Breng de kunst terug in het onderwijs In het voetspoor van Boekman Lange tijd vonden sociaal-democraten het vanzelfsprekend dat kunst al vroeg in het onderwijs een grote rol moest spelen. Maar het belang van kunstonderwijs is weggezakt met de voortschrijdende emancipatie. Helaas, want de culturele scheidslijnen worden nu scherper dan ooit getrokken. Het werk van Emanuel Boekman wijst nog altijd de weg, volgens Frans Becker. Het is tijd voor serieuze actie. frans becker ‘Kan de overheid door haar bemoeiing met de kunst van den eigen tijd het scheppen van nieuwe schoonheid [..] bevorderen, het sluitstuk van deze bemoeiing en van die met oude kunst, is het toegankelijk maken van deze kunst voor allen.’1 Het toegankelijk maken van de kunst was het streven van Emanuel Boekman. Hij gaf daar tussen de wereldoorlogen vorm aan als sociaaldemocratisch wethouder van Amsterdam. Zijn ideaal van cultuurspreiding en het bevorderen van cultuurparticipatie is echter nog steeds actueel. Boekmans opvattingen bieden een inspiratiebron voor een eigentijdse kunstpolitiek. Het kunstonderwijs speelt daarbij een cruciale rol, mits systematisch opgezet en goed uitgevoerd. Over de auteur Frans Becker is adjunct-directeur van de Wiardi Beckman Stichting. Hij was als toezichthouder betrokken bij de muziekscholen van Amsterdam en Amsterdam-Noord. Noten zie pagina 101 s & d 7 / 8 | 20 11
Het proefschrift van de sociaal-democratische politicus en Amsterdamse wethouder Emanuel Boekman, Overheid en kunst in Nederland, dat hij op 6 juni 1939 in de aula van de Gemeente Universiteit van Amsterdam verdedigde, is een klassieker van sociaal-democratische kunstpolitiek geworden. Niet omdat het boek een politiek pamflet zou zijn of een indringende beschouwing over kunst en socialisme bevat; geen van beide is het geval. Het hoofdbestanddeel ervan is een gedegen historisch overzicht van de relatie tussen de Nederlandse overheid en de kunsten in de negentiende en de eerste decennia van de twintigste eeuw. Zijn dissertatie is een klassieker geworden, omdat Boekman in het laatste hoofdstuk, ‘Perspectieven’, een programma voor kunstpolitiek ontvouwt dat in sociaal-democratische kring en daarbuiten grote invloed zou hebben. ‘Een kunstpolitiek van de overheid’, zo luidt de centrale stelling van dat hoofdstuk, ‘moet er op gericht zijn, de belang-
95
van wa arde
verheffing
Frans Becker Breng de kunst terug in het onderwijs stelling voor de kunst te vergrooten en, waar zij niet bestaat, te trachten belangstelling voor kunst te wekken. Wil deze kunstpolitiek echter inderdaad gericht zijn op het volk als geheel, of, tenminste, op een zoo groot mogelijk deel van het volk, dan kan zij niet anders zijn dan een deel van een sociale politiek in den ruimsten zin van het woord.’2
De overheid heeft in de visie van Boekman een actieve rol te spelen bij het behoud van wat vorige generaties ons hebben nagelaten
96
De tweede stelling bij zijn proefschrift bevat in al zijn beknoptheid de opdracht die Boekman zichzelf stelde: ‘Terecht verklaart Kautsky: “Nicht so sehr die Kunst zu revolutionieren, als vielmehr das, was die herrschenden Klassen an herrlichen Leistungen der Kunst bisher f∑r sich monopolisiert haben, den Massen zug∂nglich zu machen, ist die Aufgabe der K∑nstler und Kunstverst∂ndigen dem Proletariat gegen∑ber.”’ Het bevorderen van de zin voor schoonheid bij de massa van het volk en het wijzen van de weg naar een ‘verfijnd kunstgenot’: dat is de doelstelling van zijn kunstpolitiek. 3 Het cultuur- en schoonheidsideaal van William Morris, die zich uit esthetische motieven tegen het industriële kapitalisme keerde en met de Arts and Craft movement in Engeland de kunstambachten in ere probeerde te herstellen, was voor Boekman een belangrijke inspiratiebron, zoals het dat eerder was geweest voor Henri Polak en andere socialisten van die generatie. 4 Boekman koos positie in een (door Adriaan van Veldhuizen elders in dit nummer beschreven) dilemma waarvoor de sociaal-democraten zich gesteld zagen: moest de ‘burgerlijke’ cultuur vanwege haar klassenkarakter niet worden afgewezen als ontwikkelingsideaal voor de s & d 7 / 8 | 20 11
arbeiders? Moest niet worden gestreefd naar authentieke socialistische kunst ¬ en zou die niet pas in een socialistische maatschappij kunnen worden geproduceerd? Boekman is niet van die stroming. Integendeel: ‘Juist wij socialisten weten te waarderen wat er thans nog aan schoons wordt voortgebracht.’ Bovendien hebben socialisten de taak ‘aan kunst en natuurschoon te bewaren en tot de massa te brengen, wat vorige geslachten ons hebben nagelaten.’5 De overheid heeft in de visie van Boekman een actieve rol te spelen bij het behoud van wat vorige generaties ons hebben nagelaten en bij het bevorderen van eigentijdse kunst, bijvoorbeeld door aankopen en opdrachten. De kunst hoort niet opgesloten te worden in de begrenzing van museum of concertzaal, ‘doch zij moet te vinden zijn op de straat, in een willekeurig gebouw, in een eenvoudig gebruiksvoorwerp.’6 Juist omdat ontvankelijkheid voor de kunsten afhankelijk is van het welvaartspeil, het onderwijs, de arbeidstijden en de huisvesting van de bevolking, is kunstpolitiek niet los te zien van sociale politiek. Een gelijkwaardige culturele overheidszorg voor stad en platteland hoort daarbij. Tegelijkertijd bewaakt Boekman de grenzen van de onafhankelijkheid van de kunsten: ‘De kunst heeft een zelfstandige oorsprong, wordt niet in dienst van de maatschappij verricht en is niet haar dienstknecht.’7 Boekman meent dat vooral het onderwijs zijn doelstellingen dichterbij kan brengen. Maar hij is zich bewust van de tekortkomingen daarvan. In het bijzonder laat de kwaliteit van de leerkrachten te wensen over: ‘De klassieken en de dichters hebben nauwelijks grooter vijand dan den schoolmeester, die slechts in staat is tot het analyseren van de edelste fantasie en haar scheppingen, zonder van haar schoonheid iets over te brengen op zijn leerlingen.’ Met instemming haalt hij de woorden van de voormalige onderwijsinspecteur en latere vrijzinnig-democratische minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen G. Bolkestein aan: ‘Dat de kunst voor het meerendeel der menschen nog altijd iets bijkomstigs is, goed voor enkelen ¬
Frans Becker Breng de kunst terug in het onderwijs misschien wel eenige zonderlingen ¬ is mede een gevolg van het schromelijk te kort in dezen van de school. Dikwijls staat nu het onderwijs aan de kunst zelfs in den weg. Het onderwijs hoort er toe mede te werken, behoort er aan te werken, dat een gevoeligheid voor de schoonheid der natuur wordt gekweekt, en daarnaast het besef wordt gewekt dat de kunst een eigen deel van het volle leven is, geen tijdverdrijf voor sommige leegloopenden, maar een niet te missen bestanddeel van ons wezen. Niet ieder bezit het gevoel en de waardering voor de kunst van nature; het moet dikwijls ontwikkeld worden; en de school heeft hierin een heel wat belangrijker taak dan bij de kennisaanbrenging van zooveel dat waardeloos is.’8 De grondslagen voor de opvoeding tot het genieten van kunst, aldus Boekman, moeten al in de lagere school gelegd worden.
De drang tot beschaving en cultuurspreiding had doorgaans veel te maken met een breder maatschappelijk streven De betekenis van Boekman voor de sociaaldemocratische kunstpolitiek berustte vanzelfsprekend ook op zijn werkzaamheden als Amsterdams wethouder, op zijn kunstbeleid in de hoofdstad. Dit beleid was er een van cultuurspreiding, gericht op het toegankelijk maken van de bestaande cultuuruitingen voor de arbeidersklasse ¬ door verlaging van de entreeprijzen voor museum, schouwburg en concertzaal en het organiseren van volksconcerten. Boekman was een pleitbezorger van een actief en educatief museumbeleid. 9 Dankzij zijn proefschrift werkten zijn opvattingen ook in bredere kring door. In de decennia na de oorlog werd Boekmans pleidooi voor een actieve overheidspolitiek met als doel intensivering en groei van cultuurparticipatie leidend. s & d 7 / 8 | 20 11
Hij kan als grondlegger van de naoorlogse kunstpolitiek worden beschouwd. In Amsterdam werd zijn proefschrift na de oorlog van meet af aan richtsnoer voor het gemeentelijke kunstbeleid. Wethouder Ab de Roos zei bij zijn ambtsaanvaarding in 1946: ‘Wij gaan Boekman uitvoeren.’ Dat deed hij vrijwel letterlijk.10 de volksmuziekschool van willem gehrels Boekmans Amsterdamse kunstbeleid speelt zich niet af in een maatschappelijk vacu∑m. In de sfeer van de kunstopvoeding beweegt en borrelt er van alles, zowel op theoretisch gebied als in de praktijk. Een van de belangrijkste initiatieven ¬ vrijwel parallel lopend in doelstelling aan Boekmans beleid ¬ is de ontwikkeling van de volksmuziekscholen door Willem Gehrels. Gehrels ontwikkelde zich van onderwijzer tot koordirigent en vervolgens tot muziekpedagoog. Zijn muziekpedagogische denkbeelden zijn sterk beïnvloed door de hervormingsgezinde opvoedkunde van Philip Kohnstamm en de Duitse Jugendmusikbewegung uit de jaren twintig. Hij wilde af van de ‘muzikale dressuur’ in het lager onderwijs, waar de liederen uit Kun je nog zingen erin werden gestampt. Gehrels ging uit van de belevingswereld en de individuele aanleg van het kind: in elk kind is muzikaliteit te vinden die via het algemeen vormend muziekonderwijs tot ontwikkeling kan worden gebracht. Het was zijn overtuiging dat muziek geen luxe is, maar ‘een levensnoodzakelijkheid; dat de muziek van groot en algemeen maatschappelijk en dus paedagogisch belang is, dat zij niet langer de Asschepoester op onderwijsgebied mag zijn, dat de muziek een grooten invloed op de etische en aesthetische vorming uitoefent en dus de diepste problemen van levensdoel en levensrichting raakt.’12 Al eind jaren twintig had Gehrels in het tijdschrift De Muziek verontwaardigd vastgesteld dat ‘goed muziekonderwijs slechts genoten kan worden door de kinderen van de beter-gesitueerden, zodat het overgrote deel van
97
van wa arde
verheffing
Frans Becker Breng de kunst terug in het onderwijs de Nederlandse jeugd “naar ruwe schatting toch wel 90%” uit hoofde van financiële onmacht, verstoken is van behoorlijk muziekonderricht. Of, wat misschien nog erger is, hun weinige geld besteden om in handen te vallen van beunhazen. Dit nu is een wantoestand.’ In 1932 werd de eerste Volksmuziekschool geopend in Amsterdam. Het initiatief vond navolging in andere gemeenten en er ontstond een ‘Gehrels-beweging’, die jarenlang een stempel drukte op de muziekbeleving van veel Nederlandse kinderen. Als ze niet op een Volksmuziekschool kennis maakten met de ‘methode-Gehrels’ dan wel op school. In het reguliere onderwijs zou het muziekonderwijs een volwaardige plaats moeten krijgen, door het lesgevend personeel te scholen.14 De initiatieven en opvattingen van Gehrels konden op de sympathie rekenen van socialistische wethouders als F.M. Wibaut en Boekman, maar deze sympathie resulteerde ¬ in de financieel minder dan magere jaren dertig ¬ niet in een systematische subsidie voor de volksmuziekschool in Amsterdam. Pas in de naoorlogse jaren, onder het wethouderschap van De Roos, kreeg de muziekschool een stevige financiële ondersteuning van de kant van de gemeente. de actualiteit van een ideaal
98
Zoals Jozef Vos in zijn overzichtswerk over twee eeuwen scholing in de kunsten heeft opgemerkt, dreven denkbeelden over kunsteducatie voort op een permanente onderstroom van cultuurspreiding. ‘Kunsteducatieve opvattingen kunnen niet worden losgekoppeld van de maatschappelijke groeperingen die ze formuleerden en uitdroegen. De drang tot beschaving en cultuurspreiding had doorgaans veel te maken met een breder maatschappelijk streven.’15 Het streven van Boekman, Gehrels en anderen heeft een nieuwe, sterke impuls gegeven aan dit ideaal van cultuurspreiding en de toegankelijkheid van de kunsten voor daarvan tot dan toe uitgesloten delen van de bevolking. Naar mijn stellige overtuiging zijn hun idealen s & d 7 / 8 | 20 11
nu weer zeer actueel, zijn de omstandigheden om deze idealen te realiseren minder gunstig dan enige decennia geleden en zijn krachtige overheidsinitiatieven en maatschappelijke impulsen nodig om zicht op deze idealen te houden. Het bezorgen van een stevige plaats van het kunstonderwijs in ons basis- en voortgezet onderwijs zou een van de hoekstenen daarvan moeten vormen.
Democratisering van de schoonheid is een kwestie van heel lange adem en is bovendien omgeven met lastige dilemma’s Democratisering van de schoonheid, naar de titel van het eerder genoemde boek van Jozef Vos, is een kwestie van heel lange adem en is bovendien omgeven met lastige dilemma’s die ook de sociaal-democratie onder ogen moet zien. Ontegenzeggelijk zijn de maatschappelijke omstandigheden sinds Boekman drastisch veranderd. Het welvaartspeil is over de hele linie gestegen, evenals de scholingsgraad van de bevolking; er is een omvangrijke middenklasse ontstaan, de toegankelijkheid van kunst en cultuur zijn aanzienlijk toegenomen en het culturele erfgoed is binnen ieders bereik gekomen. Kunst en cultuur zijn inmiddels in belangrijke mate onderdeel geworden van het openbare leven en het openbaar toegankelijk domein geworden.16 Maar het is te vroeg om onze zegeningen te tellen. De kunstparticipatie blijft nog steeds beperkt tot een betrekkelijk kleine groep. Bovendien worden we geconfronteerd met nieuwe en toenemende ongelijkheden. Niet alleen in de sfeer van inkomen en vermogen, maar ook op het terrein van genoten opleiding en wat in de sociologie ‘cultureel kapitaal’ genoemd wordt, worden de scheidslijnen in onze maatschappij aangezet en verhard.17 Een minimum aan gemeenschappelijke, sociaal-culturele oriëntatie
Frans Becker Breng de kunst terug in het onderwijs lijkt bovendien te gaan ontbreken. De toegenomen diversiteit van culturele en kunstzinnige tradities, het gevolg van culturele internationalisering en immigratie, heeft niet of nauwelijks geleid tot een verdieping of verbreding van de culturele participatie, tot confrontatie of synthese. De kunstmatige bestuurlijke instrumenten (‘Hoeveel allochtone bezoekers verwacht u?’ als voorwaarde voor subsidiëring) bieden geen soelaas. Tegelijkertijd zijn we veel te achteloos geworden in het leggen van een culturele bodem in onze maatschappij. Dat geldt in het bijzonder voor het kunstonderwijs of de cultuureducatie, dat als onderdeel van het reguliere onderwijs een tamelijk marginaal bestaan heeft. Taal en rekenen zijn de eerste en vrijwel uitsluitende prioriteiten voor het basisonderwijs geworden. Het kunstonderwijs bestaat ¬ voor zover aanwezig ¬ over het algemeen uit incidentele bezoeken aan concert of theater en kleinere projecten in de klas. Het is daarmee te vrijblijvend en gefragmenteerd. Leerlingen maken vluchtig kennis met enkele aspecten van kunst en cultuur, ze doen eens aan dit of dat projectje mee ¬ en dan is het weer afgelopen. Maar kunst en cultuur moet men zich ¬ door inspanning ¬ eigen maken. Kunst, naar het woord van Karl Valentin, komt van kunnen, niet van willen, anders had het wel wunst geheten. Als het rekenonderwijs in een vergelijkbare staat zou verkeren als de huidige cultuureducatie, zou heel onderwijskundig en politiek Nederland op zijn achterste benen staan. De kunsten verdienen beter. het belang van de kunsten Het belang van de kunsten voor de maatschappij wordt tegenwoordig vooral aangegeven in termen van de sociale en economische vitaliteit en de aantrekkingskracht van onze steden. Deze economische betekenis is onomstreden, maar toch een afgeleide van de intrinsieke waarde van de kunsten: van het vermogen en de behoefte van mensen om schoonheid te scheppen en ers & d 7 / 8 | 20 11
van te genieten, om verbeelding vorm te geven, om ongemakkelijke confrontaties met heersende mores en samenlevingsvormen in woord en beeld te brengen, om het menselijk bestaan naar esthetische maatstaven van commentaar te voorzien. In de tweede plaats wint de overdracht van ons culturele erfgoed als onderdeel van kunstpolitiek aan urgentie en actualiteit. Niet alleen nieuwe generaties, maar ook degenen die naar Nederland immigreren horen vertrouwd te kunnen raken met ons kunstzinnige en culturele erfgoed, dat overigens niet direct aan onze nationale grenzen gebonden is, maar onderdeel vormt van een bredere culturele, over het algemeen Europese traditie. In tijden van grote verandering kan de overdracht van dit erfgoed bijdragen aan continuïteit en oriëntatie. Daarmee kan bovendien een stevige context worden geboden voor diversiteit en de ontmoeting van verschillende culturele en kunstzinnige tradities. Een dergelijke opdracht dwingt ons nauwkeuriger te omschrijven welk erfgoed wij willen overdragen. Zonder problemen is dat niet.
Het kunstonderwijs bestaat over het algemeen uit incidentele bezoeken aan concert of theater en kleinere projecten in de klas Terecht heeft de meest vooraanstaande PvdApoliticus van de kunsten, Jan Kassies, gewezen op de ambivalente houding van de sociaal-democratie tegenover de bestaande cultuur.18 Immers niet alles ‘was die herrschenden Klassen an herrlichen Leistungen der Kunst bisher f∑r sich monopolisiert haben’ (Kautsky) hoeft noodzakelijkerwijs in aanmerking te komen voor een politiek van cultuurspreiding. Daarnaast kan spanning ontstaan tussen de overdrachtsfunctie en het stimuleren en ondersteunen van hedendaagse kunstbeoefening, zoals onder
99
van wa arde
verheffing
Frans Becker Breng de kunst terug in het onderwijs meer bleek in een discussie over het cultuurbeleid van minister Hedy d’Ancona in het kabinet Lubbers-Kok.19 In de derde plaats hebben de kunsten een bijzondere waarde voor de vorming en ontwikkeling van individuen. Dat inzicht is van alle tijden, maar is recentelijk verdiept door neurologisch onderzoek. Wanneer kinderen tijdig ¬ en dat is in het algemeen vroeg ¬ in aanraking komen met de wereld van de kunsten, komt dat hun persoonlijke ontwikkeling ten goede. Muziek speelt daarbij een bijzondere rol. Op de in juni 2011 georganiseerde conferentie ‘Hoe muziek het brein verrijkt’ lichtten enkele experts op muziek- en neurologisch gebied recente onderzoeksresultaten toe die wijzen op het grote belang van muziek voor de ontwikkeling van kinderen. Een bloemlezing: ‘Canadees on-
Als we kunst en cultuur serieus nemen dan verbannen we ze niet naar de marges van het schoolprogramma
100
derzoek laat zien dat kinderen die muzieklessen volgden (piano, zang of viool), in vergelijking tot kinderen die geen muzieklessen volgden, na een jaar significant beter scoorden op een reeks van cognitieve taken, reikend van iq en taalbegrip tot concentratie en leervermogen. [...] Naast allerhande cognitieve voordelen, beperkt muziek zich niet tot cognitie alleen. Ook op sociaal en emotioneel gebied heeft muziek een grote impact. [...] Muziek stimuleert een groot aantal hersengebieden. [...] Door deze globaal stimulerende eigenschap is het ook begrijpelijk dat muziek als een therapie is onderzocht en lijkt inderdaad te werken bij een groot aantal hersenziekten.’ Muziek heeft bovendien een gunstig effect op sociale cohesie, het versterken van groepsgevoel of het vinden van je eigen identiteit. De experts s & d 7 / 8 | 20 11
concluderen: ‘Zowel het luisteren naar als het maken van muziek stimuleert een rijk scala van cognitieve, emotionele, sociale en culturele vaardigheden en kan zorgen voor intensieve, richtinggevende ervaringen. Aspecten die met weinig andere middelen zo verenigd en aangewakkerd kunnen worden als met muziek. Muziek zou pas een luxe zijn als we haar niet meer nodig hadden. Het tegendeel lijkt het geval.’20 kunst op school Het huidige kabinet acht weliswaar cultuureducatie van groot belang en komt met een programma Cultuureducatie met kwaliteit, maar tot een werkelijke verankering van het kunstonderwijs in het reguliere onderwijs komt het niet. 21 Bovendien volgen de financiële middelen de beleidsvoornemens niet. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten stelt daarom terecht de vraag ‘of voldoende activiteiten geleverd kunnen worden bij de beoogde halvering van de middelen voor bibliotheken en cultuureducatie/ amateurkunst’. 22 De politieke, bestuurlijke en economische elite toont belangstelling voor de kunstzinnige top als status-onderscheidend element van het sociale leven, maar heeft ¬ met uitzonderingen ¬ investeringen in een brede basis sterk verwaarloosd. Het is de hoogste tijd voor een diepte-investering om kunstonderwijs tot een vast onderdeel van het schoolcurriculum te maken. Het zou een topprioriteit voor een hedendaagse kunstpolitiek moeten worden. Als we kunst en cultuur serieus willen nemen, dan horen we ze niet naar de marges van het schoolprogramma te verbannen, maar ze te behandelen als een kernvak. Alleen een systematischer schoolprogramma zal kinderen en jongeren van alle maatschappelijke gezindten en achtergronden kunnen bereiken. Kunsteducatie, waaronder muziekonderwijs, moet een plaats in het curriculum van het basisen voortgezet onderwijs krijgen. Dat betekent ook dat we de ontwikkeling van een curriculum en de opleiding van onderwijzers en leraren evenzeer serieus moeten nemen. 23
Frans Becker Breng de kunst terug in het onderwijs Een stevig verankerd programma van kunst- en cultuureducatie kan leerlingen essentiële ontwikkelingsmogelijkheden bieden. Bovendien is een dergelijk programma onmisbaar voor de overdracht van ons culturele erfgoed. Het vormt een fundament: een gedegen culturele vorming van alle leerlingen van basisonderwijs en voortgezet onderwijs in Nederland. Alleen op die manier zal het lukken om dwars door alle diversiteit heen kunst en cultuur een stevige basis in onze maatschappij te geven. Vanzelfsprekend hoort daarbij een bredere maatschappelijke discussie over onze culturele erfenis ¬ vergelijkbaar met de
Noten 1 Emanuel Boekman, Overheid en kunst in Nederland, Amsterdam 1989 (derde druk), p. 187. 2 Ibidem. 3 Tony Jansen, ‘“Kunst en cultuur in een vreeschelijke tijd als de onze”’, in: Hans van Dulken en Tony Jansen (red.), Het leven als leerschool. Portret van Emanuel Boekman, Amsterdam 1989, p. 62. 4 Salvador Bloemgarten, Henri Polak, sociaal-democraat 1868-1943, Den Haag 1996, 484 e.v. 5 Emanuel Boekman, ‘Socialisme en kunst. Toespraak voor de vara-radio op 28 augustus 1926’, in: Van Dulken en Jansen, p. 104. 6 Boekman, Overheid en kunst in Nederland, p. 213. 7 Emanuel Boekman, ‘Kunst en maatschappij’, in: Van Dulken en Jansen, p. 168. 8 Boekman, Overheid en kunst in Nederland, p. 193. 9 Zie Tony Jansen en Jan Rogier, Kunstbeleid in Amsterdam 19201940. Dr. E. Boekman en de socialistische gemeentepolitiek, Nijme-
s & d 7 / 8 | 20 11
discussie over de canon van de Nederlandse geschiedenis. Een dergelijk programma zou een doorbraak in de kunstpolitiek kunnen zijn. Het verkiezingsprogramma van de Partij van de Arbeid biedt er trouwens een ¬ tot nu toe nogal onopgemerkte ¬ basis voor: ‘Van groep één tot het examenjaar van de middelbare school moeten kunst en cultuur in het onderwijs worden ingebed.’24 De uitwerking van deze intentie, in samenwerking met andere partijen, scholen en andere maatschappelijke instellingen, tot een initiatief wetsontwerp: waar wacht de Tweede Kamerfractie van de PvdA nog op?
gen 1983. Zie verder ook Gilles Borrie, ‘Emanuel Boekman en de gemeentepolitiek’, in: Van Dulken en Jansen. 10 Jansen, in: Van Dulken en Jansen, p. 75. Zie ook Peter Rorink, ‘Sandberg, tussen Stedelijk en Stadhuis’, in: Kunst en beleid in Nederland 4, Amsterdam 1990, pp. 140-142. 11 Zie Jozef Vos, Democratisering van de schoonheid. Twee eeuwen scholing in de kunsten, Nijmegen 1999, p. 133 e.v. 12 Zoals geciteerd bij Vos, p. 134. 13 Geciteerd door Niels Wisman, ‘“Wat dunkt u, heb ik een taak?” De erfenis van muziekpedagoog Willem Gehrels’, in: Ons Amsterdam, 2007 (september) nr. 9. 14 Ibidem. 15 Vos, p. 371. 16 Vgl. Cas Smithuijsen, ‘Openbare cultuur en privatisering’, in: Van Dulken en Jansen, p. 76. 17 Er is inmiddels veel over deze nieuwe scheidslijnen geschreven. Een van de standaardwerken op dit gebied is De dramademocratie van Mark Elchardus (Tielt 2002). 18 Jan Kassies, ‘De Partij van de
Arbeid en de kultuurpolitiek na de Tweede Wereldoorlog’, in: Sociaaldemokratie en kultuurpolitiek, pp. 40-52. 19 Hans van Dulken en Paul Kalma (samenstelling en redactie), Sociaal-democratie, kunst, politiek: beschouwingen over een sociaal- democratisch kunstbeleid, Wiardi Beckman Stichting/ Boekmanstichting, 1993. 20 Henkjan Honing, Erik Scherder, Dick Swaab, ‘Amuzikaal zijn is de grote uitzondering’, in: de Volkskrant 18 juni 2011. 21 Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Meer dan kwaliteit: een nieuwe visie op cultuurbeleid, Den Haag 10 juni 2011, pp. 7-9. 22 Brief vng aan de Vaste commissie voor ocw van de Tweede Kamer der Staten-Genraal d.d. 16 juni 2011. 23 Vgl. voor een belangrijke aanzet hiertoe: Barend van Heusden, Cultuur in de spiegel. Naar een doorlopende leerlijn cultuuronderwijs, Groningen 2010. 24 PvdA verkiezingsprogramma 2010, p. 29.
101