UNIVERSITAIRE LERARENOPLEIDINGEN (ULO’S)
COMPETENTIEPROFIEL VAN LERAREN DIE AAN EEN ULO ZIJN OPGELEID
LANDELIJK EN INTERNATIONAAL PERSPECTIEF
Interdisciplinaire Commissie Lerarenopleidingen (ICL) van de Vereniging van Universiteiten (VSNU)
UNIVERSITAIRE LERARENOPLEIDINGEN (ULO’S)
COMPETENTIEPROFIEL VAN LERAREN DIE AAN EEN ULO ZIJN OPGELEID
LANDELIJK EN INTERNATIONAAL PERSPECTIEF
Ontwerp: www.kruit.nl Druk: www.sterprint.nl © ICL 2007
Interdisciplinaire Commissie Lerarenopleidingen (ICL) van de Vereniging van Universiteiten (VSNU)
Voorwoord 5
Competentieprofiel van leraren die aan een ULO zijn opgeleid is onderdeel van een reeks brochures die door de gezamenlijke universitaire lerarenopleidingen onder verantwoordelijkheid van de Interdisciplinaire Commissie Lerarenopleidingen (ICL) tot stand zijn gebracht als bijdrage aan de uitvoering van de Beleidsagenda Lerarenopleidingen 2005-2008 van het Ministerie van OCW.1
zijn ingericht. Vervolgens komen de lerarenopleidingen op het hoogste niveau aan bod, uitgewerkt naar beroepsprofiel en leerdoelen. Tenslotte worden de behaalde diploma’s en de daaraan gekoppelde bevoegdheden vergeleken met de situatie in Nederland.
Competentieprofiel van eerstegraads leraren die aan een ULO zijn opgeleid Het uitgangspunt voor het competentieprofiel wordt gevormd door de bekwaamheidseisen voor een leraar VHO (voorbereidend hoger onderwijs) zoals die zijn opgenomen in de Wet op het voortgezet onderwijs. Na een profielschets worden in het ULO-competentieprofiel de zeven beroepscompetenties nader uitgewerkt voor de academisch opgeleide eerstegraads docent. Naast een beschrijving van iedere competentie bevat het profiel de vereisten, uitgewerkt naar kennis en kunde. Internationaal perspectief Op verzoek van de ICL heeft de Nuffic (Nederlandse organisatie voor internationale samenwerking in het hoger onderwijs) in het voorjaar 2007 een beschrijving samengesteld van universitaire lerarenopleidingen of equivalenten daarvan in een aantal omringende landen. Het doel van het verzoek was het verzamelen van achtergrondinformatie om iets te kunnen zeggen over de positie van de Nederlandse universitaire lerarenopleidingen en de daar opgeleide docenten in internationaal perspectief. Een samenvatting van het Nuffic-rapport, voorafgegaan door enkele conclusies die de ULO’s daaruit getrokken hebben, vormt het tweede deel van deze brochure. Per land wordt beschreven hoe de lerarenopleidingen op hoofdlijnen
1 Zie voor meer informatie www.universitairelerarenopleidingen.nl.
Competentieprofiel van leraren die aan een ULO zijn opgeleid - Universitaire Lerarenopleidingen (ULO’s) > december 2007
Competentieprofiel van leraren die aan een ULO zijn opgeleid - Universitaire Lerarenopleidingen (ULO’s) > december 2007
Competentieprofiel van leraren die aan een ULO zijn opgeleid 7
Vakinhoudelijk opgeleid op WO-masterniveau en vakdidactisch specialist Studenten die een ULO verlaten met een eerstegraads bevoegdheid, zijn academisch gevormd. Zij zijn vakinhoudelijk opgeleid op WO-masterniveau en hebben zich daarenboven tijdens hun universitaire lerarenopleiding bekwaamd in het lesgeven in dat vak aan leerlingen in het voortgezet onderwijs. Ze hebben zich gespecialiseerd in de vakdidactiek en verder alle competenties ontwikkeld die behoren bij het beroep van leraar, op een wijze die aansluit bij hun academische vooropleiding en bekwaamheden.
Startbekwaam op de zeven competenties Studenten die een universitaire lerarenopleiding afsluiten met een eerstegraads bevoegdheid, zijn startbekwaam op microniveau (competentie 1 t/m 4 in het overzicht hierna )2, dat wil zeggen voldoende toegerust als leraar in hun vak voor alle leerlingen in het voortgezet onderwijs, van brugklas tot en met het eindexamen vwo. Zij beschikken over voldoende vakinhoudelijke en pedagogisch-didactische kennis en vaardigheden om recht te doen aan behoeften van leerlingen en verschillen tussen leerlingen en om zodoende een veilig leerklimaat te creëren. Ze weten hoe jongeren en adolescenten hun vak leren, kunnen de context analyseren waarbinnen dat gebeurt en beschikken over voldoende organisatorische vaardigheden om dat leerproces te doen plaatsvinden. Eerstegraads leraren kunnen op basis van een adequate theoretische kennis op het gebied van communicatie, pedagogiek en onderwijskunde met klassen en met individuele leerlingen communiceren over hun schoolvak, over het leren op school en buiten school, over hun ontwikkeling en eventuele problemen daarin en verder over alles wat de leerlingen als
jonge, opgroeiende mensen bezighoudt. Naast startbekwaam op microniveau zijn studenten die een universitaire lerarenopleiding afsluiten met een eerstegraads bevoegdheid, startbekwaam op twee andere terreinen. Ten eerste hebben zij zich tijdens de opleiding ontwikkeld tot teamspelers, betrokken bij en actief in de schoolorganisatie. Ze zijn zich bewust van het belang van schoolontwikkeling en kunnen daar een rol in spelen. Ze zijn in staat samen te werken met collega’s van het eigen vak (binnen en buiten school), maar ook met collega’s van andere schoolvakken. Ze leveren in de samenwerking met collega’s een professionele bijdrage aan een goed leef-, leer- en werkklimaat binnen school. Ook kennen zij hun verantwoordelijkheid tot samenwerken met de omgeving van de school en van de leerlingen en handelen zij daarnaar (competentie 5 en 6 in het overzicht hierna). Ten tweede hebben zij zich tijdens de opleiding ontwikkeld tot bekwame ontwerpers en onderzoekers van onderwijs. Ze reflecteren op basis van actuele kennis op hun eigen onderwijs, het vak, het beroep en de school. Ze zijn in staat om op wetenschappelijk verantwoorde wijze problemen te definiëren en te onderzoeken en om oplossingen te ontwerpen en te evalueren, met gebruikmaking van actuele wetenschappelijke inzichten én moderne media. Ze houden ontwikkelingen op hun vakgebied bij en vertalen deze naar de onderwijspraktijk. Ze nemen dus ook de verantwoordelijkheid voor hun eigen professionele ontwikkeling: zij zijn zich ervan bewust dat ‘startbekwaam’ betekent dat zij zich op alle terreinen nog verder zullen kunnen en moeten ontwikkelen (competentie 7 in het overzicht hierna).
2 De hier genoemde en hierna uitgewerkte competenties zijn gebaseerd op de bekwaamheidseisen voor een leraar VHO die zijn opgenomen in de Wet op het voortgezet onderwijs, artikel 36.
Competentieprofiel van leraren die aan een ULO zijn opgeleid - Universitaire Lerarenopleidingen (ULO’s) > december 2007
Competentieprofiel van leraren die aan een ULO zijn opgeleid - Universitaire Lerarenopleidingen (ULO’s) > december 2007
8
9
Vanuit de hierboven beschreven academische achtergrond en startbekwaamheid zijn eerstegraads bevoegde leraren in staat om in het voortgezet onderwijs de volgende specifieke rollen te vervullen.
begeleiden en evalueren. Ze hebben daarbij oog voor het oproepen, begeleiden en evalueren van verschillende leerprocessen en voor transfer van het geleerde naar nieuwe situaties.
Een rolmodel voor leerlingen
Een onderwijsontwikkelaar met collega´s
Eerstegraads leraren inspireren leerlingen tot kennisverwerving door de manier waarop zij onderwijs geven: ze zijn een rolmodel voor leerlingen. Ze maken leerlingen nieuwsgierig naar de inhoud van het schoolvak en naar vakspecifieke probleemstellingen. Ze wekken belangstelling voor vormen van wetenschappelijk denken, al of niet via onderzoek, zoals via practica in bètavakken. Leraren tonen zich vakinhoudelijk zeer deskundig maar niet alwetend, laten twijfel toe en laten leerlingen zien dat oplossingen voor vakproblemen lang niet altijd vaste gegevens zijn, maar dat oplossingen gecreëerd worden en slechts gelden totdat er betere zijn. Eerstegraads leraren zijn vindingrijk in het kiezen en vormgeven van aantrekkelijke leerstof en het ontwerpen van krachtige leeromgevingen. Ze dagen hun leerlingen daarmee uit. Ook laten zij hun leerlingen bijdragen aan de inhoud en vormgeving van het onderwijs: eigen probleemstellingen formuleren, zelf onderzoek uitvoeren, gegevens analyseren, interpreteren en presenteren. Het gebruik van de mogelijkheden van ICT hierbij is voor leraren en leerlingen steeds vanzelfsprekender. Eerstegraads leraren laten hun onderzoekende instelling aan leerlingen zien en putten daarvoor uit de actualiteit van alledag en uit de (gepopulariseerde) wetenschap. In de bovenbouw havo-vwo krijgen leerlingen bij alle schoolvakken relatief omvangrijke, abstracte en complexe taken voorgelegd, die zij in toenemende mate zelfstandig en onderzoeksmatig leren uitvoeren. Eerstegraads leraren kunnen dergelijke taken ontwerpen,
Het ontwerpen en vormgeven van onderwijs zien eerstegraads leraren als een kwestie van onderzoek, als een proces van analyseren, ontwerpen, uitproberen, beschouwen, bijstellen en opnieuw beginnen. Eerstegraads leraren creëren onderwijs, zij laten het niet bij het uitvoeren van wat anderen bedachten. Zij delen met collega's op school - in de vaksectie, maar ook daarbuiten - hun ervaringen, hun bevindingen en hun expertise. Met collega's vormen deze leraren een op ontwikkeling gericht team, waarin creatief en kritisch, met distantie zowel als betrokkenheid, goed onderwijs wordt bedacht, uitgevoerd en geëvalueerd. Soms gebeurt dit systematisch, soms op goed geluk, maar steeds in overleg. Met collega's wordt zo een bijdrage geleverd aan de ontwikkeling van het onderwijs voor het schoolvak, binnen en buiten de school, en aan de didactiekontwikkeling in het algemeen. Deze leraren dragen hun keuzes en hun onderwijs uit, ook buiten de school, en zoeken voortdurend naar ideeën, inspiratie en vernieuwing. Kortom, zij dragen actief bij aan de professie.
De brug naar hoger onderwijs Eerstegraads leraren vormen voor leerlingen - in havo en vwo direct; in (v)mbo wellicht indirect - de brug naar het hoger beroepsonderwijs en wetenschappelijk onderwijs. Die brug steunt op vier verschillende pijlers. ■
De eerste pijler is de vakmethodische pijler: leraren leren leerlingen vakgerichte vraagstukken onderzoeksmatig, kritisch en creatief te benaderen.
■
■
■
Kernwoorden zijn hier: analyse, hypothese, bevinding, nuancering, synthese en toepassing. Kortom, eerstegraads leraren wijden leerlingen in in de denkwijzen en ontwikkelingen van de discipline(s) waarmee het schoolvak verwant is. Een tweede pijler bestaat eruit leerlingen in te leiden in de principes van het schoolvak en hun belangstelling en enthousiasme ervoor te wekken. Eerstegraads leraren onderwijzen leerlingen in de denkkaders van het schoolvak, met het eindexamen als uiteindelijk - maar niet enige - doel. De grondslagen of basisideeën van het vak helpen ook om actuele en historische verschijnselen waar te nemen, te ordenen, aan elkaar te relateren en te interpreteren. De basisprincipes van het vak bieden leerlingen een aantal zoeklichten op de werkelijkheid. De derde pijler is die van zelfstandigheid. Leraren scheppen situaties waarin leerlingen kunnen leren zelfstandig te leren, inclusief het maken van fouten en het leren vermijden daarvan. Deze zelfstandige leerhouding wordt immers van meet af aan verlangd in het HBO en in nog sterkere mate in het WO. En ten vierde: leraren stellen leerlingen in staat het vak serieus te betrekken in hun school-, profiel- en studiekeuze. Sommige leerlingen zullen het betreffende schoolvak op de universiteit willen gaan studeren. Eerstegraads leraren hebben dus weloverwogen ideeën over het belang van bepaalde vakonderdelen voor studie en beroep. Zij weten wat een vakstudie van leerlingen vraagt en kunnen leerlingen en hun ouders/verzorgers voorlichten over de beroepsmogelijkheden. Ze zullen daartoe tenminste op hoofdlijnen wetenschappelijke ontwikkelingen binnen het vakgebied bijhouden.
En ook deze rollen vervullen ze op niveau.
Op WO-masterniveau Eerstegraads bevoegde leraren beschikken over wetenschappelijke competenties, vakoverstijgende competenties en pedagogisch-didactische competenties. Zij zijn in staat professioneel te reflecteren op hun eigen functioneren en op hun omgeving. Zij kunnen op wetenschappelijk verantwoorde wijze problemen definiëren, analyseren en oplossen. Ze hebben een onderzoekende houding en zijn gericht op innovatie. Ze dragen actief bij aan het creëren van nieuwe kennis en aan schoolvak- en onderwijsontwikkeling. Ze nemen bovendien de verantwoordelijkheid voor hun eigen professionele ontwikkeling. Zij zijn vakinhoudelijk opgeleid op WO-masterniveau en hebben tijdens hun universitaire lerarenopleiding geleerd wat het betekent om in de uitoefening van hun beroep op dat niveau te functioneren. Ook wat dit betreft zijn zij na de opleiding startbekwaam en bereid en in staat om zich verder te blijven ontwikkelen. Dit wil zeggen dat elke instelling die verantwoordelijk is voor universitaire lerarenopleidingen er op eigen wijze en via een eigen programma voor zorgt dat afgestudeerde eerstegraads leraren 3: ■
aantoonbaar beschikken over vakinhoudelijke en (vak)didactische kennis, inzichten en ervaringen die het bachelorniveau overtreffen dan wel verdiepen, daar in de onderwijspraktijk kritisch gebruik van maken en dat - al of niet in onderzoeksverband doen op een onderzoeksmatige manier zodat zij bijdragen aan het creëren van nieuwe kennis over schoolvak- en onderwijsontwikkeling,
■
aantoonbaar beschikken over een adequate theoretische kennis op het gebied van communicatie, pedagogiek en onderwijskunde om op wetenschappelijk
3 Gebaseerd op de omschrijving van het WO-masterniveau (‘Dublin descriptoren’) zoals opgenomen in het Accreditatiekader bestaande opleidingen hoger onderwijs (NVAO, 2005).
Competentieprofiel van leraren die aan een ULO zijn opgeleid - Universitaire Lerarenopleidingen (ULO’s) > december 2007
Competentieprofiel van leraren die aan een ULO zijn opgeleid - Universitaire Lerarenopleidingen (ULO’s) > december 2007
Zeven competenties toegelicht 10
11
verantwoorde wijze bij te kunnen dragen aan het definiëren, analyseren en oplossen van problemen in het voortgezet onderwijs,
1.
INTERPERSOONLIJKE COMPETENTIE
OMSCHRIJVING ■
■
in staat zijn kennis, inzichten en probleemoplossende vermogens ook toe te passen in nieuwe of onbekende omstandigheden en bredere contexten, om nieuwe kennis te integreren en om met complexe materie en processen om te gaan,
De eerstegraads leraar onderschrijft zijn interpersoonlijke verantwoordelijkheid. Hij 4 is zich bewust van zijn eigen houding en gedrag en van de invloed daarvan op de leerlingen. Hij brengt op professionele en planmatige wijze een goede samenwerking met en tussen leerlingen tot stand.
in staat zijn om oordelen te formuleren, ook op grond van onvolledige of beperkte informatie, om op basis van die oordelen te handelen en om daarbij rekening te houden met sociaal maatschappelijke en ethische verantwoordelijkheden die horen bij het vak en het beroep,
KENNIS 1. is op de hoogte van communicatie- en omgangs-
■
in staat zijn om kennis, motieven, overwegingen en daarop gebaseerde conclusies duidelijk en ondubbelzinnig over te brengen op diverse publieken (leerlingen, collega’s, ouders/verzorgers, specialisten/leken, binnen/buiten school),
■
beschikken over vaardigheden die hen in staat stellen een vervolgstudie aan te gaan met een grotendeels zelfgestuurd of autonoom karakter.
VEREISTEN
vormen in de leefwereld van leerlingen,
2. is op de hoogte van theorieën over communicatie, interculturele communicatie en groepsdynamica en kent de implicaties daarvan voor eigen doen en laten.
KUNDE 1. maakt contact met de leerlingen en zorgt ervoor dat zij contact kunnen maken met hem en zich op hun gemak voelen, 2. biedt een kader waarbinnen de leerlingen hun eigen leerproces kunnen vormgeven en helpt de leerlingen daarbij, 3. kan daarbinnen leiden, begeleiden, bemiddelen, stimuleren en confronteren, 4. schept een goed samenwerkingsklimaat.
4 Lees waar ‘hij‘ en ‘zij’ staat, ook ‘zij’ en ‘haar’.
Competentieprofiel van leraren die aan een ULO zijn opgeleid - Universitaire Lerarenopleidingen (ULO’s) > december 2007
Competentieprofiel van leraren die aan een ULO zijn opgeleid - Universitaire Lerarenopleidingen (ULO’s) > december 2007
12
13
2.
PEDAGOGISCHE COMPETENTIE
3.
VAKINHOUDELIJKE EN DIDACTISCHE COMPETENTIE
OMSCHRIJVING
OMSCHRIJVING
De eerstegraads leraar onderschrijft zijn pedagogische verantwoordelijkheid. Hij brengt op professionele en planmatige wijze voor individuele leerlingen en voor de groepen waarmee hij werkt, een veilige leeromgeving tot stand waarin leerlingen zich kunnen ontwikkelen tot zelfstandige en verantwoordelijke personen.
De eerstegraads leraar onderschrijft zijn vakinhoudelijke en didactische verantwoordelijkheid. Hij brengt op professionele en planmatige wijze voor individuele leerlingen en voor de groepen waarmee hij werkt een krachtige leeromgeving tot stand waarin leerlingen zich op een goede manier de leerinhouden van een bepaald vak of vakgebied eigen kunnen maken.
VEREISTEN VEREISTEN KENNIS 1. is vertrouwd met de leefwereld van leerlingen, hun
KUNDE 1. vormt zich een goed beeld van het sociale klimaat
basisbehoeften, hun verwachtingen, met de culturele bepaaldheid daarvan, en weet hoe daarmee om te gaan, 2. is bekend met de sociaal-emotionele en morele ontwikkeling van tieners, jongvolwassenen en volwassenen, met de problemen en belemmeringen die zich daarbij kunnen voordoen en weet hoe die problemen in de praktijk te signaleren en daarmee om te gaan, 3. is bekend met ontwikkelings- en opvoedingstheorieën, is vertrouwd met verschillende opvoedingspraktijken en met de culturele bepaaldheid daarvan en is zich bewust van de consequenties van deze theorieën en praktijken voor het onderwijs en voor eigen doen en laten als leraar, 4. heeft kennis van processen van identiteitsvorming, zingeving en waardenontwikkeling bij tieners, adolescenten en volwassenen, en van de culturele bepaaldheid daarvan en weet hieraan consequenties te verbinden voor eigen handelen.
in een groep, van het welbevinden van de leerlingen binnen die groep en van de vorderingen die zij maken op het gebied van zelfstandigheid en verantwoordelijkheid, 2. ontwerpt op basis daarvan, zo nodig samen met collega’s, een passende aanpak of benadering om de groep leerlingen te begeleiden naar een veilig en harmonisch leef- en werkklimaat, 3. voert die aanpak of benadering uit, 4. evalueert die aanpak of benadering en stelt deze zo nodig bij, 5. signaleert problemen en belemmeringen in de sociaal-emotionele en morele ontwikkeling van individuele leerlingen, 6. is in staat te bepalen wanneer verwijzing van individuele leerlingen naar andere deskundigen nodig is en weet dan ook adequaat te verwijzen.
Competentieprofiel van leraren die aan een ULO zijn opgeleid - Universitaire Lerarenopleidingen (ULO’s) > december 2007
KENNIS 1. heeft een grondige praktische en theoretische kennis en beheersing van de leerinhouden van het vakgebied, 2. kent het belang van die leerinhoud voor het toekomstige beroep of de toekomstige studie en het dagelijkse leven van de leerlingen, 3. heeft een grondige kennis van de wetenschappelijke achtergronden van de leerinhoud van het schoolvak, is vertrouwd met de betreffende wetenschappelijke disciplines en met de methoden van kennisontwikkeling en kennistoepassing daarbinnen, 4. heeft inzicht in historische en internationale ontwikkelingen in de didactiek van het schoolvak of vakgebied, 5. heeft kennis van het onderzoeksmatig ontwerpen van onderwijs, (vak)didactieken en didactische leermiddelen, waaronder informatie- en communicatietechnologie, 6. is bekend met verschillende onderwijs- en leertheorieën en met verschillende onderwijsarrangementen voor het voorbereidend hoger onderwijs en weet die binnen het schoolvak in praktijk te brengen, 7. is bekend met onderwijsarrangementen voor zelfstandig leren, teamleren en onderzoeken in de tweede fase van het voortgezet onderwijs,
8. is vertrouwd met de wijze waarop leerlingen leren (in het algemeen en wat het schoolvak betreft), wat hun leerbehoeften zijn en hoe zij zich ontwikkelen, 9. heeft een praktische kennis van veel voorkomende leerstoornissen en -belemmeringen en weet daar mee om te gaan, 10. heeft kennis van de invloed van taalbeheersing en taalverwerving op het leren en weet daar in de praktijk rekening mee te houden.
KUNDE 1. kiest binnen het schoolvak leerinhouden die voor leerlingen betekenisvol en relevant zijn en die passen in de logica van de vakopbouw, 2. vormt zich een goed beeld van de mate waarin de leerlingen de leerinhoud van het schoolvak beheersen en van de manier waarop ze hun werk aanpakken, 3. ontwerpt op basis daarvan gevarieerde leeractiviteiten die voor de leerlingen uitvoerbaar zijn, waaruit zij eventueel kunnen kiezen en die hen aanzetten tot zelfwerkzaamheid, 4. voert die leeractiviteiten samen met leerlingen uit, 5. evalueert de effecten van die leeractiviteiten en stelt ze zo nodig bij, voor de hele groep maar ook voor individuele leerlingen, 6. signaleert leerproblemen en -belemmeringen en stelt, eventueel samen met collega’s, een passend plan van aanpak of benadering op.
Competentieprofiel van leraren die aan een ULO zijn opgeleid - Universitaire Lerarenopleidingen (ULO’s) > december 2007
14
15
4.
ORGANISATORISCHE COMPETENTIE
5.
COMPETENTIE: SAMENWERKEN MET COLLEGA’S
OMSCHRIJVING
OMSCHRIJVING
De eerstegraads leraar onderschrijft zijn organisatorische verantwoordelijkheid. Hij brengt op professionele en planmatige wijze in zijn groepen en zijn andere contacten met leerlingen een goed leef- en werkklimaat tot stand dat overzichtelijk, ordelijk en taakgericht is en in alle opzichten helder voor hemzelf, zijn collega’s en in het bijzonder de leerlingen.
De eerstegraads leraar onderschrijft zijn verantwoordelijkheid in het samenwerken met collega’s. Hij levert een professionele bijdrage aan een goed pedagogisch en didactisch klimaat in zijn school, aan goede werkverhoudingen en een goede schoolorganisatie.
VEREISTEN VEREISTEN KENNIS 1. is bekend met die aspecten van groeps- of klassen-
KUNDE 1. hanteert op een consequente manier concrete,
management die voor de eigen vorm van onderwijs relevant zijn, 2. is bekend met de organisatorische aspecten van verschillende soorten leeromgevingen in de school.
functionele en door de leerlingen gedragen procedures en afspraken, 2. biedt organisatievormen, leermiddelen en leermaterialen aan die leerdoelen en leeractiviteiten ondersteunen, 3. houdt voor het onderwijs een planning aan die bij de leerlingen bekend is en waar zij hun eigen planning op kunnen afstemmen, en gaat adequaat om met tijd.
Competentieprofiel van leraren die aan een ULO zijn opgeleid - Universitaire Lerarenopleidingen (ULO’s) > december 2007
KENNIS 1. is op praktisch niveau bekend met methodieken voor samenwerking en intervisie,
2. is op praktisch niveau op de hoogte van leerlingvolgsystemen en manieren om het eigen werk toegankelijk te administreren, 3. heeft enige kennis van organisatie- en bestuursvormen voor scholen in het voorbereidend hoger onderwijs, 4. is op de hoogte van modellen voor kwaliteitszorg en methodieken voor onderwijsverbetering en schoolontwikkeling.
KUNDE 1. deelt informatie die voor de voortgang van het werk van belang is met collega’s en maakt gebruik van de informatie van collega’s, 2. levert een constructieve bijdrage aan verschillende vormen van overleg en samenwerken op school, 3. wisselt werk uit en ontwikkelt nieuw werk met collega’s, 4. geeft en ontvangt collegiale consultatie en intervisie, 5. werkt met collega’s samen aan de ontwikkeling en verbetering van de school.
Competentieprofiel van leraren die aan een ULO zijn opgeleid - Universitaire Lerarenopleidingen (ULO’s) > december 2007
16
17
6.
COMPETENTIE: SAMENWERKEN MET DE OMGEVING
7.
COMPETENTIE: REFLECTIE EN ONDERZOEK TEN DIENSTE VAN DE EIGEN PROFESSIONELE ONTWIKKELING EN DE ONTWIKKE-
OMSCHRIJVING De eerstegraads leraar onderschrijft zijn verantwoordelijkheid in het samenwerken met de omgeving van de school. Hij werkt goed samen met instellingen of bedrijven die betrokken zijn bij het opleiden van de leerlingen. En hij werkt ook goed samen met mensen en instellingen die betrokken zijn bij de zorg voor de leerlingen en bij de school.
VEREISTEN KENNIS 1. is bekend met de leefwereld van ouders of verzor-
KUNDE 1. geeft op professionele manier informatie over de
gers en weet hoe daar rekening mee te houden in eigen doen en laten als leraar, 2. is op de hoogte van de professionele infrastructuur waarvan de school onderdeel is, 3. is bekend met de regelgeving en samenwerkingsprocedures tussen de school en instellingen of bedrijven waarmee wordt samengewerkt, 4. weet ervoor te zorgen dat het binnen- en buitenschoolse leren en de interne en externe begeleiding van leerlingen goed op elkaar zijn afgestemd.
leerlingen aan ouders en andere belanghebbenden en maakt gebruik van de informatie die zij geven, 2. zorgt in overleg met de leerling en andere betrokkenen voor afstemming tussen het leren in en buiten de school en voor duidelijkheid over ieders verantwoordelijkheid en bijdrage hierin, 3. neemt op een constructieve manier deel aan verschillende vormen van overleg met mensen en instellingen buiten de school, 4. verantwoordt eigen professionele opvattingen en werkwijze met betrekking tot een leerling aan ouders en andere belanghebbenden en past in gezamenlijk overleg zo nodig het eigen werk met die leerling aan.
Competentieprofiel van leraren die aan een ULO zijn opgeleid - Universitaire Lerarenopleidingen (ULO’s) > december 2007
LING VAN HET SCHOOLVAK, HET BEROEP EN DE SCHOOL OMSCHRIJVING De eerstegraads leraar onderschrijft zijn verantwoordelijkheid voor de eigen professionele ontwikkeling. Hij analyseert en expliciteert met distantie en onderzoeksmatige deskundigheid zijn opvattingen over het leraarschap, zijn eigen beroepspraktijk en die van anderen. Hij ontwerpt en evalueert op wetenschappelijk verantwoorde wijze mogelijke oplossingen voor problemen in schoolvak, beroep en school. Hij draagt aldus bij aan het creëren van nieuwe kennis en nieuwe onderwijspraktijken.
VEREISTEN KENNIS 1. is op de hoogte van actuele ontwikkelingen in de
KUNDE 1. geeft vorm aan de ontwikkeling van de eigen be-
maatschappij, toeleverende en vervolgopleidingen en het bedrijfsleven die relevant zijn voor het eigen (vak)onderwijs en voor de school, 2. is op de hoogte van de onderwijspraktijk in andere scholen voor voorbereidend hoger onderwijs en van actuele ontwikkelingen op het gebied van inhouden, werkwijzen en organisatievormen in het voorbereidend hoger onderwijs, 3. is op de hoogte van actuele ontwikkelingen op het gebied van de pedagogiek en de didactiek die relevant zijn voor het eigen (vak)onderwijs, 4. heeft voldoende gedragspsychologische kennis om het eigen gedrag en dat van anderen te begrijpen en te analyseren.
kwaamheid, op basis van een goede analyse van de eigen competenties, 2. stemt de ontwikkeling van die bekwaamheid af op het beleid van de school, de ontwikkeling en afspraken binnen het team en de ontwikkeling van het schoolvak, 3. maakt bij die ontwikkeling gebruik van informatie van leerlingen en collega’s, in school en bedrijf, vaktijdschriften en vakverenigingen, 4. vraagt hierbij desgewenst collegiale hulp in de vorm van bijvoorbeeld intervisie en supervisie.
Competentieprofiel van leraren die aan een ULO zijn opgeleid - Universitaire Lerarenopleidingen (ULO’s) > december 2007
In internationaal perspectief 19
Ter voorbereiding op het accreditatietraject in 2007-2008 hebben de universitaire lerarenopleidingen, verenigd in de Interdisciplinaire Commissie Lerarenopleidingen (ICL) van de VSNU, de Nuffic gevraagd een beschrijving samen te stellen van universitaire lerarenopleidingen of equivalenten daarvan in een aantal omringende landen (of landstreken), namelijk Vlaanderen, Duitsland (Nordrhein-Westfalen), Frankrijk, Spanje, Finland, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten. Doel van dit verzoek was achtergrondinformatie te verzamelen om iets te kunnen zeggen over de positie van de Nederlandse universitaire lerarenopleidingen in een internationale context (benchmark). Structuren en stelsels zijn per land ontwikkeld binnen een eigen historische en culturele context en laten zich niet zonder enige voorzichtigheid vergelijken. Zo worden in Frankrijk en Spanje leraren voor het voortgezet onderwijs uitsluitend aan universiteiten opgeleid. En zo zijn er per land grote verschillen in de reikwijdte dan wel beperkingen van onderwijsbevoegdheden (en de wijze waarop de zeggenschap daarover geregeld is). Desalniettemin maakt een vergelijking van de beschrijvingen duidelijk dat de Nederlandse academisch opgeleide eerstegraads docent zich zowel wat vakinhoudelijke vooropleiding als wat concrete beroepsvoorbereiding betreft uitstekend kan meten met collega’s in andere landen. In de meeste vergeleken landen vindt toelating tot de lerarenopleiding plaats op basis van een vakinhoudelijke opleiding in het hoger onderwijs van tenminste drie jaar op bachelorof masterniveau (overigens soms verdeeld over twee vakken). In Nederland is dat tenminste vier jaar in één vak en in alle gevallen op masterniveau. Dat verschil in niveau blijkt ook uit een diplomavergelijking. Alleen het diploma van bepaalde buitenlandse universitaire lerarenopleidingen of daarmee vergelijkbare equivalenten in combinatie met een WO-master op het - ene - vakgebied) leidt in Nederland tot de erkenning van een eerstegraads bevoegdheid volgens hier geldende vereisten. Veel andere (combinaties)
Competentieprofiel van leraren die aan een ULO zijn opgeleid - Universitaire Lerarenopleidingen (ULO’s) > december 2007
van diploma´s leveren in vergelijking in Nederland slechts een erkenning op het niveau van een tweedegraads bevoegdheid op. Het is wel zo dat het beroepsprofiel en de inhoud van de lerarenopleidingen in de genoemde landen op hoofdlijnen overeenkomen. Eindcompetenties hebben overal betrekking op de leraar als vakexpert, begeleider van leer- en ontwikkelingsprocessen (met oog voor verscheidenheid), pedagoog, organisator en professional die in staat is zichzelf verder te blijven ontwikkelen. Opvallend is dat in Spanje ‘het verrichten van onderzoek ter continue verbetering van het lesgeven’ onderdeel is van de wettelijk omschreven taken van de (universitair opgeleide) leraar, iets waarop ook de ULO’s in Nederland in hun opleidingsprogramma en competentieprofiel nadruk leggen. Het opleidingsprogramma van universitaire lerarenopleidingen in de genoemde landen bestaat net als in Nederland in hoofdzaak uit pedagogisch-wetenschappelijke studieonderdelen, vakdidactiek en onderwijspraktijk. De omvang van de beroepsopleiding - dus exclusief vakinhoudelijke opleiding - bedraagt in de meeste landen één jaar ofwel 60 ec. Het praktijkdeel van de universitaire lerarenopleidingen in Nederland lijkt qua inrichting (gelijkmatig verspreid over de opleidingsperiode, met een vaste begeleider op school) het meest op het Franse model en is qua omvang een van de grootste. Hierbij moet aangetekend worden
Competentieprofiel van leraren die aan een ULO zijn opgeleid - Universitaire Lerarenopleidingen (ULO’s) > december 2007
20
21
dat sommige landen na de opleiding nog een proefperiode/inductieperiode kennen waaraan eisen zijn gesteld ter verwerving van de definitieve/permanente bevoegdheid of vergunning. Ook vanuit Nederlandse opleidingen neemt de aandacht voor de inductiefase toe.
Een samenvatting op hoofdlijnen van de internationale vergelijking 5 DUITSLAND (NORDRHEIN-WESTFALEN) Lerarenopleidingen worden in Duitsland uitsluitend aan de Universität en daaraan gelijkgestelde instellingen aangeboden (zoals de Pädagogische Hochschule, de Kirchliche Hochschule, de Kunsthochschule en de Musikhochschule), en niet aan de Fachhochschule. Daarmee valt de lerarenopleiding in het binaire Duitse systeem onder het wetenschappelijk onderwijs en niet onder het hoger beroepsgerichte onderwijs. Toelating tot de opleiding biedt het Zeugnis der allgemeinen Hochschulreife (het afrondend getuigschrift van het Gymnasium, vergelijkbaar met het vwo-diploma). Elke Duitse deelstaat heeft een eigen ministerie van onderwijs dat verantwoordelijk is voor de inrichting van het onderwijsstelsel, gebaseerd op de algemene richtlijnen van het federale Bundesministerium für Bildung und Forschung. In deze beschrijving is gekozen voor de deelstaat Nordrhein-Westfalen, aangezien deze de grootste Duitse deelstaat is, aan Nederland grenst en qua oppervlakte en inwonertal ongeveer even groot is als Nederland. Lerarenopleiding hoogste niveau: beroepsprofiel en leerdoelen In Nordrhein-Westfalen is de lerarenopleiding van het hoogste niveau het Lehramt an Gymnasien und Gesamtschulen (leeftijdsgroep van 11 tot 19 jaar). Deze opleiding kan aan Universitäten, Kunsthochschulen
of Musikhochschulen worden gevolgd, en sluit af met het Erste Staatsexamen. De daaropvolgende Vorbereitungsdienst (hospiteertijd) wordt afgelegd aan Studien seminaren für Lehrämter an Schulen en aan aangewezen scholen en eindigt met het Zweite Staatsexamen, waarmee men de bevoegdheid tot het uitoefenen van het beroep verkrijgt. De lerarenopleidingen worden in Nordrhein-Westfalen geregeld door het Lehrerausbildungsgesetz (LABG), de Lehramtsprüfungsordnung (LPO) en de Ordnung des Vorbereitungsdienstes und der Zweiten Staatsprüfung (OVP). De instellingen stellen hun eigen Zwischenprüfungs- und Studienordnungen op, binnen het kader van het Hochschulgesetz (HG) van NordrheinWestfalen. Het beroep van leraar wordt geregeld door o.a. de Allgemeine Dienstordnung für Lehrer und Lehrerinnen, Schulleiter und Schulleiterinnen an öffentlichen Schulen (ADO). De opleiding beoogt het verwerven van de wetenschappelijke grondslagen van het beroep van leraar. Algemeen doel van de lerarenopleiding is het beroep van leraar aan een openbare school zelfstandig uit te kunnen oefenen. De opleiding oriënteert zich op de ontwikkeling van de wezenlijke beroepscompetenties voor onderwijs en opvoeding, beoordeling en diagnostiek, evenals evaluatie en kwaliteitsborging. Daarbij wordt in het bijzonder rekening gehouden met het vermogen om met verscheidenheid om te gaan. De opleiding draagt met name kennis en competenties over met betrekking tot de beheersing en toepassing van vakkennis, de selectie en beoordeling van wetenschappelijke inzichten en hun gebruik voor pedagogische toepassingsgebieden alsmede het stimuleren van de leercompetenties van leerlingen. De opleiding omvat pedagogische wetenschappen en twee schoolvakken (of één vak, als het om Musik of Kunst gaat).
De gezamenlijke omvang van de verschillende Praxisphasen is tenminste vijftien weken. In het eerste jaar van de opleiding wordt een Orientierungspraktikum van vier weken afgelegd. Tijdens het 3e en 4e jaar van de opleiding wordt in totaal elf weken aan Praxisphasen afgelegd, waarvan acht weken aan een school en drie weken aan een buitenschoolse instelling. Behaalde diploma’s en vergelijking met Nederland Aan het voltooien van het Lehramt en het behalen van de Erste Staatsprüfung is geen academisch diploma, titel of graad verbonden. Wel biedt het diploma van deze opleiding in Duitsland toelating tot de promotie. Aan het voltooien van de Master of Education is wel een academische graad verbonden. Het is lastig om een vergelijking te maken van het Lehramt met een Nederlandse opleiding, gezien de verschillen in structuur en de tweevakkigheid van de opleiding. Voor verschillende doeleinden worden soms verschillende vergelijkingen gemaakt, zoals de volgende: ■ titelerkenning: niet equivalent met de Nederlandse titel van doctorandus, ■ toelating tot de promotie: in principe toelaatbaar, ■ onderwijsbevoegdheid: indien ook de 2-jarige Vorbereitungsdienst is afgelegd, komt de betrokkene in aanmerking voor een eerstegraads bevoegdheid in beide onderwijsvakken. FINLAND De hoogste lerarenopleidingen worden in Finland aan de universiteit gegeven. Toelating biedt in principe het slagen voor het matriculatie-examen, het ylioppilastutkinto, min of meer landelijk afgenomen. Overheid en opleidingsinstituten spreken eens in de zoveel jaar af wélk deel van een jaarcohort toegang krijgt tot hoger onderwijs. In het Finse binaire
systeem geldt dat ongeveer 30% van zo’n cohort naar de universiteiten gaat, dus ook naar deze lerarenopleidingen. Hierbij geldt dat er voor alle opleidingen een numerus fixus geldt: de afgesproken 30% mag niet worden overschreden. Het gevolg is dat er voor de meeste opleidingen veel meer aanmeldingen zijn dan plaatsen: toelating vindt plaats niet alleen op basis van behaalde resultaten, maar ook op basis van sollicitatiegesprekken waarbij gekeken wordt naar de motivatie van de aankomende student. Lerarenopleiding hoogste niveau: beroepsprofiel en leerdoelen Finland kent negen jaar basisonderwijs gevolgd door een algemeen vormende bovenbouw van drie jaar. Het hoogste type leraar mag zowel in het basisonderwijs als in de onder- en bovenbouw les geven. Het betreft vakleerkrachten die een tweede cyclus universitaire graad (master) moeten hebben behaald. Het gaat hierbij om programma’s van in totaal vijf jaar waarbij aan elk vak waarin betrokkene wil doceren tenminste 120 ec moeten zijn besteed. Daarenboven moeten 60 ec aan pedagogische vakken zijn gewijd. De website van de lerarenopleiding van de University of Helsinki noemt als leerdoelen van de opleiding tot vakleerkracht (vrij vertaald): “Het doel van de opleiding tot vakdocent is de student te ontwikkelen tot een expert in het plannen, geven, evalueren en ontwikkelen van onderwijs. In de opleiding tot vakleerkracht gaat het erom waarden van actieve burgerzin, sociale gelijkheid en intercultureel begrip te benadrukken. Gedurende het pedagogische deel van de opleiding ontwikkelt de student kennis van het vakgebied, onderwijs en leertheorieën, didactiek van het vakgebied en schoolpraktijk tot een eigen persoonlijke praktijktheorie. In de bachelorfase omvat het pedagogisch deel van
5 Het complete rapport van de Nuffic, Beschrijving universitaire lerarenopleidingen,in Duitsland, Finland, Frankrijk, Spanje, Verenigd Koninkrijk, Verenigde Staten en Vlaanderen. Den Haag, maart 2007, is te vinden op www.universitairelerarenopleidingen.nl.
Competentieprofiel van leraren die aan een ULO zijn opgeleid - Universitaire Lerarenopleidingen (ULO’s) > december 2007
Competentieprofiel van leraren die aan een ULO zijn opgeleid - Universitaire Lerarenopleidingen (ULO’s) > december 2007
22
23
de studie 25 studiepunten, in de masterfase 35 studiepunten. In de bachelor fase gaat het erom de basisvaardigheden als leraar aan te leren. In de masterstudie verdiepen de studenten hun pedagogisch begrip.” Hoeveel tijd van de pedagogische vakken (60 ec) aan theorie of praktijk wordt besteed, is ter beslissing aan elk van de afzonderlijke opleidingsinstituten. De hoeveelheid tijd die de aankomend leraar voor de klas doorbrengt, verschilt dan ook van instelling tot instelling. Een goed gemiddelde is ongeveer 20 ec, dus ongeveer 1/3 jaar. Behaalde diploma’s en vergelijking met Nederland De naam van het behaalde diploma is Master of Education. Het diploma vertegenwoordigt vijf jaar Fins universitair onderwijs. In Nederland wordt ervan uitgegaan dat het aanvangsniveau van de Finse universiteiten hetzelfde is als dat van de Nederlandse universiteiten, zodat in beginsel een niveau van vijf jaar Nederlands universitair onderwijs is bereikt. Inhoudelijk kunnen er echter verschillen bestaan, vooral wanneer de student zich in zijn opleiding aan twee hoofdvakken heeft gewijd, elk ter zwaarte van 120 studiepunten. In dat geval is niet een vergelijking met de Nederlandse universitaire lerarenopleiding mogelijk, maar wel met die van de voormalige tweevakkige nieuwe lerarenopleidingen op HBO-niveau. In plaats van een eerstegraads bevoegdheid in twee vakken in Finland, zou in Nederland een tweedegraads bevoegdheid in elk van die vakken meer voor de hand liggen. FRANKRIJK Lerarenopleidingen in Frankrijk worden sinds de hervormingen in 1989 verzorgd door één type instelling verbonden aan de universiteiten: het Institut
Universitaire de Formation des Maîtres. Met de oprichting van deze instelling werden alle lerarenopleidingen op alle niveaus (lager, middelbaar en hoger onderwijs) samengevoegd en werd de beroepsvorming, de onderwijs methodologie en de praktijk geïntegreerd. De opleiding duurt twee jaar (wanneer men reeds geslaagd is voor het concours duurt de opleiding één jaar. Toelating geschiedt in de regel op grond van een voltooide hoger onderwijsopleiding van tenminste drie jaar. Leraren zijn in Frankrijk ambtenaren. Om tot een rang in het ambtenarenapparaat te worden toegelaten dient men een vergelijkend nationaal (wervings)examen af te leggen, een zogenaamd concours (de recruitement national). Voor het beroep van docent zijn dat de volgende. Voor de bevoegdheid voor de onderbouw (collège), de bovenbouw (lycée) van het middelbare onderwijs en het middelbare beroepsonderwijs de: ■ CAPES (certificat d'aptitude au professorat de l'enseignement du second degré) voor de onderen bovenbouw van het algemeen voortgezet onderwijs, ■ CAPET (certificat d'aptitude au professorat de l'enseignement technique) voor het technisch middelbare onderwijs, ■ CAPLP (certificat d'aptitude au professorat de lycée professionnel) voor het beroeponderwijs, ■ CAPEPS (certificat d'aptitude au professorat de l'enseignement physique et sportif ) voor de bevoegdheid als leraar lichamelijke opvoeding, ■ CAFEP (certificat d’aptitude aux fonction d’enseignement privé du second degré sous contrat) voor de bevoegdheid in het door de staat gesubsidieerde particuliere onderwijs, ■ l'agrégation voor de bovenbouw van het algemeen voortgezet onderwijs, de voorbereidende klassen
Competentieprofiel van leraren die aan een ULO zijn opgeleid - Universitaire Lerarenopleidingen (ULO’s) > december 2007
(classes prépoaratoires) voor de toelatingsexamens voor de Grandes Ecoles en het hoger onderwijs. Toelating tot het CAPES-, CAPET-, CAPLP- en CAPEPS-examen is vrij voor iedereen, maar in principe geldt als basiseis dat men in het bezit moet zijn van een diploma van tenminste drie jaar hoger onderwijs. Toelatingseis tot het aggrégation-examen is een diploma maîtrise/master van tenminste vier jaar hoger onderwijs. Het concours bestaat uit een schriftelijk en een mondeling gedeelte. Men dient voor het schriftelijke gedeelte te zijn geslaagd voordat het mondeling examen kan worden afgelegd. Voorbereidingen voor een concours vinden plaats via het afstandsonderwijs, aan bepaalde universiteiten, particuliere instellingen of aan één van de 31 Institut Universitaires de Formation des Maîtres (IUFM). Men kan ook voor de examens opgaan zonder specifieke vooropleiding, maar de meest gangbare weg is dat men zich gedurende een jaar voorbereidt aan een IUFM en vervolgens het concours aflegt. Slagen voor dit examen is vereist om tot het tweede jaar van de (feitelijk beroeps)opleiding aan het IUFM te kunnen worden toegelaten. Lerarenopleidingen hoogste niveau: beroepsprofiel en leerdoelen De professeur certifiée en de professeur agregée hebben tot taak vakspecifieke kennis over te dragen, zorg te dragen voor de begeleiding van de leerlingen en als coach en mentor op te treden. Ook andere taken zoals contacten met ouders en hulpverleners, deelname aan buitenschoolse activiteiten en vergaderingen maken deel uit van de aanstelling. Deze docenten worden benoemd in de onderbouw (de middenschool in Frankrijk: leeftijdsgroep 11-16-jarigen) en de
bovenbouw van het algemeen voortgezet onderwijs (leeftijdsgroep 16-19-jarigen). De aggregés geven in principe uitsluitend les in de bovenbouw, in de afzonderlijke lycées waar de voorbereidende klassen - post-secundair onderwijs - voor de examens voor de Grandes Ecoles gevestigd zijn (leeftijdsgroep 19-21jarigen) en in het hoger onderwijs. Het IUFM als opleidingsinstituut heeft een dubbele doelstelling: het verankeren van de opleiding tot leraar in het hoger onderwijs en het definiëren van de lerarenopleiding als een alternerend leertraject met contactonderwijs en praktische ervaring. Het belangrijkste leerdoel is om de studenten voor te bereiden op het zelfstandig uitoefenen van het beroep van leraar. De opleiding draagt kennis over op het gebied van de vakgerichte didactiek en pedagogiek en richt zich op de algemene pedagogisch-didactische vorming en de beroepsspecifieke competenties. De meeste studenten volgen gedurende het eerste jaar een stage in het middelbare onderwijs, aangezien kennis van het functioneren van een middelbare school eveneens getoetst wordt tijdens het mondelinge examen. Deze stage duurt 25 tot 50 uur of drie tot vijf dagdelen, afhankelijk van de gekozen discipline. In het tweede jaar vindt de praktische vorming plaats. Kandidaten hebben dan de status van ambtenaar en worden bezoldigd door de staat. Men wordt gedurende een jaar zes uur per week toewezen aan één vaste klas onder begeleiding van een vaste supervisor. Daarnaast werkt men als hulpdocent vier weken in andere lagere of hogere klassen en loopt men vier weken een (verplichte) bedrijfsstage. Bij een eerste aanstelling kan men een beroep doen op verschillende soorten professionele begeleiding waar men gedurende drie weken in het eerste jaar en twee weken in het tweede jaar gebruik van kan maken. Daarnaast zijn voor de begeleiding van jonge
Competentieprofiel van leraren die aan een ULO zijn opgeleid - Universitaire Lerarenopleidingen (ULO’s) > december 2007
24
25
leraren speciale mentoren binnen de scholen aangesteld. Behaalde diploma’s en vergelijking met Nederland Het IUFM verleent geen diploma. De afsluiting wordt bepaald door het bewijs van slagen voor het concours en de verklaring van de staatsonderwijsbevoegdheid, de titularisation. Wanneer men in het bezit is van beide, wordt de leraar benoemd op een - door de staat bekostigde - school. Dit kan overal in het land zijn, hoewel men een voorkeur mag opgeven. Slagen voor het concours is afhankelijk van het aantal vacatures in een bepaalde regio. Het niet behalen van dit examen heeft vaak niet te maken met de door de kandidaat behaalde resultaten maar met het beperkte aantal beschikbare plaatsen. Vergelijking met Nederland: het diploma van de graad van Licence met CAPES, CAPET enz staat op één lijn met de tweedegraads bevoegdheid. Wanneer een kandidaat het diploma van de graad van Maîtrise/Master heeft behaald met het CAPES, CAPET enz en er is daarnaast sprake van werkervaring, is toekenning van een eerstegraads bevoegdheid mogelijk. In sommige gevallen komen onderwijstrajecten voor die vergelijkbaar zijn met de voormalige MO-A- en MO-B-akten. In het geval van een diploma van Maîtrise/Master met een aggrégation is altijd sprake van eerstegraads bevoegdheid; benoembaarheid in het HBO is afhankelijk van onderwijservaring in het hoger onderwijs. SPANJE De wet op de kwaliteit van het onderwijs (Ley Orgánica 10/2002 de Calidad de la Educación) voorziet in de vereisten waaraan een leraar in Spanje moet voldoen. Deze zijn nader uitgewerkt in een koninklijk besluit (Real Decreto 118/2004 por el que se regula el Título de Especilización Didáctica) waarin de
vereiste didactische vorming is vastgelegd. Bij de herziening van de wet op het onderwijs in 2004 zijn de taken van het leraarschap, de verschillende categorieën leraren en de lerarenopleiding opnieuw nader uitgewerkt. Lerarenopleiding hoogste niveau: beroepsprofiel en leerdoelen Voor de beroepskwalificatie van Profesor de Secundaria y Bachillerato, leraar aan de middelbare school (leeftijdscategorie: 12-18-jarigen) dient men in het bezit te zijn van de graad Arquitecto (bouwkundige opleidingen), Ingeniero (technische opleidingen) of Licenciado (titel van de overige opleidingen). Dit zijn universitaire opleidingen met een nominale duur van vijf jaar. Behalve over één van deze graden dient men te beschikken over een bewijs van didactische vorming. Leraren basisonderwijs (Maestros) en afgestudeerden in de pedagogie (Licenciado en Pedagogía) zijn vrijgesteld van deze aparte didactische vorming, omdat deze reeds opgenomen is in hun opleiding. Bij wet is bepaald welke onderwijsgraden de mogelijkheid bieden om les te geven in welke vakken van de middelbare school. In de wet op het onderwijs zijn ook de taken van de leraar vastgelegd. Naast het voorbereiden en het daadwerkelijk lesgeven, zorgt de leraar voor de voortschrijdende evaluatie van het leerproces van de leerling als ook van het onderwijsproces zelf. De leraar bevordert en ontwikkelt andere activiteiten binnen en buiten de school; verdere werkzaamheden zijn het coördineren van activiteiten van het leraarschap; het deelnemen aan evaluaties van de opleidingen en het verrichten van onderzoek ter continue verbetering van het lesgeven. In Spanje wordt de didactische vorming verzorgd aan een dertigtal Institutos de Ciencias de la Educacíon,
Competentieprofiel van leraren die aan een ULO zijn opgeleid - Universitaire Lerarenopleidingen (ULO’s) > december 2007
die deel uitmaken van universiteiten en verspreid zijn over het land. De lerarenopleidingen in Spanje bevinden zich in een overgangsfase, mede door allerlei vertragingen in de uitvoering van de wet. Twee getuigschriften bestaan daardoor naast elkaar: het Certificado de Aptitud Pedagógica,CAP (bewijs van pedagogische bekwaamheid) en de Título Profesional de Especialización Didáctica, TED (beroepskwalificatie in de specialisatie didactiek). De didactische vorming kan tegenwoordig ook opgenomen worden in het studieplan van de tweede fase van een bepaalde studierichting, als overgangsfase voor de nieuwe geïntegreerde lerarenopleiding, die afgerond zal worden met een nieuw getuigschrift: de Título de Postgrado de Formación del Profesorado de Educación Secundaria. De praktische opleiding duurt minimaal drie maanden en wordt afgerond met een stageverslag. De praktische opleiding (12 ec) omvat het onder begeleiding les geven aan een middelbare school en een cursus algemene didactiek, organisatie van het onderwijs en didactiek in het betreffende vakgebied. Behaalde diploma’s en vergelijking met Nederland De graad van Licenciado, Arquitecto en/of Ingeniero tezamen met het CAP/de TED is te vergelijken met een eerstegraads lerarenopleiding. VERENIGD KONINKRIJK De lerarenopleidingen in het Verenigd Koninkrijk worden verzorgd door universities en door colleges of higher education. De twee belangrijkste opleidingen zijn de initiële opleiding tot de graad van Bachelor of Education (BEd), en de post-initiële opleiding tot het Postgraduate Certificate in Education (PGCE). Tot aan het begin van de jaren negentig werden de
meeste BEd-opleidingen verzorgd door polytechnics en teacher training colleges, maar ook door universities. Vanaf 1992 werden de polytechnics omgevormd tot universities, zodat lerarenopleidingen nu bijna allemaal door universities of daaraan gelieerde instellingen worden verzorgd. Het curriculum van BEd- en PGCE-opleidingen is niet voorgeschreven door de overheid, maar is gebaseerd op richtlijnen van de General Teaching Councils voor Engeland en Wales, voor Schotland en voor NoordIerland. In grote lijnen vertonen de opleidingen daardoor dezelfde structuur. Alle opleidingen omvatten stages. Vrijwel tegelijk met het behalen van het diploma (BEd of PGCE) wordt de qualified teacher status (QTS) verleend. Dit is de officiële, namens de overheid verleende beroepsbevoegdheid. Daarna dient men een jaar op proef les te geven, meestal is dit het eerste jaar in een aanstelling als docent. Vroeger heette deze proefperiode probation period; sinds 1999, toen de proefperiode verplicht gesteld werd, spreekt men van induction period. Als blijkt dat een docent gedurende de induction period niet voldoet, behoudt hij weliswaar de QTS, maar krijgt geen verklaring dat hij aan de vereisten van de induction heeft voldaan. Daardoor kan hij dan niet in het reguliere, door de overheid bekostigde onderwijs lesgeven. Lerarenopleiding hoogste niveau: beroepsprofiel en leerdoelen. Het Verenigd Koninkrijk kent geen onderscheid naar eerste- of tweedegraads bevoegdheid. Naar bevoegdheid of beroepsprofiel is er ook geen verschil tussen de BEd en het PGCE. Doelstelling van beide opleidingen is de vorming van docenten die in staat zijn zelfstandig les te geven, lessen van collega’s waar te nemen, te toetsen en te examineren, aanpassingen
Competentieprofiel van leraren die aan een ULO zijn opgeleid - Universitaire Lerarenopleidingen (ULO’s) > december 2007
26
27
door te voeren in het curriculum en de onderwijsmethoden, eigen vakdeskundigheid bij te houden, beoordelingsgesprekken met collega’s te voeren, toezicht te houden, te zorgen voor persoonlijke begeleiding van leerlingen en de contacten met ouders te onderhouden. Behaalde diploma’s en vergelijking met Nederland De BEd-opleidingen zijn naar niveau zeker vergelijkbaar met de tweedegraads HBO-lerarenopleidingen in Nederland. Dat geldt ook voor de driejarige BEdopleidingen: weliswaar is de studieduur een jaar korter dan in het Nederlands HBO, maar het aanvangsniveau van de Britse opleidingen is hoger (vergelijkbaar met het Nederlandse vwo-diploma). De PGCE-opleidingen zijn vergelijkbaar met universitaire lerarenopleiding in Nederland in die zin dat zij voortbouwen op de vakkennis van een bacheloropleiding. Een verschil is dat de Nederlandse ULO na de vakinhoudelijke opleiding nog een jaar langer duurt. Naar doelstelling zijn BEd en PGCE gelijk: beide geven in het Verenigd Koninkrijk de volledige onderwijsbevoegdheid. In die zin zijn ze, afhankelijk van de specialisatie naar age range in de opleiding, vergelijkbaar met de bevoegdheid voor het basisonderwijs (BEd en PGCE primary), tweedegraads bevoegdheid (BEd en PGCE secondary) of eerstegraads bevoegdheid (bachelorgraad plus PGCE secondary). VERENIGDE STATEN In de Verenigde Staten bestaat de voorbereiding op het beroep van leraar uit twee stappen: de opleiding aan een college of university en de officiële toegang tot de beroepsuitoefening. De State Board of Education of het Department of Education van elke individuele staat bepaalt aan welke eisen een toekomstige leraar moet voldoen, zowel wat betreft de inhoud van
de opleiding als het verkrijgen van een license of teaching certificate. De specifieke eisen en regelingen kunnen dus per staat verschillen. Omdat Amerikaanse studenten relatief veel vrijheid hebben bij het samenstellen van een vakkenpakket, zijn er bovendien inhoudelijke verschillen tussen lerarenopleidingen onderling, ook al voldoen ze aan de eisen die door de staat worden vastgesteld. In de meeste Amerikaanse staten wordt aan beginnende vakleerkrachten in het voortgezet onderwijs een initiële bevoegdheid (een zogenaamd Provisional-, Preliminary-, of Initial-Certificate) verleend. Deze eerste bevoegdheid wordt meestal voor een bepaalde periode (drie tot vijf jaar) verleend, waarna die op grond van een voortgezette opleiding en het vereiste aantal jaren werkervaring omgezet moet worden in een permanente bevoegdheid (een zogenaamd Professional- of Standard-Certificate). De minimumeis voor een initiële bevoegdheid is een bachelor-opleiding, of een bachelor-opleiding gevolgd door een eenjarige post-baccalaureate lerarenopleiding plus aanvullende eisen voor de feitelijke bevoegdheid. Voor de vergelijking met Nederland is het belangrijk om te constateren dat de verschillen tussen een initiële en permanente bevoegdheid in de Verenigde Staten zijn gebaseerd op werkervaring en opleiding, en niet zoals in Nederland op het niveau waarop men bevoegd is les te geven. Er bestaat in de Verenigde Staten namelijk geen onderscheid tussen een eersteen een tweedegraads bevoegdheid. Leerkrachten die een bevoegdheid hebben voor één vak, zijn in de meeste gevallen bevoegd voor de middle school, junior high school en high school, dat wil zeggen voor tenminste alle zes jaren van het voortgezet onderwijs.
Competentieprofiel van leraren die aan een ULO zijn opgeleid - Universitaire Lerarenopleidingen (ULO’s) > december 2007
Lerarenopleiding hoogste niveau: beroepsprofiel en leerdoelen Lerarenopleidingen voor het voortgezet onderwijs vinden plaats zowel op undergraduate als op graduate niveau, maar men is pas een voltooide professional na het afronden van een ‘advanced professional program’, op post-baccalaureate of op master-niveau. Een bachelor-opleiding die voldoet aan de eisen voor een onderwijsbevoegdheid, moet behaald worden aan een geaccrediteerde instelling en het gevolgde curriculum moet worden goedgekeurd door de desbetreffende State Board of Education. Naast hun hoofdvak in het te doceren vakgebied kiezen studenten een bijvak in de richting education, dat bestaat uit een gering aantal pedagogisch-didactische vakken en een korte praktische periode op een middelbare school. Studenten die kiezen voor de postbaccalaureate optie, hebben een bachelor-graad in het desbetreffende vakgebied reeds behaald. Deze eenjarige beroepsopleiding is gericht op het geven van de nodige pedagogisch-didactische instructie, inclusief vakdidactiek en een stage van ongeveer tien weken, om als leraar te kunnen werken. Het is natuurlijk ook mogelijk om na of tijdens een master-opleiding een lerarenopleiding te volgen. Een opleiding tot Master of Arts/Master of Science duurt in de meeste gevallen anderhalf jaar. Indien deze gecombineerd wordt met een lerarenopleiding, duurt deze in totaal twee jaar. Ook al is het opleidingsniveau vergelijkbaar met wat in Nederland vereist is voor een eerstegraads bevoegdheid, toch zal de student die een graduate-opleiding heeft voltooid in eerste instantie een preliminary lesbevoegdheid krijgen. Behalve opleidingseisen is het in de meeste Amerikaanse staten bovendien verplicht één of meer beroepsexamens op staatsniveau af te leggen om in aanmerking te komen voor een onderwijsbevoegd-
heid. Een Teaching Licence is alleen overdraagbaar van de ene staat naar de andere wanneer er overeenkomsten tussen de betrokken staten bestaan. Dit komt vaak voor. Het initiële certificaat geeft de mogelijkheid als bevoegd docent les te geven, maar moet binnen een termijn die varieert tussen drie en vijf jaar worden omgezet in een definitieve bevoegdheid. Hiervoor is ‘advanced instruction’, meestal in de vorm van een master-opleiding, vereist. De inhoud van deze opleiding wordt per staat bepaald, maar bevat in veel gevallen gevorderde vakdidactiek, het lesgeven aan ‘bijzondere’ groepen, het gebruik van media en technologie in het onderwijs en het omgaan met maatschappelijk-relevante problemen zoals gezondheidsvraagstukken, drugs en criminaliteit. Studenten die reeds in het bezit zijn van een mastergraad, zullen wel aan de eisen moeten voldoen betreffende werkervaring en zullen ook meestal een vastgesteld aantal studiepunten op gevorderd niveau moeten halen. Behaalde diploma’s en vergelijking met Nederland Zowel een Amerikaanse bachelor-graad behaald na het voltooien van een geïntegreerde lerarenopleiding als een bachelor-graad plus post-baccalaureatelerarenopleiding wordt in Nederland gewaardeerd op het niveau van een HBO-bachelor behaald na het volgen van een lerarenopleiding voortgezet onderwijs. Gezien de breedte van een Amerikaanse undergraduate-opleiding zijn er in de meeste gevallen inhoudelijke verschillen die niet wezenlijk worden bevonden, vooral indien men een bachelor- plus baccalaureate-opleiding heeft gevolgd. In Nederlandse termen is de waardering van een Amerikaanse master-graad afhankelijk van de inhoud en doel van de Amerikaanse opleiding. Een
Competentieprofiel van leraren die aan een ULO zijn opgeleid - Universitaire Lerarenopleidingen (ULO’s) > december 2007
28
29
master-graad die voorbereidt op het beroep van leraar wordt vergeleken met een master behaald in het HBO. Een master-graad die behaald is na een academische studie gecombineerd met een lerarenopleiding wordt vergeleken met een WO-master behaald na het volgen van een eerstegraads lerarenopleiding. VLAANDEREN Lerarenopleidingen worden in Vlaanderen aangeboden aan hogescholen en aan de universiteiten. De opleidingen leiden tot één van de twee bevoegdheden die Vlaanderen kent: de graad van geaggregeerde voor het secundair onderwijs-groep 2 (leeftijdsgroep 15-18-jarigen) en de graad van geaggregeerde voor het secundair onderwijs-groep 1 (leeftijdsgroep 1215/16-jarigen). De bevoegdheid voor groep 2 komt min of meer overeen met de Nederlandse eerstegraads bevoegdheid en de bevoegdheid voor groep 1 met de Nederlandse tweedegraads bevoegdheid. Daarnaast kent men twee typen bekwaamheidsbewijzen die aan deze bevoegdheden zijn verbonden: de vereiste bekwaamheidsbewijzen en de voldoende geachte bekwaamheidsbewijzen. Een vereist bekwaamheidsbewijs is gerelateerd aan het (vak)diploma dat voor een docent in dat specifieke vak (of vakken) wordt vereist. Een voldoende geacht bewijs van bekwaamheid wil zeggen dat een school - wanneer zij een kandidaat geschikt acht voor een bepaald vak - deze aan kan stellen als docent in dat vak. Dit kan ieder vak zijn. Er is in dit geval in Nederlandse termen geen sprake van een formele bevoegdheid voor het vak. Secundair onderwijs in Vlaanderen. In Vlaanderen duurt het middelbare onderwijs zes jaar, verdeeld in drie cycli (graden): leeftijdsgroep 12-14 jaar, 14-16 jaar en 16-18 jaar. Er bestaan vier richtingen; het algemeen
secundair onderwijs (aso), het technisch secundair onderwijs (tso), het kunstsecundair onderwijs (kso) en het beroepssecundair onderwijs (bso). Alleen het laatste type kent een extra zevende vervolmakingsjaar dat vereist is om een diploma te behalen dat toegang verleent tot het hoger onderwijs. Lerarenopleidingen hoogste niveau: beroepsprofiel en leerdoelen Lerarenopleidingen worden in Vlaanderen aangeboden aan hogescholen en aan de universiteiten. Aan de hogescholen worden de volgende opleidingen aangeboden: a. initiële lerarenopleidingen, b. initiële lerarenopleidingen van academisch niveau. De initiële lerarenopleidingen kennen een studieduur van drie jaar en leiden tot een: ■ bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs, ■ bachelor in het onderwijs: lager onderwijs, ■ bachelor in het onderwijs: secundair onderwijs. Deze opleidingen leiden op tot de graad van geaggregeerde voor het secundair onderwijs-groep 1. Initiële lerarenopleidingen van academisch niveau zijn post-hogeronderwijs-opleidingen met een studieduur van een jaar die worden bekrachtigd met de graad van geaggregeerde voor het secundair onderwijs-groep 2. Deze opleidingen worden (alleen) aangeboden aan de hogescholen die opleidingen verzorgen die tot een universitaire bachelor- of master-graad leiden (studieduur van vier of vijf jaar). Dit komt alleen voor in de vakgebieden handelswetenschappen en bedrijfskunde, audiovisuele en beeldende kunst, muziek en dramatische kunst. De lerarenopleiding aan een universiteit is een eenjarige post-academische opleiding die leidt tot de graad van geaggregeerde voor het secundair
Competentieprofiel van leraren die aan een ULO zijn opgeleid - Universitaire Lerarenopleidingen (ULO’s) > december 2007
onderwijs-groep 2. De opleiding (ALO: Academische LerarenOpleiding) kan na of in combinatie met het laatste studiejaar van een master worden gevolgd. Het lerarenprofiel veronderstelt een vakinhoudelijke, een (vak)didactische en een pedagogische deskundigheid en tevens een brede, cultureel onderlegde, creatieve persoonlijkheid. Vooral de (vak)didactische en pedagogische deskundigheid zullen in de lerarenopleiding worden ontwikkeld. Er wordt vanuit gegaan dat de vakinhoudelijke deskundigheid wordt gerealiseerd in de vakwetenschappelijke vorming (de eerste- en tweedecyclusopleiding van het hoger onderwijs). Voor de algemene persoonlijkheidsontwikkeling van de toekomstige leerkracht zijn beide opleidingen verantwoordelijk. De basiscompetenties zijn door de overheid vastgesteld en dienen als uitgangspunt bij de doelstellingen van de opleiding. De universitaire lerarenopleiding heeft tot doel om een aanzet te geven tot de basiscompetenties voor de leraar secundair onderwijs groep 2. Dit wil zeggen: de leraar als begeleider van leer- en ontwikkelingsprocessen, opvoeder, inhoudelijk expert en organisator. De opleiding kent hospiteer/luisterlessen (kijkstages), praktijkoefeningen met besprekingen, en één of meer verplichte nevenactiviteiten. Bij de luisterstages vindt observatie plaats in tien lessen onder begeleiding van een mentor, met deelname aan activiteiten zoals een vakvergadering, projectvergadering, excursie, klassenraad, leerlingenraad of een pedagogische studiedag. De lesstage omvat het geven van twintig lessen en actieve deelname aan één van genoemde activiteiten.
samen met een universitaire master in een bepaald vakgebied. In de meeste gevallen staat de Vlaamse universitaire master op één lijn met een overeenkomende Nederlandse universitaire master. Ook de bevoegdheid voor (de bovenbouw van) het middelbare onderwijs en het (niet-universitaire) hoger onderwijs komt overeen met de Nederlandse eerstegraads bevoegdheid. In sommige gevallen worden vanwege de inhoudelijke verschillen tussen Nederlandse en de Vlaamse universitaire opleidingen wezenlijke verschillen geconstateerd waardoor toekenning van een Nederlandse eerstegraads bevoegdheid niet mogelijk is.
Behaalde diploma’s en vergelijking met Nederland Het diploma van de graad van geaggregeerde voor het secundair onderwijs-groep 2 wordt altijd behaald
Competentieprofiel van leraren die aan een ULO zijn opgeleid - Universitaire Lerarenopleidingen (ULO’s) > december 2007
Zie voor meer informatie > www.universitairelerarenopleidingen.nl
Competentieprofiel van leraren die aan een ULO zijn opgeleid - Universitaire Lerarenopleidingen (ULO’s) > december 2007
Interdisciplinaire Commissie Lerarenopleidingen (ICL) van de Vereniging van Universiteiten (VSNU)
Deze brochure is door de gezamenlijke universitaire lerarenopleidingen tot stand gebracht als resultaat van het 'Werkplan Uitvoering Beleidsagenda Lerarenopleidingen' (2006) onder verantwoordelijkheid van de ICL (voorzitter: Ietje Veldman; coördinatie: Franca van Alebeek en Willem van der Wolk). Meer informatie > www.universitairelerarenopleidingen.nl