Voor het welslagen van de implementatie van de praktijkrichtlijn en omwille van het belang van de samenwerking tussen de verschillende disciplines wordt best een valpreventiecoördinator aangesteld. Per voorziening kan worden gekeken welke hulpverlener het meest voldoet aan de competenties van een valpreventiecoördinator. In het kader van het zorgbeleid van de voorziening dient de valpreventiecoördinator op de eigen afdeling en/of over de verschillende afdelingen van de voorziening valpreventie te organiseren en te controleren. De valpreventiecoördinator werkt in een interdisciplinair team en is bereikbaar en aanspreekbaar voor huisartsen, kinesitherapeuten, ergotherapeuten, verpleegkundigen/verzorgenden en andere personen, in- en extern. Eveneens staat de valpreventiecoördinator ter beschikking van bewoners en/of hun familie. Het doel van een valpreventiecoördinator is dus om het algemeen beleid met betrekking tot valpreventie aan te sturen en te delegeren, en niet zozeer om alle evaluaties en interventies naar valpreventie zelf uit te voeren. Implementatie van een geslaagde strategie naar valpreventie dient multidisciplinair te gebeuren en niet gecentraliseerd bij één persoon.
87
De valpreventiecoördinator: 9staat in voor de coördinatie en implementatie van de praktijkrichtlijn; 9volgt risicobewoners op; 9informeert personeel, bewoners en familie in verband met valpreventie; 9stimuleert de uitwisseling van kennis, vaardigheden en attitudes in verband met valpreventie in de eigen voorziening; 9moedigt de interdisciplinaire interactie in de zorg en samenwerking aan; 9stuurt het overleg in verband met valpreventie op de eigen afdeling/in de eigen voorziening; 9zorgt voor planning, voorbereiding en verslaggeving van vergaderingen met betrekking tot valpreventie; 9staat in voor het goede verloop van de registratie van valincidenten binnen de voorziening.
De valpreventiecoördinator moet voldoen aan een duidelijk competentieprofiel. Zo dient hij: 9expertise te hebben in valpreventie; 9communicatief vaardig te zijn en collega’s aan te sporen tot preventie; 9over een grote verantwoordelijkheidszin te beschikken; 9opleiding en bijscholing te volgen en zichzelf verder te ontwikkelen op vlak van valpreventie; 9een gemotiveerde, dynamische en enthousiaste houding te hebben. (Cameron, 2010; Luxton, 2003; Ray, 1997; Vlaeyen, study in progress.)
88
Enkele belangrijke aspecten naar het personeel toe in het kader van het welslagen van de implementatie van valpreventiemaatregelen: 9Kennis: personeelsleden dienen op de hoogte te zijn van valpreventie in het algemeen (definitie, incidentie, risicofactoren, gevolgen, maatregelen ter preventie...), alsook van specifieke lokale valpatronen, risicosituaties in de eigen voorziening (bijvoorbeeld vloerverhoging tussen de eetzaal en wandelgang). 9Een positieve attitude ten aanzien van ouderen en valpreventie,
!
"
van het team en de mate waarin het team zichzelf in staat
#
ziet om aan valpreventie te doen, zijn belangrijke aspecten die het succes van verandering beïnvloeden. 9Communicatie: een goede en open communicatie tussen de oudere, zijn familie en de verschillende disciplines (verpleegkundig/verzorgend personeel, therapeuten, huisartsen, sociaal assistent/psycholoog, maar ook
het
algemeen
management,
de
administratie,
schoonmaak,
onderhoud en technisch personeel) waarbij een gezamelijk behandelplan rond valpreventie voor bewoners wordt opgesteld en regelmatig besproken, is van cruciaal belang. (Becker, 2010; Cameron, 2010; Vlaeyen, study in progress.)
$
%
&
'
(
)
De inbreng van directie en beleidsmedewerkers is van cruciaal belang voor het welslagen van de implementatie van deze praktijkrichtlijn valpreventie in Vlaamse woonzorgcentra.
89
Bij de start van het implementeren van de praktijkrichtlijn valpreventie dienen de directie en de beleidsmedewerkers van de voorziening duidelijk aan te geven wat de doelen met betrekking tot valpreventie voor de volgende maanden en jaren zijn. Verandering brengen in de ‘routine’ zorg vraagt vaak maanden tot jaren. De verschillende mogelijke interventies aangeboden in deze praktijkrichtlijn worden best bediscussieerd en geprioriteerd rekening houdend met de haalbaarheid ervan in de eigen voorziening. Uit literatuur blijkt dat er in woonzorgcentra best multifactoriële valpreventiemaatregelen op individueel niveau en aangepast aan de noden van de bewoner worden geïmplementeerd. Het implementeren van slechts één algemene interventie voor alle bewoners (bijvoorbeeld enkel implementatie van oefentherapie voor alle bewoners) blijkt minder tot zelfs niet effectief te zijn. Voor meer informatie over mogelijke maatregelen voor sensibilisatie van beleid en personeel, zie ook 1.2. (Becker, 2010; Cameron, 2010; Close, 2011; Vlaeyen, study in progress.)
Vaak worden hulpverleners geconfronteerd met weerstand bij bewoners om preventieve maatregelen te ondernemen. Uit literatuur blijkt dat gemiddeld slechts één derde van de bewoners valpreventiemaatregelen opvolgen. Heel wat weerstanden kunnen worden voorkomen door het juist overbrengen van de boodschap. Indien er toch nog weerstanden zijn, is het belangrijk om de achtergrond van deze houding na te vragen en foutieve denkbeelden te doen kantelen. Verder is het belangrijk om als hulpverleners de bewoner in de nodige veranderingen te ondersteunen en de therapietrouw te bevorderen. (Close, 2011; Nyman, 2011; Werkgroep vormingspakket verzorgende, 2008.)
90
Bewoners staan vaak weigerachtig tegenover advies over valpreventie. Volgens het model van gedragsverandering van Prochaska (1994) bevindt de bewoner zich dan in een fase van precontemplatie of contemplatie. Indien je als gezondheidswerker de achtergrond van deze houding kent, kan je vaak met gerichte informatie eventueel foutieve denkbeelden doen kantelen.
9De bewoner ziet geen probleem in het huidig gedrag, is zich niet bewust van het problematisch gedrag. De bewoner gelooft niet dat het preventief gedrag voordeel oplevert ten aanzien van het huidig gedrag. -
*
+
,
-
/
.
3
!
!
"
-
-
*
9
*
9
"
"
0
1
!
0
1
.
"
-
:
.
"
.
"
4
>
0
1
"
0
"
/
1
#
4
#
#
7
/
.
"
.
#
0
1
"
"
1
-
#
/
0
/
"
0
2
"
/
"
.
,
.
8
!
6
#
.
#
,
!
-
!
!
"
7
8
5
4
#
-
0
0
5
!
"
2
;
!
"
,
5
0
"
0
0
:
0
,
<
#
=
0
8
5
7
0
"
"
-
#
6
"
"
"
.
"
.
,
.
0
-
!
5
.
*
"
:
5
,
.
,
-
5
!
1
0
-
0
4
,
-
-
"
7
!
.
6
,
2
1
.
6
5
-
2
1
"
-
0
-
!
3
,
!
"
7
!
9
/
.
3
,
/
"
#
/
.
8
,
9De bewoner heeft geen intentie om veranderingen door te voeren om zo het valrisico te verlagen. Er is geen actiebereidheid in de nabije toekomst (in de volgende 6 maanden). 9Er kan weerstand zijn tegen verandering, dit door gebrek aan kennis of motivatie.
9De bewoner erkent dat hij/zij een probleem heeft, en begint eraan te denken dat verandering nuttig is, 9
de bewoner is nog niet klaar om te veranderen (heeft nog geen
plannen).
91
9Het grootste kenmerk van deze fase is ambivalentie. De bewoner weegt de voor- en nadelen van verandering af. -
*
?
#
#
5
,
!
-
0
.
"
7
;
.
;
#
2
"
5
"
,
"
.
"
5
;
!
"
/
!
"
!
"
"
!
5
4
2
4
#
"
!
.
"
7
7
7
;
;
!
4
3
2
#
2
;
.
3
0
1
"
/
#
"
!
2
4
=
"
"
;
#
4
!
1
.
.
:
"
<
#
"
/
0
A
/
!
,
:
<
#
/
0
.
#
1
"
-
5
!
1
5
0
4
,
!
5
0
#
0
.
,
"
5
"
1
!
.
1
5
,
"
-
1
,
!
0
0
-
0
"
5
;
6
"
,
3
,
"
.
/
0
-
,
"
.
"
0
2
"
0
5
B
6
#
5
5
1
7
7
<
0
?
,
.
5
:
0
2
-
,
/
#
0
.
!
#
0
"
;
0
@
5
;
!
5
"
"
.
"
/
,
0
1
3
8
*
4
,
0
1
8
,
In fase een en twee is het belangrijk als hulpverlener om de motivatie en het bewustzijn te verhogen over de risico’s van niet veranderen en de voordelen van veranderen. 9Verhoog het bewustzijn over de risico’s van niet veranderen. -
/
*
+
1
2
#
"
.
#
0
!
1
2
"
.
"
6
"
!
3
4
=
#
!
"
2
"
=
:
=
,
=
"
#
<
!
!
#
#
/
"
7
C
"
!
"
7
0
#
.
.
2
-
#
5
!
#
A
/
1
"
.
4
.
"
,
0
5
!
/
#
.
#
0
;
"
#
2
!
"
0
/
#
!
0
2
-
"
.
#
0
0
,
.
5
.
5
#
5
1
1
.
2
;
.
"
,
,
2
6
6
5
!
0
1
;
,
0
1
.
5
-
#
1
3
"
6
#
0
,
0
6
"
0
=
=
5
.
8
0
9Verhoog het bewustzijn over de voordelen van veranderen. -
*
;
"
9
!
1
2
5
"
"
=
=
"
#
<
!
6
0
4
=
1
/
#
"
0
2
,
.
#
.
"
5
0
=
=
.
#
0
<
#
2
5
1
2
"
0
0
!
,
"
.
5
.
6
5
"
"
.
6
,
2
-
:
=
0
.
#
1
!
0
7
.
!
#
.
8
0
Opmerking: Laat de pro’s en contra’s zoveel mogelijk van de bewoner zelf komen.
Eenmaal de bewoner klaar is om valpreventiemaatregelen toe te passen, komt hij in de preparatiefase.
92
9De bewoner is klaar om te veranderen in de nabije toekomst. 9De uitdaging is een veranderingsplan opstellen dat aanvaardbaar, doenbaar en effectief is. In de derde fase is het belangrijk om als hulpverlener de overtuiging van de bewoner positief te versterken en het vertrouwen in de eigen mogelijkheden te verhogen. 9Voorbeeld -
/
D
2
5
/
.
:
6
5
0
<
5
#
;
"
!
,
#
.
"
/
<
1
3
5
1
.
,
,
1
!
<
<
#
/
#
-
7
.
In de volgende fase gaat de bewoner over tot actie.
9De bewoner gaat van actie-plan naar concrete gedragsverandering. 9Dit is geen unaniem positieve periode! -
Er is een gemis aan de oude levensstijl.
-
Het plan moet bijgestuurd worden.
-
Er zijn hindernissen om het bijgestuurde gedrag vol te houden.
In de vierde fase is het belangrijk om als hulpverlener de overtuiging van de bewoner om te veranderen te versterken, en hem te helpen om het vertrouwen in de eigen mogelijkheden om te veranderen, te verhogen. Voor de uitvoering van sommige tips zal de bewoner bijvoorbeeld hulp nodig hebben. Hierbij is een goed contact met de familieleden, kennissen, klusjesdiensten… van het grootste belang. Eenmaal de bewoner veranderingen heeft doorgevoerd in de afgelopen zes maanden, komt hij in de consolidatiefase.
93
9De bewoner heeft veranderingen doorgevoerd in de afgelopen 6 maanden om zijn risico op vallen te verlagen. Er dienen mogelijks nog meer veranderingen doorgevoerd te worden. 9Het volhouden van het bijgestuurde gedrag kan moeilijk zijn. De bewoner loopt het risico om te hervallen in oude onveilige gedragingen. Indien de bewoner hervalt, regresseert hij naar een vroegere fase en doorloopt hij de cirkel opnieuw. Verandering is een dynamisch proces. Als hulpverlener is het belangrijk om de bewoner in die fase opnieuw te versterken in zijn overtuiging om te veranderen en hem te ondersteunen. Help de bewoner ook nadenken en een plan maken voor eventueel nog bestaande valkuilen. Ondersteuning betekent ook dat je nagaat of de bewoner de gegeven tips uitvoert. Advies over valpreventie wordt best gekaderd binnen de algemene gezondheidspromotie (zie ook deel 1 ‘Algemene gezondheidspromotie met focus op valpreventie’ uit de praktijkrichtlijn ‘Valpreventie bij thuiswonende ouderen: Praktijkrichtlijn voor Vlaanderen’ 16). Uit onderzoek blijkt dat er bij valpreventie beter de klemtoon wordt gelegd op gezondheid (onder andere door middel van een verhoogde fysieke activiteit) en onafhankelijkheid, in plaats van op vallen. Bewoners zijn dan meer gemotiveerd voor het uitvoeren van de preventiestrategieën. 9Leg dus de nadruk op de verschillende voordelen van meer actief zijn, zoals het behoud van gezondheid, kracht en vertrouwen. 9Benadruk het feit dat ze hierdoor langer hun onafhankelijkheid kunnen bewaren. 9Werk steeds vanuit de noden en behoeften van de bewoners en beslis samen over de interventies die toegepast worden. 16
94
Zie www.valpreventie.be.
9Zorg ervoor dat deze interventies realistisch en haalbaar blijven voor de bewoner. 9Steun en aanmoediging zijn nodig om bewoners te helpen hun levenswijze te veranderen. Bepaal samen met de bewoner de prioriteiten in het behandelplan. Het is aan te raden om in het begin slechts kleine aanpassingen, minder dure oplossingen en eenvoudige tips voor te stellen, de boodschap regelmatig te herhalen en te vermijden advies op een al te belerende, directieve wijze te geven. Geduld is de boodschap. Hierbij is het belangrijk om als gezondheidswerker inzicht te hebben in de verschillende stadia van gedragsverandering. Vergeet niet om de bewoners die zich inspannen om de tips uit te voeren een compliment te geven. Dit werkt zeer stimulerend. (Hughes, 2008; Milisen, 2010; Miller, 2002; Prochaska, 1983 & 1994; Van Hese, 2009; Werkgroep vormingspakket verzorgende, 2008; Yardley, 2005.)
95