse inburgeraars heeft een betaalde baan, 40% van de hoger opgeleiden, 25% van de lager opgeleiden. Degenen zonder betaalde baan zijn vooral te vinden in de groep Turkse en Marokkaanse vrouwen (hier naar toe gekomen in verband met gezinsvorming/-hereniging). Opvallend is dat 80% van de mannelijke Turkse inburgeraars wel een betaalde baan heeft. Qua opleidingsprofiel is er sprake van een duidelijke tweedeling: aan de ene kant zijn vooral Turkse en Marokkaanse inburgeraars heel laag opgeleid; aan de andere kant zijn vooral inburgeraars uit Oost-Europa, Iran en Irak relatief hoog opgeleid. Vrijwilligerswerk Gemiddeld zijn inburgeraars minder dan stedelijk gemiddeld actief in de sfeer van vrijwilligerswerk. Er is echter geen sprake van een grote kloof. Op een aantal gebieden blijken inburgeraars behoorlijk actief te zijn; dat zijn: sport, het helpen van buren/
2
zieken/ouderen, activiteiten op school en activiteiten van zelforganisaties. Op de vraag of men voldoende deelneemt aan de Nederlandse samenleving zegt circa een kwart van de inburgeraars duidelijk nee. Ruim 35% van de Turkse vrouwen neemt naar eigen zeggen niet genoeg aan de Nederlandse samenleving deel, maar ook ruim 40% van alle Afghaanse inburgeraars is die mening toegedaan. Uitgaan en culturele bezoeken De bibliotheek, speeltuinen en pretparken evenals wijkcentra zijn geliefde gelegenheden voor inburgeraars om naar toe te gaan. Persoonlijke contacten Bijna 65% van de Nijmeegse inburgeraars zegt voldoende persoonlijke contacten te hebben (buiten het werk om). Dat is minder dan gemiddeld in de stad, omdat 85% van alle burgers aangeeft voldoende persoonlijke contacten te hebben. De kennissenkring van laag opgeleide inburgeraars bestaat voornamelijk uit mensen binnen de eigen herkomstgroep. De kring van hoog opgeleide inburgeraars is heterogener qua etnische samenstelling. Taalbeheersing Vooral de mensen met een lage opleiding blijken veel problemen te hebben met de beheersing van de Nederlandse taal. Zich wel of niet thuisvoelen in Nederland Van alle inburgeraars zegt 80% zich in Nederland thuis te voelen. Slechts 7% voelt zich duidelijk niet thuis in Nederland. Maar bij bepaalde deelgroepen is dit percentage veel hoger: 12% van de Marokkaanse mannen, 13% van de Turkse mannen en 17% van de Turkse vrouwen. Bijna 30% van de Turkse en Marokkaanse vrouwen zou het liefst terugkeren naar het land van herkomst. Dilemma’s en verbetersuggesties •
•
Een aantal (potentiële) inburgeraars heeft weinig profijt van de inburgering. Moeten deze mensen doelgroep blijven? Moet er niet ruimer gedacht worden niet alleen in termen van taalonderwijs, maar vooral ook in termen van sociale activering en ‘empowerment’ - om deze mensen bij de maatschappij te betrekken? Een aantal (potentiële) inburgeraars heeft te hoge verwachtingen van wat inburgering kan of beoogt. Betere voorlichting? In het algemeen denken verschillende groepen inburgeraars verschillend over het nut en effect van de cursussen. Er zijn mensen voor wie het te moeilijk is, terwijl het juist voor andere personen te gemakkelijk is. Nog meer differentiatie in het aanbod?
Inhoudsopgave (vervolg)
•
4
Er komt steeds meer nadruk op de participatie van inburgeraars. Is het zinvol die participatie op wijkniveau op te zetten en te coördineren? Veel professionals neigen die conclusie te trekken. Vanuit de perceptie van de inburgeraars zelf is deze optie echter niet naar voren gekomen.
2
Achtergrond van het onderzoek
2.1
Inleiding Dit onderzoek richt zich op de mate waarin inburgeraars in Nijmegen participeren in de samenleving. Werken ze? Doen ze vrijwilligerswerk? Zijn ze lid van een vereniging? Om een antwoord te geven op dit soort vragen zijn in de maanden maart en april van dit jaar ruim tweehonderd personen thuis aan de hand van een gestandaardiseerde vragenlijst ondervraagd. De onderzoekspopulatie vormt een dwarsdoorsnede van al degenen die sinds 1998 - het jaar waarin de inburgering van start ging - in Nijmegen hebben deelgenomen aan het inburgeringsprogramma. Het gaat dus zowel om oudalsook nieuwkomers. Tevens zijn gesprekken gevoerd met professionals, zoals taaldocenten en beleidsverantwoordelijken, om ook vanuit die hoek zicht te krijgen op de maatschappelijke participatie van inburgeraars. Het onderzoek komt voort uit actuele discussies rond de inburgering. Doel van het inburgeringsproces is dat de deelnemers op weg geholpen worden om in de samenleving te integreren. Men krijgt les in de Nederlandse taal, tevens wordt men onderwezen in basale kennis betreffende omgangsvormen en historische wetenswaardigheden die van belang zijn om in de Nederlandse samenleving te kunnen functioneren. Hoewel het doel van de inburgering als zodanig niet in twijfel wordt getrokken, worden er steeds vaker wél bedenkingen geuit met betrekking tot het effect ervan. Die bedenkingen zijn enerzijds gevoed door het gebrekkige taalniveau dat feitelijk bereikt wordt, terwijl ze anderzijds uitgaan van achterblijvende participatie. Steeds vaker wordt daarom gesteld dat de effectiviteit van de inburgering omhoog kan wanneer taallessen gekoppeld zijn aan situaties waarin de betrokkenen maatschappelijk actief zijn. Als er sprake is van een dergelijke koppeling spreekt men van duale trajecten. Minister Vogelaar heeft als verantwoordelijk bewindspersoon aangegeven dat over vier jaar minimaal 80% van de inburgeringstrajecten duaal moet zijn. Ook de gemeente Nijmegen gaat (nog) sterker dan voorheen inzetten op het realiseren van duale trajecten in de komende tijd. Daarmee is in het kort de achtergrond van onderhavig onderzoek weergegeven. Indien we veronderstellen dat bij effectieve inburgering taalles gekoppeld moet zijn aan maatschappelijke participatie, is het relevant te weten op welke wijze en in welke mate de inburgeraars (in Nijmegen) deelnemen aan de lokale samenleving.
2.2
Leeswijzer Het onderzoeksrapport bestaat afgezien van de inleiding uit drie delen. In hoofdstuk 3 zal nader ingegaan worden op de beleidscontext van waaruit ons onderzoek is voortgekomen. Het zal blijken dat het benadrukken van maatschappelijke participatie (van inburgeraars) logisch voortvloeit uit gepercipieerde tekortkomingen in de ontwikkeling van de inburgering zoals die zich tot op heden heeft voltrokken. In hoofdstuk 4 komt de probleemstelling van het onderzoek aan de orde. De feitelijke onderzoeksresultaten staan in hoofdstuk 5 centraal.
5
Nijmeegse inburgeraars Hun maatschappelijke participatie
3
Inburgering: van taalles sec tot participatie
3.1
Inleiding In dit hoofdstuk gaan we nader in op de beleidscontext rond inburgering. Een korte historische schets zal verduidelijken waarom de maatschappelijke participatie van inburgeraars een actueel thema geworden is. Om te beginnen staan we even stil bij het landelijke inburgeringsbeleid en de nieuwe accenten die minister Vogelaar daarbij heeft aangegeven. Daarna kijken we naar de situatie in Nijmegen en komt aan de orde welke beleidsvragen ten grondslag liggen aan onderhavige studie.
3.2
Inburgering: van taalles sec tot participatie Doel van inburgering Sinds 1998 bestaat in Nederland een inburgeringsbeleid. Inburgering is een programma voor (niet-westerse) allochtonen waarmee een basis wordt verschaft om te kunnen integreren in de samenleving. Die basis bestaat hoofdzakelijk uit taallessen, met als doel dat de cursisten de Nederlandse taal beter beheersen, aangevuld met informatie over in ons land gangbare sociale vaardigheden en noodzakelijk geachte kennis van de Nederlandse samenleving. Uiteindelijk is het doel van inburgering dat de betrokkenen zelfredzaam worden, dat wil zeggen dat ze op eigen kracht hun weg vinden in de Nederlandse samenleving. Zelfredzaamheid kan op verschillende niveaus uitgelegd worden: economisch (als iemand betaald werk heeft of in staat is om zelfstandig een baan te zoeken), sociaal (wanneer iemand zich in zijn of haar eigen omgeving kan redden), institutioneel (als men wegwijs is binnen het netwerk van maatschappelijke instanties en regelingen) en informeel (als boodschappen doen en aanverwante bezigheden geen problemen opleveren). Als vertrek- en beginpunt van maatschappelijke integratie is inburgering bedoeld voor alle nieuw- en oudkomers1; opdat zij de Nederlandse taal leren, zelfredzaam worden en ook daadwerkelijk deelnemen aan de samenleving. Tegenvallende resultaten Er is een landelijke monitor inburgering, tevens publiceert het Sociaal Cultureel Planbureau tweejaarlijks over de resultaten van het inburgeringsbeleid. Uit beide onderzoeksinstrumenten blijkt dat voor veel deelnemers de inburgeringstrajecten niet echt effectief zijn. De bereikte taalniveaus vallen tegen, terwijl met betrekking tot participatie weinig bekend is.2 1
2
6
Oudkomers zijn (niet-westerse) allochtonen die al vóór de tijd dat er een inburgeringsbeleid was in Nederland woonden. Daarnaast blijken er in veel steden ook steeds organisatieproblemen te zijn. Delen van de doelgroep worden niet bereikt en/of weet men met het taalaanbod niet aan te sluiten op de specifieke uitgangssituatie van de inburgeraars.
Ter verduidelijking kan men er hoofdstuk 3 uit Jaarrapport Integratie 2007 van het SCP op naslaan. Uit deze rapportage blijkt onomwonden dat de gemiddelde voortgang van zowel nieuw- als oudkomers gering is. Op de onderdelen schrijven en spreken komt tweederde van de nieuwkomers niet verder dan een niveaustijging van één, terwijl van de oudkomers drievijfde geen zichtbare verbetering realiseert op het onderdeel schrijven. Samenvattend: “...dat veel inburgeraars bij het afronden van het traject niet het juiste niveau hebben behaald om te kunnen voldoen aan de voorwaarden die gelden voor het nieuwe inburgeringexamen.” (p. 62) Deltaplan Inburgering De tegenvallende resultaten van de inburgering spelen al langer parten. Daarom hebben verschillende kabinetten geprobeerd om de effectiviteit - zeg maar: een betere beheersing van de Nederlandse taal plus een grotere mate van zelfredzaamheid - te verhogen. Dat heeft onder andere geleid tot een diverser, op de persoonlijke maat van de inburgeraars toegesneden aanbod. Er wordt nu meer dan voorheen rekening gehouden met verschillende achtergrondkenmerken van de betrokkenen. Het huidige kabinet onderschrijft de negatieve conclusies die in het Jaarrapport Integratie 2007 vermeld zijn en heeft besloten om een zogeheten deltaplan inburgering te starten. Doel is om de kwaliteit van de inburgering te verhogen en meer rendement uit de cursussen te halen. Naast het realiseren van maatwerk wil de overheid versterkt inzetten op de al genoemde duale inburgeringprogramma’s, waarbij taalles gekoppeld is aan onderwijs, werk of een andere vorm van maatschappelijke participatie. Het kabinet wil gemiddeld per jaar 60.000 trajecten realiseren, terwijl in 2011 minimaal 80% daarvan duaal moet zijn. De verantwoordelijke minister Vogelaar is van mening dat duale trajecten niet alleen van belang zijn voor het verhogen van de maatschappelijke participatie van de inburgeraars, maar dat ze ook meer kans bieden op succes bij de taalbeheersing. Uit de nota Datgene wat ons bindt (juni 2008) van minister Vogelaar: “Gemeenten zullen ernaar streven dat minimaal 80% van de inburgeringstrajecten in 2011 ‘duaal’ is, dat wil zeggen bestaat uit een combinatie van leren en werken (of een andere vorm van maatschappelijke participatie). Ook langs andere wegen gaan gemeenten bevorderen dat inburgering geen geïsoleerd scholingsinstrument is, maar dat het gecombineerd wordt met vormen van maatschappelijke participatie, zoals werk- en taalstages, vrijwilligerswerk en opvoedingsondersteuning. Er komt speciale aandacht voor groepen die onvoldoende meedoen aan inburgeringstrajecten, vooral migrantenvrouwen die nietuitkeringsgerechtigd zijn.” Relevant is verder nog dat naar verwachting vanaf 1 januari 2009 het zogeheten participatiefonds voor gemeenten in werking treedt. In dit fonds worden budgetten voor participatie gebundeld, waardoor het beleid voor re-integratie, volwasseneneducatie en inburgering beter op elkaar afgestemd kan worden. Van taalles sec naar participatie; hiermee wordt uiteindelijk ook aangegeven dat in de discussie over de effectiviteit van inburgering steeds meer het accent op het participeren komt te liggen. Dat wil zeggen dat men niet rigide kan blijven vasthouden aan de stelling: eerst de taal leren en zelfredzaam worden, om daarna volwaardig te kunnen participeren. Nee, participatie is ook geboden wanneer de betrokkenen de Nederlandse taal nog niet of niet helemaal beheersen. Daarmee kan de inburgering (voor een deel) maatschappelijk effectief zijn, ook wanneer de effectiviteit qua taalbeheersing tegenvalt.
7
Nijmeegse inburgeraars Hun maatschappelijke participatie
3.3
Inburgering in Nijmegen: zowel successen als knelpunten Doelgroep inburgeringsbeleid3 Van de Nijmeegse bevolking bestaat circa 12% uit niet-westerse allochtonen. Uit de in 2007 verschenen integratiemonitor blijkt dat een groot deel van deze nieuwe burgers naar omstandigheden goed integreert in de lokale samenleving. Daar staat tegenover dat een ander deel problemen heeft om volwaardig deel te nemen aan die samenleving. Bij deze mensen is er meestal sprake van een cumulatie van achterstandsfactoren. Dit kan zijn: werkloosheid, lage opleiding, culturele isolement en gebrekkige beheersing van de Nederlandse taal. In de genoemde integratiemonitor wordt vooral het laag (of niet) opgeleid zijn als een doorslaggevende indicatie voor achterstand opgevat. Welnu, van alle niet-westerse allochtonen in Nijmegen zijn circa 5.500 personen laag opgeleid. De grootste potentiële doelgroep van het inburgeringsbeleid moet in dit segment gezocht worden. Ruim de helft van deze groep bestaat uit Turken en Marokkanen. Niet alle aangeduide laag opgeleide allochtonen worden in Nijmegen als prioritair binnen het inburgeringsbeleid beschouwd. Dat geldt alleen voor degenen die jonger dan vijftig zijn, geen betaald werk verrichten en belast zijn met opvoedingstaken. In belangrijke mate betreft het vrouwen. Vanuit een globale schatting kan men spreken over ongeveer 3.000 niet-westerse allochtonen in Nijmegen die met voorrang benaderd worden om deel te nemen aan het inburgeringsprogramma. Evaluatie In Nijmegen is inburgering - naast werk, onderwijs en ontmoeting - een van de vier speerpunten uit het deltaplan integratie. Uit een in september 2007 verschenen evaluatie van het gevoerde integratiebeleid blijkt dat de gemeente op hoofdzaken blij is met de wijze waarop de inburgering lokaal gestalte heeft gekregen. Ongeveer 2.000 mensen hebben al deelgenomen aan een taaltraject. Bij de groep oudkomers zijn veel Turkse en Marokkaanse vrouwen bereikt. Bovendien is het gelukt om een heel gedifferentieerd aanbod van taalprogramma’s te realiseren.4 Maar er zijn ook knelpunten, blijkt uit de evaluatie. Op de eerste plaats valt ook hier, voor zover bekend, het gerealiseerde niveau qua taalbeheersing tegen. Op de tweede plaats is grotendeels onbekend in welke mate de inburgeraars participeren in de lokale samenleving. 3
4
8
Formeel zijn zowel nieuw- als oudkomers doelgroep. Dat betekent dat alle nieuw ingezetenen, die de Nederlandse taal niet beheersen, inburgeringsplichtig zijn. Feitelijk is hun aantal echter kleiner dan het aantal oudkomers (de allochtonen die er al waren vóór de aanvang van de inburgering). Met andere woorden: de grootste doelgroep die valt onder het inburgeringsbeleid bestaat uit oudkomers, temeer daar het aantal nieuwkomers de laatste jaren drastisch is afgenomen. Daarom heeft onderstaande tekst hoofdzakelijk betrekking op oudkomers. Zo zijn er in Nijmegen - hoewel niet tegelijkertijd - op zijn minst door negen verschillende instanties inburgeringcursussen verzorgd: IVC, Intercity, ROC wijk, ROC centraal, Capabel, NCB, Stavoor, Serin en UTN. In principe richt elk van deze instanties zich op een speciaal segment van de doelgroep; bijvoorbeeld: alleen hoger opgeleiden, alleen lager opgeleiden, alleen vrouwen, etc.
Eerder onderzoek In 2006 heeft de afdeling Onderzoek & Statistiek onderzoek gedaan naar de inburgering van vrouwelijke oudkomers. Toen is gebleken dat er relatief grote verschillen zijn in de wijze waarop de - in dit geval vrouwelijke oudkomers - inburgeraars profiteren van hun inburgeringstraject. Vrouwen die hoog opgeleid zijn ontwikkelen zich sneller en beter zowel qua taalbeheersing alsook ten aanzien van maatschappelijke participatie - dan de laag of niet opgeleide vrouwen.
3.4
Relevantie van een nieuw onderzoek De gemeente Nijmegen heeft hoge ambities met betrekking tot de inburgering van nietwesterse allochtonen. Veel personen hebben al deelgenomen aan een of meerdere trajecten. Tot eind 2009 wil het huidige college nog eens ruim 1.800 trajecten (gerekend vanaf 2007) realiseren. Daarmee moeten vooral vrouwen bereikt worden die tot op heden nog niet in het vizier waren bij een van de instanties die de inburgering verzorgen. In de lijn van het landelijke beleid - meer nadruk op participatie en dus op duale trajecten - wordt ook in Nijmegen geprobeerd om zoveel mogelijk taallessen te combineren met het verrichten van maatschappelijke activiteiten. De capaciteit bij Bureau Inburgering is uitgebreid om de hoge ambities te kunnen waarmaken. Zoals al is aangegeven is tot op heden niet echt bekend op welke wijze degenen die in Nijmegen formeel zijn ingeburgerd - in de zin dat ze hebben deelgenomen aan een inburgeringstraject - feitelijk deelnemen aan de samenleving. Hoeveel mensen hebben betaald werk? Hoeveel mensen verrichten vrijwilligerswerk? Zijn de betrokkenen actief op de school van hun kinderen? Doen ze mee aan activiteiten in de buurt? Onderhavig onderzoek tracht antwoorden te geven op de zojuist gestelde vragen.
9
Nijmeegse inburgeraars Hun maatschappelijke participatie
4
Probleemstelling
4.1
Inleiding In de vorige hoofdstukken is aan de orde gesteld dat de inburgering in Nijmegen een dubbel verhaal is. Aan de ene kant gaat het in organisatorische zin niet slecht: een redelijk hoog aantal potentiële inburgeraars is daadwerkelijk bereikt in de vorm van een taalcursus (al dan niet gecombineerd met andere leerelementen), verder worden er verschillende soorten cursussen aangeboden, opdat maatwerk op basis van de uitgangssituatie van de betrokkenen geboden kan worden. Opvallend is ook dat typische organisatieproblemen zoals die zich vooral in de grotere steden voordoen5 in Nijmegen (althans qua omvang en ernst) achterwege zijn gebleven.6 Dit laat onverlet dat er sprake is van een serieus probleem: veel inburgeraars beheersen ook na hun taalcursus(sen) het Nederlands onvoldoende. Daarnaast is het in belangrijke mate onbekend op welke wijze en in welke mate inburgeraars aan de Nijmeegse samenleving deelnemen. Met dit onderzoek richten we ons primair op de maatschappelijke participatie van de mensen die in Nijmegen hebben deelgenomen aan het inburgeringstraject. Op welke wijze en in welke mate participeren zij in de samenleving? Hoe verhoudt die participatie zich tot het stedelijke gemiddelde? In welke mate heeft de inburgering volgens eigen inschatting van de betrokkenen bijgedragen aan hun maatschappelijke participatie?
4.2
Onderzoeksdomeinen Maatschappelijke participatie is een breed begrip. Daarom geven we nu aan welke domeinen van die participatie bedoeld worden: • • • •
betaald werk en opleiding, activiteiten in de sfeer van vrijwilligerswerk, uitgaan en bezoeken van culturele voorzieningen, en persoonlijke ontmoetingen en persoonlijk netwerk.
Daarnaast kijken we ook naar: • •
de eigen perceptie van taalbeheersing en zelfredzaamheid, en hoe mensen zich thuisvoelen in Nederland.
Tot slot trachten we de onderzoeksgegevens te relateren aan: •
5
6
achtergrondkenmerken, en
Denk bijvoorbeeld aan de perikelen in Amsterdam en Rotterdam, waar gigantische problemen rond wachtlijsten, niet bereikte doelgroepen maar ook lege cursusruimtes blijken te bestaan. Voor zover dergelijke organisatieproblemen zich in Nijmegen wél hebben voorgedaan betreft het hoofdzakelijk het gegeven dat een tijd geleden de opgelopen achterstanden in het wegwerken van wachtlijsten niet snel genoeg werden ingelopen.
10
•
4.3
invloed van inburgeringscursus (althans zoals die door de betrokkenen zelf wordt gepercipieerd).
Beleidsmatige relevantie Aan de hand van onderzoeksgegevens op bovenstaande domeinen hopen we een beeld te kunnen schetsen van de Nijmeegse inburgeraars. Zoals gezegd is er een informatielacune ten aanzien van deze groep. We weten relatief weinig over deze mensen, wat ze precies doen, hoe ze met hun kennis van het Nederlands omgaan, binnen welke netwerken ze zich bewegen, etc. Aan de ene kant zijn ze doelgroep van overheidsbeleid, aan de andere kant zullen ze ongetwijfeld zelf sociaal kapitaal - in de zin van contacten en netwerken - opbouwen. Maar op welke wijze de inburgeraars zelf, op eigen kracht verder komen in de samenleving is relatief onbekend. Kennis daarover is onontbeerlijk voor een overheid die inburgering wil koppelen aan daadwerkelijke participatie. Mede door de tegenvallende resultaten op het gebied van taalbeheersing bestaat er een beeld van inburgeraars als louter probleemgroep. Klopt dat beeld? Of moeten we meer uitgaan van de perceptie die onderzoekster Marguerite van den Berg7 hanteert? In haar onderzoek wordt op heel subtiele wijze nagegaan hoe Marokkaanse vrouwen (in dit geval in Rotterdam) - die nauwelijks als ingeburgerd beschouwd kunnen worden - toch sociaal kapitaal in eigen omgeving opbouwen.8 Interessant verder is natuurlijk de vraag waar in de persoonlijke contacten en netwerken de nadruk ligt. Gaan mensen vooral in de eigen etnische kring om met andere mensen? Of zijn er ook dwarsverbanden naar andere bevolkingsgroepen? En: hoe groot is de afstand tussen de betrokkenen en de institutionele context in Nederland? Hoe dan ook is zowel vanuit Bureau Inburgering - van waaruit alle inburgeringstrajecten in Nijmegen opgezet en gevolgd worden - als door de afdeling Beleid & Realisatie van de gemeentelijke Directie Inwoners - die het inburgeringsbeleid lokaal coördineert aangedrongen op het verschaffen van nadere informatie over de participatie van inburgeraars. Men hoopt dat door die informatie inzichtelijk wordt hoe de op te starten duale trajecten kunnen aansluiten bij de wijze waarop de inburgeraars nu al participeren.
7
8
Zie haar verslag Dat is bij jullie toch ook zo? Het sociaal kapitaal van Marokkaanse vrouwen. (Nicis Institute, 2007) Een vergelijkbaar onderzoek betreft Allochtone vrouwen doen mee: eerste generatie allochtone vrouwen in Rotterdam en hun perspectief op activering van Marjan de Gruijter, Nanne Boonstra, Trees Pels en Marjolijn Distelbrink (februari 2007). In dit onderzoek wordt geconstateerd dat een deel van de vrouwen wel wil deelnemen aan de samenleving, maar daarbij beperkt is door lage opleiding, geringe taalbeheersing, het geremd worden in eigen kring en de afwezigheid van netwerken die buiten de eigen kring uitstijgen.
11
Nijmeegse inburgeraars Hun maatschappelijke participatie
5
De maatschappelijke participatie van inburgeraars, de onderzoeksresultaten
5.1
Inleiding In dit hoofdstuk gaan we in op de resultaten van het onderzoek. Op welke wijze en in welke mate zijn Nijmeegse inburgeraars maatschappelijk actief? De opbouw van het verhaal volgt de onderzoeksdomeinen die in het vorige hoofdstuk zijn onderscheiden. Allereerst komen betaald werk en opleiding aan de orde (paragraaf 5.4), daarna de maatschappelijke participatie als vrijwilliger (paragraaf 5.5), uitgaan en culturele bezoeken (paragraaf 5.6), persoonlijke ontmoetingen en eigen netwerk (paragraaf 5.7), taalbeheersing (paragraaf 5.8), het zich thuisvoelen in Nederland (paragraaf 5.9) en het effect van de inburgeringscursus (paragraaf 5.10). Het geheel zal worden afgesloten met een aantal algemene conclusies (paragraaf 5.11). De onderzoeksresultaten worden zoveel mogelijk gedifferentieerd weergegeven vanuit de verschillende achtergrondkenmerken van de respondenten. Tevens zullen de gegevens, indien mogelijk, vergeleken worden met cijfers zoals die stedelijk gemiddeld bekend zijn en/of met onderzoeksmateriaal uit eerder gedaan onderzoek naar een deel van de populatie inburgeraars. De informatie die verkregen is uit de gesprekken met professionals komt hoofdzakelijk bij de afsluitende conclusies aan de orde. We beginnen echter (in paragraaf 4.2) met een nadere aanduiding van de wijze waarop het onderzoek is uitgevoerd. Onder andere zal dan aan de orde komen hoe het zit met de statistische betrouwbaarheid. Vervolgens (in paragraaf 4.3) geven we een algemene karakterisering van het onderzoeksbestand.
5.2
Algemeen: uitvoering van het onderzoek en betrouwbaarheid Enquêtes In de maanden maart en (deels) april van dit jaar zijn in totaal 236 inburgeraars9 bereid gebleken om in hun thuissituatie, aan de hand van een gestructureerde vragenlijst, over hun maatschappelijke participatie ondervraagd te worden. De betrokkenen zijn geselecteerd vanuit het totale bestaand inburgeraars zoals dat bij de gemeente - Bureau Inburgering - voorhanden is. Dat bestand bestaat uit 2.460 personen; dat wil zeggen dat tussen 1998 en eind 2007 in totaal meer mensen dat tot nu toe werd aangenomen aan de inburgering hebben deelgenomen. Immers, het getal dat wat dat betreft steeds genoemd werd lag rond de 2.000.10 Hoe dan ook, uit het totale bestand is een aselecte steekproef van 600 mensen getrokken. Deze mensen zijn schriftelijk aangeschreven met het verzoek om aan het onderzoek deel te nemen. De genoemde 236 mensen, met wie daadwerkelijk de vragenlijst is doorgenomen, komen uit de 9
Dat wil zeggen: mensen die vanaf het begin van de inburgering (1998) hebben deelgenomen aan een of meer cursussen. 10 Voor een deel kan het verschil tussen aangenomen en daadwerkelijke aantallen deelnemers te maken hebben met het feit dat een aantal deelnemers in 2008, ten tijde van het onderzoek, nog in traject zit.
12
steekproef van 600. Als zodanig is het aantal van 236 - bijna 10% van het totale bestand inburgeraars - voldoende om betrouwbare uitspraken te doen over de hele populatie. De kans dat de verkregen gegevens overeenkomen met de gegevens die verkregen zouden worden indien alle inburgeraars geënquêteerde zouden zijn bedraagt 95%. Daarnaast kent elke antwoordcategorie een foutenmarge van 10; dat wil zeggen dat een uitkomst van bijvoorbeeld 25% in werkelijkheid in het ene uiterste 20% en in het andere uiterste 30% kan zijn. Gesprekken met professionals In dezelfde periode waarin de enquêtes gehouden zijn is ook een zestal gesprekken met professionals gevoerd. Het betreft interviews met het hoofd van Bureau Inburgering, de verantwoordelijke wethouder, twee taaldocenten, de directeur van een van de taalinstellingen die inburgeringstrajecten verzorgen en een oud-medewerkster van een belangenorganisatie voor allochtone ouderen. Deze gesprekken bevatten indrukken van professionals en worden gebruikt om de informatie uit de enquêtes nader toe te lichten of om conclusies beter te onderbouwen, althans wanneer daar reden voor is.
5.3
Karakterisering van het onderzoeksbestand inburgeraars Het gehele bestand De totale groep inburgeraars - dus alle mensen die vanaf 1998 tot en met eind 2007 hebben deelgenomen aan een of meer inburgeringstrajecten - bestaat zoals al is aangegeven uit 2.460 personen. Een paar karakteristieken: • • • •
63% is vrouw, 37% man; 60% is gehuwd, 30% ongehuwd en 10% gescheiden of weduwe/weduwnaar; 20% komt oorspronkelijk uit Turkije, 15% uit Marokko en steeds 5% uit Afghanistan, Irak, Iran, voormalig Joegoslavië en de rest van Azië; circa driekwart woont in een van de dertien Nijmeegse wijken die in de lokale integratiemonitor zijn getypeerd als de wijken waar de meeste niet-westerse allochtonen wonen (namelijk 20% of meer van de wijkpopulatie uitmakend).
Het bestand respondenten (de steekproef) • • •
66% is vrouw, 34% man; 65% is gehuwd, 25% ongehuwd en 10% gescheiden of weduwe/weduwnaar; 22% komt oorspronkelijk uit Turkije, 15% uit Marokko, 10% uit Irak, steeds 5% uit Afghanistan, Irak, voormalig Joegoslavië en de rest van Azië, plus bijna 15% uit de rest van Afrika.11
Dat betekent dus dat de groep respondenten niet wezenlijk afwijkt van de totale groep inburgeraars. Bij degenen die aan het onderzoek hebben meegewerkt is het aandeel vrouwen iets hoger, zijn er relatief iets meer gehuwden en is het percentage Irakezen met 10 iets hoger dan de 5% in de totale populatie. Een paar aanvullende karakteristieken: 11
De overige 18% komen uit Latijns en Midden-Amerika of uit Oost-Europa.
13
Nijmeegse inburgeraars Hun maatschappelijke participatie
•
•
• •
•
bijna 40% (45% van de mannen, 33% van de vrouwen) heeft een inburgeringscursus van een jaar of korter gehad, iets meer dan 60% een cursus die langer dan een jaar duurde; 60% (ruim 70% van de vrouwen) is naar Nederland gekomen in verband met gezinsvorming/-hereniging, terwijl 30% (45% van de mannen) zich als politiek vluchteling beschouwt;12 65% vat zich op als moslim.13 Qua leeftijd is 40% tussen 30 en 40 jaar oud, 30% tussen 40 en 50 jaar, 20% 50+ en zijn de overigen jonger dan 30. Mannen en vrouwen hebben vrijwel dezelfde leeftijdsverdeling. Bijna de helft van de respondenten is in de jaren negentig van de vorige eeuw naar Nederland gekomen, ruim 40% in de jaren 2000 t/m 2007 en circa 10% kwam hier in de jaren zeventig of tachtig (van de vorige eeuw). Opvallend is wel dat er verschillen zijn qua herkomst. Van de Turkse inburgeraars kwam bijna 20% al in de jaren zeventig en tachtig (van de vorige eeuw) naar Nederland.
De meeste inburgeraars hebben een cursus gevolgd bij het ROC (Regionaal Opleidingen Centrum): 55% bij de centrale vestiging en aanvullend 20% bij een van de kleinere vestigingen op wijkniveau. De rest is verdeeld over een groot aantal andere taalinstellingen, waarvan Capabel en Intercity het meest genoemd zijn, respectievelijk door 10 en 5% van de respondenten. Circa een kwart was tijdens het onderzoek nog bezig met zijn of haar inburgeringscursus; in 2007 heeft 15% de cursus afgesloten en in de periode 20002004 heeft bijna 30% dat gedaan.
12
Gedifferentieerd naar land van herkomst: van de Turkse en Marokkaanse inburgeraars blijkt ruim 90% gezinsvorming op te geven als reden voor de komst naar Nederland; van de inburgeraars uit Iran, Irak en Afghanistan gaat het voor ruim driekwart om politieke vluchtelingen. 13 Turkse en Marokkaanse inburgeraars beschouwen zich in vrijwel alle gevallen als moslim. Van de Afghaanse en Irakese inburgeraars is ruim 80% moslim. Inburgeraars uit Oost Europa en Latijns Amerika zijn overwegend christelijk, terwijl van de mensen die in Iran geboren zijn tweederde aangeeft niet religieus te zijn.
14
1998-1999 2000-2004 2005 2006 2007 nog bezig 0
5
10
15
20
25
30
35
Illustratie 1: jaar van afsluiting inburgeringscursus
Wanneer we deze percentages combineren met het totale aantal inburgeraars (2.460), kunnen we een globale inschatting maken van de aantallen personen die op jaarbasis hun inburgeringscursus hebben beëindigd: -in de jaren 1998 en 1999 circa 200, -in de jaren 2000 t/m 2004 circa 715, -in 2005 circa 270, -in 2006 circa 270, -in 2007 circa 370, en -nog bezig (na 2007) circa 635.
5.4
Betaald werk en opleiding Werk Er is sprake van een redelijk gelijke verdeling tussen de inburgeraars die inmiddels een betaalde baan hebben (36%), degenen die huisman/huisvrouw zijn (32%) en de werklozen (29%).14 Hierbij valt op dat degenen die tijdens hun inburgering een apart (duaal) traject richting betaald werk volgden niet vaker dan gemiddeld inderdaad betaald werk verrichten. Van deze mensen is 37% werkend, maar is ook 37% werkloos. Het duale traject begeleiding naar betaald werk is vooral afgesproken met de hoger opgeleide inburgeraars. Wel zijn er redelijke verschillen als we differentiëren naar geslacht en opleiding. Van de mannelijke inburgeraars verricht 55% betaald werk en is 36% werkloos. Bij de vrouwen 14
De resterende drie procent valt onder de categorieën ‘weet niet’ of ‘wil niet zeggen’.
15
Nijmeegse inburgeraars Hun maatschappelijke participatie
is de verdeling: 26% werkend, 46% huisvrouw en 25% werkloos. Grote verschillen zijn er (qua verdeling van werkgelegenheid tussen mannen en vrouwen) als we letten op de herkomstgroepen. herkomstland/-gebied Turkije Marokko Iran Oost Europa
mannen 80 40 45 45
vrouwen 20 20 40 40
Illustratie 2: betaald werk mannen en vrouwen
Turkse mannen die aan een inburgeringscursus hebben deelgenomen blijken opvallend vaak (80% van hen) betaald werk te verrichten. Van de Turkse en Marokkaanse vrouwelijke inburgeraars heeft gemiddeld slechts een vijfde betaald werk. Van de Turkse en Marokkaanse vrouwen die niet werken beschouwt 60% zich als huisvrouw en 20% als werkloos. Gerelateerd aan opleidingsniveau15 is de verdeling (werkend, huisman/huisvrouw en werkloos) als volgt: lager opgeleid 25 44 31 -
betaald werk huisman/huisvrouw werkloos anders
middelbaar opgeleid 43 25 26 6
hoger opgeleid 42 25 29 4
gemiddeld 36 32 29 3
Illustratie 3: maatschappelijke positie gedifferentieerd naar opleidingsniveau
Qua werkloosheid zijn de verschillen niet heel erg groot: van de hoger opgeleiden is relatief gesproken bijna hetzelfde deel werkloos als van de lager opgeleiden. De verschillen zijn groter als we kijken naar de andere twee posities: de middelbaar en hogere opgeleiden hebben substantieel vaker betaald werk (ruim 40%) dan de lager opgeleiden (25%). Omgekeerd zijn de lager opgeleiden vaker huisman of huisvrouw (bijna 45%) dan de middelbaar en hogere opgeleiden (25%). We kunnen ook kijken of er verschillen zijn vanuit de reden waarom mensen naar Nederland zijn gekomen. Die verschillen zijn er inderdaad. Mensen die werk opgaven als reden hebben inderdaad substantieel vaker een betaalde baan dan degenen die om andere redenen kwamen.
werk als motief gezinsvorming vluchtelingen
werk 57 37 28
school 3 6
huishouden 43 20
werkloos 43 17 46
Illustratie 4: maatschappelijke participatie gedifferentieerd naar herkomstmotief
15
Daarbij zijn hoger opgeleiden degenen met hbo of wo, zijn lager opgeleiden mensen met maximaal lbo en zijn middelbaar opgeleiden alle andere personen.
16
Wat zeggen deze cijfers ons, in het perspectief van de arbeidsmarktsituatie van nietwesterse allochtonen in het algemeen?16 Dat de arbeidsmarktpositie van inburgeraars aan de ene kant een stuk slechter is dan die van niet-westerse allochtonen gemiddeld (in Nijmegen), maar dat aan de andere kant die achterstand niet schrikbarend is. In de volgende illustratie vergelijken we de gemiddelde netto arbeidsparticipatie van nietwesterse allochtonen (als geheel), zoals die in de jaren 1996 en 2004 in Nijmegen bestond, met de participatie van inburgeraars zoals die uit ons onderzoek gebleken is. niet-westerse allochtonen 1996-2004 46 55 33
netto arbeidsparticipatie participatie mannen participatie vrouwen
inburgeraars 2007-2008 36 55 26
Illustratie 5: arbeidsparticipatie
De gemiddeld lagere arbeidsparticipatie van inburgeraars wordt zoals we zien vooral veroorzaakt door de lagere participatie van vrouwelijke inburgeraars. Opleiding (qua achtergrond) Aan de respondenten is gevraagd om zichzelf te omschrijven in termen van opleidingsniveau: hoog, middelbaar en laag opgeleid. Daaruit blijkt dat 37% zich als laag, 36% als middelbaar en 27% als hoog opgeleid beschouwd.
Iran Oost-Eur. Irak laag
Afghanist.
middelb.
Afrika rest
hoog
Marokko Azië rest Turkije 0%
20%
40%
60%
80%
100%
Illustratie 6: opleidingsniveau per geboorteland inburgeraars
16
De vergelijking tussen inburgeraars en andere niet-westerse allochtonen is lastig. Aangezien de doelgroep al in het bredere algemene bestand zit, maar in dat bestand niet gedifferentieerd wordt tussen inburgeraars en de rest, is het met elkaar vergelijken indicatief.
17
Nijmeegse inburgeraars Hun maatschappelijke participatie
We zien dat er veel differentiatie is tussen de verschillende herkomstgroepen. Mensen uit Iran (en in iets mindere mate uit Oost-Europa, Irak en Afghanistan) zijn gemiddeld hoog opgeleid. Daartegenover zijn mensen uit Turkije, de rest van Azië, Marokko en de rest van Afrika gemiddeld laag opgeleid. Ook tussen mannen en vrouwen zijn er verschillen. Bij de mannen is gemiddeld 24% laag, 46% middelbaar en 30% hoog opgeleid. Bij de vrouwen zijn de percentages 44, 30 en 26. Gedifferentieerd naar herkomstland zien we ook grote verschillen tussen de opleidingsniveaus van de betreffende vrouwen. Van de Turkse vrouwen is ruim 70% laag opgeleid en van de Marokkaanse vrouwen 55%. Echter is 60% van de Iranese, 55% van de Oost-Europese en 45% van de Irakese vrouwen hoog opgeleid. Opleiding (na de taalcursus) Van de mannelijke inburgeraars heeft 34% en van de vrouwelijke 23% na de taalcursus een andere opleiding gevolgd. Ongeveer een derde is vroegtijdig met deze opleiding gestopt, een derde heeft de opleiding afgemaakt en een derde is nog bezig. In de meeste gevallen (ongeveer een kwart) betreft de aanvullende opleiding een nieuwe taalcursus.
5.5
Participatie als vrijwilliger Naast het hebben van een betaalde baan of het volgen van een dagopleiding kunnen mensen ook maatschappelijk participeren door actief te zijn als vrijwilliger of mee te doen aan activiteiten in de buurt e.d. Aan de hand van een tiental items is deze vorm van participatie nader onderzocht. De inburgeraars konden per item aangeven of ze helemaal niet, hooguit een paar keer per jaar, minimaal een keer per maand of minimaal een keer per week aan de betreffende activiteit(en) deelnemen.
buren/buurtgenoten helpen zieken/ouderen helpen activiteiten in kerk of moskee activiteiten van de vakbond activiteiten op school activiteiten van een pol. partij activiteiten buurtvereniging sportactiviteiten17 muziekactiviteiten activiteiten zelforganisatie
niet/nooit
jaar
maand
week
49 53 80 99 56 98 84 62 92 60
29 25 11 1 27 1 9 3 3 23
13 12 4 12 2 7 2 10
9 10 5 5 1 5 27 3 7
maand + week 22 22 9 17 1 7 34 5 17
Illustratie 7: participatie als vrijwilliger
Als we degenen als actief beschouwen die minimaal een keer per maand aan een bepaalde activiteit meedoen, valt op dat het beeld wisselend is. Er zijn vijf activiteiten waarbij minimaal 17 tot maximaal 34% (in het geval van sport) aan meedoet. Sport is bij uitstek het terrein waar de meeste inburgeraars actief zijn. Daarna komt het helpen van buren/buurtgenoten en/of zieken/ouderen. Na sport en mensen helpen is er nog een 17
Onder sportactiviteiten worden niet alleen werkzaamheden op het gebied van sport maar ook het sporten zelf verstaan. Dat geldt ook voor muziekactiviteiten, waarbij het maken van muziek ingesloten is.
18
redelijke participatie op de school (van de kinderen) en bij activiteiten van zelforganisaties. Opvallend is dat er geen wezenlijke verschillen zijn tussen hoger en lager opgeleiden; op de activiteiten in kerk of moskee na zijn het de hoger opgeleiden die gemiddeld iets actiever - dat wil zeggen: een paar procenten hoger - zijn.18 Wel zijn er soms substantiële verschillen tussen mannen en vrouwen: mannen (minimaal maandelijks) 16 13 44 11 20
activiteiten in kerk of moskee activiteiten op school sportactiviteiten muziekactiviteiten activiteiten zelforganisatie
vrouwen (minimaal maandelijks) 4 18 29 3 16
Illustratie 8: vrijwilligerswerk mannen en vrouwen
Op de schoolactiviteiten na zijn mannen actiever dan vrijwilliger dan vrouwen. Ook zijn er kenmerkende verschillen als we letten op de maatschappelijke positie van de betrokkenen. Wanneer er gedifferentieerd wordt naar werkend, studerend, huisvrouw/huisman zijn en werkloos, komen we de volgende verdeling tegen:
buren/buurtgenoten helpen zieken/ouderen helpen activiteiten in kerk/moskee activiteiten op school activiteiten buurtvereniging sportactiviteiten muziekactiviteiten activiteiten zelforganisatie
werkend 26 22 7 14 5 40 7 21
studerend 15 13 13 50 -
huishouden 11 17 5 20 8 25 3 13
werkloos 29 25 15 15 9 35 7 17
Illustratie 9: vrijwilligerswerk bekeken vanuit de maatschappelijke positie
Het valt op dat werkenden en werklozen gemiddeld het meest actief zijn (als vrijwilliger). Mensen die nog studeren zijn vooral actief als sporter, terwijl huismannen/ huisvrouwen gemiddeld meer dan anderen actief zijn op de school van hun kinderen. Apart van het actief zijn rond kerk of moskee kunnen mensen natuurlijk ook een religieuze dienst bezoeken. Gevraagd is hoe vaak men dat doet. Daarbij blijken opvallende verschillen te bestaan tussen mensen die zich als moslim en mensen die zich als christen omschrijven.
moslims christenen
wekelijks 17 22
maandelijks 9 24
paar keer p.j. 19 33
nooit 55 21
Illustratie 10: bezoek religieuze dienst
18
Alleen bij sportactiviteiten zijn de verschillen wel aanzienlijk. Van de lager opgeleiden doet ruim 70% hier nooit aan mee, terwijl dat bij de hoger opgeleiden ongeveer de helft is.
19
Nijmeegse inburgeraars Hun maatschappelijke participatie
Conclusie Een voorlopige conclusie kan zijn dat het vrijwilligerswerk bij inburgeraars deels in eigen kring plaatsvindt (buren/buurtgenoten, zieken/ouderen helpen plus activiteiten van zelforganisaties) en deels (sport en school) etnisch/cultureel gemengd is. Het is niet goed mogelijk om de gegevens te vergelijken met Nijmeegse gemiddelden. Daartoe komen de vraagstellingen uit met elkaar te vergelijken onderzoeken niet helemaal overeen of zijn er in algemene onderzoeken - denk daarbij vooral aan de periodiek herhaalde stadspeiling - geen vragen gesteld zoals de vragen die nu gesteld zijn aan inburgeraars. Toch kan ten aanzien een aantal aspecten voorzichtig geconcludeerd worden dat de participatie van inburgeraars gemiddeld iets achterblijft ten opzichte van die van niet-westerse allochtonen in het algemeen, maar dat er daarbij zeker geen sprake is van grote verschillen. • •
Van alle Nijmegenaren is ruim 60% minimaal maandelijks actief als sporter, van alle niet-westerse allochtonen is dat ruim 45% en van de inburgeraars 35%. Op het gebied van mantelzorg (zieken en ouderen in eigen kring helpen) lijkt er juist sprake van een anders gekeerd patroon: gemiddeld doet 10% van de Nijmegenaren aan mantelzorg, terwijl dat van de inburgeraars (bij benadering) 20% is.
Tot slot nog een laatste opmerking: van de respondenten zegt 84% geen lid van een vereniging te zijn; van de lager opgeleiden gaat het om 90%, van de hoger opgeleiden om 80%. Als men lid is van een vereniging betreft het in de meeste gevallen een sportclub, gevolgd door sportschool en zelforganisatie. Van alle inburgeraars vindt 60% dat men voldoende deelneemt aan de Nederlandse samenleving; 48% van de lager opgeleiden, 64% van de middelbaar opgeleiden en 71% van de hoger opgeleiden. Als we kijken naar de maatschappelijke positie blijkt 78% van de werkenden van mening te zijn dat men voldoende aan de Nederlandse samenleving deelneemt, terwijl dat bij de overige categorieën ongeveer 50% is.Van degenen die zich als moslim omschrijven vindt 55% dat men voldoende deelneemt aan de Nederlandse samenleving, van de mensen die zich christelijk noemen vindt 75% dat. Interessant is om nader in te gaan op degenen die van zichzelf vinden dat ze niet voldoende deelnemen aan de Nederlandse samenleving. Gemiddeld vindt 25% van de inburgeraars dat: 20% van de mannen en 27% van de vrouwen. Van de inburgeraars die werkloos of huisvrouw zijn vindt ruim 30% dat men onvoldoende aan de samenleving deelneemt. Van de Turkse mannen is bijna 15% van mening onvoldoende aan de Nederlandse samenleving deel te nemen, maar van de Turkse vrouwen vindt ruim 35% dat. Bij de Marokkaanse inburgeraars is de verdeling anders: 30% van de mannen en 25% van de vrouwen is van mening onvoldoende aan de maatschappij deel te nemen. Dat juist opvallend veel Marokkaanse mannelijke inburgeraars negatief over hun maatschappelijke participatie denken zal ongetwijfeld te maken hebben met het relatief lage percentage betaald werkenden onder deze Marokkaanse mannen. Het niet voldoende deelnemen aan de Nederlandse samenleving betreft in dit verband allereerst een perceptie van de betrokkenen zelf. Duidelijk is echter dat globaal genomen twee maatschappelijke problemen ten grondslag kunnen liggen aan een negatieve perceptie van maatschappelijke deelname. Allereerst is dat werkloosheid (vooral bij mannen), vervolgens is dat ook isolement (vooral bij vrouwen, die in het
20
kader van gezinsvorming hier gekomen zijn en buiten hun directe kring weinig tot geen contacten of activiteiten hebben).
5.6
Uitgaan en culturele bezoeken Andere relevante aspecten van maatschappelijke participatie zijn ‘gewoon’ uitgaan en het bezoeken van culturele gelegenheden of evenementen. Anders dan bij het participeren als vrijwilliger (zie de vorige paragraaf) is bij uitgaan en culturele bezoeken het opleidingsniveau van de inburgeraars wél een cruciale achtergrondvariabele bij geconstateerde verschillen in het uitgaansgedrag. Daarom presenteren we de onderzoeksgegevens - in dit geval: minimaal maandelijks bezoeken - nu per opleidingscategorie.
café theehuis restaurant buurt- of wijkcentrum speeltuin en pretpark bibliotheek bioscoop museum schouwburg / Vereeniging Doornroosje De Lindenberg
lage opl. 23 5 19 36 40 39 6 1 2 2 2
middelb. 37 12 32 28 31 33 6 2 2 -
hoge opl. 38 5 41 38 33 42 18 13 3
gemiddeld 32 7 30 34 35 37 10 6 2 1
Illustratie 11: uitgaan en culturele bezoeken
Vijf gelegenheden blijken in behoorlijke mate maandelijks of vaker bezocht te worden: bibliotheek, speeltuin/pretpark, wijkcentrum, café en restaurant. Van de lager en middelbaar opgeleiden gaat het gemiddeld om iets meer dan 30%, van de hoger opgeleiden gemiddeld om bijna 40%. Als we vervolgens deze bezoekfrequenties differentiëren volgens de al eerder gebruikte indeling tussen werkend, studerend, huisman/huisvrouw zijn en werkloos, zien we het volgende patroon:
café restaurant buurt- of wijkcentrum speeltuin en pretpart bibliotheek
werkend 41 40 22 29 27
studerend 38 38 13 13 13
huishouden 23 23 36 55 45
werkloos 31 25 47 22 46
Illustratie 12: uitgaan en culturele bezoeken gedifferentieerd naar maatschappelijke positie
Een aantal opvallende karakteristieken: • Cafés en restaurants worden voornamelijk door werkenden en studerenden bezocht. • Het buurt- of wijkcentrum wordt voornamelijk bezocht door mensen die werkloos zijn en (in iets mindere mate) door huismannen/huisvrouwen. Deze mensen zijn ook oververtegenwoordigd bij de bibliotheekbezoekers.
21
Nijmeegse inburgeraars Hun maatschappelijke participatie
•
Speeltuinen en pretparken worden het meest bezocht door huismannen/ huisvrouwen, ongetwijfeld in verband met de aanwezigheid van (jonge) kinderen.
Een vergelijking met Nijmeegse gemiddelden19 levert het volgende beeld op: • Met betrekking tot een tweetal voorzieningen - bibliotheek en wijkcentrum - is de bezoekfrequentie van inburgeraars hoger. Van alle Nijmegenaren komt 11% gemiddeld minimaal maandelijks in een wijkcentrum, van alle niet-westerse allochtonen is dat 23 % en van de inburgeraars 34%. Van alle Nijmegenaren komt 24% gemiddeld minimaal maandelijks in de bibliotheek, van alle nietwesterse allochtonen is dat 27% en van de inburgeraars 37%. • De twee andere voorzieningen - café- en restaurantbezoek - blijken juist minder dan gemiddeld door inburgeraars maandelijks of vaker bezocht te worden. In het geval van cafébezoek gaat het om 32% van de inburgeraars tegenover 60% van alle Nijmegenaren en 48% van alle niet-westerse allochtonen. In het geval van restaurantbezoek gaat het om 30% van de inburgeraars versus 46% van alle Nijmegenaren en 37% van alle niet-westerse allochtonen.
5.7
Netwerk en ontmoetingen In deze paragraaf gaat het om de vraag in welke mate inburgeraars in de persoonlijke sfeer contacten onderhouden met andere mensen. Ontvangt men bezoek of gaat men op bezoek? Hoe vaak? Uit het onderzoek blijkt dat er sprake is van een relatief hoge ontmoetingsfrequentie op verschillende gebieden. In onderstaande illustratie hebben de cijfers betrekking op het aantal ontmoetingen dat minimaal maandelijks plaatsvindt.
landgenoten mensen andere herkomst niet thuiswonende familie vrienden kennissen buren op bezoek bij autochtonen autochtonen op bezoek
lage opl. 85 74 54 77 73 70 32 40
middelb. 77 90 48 82 90 75 50 58
hoge opl. 75 89 36 88 90 71 58 66
gemiddeld 80 84 47 82 83 72 46 54
Illustratie 13: netwerk en ontmoetingen
Voor zover een vergelijking mogelijk is met stedelijke gemiddelden valt op dat de frequentie van ontmoetingen bij inburgeraars niet wezenlijk anders is dan bij andere mensen in de stad. Alleen de ontmoetingen met niet-thuiswonende familie blijken met 47% veel lager te liggen dan het stedelijke gemiddelde van 88% (70% bij niet-westerse allochtonen). Dit komt omdat relatief veel inburgeraars geen (niet-thuiswonende) familie in de buurt hebben wonen. Opvallend is dat de frequentie van het bezoek aan buren hoger is dan gemiddeld in de stad: ruim 70% versus 65% gemiddeld en 55% gemiddeld bij niet-westerse allochtonen.
19
Hierbij wordt het bezoeken van speeltuin en/of pretpark niet meegenomen, aangezien hierover geen algemene cijfers bekend zijn.
22
De verschillen op basis van opleidingsniveau zijn in de meeste gevallen tamelijk duidelijk. De lager opgeleiden ontmoeten relatief vaker landgenoten, terwijl de middelbaar en hogere opgeleiden relatief vaker mensen die een andere herkomst hebben ontmoeten. De lager opgeleiden ontmoeten relatief vaker niet-thuiswonende familieleden, terwijl de twee andere groepen relatief vaker vrienden en kennissen ontmoeten. Tevens blijkt de frequentie van het bezoeken en bezoek ontvangen van autochtonen gerelateerd te kunnen worden aan het opleidingsniveau: hoe hoger de opleiding hoe vaker er van een dergelijk bezoek sprake is. Moslims blijken gemiddeld minder contact voorbij de eigen kring te hebben dan christenen:
ik ontmoet wekelijks mensen met andere herkomst ik kom nooit op bezoek bij autochtone Nederlanders autochtone Nederlanders komen maandelijks op bezoek
moslims 56 26 48
christenen 75 8 75
Illustratie 14: verschillen tussen twee geloofsgroepen
Uiteindelijk zegt 63% van de respondenten over voldoende contacten (buiten het werk) te beschikken. Dat is wel een stuk minder dan gemiddeld in de stad: van alle Nijmegenaren zegt 85% over voldoende contacten te beschikken, van alle nietwesterse allochtonen zegt 76% dat. Bijna een kwart van de inburgeraars geeft aan over te weinig contacten te beschikken, terwijl iets meer dan 10% zegt dat men op zich wel genoeg contacten heeft maar dat men er wel iets meer zou willen hebben. Tot slot blijkt dat vrijwel alle inburgeraars, als er tenminste sprake is van een partnerrelatie, een partner uit het land van herkomst hebben. Alleen 2% van de Turkse en 6% van de Aziatische20 inburgeraars hebben een autochtone Nederlandse partner.
5.8
Taalbeheersing In deze paragraaf kijken we eerst naar het gebruik van de Nederlandse taal sec, daarna komt aan de orde of en in welke mate de respondenten situaties waarbij die taal een rol speelt als moeilijk inschatten. Gebruik van de Nederlandse taal Ned. praten met partner Ned. praten met kinderen Ned. praten met familie Ned. praten met vrienden praatje in het Ned. maken Nederlandse krant lezen Ned. boek/tijdschrift lezen
lage opl. 12 26 8 28 32 14 14
middelb. 23 29 16 56 57 41 31
hoge opl. 28 28 14 66 71 51 37
gemiddeld 20 27 12 48 52 34 26
Illustratie 15: gebruik Nederlandse taal in verschillende situaties
20
In dit geval inclusief de mensen uit Iran, Irak en Afghanistan.
23
Nijmeegse inburgeraars Hun maatschappelijke participatie
De verschillen vanuit de opleidingssituatie van de betrokkenen bekeken zijn groot. Behalve als het gaat om Nederlands spreken met de kinderen - want dat doet ruim een kwart van alle respondenten, ongeacht hun opleidingsachtergrond - neemt het gebruik van de Nederlandse taal toe naarmate het opleidingspeil hoger is. Opvallend laag is het Nederlands lezen - hetzij een krant, hetzij een boek of tijdschrift - onder de lager opgeleiden. Beheersing van de Nederlandse taal, zelfredzaamheid Aan de respondenten is gevraagd of ze bepaalde handelingen, waarbij beheersing van het Nederlands van pas komt, moeilijk vinden. Ook hier blijken de verschillen in opleidingsachtergrond tamelijk doorslaggevend te zijn met betrekking tot de mate waarin situaties als moeilijk geduid worden.
telefoongesprek formulier invullen weg vragen alleen naar de dokter
lage opl. 49 70 22 26
middelb. 39 33 8 8
hoge opl. 31 15 5 11
gemiddeld 37 42 13 15
Illustratie 16: perceptie moeilijkheid van bepaalde handelingen
Het blijkt dat vooral het invullen van formulieren lastig is voor lager opgeleiden, maar liefst 70% van hen geeft dit aan. Verder valt op dat een kwart van de lager opgeleiden moeite heeft om alleen naar de dokter te gaan. Opvallend is ook dat het voeren van een telefoongesprek in het Nederlands voor bijna een derde van de hoger opgeleiden moeilijkheden oplevert. Gemiddeld ervaren vier op de tien lager opgeleiden moeilijkheden bij de aangegeven handelingen; bij de middelbaar en hoger opgeleiden is dat aanmerkelijk minder.
5.9
Zich thuisvoelen in Nederland Over de hele linie, zo is uit ons onderzoek gebleken, voelen de inburgeraars zich in behoorlijke mate thuis in Nederland. Ruim 80% heeft dat aangegeven; van de hoger opgeleiden 87% en van de lager opgeleiden 78%. Ook de stelling ‘ik voel mij geaccepteerd’ is met bijna 80% in ruime mate met ja beantwoord. Toch voelen de respondenten zich in mindere mate Nederlander dan bijvoorbeeld Turk, Marokkaan e.d. De stelling ‘ik voel mij Nederlander’ is door 50% met ja beantwoord (45% van de lager en 55% van de hoger opgeleiden). Maar op de stelling ‘ik voel mij... (land van herkomst...’ heeft 80% ja gezegd. Bijna een vijfde zou het liefst terugkeren naar het land van herkomst. Van alle respondenten geeft 7% aan zich niet thuis te voelen in Nederland: 5% van de mannen en 8% van de vrouwen.; 11% van de lager opgeleiden, 2% van de middelbaar opgeleiden en 6% van de hoger opgeleiden. Opvallend is dat van alle Turkse respondenten 15% zich niet in Nederland thuisvoelt: 13% van de mannen en 17% van de vrouwen. Naar herkomstland geredeneerd vormen de Turkse inburgeraars daarmee met afstand de groep met het grootste aandeel mensen dat zich niet in Nederland thuisvoelt.
24
Hetzelfde patroon komen we tegen bij de stelling ‘ik voel me niet in Nederland geaccepteerd’. Gemiddeld zegt 6% hier ja op, maar van de Turkse respondenten is dat 15%: weer 13% van de mannen en 17% van de vrouwen. Ook de stelling ‘ik ga het liefst terug naar mijn land van herkomst’ is aan de respondenten voorgelegd. Een vijfde heeft ja geantwoord, maar van de degenen die huisman/huisvrouw zijn is dat een kwart. Ook een kwart van alle Turkse en Marokkaanse respondenten heeft te kennen gegeven het liefst terug te keren naar het land van herkomst.
5.10
Heeft de inburgeringscursus bijgedragen aan de verhoging van zelfredzaamheid? In de vorige paragrafen is een wisselend (en dus zeker geen negatief beeld) geschetst van de wijze waarop inburgeraars in Nijmegen participeren. Een relatief grote groep is met succes bezig om met vallen en opstaan een nieuw leven in een voor hen nieuwe stad op te bouwen. Net als uit eerder onderzoek21 is gebleken dat de kans op succesvolle participatie en integratie toeneemt naarmate het opleidingsniveau van de betrokkenen hoger is. Lager opgeleide mensen, zo blijkt ook nu, participeren gemiddeld genomen minder en hebben er meer moeite om de Nederlandse taal praktisch te gebruiken. De vraag die we nu stellen is: heeft de inburgeringscursus bijgedragen aan de verhoging van zelfredzaamheid? Het is lastig om hier een antwoord op te geven, we weten immers niet hoe de betrokkenen zonder die cursus zouden participeren. We kunnen wél een indruk krijgen op basis van percepties zoals de inburgeraars die zelf formuleren. Het zal blijken dat het zelf ingeschatte effect van de inburgeringscursus niet gering is.22 Allereerst een viertal algemene indrukken, waarbij weer gedifferentieerd is naar opleidingsniveau:
ik heb veel geleerd het leven in Nederland is nu gemakkelijker ik maak nu vaker een praatje in het Ned. spreken gaat nu beter
lage opl. 63 63 75 66
midd. opl. 77 79 89 80
hoge opl. 76 82 89 88
Illustratie 17: perceptie van toegenomen vaardigheden
Tussen lager opgeleiden enerzijds en de middelbaar en hoger opgeleiden anderzijds is er een verschil van gemiddeld ruim 15%: de lager opgeleide inburgeraars hebben volgens eigen zeggen iets minder dan de twee andere groepen profijt gehad van de inburgeringscursus. Met betrekking tot een viertal andere items hebben we gezocht naar de perceptie van effecten in de sfeer van participatie. Hier blijken de verschillen tussen de opleidingsniveaus niet wezenlijk te zijn. 21
Zie ‘De inburgering van vrouwelijke oudkomers, een tussentijdse evaluatie’ (Onderzoek & Statistiek, 2006). 22 Overigens moet hier rekening gehouden worden met sociaal wenselijke antwoorden: de respondenten zouden in dat perspectief de ingeschatte effecten te positief kunnen weergeven.
25
Nijmeegse inburgeraars Hun maatschappelijke participatie
ja
ik ik ik ik
doe nu meer vrijwilligerswerk ga nu vaker bij anderen op bezoek heb nu meer sociale contacten kan nu landgenoten helpen
51 41 58 63
nee, zou wel meer willen 26 24 38 -
nee
23 35 4 37
Illustratie 18: perceptie van toegenomen participatie
5.11
Conclusies In deze afsluitende paragraaf keren we terug naar de probleemstelling. Doel van het onderzoek was en is om een beeld te krijgen van de wijze waarop inburgeraars maatschappelijk participeren. Dat beeld heeft in de voorafgaande pagina’s contouren gekregen: gebleken is dat de participatie van inburgeraars gemiddeld weliswaar achterblijft bij die van Nijmegenaren in het algemeen maar zeker niet verontrustend laag is. Relatief omvangrijke groep Een eerste opvallende onderzoeksuitkomst betreft het totale aantal mensen dat sinds 1998 heeft deelgenomen aan een van de inburgeringcursussen in Nijmegen. Dat aantal is hoger dan tot nu toe werd aangenomen. In verschillende publicaties over inburgering werd en wordt steeds gesproken over ongeveer 2.000 mensen, terwijl nu blijkt dat er tot eind 2007 2.460 personen een inburgeringstraject hebben gevolgd. Ruim een kwart hiervan was ten tijde van het onderzoek nog bezig met een cursus. In de interviews, die aanvullend op het enquêteonderzoek gehouden zijn, hebben de professionals waarmee gesproken is benadrukt dat Nijmegen ambitieus is met betrekking tot de aantallen inburgeraars die men wil bereiken. In 2001 is afgesproken dat tot en met 2009 minimaal 1.800 oudkomers plus jaarlijks de gearriveerde nieuwkomers23 bereikt moeten zijn. Voorzichtig mag geconcludeerd worden dat deze doelstelling gehaald zal worden. Toch zijn er weer nieuwe ambities geformuleerd. De wethouder en het hoofd van Bureau Inburgering hebben aangegeven dat er nog steeds een relatief grote groep in de stad is die men tot op heden niet bereikt heeft met een inburgeringaanbod. Daarbij gaat het vooral om vrouwelijke opvoeders in de leeftijd van 20 tot 55 jaar. Het vermoeden bestaat dat een deel van deze groep geen woord Nederlands spreekt en qua netwerk uitsluitend is aangewezen op familieverbanden. Inmiddels24 is een project gestart waarmee geprobeerd wordt om tot en met 2009 1.000 van de bedoelde vrouwen te bereiken. Van deze 1.000 wil men 300 vrouwen doorverwijzen naar Bureau Inburgering. 23
Het is lastig om het jaarlijkse aantal nieuwkomers in een getal vast te leggen. In 2001 ging men uit van zo’n 275 nieuwkomers per jaar, maar in de volgende jaren is gebleken dat er feitelijk steeds minder nieuwkomers arriveren. In 2005/2006 ging het bijvoorbeeld om een aantal van 140. 24 Zie het voorstel ‘Werving inburgering oudkomers’(juni 2008), waarin de nieuwe ambities zijn geformuleerd.
26
Het bereik is met andere woorden niet het cruciale thema waarmee de inburgering in Nijmegen staat of valt. Bij de aanvang van het onderzoek stonden daarom twee andere invalshoeken/vragen centraal: hoe staat het eigenlijk met de taalbeheersing van de inburgeraars en wat kan er gezegd worden over hun maatschappelijke participatie? Kunnen we nu op basis van de onderzoeksresultaten over deze twee zaken relevantie informatie verschaffen? Gebruik en beheersing Nederlandse taal: afhankelijk van basisopleiding Wat het gebruik van de Nederlandse taal betreft is gebleken dat iets meer dan een kwart van alle inburgeraars Nederlands spreekt met hun kinderen. Dit aandeel is gelijk binnen alle opleidingscategorieën. Bij alle overige onderscheiden situaties blijkt dat het gebruik van de Nederlandse taal toeneemt naarmate de basisopleiding van de betrokkenen hoger is. Hoger opgeleiden maken gemiddeld - althans in een zevental onderscheiden situaties - twee keer zo vaak gebruik van de Nederlandse taal als lager opgeleiden. De middelbaar opgeleiden zitten dicht in de buurt van de hoger opgeleiden. Kijken we vervolgens naar de vraag hoe men het Nederlands feitelijk beheerst, valt op dat vooral de lager opgeleiden met die beheersing problemen hebben. De helft van hen vindt het moeilijk om een telefoongesprek in het Nederlands te voeren, 70% heeft er problemen mee om een formulier (in het Nederlands) in te vullen, terwijl circa een kwart het moeilijk vindt om de weg te vragen (in het Nederlands) en/of alleen naar de dokter te gaan. Dit gegeven duidt op het bestaan van een groep inburgeraars die ook na het formele inburgeringstraject nauwelijks in staat is om zichzelf te redden in de Nederlandse samenleving. In de gesprekken met professionals is hier meermaals op gewezen: voor een aantal mensen is de inburgering te hoog gegrepen. Het gaat om laagopgeleiden danwel analfabeten, bij wie bovendien de motivatie om aan een taalcursus deel te nemen laag en grillig is. Een aantal taaldocenten vraagt zich af of je deze mensen wel moet ‘dwingen’ om aan een inburgeringstraject deel te nemen. Of is men van mening dat eerst een alfabetiseringscursus gedaan moet worden. Het rare is dat deze mensen, hoewel ze het Nederlands niet beheersen, zich toch op de een of andere wijze hebben weten staande te houden in de samenleving. Kennelijk beschikken ze wel over basale netwerken en/of kunnen ze familieleden als tolk inzetten, indien daar reden voor is. Ter afsluiting: hoe staat het met de taalbeheersing van de inburgeraars? We hebben geconstateerd dat hier geen eenduidig antwoord op te geven is. Er is een groep middelbaar of hoger opgeleiden die het Nederlands redelijk vaak gebruikt en ook beheerst. Maar er is ook een andere groep, bestaande uit laag opgeleide mensen en/of analfabeten, die relatief weinig gebruik maakt van de Nederlandse taal en voor wie die taal in veel situaties grote problemen oplevert. Maatschappelijke participatie •
Circa 35% van de inburgeraars heeft betaald werk, van de mannen is dat 55% en van de vrouwen een kwart. Hoger opgeleiden werken vaker dan lager opgeleiden; dit verschil wordt in belangrijke mate verklaard door het gegeven dat veel laag opgeleide vrouwen huisvrouw zijn.
27
Nijmeegse inburgeraars Hun maatschappelijke participatie
•
•
•
Andere vormen van maatschappelijke participatie waar relatief veel inburgeraars actief zijn betreffen: sport, mantelzorg, activiteiten op school (van de kinderen) en activiteiten van zelforganisaties. Behalve in de sfeer van mantelzorg zijn mannen actiever dan vrouwen. Slechts heel weinig mensen zijn lid van een vereniging. Van de lager opgeleiden vindt de helft dat men genoeg deelneemt aan de samenleving, van de hoger opgeleiden is dat 70%, van de werkenden 80% en van de rest de helft. Met betrekking tot uitgaan en het bezoeken van culturele evenementen zijn er vijf gelegenheden waar steeds minimaal 30% van de inburgeraars maandelijks of vaker te vinden is: de bibliotheek, speeltuinen en pretparken, de wijkcentra, cafés en restaurants. Opvallend is dat inburgeraars meer dan gemiddeld in de stad de bibliotheek en de wijkcentra bezoeken. Als het gaat om persoonlijke contacten vindt 65% van de inburgeraars dat men hiervan genoeg heeft. Dat is 20% minder dan gemiddeld in de stad. Lager opgeleiden gaan vaker dan hoger opgeleiden louter om met landgenoten.
Het onderzoek naar de participatie van inburgeraars werd mede ingegeven door een grote mate van onbekendheid op dit terrein. Dienaangaande kunnen we enigszins tevreden zijn, aangezien nu belangrijke aspecten van die participatie in beeld zijn. Daarbij blijkt dat inburgeraars weliswaar minder dan stedelijk gemiddeld - en ook minder dan niet-westerse allochtonen in het algemeen - participeren, maar dat die participatie zeker niet extreem laag is. Er zijn gebieden aangeduid waar inburgeraars zelfs relatief vaak komen; dat biedt perspectief voor het nader concreet invullen van duale trajecten, waarin taalles gekoppeld is aan maatschappelijke activiteit. Net als bij de beheersing van de Nederlandse taal is ook rond participatie het verhaal dubbel. Er is een deel van de inburgeraars dat in ruime mate deel uitmaakt van stedelijke evenementen en praktijken, terwijl een ander deel niet of nauwelijks participeert. Maar een dergelijk verschil geldt in wezen voor alle bevolkingsgroepen. Opvallend is dat de verschillen tussen degenen die veel en degenen die weinig participeren in mindere mate dan bij taalbeheersing te herleiden zijn tot het opleidingsniveau van de betrokkenen. Weliswaar participeren hoger opgeleiden gemiddeld meer dan lager opgeleiden, maar dat verschil is meestal niet zo heel erg groot. Groep achterblijvers In alle tot nu toe behandelde statistieken is steeds een verschil gebleken tussen zeg maar een voorhoede - degenen die eigenlijk probleemloos participeren - en een achterhoede - degenen die veel moeite hebben met die participatie. Daarbij is ook gebleken dat opleiding vaak een cruciale achtergrondvariabele is: hoger opgeleide mensen hebben substantieel minder moeite om hun draai in de samenleving te vinden dan lager opgeleiden. We zullen nu nader stilstaan bij de groep achterblijvers. Toen we nagingen hoeveel inburgeraars een betaalde baan hebben bleken er grote verschillen te zijn tussen geslachten en herkomstgroepen. De laagste arbeidsparticipatie vonden we bij Turkse en Marokkaanse (huis)vrouwen. Slechts een vijfde van deze groep blijkt betaald werk te hebben. Van de Turkse vrouwen heeft ongeveer driekwart maximaal lager onderwijs genoten en van de Marokkaanse vrouwen is dat 55%. Ter vergelijking: van de Iraanse en Oost-Europese vrouwelijke inburgeraars heeft 40% een betaalde baan en is 55 à 60% hoger opgeleid.
28
Op de vraag of men vindt voldoende deel te nemen aan de Nederlandse samenleving heeft een kwart van de respondenten nee gezegd. Maar van de inburgeraars die huisvrouw zijn is dat ruim 30% en van de Turkse huisvrouwen zelfs ruim 35%.25 Cruciaal is dat deze achterblijvende participatie correspondeert met negatieve(re) scores op een aantal perceptievariabelen rond het effect van de inburgering en het zich al of niet thuisvoelen in Nederland. gemid. ik ik ik ik
heb niets gehad aan de inburgering voel me niet thuis in Nederland voel me niet geaccepteerd ga het liefst terug naar herkomstland
15 7 6 19
Turkse mannen 25 13 13 19
Turkse vrouwen 17 17 17 28
Marok. vrouwen 12 12 28
Illustratie 19: scores negatieve perceptie
Negatieve scores op de onderscheiden perceptievariabelen blijken in de praktijk mede beïnvloed te zijn door het opleidingsniveau van de betrokkenen. Lager opgeleiden scoren steevast negatiever dan hoger opgeleiden. Opvallend is wél dat op de stelling ‘ik heb niets gehad aan de inburgering’ Turkse en vooral Marokkaanse vrouwen minder negatief scoren dan bijvoorbeeld Turkse mannen. Het lijkt te bevestigen wat ook uit ander onderzoek gebleken is - rond de maatschappelijke participatie van laag opgeleide migrantenvrouwen -, namelijk dat die participatie weliswaar tegenvalt maar dat het wel mogelijk is om op basaal niveau bij de leefwereld van de betreffende vrouwen aan te sluiten. Als dat gebeurt blijken zij aan te geven wel iets te hebben gehad aan een bepaalde cursus of een bepaald programma. Dilemma’s en verbetersuggesties In de interviews met de professionals is voor een deel ingegaan op bevindingen en gegevens die (ook) uit ons onderzoek gebleken zijn. Een paar opvallende constateringen: •
25
Alom wordt erkend dat er een relatief grote groep inburgeraars is die geen of te weinig profijt heeft van de aangeboden cursussen. Een aantal van hen is al op leeftijd en heeft niet meer de illusie maatschappelijk te gaan participeren. Moet je deze mensen nog wel ‘lastig vallen’ met een oproep om te gaan inburgeren? Alhoewel ze vaak geen of slecht Nederlands spreken redden ze zich wel op de een of andere manier. Ze hebben zo hun eigen overlevingsstrategieën. Toch kan er sprake zijn van een ernstige probleemsituatie in het geval van vrouwen die er na een scheiding of na het overlijden van hun partner plotseling alleen voor staan. De gedachte is dat vooral deze vrouwen wel degelijk met prioriteit zouden moeten inburgeren. Om iets te leren. Om niet helemaal in een maatschappelijk isolement te geraken. Het betekent ook dat op beleidsniveau meer realistische doelperspectieven gesteld moeten worden. Dus niet alleen
Eerlijkshalve moet hierbij vermeld worden dat dit nog niet het hoogste percentage betreft. Van de Afghaanse inburgeraars (zowel mannen als vrouwen) is 40% van mening dat men niet voldoende deelneemt aan de Nederlandse samenleving.
29
Nijmeegse inburgeraars Hun maatschappelijke participatie
arbeid en opvoedingsondersteuning, maar ook ook bijvoorbeeld sociale activering. Het gaat er dus om op een andere dan tot nu toe gebruikelijke wijze na te denken over het inburgeringsperspectief van de genoemde groep. Niet sec taalontwikkeling is daarbij cruciaal, maar bijvoorbeeld ook sociale activering (in de eigen, directe leefsituatie).
30
•
Een aantal inburgeraars heeft nog steeds geen realistische verwachtingen omtrent datgene dat de inburgering beoogt en belooft. Men denkt ‘opgeleid’ te worden of binnen afzienbare tijd een baan aangeboden te krijgen. Onvoldoende duidelijk is dat de realisering van dit soort wensen in Nederland lang kan duren. Mensen raken gefrustreerd en haken af. Daarbij komt dat in het geval van gezinsvorming/-hereniging op korte termijn geld verdiend moet worden. Mensen accepteren dan een simpel baantje en zien het inburgeren niet als prioriteit.
•
Participatie van inburgeraars heeft alleen kans van slagen wanneer het meedoen (aan de samenleving) op concreet niveau gestimuleerd wordt. Enerzijds aansluitend bij de belevingswereld van de betrokkenen, anderzijds op een operationeel niveau waar veel relevante organisaties met elkaar kunnen samenwerken. Geopperd is dus om de inburgering - geredeneerd vanuit het belang van participatie - meer op wijkniveau te organiseren. Maar dan moeten autochtone Nijmegenaren wel open staan voor deze vorm van ‘burgerplicht’. Potentiële inburgeraars van Turkse en Marokkaanse komaf hebben nu nog teveel de kans om in de eigen gemeenschap - die in bepaalde wijken relatief omvangrijk is - onder te duiken. Als zodanig heeft ons onderzoek echter geen aanleiding gevonden om de inburgering meer op wijkniveau te laten plaatsvinden. De betrokken inburgeraars zelf hebben zich daarover niet uitgesproken.