Bijlagen
1021
2
iweede Kamer i
Memorandum betreffende het programma op lange termijn der Benelux-landen
1021 2
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de heer Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
's-Gravenhage, 16 December 1948.
In aansluiting aan mijn schrijven van 18 October 1948 heb ik de eer U Hoogedelgestrenge als bijlage dezes ter kennisneming aan te bieden de Nederlandse tekst van het tweede deel van het financiële en economische progiamma op lange termijn met bijlagen, zoals dit in overleg met de Regeringen van België en Luxemburg als gemeenschappelijk programma der drie Benelux-landen aan de Organisatie voor het Europese Herstel Programma (Europese Marshall Organisatie) te Parijs werd aangeboden. De Minister van Buitenlandse STIKKER.
Handelingen der Staten-Generaal
Bijlagen
1948—1949
Zaken,
INHOUD blz.
A.
Uitgangspunten
3
B.
De programma's
4
1. Landbouw, voedingsmiddelenindustrie en visserij . . .
4
2. Energie
5
3. De ijzer- en staalindustrie en de metaalverwerkende industrieën
7
4. Non-ferro metalen
8
. . .
5. Textiel
8
6. Chemische producten, kunstmeststoffen en rubber . .
9
7. Overige producten
9
8. Verkeer
10
C.
Werkgelegenheidspolitiek
10
D.
De handelsbalans en de structuur van de buitenlandse handel
11
E. De betalingsbalans
12
F.
Gegevens betreffende het nationaal inkomen
12
G.
Conclusies
13
TWEEDE MEMORANDUM BETREFFENDE HET PROGRAMMA OP LANGE TERMIJN VAN DE BENELUXLANDEN In dit memorandum is het antwoord vervat van de Beneluxlandcn op de vragen, welke aan de orde zijn gesteld in het document C (48) 122 (Final), dat op 4 Augustus 1948 door de Raad van de Organisatie voor Europese Economische Samenwerking werd vastgesteld. Dit stuk is het vervolg op het (eerste) „Algemeen Memorandum betreffende het programma op lange termijn der Benelux-landen". waarin de grote lijnen zijn aangegeven van de gezamenlijk te volgen economische politiek en de wenselijk geachte ontwikkeling der internationale economische betrekkingen. Dit tweeüe memorandum bevat nadere gegevens over de plannen voor de belangrijkste sectoren, over de werkgelegenheidspolitiek, over de buitenlandse economische betrekkingen, de betalingsbalans en het nationale inkomen. In een inleiding wordt een overzicht gegeven van de overwegingen, die aan de opstelling van het programma ten grondslag zijn gelegd. A.
Uitgangspunten
I. Het belangrijkste uitgangspunt is uiteraard het in werking treden van de Economische Unie tussen België, Nederland en Luxemburg op 1 Januari 1950. Deze basis is van grote invloed geweest zowel op de cijferopstellingen als op de ontworpen uitvoeringsmaatregelen. Ten gevolge van de integratie van de drie volkshuishoudingen mogen de piannen en cijfers, zoals deze voor elk der drie landen afzonderlijk zouden zijn voorzien, niet zonder meer samengevoegd worden. Integendeel: de voordelen van de integratie zullen slechts bereikt kunnen worden, doordat in onderling overleg de activiteit van elk der landen wordt vastgesteld in het kader van een rationele structuur van het gezamenlijke productie- en afzetgebied. In sommige sectoren kan men reeds de gevolgen van een nauwe samenwerking constateren. De onderstaande tabel toont duidelijk het belang aan, dat van deze integratie op goede gronden verwacht mag worden. Tabel I
De handel tussen Nederland en de B.L.E.U. (in millioenen Si 1936-38
*) Uitvoer
van
1947
1948-49 1949-50 1952-53
Nederland
Idem 1936-38 = 100 . . Uitvoer van de B.L.E.U. naar Nederland . . . . Idem 1936-38 = 100 . .
171 100
105,7 62
140 76
186 109
213,7 125
221,3 100
181,1 82
192,5 87
267 121
370,7 168
') Deze cijfers zijn herleid tot na-oorlogs prijsniveau door vermenigvuldiging met 3,75.
Bovendien moet men rekening houden met het tempo van de toeneming der productie en van de bevolking in de drie landen en met de specifieke moeilijkheden, die ieder van deze landen ondervindt. In verband hiermede werd in het „Algemeen Memorandum" o.m. de nadruk gelegd op het Indonesische vraagstuk en op de moeilijkheden als gevolg van het nagenoeg uitgeschakeld zijn van Duitsland als handelspartner. III. De economische kenmerken van de Nederlands-BelgischLuxemburgsc Unie houden nauw verband met een aantal natuurlijke omstandigheden: de beschikking over steenkool, een voor het handelsverkeer en de veredelingsindustrie gunstige geografische ligging, een dichte en technisch goed ontwikkelde bevolking. Deze kenmerken vloeien ook voort uit een tendentie in de huidige ontwikkeling, die de landen van oude economische beschaving er toe brengt om, met behoud van hun grondstructuur, hun bedrijfsleven zo veelzijdig mogelijk te maken, ten einde aan eventuele internationale depressies weerstand te kunnen bieden: een ontwikkeling, die leidt tot de productie van kwaliteitsproducten, welke vee] kapitaal en de beschikbaarheid van op hoog niveau geschoolde arbeiders vereisen. De ondervinding leert, dat in de moderne volkshuishouding de verhoging van het reële inkomen en dientengevolge van de levensstandaard onmiddellijk afhankelijk is van een voortdurende onderlinge aanpassing van de productiefactoren. De bestudering van dit programma op lange termijn zal misschien de indruk achterlaten, dat in het patroon van de bedrijvigheid van Benelux als geheel geen grote wijzigingen worden voorzien. Dit impliceert echter allerminst, dat niet in een later stadium, als gevolg van de technische en wetenschappelijke vooruitgang, de productie qua omvang en samenstelling zal worden gewijzigd. I\ . In grote lijnen gezien, zijn de belangrijkste vraagstukken de rationalisatie en modernisering van het productie-apparaat en de optimale aanwending van nieuw toevloeiende arbeidskrachten, waaraan nog is toe te voegen een meer productief gebruik van de hulpbronnen van de overzeese gebiedsdelen. 'I De Regeringen van de Benelux-landen hebben nauwgezet gestreefd naar evenwicht tussen investeringen en consumptie enerzijds en het nationaal inkomen anderzijds in overeenstemming met de sociale aanspraken van de bevolking. In verband hiermede zijn in de plannen niet opgenomen investeringen, die over zo'n lange tijdsduur verdeeld zouden moeten worden, dat zij in 1952/53 nog niet rendabel zouden zijn, en waarvan de voortzetting ten tijde van de beëindiging der Marshall-hulp bijzondere risico's met zich mee zou brengen. Bovendien leggen de Regeringen van de Benelux-landen er de nadruk op, dat verschillende sectoren in hun respectieve volkshuishoudingen voldoende ontwikkeld zijn om aan de vraag van de landen, die aan de Organisatie voor Europese Economische Samenwerking deelnemen, te kunnen voldoen. Op dit laatste punt wordt de aandacht van de deelnemende landen met nadruk gevestigd, gezien het gevaar van doublures en verspillingen op dit terrein.
11. Van overeenkomstige aard zijn de moeilijkheden, die rijzen bij de realisatie van de Economische Unie. De drie volkshuishoudingen zullen door tal van structurele wijzigingen onderling aan elkaar moeten worden aangepast. Het grondbeginsel van de gelijkheid der concurrentievoorwaarden ') Voorlopige statistische gegevens omtrent de economische situatie voor alle ondernemingen in de deelnemende landen vereist een zeke- j van die gebieden werden reeds verstrekt aan het Uitvoerend Comité van re uniformisering van sociale wetgeving en van de economische en de Organisatie voor Europese Economische Samenwerking door bemiddeling financiële maatregelen. van de Werkgroep voor Overzeese Gebiedsdelen.
4
V. Het consumptieniveau als geheel mag niet stijgen boven dat van vóór de oorlog. Wel kunnen enkele correcties op sommige punten worden aangebracht. Ook is het aanvaardbaar, dat uit de vergrote productie van enkele bedrijfstakken een hoger verbruik in enkele sectoren resulteert. Tabel II
Tabel III
Het verbruik van enkele voedingsmiddelen in de Benelux-landen (in duizenden tonnen)
Vooroorlogs Programma zonder rekehou1952/53 gemiddelde ning te hou- rekening met de den met de dende bevolkings- bevolkingsvermeerdevermeerdering1) ring l ) Broodgraan. . . Andere granen . V(jyen en oliën . Vlees . . . . Melkproducten .
3 518 3 537 512 704 128
Beneluxbevolking: 1939 17,4 milliocn 1952/53 19,5 millioen
4 037 3 594 568 729 154
115 102 111 103 120
Benelux-invoer (j.o.b.) (in millioenen $) Vooroorlogs gemiddelde
Indices 1952/53 op basis van het vooroorlogse gemiddelde = 100
')
Zij heeft er steeds naar gestreefd om noch de invoer te forceren, noch de uitvoer te beperken, maar om beide tot het maximum op te voeren, rekening houdende met de traditionele afzetwegen en landen van herkomst.
103 91 100 92 107
Waarde
Noord-Amerika . . Zuid-Amcrika . . . Overige niet deelnemende landen . Deelnemende landen (niet stcrling-area) Overzeese Gebiedsdelen Totaal
Tabel IV
De investeringscijfers voor 1952/53 konden niet worden berekend op basis van een gecoördineerd investeringsprogramma, maar slechts op grond van algemene economische gegevens, gebaseerd op redelijke veronderstellingen, waarvan er trouwens enkele door de O.E.E.S. zelf zijn aangegeven. Een coördinatie als de onderhavige brengt uiteraard een zeer omvangrijke arbeid mee, waarmede men momenteel bezig is, maar die uit de aard der zaak nog lang niet gereed is en waarvan de uiteindelijke resultaten de gegevens, die in de huidige overzichten voorkomen, mogelijk kunnen beïnvloeden.
Waarde
%
752 310
22,2 9,1
573 338
15,1 8,9
171,8 13,7 226,3 18,2
290 646
9,4 21,0
313
9,2
751
22,2
415 809
10,9 21,3
435 34,8
829
26,7
984
29,1
1 257
33,7
120
221
7,2
1248
9,6 100
3 087 100
408 10,7 8,2 3 388 100 3 800 100 278
Benelux-invoer {j.o.b.) (in millioenen $)
96,2 55,9
0/ /O
Programma 1948/49 Waarde
%
Programma 1949/50 Waarde
O/
/o
Programma 1952/53 Waarde
%
8,1 4,7
139 180
5,6 7,4
186 214
6,6 7,5
279 267
7,8 7,5
156,1 13,1 325 27,2
305 557
12,4 22,7
359 758
12,6 26,7
456 837
12,7 23,3
40,4 1485
41,5
485,6 40,8 1 123 6,0
1 191.4 100
152
45,7 1 145 6,2
2 456 100
117
6,2
2 829 100
258
7,2
3 583 100
VIII. Het slagen van de in dit rapport opgenomen plannen hangt uiteraard af van het voortduren van het E.H.P. tot het midden van het jaar 1952. De Amerikaanse hulp blijft noodzakelijk om de Benelux-landcn in staat te stellen hun buitenlandse handel, die door de huidige monetaire situatie bedreigd wordt, op peil te houden en bovendien om die landen de financiering mogelijk te maken van bepaalde, op korte termijn noodzakelijke vervangingsinvesteringen, die uit de nationale besparingen vooreerst niet zouden kunnen plaats vinden. Met andere woorden: De Belgisch-Nederlands-Luxemburgse Unie baseert haar verwachtingen omtrent het economische herstel in eerste instantie op een oordeelkundige aanwending van de door de Verenigde Staten verleende hulp en vervolgens op een snel herstel van haar handelspartners, die deze landen in staat zou stellen in converteerbare munt te betalen, waarbij tevens wordt gehoopt op een oplossing, waardoor de huidige tekorten gecompenseerd zouden worden zonder dat tot een systeem van gedwongen besparingen behoeft te worden overgegaan. B.
VII. Het Europese en intercontinentale ruil- en betalingsverkeer dient plaats te vinden op basis van het multilateralisme, hetgeen een uitgebreide internationale samenwerking noodzakelijk maakt. Een politiek, die stabilisering van de economische activiteit, gepaard met gezonde en regelmatige uitbreiding van die activiteit, nastreeft, stelt in de eerste plaats het internationale probleem van het bevorderen der grootst mogelijke mobiliteit van goederen, kapitaal en arbeid aan de orde, en voorts het vraagstuk van de coördinatie van de maatregelen, door de verschillende landen getroffen, ten einde hun economische ontwikkeling te bespoedigen. De drie landen, die door het vormen van een Economische Unie een belangrijke stap in die richting hebben gedaan, zijn zich zeer wel bewust van de innige economische samenhang, die er bestaat tussen de verschillende volkshuishoudingen, zowel in de hoog- als in de laagconjunctuur.
%
24,7 11,0
72,6 Totaal
Waarde
Programma 1952/53
762 339
Waarde
Noord-Amerika . . Zuid-Amerika . . . Overige niet deelnemende landen . Sterling-area. . . . Deelnemende landen (niet sterling-area) Overzeese Gebieds-
Waarde | %
Programma 1949/50
187,4 15,0 107,9 8,7
Vooroorlogs gemiddelde
Indexcijfers 100 112
VI. Hel is wellicht gewenst een principieel voorbehoud te maken met betrekking tot de in de programma's opgenomen cijfers. De onderhandelingen met betrekking tot de Economische Unie zijn immers nog gaande en zullen in de komende maanden en jaren nog voortgezet moeten worden. In het economisch stelsel van Benelux hangt de realisatie van programma's op lange termijn af van een aantal factoren, die de Overheid niet alle voikomen in de hand heeft. In het algemeen wordt er de voorkeur aan gegeven de invloed van de Overheid te beperken tot maatregelen van algemene aard, die de richting van de ontwikkeling der volksbuishouding bepalen; er wordt naar gestreefd om de nog geldende bijzondere maatregelen, die het gevolg zijn van de oorlog, zo spoedig mogelijk te beëindigen. Afgezien van uitzonderingsgevallen, waarin de Overheid het noodzakelijk acht bepaalde taken zelf uit te voeren, hetzij om het kostenpeil laag te houden, hetzij om de productiviteit op te voeren, zullen het particuliere initiatief en het particuliere kapitaal de belangrijkste rol speien bij de verwezenlijking van het merendeel van de plannen. De heersende opvatting in Regeringskringen is echter, dat de investeringsmogelijkheden nauwkeurig onderzocht dienen te worden en mede bezien moeten worden in het licht van een conjunctuur-nivellerende politiek.
%
Programma 1948/49
De programma's
1. Landbouw, Voedingsmiddelenindustrie
en Visserij
Het agrarische productieprogramma omvat: a. het herstel van de veestapel, aangezien de veeteelt de kern is van de Benelux-landbouw en de veeteeltproducten normaliter in de binnenlandse behoeften kunnen voorzien. Onder leiding van particuliere en officiële onderzoekcentra wordt aandacht besteed aan een rationelere voeding van het vee; b. de rationalisatie der exploitatie, de ruilverkaveling, de uitbreiding van het gebruik van geselecteerd zaaigoed en van meststoffen, de intensivering van de strijd tegen ziekten van gewassen en vee, de verbetering van de exploitatie van grasland, de motorisering en de mechanisering (vooral het gemeenschappelijke gebruik van machines door bemiddeling van coöperaties):
5 c. het stimuleren van de productie van groenvoer en van het drogen daarvan;
Tabel VIII
Opbrengst
per hectare van enkele (in kg)
cl. een aanzienlijke verhoging van de productie van suiker en aardappelen, waarvan een deel als veevoeder moet dienen; e. het verzekeren van een redelijke rendabiliteit door middel van prijspolitiek en door verlaging der kostprijzen. Door deze maatregelen zal in de eerste plaats een aanzienlijke vermindering van de invoer van veevoeder bereikt moeten worden. V o o r de oorlog bedroeg het verbruik van geperst veevoeder bij benadering 5,2 millioen ton, waarvan 3,4 millioen ton ingevoerd werd, tegenover 2,9 millioen ton in 1952/53. Jn 1947/48 bedraagt deze invoer slechts 1,2 millioen ton, terwijl in het programma 1948/49 voor ongeveer 2,4 millioen ton wordt voorzien. De veestapel is momenteel aanzienlijk kleiner dan vóór de oorlog. Het herstel in 1947 48 is vertraagd door de uitzonderlijke droogte in de zomer van 1947 en de schaarste aan veevoeder o p de wereldmarkt. Tabel V
Aantal beesten in de Benelux-landen (zomertelling, in 1000 stuks) Gemiddelde van vóór de oorlog
Totaal der runderen waarvan melkkoeien
. . . . . . . .
4 795 2516
1949
1952
4212 4 140 4518 2 150 2 153 2 256
4818 2 556
1947
Totaal schapen
830
637
Totaal varkens
2 880
1447
1948
575
645
670
1 606 1940
2 920
Gemiddelde van vóór de oorlog
Tabel VI
Aardappelen Suikerbieten Omgerekend tot ruwe suiker Veevoeder
Oppervlakte landbouwgronden Bebouwde grond Tijdelijk grasland
854 153
Totaal der beschikbare bouwgrond Permanent grasland (weide en hooiland) Onbewerkt grasland Totaal oppervlakte landbouwgrond
Tabel VII
1934/38
1947
1948
1 770 307
1 765 318
Verwachtingen 1949
1952
808 301
843 317
2 007
2 077 2 083 2 109
2 160
2 089
2 002 1 998
1 979
1 934
4 096
4 079 4 081
4 088
4 049
Opbrengst van enkele producten (eenheid: 1000 ton) Gemiddelde van vóór de oorlog
Omgerekend tot ruwe suiker Veevoeder 1021
Oppervlakte bij de laatste telling voor de oogst van
5 200 2 970 462 4 384
1947
1948
1949
1952
6 346 7 859 6017 7510 2 683 3415 3 500 3 870 351 590 508 544 3 748 5 390 5 020 4 796
21 750 32 300 29 300
2.
1
i
1 1 1 21 330 24 900 23 000 23 100 26 000l37 100 33 300 33 600 23 000 35 000 33 000 32 000
Vaste
Energie
brandstoffen
In het programma op lange termijn is een netto-kolenproductie opgenomen van 44 millioen ton. Deze hoeveelheid komt ongeveer overeen met de vooroorlogse productie en veronderstelt een toename met 13 pet. (11 pet. België en 20 pet. Nederland) ten opzichte van de huidige productie. Productie
van steenkool in de Benelux-landen (in millioenen ton) 1935/38 1948/49 1952/53 41,6 39,8 44,—
De opvoering van de productie zal gepaard moeten gaan met een verlaging van de kostprijs. Voor het bereiken van deze doeleinden zal gestreefd worden naar: a. verder doorgevoerde mechanisering en modernisering van de ondergrondse installaties, waardoor de arbeidsproductiviteit verhoogd zou kunnen worden, zelfs bij een eventuele verkorting van de arbeidsduur tot 40 uur per week: h.
concentratie van de exploitatie in grotere eenheden;
c-, opvoering van de kwaliteit van de steenkool, regeneratie van minderwaardige brandstoffen, bezuiniging op het eigen verbruik der mijnen en modernisering van de bovengrondse installaties; (/. het voeren van een doelmatige personeelspolitiek, het verloop onder de arbeiders wordt tegengegaan.
waardoor
Het verbruik van gas en electriciteit voor huishoudelijke doeleinden en in de kleine en middelgrote industrie zal zeer waarschijnlijk toenemen. Dit zal leiden tot een zuiniger gebruik van steenkool. Een nog grotere bezuiniging zal worden bereikt door de electrificatie van de spoorwegen. Het verbruik van vloeibare brandstoffen voor huishoudelijk en industrieel gebruik zal zich waarschijnlijk niet uitbreiden, behalve in die gevallen, waarin technische voordelen doorslaggevend zouden kunnen zijn. b.
Oogst in:
1947 1 1948 ! 1949 1 1952
Vóór de oorlog genoten de Benelux-landen een wereldreputatie op het gebied van de export van agrarische kwaliteitsproducten. Zowel de producenten als de verwerkende industrieën en de exporteurs zijn overtuigd van de noodzaak om over de gehele linie over te gaan tot een strenge controle en tot standaardisering van de emballage. Marktanalytische problemen worden gezamenlijk door Overheidsinstanties en bedrijfsorganisaties onderzocht. De drie Regeringen hebben het voornemen om de consumptie van voedingsmiddelen te stimuleren naargelang de binnenlandse productie en de invoer dit mogelijk maken. Op het gebied van de voedingsindustrie wordt gestreefd naar modernisering van de apparatuur en, voor zover de koelinrichtingen betreft, naar vergroting der capaciteit. Op het gebied van de visserij zullen de Benelux-landen in 1952—1953 hun vooroorlogse a p p a r a a t hersteld hebben. Hierdoor zullen zij wederom in staat zijn om hun afnemers, speciaal ook in Duitsland, te voorzien. Tegen die tijd zullen zij tevens de beschikking hebben, over een modern distributieapparaat.
Bestemming van de landbouwgrond (eenheid: 1000 hectares) Gemiddelde van vóór de oorlog
Oogst van: i
a. De verhoging van de binnenlandse suikerproductie zal de invoerbehoeften beperken. Terwijl de Benelux vóór de oorlog 150 000 ton kocht, verwacht men dat in 1952 53 slechts 80 000 ton geïmporteerd behoeft te worden om de behoefte der consumenten te dekken. De onderstaande tabellen bevatten verantwoorde schattingen betreffende de bestemming van de grond, de bebouwde arealen voor enkele belangrijke producten, alsmede enkele opbrengstcijfers.
producten
Electriciteit
Het Benelux-programma impliceert, dat de netto-productiecapaciteit van de Benclux-landen van 3.928 MVV in 1948,49 tot 5.286 M W in 1952/53 wordt verhoogd en dat alle grote centrales gekoppeld worden. Rekening is gehouden met de huidige financieringsmocilijkheden, met de vertragingen in de materiaalleveranties, waarmede men tot nu toe te kampen heeft gehad, en met de te verwachten verhoogde belasting van de netten.
6
De Bcnelux-Ianden hopen de taak, die zij zich tegen 1952/53 gesteld hebben, te kunnen volbrengen. Het programma bevat echter op dit punt niet de minste veiligheidsmarge. ledere, momenteel onvoorziene, vertraging zou een tekort aan energie ten gevolge kunnen hebben en de algemene economische activiteit remmen. Daarom wordt voorzichtigheidshalve voor 1952/53 een invoerbehoelte van 250 millioen kWh met een maximum vermogen van 80 MW geraamd. Wellicht zullen de Benelux-landen ook in een verdere toekomst primaire energie van de naburige landen kunnen afnemen. Ter vergelijking zij vermeld, dat het netto-productievermogen van de Benelux-landen in 1938 3198 MW bedroeg. De capaciteitvergroting van 1938 tot 1952/53 bedraagt 65 pet. Het energieverbruik zal in 1952/53 19 milliard kWh bedragen tegenover 9.3 milliard in 1938, d.w.z. een toename van 104 pet. Het hierboven vermelde programma is een minimumprogramma. Volgens dit programma zal niet vóór 1951 begonnen kunnen worden aan de modernisering van de minst zuinige centrales, hetgeen een verspilling van steenkolen ten gevolge heelt. Het programma dient volledig verwezenlijkt te worden. Zelfs zou een uitbreiding gewenst zijn om tot lagere kosten te kunnen komen. De industrie van de Benelux-landen is in staat een groot deel van de benodigde installaties te leveren, met uitzondering van turbines. De inbedrijlstelling der nieuwe eenheden wordt geremd door de langzame levering van turbines uit het buitenland. De productiecapaciteit van grote metalen ketels is voldoende, maar de aflevering ondervindt vertraging door een tekort aan door het buitenland te leveren gesmede onderdelen. Daarenboven worden bepaalde speciale onderdelen (o.a. meet- en contröle-instruinenten) niet in voldoende hoeveelheden vervaardigd en moeten in het buitenland worden gekocht. Wat betreft de electriciteitsproductie door middel van waterkracht dient gewezen te worden op de plannen voor centrales aan de Maas, de Sure en de Moezel en op het te bouwen krachtstation aan de Our, hetwelk bestemd is om aan de Benelux en aan nabijgelegen landen stroom te leveren op de spitsuren. De in 1938 en 1947 in de Benelux-landcn verbruikte stroom kan als volgt worden verdeeld. Tabel IX
Verbruik aan electrische enefgie in de Benelux-landen (in millioenen kWh) 1938
1947
tegenover 2,6 millioen ton in 1948/49 (een toename van 146 pet.) en ongeveer 1 millioen ton in 1938. De hier bedoelde projecten gaan uit van internationale groepen, die in de Benelux-landen raffinaderijen vestigen ter voorziening van haar (binnen en buiten Benelux gelegen) markten met geraffineerde producten. In het programma op lange termijn is geen rekening gehouden met het plan van de Standard Oil (N.J.) om in één van de Beneluxlanden een raffinaderij op te richten met een capaciteit van 1.6 millioen ton per jaar, die van 1952 af zou kunnen voorzien in de behoeften van dit concern. De uitvoer van olieproducten door de Benelux-landen bestond tot dusver uitsluitend uit kleine hoeveelheden benzine van bijzondere samenstelling, smeermiddelen, geraffineerde minerale vetten en andere parafineproducten naar West-Europese landen, benevens uit asphalt zowel naar Europese als niet Europese landen. Ten gevolge van de uitbreiding van haar capaciteit zullen de raffinaderijen van de Benelux-landen in 1952/53 2 millioen ton verschillende eindproducten ter waarde van 78 millioen dollars kunnen exporteren. Hel leek nuttig om aan dit energieprogramma een volledige energiebalans toe te voegen voor de Benelux-landen. Deze balans bevat een schatting van de beschikbare hoeveelheid energie, uit oorspronkelijke bronnen ') en uit import. Ten behoeve van de vergelijkbaarheid werden alle hoeveelheden omgerekend op een gemeenschappelijke basis. nl. een ton steenkolen -). Op de rechterzijde van de balans vindt men de totale beschikbare hoeveelheden energie en een post ..verliezen", die ontstaan ten gevolge van de omzetting van primaire in andere vormen van energie. Deze verliezen werden geschat op basis van de verloren hoeveelheid calorieën, door vergelijking van de aangewende en verkregen hoeveelheden calorieën. Het verbruik werd op dezelfde wijze geschat, nl. in tonnen steenkool op basis van de calorische waarde, zonder rekening te houden met het nuttig effect bij het verbruik. Daaruit volgt, dat de werkelijke waarde van de beschikbare brandstof afhankelijk is van de wijze, waarop de omzetting plaats vindt. Aldus zullen bv. de verliezen ten gevolge van de omzetting van steenkolen in drijfkracht aanzienlijk hoger zijn dan wanneer steenkool wordt aangewend voor de productie van electrische energie. Het zou mogelijk zijn geweest om de verliezen in te calculeren. Aangezien men echter kan aannemen, dat zich gedurende de periode geen enkele belangrijke wijziging in de verdeling der verbruikte hoeveelheden zal voordoen, verschaft de hier gegeven balans voldoende inzicht. Tabel X
Huishoudelijk verbruik Kleine krachtinstallaties en landbouw Openbare verlichting Vervoer Industrieel verbruik Verliezen
981 356 94 444 6 836 593
10,5 1 690 533 3,8 105 1,0 507 4,8 73,5 8 476 6,4 922
13,5 4,4 0,9 4,2 69,5 7,5
Balans van de totale hoeveelheden energie in de Benehtx-landen (zonder gasoline, kerosine, etc.) (in het aequivalent van millioenen tonnen steenkool) 48/4952/53 Verliezen ten gevolge van de omzetting
In de komende jaren zal het verbruik, met inbegrip van verliezen, de volgende hoeveelheden bedragen (in millioenen kWh): 14.406 15.716 16.942 18.063 19.038 1948/49
1949/50
1950 51
1951/52
1952/53
c. Aardolie In 1952/53 zal het verbruik vrijgelaten kunnen worden, tenzij de economische ontwikkeling van de drie landen tegenslagen mocht ondervinden. Het verbruik, dat in 1948 4,5 millioen ton bedraagt, zal tegen 1952/53 gestegen zijn tot 5 millioen ton, of 111 pet. van 1948. In 1938 was het verbruik ongeveer 2,5 millioen ton. De oliewinning in Nederland werd kort geleden ter hand genomen. De productie steeg van 62 000 ton in 1946 tot 212 700 in 1947 en bereikt momenteel 50 000 ton per maand of 600 000 ton per jaar. Door haar gunstige ligging zijn de havens Rotterdam en Antwerpen uitstekende vestigingsplaatsen voor de internationale olie-industrie. In het programma is dan ook rekening gehouden met de vestiging van nieuwe raffinaderijen in België en Nederland. Rekening houdende met de projecten, die thans worden uitgevoerd, zal men in 1952/53 6,4 millioen ton ruwe olie kunnen verwerken
48/49 52/53
13,5 14,4 13,5 14,4
Productie Steenkolen Electriciteit door middel van waterkracht . .
Verbruik (1) industrieel 40 44 (transport inbegrepen) 0,0 0,0 steenkolen cokes 40,0 44,0 gas electriciteit fuel oil en gas oil . .
16,6 6,5 1,1 1,8 3,2 24,4 29,2
*) Om dubbeltellingen te voorkomen, is alleen bronnen opgenomen. 2 ) Omrekcningspercentages: 1 Kg cokes 1 kWh electriciteit 1 ms gas 1 kg fuel oil en gas oil
energie uit oorspronkelijke 0,7 0,11 0,53 0,50
kg kg kg kg
steenkool steenkool steenkool steenkool
7
(in het aequivalent van millioenen tonnen steenkool) 48/49 52/53
48/49 52/53 (2) huishoudelijk steenkolen gas electriciteit fuel oil en gas oil
. .
9,4 1,1 0,7 0,2 0,3
9,9 1,4 1,0 0,3 0,3
11,7 12,9 Invoer
Uitvoer
gas fuel oil en gas oil
Totaal
Tabel XI
. .
6,1 11,2 2,1 2,2 0,1 0,1 0,0 0,0 13,4 3,6
1,1 1,0
11,7 17,1
2,1
Verhoudingscijfers van tabel X 48/4952/53
72 Verbruik: industreel huishoudelijk
Tabel XII
Productie
Invoer . . Totaal . .
4,6
51,7 61,1
51,7 61,1
77
26
23 48 21 8 100
23
28
48 22 4
100
IOC
100
. . . .
De toename tussen 1948/49 en 1952/53, in percenten van 1948/49 10%
46% 18%
3.
De ijzer- en staalindustrie en de metaalverwerkende
industrieën
De Benelux-landen zullen trachten tegen 1952/53 de volgende productie te bereiken:
48/4952/53 Productie
3,2 1,4
cijfers aan hetgeen maximaal te bereiken is. Het bescheiden programma, dat in de verbruikscijfers besloten ligt, impliceert dus, dat de gehele invoer verwezenlijkt kan worden. Ook indien men de uitvoer buiten rekening laat, neemt de invoerbehoefte toe, nl. van 9,6 tot 12,5 millioen ton steenkolen. 5. In volkshuishoudingen, die zo hoog ontwikkeld zijn als de Beneluxlanden, is het verbruik aan brandstoffen in zijn verschillende vormen in hoge mate aangepast aan de technische behoeften en aan een zuinig gebruik. Verbeteringen op bepaalde punten zijn zeker mogelijk, maar iedere grondige wijziging, iedere massale omschakeling van het verbruik van de ene soort energie naar een andere zou in de toekomst, voor zover te overzien en afgezien van belangrijke nieuwe wetenschappelijke vindingen, een gevaarlijke onderneming zijn.
Verliezen Verbruik: industrieel huishoudelijk Uitvoer Totaal
7% . . . .
20% 10 % 120 % 18%
Bij de cijfers van de laatste tabel kan het volgende worden opgemerkt: 1. De toename van het huishoudelijk verbruik (ongeveer 10 pet.) moet voor ongeveer een derde op rekening van de bevolkingstoename worden geschreven. De rest geeft de verbruikstoename weer ten gevolge van de opheffing van de rantsoenering en de verhoging van de levensstandaard. De invloed van ieder van deze factoren afzonderlijk blijkt zeer gering te zijn. 2. Indien men de toename van het industrieel verbruik ad ongeveer 20 pet., berekend op basis van tonnen steenkool, vergelijkt met de voorziene verhoging van het niveau der industriële productie, blijkt de schatting van de toename van het energieverbruik aan de lage kant te zijn. Zelfs wanneer men aanneemt, dat de werkelijke verhoging 25 pet. zou kunnen bereiken, blijft dit cijfer beneden de algemene verhoging van het niveau van de industriële productie. Dit is zowel het gevolg van de technische vooruitgang in de verschillende productiemethoden als van de brandstoffenbesparing, die b.v. door de electrificatie van bepaalde spoorlijnen bereikt kan worden. 3. De verliezen hebben betrekking op de vermindering aan caloriewaarde van de primaire energie bij de omvorming in voor direct verbruik geschikte toestand. De verliezen nemen niet in dezelfde verhouding toe als de productie, ten gevolge van rendementsverhogingen, die in het programma op lange termijn in de betrokken sectoren worden verwacht, zoals b.v. in de electrische centrales, waar 650 gr. steenkolen per kWu in 1948 nodig zijn, terwijl deze hoeveelheid in 1952/53 slechts 600 gr. zal bedragen. 4. Op het gebied van de steenkolenwinning geven de productie-
8 640 000 ton gietijzer tegenover 7 777 000 ton in 1948/49; 8 675 000 ton staal in staven tegenover 7 500 000 ton in 1948/49; 7 178 000 ton afgewerkt staal tegenover 6 270 000 ton in 1948/49. Voor het bereiken van dit resultaat zal men de bestaande installaties moeten moderniseren en tevens moeten overgaan tot verhoging van de productiecapaciteit. Deze voorzieningen zullen met name nodig zijn voor de productie van Martinstaal, welke staalsoort echter slechts een klein onderdeel van de totale ijzer- en staalindustrie vormt. De brandstoffenvoorziening zal geen moeilijkheden veroorzaken; men vertrouwt, dat Benelux de normale hoeveelheden cokes en cokeskolen uit het buitenland zal kunnen blijven betrekken. Daarentegen is de realisatie van het programma direct afhankelijk van de mogelijkheid van aankoop van Lotharingse ertsen, hoogwaardige ertsen en oud ijzer. De invoer van hoogwaardige ertsen en van schroot is beslist noodzakelijk voor een rationele exploitatie van de hoogovens en de Martinovens. Door het gebruik van nieuwe installaties voor het fijnstampen en de voorbehandeling van de ertsen zal het cokesverbruik verminderd en het rendement van de hoogovens vergroot kunnen worden. De productie van de walsbedrijvcn zal 1 185 000 ton dun plaatijzer en 225 000 ton blik bedragen. Vijf walsstraten voor het warm walsen van strip en aanvullende installaties voor koud walsen zijn in het programma opgenomen. Ten gevolge van de verscheidenheid van de te walsen producten, de afmeting van de fabrieken en de geringe grootte van de afzonderlijke orders zullen volkomen continue walswerken helaas niet rendabel zijn. De invoerwaarde van afgewerkt staal uit de Verenigde Staten zal van 26 millioen dollars in 1948'49 tot 3 millioen dollars in 1952'53 verminderen. Het binnenlands verbruik zal 3 296 000 ton bedragen, of 173 kg afgewerkt staal per inwoner, hetgeen betrekkelijk weinig is voor een sterk geïndustrialiseerd gebied; 20 pet. van dat totaal zal wederom worden uitgevoerd in de vorm van eindproducten. De in het programma opgenomen export bedraagt 4 207 000 ton afgewerkt staal (waarvan naar schatting 2 420 000 ton naar deelnemende landen), dat wil zeggen een verhoging met 461 000 ton, vergeleken met de verwachtingen voor 1948/49. Afgezien van geringe hoeveelheden van zeer bijzondere aard, zal Benelux, wat betreft dun plaatijzer en blik. onafhankelijk van iedere invoer worden. Het binnenlandse verbruik zal 135 000 ton blik en 435 000 ton dun plaatijzer niet overschrijden. Voor export zullen beschikbaar komen 135 000 ton blik en 435 000 ton dun plaatijzer. De productie van outillage- en transportmateriaal van de metaalindustrie (werktuigmachines, dieselmotoren, hijs- en transportwerktuigen, locomotieven, wagons, trawlers, sleepboten, enz.) is van groot belang, zowel voor de Benelux-landen als voor het herstel van de andere deelnemende landen. In 1952 53 zal deze productie ongeveer 27 pet. meer bedragen dan waarop, voor 1948 49 wordt gerekend. Het ter hand nemen van de productie van bepaalde nieuwe artikelen zal de mogelijkheid openen om de aankopen in de dollarzone te verminderen. Dat vooruitzicht en de noodzaak tot modernisering van de bestaande installaties rechtvaardigen de grote invoerposten, die op het programma voorkomen. Van de globale productie zal 28 pet. beschikbaar komen voor de verkoop naar het buitenland. Deze productie zal bereikt worden door de bestaande capaciteit met ongeveer 15 pet. uit te breiden.
8 Tabel XIII
Tabel XV
Productie van machines en werktuigen (in millioenen S) 1948/49
1952/53
Niet electrisch materiaal Transportmateriaal
232 340 369
310 435 464
Totaal
941
1 209
Tabel XIV
Uitvoer van machines en werktuigen (in millioenen $) 1948/49
1952/53
Electrisch materiaal Niet electrisch materiaal
55 74 137
75 95 170
Totaal
266
340
De invoer van consumptie-artikelen (huishoudelijke apparaten, radio's, lampen, geëmailleerde artikelen, enz.) uit de dollarzone. voor 1948/49 geschat op 15,7 millioen, zal voor 1952/53 tot 5.3 millioen kunnen worden teruggebracht, welke post geheel zal kunnen worden betrokken uit de deelnemende landen. De invoer uit de Verenigde Staten van Amerika zal vrijwel geheel tot specifiek Amerikaanse producten worden teruggebracht (radioonderdelen, wetenschappelijke apparaten, televisie, enz.). Verwacht wordt, dat de uitvoer naar de dollarzone sterk zal toenemen. Men schat deze op 2,15 millioen dollars in 1948/49 en op 8,7 millioen dollars in 1952/53. Omgerekend op het huidige prijspeil, bedroeg de gemiddelde jaarlijkse uitvoer naar die zone gedurende 1936—1938 ongeveer 4 millioen dollars. Verwacht wordt, dat de uitvoer naar de niet deelnemende landen eveneens zal toenemen van 41.6 millioen dollars in 1948/49 tot 61,7 millioen dollars in 1952/53. 4.
Non-ferm
metalen
De invoer uit de dollar-area wordt voor Looderts S Zinkerts Ruw aluminium Overige non-ferro ertsen en metalen Totaal
1952—53 geschat op: 14000000 35 000 ton 17980000 89 000 ton 4 600 000 13800 ton 5 620 000
S 42 200 000
De invoer uit het dollargebied in 1948—49 zal voor Nederland en België samen vermoedelijk bedragen: Looderts S 8700000 22 300 ton Zinkerts 12900000 62 000 ton Ruw aluminium 6 000 000 16 500 ton Ruw koper 11500 000 22 100 ton Ruw lood 13900000 32 000 ton Ruw zink 2 900 000 8 200 ton Overige non-ferro ertsen en metalen 6 800 000 Totaal S 62 700 000 Derhalve zal, niettegenstaande de grotere invoer van lood- en zinkerts (in 1952—53 worden resp. 12 700 en 27 000 ton meer geïmporteerd dan in 1948—49), een bedrag van 20,5 millioen S op de dollar-importen worden bezuinigd. De toename van de invoer van lood- en zinkerts is noodzakelijk, aangezien deze ertsen niet in voldoende hoeveelheden uit andere zones kunnen worden betrokken. Slechts met deze importen zullen de Benelux-gieterijen en -smelterijen op volle capaciteit kunnen werken. Er mag hier wel op gewezen worden, dat de voorziene toename van de productie geheel plaats zal kunnen vinden zonder vergroting van bestaande of oprichting van nieuwe fabrieken. Het komt er slechts op aan de reeds bestaande capaciteiten ten volle te benutten. In dit verband dient te worden vermeld, dat de productie van de zinkindustrie in 1947 slechts ongeveer 60 % van de vooroorlogse productie bedroeg en de loodproductie slechts ca. 40 %, aangezien de aankoopmogelijkheden van de ertsen vanaf het begin van de oorlog zeer beperkt bleken te zijn.
Productie van enige non-ferro metalen (in tonnen) 1935-38
Lood Zink Koper
77 000 225 000 120 000
1947 43 100 141 500 150 000
1952-53 96 000 215 000 150 000 '
Dit verklaart waarom de Benelux-landen weinig voelen voor industriële uitbreidingsprogramma's in deze sectoren, welke slechts de markt voor deze producten zouden bederven. Voor het verbruik van non-ferro metalen in de Benelux zal 95 000 ton lood, 171500 ton zink en 66 000 ton koper nodig zijn, zodat in 1952—53 aan ruwe producten zal kunnen worden uitgevoerd: 47000 ton lood ter waarde van $21000000 163000 ton zink ter waarde van 53000000 96 500 ton koper ter waarde van 51200000 De uitvoer van halffabrikaten zal kunnen bedragen: Koperen koperalliages S 38400000 Zink 27 600 000 Lood 16 800 000 Aluminium
3 100000
en die van verschillende andere non-ferro metalen waarvan: Tin S 34 500 000 Kobalt 15 000000
70 000 000
Totaal
$ 282 000 000
De splitsing van deze uitvoer over de verschillende valutagebieden is als volgt: Dollargebied $ 38 500 000 Niet-deelnemende landen 45 500000 Niet-deelnemende landen 198 000000 Totaal
$ 282 000 000
5. Textiel De textielindustrie van Benelux wordt gekenmerkt door de grote veelzijdigheid van zijn productie, die als zodanig door weinig andere landen wordt overtroffen. Zowel wat garens als weefsels betreft, kan Benelux de gehele staalkaart van katoenen-, wollen, linnen, jute- en kunstzijdcn producten vervaardigen. De tricotagenijverheid, de confectie-industrie en de kantnijverheid verdienen eveneens een eervolle vermelding. Daartegenover staat de grote conjunctuurgevoeligheid van deze industrie en het is bekend, dat deze gevoeligheid nog vergroot wordt door de afhankelijkheid van de Benelux-markt (zowel voor de voorziening met bepaalde grondstoffen als voor de uitvoer), door de wijzigingen in de mode, door de grote onderlinge substitutiemogelijkheden van tal van textielproducten en door de opkomst van sommige nieuwe producten. Ten aanzien van het programma 1952—1953 moet vooral op de volgende punten de aandacht worden gevestigd: 1. De productiecijfers die voor de samenstelling van dit programma hebben gediend, kunnen worden bereikt en gehandhaafd zonder vergroting van het aantal arbeidskrachten en zonder uitbreiding van het machinepark. 2. De voorgestelde investeringen hebben slechts ten doel een zeer sterk versleten, technisch verouderd of door oorlogshandelingen beschadigd machinepark te vervangen door materieel, dat beter aan de moderne productie-eisen voldoet. 3. De indrukwekkende toeneming van bepaalde percentages, vergeleken met de cijfers voor 1947, vloeit voort uit het feit, dat bepaalde centra in Nederland sterk beschadigd zijn. Dit geldt voor üe katoenindustrie en voor de vervaardiging van kunstzijden garens voor de bandenindustrie. 4. Het voorziene verbruik per hoofd van de bevolking bedraagt: 3.5 kg voor wol (toename); 5.7 kg voor katoen (ongewijzigd): 0.8 kg voor kunstzijde. 5. De toename met 20 a 25 pet., welke in het exportprogramma is opgenomen, lijkt aannemelijk, indien men rekening houdt met de verwachte toename van de wereldbevolking met 10 a 12 pet. en met de schaarstetoestand, waarin nog steeds tal van landen verkeren.
9
6. De aankopen in het westelijk halfrond bestaan vnl. uit grondstoffen, nl. wol (speciale kwaliteiten uit Argentinië en Uruguay) en katoen (speciale kwaliteiten uit Peru en Amerika). Intussen wordt een bedrag van 1 millioen dollar gereserveerd voor de aankoop van eindproducten, die niet gemakkelijk in de deelnemende landen verkregen kunnen worden. 7. De havens Antwerpen en Rotterdam hebben een naam op het gebied van de handel in en de doorvoer van textielgrondstoffen, die zij snel trachten terug te winnen. Hieronder volgt een overzicht van productie, in- en uitvoer. Productie, in- en uitvoer van texticlgocderen (in millioenen kg) 1947
Katoenen garens. . . Katoenen en linnen weefsels Gekamde wol . . . . Wollen weefsels . . . Wollen garens . . . . Rayonvezel Rayonvezelgarens (viscose en acetaat) Weefselsvan niet natuurlijke en synthetische garens
114.2 21.3 16.1 118.9 10.3
8.8 156.5 14
117.2 2.9 45.3 104.6 5.3 29.1 18 7 7 22.7 5.5 3.5 29.1 2.8 3.2 33.4 2.7 4.4 35.8 10.8 8.6 61.4 10.9 8.4 3.4 2.7 19.8 0.6 13.4 146.4
1.9 10.5 39.5
2.6
3.2
3.9
6. Chemische producten, kunstmeststoffen
Uitvoer 13.3
167.3 3.3 59.7 28 9 46.9 2.2 8.1 73.7 10.2 12.0 25.5 16.-
2.7 10.5 21.2 1.2
Invoer
Productie
1952/53 Uitvoer
Productie!
Uitvoer
Invoer
Productie
1938
Invoer
label XVI
1.4 17.3
1.4 19.1 2.3
2.9
en rubber
Bij de chemische producten zullen de cijfers van 1952/1953 het vooroorlogse niveau aanzienlijk overschrijden, hetgeen de betalingsbalans zeer ten goede komt. De Benelux bezit twee belangrijke grondstoffen voor zijn chemische industrie, nl. steenkolen en zout. De overige minerale en organische grondstoffen worden geïmporteerd, waardoor de chemische industrie in de Benelux overwegend het karakter verkrijgt van een veredelingsindustrie. De zoutproductie zal een belangrijke uitbreiding ondergaan, waardoor de voorziening van de binnenlandse markt en een grotere uitvoer mogelijk zullen worden. De fabricage van anilinekleurstoffen, plastisch materiaal van perspoeders en kleurstoffen neemt een snelle vlucht. In de sectoren synthetische phenol, films, kleurstoffen en pharmaceutische en phytopharmaceutische producten heeft men de productie van nieuwe artikelen opgenomen. De oprichting en de uitbreiding van olieraffinaderijen zullen de productie van chemische derivaten, voornamelijk van synthetische reinigingsmiddelen, in de hand werken. In ieder geval valt een vermindering van de dollar-importen te verwachten, gepaard met een toename van de uitvoer naar de deelnemende en niet deelnemende landen, hetgeen voor deze landen eveneens een besparing aan Amerikaanse dollars betekent. In de sector der kunstmeststoffen is de situatie gecompliceerder. Stikstof meststoff en De productie van stikstof houdende kunstmeststoffen zal in 1952' 1953 een hoogte bereiken van 420 000 ton stikstof, terwijl de voor 1948/1949 voorziene productie slechts 260 000 ton bedraagt. Deze toename van de capaciteit zal voor 55 pet. gerealiseerd worden door uitbreiding van bestaande fabrieken. Voor het grootste gedeelte is de productie bestemd voor de export, en wel voor 1/3 naar de deelnemende en voor 2/3 naar de niet deelnemende landen. Zij beantwoordt bovendien aan de totale vraag van de belanghebbende landen, hetgeen een gunstige factor is voor de productie van de landbouwgewassen. Ook hier kan men een dollarbezuiniging bij de import en een vermindering van de dollaruitgaven van de deelnemende landen verwachten. Voor het Beneluxgebied zal een geringe import van stikstofhoudende kunstmeststoffen uit Chili plaats vinden, hetzij uit landbouwtechnische, hetzij uit handelspolitieke overwegingen. - 1021 2
Kalimeststoffen In het Beneluxgebied vindt geen productie plaats van kaliumchloride. Het verbruik van deze kunstmest zal in 1952/53 enigszins zijn gestegen. Men hoopt, dat het grootste gedeelte van de benodigde hoeveelheden uit de deelnemende landen zal kunnen worden geïmporteerd, en dat tegen die tijd niet meer in dollars betaald behoeft te worden. Phosphorhoudende kunstmeststoffen De productiecapaciteit van oplosbare phosphaten is in het Benelux-gebied sterk gestegen, niet alleen voor het Thomasslakkenmeel, maar eveneens voor de andere oplosbare phosphaten als: superphosphaten, bicalciumphosphaten, enz. Men overweegt geen aanbouw van nieuwe, noch uitbreiding van bestaande fabrieken. Vermeld dient echter, dat de uitbreiding van de productiecapaciteit van de staalfabricage een zekere productiestijging ten gevolge zal hebben en dat het aan de andere kant noodzakelijk zal zijn tot een zekere modernisering van een deel van de bestaande outillage over te gaan. Ruwe phosphaten De kwantitatieve en kwalitatieve uitbreiding van de Noord-Afrikaanse productie zal de invoer uit dit gebied sterk doen toenemen en dus de dollaruitgaven verminderen. Een betrekkelijk onbelangrijke import uit Kola zal ongetwijfeld blijven bestaan, hetzij uit technische, hetzij uit traditionele overwegingen. De Benelux-landen bezitten geen installaties voor de vervaardiging van synthetische rubber. Daarentegen wensen zij, met name ten aanzien van de doorvoer van onbewerkte rubber uit Indonesië, Malakka en uit de Belgische Congo wederom hun vooroorlogse rol te spelen. Voor de bewerkte producten gaat het programma voor 1952—1953 uit van een optimaal gebruik van de bestaande ondernemingen, die aan de behoeften van de binnenlandse markt kunnen voldoen, daarenboven in belangrijke mate kunnen exporteren. Er zijn echter enige uitbreidingsplannen te vermelden, die de vermindering van de aankopen in de dollar-zone en in de zone van de niet deelnemende landen beogen. 7. Overige producten Deze zeer ruime post omvat o.a. de industrie van bouwmaterialen en aanverwante industrietakken steengroeven, steenbakkerijen, cementwarenfabrieken, cementfabrieken, constructiemaatschappijen, houtverwerkende, glas- en keramische industrie. Ten aanzien van deze sectoren zal de invoer tot een minimum beperkt worden, behalve wat betreft bepaalde minerale stoffen als mica, bentorite en filtreeraarde. Daarentegen zal een normale bezetting van deze bedrijven belangrijke overschotten op de markt veroorzaken, welke geëxporteerd kunnen worden. Houtvoorraden zijn in de Benelux-landen slechts in vrij beperkte mate aanwezig. Om bekende redenen (roofbouw, oorlogshandelingen, enz.) zal de productie slechts geleidelijk het vooroorlogse niveau kunnen bereiken. Derhalve zal invoer op grote schaal nodig blijven. Bijzondere aandacht verdienen de technische verbeteringen, die aanzienlijke besparingen in het houtgebruik en in het gebruik van vervangingsgoederen mogelijk maken. Voorts is een aanzienlijke ontwikkeling waar te nemen in de betimmeringsplatenindustrie, alsmede in de fineer-, de triplex- en de dunne-platenindustrie. De bedrijvigheid in de sector „Bouwmaterialen, cementfabriekcn en aanverwante industrieën" zal beïnvloed worden door het wederopbouwprogramma van de Benelux-landen. Rationalisatie van de woningbouw is urgent. Toepassing van de in de bouwwereld bereikte vorderingen zal op grote schaal mogelijk zijn (montagebouw e.d.). Hieronder volgt een programma, dat in de periode van Januari 1948 tot Juni 1953 in de bouw van 430 000 nieuwe woningen voorziet: in 1948 50 000 woningen ten bedrage van S 300 millioen in 1949 70 000 woningen ten bedrage van 420 millioen in 1950 80 000 woningen ten bedrage van 480 millioen in 1951 85 000 woningen ten bedrage van 510 millioen in 1952 95 000 woningen ten bedrage van 570 millioen in 1953 (6 maanden) 50 000 woningen ten bedrage van $ 300 millioen. Het programma voorziet eveneens in het herstel van land- en waterwegen, in de bouw van fabrieken en Overheidsgebouwen en in de oprichting van zoveel scholen en hospitalen als door de toeneming van de bevolking wordt gerechtvaardigd.
10
Hieronder volgt een tabel van de geschatte behoeften aan materialen en van de te verwachten kosten van het bouwplan. 'label XVII
Cement
2,3 2,8 3,3 3,5 3,8 2,0 label XVIII
Woningen 300 420 480 510 570 300
Productie van bouwmaterialen (in millioenen ton) Straatstenen
2,8 3,3 3,9 4.2 4.6 5,0
Dakpannen
Houl
148 162 180 196 212 108
Betonijzer
0,5 0,6 0,7 0,7 0,8 0.5
1,3 1,4 1.6 1,7 1.9 1.0
Productie der bouwnijverheid (in millioenen S) IndustrieLand- en Overige bouw , waterwegen ; bouwwerken 173 183 201 205 212 109
230 230 263 277 296 150
230 250 270 290 310 160
Totaal 933 1 1 1 1
083 214 282 388
719
Onder de sector ..Overige producten" valt eveneens de activiteit van de leder-, huiden-, bont- en diamantindustrie. Vanzelfsprekend zullen de Benelux-landen trachten hun positie van internationaal handelscentrum van leer en onbewerkte huiden te herwinnen. De omzet in deze goederen bedroeg vóór de oorlog meerdere millioenen dollars. De omvang van de export in deze sector, alsmede in de industrie van kleine vellen zal zeer aanzienlijk kunnen zijn. zonder dat de productiecapaciteit behoeft te worden vergroot. De diamantindustrie draagt er in belangrijke mate toe bij dollars aan de Benelux-landen te verschaffen, aangezien hier voornamelijk voor export wordt gewerkt. Als gevolg van de oorlogsomstandigheden is de productiecapaciteit, welke in grote mate afhankelijk is van het beschikbare aantal geschoolde arbeidskrachten, sterk teruggelopen. Men zal trachten het aantal gekwalificeerde arbeidskrachten te vermeerderen om het vooroorlogse productiepcil wederom te bereiken. 8. Verkeer De grote dichtheid der bevolking, de snelle industrialisatie, de te verwachten uitbreiding van de handel tussen de drie landen als gevolg van de Economische Unie. hun positie als doorvoergebied naar West- en Midden-Europa, al deze factoren leiden tot de noodzaak van een tot in details uitgewerkte transportorganisatie. De zeescheepvaart, die een waardevolle bijdrage levert voor het evenwicht in de betalingsbalans, komt straks nog ter sprake. De directe deviezeninkomsten van deze bedrijfstak worden voor 1952/53 op $ 125 millioen geschat, waarbij nog komt een deviezenbesparing voor Benelux ad S 105 millioen. (In deze bedragen zijn niet begrepen de vrachten van de tankers, die voor rekening van de grote pertroleummaatschappijen varen.) Het investeringsprogramma voor de spoorwegen is neergelegd in een tienjarenplan, dat o.a. omvat de geleidelijke vervanging van stoomtractie door electrische en diesel-tractie, en de aanleg van een spoorlijn tussen Benelux en het Saargebied. De tramwegen zullen worden gemoderniseerd door de aankoop van nieuw materieel en door de vervanging van enkele bestaande lijnen door trolley- en autobusdienslen. Over het wegtransport valt op te merken, dat voortaan de Benelux-industrie zelf een groot gedeelte van het materieel kan leveren, met name autobus-carrosserieën en aanhangwagens. Het materieel van de binnenscheepvaart moet worden gemoderniseerd en uitgebreid; de werven der Benelux-landen kunnen hierin grotendeels voorzien. Voor de binnenwateren is een programma van meest urgente werken opgesteld; o.a. zal de Moezel voor grotere schepen bevaarbaar worden gemaakt. Wanneer men de hiervoor geschetste plannen overziet, blijken daaraan de volgende punten ten grondslag te liggen: a. een op practische mogelijkheden gebaseerd programma van nieuwe investeringen:
h. een modernisatie en rationalisatie van het productie- en verkeersapparaat. die ten doel heeft om binnen enkele jaren weer zo ruim mogelijk te kunnen voorzien in die goederen en diensten, die vanouds op het programma van de Beneiux-landen hebben gestaan; c. de oprechte wens om met de deelnemende landen samen te werken aan de coördinatie der investerings-, voorzienings- en uitvoerprogramma's. De Economische Unie van Benelux zal op de internationale markt als een eenheid optreden. Intern is men hard bezig met het oplossen van vele problemen op het gebied van het onderlinge ruilverkeer en van de industrialisatie. Een der eerste stappen van de drie landen was het instellen van een procedure ter bevordering van de coördinatie van hun industriële investeringen, ten einde overinvestering in bepaalde sectoren te voorkomen. Deze kwestie was reeds eind 1945 in studie genomen. De bedoelde procedure houdt in, dat de Regering van een der landen, die kennis neemt van de voorgenomen oprichting van een nieuwe of een belangrijke uitbreiding van een bestaande industrie, verplicht is de beide andere Regeringen te vragen of zij bezwaar tegen de uitvoering van dit project hebben. Blijkt dit laatste het geval, dan worden de verschillende gezichtspunten op Benelux-niveau tegen elkaar afgewogen, waarna het resultaat in de vorme van een aanbeveling wordt medegedeeld aan de betrokken Regering bij welke de uiteindelijke beslissing verblijft. Dit z.g. ..verplichte voorafgaande overleg" behoeft uiteraard niet voor alle industriële bedrijfstakken van de drie landen te worden toegepast. Het doel is immers juist niet om verworven posities te consolideren, maar integendeel om te bevorderen, dat de aanwezige initiatieven overeenkomstig van te voren uitgestippelde grote lijnen tot gunstige ontwikkeling zullen komen. De procedure is dus beperkt tot de sectoren, die: 1. reeds over een grote capaciteit beschikken, of 2. van primaire betekenis zijn voor de economische en sociale structuur van het land, of 3. zeer grote investeringen vereisen. Op grond van deze criteria is gemeenschappelijk een lijst van industrieën opgesteld. Deze lijst bevat momenteel 23 onderdelen, waaronder steenkool, ijzer en staal, de stikstof- en glasindustrie. Op een dergelijke wijze en met een overeenkomstige bedoeling is contact gelegd tussen de bedrijfsorganisaties in de industrie van elk der drie landen. Men hoopt, dat er regelingen in zake specialisatie en rationalisatie tot stand zullen komen, die de productieve bijdrage van alle daarbij betrokken ondernemingen zullen vergroten. De verkregen resultaten zijn bevredigend. De landen, die het voorbeeld van Benelux zouden volgen, zouden zodoende ongetwijfeld een hechte grondslag leggen voor het bereiken van hun economisch evenwicht. C. Wcrkgelegcnhcidspolitiek De arbeidsmarkt in de Benelux-landen ondervindt momenteel nog de druk van de na-oorlogse inflatoire situatie. Met name de mijnbouw en de landbouw hebben te kampen met een tekort aan arbeidskrachten. Men tracht het aanbod van geschoolde arbeid in de mijnstreken te verruimen door verschillende maatregelen, b.v. door het bouwen van woonhuizen in deze streken. De moeilijkheden, welke men in de agrarische sector ontmoet, zijn van voorbijgaande aarl; verwacht mag worden, dat een verder doorgevoerde mechanisatie de arbeidsproductiviteit in deze sector zal verhogen. Op langere termijn is zelfs een jaarlijkse emigratie van 5000 Nederlandse arbeiders en boeren naar Australië en Canada te verwachten. Met alle middelen willen de Regeringen van de Benelux-landen de werkgelegenheid op een hoog peil handhaven en de vorming van een omvangrijke werkloosheid voorkomen. Zij willen een stijging in de arbeidsproductiviteit bevorderen, hetgeen, in het algemeen beschouwd een van de meest efficiënte middelen is om de levensstandaard te verhogen. Verwacht wordt, dat in 1952/53 een arbeidsproductiviteit van 120 pet. van die in 1948 kan worden bereikt. De problemen, welke door de groei van de bevolking zijn ontstaan, zullen worden opgelost door geleidelijke industrialisatie, zoals in details is omschreven in de plannen der verschillende sectoren. In het Groot-Hertogdom Luxemburg wordt een tekort aan arbeiders in de zware industrieën en in de landbouw verwacht; in België in de zware industrieën en in de mijnbouw. Men hoopt in dit tekort ten dele te kunnen voorzien door de perfectionnering van de outillage en door aanvoer van buitenlandse arbeidskrachten in het Groot-Hertogdom Luxemburg (grensarbeiders uit Duitsland en het Saargebied) en in België (Italiaanse arbeiders). Het is echter niet onmogelijk, dat deze aanvulling van arbeidskrachten voor Luxemburg en België door
11
Nederland wordt verschaft. Deze kwestie is op het ogenblik door de I verijdelen. De grotere productie immers zou niet op bevredigende wijze kunnen worden afgezet, als de bedrijvigheid in de industrieën, Benelux in studie genomen. Het ligt in de bedoeling van de drie Regeringen om de mobiliteit die deze grond- en hulpstoffen tot consumptiegoederen verwerken, terugloopt en er werkloosheid in deze industrie zou ontstaan van de arbeid te bevorderen, ten einde de aanpassing van vraag en Voorts is natuurlijk het vraagstuk van de uitvoer naar de dollaraanbod op de arbeidsmarkt te vergemakkelijken. Onder leiding van de Overheid, van grote industriële ondernemingen en vakverenigingen gebieden van belang. Het belang van het handelsverkeer tussen Benezijn vormings- en opleidingsscholen voor nieuwe werkmethoden op- lux en Amerika wordt duidelijk gemaakt door het verwachte nadelige dollarsaldo op de betalingsbalans, nl. $ 346,4 millioen, waarvan $ 276,1 gericht. millioen met Noord-Amerika '). Een systematische inkrimping van de invoer uit de dollar-zóne zou in flagrante tegenstelling zijn met onze Tabel XIX De beroepsbevolking van Benelux economische structuur en met de verwezenlijking van de samenwer(in 1000 personen) king. Het belang van de functie van Benelux als doorvoergebied van grondstoffen naar andere Europese landen kan moeilijk worden overStijging schat. Met het oog hierop kan men zonder overdrijving zeggen, dat Sector 1948 1952/53 het dollartekort van Benelux in werkelijkheid het dollartekort van Absoluut in % Europa is en dat de crcditeurpositie van Benelux, zelfs ten opzichte van de sterk geïndustrialiseerde landen van de oude wereld, afhangt van de 108 5,4 2 103,6 1 995,5 Industrie aard der omstandigheden. 34 9,3 400,3 366,2 In 1938 bezat Benelux een uitvoersaldo van S 113 millioen t.o.v. Mijnbouw 217,9 243,9 26 12,0 Engeland en van S 12 millioen t.o.v. Duitsland. Landbouw en visserij . . . . 647,5 635,7 -12 - 1,9 Handel 694,1 716,5 22 3,2 Benelux importeert momenteel uit het westelijk halfrond in hoofdVerkeer 489,0 523,2 34 7,0 zaak grondstoffen; de invoer van eindproducten uit dit gebied is Bankwezen 118,9 120,9 2 1,7 thans beneden normaal (verg. de tabellen III en IV). In deze verVrije beroepen en kleine zelfhoudingen kan slechts verbetering komen door een verbetering van standingen 1 334,0 1 388,4 54 4,1 de gehele handelspolitieke constellatie.' In ieder geval is het een levenskwestie voor de Benelux-landen, dat 4,6 269 6 132,5 5 863,1 Totaal ondernemingen . . . . zij hun uitvoer naar het westelijk halfrond, en in het bijzonder naar Overheid en onderwijs. . . . 391,6 391,8 0,2 0,1 de Verenigde Staten, kunnen opvoeren. Met alle inspanning zal hierLeger en vloot 230,0 195,0 -35 -15.2 naar worden gestreefd. Het hangt echter, zoals reeds opgemerkt, niet 3,6 235 6 484,7 6 719,3 Totaal beroepsbevolking . . . alleen van Benelux af. zelfs niet alleen van de verenigde pogingen van geheel Europa, of het evenwicht in de handelsbewegingen bereikt zal worden. Een belangrijke voorwaarde is, dat men er in slaagt D. De handelsbalans en de structuur van de buitenlandse handel de handelspolitieke belemmeringen zoveel mogelijk weg te nemen. In dit verband zijn van belang: In het huidige Europa kan Benelux worden beschouwd als een voora. de inwerkingtreding van het Handvest van Havana: beeld van hetgeen kleine volkeren vermogen te bereiken door samenwerking in het kader van de O.E.E.S. In vele Europese landen hebben /». de tot stand gekomen uitbreiding van de Algemene overeende ondernemingen te weinig expansiemogelijkheden. Zodra zij trach- komst betreffende de tarieven en de handel, in 1947 te Genève geten de traditionele moeilijkheden te overschrijden, komen zij onmid- sloten. dellijk met de enge grenzen in botsing. Wanneer de arbeidsverdeling Indien een dergelijke politiek zou slagen, zouden de Beneluxbinnen een volkshuishouding is aangepast aan de grootte van de binnenlandse markt, heeft de buitenlandse handel een gezond karak- landen hun export aanzienlijk kunnen opvoeren. Te denken valt aan ter. De verhouding tussen in- en uitvoer enerzijds en de totale pro- de export van textielproducten, glaswerk en keramiek, hoogwaardige ductie anderzijds is dan aan bepaalde grenzen gebonden. De buiten- metaalproducten, wapens, diamant, chemische producten, landbouwlandse handel heeft dan slechts ten doel te voorzien in producten, producten en in het algemeen aan kwaliteitsproducten. Tot slot zij nog op de wenselijkheid gewezen, dat de Benelux-landen die in het binnenland niet kunnen worden voortgebracht. De Europese volkeren streven er echter naar om de productiviteit van hun hun handelsbetrekkingen met Duitsland herstellen en die met Oostarbeid te vergroten. Aangezien zij nu niet meer beschikken over on- Europa tot uitbreiding brengen. Een en ander worde geïllustreerd ontgonnen land en verdere natuurlijke hulpbronnen, is hun enige kans door de onderstaande wensprogramma's. gelegen in het tot stand brengen van een innige economische samenwerking, die een doorgevoerde arbeidsverdeling en dus een hogere Tabel XX Het handelsverkeer met West-Duitsland in arbeidsproductiviteit mogelijk maakt. In een dergelijke organisatie zal 1952/53 Benelux een belangrijke bijdrage kunnen leveren, zowel door de op(in millioenen S) rechte wil tot samenwerking van de drie landen, als door de omvang en samenstelling van hun buitenlandse handel. Invoer Uitvoer Van de uit te voeren producten van Benelux, welke in 1952 een waarde van $ 3 324 millioen zou kunnen bereiken, zal, naar men Landbouwproducten 9,8 100 schat, direct of indirect, 57 pet. moeten dienen als tegenwaarde voor Vaste brandstoffen 160,6 de invoer van grondstoffen, bestemd voor de industrie, welke niet Mineralen en metalen 27,7 40 binnen de grenzen worden vervaardigd. Met het saldo ad 43 pet. of 60,3 9,2 $ 1400 millioen, waaraan S 733,8 millioen voor onzichtbare uitvoer 1,2 38,1 (diensten, tourisme. enz.) moet worden toegevoegd, zal Benelux dat 114,4 Overige producten 52,8 deel van zijn invoer kunnen dekken, dat bestaat uit (a) investerings603,3 240,1 goedcren, (/>) diensten en onzichtbare invoer en (e) consumptijIn % van de totale invoer resp. uitvoer van goederen. Benelux 15,6 6,6 De productieprogramma"s sluiten aan op het zojuist ontvouwde programma van de buitenlandse handel. Zij houden rekening met het feit, dat de Europese welvaart slechts kan worden bereikt door een De in- en uitvoer van en naar Westaanzienlijke stijging van de consumptie en een algemene stijging van Tabel XX A de levensstandaard. Dit houdt in, dat men er voor moet waken om Duitsland in procenten van de totale in- en uitvoer van Benelux niet door de ontwikkeling van bepaalde sectoren te forceren, die in de secundaire sectoren te zeer omlaag te drukken. Het is ongetwijfeld 1938 2) 1947 1952 53 van belang om in een door de oorlog verwoest en verzwakt continent prioriteit te verlenen aan de productie van grond- en hulpstoffen. 18,1 2,8 15,6 Maar in de bestaande sociale en economische structuur vindt juist een Uitvoer 14,5 2,8 6,6 zeer belangrijk deel van de bevolking zijn bestaan in de productie van niet essentiële goederen. Een depressie in deze sectoren, veroor') Het gaat hier dus niet uitsluitend om dollars van de Verenigde Staten. zaakt door een te sterke beperking van de consumptie, zou de pogin-) Deze cijfers hebben betrekking op het gehele vooroorlogse Duitsland, gen om de productie van grond- en hulpstoffen te stimuleren, kunnen dus met inbegrip van het thans door Rusland bezette gebied.
12 Tabel XXI
Het handelsverkeer met Oost-Europa in 1952153 (in millioenen $) Invoer 105,3 17,4 26,8 14,2
Overige producten In % van de totale invoer resp. uitvoer van Benelux
E.
omdat een gedeelte van de ontvangsten uit buitenlandse investeringen is weggevallen. Men vergelijke de betalingsbalans voor 1952/53. Daaruit blijkt overigens, dat in dat jaar de invoer van goederen en diensten de uitvoer nog met een gering percentage overtreft. Uitvoer 50,1
156,7
58,1 48,3 45,2 109,3
321,4
311
8,5
8,6
De betalingsbalans
Alleen die posten van de betalingsbalans, die daarvoor volgens de richtlijnen van de O.E.E.S. in aanmerking komen, worden hieronder behandeld. De posten van de handelsbalans kwamen hiervóór reeds aan de orde. De belangrijkste der thans te analyseren posten zijn verkeer, toerisme, rente en dividenden. Het verkeer beslaat zowel aan de ontvangsten- als aan de uitgavenzijde het grootste aandeel. Het saldo dient dus nauwkeurig geanalyseerd te worden. Bij het berekenen van de cijfers voor de zeescheepvaart is er van uitgegaan, dat de vloot, die door de oorlogshandelingen voor ongeveer de helft werd vernield, hersteld zal worden. Voorts is rekening gehouden met de te verwachten uitbreiding van de internationale handel. De omvang van de koopvaardijvloot bedroeg op 1 Januari 1939 3 millioen ton (B.R.T.). Op 1 Juli 1948 bedroeg dit cijfer 2,9 millioen ton, op te voeren tot 3,5 millioen ton per 1 Januari 1952 (incl. 0,5 millioen ton aan olietankers). Op basis van een prognose van het wereldzeeverkeer wordt aangenomen, dat de bezettingsgraad in 1952/53 dezelfde zal zijn als in 1948. De ontvangsten uit de zeescheepvaart zullen in 1952/53 $ 125 millioen bedragen, tegen S 95 millioen in 1948/49. Niettegenstaande deze stijging zal Benelux toch in 1952/53 per saldo ca $201 millioen in deze sector moeten betalen, en wel voornamelijk aan de deelnemende landen. De ontvangsten uit het internationale verkeer over de binnenwateren hangen geheel af van de ontwikkeling van het transitoverkeer via Benelux, en dus in laatste instantie van het economisch herstel van Duitsland. De post „toerisme" wijst voor Benelux een gering negatief saldo aan, ondanks krachtige pogingen tot het aantrekken van reizigers naar deze landen. Bij nadere analyse blijkt, dat de balansen met Frankrijk, Zwitserland en Italië sterk negatief zijn. In de post „te betalen rente van overheidsleveringen" komt een bedrag van S 10 millioen voor, te ontvangen van Duitsland, welk bedrag waarschijnlijk binnen de onderhavige termijn getransfereerd zal kunnen worden. De post „te betalen rente van overheidsleveringen" ad $91,8 millioen bestaat grotendeels uit interest van door de Verenigde Staten verstrekte leningen. Onder „overige uitgaven en ontvangsten" komen voor de loonbetalingen aan buitenlandse (vooral Italiaanse) arbeiders in de Benclux-landen. en aan Belgische grensarbeiders, die in Frankrijk werken. De post „overige ontvangsten der overzeese gebiedsdelen" bevat o.a. het saldo van de betalingsbalans tussen Nederland en Indonesië. Gezien de samenstelling van de uitvoer van Indonesië zal dit bedrag wellicht voor een groot deel in dollars kunnen worden overgemaakt. Indien de uitgangspunten, die aan de berekening van de betalingsbalans ten grondslag hebben gelegen (met name t.a.v. de ontwikkeling van de internationale handel, het economisch herstel van Duitsland en de verhouding tot Indonesië), juist zullen blijken te zijn, zal deze balans tegen 1952 53 in evenwicht zijn. Het dollartekort zal in 1952/53, vergeleken met 1947, verminderd zijn, maar blijkt niet geheel te kunnen worden weggewerkt, hetgeen trouwens, gezien de economische structuur van Benelux, niet anders te verwachten was. Het zal nodig blijken om de uitvoer van goederen en diensten tegen 1952 53 iets op te voeren in vergelijking lot vóór de oorlog.
F. Gegevens betreffende het nationaal inkomen De berekening van het nationaal inkomen, die reeds verre van eenvoudig is voor een enkel land, stuit op grote moeilijkheden, wanneer het gaat om een economische unie. De Regeringen der drie landen hebben het echter nuttig geoordeeld om een dergelijke berekening op te zetten, en om een vergelijking te trekken tussen het nationaal inkomen van Benelux met dat van de Verenigde Staten. De nauwkeurigheid van de hieronder volgende opstelling is niet al te groot, hoofdzakelijk door een drietal omstandigheden: 1. Het statistische grondmateriaal van de drie landen is niet vergelijkbaar; 2. De gegevens voor een aantal industriële bedrijfstakken, alsmede de gegevens, die nodig waren voor het in elkaar passen van de cijfers der drie landen, konden niet achterhaald worden; 3. De huidige periode is niet als normaal te beschouwen, terwijl voorspellingen over een verder in de toekomst gelegen periode niet dan met een grote onzekerheidsmarge te geven zijn. Onder al deze voorbehouden volgt hieronder een schatting van de grootte en de samenstelling van het nationaal inkomen van de Benelux-landen. Tabel XXII
Het nationaal inkomen en zijn componenten van de Benelux-landen in 1952153
Middelen 1. Netto-product van de bedrijven. . . . 2. Bijdrage van de overheid 3. Buitenlandse credieten
mld$
%
11,9
94
Behoeften
mld$
%
10,1
80
0,4
3
1,1
9
0,2
2
0,8
6
5. Consumptie gezin0,8
6
6. Materiële consumptie van de overheid 7. Netto-investeringen 8. Investeringen der 9. Overige consumptieve behoeften van de
4. Totaal
12,7 100
12,7 100
De bovenstaande cijfers zijn voor wat het aandeel van Nederland betreft, berekend door het Centraal Planbureau. De Belgische cijfers berusten op verschillende bronnen, waaronder het „Derde rapport betreffende het investeringsvraagstuk" van het Ministerie van Economische Coördinatie en Wederuitrusting en een nota over het nationaal budget van het Ministerie van Financiën. Het Luxemburgse aandeel is verdisconteerd door de Belgische cijfers met ca. 4 % te verhogen. Alle grootheden zijn uitgedrukt in huidige prijzen. De bijdrage van de Overheid omvat de personele uitgaven, benevens de rente op de schuld van vóór 1940, die voor België is geschat op ongeveer de helft van de totale schuld der Overheid. Het op nul gewaardeerde bedrag der buitenlandse credieten is de resultante van een dollartekort en een overschot aan andere deviezen. De materiële consumptie van de Overheid heeft betrekking op het verbruik door de Overheid van goederen en diensten van de bedrijven. De netto-investeringen der bedrijven omvatten mede de investeringen van de spoorwegen, de P.T.T. en de radio-omroep. Onder „overige consumptieve behoeften van de Overheid" is te verstaan het verbruik door de Overheid van door haar zelf geleverde goederen en diensten. Met het oog op later te maken vergelijkingen wordt hieronder ook nog een opstelling gegeven, die is ingericht in overeenstemming met de instructies van de O.E.E.S. voor het programma 1949'50 Volgens die instructies moet het totaal van de middelen plus de import worden gesteld tegenover de behoeften plus de export. Op deze wijze is de volgende tabel ontstaan, die een overzicht geeft van de gehele goederen- en dienstenstroom in de Benclux-landen.
13
Tabel XXIII
Het nationaal inkomen en zijn componenten voor Je Benelux-landen in 1952/53 (in millioencn $)
Middelen Netto nationaal product Invoer*)
Totaal
G.
Behoeften 12,7 4,0
16,7
Consumptie gezinnen. Netto-investeringen bedrijven Overheidl Uitvoer )
10,1
Totaal
16,7
1,1 1,4 4,0
Een interessante vergelijking kan getrokken worden door de besteding van de nationale middelen van de Benelux-landen (tabel XXII, rechterzijde) te confronteren met de overeenkomstige cijfers voor de Verenigde Staten -). Tabel XXIV Procentuele verdeling van de besteding van de beschikbare middelen in de Verenigde Stalen en in Benelux Verenigde Staten
Consumptie gezinnen . . . . Netto-investeringen bedrijven .
Benelux
1947
1947
1952/53
79 7 14
76 10 14
80 9 11
100
100
100
Uit deze tabel blijkt, dat de verschillen tussen de beide gebieden betrekkelijk gering zijn. Het vrij hoge percentage van de netto-investeringen in 1947 in de Benelux-landen staat waarschijnlijk in verband met de herbevoorrading gedurende dat jaar. In 1952/53 zullen de investeringen waarschijnlijk op een normaal niveau liggen. J ) 2
Inclusief de onzichtbare in- en uitvoer. ) Deze cijfers zijn berekend op grond van gegevens, ontleend aan het Annual Supplement van het Survey of Current Business (Department of Commerce). De cijfers zijn exclusief de aan het buitenland verleende credieten.
Conclusies
Door dit memorandum moge zijn aangetoond, dat de Beneluxlanden alles in het werk hebben gesteld voor het bevorderen van hun economisch herstel en voor het versterken van hun positie binnen het Europese bestel. De samenwerking van de drie landen zal ook voor de deelnemende landen vruchten kunnen afwerpen en een materiële bijdrage voor hun herstel kunnen opleveren. Ten aanzien van de cijfers werden reeds enkele voorbehouden gemaakt; over enige tijd zullen wellicht enkele correcties moeten worden aangebracht. Het is immers te verwachten, dat de structurele ontwikkeling van de drie landen de invloed zal ondergaan van de Europese Economische Samenwerking en vooral van de Economische Unie zelf. De Benelux-landen, te zamen met hun overzeese gebiedsdelen, kunnen onder deze omstandigheden een niet te onderschatten economische en politieke macht ontwikkelen. De afzonderlijke landen vormen de kleine economische eenheden om zich in de toekomst hun plaats te kunnen verzekeren. Vóór 1940 bezetten de Belgisch-Luxemburgse Unie en Nederland respectievelijk de zevende en achtste plaats in de internationale handel. Aangenomen, dat de omvang van de buitenlandse handel der partners thans wederom gelijk is aan die van vóór de oorlog, zouden zij, met inbegrip van hun overzeese gebiedsdelen, respectievelijk 5,38 pet. en 5,97 pet. bijdragen tot de wereldhandel. De Benelux-landcn te zamen zouden dus behoren tot de landen met de grootste buitenlandse handel. Bovendien zijn de Benelux-landen er van overtuigd, dat hun streven naar economische vooruitgang op een gezonde basis berust. Hun fundamentele economische structuur behoeft geen wijziging. De zorglijke toestand van dit ogenblik doet daaraan niet af. De bestaande problemen, zoals de wederopbouw, het dollartekort en het negatieve saldo van de betalingsbalans, zullen na verloop van tijd vanzelf minder dringend worden. Daarbij komt, dat de interne monetaire en financiële verhoudingen van de drie landen zich bevredigend ontwikkelen. De creatie van een groot afzetgebied binen het territoir der drie landen zal tot gevolg hebben, dat de productieve krachten beter gecorrigeerd kunnen worden, dat aan de buitenlandse handel alle kansen worden geboden en dat het nuttig effect van de nationale inspanning zal worden vergroot. De welvaart van Europa kan niet verwezenlijkt worden zonder het bestaan van grote economische eenheden: het is bekend, dat het grootbedrijf met zijn evidente economische voorsprong een ruime afzetmarkt van node heeft. In het huidige tijdsgewricht, waarin alle volkeren ter wereld economisch van elkaar afhankelijk zijn, is een welvarend Europa nauwelijks denkbaar zonder een welvarende Benelux.
Bijlage I bij het tweede Memorandum betreffende het programma op lange termijn van de Benelux-landcn
MEMORANDUM IN ZAKE DE BELGISCHE KONGO Inleiding Fn het document C (48) 122 fin. heeft de Organisatie voor Europese Economische Samenwerking de deelnemers verzocht om een overzicht te geven van de economisch-politieke maatregelen, die zij denken te nemen ten behoeve van het herstel van hun volkshuishouding tegen 1952/53, en om uiteen te zetten hoe zij menen, dat hun volkshuishouding een nuttige bijdrage kan leveren tot de economische opbloei van Europa. Het memorandum van de Benelux-Ianden is opgesteld ter uitvoering van deze opdracht voor zover betreft het grondgebied binnen Europa. Op de daarin opgenomen betalingsbalans paraisseert de verhouding van deze landen met hun overzeese gebiedsdelen slechts in enkele geldposten. Het onderhavige memorandum geeft een beknopt overzicht van de economische politiek van de Belgische Kongo, waarvan het resultaat tot uiting komt op de zojuist genoemde betalingsbalans van de Benelux-landen. De economische situatie van de Belgische Kongo kan in de volgende punten samengevat worden: 1. Gedurende de oorlog werd het handelsverkeer van de Kongo met het Moederland en de rest van Europa geheel verlegd naar Amerika en Zuid-Afrika. Na afloop van de oorlog kon het normale verkeer slechts heel langzaam worden hervat, ten gevolge van de ontwrichting der Europese markten. Tegen 1952 53 kan echter een volledig herstel van de vooroorlogse oriëntatie van de buitenlandse handel verwacht worden. 2. Aangezien de Kongo zich in een phase van snelle ontwikkeling bevindt, betekent het voorgaande, dat de omvang van zijn handel met Europa in 1952/53 aanmerkelijk groter zal zijn dan in 1938. Het doel, waarnaar gestreefd moet worden, is dus niet het herstel van het absolute niveau in 1938. maar het herstel van de in 1938 bestaande verhoudingen. 3. De levensstandaard van de Kongo is nog vrij bescheiden: de straks te beschrijven maatregelen zullen dus in de eerste plaats moeten dienen om de levensstandaard van het land zelf te verhogen en slechts ten dele rechtstreeks aan het Europese herstel ten goede komen. 4. Tn de Kongo wordt een vrije handelspolitiek gevoerd, waardoor dit gebied zeer afhankelijk is van de wereldmarkt, zodat een herstel van de wereldmarkt een eerste voorwaarde is voor het welslagen van de hieronder te beschrijven doeleinden. 5. Het straks te ontvouwen programma sluit volkomen aan op de regelmatige ontwikkeling van het land, zodat geen beroep behoeft te worden gedaan op zeer omvangrijke materiële of financiële middelen. Productie-, in- en iiitvocrpronramina (Verg. Document C. (48) 122 fin., bijl. 8 4 (a) ) Hel productieprogramma van de Kongo laat een vooruitgang zien in alle sectoren. Een groot deel daarvan houdt verband met de verhoging van het levenspeil der inheemse bevolking en is dus voor dit rapport van minder belang. Hieronder wordt slechts dat deel van het productieprogramma behandeld, dat direct doorwerkt op het uitvoerprogramma.
De constructie van transportmiddelen, havenwerken en energiestations komt later, bij de investeringen, ter sprake. A. Productie Mijnbouw Ten gevolge van de uitbreiding der energievoorziening, die onderhanden is en die ten dele reeds vóór 1953 resultaten zijn afwerpen, zal de opbrengst van de mijnbouw over de gehele linie stijgen. De productie van een aantal ertsen en metalen zal bedragen: 1.
Tin Koper Later aan te vangen: Zink Mangaan-ijzer . . . . Bismuth
27 500 ton metaal 162 500 ton 36 000 ton metaal 50 000 ton 1 100 kg
2.
Landbouw Exploitatie en verbetering van grond, mechanisatie van de cultures en scholing van de inheemse bevolking vinden op grote schaal plaats. Deze maatregelen zullen tegen 1953 belangrijke resultaten kunnen opleveren, die voor een zeer groot deel aan het land zelf ten goede zullen komen. Beschikbaar voor export zullen komen: (maal 1000 ton) Diverse soorten olie Diverse soorten pulpkoeken . . . . Katoen Rubber Koffie Hout Bananen Diverse graansoorten Quinine Kinabast
225 35 40 20 50 200 20 40 0,07 2
3.
Verwerkende industrie Alleen industrieën, die hoofdzakelijk voor de export werken en die een zekere omvang hebben, zijn in dit verband van belang. Als zodanig is te noemen een fabriek van triplex, die van 1949/50 af 6000 ton zal afleveren. Het hierboven beschreven productieprogramma stelt in staat een ciollaropbrengst te verwerven, resp. op dollarinvoeren te bezuinigen. B. In- en uitvoer 1. De vervanging van invoer uit de dollarlanden De Kongo importeert uit het dollargebied uitsluitend eindproducten. Van de betreffende artikelen kunnen uit de deelnemende landen slechts betrokken worden ijzer en staal, metaalproducten en in beperkte mate textiel en enige andere producten. Deze bezuiniging op dollars zal echter, in verband met de uitbreidingsplannen van de Kongo, slechts zeer bescheiden kunnen zijn. Belangrijker is de dollarbesparing voor de Benelux-landen door de toeneming van de exporten van de Kongo naar Benelux, met n ime van delfstoffen en landbouwproducten.
15 De winst aan dollars uit velerlei hoofde wordt geschat op 1 5 a 25 milliocn dollars.
door uit te gaan van de in de eerste vijf maanden van 1948 geïmporteerde investeringsgoederen. De waarde hiervan bedroeg (met ! inbegrip van personen- en vrachtauto's) 1300 millioen francs, waar2. De uitvoer naar de deelnemende landen, ter vervanging van in- uit te berekenen valt, dat de gewone investeringen in de buurt van voer uit de dollarlanden 2500 millioen francs per jaar zullen liggen. De toeneming van de export van de Kongo naar de deelnemende landen hetzij rechtstreeks, hetzij via België kan een dollarbesparing 2. Buitengewone investeringen van minstens 20 milliocn dollar opleveren. In aanmerking komen De bouw van een door waterkracht gedreven electrische centrale olie, hout, pulpkoeken, katoen, rubber en delfstoffen (o.a. zink, met een vermogen van 300 000 pk is momenteel in studie. Met dit koper en tin). project zouden ca. 4 000 millioen francs gemoeid zijn. 3. Uitvoer naar andere landen, ten einde daarmee de invoer, die C. Samenvatting momenteel in dollars moet worden afgedekt, te kunnen verrekenen Bij het maken van een scnatting van de gewone en buitengewone. Niet belangrijk. Overheids- en particuliere investeringen voor de komende jaren moet 4. Uitvoer naar andere landen, waarvan betaling in dollars is te rekening worden gehouden met de grootte van een aantal veranderverkrijgen lijke factoren, zoals de betreffende begrotingsposten, de Overheids De directe of indirecte uitvoer van Kongo-productcn. door België leningen, de particuliere afschrijvingen en reserveringen en de partiof de deelnemende landen, kan belangrijke extra-inkomsten aan dollars culiere besparingen. Onder dit voorbehoud kunnen de volgende cijfers gegeven worden. opleveren. De grootte van de indirecte uitvoer is moeilijk te schatten. De uitbreiding van de directe uitvoer is op minstens 2 milliocn dollar Het jaarlijkse bedrag der investeringen in de Kongo gedurende de te stellen. komende jaren (in millioenen frs.) Aanvulling van het productie-, in- en uitvoerprogramma OverheidsParticuliere Investeringsprogramma investeringen investeringen (Verg. Document C (48) 122 fin., bijl. B4 (b)). Gewoon 1.2 2.5 Buitengewoon 2.5 1.8 Onder dit hoofd kan gewezen worden op de aanwezigheid van rijke oliehoudende leisteenlagen, waarvan de exploitatiemogelijkheden Totaal 3.7 4.3 momenteel worden onderzocht. Wanneer deze ruwolie zou worden verwerkt tot stookolie en benzine, zou een deviezenbesparing in de D. De financiering van het investeringsprogramma orde van grootte van 5 millioen dollar kunnen worden verkregen. Het is echter nog onzeker of deze mogelijkheden gerealiseerd zulDe prestaties, die van de overzeese gebiedsdelen gevraagd worde i len worden. in het kader van net Europese Herstel Programma, kunnen slecnis Investeringsprogramma over de gehele linie geleverd worden, indien althans voor de buitengewone investeringen kapitaal van buiten beschikb.iar wordt gesteld. (Verg. Document C (48) 122 fin., bijl. B 5 (e)). Er zal dus een beroep op besparingen moeten worden gedaan. Voor Het spreekt vanzelf, dat de krachtdadige pogingen, die worden alle investeringen, die later rog nodig mochten blijken, alsmede voor gedaan om de overzeese gebiedsdelen te betrekken in de dollarbe- het tienjarenplan zal waarschijnlijk moeten worden teruggevallen op sparingen in het kader van het Europese Herstelplan, van invloed financieringsinstellingen buiten de Kongo. zullen zijn op de particuliere en Overheidsinvesteringen in de komende jaren. Werkgelegenheid A. Overheidsinvesteringen (Verg. Document C (48) 122 fin., bijlage B 5 (d)) Te onderscheiden is tussen de gewone Overheidsinvesteringen, die Het in dit memorandum neergelegde programma omvat ten aanzien jaarlijks op de begroting voorkomen, en de buitengewone investeringen, die nodig zullen zijn om de productie in snel tempo op te van de voorziening met arbeidskrachten de scholing van inheemsen in versneld tempo. Deze scholing wordt thans voorbereid, zowel voor voeren. landarbeiders als voor industrie-arbeiders Ten aanzien van immigratie is uiterste voorzichtigheid geboden. 1. Gewone Overheidsinvesteringen Verschillende factoren, zoals de beperking, die Europeanen zich in Deze dienen voor het normale onderhoud en de normale aanleg dit klimaat in de keuze van hun werkzaamheden moeten opleggen, van wegen, spoor- en waterwegen, haveninstallaties, enz. Voor 1948 , de structuur van de inheemse maatschappij, de mate, waarin van was bij voorbeeld voor deze posten op de begroting van de Kongo inheemse werkkrachten gebruik kan worden gemaakt, en de wissel1200 millioen Kongo-francs uitgetrokken. werking van deze factoren, maken, dat immigratie steeds slechts op beperkte schaal mogelijk zal zijn. Overigens zal iedere toekomstige 2. Buitengewone Overheidsinvesteringen immigrant, van welk land hij ook komt, persoonlijk moeten voldoen De Regering van de Kongo is bezig met het uitwerken van een aan de officiële voor immigratie gestelde voorwaarden. tienjarenplan voor de buitengewone investeringen, dat o.a. voorziet Het hierboven beschreven productieprogramma gaat er van uit, dat in de aanleg voor spoor-, rij- en waterwegen, haveninstallaties en deze politiek zal slagen. electrische centrales, in de scholing van de inheemse bevolking voor landarbeid en industrie en in de verbetering van de openbare geAlgemene politiek zondheidszorg. (Verg. Document C (48) 122 fin., bijlage B 5 (e)) In zijn huidige versie beloopt dit plan ca. 25 milliard francs, te In de Kongo wordt een open-deur-politiek gevoerd, die in interverdelen over de 10 jaren volgens een oplopende schaal, die begint met 1500 millioen francs voor het eerste jaar, 2500 millioen francs nationale verdragen en afspraken is vastgelegd. Er wordt geen enkele discriminatie toegepast bij de in- en uitvoer naar landen van herkomst bereikt in het derde jaar en daarna verder oploopt. of bestemming. Heti-elfde geldt voor de investeringen. Alle maatregelen voor de economische ontwikkeling van het land en de uitB. Particuliere en semi-0verheidsinvesteringen breiding van het handelsverkeer met Europa zijn op dit beginsel ge1. Gewone investeringen baseerd. Normaliter wordt een deel van de bruto-winst der particuliere Deze politiek leidt soms tot moeilijkheden, wanneer andere landen ondernemingen bestemd voor afschrijving en investering. Op deze met betrekking tot de producten van de Kongo wèl discrimineren. wijze kunnen de vervanging, verbetering en uitbreiding der instalTen slotte moge worden opgemerkt, dat het bestuur van de Kongo laties door het bedrijf zelf gefinancierd worden. De grootte der be- bij de toepassing van deze open-deur-politiek nooit de rechten van treffende bedragen verschilt uiteraard van jaar tot jaar en is daar- I de inheemse bevolking uit het oog verliest en steeds bedacht is op de door bezwaarlijk te schatten. Evenmin is een schatting te maken van verbetering van het materiële en geestelijke niveau van deze bevolking. de toekomstige netto-investeringen door uitbreiding van kapitaal of N.B. Waar in dit memorandum over de Kongo wordt gesproken. door stichting van nieuwe bedrijven. Langs een andere weg kan men tot een ruwe schatting komen is daarbij steeds inbegrepen het gebied van de Ruanda Urarïdi.
[6 TABELLEN B E T R E F F E N D E HET P R O G R A M M A OP L A N G E TERMIJN VAN D E B E N E L U X - L A N D E N ingediend bij de O.E.E.C. op 4 November 1948 voorlopige Tabel I
Verbruik,
productie,
in- en uilvoer
Artikel
in
Eenheid
1. Landbouw Broodgraan Voedergraan Oliën en vetten Vlees Melk en zuivelproducten (behalve boter)
Verbruik
Productie
Invoer
Uitvoer
ton ton ton ton ton
4 037 3 594 568 729 154
1 402 1 344 199 734 319
2 660 2 290 476 38 16
25 40 107 43 181
1000 ton
54 053
44 000
14 240
4 912
1000 1000 1000 1000 1000
II. Vaste brandstoffen
cijfers
1952)53
III. Petroleum Ruwe olie Geraffineerde producten
1000 ton 1000 ton
6 400 5 010
600 5 575
5 800 2 740
3 305
IV. Metalen Ruw ijzer . Walsproducten Koper Aluminium
1000 1000 1000 1000
ton ton ton ton
8 675 3 296 79 22
8 675 7 178 188 80
325 35 12
4 207 144 70
1000 ton 1000 ton 1000 ton
175 86 27
61
180 97 1
5 12 35 10
V. Textiel Ruwe katoen Ruwe wol Kunstgarens VI. Hout Gezaagd zacht- en hardhout VII. Electricitcit De betalingsbalans
Tabel II
voor
1000 m3
3 298
113
3 195
min kWh
17 300
16 970
330
1952/53
(in millioenen S) Niet deelnemende landen
Omschrijving
/.
Totale uitgaven 11.
1. Negatief saldo 2. Positief saldo
Overige landen
Landen buiten het sterlinggebied en hun overz. geb.delen
Landen van het sterlinggebied (incl. de Engelse overz. geb.delen)
Totaal
573,4 36,7 32,9 6,8 17,6 91,9 38,9 2,5
338,0 3,3 11,5 2,1 1,2
311,6 8,4 6,4 1,2
415,2 4,8 29,5 2,7 0,7
5,5 0,2
4,5 0,5
800,7
361,8
280,0 16,7 32,4 6,9 24,9
3,1 1,0
1 257,5 16,0 127,0 32,9 11,9 3,7 35,0 0,5
497,7 24,5 54,9 9,2 8,7 13,3 40,1 0,5
3 393,4 93,7 262,2 54,9 40,1 108,9 127,1 5,2
332,6
457,0
1 484,5
648,9
4 085,5
266,9 5,5 9,7 0,2 6,1
262,9 18,7 21,7 2,1 12,5
456,4 0,1 21,9 0,1 0,9
1 484,7 29,6 93,2 12,4 17,2
573,4 38,6 22,3 20,3 19,9
3 324,3 109,2 201,2 42,0 81,5
3,1
6,2
6,3
84,0
36,6
148,1 151,8
524,6
291,5
324,1
485,7
711,1
4 058,1
- 276,1
70,3
8,5
Ontvangsten
Uitvoer f.o.b Uitvoer f.o.b. der overz. geb.delen. . . . Verkeer Toerisme Rente en dividenden Rente van Overheidsleningen Overige ontvangsten Overige ontvangsten der overz. geb.delen.
Totaal ontvangsten
ZuidAmerika
Niet deelnemende landen van het sterlinggebied
Uitgaven
Invoer f.o.b Invoer f.o.b. der overz. geb.delen Verkeer Toerisme Rente en dividenden Rente van ovcrheidsleningen . . Overige uitgaven Overige uitgaven overz. geb.delen
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
Noord- en CentraalAmerika
Deelnemende landen
11,9 151,8 >)
+ 28,7
1 721,1
+ 236,6
27,4 + 62,2
>) Dit bedrag heeft betrekking op het (grotendeels in dollars beschikbare) positieve saldo van de Nederlandse betalingsbalans met Indonesië.
17 Tabel III
De invoer (f.o.b.)
in 1952J53 (in mülioenen $) Uit niet deelnemende landen
Artikel
Noord- en CentraalAmerika
ZuidAmerika
126,0 17,0 17,0
50,5 89,4 12,5
Niet deelnemende landen van het sterlinggebied
Uit deelnemende landen
Overige landen
Landen buiten het sterlinggebied en hun overz. geb.delen
Landen van het sterlinggebied (incl. de Engelse overz. geb.delen)
Totaal
Uit overz. geb.delen van Benelux
1 I. Landbouw Broodgraan Voedergraan Olie en vetten (incl. boter) . . Vlees en zuivelproducten (excl. boter) Alle overige voedingsm. voor mensen en dieren (incl. zaden en dranken) Ruwe tabak
68,0 39,0
3,5 8,7 20,5
2,0
250,0 157,1 69.9
7,0
3,0
14,0
24,0 1,0
51,0 5,3
29,5
242,4 28,6
16,8
159,2
58,5
234,5
27,6 25,4
47.5 94,0
2,8
4,0 78,0 4,0
38,4 17,3
21,5 1,0
II. Vaste brandstoffen III. Petroleum Ruwe olie Geraffin. prod
19,9 68,6
IV. Ertsen en metalen Ijzererts Ruw ijzer Walsproducten Koper in baren Ov. ertsen en non-ferro metalen
27,2
V. Machines en materieel Vrachtwagens Ov. materieel en machines . .
4,7
8,0
82,2 0,4 26,0
10,0
97,7 0,4 47,0
12,5
53,7
7.6
141,0
9,0 86,8
3,0 17,0
15,6 162,3
6,0 80,6
33,6 346,7
53,5
30,7 139,1 27,2
12,0
5,9
(f.o.b.)
15,0
25,0
29,4 20,4 2,5
1
3,1
125,6 171,8 82,7
11,5
11,0
41,4
33,0
97,9
2,0
76,0 39,0 324,5 157,0
1,0
16,5 2,0
105,0 13,0 67,0 10,2
132,0 56,4
200,0 54,1 607,2 249,7
20,9
311,6
415,2
1 257,5
497,7
3 393,4
408,7
4,0 2,1 25,2
12,0 42,0 24.1
338,0
. . . .
13,0 11,1
6,3
in 1952153 (in milliocn en S)
Noord- en CentraalAmerika
2 49,7 1,5
V. Machines en materieel VI. Textiel (incl. kleding)
67,0 88,4
10,3 12,0
Naar niet deelnemende landen
Artikelen
43,5 20,0
2,0 32,0
1,0
573,4
De uitvoer
4,6
1,3 137,2
=
VII. Overige artikelen o. gr. st. en halffabr. hout kunstmest Alle ov. gr. st. en halffabr. b. Alle niet elders opgen. art. Totaal
2,4
1,0
3,0
VI. Textiel Ruwe katoen Ruwe wol Ov. grondstoffen Half- en eindprod. (incl. garens en weefsels, excl. onder en bovenkleding)
Tabel IV
2,0 3,0 17,9
ZuidAmerika
Niet deelnemende landen van het sterlinggebied
3
4
20,1 2.8
45,3
Naar deelnemende landen
Overige landen
Landen buiten het sterlinggebied en hun overz. geb.delen
Landen van het sterlinggebied (met de Engelse overz. geb.delen)
5
6
7
64,0
0,6
51,0 3,3 37,5 137,0
54,8 59,0 31,4 98,8
0,9 55,0 46,0 62,0 53,4
280,0
266,9
262,9
220 4
98,5 72,5 67,0 153,8
103,9 83,2 396,5 140,8 219,0 234,0
456,4
1 484,7
:
Totaal
Uit overz. geb.delen van Benelux
8
9
7fï6 «
40,4
101,4 14,0 106,0 131,6
108,8 84,1 757,2 335,9 522,9 878,6
17,9 27,5 89,1 83.0
573,4
3 324,3
257,9
18 Tabel V
De handelsbalans met West-Duitsland in 1952153 (in millioencn $) Invoer f.o.b.
I. II. III. IV.
Landbouw Vaste brandstoffen Petroleum Ertsen en metalen
Uitvoer f.o.b. 9,8 160,6 25,7 60,3 1,2 114,4
VI. Textiel (excl. kleding) VII. Overige artikelen Onzichtbare invoer Totaal
372,0
Saldo
61,4
Tabel VI
De handelsbalans met Oost-Europa in 1952/53
100,5 II. Vaste brandstoffen 40,0 9,2 38,1 52,8 70,0
V. Machines en materieel VII. Overige artikelen Onzichtbare uitvoer
310,6
(in millioenen $)
Invoer f.o.b.
Uitvoer f.o.b. 105,3 17,4
50,1 II. Vaste brandstoffen
III. Petroleum 26,8 14,2 VI. Textiel (excl. kleding) 156,7
Totaal Saldo
320,4 9,4
V. Machines en materieel VI. Textiel (excl. kleding) VII. Overige artikelen
58,1 48,3 45,2 109,3 311,0