Bijlagen.
Vel 409.
1585
Tweede Kamer.
Verslag vau de bevindingen en handelingen van het geneeskundig Staatstoezigt in het jaar 1 8 6 8 .
[35. 2.]
ontwerpen der hoofdtrokken eener repressive wet op de vervalsching der voedingsmiddelen ; met het vraagstuk der V E R S L A G DER COMMISSIE belast met het onder- verzameling en afvoer van faecale stoffen en ander vuil; zoek van het Verslag van de bevindingen en handelingen het daarstellen van wettelijke bopalingou op het bouwen van het geneeskundig Staatstoezigt in het jaar 1868; van woningen ; het drinkwator ; het regelen van een onuitgebragt in de zitting van den lsten April 1870. derzoek der schoollocalen en onderscheidene andere onderwerpen meer. Die vergadering werkt dus voort op den weg Ter voldoening aan hot bepaalde bij art. 8 dor wet van der partiele regeling van medico-politischo onderwerpen , den lsten Junij 1865 (Staatsblad n°. 50) werd den 25sten waaraan zij de voorkeur gegeven had boven eene algeSeptember 1869 door den Minister van Binnenlandsche meene regeling, ook in het vorig rapport uwer Commissie Zaken aan de Kamer toegezonden het Verslag aan den schier onuitvoerlijk geoordeeld, (bladz. 4) Wij meenen hier Koning van de bevindingen en handelingen van het ge- ook te moeten wijzen op hetgeen ons medelid de heer VAN DER MAESEN DE SOMISREFF, in de zitting der Tweede K a neeskundig Staatstoezigt in het j a a r 1868. Bij besluit der Kamer van dezelfde dagteekening werd het mer van 9 December 11., den Minister in overweging gaf, in handen gesteld eener Commissie van vijf leden (WESTER- om namelijk aan de geneeskundige ambtenaren op te d r a gen , eene speciale enquête te houden over de werkplaatsen HOFF, IDZERDA, K I E N , ROMBACH, V E R H E I J E N ) , die bij dezen de eer hebben betrekkelijk dat stuk het volgende te berigten. en fabriekgebouwen in Nederland; — een onmisbaar punt ter Met het uitvoerig Verslag, door eene vroegere Comrois- beoordeeling van hetgeen omtrent don arbeid in de fabrieken zou dienen te worden verordend. Deze zeer omvangrijke sie, uit de leden W E S T E R H O F F , GODEFROI, K I E N , JONCKBLOET en VERHEIJEN bestaan hebbende, omtrent hetzelfde taak z:oude zich waardig aansluiten , aan het belangrijk onderwerp over 1866 en 1867 uitgebragt, voor oogen, heeft rapport der Commissie belast met het onderzoek naar den uwe Commissie gemeend, ditmaal haren arbeid zeer te toestand der kinderen in fabrieken arbeidende, in den kunnen bekorten. Immers denzelfden leiddraad volgende, loop dezer zitting bij de Kamer ingekomen. Omtrent a n door dat Verslag aangewezen, heeft zij het onnoodig ge- dere in die vergaderingen der inspecteurs behandelde onacht terug te komen op de vele algemeene en bijzondere derwerpen, verwijzen wij naar een later hoofdstuk, raadgezigtspunten,die daarin, betreffende het geneeskundig Staats- gevingen voorstellen en opmerkingen bevattende van het toezigt en de daartoe behoorende onderwerpen, zijn aange- geneeskundig Staatstoezigt en de uitkomsten daarvan. Wij stipt en medegedeeld en met welke zij zich allezins ver- stippen hier nog slechts a a n : eenigt. Aangezien dat Verslag eerst den loden November 1°. Het verzuim van vele geneeskundigen om te voldoen 11. is vastgesteld en in de laatste maand van het vorige aan de bepaling van art. 6 der wet van 1 Junij 1865 (Staatsj a a r in hare handen gesteld, zoo meent uwe Commissie blad n°. 60) betreffende het mededeelen van het waarnemen bovendien te mogen aannemen, dat die gezigtspunten bij u eener ziekte , waardoor do volksgezondheid wordt bedreigd. nog versch in het geheugen zullen liggen en acht zij het Ter bestrijding van dit euvel besloten de inspecteurs, den dus niet wenschelijk ten deze in herhalingen te vervallen.. zodelijken invloed van de leden der geneeskundige raden Hierbij komt ook, dat het bedoeld Verslag nog geenen in- ter hulp te roepen. Moet men daaruit opmaken dat de vloed heeft kunnen uitoefenen op de zamenstelling van dat wetsbepalingen, ter bereiking van dat doel onvoldoende zijn , hetwelk thans in onze handen is gesteld, zoodat het nog of niet toegepast kunnen worden , of acht men het ondienstig van actueel belang te achten is. van de strafbepalingen gebruik te maken ? Ten aanzien van het tijdstip der indiening van het V e r Zou het voor do geneeskundigen gemakkelijker maken slag over 1868 merken wij o p , dat h e t , in vergelijking van dier opgaven, door hun gedrukte en geadresseerde staatjes het vroegere, door den Minister eene maand vroeger (13 Julij ter hand to stellen, in welke de verlangde opgaven slechts 1869) aan den Koning aangeboden, en bovendien veel door het invullen van een cijfer verkregen werden, ook vroeger ter kennisvan de Kamer is gebragt. Dit nu bewijst, bij kunnen dragen , tot het beter nakomen der aangehaalde dat ook de Regering het wenschelijke erkent, om jaarver- bepaling ? slagen zoo spoedig doenlijk na voleindiging van den j a a r 2°. De meening, dat het den tandmeester niet vrijstaat kring, waarover zij loopen, uit te brengon, en doet ons de narcose door chloroform te weeg te brengen , evenmin als hoop voeden, dat de inzending in het vervolg nog meer zal hij dat door toediening van morphine doen m a g , doch dat worden bespoedigd. Hierdoor zal uwe Commissie in staat hij wel chloroform of andere dergelijke middelen als plaatworden gesteld haar Verslag uit te brengen in den loop selijke anaesthetica mag gebruiken. Berust deze meening van het j a a r , volgende op dat waarover het handelt; het- der inspecteurs op art. 21 der wet van 1 Junij 1865 {Staatsgeen hoogst wenschelijk i s , opdat het niet te zeer aan blad n°. 59)? actualiteit en belangstelling verlieze. Dit maal was zulks In de vergaderingen der geneeskundige raden werden echter, om het vroeger aangevoerde, en vooral wegens de behalve de mededeelingen van het geneeskundig Staatsdaarop volgende behandeling der Staatsbegrooting voor bestuur verschillende onderwerpen van hygiëne en genees1870 niet wel doenlijk. kundige wetgeving, zoowel in verband met algemeene als Het plan van bewerking van het Regeringsverslag over vooral met plaatselijke belangen, behandeld. Het overhet j a a r 1867 is in dit Verslag ook weder onveranderd wegende der laatste ligt in den aard der zaak, maar wij gevolgd. De algemeene opmerkingen daarover en dus ook •nogen niet stilzwijgend voorbijgaan, de werkzaamheden die omtrent de herhalingen derzelfde zaak op verschillende dier raden en de vele commissien tot onderzoek en advies plaatsen, als een gevolg van die wijze van bewerking, over een aantal onderwerpen met het Staats-geneeskundig blijven ook nu geldig. Hier dus nu niet bij stilstaande gaan toozigt in betrekking staande. Tevens blijkt het, dat daartoe wij onmiddellijk over , tot de beschouwing en behandeling ook de bijstand van corresponderende leden van den raad der verschillende rubrieken en onderdeelen van het Verslag. niet zelden bijna onmisbaar was. Aan het slot dezer afdeeling volgen, de ministeriele beschikking van 13 November n°. 1 9 9 , wijzigende de beschikking van 12 April 1866, Geneeskundig Staatstoezigt bladz. 5 tot bladz. 37. n°. 2 5 1 , met betrekking tot de standplaats van den geneesDeze afdeeling vangt a a n , met eene volledige opgaaf van kundigen adjunct-inspecteur van Friesland en Groningen en het personeel der geneeskundige ambtenaren en raden, die van 24 December 1868 n°. 234, den werkkring bepawaarbij wij slechts opmerkzaam maken, op de wijzigingen lende van don adjunct-inspecteur voor Noordholland met in de plaats van vestiging voor den inspecteur van Friosland intrekking der beschikking van 5 Februari) 1867 n°. 235, en Groningen. — Groningen , voor den adjunct-inspecteur voor zoover bovengenoomden ambtenaar betreft. van Leeuwarden en voor den adjunct-inspecteur van Noordholland , Amsterdam. Zoodanige verwisseling van standOnderzoek naar de volksgezondheid, bladz. 37 tot 242. plaats , in een betrekkelijk kort tijdsbestek, acht uwe Commissie minder wenschelijk, aangezien het onmogelijk i s , W a t algemeene opmerkingen betreft meenen wij ditmaal dat het hier bedoelde personeel, in zoo korten tijd , met het te kunnen volstaan, met te verwijzen -naar die welke op geneeskundig personeel en vooral met de bijzondere plaatselijke bladz. 8 tot 14 van het voorgaande Verslag voorkomen. omstandigheden van den hun aangewezen werkkring , bekend De gunstige meening omtrent de werkzaamheden dor gekunnen worden , iets waaraan zeker veel gelegen is. neeskundige ambtenaren, wat aangaat het onderzoek der Bij de mededeeling van het behandelde in de bijeen- volksgezondheid, in het vorige Verslag geuit, meenen wij komsten van de inspecteurs en adjunct-inspecteurs merken ook in het onze te mogen bevestigen. Op enkele bijzonwij op , dat de Vegadering zich nog bezig houdt met het derheden daaromtrent zullen wij nog terugkomen bij het Bijblad van de Nederlandsche Staats-courant. — 1 8 6 9 — 1 8 7 0 .
1586 Verslag van de bevindingen en handelingen van het geneeskundig Staatstoezigt in het jaar 1 8 6 8 . Departement van Binnenlandsche Zaken en kosteloos aan de geneeskundigen door de gemeentebesturen moet worden uitgereikt. Sterfte-statistiek bladz. 37 tot 137. Wij eindigen deze rubriek met de woorden van het Verslag tot de onze te maken : » dat de vaccinatie nog steeds De bewerking en inrigting der sterfte-statistiok van 1868 te veel verzuimd wordt en dat maatregelen tot hare bevoris dezelfde als die van 1867. Wij verwijzen dus naar de dering geenzins overbodig zijn ". opmerkingen van het vorige Verslag. Naar aanleiding van Het roodvonk telde in 1868 325 sterfgevallen, tegen 565 een door de Regering gevraagd advies der inspecteurs- in 1867. Terwijl het in het westelijk deel van het Rijk vergadering, is de bewerking dier statistiek, met den aanvang aanmerkelijk verminderde of' niot voorkwam , heerschte het van het jaar 1869, overgebragt bij do af'deeling Statistiek in het noordelijk deel, met name in Groningen en Drenthe. van het Departement van Binnenlandscho Zaken. Van Aan mazelen was de sterfte aanzienlijk, (1680) meer dan deze regeling is, naar wij hopen, bevordering van naauw- die in 1866 en 1867 te zanten genomen. Het meest, zoo keurigheid in de opgaven en van gelijkmatigheid in de be- wel regtstreeks als in verhouding tot de bevolking, in werking te verwachten. Noord- on Zuidholland. Hot minst in Zeeland en in Drenthe. Het sterftecijfer aan typhus (3754) was grooter dan het Het vroeger model werd door een ander vervangen , dat zich vooral onderscheidt, door de splitsing der oorzaken van vorige j a a r (3246) en naderde aan dat van 1866 (3786). De invloed van slechte hygiënische verhoudingen op het ontden dood in primaire en secundaire. Die splitsing gaf aanvankelijk tot veel misverstand aan- staan en de uitbreiding der ziekte, kon weder vele malen leiding. Reclames van geneeskundigen en van gemeonte- als met den vinger worden aangetoond. In Limburg strekbesturen volgden
behandelen der afzonderlijke rubrieken , tot welke wij nu overgaan.
1587 Verslag van de bevindingen en handelingen van het geneeskundig Staatstoezigt in het jaar 1 8 6 8 . gnnetigen invloed uitoefenen , vooral in de kleine gemeenten. In het hoofdstuk: » Handelingen van het geneeskundig Staatsbestuur", worden daarvan vele voorbeelden aangetroffen , maar tevens blijkt daaruit, hoeveel volhardende drijfkracht de inspecteurs daartoe moesten aanwenden en meermalen een lijdelijk verzet niet konden overwinnen. Het is niet bemoedigend in het Verslag te zien, hoe of juist de besturen van groote gemeenten, op gebreken in den gezondheidstoestand opmerkzaam gemaakt, daaronder onversehillig blijven, ja daartegen soms in verzet komen. Zoo leest men in het Verslag omtrent Delft (bladz. 218): » De mestvorzamelingen en de varkenshokken in do kom der gemeente, waarvan in de Verslagen van 1866 en 1867 is gesproken en welker wegruiming de burgemeester toezeide zooveel mogelijk te zullen bevorderen (zie Verslagen van 1866, bladz. 122, en 1867, bladz. 206) zijn er nog." Zoo wijzen wij, wat 'sGravenhage betreft (bladz. 278), op het verhandelde over de Beek, het rioolstelsel en het drinkwater. Opmerkelijk i s , omtrent het laatste, het verschil in de beoordeeling van de deugdelijkheid van het water der openbare pompen , tusschen burgemeester en wethouders van 'sGravenhnge en de commissie , benoemd bij'sKonings besluit van 16 Julij 1866, n°. 68, tot onderzoek van drinkwater ïn verband met de verspreiding van cholera, en tot aanwijzing der middelen ter voorziening in zuiver drinkwater. Van de beraadslagingen in den gemeenteraad over die onderwerpen, zegt het Verslag op bladz. 219: » Er zal aldaar, deliberante senatu, nog menig slagtoffer vallen." Te Haarlem, meende de adjunct-inspecteur de aandacht van den burgemeester te moeten vestigen , op de ongerieven ontstaan door eene ondoelmatige demping der beek, waartegen hij al vroeger gewaarschuwd had. De inlichtingen werden door den burgemeester geweigerd, op grond, dat het hier de uitvoering betrof, van een openbaar werk door de gemeente ondernomen en dat er geen wettelijke bepaling bestaat, die de gemeentebesturen , ter zake van de uitvoering van openbare werken , onder controle stelt van het geneeskundig Staatstoezigt. Aldaar werd ook het advies tot het bouwen van eenen hoogen schoorsteen voor den stand- of kunstoliestokerij van P . VAN HOUTEN , ter vermijding van den stank, niet gevolgd (blz. 236), hoewel de mogelijkheid van nadeeligen invloed op de gezondheid was aangetoond. Te Utrecht heeft de adjunct-inspecteur, over het aanhoudend gebruik der slaapstede * de rijzende zon", niettegenstaande dat huis wegens bouwvalligheid was afgekeurd , herhaaldelijk maar vruchteloos bij burgemeester en wethouders geklaagd (blz. 286). Het zijn echter niet alleen de gemeentebesturen, men treft ook in het rapport sporen aan van hetzelide verschijnsel bij hoogere besturen. Zoo werd de oprigting eener snelazijnmakerij te Utrecht door het gemeentebestuur geweigerd doch door Gedeputeerde Staten toegelaten, zonder de door den inspecteur daartoe aangewezen voorwaarden (blz. 260). Op blz. 221 leest m e n : te Woerden zijn de ziekenkamers van de gevangenis (zie jaarverslag 1867, blz. 210) nog in denzelfden toestand. Het medegedeelde omtrent de Tolbrugkazerne t e ' s H e r togenbosch (blz. 236) en dat omtrent de Willemskazerne te Utrecht (bladz. 230 en 253) doet blijken van verschil van inzigten tusschen het geneeskundig Staatstoezigt en de militaire geneeskundige dienst. Zulke lijnregt tegen elkander overstaande adviesen kunnen aan een deugdelijk beëindigen der in quaestie zijnde onderwerpen niet bevorderlijk zijn. Hoewel wij vertrouwen, dat indien de gemeen te- en andero besturen gehoord werden over de punten, die in het Verslag voorkomen en waarvan wij er op eenige gewezen hebben , zij redenen zouden kunnen aanvoeren die op het eindoordeel over deze zaken niet zonder invloed zonden zijn , zoo meenen wij toch, dat het uit al het bovenstaande maar al te zeer blijkt, dat de verschillende besturen, en in het byzonder de gemeentebesturen, nog niet die hooge waarde toekennen aan de voorschriften der gezondheidsleer die ze verdienen. Of alleen de zedelijke en intellectuele invloed van het geneeskundig Staatsbestuur voldoende wezen zal, om in dit alles eenen heilzamen ommekeer te bewerken, meent uwe commissie te mogen betwijfelen en het is daarom dat wij meenen er aan te mogen herinneren, dat de Minister, onder wiens bestuur de geneesknndige Staatsregeling tot stand is gekomen , met het oog
op soortgelijke tegenwerkingen en tegenstribbelingen , gesproken heeft, van eene » douce violance." Zelfs het daarstellen van plaatselijke verordeningen en de kennisneming daarvan door het geneeskundig Staatsbestuur, acht zij tot bereiking van het doel, eene goede hygiënische inrigting van ons land, onvoldoende. Zij oordeelt evenwel dat de veelomvattende taak, tot welke in de vergadering der inspecteurs besloten is, het maken van een beredeneerd overzigt van den inhoud der verschillende gemeenteverordeningen in de onderscheidene provinciën ten opzigte van geneeskundige politie, een goede arbeid is (blz. 10), waardoor de geneeskundige ambtenaren klem kunnen geven aan hunne raadgevingen. Uwe Commissie is van meening, dat algemeene voorschriften van den wetgever, omtrent sommige onderwerpen , dringend noodig zijn. W a t de door hei geneeskundig Staatsbestuur onderzochte gebouwen betreft, zoo wordt melding gemaakt, van een aantal, om verschillende redenen, onvoldoende schoollocalen in Gelderland, ook van enkele dergelijke localen in andere provinciën. Bij sommige dier localen liet de toestand der privaten veel te wenschen overig (bladz. 239). In het zuidelijk arrondissement van Limburg zijn een groot aantal scholen zeer laag, overbevolkt, slecht gelucht en verlicht (bladz. 239). Op de stroohut te Wahlweiler wordt op nieuw de aandacht gevestigd (bladz. 240). Zij is waarschijnlijk het slechtste schoollocaal in Nederland. Omtrent dit punt vermolden wij met genoegen, dat de uitspraak van den districts-schoolopziener, dat de school te Gennep schadelijk was voor de gezondheid der schoolgaande kinderen , waartegen het gemeentebestuur in hooger beroep was gekomen, op advies van den adjunct-inspecteur werd bekrachtigd (bladz. 263). Eene uitvoerige bijlage omtrent het onderzoek der slaapsteden vergezelt dit Verslag. Dat onderzoek heeft, na een voorafgemaakt plan, met groote naauwkeurigheid in alle provinciën, hoewel wij meenen niet in alle kleine gemeenten , plaats gehad en geeft een juist overzigt van en inzigt in deze zaak, iets dat men vroeger geheel miste. Het schijnt echter tot geene algemeene gevolgtrekkingen geleid te hebben, en de vergadering van inspecteurs heeft over dit punt geene voorstellen tot de Regering gerigt. Van de gevangenissen worden meer bijzonder die van den Heiligen weg te Amsterdam (bladz. 236) en de kantonnale bewaarplaats te Harlingen , als uit he thygiènische oogpunt ongeschikt, vermeld. Van de fabrieken werden alleen die onderzocht waartoe bijzondere aanleiding bestond ten gevolge van concessieaanvraag, herbouw enz. Wij verwijzen hierbij naar betover dit pnnt vroeger opgemerkte. Ook hier blijkt wederom de uitgebreidheid van het te bearbeiden veld voor de geneeskundige ambtenaren en de behoefte aan overeenstemming te dier zake. Eindelijk, wat het bezoeken der krankzinnigengestichten aangaat, merken wij nog op, een principieel verschil omtrent bevoegdheid tusschen den adjunct-inspecteur van Utrecht en Gelderland en het collegie van regenten van het krankzinnigengesticht te Utrecht. Het ontstond bij gelegenheid van eene inspectie van dien inspecteur in een nieuw aangebouwd gedeelte van het gesticht. Hij had op den aanbouw uit een hygiënisch oogpunt der toekomstige bewoners van dat gedeelte verscheidene aanmerkingen, die hij eerst mondeling en later schriftelijk aan het collegie mededeelde. Regenten waren van oordeel dat de adjunct'inspectenr zijne bevoegdheid overschreed en dat het sanitaire toezigt door de Regering op de krankzinnigengestichten niet aan het geneeskundig Staatstoezigt maar aan de inspecteurs over de krankzinnigengestichten was opgedragen. De correspondentie deswege was bij het opmaken van het Verslag nog niet afgeloopen. Wij meenen dat de Regering dit punt, waar verschillende inspecteurs hot zelfde terrein betreden, behoort te regelen. Dat eene lacune daaromtrent aanleiding geven zoude, dat de regenten de vryheid namen de verblijven voor krankzinnigen geheel naar hunne eigen inzigten in te rigten, behoort streng vermeden te worden. Handelingen ter bevordering der volksgezondheid. Bladzz. 244 tot 290. De volgende lijst geeft een overzigt van de in het j a a r 1868, betreffende de volksgezondheid, verstrekte adviesen. Aan de Regering bedroeg het aantal adviesen: van de inspecteurs vergadering, gevraagde 6, spontane 7 >
1588 Verslag van de bevindingen en handelingen van het geneeskundig Staatstoezigt in het jaar 186S. i van de geneeskundige ambtenaren, gevraagde, 23 spontane 10; van de geneeskundige raden, gevraagde 0 , spontane 3 ; aan de gewestelyke besturen: van de Regering 3 circulaires; van de geneeskundige ambtenaren, gevraagde adviesen 3 5 , spontane 27 ; van de geneeskundige radon, gevraagde 2, spontano 0; aan de gemeentebesturen: van de geneeskundige ambtenaren, gevraagde 3 4 , spontane 92. Het aantal adviesen der geneeskundige ambtenaren bedroeg dus 239, waarvan 49 aan de Regering, 64 aan de provinciale besturen en 126 aan de gemeentebesturen. Bij de beide eersten maakten de spontane adviesen de kleinste helft uit, maar bij de gemeentebesturen drie vierden van het geheel Wij vergenoegen ons ditmaal met deze eenvoudige opgaaf' zonder daar verdere gevolgtrekkingen uit af te leiden. Deze adviesen behandelen verschillende punten van het omvangrijke inedico-politisch terrein, waarop reeds in het vorig verslag gewezen is. Sommige daartoe betrekking hebbende onderwerpen, hebben wij reeds, op andere plaatsen van ons Verslag, besproken. Over enkele andere wenschen wij nog een en ander op te merken. De drie Regeringscirculaires, aan de gewestelijke besturen, behandelen het miltvuur, de behoefte aan drinkwater en de vervalsching van het anijszaad. De eerste stond in verband met het zich vertoonen van miltvuur onder het vee te Grunsfeld en Geertruid in Limburg (blz. 268) en ook in den omtrek van Edam (blz. 222) en betreft het weeren van het gebruik van het vleesch der aan die ziekte gestorven of afgemaakte dieren. Zij bevestigt weder de behoefte aan een officieel veterinair toezigt, te zamen werkende met het geneeskundig Staatsbestuur. Daar de veterinaire wetten in behandeling zijn achten wij het niet overbodig hierop te wijzen De tweede circulaire stond in verband, met den zeer droogen zomer en de dien ten gevolge ontstane groote behoefte aan drinkwater en droeg bij, tot het nemen van vele plaatselijke maatregelon om in het zuiveren en goedkoop verspreiden van drinkwater te voorzien, en tot proefnemingen met Nortonsche putboringen in Zoeland, Noordholland enz. Hiertoe behoort ook de raad van adjunctinspecteurs , tot het daarstellen van regenbakken aan kerkgebouwen, zoo als te Oudenhoorn in Noordholland, te BaVsingerhorn en Spaarndam in Noordholland en te Gapinge in Zeeland (blz. 225). De dorde circulaire, de vervalsching van het anijszaad — eeneoude zaak—behandelende, bleek nog niet geheel overbodig te zijn, daar, bij het onderzoek van dat zaad op een aantal plaatsen, nog enkele vervalschte monsters werden aangetroffen. T e r dezer plaatse verdient de mededeeling, welke op blz. 259 voorkomt, alleszins onze opmerking. Naar aanleiding van het plan der Belgische regering, om de koortsdistricten aldaar door droogmaking te verbeteren, was de medewerking der Nederlandsche autoriteiten noodig, voor de daarvoor in Oost- en West-Vlaanderon gevorderde maatregelen, en werd de hoofdingenieur van den waterstaat, door zijnen ambtgenoot te Gend, uitgenoodigd, tot eene zamenkomst te dier zake. Vooraf'ontving die ambtenaar, op zijn verlangen , door tusschenkomst van het gewestelijk bestuur, van den inspecteur voor Zeeland , eene uitvoerige beschouwiug , over het weren der moeraskoortsen , in verband met het voorgestelde doel, alsmede, over het aandeel dat Nederland daaraan zou kunnen nemen. Dit bewijs van zorg voor de gezondheid der ingezetenen , van eene naburige regering, moge ons tot spoorslag strekken om voort te gaan op den ingetreden weg. Het geldt hier eene ziekte, d i e , ook bij ons, tot de meost algemeene volksziekten moet gerekend worden. De welwillende te zamenwerking, zoowel van de besturen van twee verschillende Rijken als van den hoofdambtenaar van den waterstaat met den ambtenaar van het geneeskundig Staatstoezigt, is ook een aangenaam en verblijdend verschijnsel. Hoevoel in ons land nog te doen i s , tot verbetering van vaar- en andere wateren en tot bevordering der openbare reinheid, blijkt, uit hetgeen voorkomt op blz. 212 tot 234, van Maastricht blz. 2 6 1 , Dordrecht blz. 248, Rotterdam blz. 281, Zwolle bladz. 287. Hoe of het water, door fabrieken , kan bedorven worden,
blijkt uit de mededeeling op bladz. 268. Naar aanleiding van klagten der bewoners van het Geuldal in L i m b u r g , werd het water onderzocht van de Geul en loodhoudende bevonden, zelfs tot in de nabijheid van hare uitmonding in de Maas. Zulks werd veroorzaakt door de Belgische loodsmeltery » do Blyberg" te Gennerik. Hare directie gaf den adjunct-inspecteur do verzekering, dat, binnen twee maanden, voor het aanleggen van twee bezinkbakken zou gezorgd worden. Kindi-lijk maken wy opmerkzaam, op het medegedeelde omtrent eene sloot to Loosduinen (bladz. 249). Van haren toestand werd reeds in het vorig Verslag gewaagd en in weerwil dat men zich daarover tot den Minister wendde, leest men in dit Verslag: i De sloot bleef echter in denzelfden toestand." Vindt men de uitleg daarvan in het medegedeelde: «De sloot is echter eene zoogenaamde poldersloot, hetgeen verbetering minder makkelijk m a a k t " ? Zijn do polderbesturen bij magte om de uitvoering van gezondheidsmaatregelen te beletten , als de polderbelangen daardoor onaangetast blijven , dan vordert, ook dit p u n t , wettolijke voorziening. Wij wenschen nu nog stil to staan, bij de uitlegging en herziening der wetten en verordeningen van medico-politischen aard, in verband met eenige andere punten. Naar aanleiding van een ministerieel schrijven werd eene commissie , in de vergadering der inspecteurs, benoemd, tot onderzoek, of er in de geneeskundige wetten leemten of' onnaauwkeurigheden bestaan, die eene herziening, op enkele punten, noodzakelijk of wenschelijk maken. Deze commissie bragt in 1869 haar verslag uit. Hierin nu komen twee punten voor, die de aandacht in het bijzonder waardig zijn: 1°. Het tijdelijk voorzien in de behoefte aan geneeskundige hulp bij ziekte van den geneesheer in kleine gemeenten. Op bladz. 249 en 270 vindt men aanzoeken daartoe van de gemeentebesturen van Brielle en van Heeze en Leende. Onder de vorige wetgeving kon daartoe tijdelijke bevoegdheid verleend worden door dn presidenten der provinciale commissien aan de studenten in de geneeskunde, na ingewonnen advies omtrent huune geschiktheid daartoe, bij de geneeskundige faculteiten der Hoogescholen of bij do commissien van toezigt der geneeskundige scholen. Nu voorziet de wet daarin slechts in geval van heerschendo ziekte. E r is hier dus werkelijk eene leemte. 2°. De velschillende zienswijze omtrent de uitlegging van art. 9 der wet van 1 Junij 1865 (Staatsblad n°. 60). Volgens eene ministeriele beschikking moeten al de in de apotheek aanwezige geneesmiddelen op de door den inspecteur voor »gezien" geteekende lijst vermeld worden. Tegen deze beschikking komt de geneeskundige raad van Friesland en Groningen op. Het komt ons voor dat bij een zoodanigen uitleg de geheele lijst eene overtolligheid is en de wet den voorraad — waaronder niet mogen ontbreken de geneesmiddelen aangewezen bij Koninklijk besluit — schouwbaar zou behooren te verklaren. Wij zwijgen nog van het praktische bezwaar dat de gedurige veranderingen dier lijsten door af- en bijschrijvingen moeten opleveren. De vraag der Regering , of de vergadering van inspecteurs het wenschelijk acht, dat van Regeringswege de oprigting van plaatselijke gezondheidscommissien worde bevorderd, werd door deze ontkennend beantwoord (bladz. 244). Hoewel wij de waarde der daarbij aangevoerde argumenten erkennen, meenen wij echter dat, als door de wet algemeen werkende gezondheidsmaatregelen zijn tot stand gebragt, de medewerking van zulke commissien ter uitvoering dier voorschriften niet wel ontbeerd zal kunnen worden. Nu immers voelt men reeds dat gemis on tracht men door het committeren van leden van den geneeskundigen rsiad on het benoemen van corresponderende leden daaraan te gemoet to komen. Alsdan zullen echter de Commissien door de wet zelve moeten worden benoemd en het zou dan eene vraag worden of het voortduren der bestaande geneeskundige raden eene behoefte zou zijn. I n eene bijlaag D van het verslag, worden de beginselen medegedeeld die in eene wet ter bestrijding van ziekten, die de volksgezondheid bedreigen, zouden kunnen worden opgenomen. Zonder van hare geheele instemming met dit zeer belangrijke stuk to willen getuigen, verklaart uwe Commissie echter gaarne, dat zij daarvan met belangstelling heeft kennis genomen, terwijl zij tevens niet na kan laten den wensch uit te drukken, dat eene wet te dier zake moge tot stand komen, waarop ons medelid IDZERDA. reeds
Bijlagen, Vel 410.
1589
Tweede Kamer.
Verslag yan de bevindingen en handelingen van het geneeskundig Staatstoezigt in het jaar 1 8 6 8 . Gelderland , op gunstig praeadvies van den goneeskundigen raad. In Zuidholland is twee malen afwijzend boschikt, aan do door den heer VAN DEH MAESEN DE SOMBREFF in insgelijks op advies van den raad. In Noordholland werd dezelfde zitting aanbevolen wijziging der onteigeningswet, eens gunstig, eons afwijzend beschikt, beide keeren in om de gemeentebesturen , ter bevordering van de openbare overeenstemming met het advies van den geneeskundigen gezondheid , bevoegd te verklaren tot onteigening bij kringen r a a d ; voorts in Zeeland eenmaal gunstig, ook overeen(exproprifltion par zone), in welken geest in België en komstig het advies van dien rand. elders bepalingen bestaan. Slechts eenmaal was er verschil, tusschen de beschikking Eene andere bijlaag E bevat de overeenkomst met België , van Gedeputeerde Staten en het advies van den geneesomtrent de vergunning aan de aan de grenzen gevestigde kundigen raad. Het betrof hier echter den vorm, niet het geneeskundigen tot uitoefening der geneeskunde of van hare wezen der zaak. Dr. H . G. C VAN BAEHLE te Westzaan, had vergunning verzocht tot het leveren van geneesmidtakken in grensgemeenten vun het andere Kijk. Hierdoor is aan eene plaatselijke behoefte voldaan, die delen aan eenige huisgezinnen, wonende over de Westzavroeger zeer ongelijkmatig geregeld was De wenschelijkheid nersluis, niet tot de gemeente Zaandam behoorende, ofeener soortgelijke overeenkomst aan de Pruissische grenzen schoon niet ver van de kom der gemeente woonachtig. komt daardoor des te meer uit. "Van twee veroordeelingon De geneeskundige raad van Noordholland had daarop van Pruissische geneesheeren, wegens het onbevoegd ver- gunstig geadviseerd, maar Gedeputeerde Staten meenden, leenen van geneeskundige hulp op Nederlandsch gebied in en naar ons oordeel te regt, dat zij de gevraagde vergunLimburg, wordt gewag gemaakt op bladz. 316. ning niet konden verleenen, omdat hier geen sprake was Onder de Pruissische geneesheeren, wien het vergund is van eene plaats waar één apotheker gevesiigd was. in de grensgemeenten te praktiseren, merken wij o p , Het geval hier vermeld, viel onder de bepaling der 2de dr. ARNTZ te Cleve (bladz. 247) De vergunning aan dien alinea van art. 9 der voornoemde wet. De geneeskundigen, geneeskundige, den 29sten Januarij 1869 verleend, om de gevestigd in plaatsen, waar geen apotheker wordt aangepraktijk in ons land uit te oefenen, en die algemeene af- troffen, hebben zoolang zij daar gevestigd blijven de b e keuring heelt uitgelokt, wordt in dit Verslag niet vermeld. voegdheid, tot het afleveren van geneesmiddelen. Daarin worden overigens slechts twee gemeenten opgegeven, Die bevoegdheid strekt zich ook uit tot andere plaatsen in waar behoefte aan geneeskundige hulp zou bestaan, te welke geen apotheker gevestigd is. Batenburg en Bergharen aan eene vroedvrouw (bladz. 275) Hoewel het verschil tusschen plaatsen en gemeenten te en te Petten aan eenen geneeskundige (bladz. 282). T e g e - regt, in de wet van 1 Junij 1865 (Staatsblad n°. 60) is a a n ringe belangstelling der betrokken gemeentebesturen scheen genomen, laat het zich wel voorzien, dat zulks in sommige de reden te zijn dat daarin nog niet was voorzien. gevallen tot strijd van meeningen voeren zal, die, naar Het om het andere j a a r doen drukken der lijsten van het uwe Commissie voorkomt, niet altijd even gemakkelijk bevoegden tot uitoefening der geneeskunst of van hare te vereffenen of uit den weg te ruimon zal zijn. takken , achten wij eenen goeden maatregel, die het overzigt Wat de vergunningen betreft door de inspecteurs van der zaak vergemakkelijkt. Worden zij algemeen verkrijbaar het geneeskundig Staatstoezigt, krachtens het 3de lid van gesteld, dan kan dit aan eene behoorlijke voorziening van art. 34 en art. 18 der wet van 1 Junij 1865 (Staatsblad geneeskundigen in de gemeenten bevorderlijk zijn. n°. 61) verleend, — enkele malen werd, onder bepaling der vereischte voorzorgen, het verkoopen van verwwaren in hetzelfde locaal vergund. Handhaving van wetten en verordeningen, bladz. 290—330. Het aantal der geviseerde of gewijzigde lijsten van g e Uit de statistieke opgaven , betreffende het personeel van neesmiddelen bedroeg het cijfer van 134. Ten opzigte van de uitoefening der geneeskunst of der geneeskundigen, artsenijbereidkundigen enz., blijkt, dat het aantal geneeskundigen, sedert het vorig Verslag van het artsenijbereidkunst, door onbevoegden, bevat het Verslag do geneeskundig Staatsbestuur, verminderde met 37 en dat er volgende bijzonderheden. Wegens kwakzalverij werden veroordeeld 14 personen, nog aanwezig waren 2298 geneeskundigen. Het aantal tandmeesters was vermeerderd met twee. Daar 3 werden vrijgesproken en van 8 was de afloop nog oner geene tandmeesters meer worden geëxamineerd, vraagt bekend. Tevens blijkt nog van 3 veroordeelingen, van gemen of de vermeerdering voortkomt uit verzuim van in- vallen uit het vorig verslag, wier afloop bij het opmaken schrijving en dus uit het niet voldoen aan art. 21 der wet, daarvan nog onbekend was. Het is treurig in het Verslag een paar voorbeelden te n°. 3 , van 1 Junij 1865 (Staatsblad n°. 60), of wel of lezen, van het in de hand werken der kwakzalverij door daarvoor andere redenen bestaan ? Het aantal vroedvrouwen was met 13 toegenomen. Daar deskundigen, zoo als het schrijven om een zoogenaamden het vermoedelijk vooral de verloskundige hulp zal zijn, die fistelpot door verschillende geneeskundigen (blad 312) en bij eene voortgaande vermindering van het aantal genees- de handelwijs van een geneesheer in Amsterdam , op bladz. kundigen , in de kleine gemeenten voorziening zal vereischea, 313 vermeld , die zich verlaagt om tot dekmantel te dienen voor verschillende kwakzalvers, magnetiseurs en anderen, verdient deze toeneming allezins de aandacht. Wij meenen, te dezer plaats, ook te moeten wijzen, op door het schrijven van recepten , onder hunne leiding, en het wenschelijke, om bij eene herziening der geneeskundige door de verantwoordelijkheid voor de behandeling der zieken wetten eene zoodanige positie aan de vrouwelijke verlos- op zich te nemen. Onder do regterlijk vervolgde overtredingen van bovoegdkundigen te verschaffen, dat meer ontwikkelde, beschaafde vrouwen zich aangetrokken gevoelen, tot de uitoefening van hoid merkon wij o p , de veroordeeling van den heelmeester dat vak. Daartoe zou men, als overgangsmaatregel, naast STEWE te Schoonhoven (zie vorig verslag bladz. 36), en van de vroedvrouw ook vroedmeesteressen moeten toelaten. In eene vervolging van den heel- en vroedmeester HOFFHAN te de vroeger vermelde zitting der Tweede Kamer is daarop Heemstede , over het afleveren van geneesmiddelen te Haarl e m , van welke zaak de afloop nog onbekend was door den heer Rombach gewezen. Een officier van gezondheid 2de klasse te Roermond De apothekers waren met 26 verminderd en de droogistw e r d , wegens uitoefening van burgerpraktijk, tot 2 dagen winkels met 2. Bij het veol te groot getal apotheken, in groote gemeenten, kamer-arrest met acces veroordeeld, zeker eene minime baart deze vermindering geen zorg. Heeft de wet al eenigen straf. E e n , zonder bevoegdheid , als apothekers-leerling te invloed uitgeoefend op de vestiging van apothekers ten Amsterdam in een apotheek werkzaam persoon , werd tot platten lande? I s die vestiging sedert de invoering der wet eene boete van 10 gulden of subsidiaire gevangenisstraf van één dag veroordeeld. Eindelijk werd gevonnisd eene toegenomen ? Het getal apothekersbedienden, hulp-apothekers en leer- vroedvrouw te Rotterdam, A. Ru EI: , geboren DUPPE , wegens ling-apothekers, wordt in dit verslag niet vermeld, daar, overschrijding van bevoegdheid, door toediening van moedermoer bepaald wat de apothekersbedienden betreft, die hunne koorn bij eene traag verloopende baring, tot eene geldboete bevoegdheid aan art. 34 der wet van 1°. Junij 1865 (Staats- van 2 gulden. Verschillende andere overtredingon van beblad n°. 61) ontleenen, nog geene naauwkeurige opgaven voegdheid werden door teregtwyzingen en vermaningen der inspecteurs beëindigd, iets dat uwe Commissie, bij overvoorhanden zijn (bladz. 304). Omtrent vergunningen door de Gedeputeerde Staten der tredingen van zeer geringe beteekenis, kan billijken , d o c h , i u verschillende provinciën, verleend krachtens het 3de lid den regel, liever aan den regter zou overgelaten hebben. van art. 9 , der wet van 1 Junij 1865 (Staatsblad n°. 60), Partijdigheid toch kan hier zoo ligt in het spel komen. vinden wij vermeld, dat zulks éénmaal is geschied in De 6de paragraaph, visitatie van apothekers, droogistBijblad van de Nederlandsche Staats-courant. — 1 8 6 9—1870. in de zitting der Tweede Kamer van den 9deu December 1869 met aandrang heeft gewezen. Tevens herinneren wij
1590 Wijziging van het l V d e hoofdstuk A der Staatsbegrooting voor het dienstjaar winkels en scheepskisten (bladz. 317—326), geelt ons aanleiding tot de volgende opmerkingen. In het vorig verslag wordt vermeld, dat van de apotheken der geneeskundigen 20 per cent minder voldoende of slecht waren en van do apotheken uitsluitend der apothekers slechts 11 per cent. Uit dit verslag blijkt, dat van de apotheken der geneeskundigen slechts 14 per cent minder voldoende of slecht waren en van de apotheken der apothekers maar 6 per cent. Dit maakt met het vorige j a a r voor de eersten een verschil van 6 per cent, voor de laatsten van 5 per cent. Ken opmerkelijke vooruitgang. Om daaruit evenwel afdoende gevolgtrekkingen af te kunnen leiden, zal men eerst de uitkomsten der eerstvolgende jaren behooren af te wachten Het aantal hervisitatien bedroeg in 1867, bij de geneeskundigen, 3 2 , bij de apothekers, 1 0 , en in 1808 , bij de eersten, 3 1 , bij de laatsten, slechts 6. Terwijl wij by de eersten dus een nagenoeg stationnair cijfer vinden , was er bij de laatsten eeno zeer in 't oog vullende verbetering. De winkelvisitatien hadden 6 veroordeelingen en 2 vrijspraken, na proces-verbaal, ten gevolge. Die vrijspraken hadden plaats, uit hoofdo van verzuim van bewijsstukken In het eene geval, omdat van de lijst, bedoeld iu art. 9 , alinea 4 der wet van 1 Junij 18C5 (Staatsblad n°. 60) ten processe niet was gebleken; in het andere geval, omdat niet was gebleken, dat de ondeugdelijke geneesmiddelen in de apotheek van den beklaagde hadden moeten voorhanden zijn. Hierop volgde later eene veroordeeling wegens overtreding van art 28 dor wet van 1 Junij 1865 (Staatsblad a°. 61.) Opmerking verdient, eene uitspraak van den Hoogen Raad in een geval op bladz. 326 vermeld , waar 16 overtredingen van art. 6, in verband met art. 21 der wet van 1 Junij 1865 (Staatsblad n°. 61), hadden plaats gehad. De Hooge Raad heeft beslist, dat in deze niet 16 overtredingen, maar ée'ne overtreding, met betrekking tot 16 geneesmiddelen, was begaan. Omtrent de overtredingen van wetten en verordeningen ter bevordering der volksgezondheid (bladz. 3 Ï 6 ) , zijn de opgaven , met uitzondering der provincie Groningen, te onvolledig om tot eenig algemeen overzigt te kunnen dienen. Zij laten dus geene gevolgtrekkingen toe bohalve deze, dat vele gemeentebesturen nog weinig geneigd schijnen te zijn om over onderwerpen, de volksgezondheid betreffende, met de inspecteurs van het geneeskundig Staatstoezigt in overleg to treden (bladz. 327). In Groningen werden , bij hetzelfde kantongoregt, veroordeelende vonnissen uitgesproken of werd door betaling der hoogste boete do vervolging voorgekomen in 193 zaken, overtredingen betreffende, van plaatselijke verordeningen welke bevordering der volksgezondheid ten doel hebben. In Zeeland werd een apotheker veroordeeld, wegens het niet overgeven van do recepten , aangeboden en bereid toen hij zijn bedrijf nog uitoefende (bladz. 327) en in Utrecht een apotheker , wegens het niet bijschrijven van het register voor vergiften. De regtbank te Utrecht besliste, bij die gelegenheid, dat zuringzout onder die vorgiften behoort, waarop art. 13 der wet van toepassing te, ofschoon zuringzout in de Pharmacopoea en in de lijsten vastgesteld door den Minister van Binnenlandsche Zaken, bij beschikking van den lOden November 1865, niet onder de vergiften is genoemd, e n , naar het oordeel uwer Commissie daaronder ook niet behoort gerangschikt to worden. In de laatste paragraaph van het Verslag wordt gehandeld, over inschrijving van de vrouwelijke leerlingen in de verloskunde (bladz. 330). Met inachtneming der bepalingen van het Koninklijk bosluit van 19 Mei 18G6 n°. 44 werden in 1868 ingeschreven 27 vrouwelijke Ie rlingen., waarvan 13 in Friesland en Groningen. In 1867 werden 33 vrouwelijke leerlingen in de verloskundo ingeschreven waarvan 8 uit Frieslanden Groningen. Even als het vorige j a a r , is die inschrijving aan verscheiden vrouwen geweigerd, omdat zij aan de vereischten van dat besluit niet voldeden. Hier ter plaatse dient nog vermeld te worden, d a t , in de vergadering der inspecteurs , een onderwerp van beraadslaging uitmaakte, de eischen bij de inschrijving van leerlingen vroedvrouw te stellen, met het oog op do wenschelijkheid dat die eischen in de verschillende provinciën zooveel mogelijk eelijk zouden zijn, hetgeen voorzeker wenschelijk is als het zonder verlaging van den verlangden maatstaf van schoolkundighoden geschieden kan. Hiermede hare taak voor geëindigd beschouwende, heeft uwe Commissie de eer voor to stellen, dat de Kamer besluite, om dit Verslag te doen drukken en ronddeelen en
1870.
' afschrift daarvan mede te deelen aan de Minister van Binnenlandsche Zaken, met uitnoodiging aan Zijne Excellentie , om aan de Kamer te willen geven die inlichtingen, waartoe de inhoud aanleiding geven mogt. Aldus vastgesteld bij de Commissie, den lsten April 1870. WESTERHOFF. IDZERDA. KIEN. ROMBACH. VERHEIJEN.
[11».
4]
E I N D V E R S L A G der Commissie van Rapporteurs voor het ontwerp van wet tot wijziging van het YVde hoofdstuk Ader Staatsbegrooting voor het dienstjaar 1870; uitgebragt in de zitting van den 4den April 1870. Bij de overweging in de afdeelingen der Kamer van het wetsvoorstel tot zoodanige wijziging in de begrooting van het Departement van Justitie voor 1870, dat gelegenheid \ worde gegeven tot aanstelling van een vasten ingenieurarchitect voor de gevangenissen en regtsgebouwen, waren de gevoelens over de aannemelijkheid van dit voorstel verj deeld. Verscheidene leden konden de volstrekte uoodzaj kelijkheid niet inzien , om alweder eene nieuwe ambtenaarsI betrekking te creëren en daardoor de Staatsbegrooting blijvend te bezwaren. Tot nu toe werden de plannen, die het hier geldt, ontworpen of beoordeeld door een ingeI nieur, die daarvoor vacatiegelden trok. Welke afdoende l reden bestaat er om dit te veranderen en een vast ambtenaar te doen optreden, die niet eens altijd genoeg werk schijnt te zullen vinden ? Voor het toezigt op de uitvoering der gemaakte plannen berit de Regering in de ambtenaren van den waterstaat deskundigen genoeg. Des noods zouden daarmede gewone architecten kunnon worden belast. Voor zoover hier het ontwerpen van plannen, het aannemen van een bepaald stelsel van gevangeuisbouw in aanmerking komt, schijnt het verkieslijk telkens daarvoor een bevoegd deskundige te zoeken, die dan met den inspecteur der gevangenissen te rade zou kunnen gaan. Is de Regering a a n e e n bepaald deskundige gebonden, dan wordt zij daardoor eenigermate genoodzaakt diens zienswijze te volgen, ook dan wanneer deze minder met hare I inzigten strookt en bij voorbeeld regtsgebouwen verrijzen als dat van den Hoogen Raad. Ook al bezit de aan te stellen ingenieur genoegzame bekwaamheid, is het zeer denkbaar, dat hij niet met zijnen tijd medegaat, en dus op den vooruitgang, die elders in de bouwkunst plaats heeft, niet genoeg het oog houdt. Hij is in zoodanig geval veel moeijelijker ter zijde te stellen dan iemand, die slechts tijdelijk in dienst is van het Gouvernement. Hoe zal het bovendien gaan. als op verschillende plaatsen te gelijk gobouwd wordt ? Zal men dun tot de ambtenaren van den waterstaat zijne toevlugt nemen, of moet het door dezen te houden toezigt op van wege het Departement van Justitie te stichten gebouwen geacht worden bij de invoering van het plan des Ministers geheel vervallen te zijn ? Ten slotte vroeg men, of de Minister eene specialiteit voor de door hem te scheppen betrekking op het oog heeft, dan of deze nog gezocht moet worden. Naar het oordeel van vele andere loden vervielen de geopperde bezwaren grootendeels, als men in het oog hield, dat jaren achtereen een zoodanig ingenieur-architect, als thans voor vast zou worden aangesteld, aan het Departetement van Justitie is verbonden geweest. Het onderscheid is alleen, dat de nienw aan te stellen ambtenaar eene bepaalde bezoldiging zou genieten en dat zijn overleden voorganger alleen vacatiegelden in rekening kon brengen. Het door den Minister aangeprezen denkbeeld luchtte aan ; deze leden toe, natuurlijk onder voorwaarde dat hij een geschikt man voor de betrekking zou weten te vinden.