V. CARl'ACCIO. SAN GIORGIO. SCUOLA Dl S. GIORGIO DEGLI SCHIAYONI, VKNE'IIK.
HET PAARD IN DE BEELDENDE KUNST, O O DOOR G. A. BRENDER A BRANDIS. 0 O ii. Vinden we in het paard van Gattamelata nog de middeleeuwen terug, naarmate we in de renaissance vorderen, begint ook de voorstelling hiervan te veranderen, en deze verandering gaat hand in hand met de omwenteling in de krijgvoering tengevolge van de uitvinding van het buskruit. Het beschermend pantser wordt tegen dit wapen nutteloos en daarom afgeworpen; de snelheid wordt in het gevecht weer een factor van beteekenis. Het contact met het Oosten schept de mogelijkheid aan de nieuwe eisenen tegemoet te komen door den invoer van Arabische en Moorsche paarden, die, niet het zware Westersche paard gekruist, den halfbloed voortbrengen, die vele honderden jaren het heerschende type wezen zal. Een der fraaiste werken uit den overgangstijd is de San Giorgio van ('arpaccio. Het meest komt deze w andversiering tot haar recht, wanneer zij, in den namiddag, door de zon beschenen wordt. Door de scherpe belichting treedt al de rijkdom der onder-
deden aan den dag, die anders door het halfduister der oude lokaliteit verborgen blijft. De kunstenaar heeft zich natuurlijk aan de traditioneel^ bewapening met speer en slagzwaard gehouden. Maar in de levendige actie van het paard vermoeden we de teekenen van een nieuwen tijd. Uit het formaat van dit doek blijkt al dadelijk, dat de schilder de naïviteit der middeleeuwen te boven is. Misschien 3 x zoo lang als hoog is het er geheel op berekend het voortsnellen van den ruiter tot uitdrukking te brengen. In de omtrekken van het paard zijn, in verband met het kader, de horizontalen overheerschend. De achtcrbeenen staan, zooals bij de Assyrische reliefs, gestrekt naar achteren. Maar nieuw, misschien eenig in de geheele schilderkunst, is de stand der voorbeenen. Als haken grijpen zij naar voren en suggereeren de geweldige galopsprongen, waarmee paard en ruiter hun doel nader komen. Dit laatste houdt de ridder gespannen in het oog; aan de saamgeperste lippen ziet men, dat hij er alles op gezet heeft, een doodelijken stoot toe te bren-
302
HET PAARD IN DE BEELDENDE KUNST.
gen. Prachtig is de stofuitdrukking van het is in een handgalop; van een losstormen op krijgstuig: het harde speerhout, de ijzeren den vijand is geen sprake; deze komt op het onderdeden overtuigen ons er van, dat met doek ook niet voor. Dit ontneemt, geheel dezen lansstoot niet te spotten valt. Op ge- volgens de bedoeling van den schilder, er lijke hoogte staat de behandeling van de den te grooten schijn van werkelijkheid aan. betooming, waaraan de glans der metalen Wij aanschouwen zoodoende het zinnebeeld versierselen een rijk voorkomen verleent. van een groot geschiedkundig gebeuren; de Hiertoe bepalen zich de meer schilderachtige feitelijkheid van dien morgen dringt zich eigenschappen van het werk; in het paard niet aan onze aandacht op. heeft Carpaccio het niet verder gebracht, dan Het rijkunstig bestanddeel laat zich op tot een modellceren en kleuren; den weer- dit werk weinig gelden; het was voor Velasschijn op de haren bijv. zal men er tevergeefs quez weggelegd, ook dit tot zijn recht te op zoeken. Door laten komen, en dit op den achterzoo het volkomengrond blijven van ste te leveren, van picturale qualiteiwat derenaissance ten is dit werk, aan ruiterportreteen der schoonste ten heeft voortruiterstukken, die gebracht. de schilderkunst In de wisselwerheeft aan te wijking, die tusschen zen, kenmerkend de nieuwe krijgvoor den overvoering en de gangstijd; op de veranderde fokruiter-portretten , richting bestond, die eenige tienhad zich de Itatallen jaren lateiliaansche hoogeontstaan, is dit school als rij- en schilderachtig e een africhtingsmethohoofdzakelijk bede ontwikkeld. Zij standdeel geworbeoogde een maxiden. Van deze mum van gehoorechte renaissanceVKLASOUEZ. PORTRET VAN P ' I I I . I P S IV, P R A D O , M A D R I D . zaamheid, wend(NAAR KEN TEEKEMM; VAN DEN S C H R I J V E R ) . werken zullen wij baarheid, plooier drie beschouwen. baarheid naar alle voorkomende omstandigVan Italiaanschen bodem stamt de beeltenis van Karel V te paard, door Titiaan. Hoe wijkt de geheele opzet hiervan af van den zoo weinig ouderen San (iiorgio! De zuivere prolïelstelling, die het er op aanlegt door scherpe bclijning de bedoeling van den kunstenaar weer te geven, is vervangen door het trois quart. We zien den keizer schuin op ons toerijden; aan het historische moment, den morgen van den slag bij Mühlberg, worden we herinnerd door de gevelde speer, die hij in de hand houdt. Het paard
heden in het gevecht, aan het paard bij te brengen. Wat wonder dat Velasquez, in zijne afbeelding van den koninklijken ruiter, diens paard in de houding derpesade voorstelde, dit moeielijke, maar centrale hoogeschool „air", dat aan alle andere oefeningen ten grondslag ligt. Correct zit de koning te paard; veerkrachtig gaat het dier vóór omhoog, en buigt eenigszins door in de gewrichten der achterbeenen, juist genoeg om de gedachte aan een verzettelijk steigeren niet te doen opkomen. De voorbeenen zijn niet geheel sym-
A N T . VAN liljK.
TiiKlRKl
VAN KAKE1. 1 VAN
ENGELAND
NATIONAL
GAI.LLKV).
J. K. KIPINGER.
NEUF. REITSCIiri.E.
HET PAARD IN DE BEELDENDE KUNST.
305
E. DEGAS. START.
metrisch geteekend en geven daardoor dien toets van natuurlijkheid aan de geheele houding, die zoo gunstig afsteekt bij de kunstmatige volmaaktheid op de plaatjes van menig rijkunstig werk. Ternauwernood wordt de teugel aangehaald; niettemin zijn hoofd en hals in den stand, die een maximum van gehoorzaamheid en spaarzaam gebruik" van krachten waarborgt. Hieruit blijkt de voortreffelijke africhting van den hengst. Dat een heftig temperament tot onderwerping gebracht is, bespeuren we aan de neusgaten, waaruit we het snuiven meenen te hooren, dat als teeken van protest de wereld ingezonden wordt. Zijn wij met de breedheid van Velasquez eenigszins vertrouwd, dan vergeven wc de tonronde buik, waaraan het leven wat ontbreekt, ja, wenschen haar niet anders dan op déze wijze in het geheele samenstel opgenomen te zien, dat, — geleidelijk opgevoerd —, overal dezelfde weergalooze frischheid vertoont, en geen terugkomen op een wellicht minder geslaagd onderdeel gedoogde. Het portret van Karel I van Engeland te paard, in de National Gallery, door van Dijck geschilderd, is, evenals de zoo juist besproken werken, meer dan een portret: als rechtgeaard renaissance-werk tracht het de macht van den souverein te verheerlijken. LVI1I. Elseviers No. 11.
Als Titiaan en Velasquez greep de schilder naar het middel der Assyriers. Een strakke onbewogenheid van de rijzige ruiterfiguur, aangevuld door enkele onmiddellijke zinnebeelden, moet de koninklijke waardigheid vertolken. Hiermede houdt de overeenkomst met de Assyriers op; de zoo vloeiende en milde behandeling ontnemen aan dit schema voor ons alle barheid. Het reusachtige schilderij, met het veel meer dan levensgroote paard, werkt op het eerste gezicht adem benemend. Men ontwaart ternauwernood omtrekken; niettemin dringt het leven van het machtige dierenlichaam door de schakeeringen der ontroerend schoone Isabella-kleur zich overtuigend aan ons op. Behalve vorstcnbeeltcnis in den stijl der renaissance is het daardoor tevens een dierstuk van den eersten rang. Een werk van beteekenis binnen de grenzen van de Hollandsche kunst is het ruiterportret van Dirk Tulp door Paulus Potter. Prof. dr. J. Six schreef er een studie over in Onze Kunst. De minnaar van het buitenleven werd in innig verband met de natuur geschilderd. Het landschap lokt onzen blik naar zijn verten; de planten op den voorgrond spreken van de weelde van den zomer. In socpelen zit geeft de ruiter zich over aan de beweging van het paard, dat, het hoofd
306
HET PAARD IN DE BEELDENDE KUNST.
links wendend, even medeposeert. Aan de van deze voorbeelden, die ook den hedenwonderfraaie schildering van staart en manen daagschen liefhebber van het diermodel nog wijdde Dr. Six een schoonen passus; jammer de vreugde kunnen bereiden, zijn duistere dat de houterigheid der achterbeenen zooveel noties omtrent den bouw van het paarden-kwaad aan het werk doet. lichaam te verhelderen. i Met Van der Meulen zijn wij de 18de eeuw Rubens is vooral om zijn teekeningen als conterfeiter van paarden te waardeeren. In genaderd. De kunstenaars van dit tijdperk eenvoudige studies naar de natuur wordt hij bewijzen, dat de leidende geesten vooral oog er niet toe verleid zijn geweldigen vormenzin hebben voor de bekoringen eener bevallige aan het goochelen met mensch- en dierlij ven en gemakkelijke weelde, en ecnigszins verdienstbaar te maken. Niettemin weet hij geten zijn, welk moeitevol menschenbedrijf ons de wellust, waarmede hij een kloekge- hierin is voorondersteld. Voorstellingen, die bouwde paardeaan het inspancroupe aanning en moed schouwde ook op vergend krijgszijn schilderijen, bedrijf herinnedoor de meesterren, zal men dan lijke plastische ook maar zelden wedergave, zeer meer op de reprewel te doen deesentatieve werlen, en zich als ken dezer periopaarden-schilder de tegenkomen. te doen appreciDat deel van eer en. den adel, dat het paardrijden Geen kunstevoor zijn genoenaar van den gen blijft beoefeeersten rang, nen, moet dus maar opmerkenselders de bevrewaard door zijn diging zoeken grooten durf, is van zijn beperkde schilder van ten kunstzin: veldslagen Van voor hen wordt der Meulen. Wij de sportprent gedoen een koper- LOUIS TUAILLON. AMAZONE, BRONS. NATIONAL GALLERIE, BERLIJN. creëerd. gravure naar zijn werk reproduceeren, waaruit de zeldzame beDe sportprent dient voor het vermaak kwaamheid van den maker blijkt in het tee- van den paardenliefhebber. Schoonheid van kenen van moeielijke verkorten. Het paard algemeenen aard moet men op haar niet dat hierop half van boven, half van voren zoeken. Ze weet echter zeer wel aan haar gezien voorgesteld is, zal zich zoo dadelijk bestemming te voldoen, den sportmaniak op zijn andere zijde rollen; het heft kop en binnenskamers te omringen, met wat hij hals al op, om den zwaai te kunnen volbren- noode buitenshuis achterliet. Het is bijna gen. Zuiverheid van vorm en handeling zijn even prettig de afbeelding van een stagede groote verdiensten van de reeks paarden- coach door Pollard te bekijken, als een onzer nguren, waartoe deze behoort. bekende vierspannen te zien voorrijden, dat Bataille-schilders van minderen rang heb- nog wel eens „z'n dag" niet hebben kan. En ben op hun werken dikwijls gebruik gemaakt den liefhebber, die zoo min als schrijver dezes
E. MEISSONIER. TROMPETTER. NAAR EEN HOCTSNEDE.
HET PAARD IN DE BEELDENDE KUNST. met het Engelsche renwezen van nabij heeft mogen kennismaken, raad ik van dienzelfdcn Pollard de gekleurde platen te bezien, die hij van de Ascot- en Derby-races gemaakt heeft. Hoewel met honderden mensch- en dierfiguurtjes volgeteekend, zijn ze toch van een zekere ruimtewerking, ja, landschappelijke schoonheid, doordat de poppetjes onze aandacht niet geheel van de fraaie omgeving afleiden. Het geheel roept zóó, aardig, de blijde stemming op, die zich bij mooi weer van den bezoeker van een openluchtfeest pleegt meester te maken. Als regel is het spannend oagenblik gekozen, waarop het rennende veld van paarden nog een ioo M. heeft af te leggen. Met moeite wordt het opgewonden publiek, dat in de baan wil dringen om den uitslag met eigen oogen te kunnen zien, door de ordebewaarders in bedwang gehouden. In de verte op het middenterrein komen ruiters, die te paard den ren volgden, in galop aanzetten. Zoo beweegt zich alles in de richting van de eindpaal, die, boven alle warreling uit, duidelijk is te ontwaren. Ook om die samentrekking van de aandacht kan men deze prenten een zekere aesthetische werking niet ontzeggen.
jaar geleden. Van de beste dezer gravures gaat ook voor den kunstliefhebber nog wel charme uit. De zwier in de bouworde der maneges of in andere brokken architectuur, die men er goed geslaagd op vindt voorges'.eld, geven hem een zekere vergoeding voor de onnatuurlijke perfectie in de houding der levende wezens, die zoo slap of caricaturaal tot uitbeelding komt. Zeer bijzonder in hun onderwerp hebben deze plaatwerken het evenwel nooit tot eenzelfde populariteit kunnen brengen als de Engelsche sportprenten. De grafische kunst van deze soort is het voortbrengsel geweest van specialiteiten in het paardengenre, die zich het vervaardigen van ruitertafercelen tot levenstaak gesteld hadden. Reeds in de 17de eeuw met Wouwermans begonnen, wordt het specialisme langzamerhand overheerschend, juist in die mate, als de algemeene belangstelling, en daarmee de schoolmakende talenten, zich van het rijpaard afwenden. Op enkele uitzonderingen na verschijnt de ruiter in de 18de en 19de eeuw nog maar zelden op een werk van den eersten rang, en het ziet er naar uit, dat de 20ste in dit opzicht nog armer zijn zal.
Aan de Engelsche vossenjacht danken we menige humoristische teekening. Vooral Caldecott wist in zijn beminnelijke hobbelpaardjes iets onbepaalbaar grappigs te leggen ; zijn werk staat boven de zoo juist gekenschetste soort. Ik noem ook Clevering Gunther, die voor weekbladen tcekende, en daarin de chic van kleedij, tuigen en bespanning, die Hyde-Park in zijn besten tijd zien liet, zoo begeerlijk voor te stellen en — fijntjes belachelijk te maken wist. In Frankrijk volgden de sport en de teekenaars van haar kroniek andere lijnen. Het vasteland heeft veel meer, ook in onzen tijd, vastgehouden aan een schoolsche africhting van het paard. Uit de kopergravures van de Neue Reitschule van Ridinger bijv., of de Ecole de Cavalerie van de la Guérinière kan de ingewijde begrip krijgen van de rij- en africhtings-methode van een honderdvijftig
Ja, ook de specialiteiten schijnen weldra tot het verledene te zullen behooren. Ik geloof niet, dat we dit laatste behoeven te betreuren. Al te duidelijk kleefde hun de bekende specialiteitenfout aan, den eenvoudigen kijk op hun onderwerp te missen. Nemen wc bijv. eens een schilder als Meissonier, wiens trompetter ons Hollanders door de firma Verkade, die hem tot haar embleem koos, welbekend is. Een oppervlakkige krijgshaftigheid kan men deze ruiterfiguur wel toekennen, maar hoe onwaar is de houding van het paard met al zijne uitmuntend verzorgde détails! Met als van een hobbelpaard naar voren en achteren gestrekte beenen volhardt het, — blijkens de rust van den ruiter —, in een stand, dien wij nooit gezien hebben, en dien het naar onze meening ook geen minuut vol zou kunnen houden. Het hoog opgetilde voorheen doet
HET PAARD IN DE BEELDENDE KUNST.
309
MALLE JAN, DE SNELSTE HARUDRAVER VAN EUROPA. NAAR EEN HOLLANDSCHE KOPERGRAVURE.
denken aan coneoursdressuur, maar niet aan het krabben op den grond, dat Meissonier, — als teeken van ongeduld bij het dier — blijkbaar heeft willen weergeven. Dat deze schilder het met het paard zoo nauw niet nam, wekt te meer verwondering, omdat hij zelf uitstekend ruiter was, die de bekwaamheid en den moed had, op een dravend paard gezeten, schetsen van voor hem uit rijdende ruiters te maken. Frankrijk, Duitschland, Engeland, ook Nederland hebben dergelijke schilders van het militaire genre gehad, wien allen min of
meer het verwijt treft van gebrek aan diepte, kinderachtigheid, chauvininisme. Van de enkelen, die hier boven staan, noem ik in de eerste plaats Fromentin, wien de gratie van het barbarijsche paard tot bevallige in gloedvolle composities inspireerde. Degas is een andere uitzondering, die geheel apart staat. Zijn hartstocht voor de rensport uitte hij in zijne werken op een zeer persoonlijke wijze. Veraf van tribune en menschenmenigte, op het eenzame punt van afgang, nam hij zijn renpaarden en jockeys van nabij waar. Daar het hem onverschillig was, of
3io
HET PAARD IN DE BEELDENDE KUNST.
—
. - _ . . • ,=~j^.--> „ .
-t_.
h^^^
PAULUS POTTER. APPELSCHIMMEL.
met het vrouwelijk naakt in een beeldhouwwerk te willen vereenigen. Ronde vrouwenvormen tegen het schonkig dierlijf te doen uitkomen, is ten allen tijde een pikante opgaaf voor de kunst geweest. Grieksche vazen en beeldhouwwerken, de schilderijen van Veronese, Rubens, en vele tijdgenooten geven talrijke varianten op dit thema. Tuaillon voegde er een nieuwe aan toe. Wel verre van een contrast te zoeken, streefde hij er echter juist naar, de lenige, slanke meisjesgestalte zijner amazone aan het ranke type van het Engelsche volbloedpaard aan te passen. Van dit laatste liet hij al het buitensporige weg, dat het ontsiert, en wist De paarden van Degas voeren onze gedach- zóó de vormen van het beste paard onzer ten naar den beeldhouwer Louis Tuaillon. dagen in een beeldhouwwerk vast te leggen, Ook deze inspireerde zich op het renpaard. dat paardenkenner en kunstminnaar gelijBij hem bewonderen wij vooral het groote kelijk bevredigen kan. De conceptie ook van begrip, dat hij had van den rasvorm van het geheel verdient allen lof. Uit de houding van paard en berijdster spreekt een zoo volzijn sujet. Tuaillon had den oorspronkelijken inval, komen wederzijdsch vertrouwen, dat wij de vormen van het ideaalpaard onzer dagen geheel in de Sagenwereld verplaatst worden.
zijn werken aan den eenzijdigen sportliefhebber behaagden, kwam hij tot een vrijheid en natuurlijkheid in de voorstelling van zijn modellen, die men maar niet in de gedachten moet roepen, als men een aquatint van Pollard of Alken onder de oogen krijgt. Hoe uitnemend Degas het karakter van het renpaard wist te vatten, kan men goed zien op de bijgevoegde reproductie. Men vergelijke eens het overmoedig steigeren van het speelsche volbloedpaard met de correcte pesade van den deftigen Andalusiër van Filips IV; twee tegenstellingen, waar, wel beschouwd, een stuk beschavingsgeschiedenis tusschen ligt.
HET PAARD IN DE BEELDENDE KUNST.
VAN DER MEULEN. PAARDENSTÜDIES.
Jammer dat op het eerste gezicht het moderne raspaard onder de overoude amazonefiguur wat gewild aandoet. Werken als dit zijn voor de vorige eeuwniet teekenend. Bepalen we ons bij de beeldhouwkunst, dan denken wc veeleer aan het bekende mijnpaard van Meunier, als we een karakteristieken negentiende-eeuwschen arbeid willen noemen. Maar het best spreekt de geest van de kunst uit de schilderijen der bedoelde periode. Hier vinden we de stemmingsvolle uitbeelding van het werkpaard, waarin de impressionisten zoo vaak hunne groote liefde voor de natuur uitgesproken hebben. Niet, dat voor het eerst de aandacht der kunstenaars naar het trekpaard ging. Holland, met zijn polders en smalle dijken is nooit een land voor ruiters geweest. De enkele sportprent, die verschijnt, is het portret van een harddraver, die voor den boer den gouden zweep verdiend heeft. De schilder uit de 16e en 17e eeuw had evenwel genoeg levenslust om niet het meest miserabele dier uitsluitend tot model te nemen. Bij Cuyp
en Potter vinden we een zeer gezonde voorliefde voor een weldoorvoede appelschimmel, waar zoo nu en dan de roskam over gaat. Eerst bij de kunstenaars der klassieke Engclsche school, die bij de Hollandsche aansluit, begint zich de neiging te openbaren, vooral in verwaarloosde paarden van vrachtrijders en dergelijke het schilderachtige te zien. Morland, de bezielde schilder, die de geringste toets verf levend wist te houden, heeft met het schilderen van dit soort dieren een grooten naam gemaakt. In de uitvoe-' ring zijn z'n werken van een echt Engelsche distinctie; naar den inhoud geven zij den dichterlijken kijk op 's makers land- en tijdgenooten op het buitenleven. Men slaakt voor zijn schilderijen de verzuchting, dat het latere realisme ons niet gelukkiger gemaakt heeft. Van de paardenschilders uit den tijd der Hollandsche romantiek (tot Nederland zullen we ons voor de rest van dit artikel bepalen) noem ik Verschuur, die vooral aan de kleur zijner modellen recht wedervaren liet. Nakken, in 1835 geboren, is een der laatsten
312
HET PAARD IN DE BEELDENDE KUNST.
geweest, die iets voor een mooi paard gevoelde en — er iets van te maken wist. Hij stond daardoor buiten zijn tijd, en telt, ook door de maat van zijn talent, onder de toonaangevende schilders niet mee. — Het jaagpaard van Jacob Maris, het lichte paardje van de zandboerderij, dat Mauve zoo puntig te aquarelleeren wist, gaan wij als stoffage voorbij. We moeten naar Breitner, om de tendenzen van de 19e eeuw in het geschilderde paard consequent doorgevoerd te zien. De groote koppen van Amsterdamsche trampaarden, die hij gemaakt heeft, zijn niet z'n beste werk. Het wattige, dat de waterverf krijgt op het gesponsde papier, zat den aquarellist te zeer in den weg bij het nabootsen van de paardenhuid. Een beteren Breitner geven zijn stadsgezichten in olieverf. Trekpaarden nemen dikwijls een groot percentage van het doekoppervlak in. Toch zou men verkeerd doen, zoo'n werk tot een bepaald genre te rekenen. Men kan op zijn latere schilderijen niet zien, dat hij den romp van een sleeperspaard met meer hartstocht neersmeerde, dan het heiwerk, dat tusschen de pooten door te zien komt, of de lucht, die den rug afteekent. Breitner — als liefhebber van paarden met het militaire genre begonnen —• had de zelfverloochening van den wetenschappelijken mensch, die bij het zoeken naar de waarheid, persoonlijke verlangens omtrent deze op zij zet. De leuze: juistheid van toon vóór alles, diende hij met een hartstochtelijke overgave, die vrij van alle voorbehoud was. Het is waar, dat hij zich voor de ingeboete vrijheid ruimschoots schadeloos stelde met de achteloosheid, waarmee hij detailvormen behandelde, een verlichting van zijn taak, die hij dan weer behoefde om van zijn figuren te meedoogenloozer actie te kunnen eischen, die zijn visie vroeg. Hij vertegenwoordigt zoo het echte type van den impressionist met al zijn breedheid en gedeeltelijke onmacht. Bij het zien van een schilderij van Breitner komt de vraag niet op, wat voor type paarden hij eigenlijk schilderde. Toch stel
ik bij het overdenken van zijn oeuvre één ding vast: de fraaie spannen onzer groote brouwerijen, die vroeger Amsterdam doorkruisten, vindt men niet op zijn werken; die passen met hun blinkend gareel niet in het sombere beeld, dat hij van het stadsleven ontwierp. De impressionistische werkwijze kon geen stand houden. Ze ging aan haar wezen te gronde. Hoe handiger men werd in het vatten van het moment, hoe moeilijker het ging, op den eersten aanzet terug te komen, waar eigenlijk de bedoeling al in uitgesproken was. Aan de reactie, die onder leiding van Jan Veth ontstond, danken we den dierenteekenaar Dupont. Deze greep naar de graveer naald, als het materiaal, dat hem in zijne behoefte aan gewetensvolle verantwoording van elk onderdeel den weg kon wijzen. Als de dronken boer van Goethe, viel hij echter, met moeite te paard geheschen, er aan den anderen kant weer af: door het al te sprekende detail zijn zijn dieren soms niet vreemd aan het caricaturale. Trachtten Veth en de zijnen naar een andere techniek, de nieuwe romantici zochten een ander onderwerp. Jurrcs *), wiens paarden soms wat uiteenvallen in de mozaïek der kleurpartijtjcs, en Gouwe, romanticus krachtens zijn kleur, — wicn men in zijn zware Belgen, gezien tegeneen bonten morgenhemel, grootsch bedoelen niet ontzeggen kan, — moeten in dat verband genoemd worden. De grootste ontwikkelings-mogelijkheid bleek totnogtoe een derde richting te bieden, die daarom kortweg de moderne heet. Een goed begrip van het doel, waar zij toe leidt, krijgt men door het affiche, dat van der Lek onlangs voor een tentoonstelling van zijn werken teekende. De verspreide blokjes hierop blijken, tot aangename verrassing van den beschouwer, een ruitertje voor te *) Van jongere tijdgenooten noem ik maar een enkelen de onmogelijkheid, van de razende kunstvoorbrenging onzer dagen een overzicht te houden, moge mij verontschuldigen, als de namen van wellicht even verdienstelijke kunstenaars hier ontbreken.