Bijlagen
231 5
iweede Kamer 27
Wet Belastingherziening
231.
5.
VOOET.OOPIG VERSLAG.
Algemeen. Verscheidene leden hadden er ernstig bezwaar tegen, dat thans een gedeeltelijke herziening van het belastingstelsel wordt aanhangig gemaakt, terwijl het blijkens j 1 der Memorie van Toelichting in de bedoeling ligt later een algeheele herziening voor te stellen. Wanneer broksgewijze voorsti Hen aan de Kamer worden gedaan, wordt aan deze de gelegenheid ontnomen de verschillende wijzigingen in onderling verband te bezien en ziet /.ij zich gedwongen beslissingen te nemen, waarvan de gevolgen niet zijn te overzien. Op deze wijze kan de Kamer geleidelijk op een weg worden gevoerd, dien zij eigenlijk niet op wil. Deze leden achtten dil gevaar des te grooter, nu de Minister in de openbare vergadering der Tweede Kamer van 31 Juli j.1. bij de behandeling van de verniogensaanwasbelasting (Han 'eh Tweede Kamer van 31 Juli 1946, blz. 4-1 en 42) wedi r o uitdrukkelijk uitgesproken heeft, dat naar zijn meening de belastingwetgeving niet slechts dient om den Staat de uoodige leien te verschaffen tot het doe:> van uitgaven \ ior de publieke zaak, maar dat zij ook een belangrijke functie kan vervullen op hel gebied van de sociaal-econo ii die politiek, om sociale correcties tol stand te breng n o > Ie resultaten van hel maatschappelijk stelsel, hetzij om behulpzaa te zi oi : hel economisch stelsel in zijn geheel te hervormen en om correcties aan te brengen op de inkomensverdeeling en de vermogensverdeeling. Daar deze doelstelling van de belas: i ; zeker niel door de geheele Kamer wordt onderschrcvi ... uieet leze leden, dat hei gevaar bestaat, dat door den weg te bewandelen van gedeeltelijke herzieningen een door deze leden niet gewenscht einddoel te eerder zou worden bereikt. Daarom waren deze leden van meening, dat de -Minister deze gedeeltelijke belastingherziening behoort terug te nemen en tater mei ('aai voorstel behoort te komen, dat dan zijn geheele belasting-v ijzigingsplan omvat. Sommige leden, die instemden met de in de Memorie van Toelichting tot uiting gebrachte opvatting, dat het bedrijfsleven verlost moet worden van de onzekerheid omtrent den toekomstigen belastingdruk, wezen er op, dat dit oogmerk met de nu gevolgde methode van gedeeltelijke belastingherziening niel It bereikt. D ededeelingen, gedaan over de voorgenomen vermogensheffiug, waaromtrent nog steeds geen wetsontwerp is ingediend, en over de vervanging van de vennootschapsbelasting door een winstgerechtigden-belasting alsn door een overwinstbelasting, welke, ongeacht den rechtsvorm,
1946.
aangekondigd, terwijl in het Voorloopig Verslag op die Nota (blz. 8) er door verscheidene halen op werd aangedrongen met eenige eenvoudige, maai- urgente wijzigingen te komen en meer ingrijpend;' veranderingen ,,in een rustige sfeer" aan te brengen. Mede naar aanleiding van deze opmerkingen kwam de Minister in de Memorie van Antwoord op dat Voorloopig Verslag met de mededeeling, dat „het groote belang van een spoedige totstandkoming van de overige in la-t oog gevatte wijzigingen hem de overtuiging heefI geschonken, dat het beter is bedoelde wijzigingen los te maken van de overige wijzigingen en aldus een prineipieele gedachtenwisseling over het belastingstelsel naar een later tijdstip te verschuiven." Wanneer men aldus aan de hand van eerder gewisselde stukken historisch de ontwikkeling beziet van den gedachtengang, die den Minister voerde tot de indiening van het onderhavige wetsontwerp, moet men naar de meening dezer leden wel tot de conclusie komen, dat moeilijk een andere methode dan die van een gedeeltelijke herziening kon worden gevolgd. Ter zake van de hierboven aangehaalde uitspraak des Ministers in de openbare vergadering der Tweede Kamer van Hl Juli j.1.,
wezen
de
hier
aan
het
woord
zijnde
leden
op
het
artikel van 's Ministers hand in het eerste nummer van het tijdschrift ,,Openbare Financiën" onder den titel „Fiscale en sociaal-economische politiek" (blz. 9 v.v.), waarin dat zelfde inzicht duidelijk: en open wordt geformuleerd. Een inzicht overigens, dar geenszins gloednieuw is en reeds vóór Mei 1940 een controverse schiep hij de beoorde ling dei- financieele en fiscale vraagstukken toen aan de orde zijnde: een inzicht, dat in de fiscale literatuur, ook van vóór den oorlog, algemi en iet ontwikkeling is gekomen (verwezen werd o.a. n a a r d e inaugureele van prof. dr. M. Srneets ..IV ontwikkeling van de Inkomstenbelasting", blz. 6 v.v., gehouden op 4 April L946), mei welk' inzicht de hier aan het woord zijnde leden zich in beginsel geheel ki nden vereenigen. Wat betreft de onzekerheid van ' Irijfsleven omtrenl den toekomstigen belastingdruk, — welk probleem geheel los staat van hef hierboven weersproken bezwaar, — deze wordt dooi' het onderhavige wetsontwerp weliswaar niel volkomen weggenomen, maai' her is niel te miskennen, dat door de uiteenzettingen in di' Memorie van Toelichting het bedrijfsleven wel degelijk op de hoogte is gekomen van de groote lijn. welke door de Regeering te zijnen opzichte gevolgd zal worden, en dat o\cr hel geheel genomen met instemming de huidige voorstellen door het bedrijfsleven zijn begroet, liet spreekt echter vanzelf, dat een meer gedetailleerde uiteenzetting voor het bedrijfsleven nog verkieselijker ware geweest. Vele leden achtten liet een ernstig bezwaar, dat dit ont1 ten einde eenerzijds het bedrijfsleven aanmerkelijk minder zwaar te belasten, anderzijds als compensatie voor het daaruit voortvloeiende fiscale verlies een zoo groote verhooging van dce omzetbelasting wil invoeren, dat daaruit, afgezien van de weeldebelasting, een meerdere bate wordt verwacht van niet Ier dan 95 millioen gulden, liet moge juist zijn, dat een aantal eerste levensbehoeften buiten de belasting wordt gehouden, doch de meerdere opbrengst van 95 millioen gulden uit indirecte belasting zal da;: toch maar worden opgebracht door de consumenten en het zwaarst drukken op de minder draagkrachtigen. Terwijl op dien grond verhooging van de indirecte belastingen over het algemeen reeds niet de symWaarin de o n d e r n e m i n g wordt uitgeoefend, zou worden g e h e v e n , geven ui. t\r]) betrokkenen slechts een inzicht in de soort belas- pathie ' e n de hier aan hel w e i ' ! zijnde leden had. gevoelden zij ii en de combinatie in dit wetsontwerp van verlichting die de Regeering voornemens is aan de Staten-Generaal - lasten van het bedrijfsleven i. van de voor te leggen, maar niet in de hoogte van deze beide belastingen, -luist op dit laatste komt het echter aan. Deze leden omzetbelasting nog meer bezwaren, omdat zij niet overdrongen derhalve aan op het doen van nadere mededeelin tuigd zijn, dat verlichting voor hel bedrijfsleven in den die den betrokkenen eenigszins houvast kunnen bieden. ui:.'' als hier word! voorgesteld noodzakelijk is. Deze leden ontkenden niet, dat men goed doet zich af te vragen, of de Zeer vele leden konden zich niet vereenigi n met de door de belastingen wegens de hoogte harer tarieven e!' ten gevolge hierboven aan liet woord zijnde leden naar voren gebrachte een zoobezwaren tegen een gedeeltelijke herziening van het belasting- van anden bepalingen in h- belastingwel stelsel. Al erkenden zij. dat de indiening van een volledige her- danigen druk <>|i lat bedrijfsleven leggen, dat. economisch ziening, waaraan ook door de Regeering de voorkeur zou zijn gezien, de I gang van zaken verstoord wordt en verlichting .en, uiteraard veel voordeelen zou bieden cai de te nemen van den druk daarom gebi len is. inden zij de mogebeslissingen zou vergemakkelijken, zoo erkenden zij < chter lijkheid, da! zulk een onderzoek lom Kaden lot de conclusie, mede, dat er eenige urgente wijzigingen noodzakelijk zijn en dat de tegenwoordige belastingdruk op het bedrijfsleven te dat daarmede niet moet worden gewacht op een algeheele herhoog is en verlichting behoeft, doch naar de meening dezer ziening, welke di' Minister reeds in zijn Nota betreffende Ai-n leden wordt daarmede ia dit wetsontwerp te ver gegaan. 'C\ toestand van 's Rijks financiën (Stuk 124) en in zijn Nota wr/A'w ei' op, dat. zooals ook ii) de Memorie van Toelichting betreffende eenige aspecten van het gevoerde financieele beleid wordt vermeld, reeds gedurende vele jaren vóór den i (stuk L45, blz. -27. i's en 29) aankondigde. In de laatste Nota een soortgelijke de! isting als de > : schapsbelasting in [ndië Werd reeds een gedeelte!ijko h e r z i e n i n g van het belast ingstel -el geheven werd mei een tarief van 25 pet. (hoofdsom plus opHandelingen der Staten-Generaal.
Bijlagen.
19-!fi—1947.
231 5 Wet Belastingherziening 1946. i
ten), zouder dat, afgezien van de nu en dan gehoorde opmer, dat het tarief hoog was, de ondernemingen blijk gaven daarin haar ontwikkeling te worden gehinderd. Verlaging tot ook vóór den oorlog niet ongewone peil werd dan OOK bij uwoordig zoo groote behoefte der schatkist aan inkomPt • reehtvaardigd geoordeeld. Een wijziging, waarbij het I - . ' . -. perkt blijft tol 30 a 40 pet., kwam dezen leden ver;• voor, doch verder diende naar lnm meening niet te \vr.i , " an. : di bi paalde onderdeel van het betoog dezer leden betuigden sommige andere leden hun instemming. Zij wezen er in i ii \ i rband op, dat bovenaan blz. 17 der Memorie van Toelichting als argument voor het verschuiven van den belastingvan de directe naar de indirecte belastingen wordt gesteld, dat ..tijdens de bezetting bij de heffing van belastingen een sterke verschuiving naar de directe belastingen heeft plaats gevonden, zoodat ook uit dien hoofde een verzwaring van
leven, dat op deze wijze weer op gang kan komen. Zij gingen geheel accoord met de motiveering door den Minister in de Memorie van Toelichting op dit punt gegeven. De verdeeling van de voordeelen, welke bij de voorgestelde verlichting van het bedrijfsleven voortvloeien uit de in het wetsontwerp neergelegde maatregelen, die in hoofdzaak neerkomen op de verlaging der vennootschapsbelasting en de regeling van onbelaste reserves, achtten zij niet gelukkig en niet rechtvaardig. Door de drastische verlaging van de vennootschapsbelasting komen deze voordeelen wel zeer eenzijdig ten goede van de lichamen. Dit oordeelden zij onjuist. Op dit punt ging hun bezwaar iu gelijke richting als dat van de leden, die hierboven betoogden, dat de verlaging der vennootschapsbelasting tot 25 % te ver gaat. Een betere verdeeling der door den Minister voorgenomen verlichting voor het bedrijfsleven zou worden verkregen dooi- de afschaffing van de ondernemingsbelasting. Hiervan profiteert het geheele bedrijfsleven, ongeacht den rechtsvorm. In het huidige wetsontwerp drukken de ondernemingsbelasting naar den eersten grondslag en de vennootschapsbelasting samen met 34 pet. op de winst derN.V. Bij afschaffing van de ondernemingsbelasting zou het tarief van de vennootschapsbelasting zwaarder moeten zijn dan deze 34 pet., wijl de ondernemingsbelasting ook op de firma drukt en daarom de bate, die bij afschaffing der ondernemingsbelasting zou worden prijsgegeven, bij de N.V. zou moeten worden gevonden. H e t tarief der vennootschapsbelasting zou daarom b.v. op maximaal 40 pet. moeten worden gesteld. De vele leden, die bovenstaande beschouwingen hielden, bepleitten dan ook de afschaffing der ondernemingsbelasting en wezen op het economisch onjuiste dezer belasting, die, waar zij alleen ten laste komt van hen, die het eigen kapitaal der ondernemingen fourneeren, de bereidheid om risico te dragen — welke de Minister juist wil bevorderen — vermindert. Zij kweekt een renteniersmentaliteil aan, omdat het aantrekkelijker wordt het geld in obligaties te beleggen. De hier aan het woord zijnde leden achtten deze belasting ook uit rechtvaardigheidsoverwegingen verwerpelijk, daar die slechts één bepaalden vorm van inkomen en vermogen belast. Voor wat de verdere bezwaren betreft, welke legen deze belasting kunnen worden aangevoerd, verwezen deze leden naar de belangrijke opstellen van de heeren •J. J. de Klerck en H . J . Hofstra in het boek „Fiscale Ervaringen 1040—1945" pag. 355 v.v. en pag. 368 v.v. De laatstgenoemde auteur komt dan ook tot de conclusie, dat in het tegenwoordige Nederlandsche belastingstelsel voor de ondernemingsbelasting geen plaats is (Fiscale Ervaringen 1940—1945, pag. 385). Deze leden merkten voorts op, dat de ondernemingsbelasting een Duitsch wanproduct is. Vóór de bezetting kenden van de ruim 1000 gemeenten in Nederland slechts een zestigtal — waaronder rond 50 kleine — een soort ondernemingsbelasting in den vorm van r-en gemeentelijkebedrijfsbelasting op grond van art. 277, letter c, en art. 282 Gemeentewet. Hoezeer ook de gemeenten in het algemeen de middelen wel behoefden, toch werd een zakelijke belasting op het bedrijf als te schadelijk gevoeld om als fiscale bron te kunnen dienen. De rechtsgrond van tlc/A' belasting — een bijdrage wegens de kostenbesparende werkzaamheden van de Overheid — kon genoemde leden niet bevredigen, l i e t zijn immers niet alleen de ondernemingen in den zin van de ondernemingsbelasting, te wier behoeve kosten bespaard worden door Overheidsmaatregelen, maar het feit van deze besparing geldt voor iederen hier te lande wonenden of gevesteden natuurlijken of rechtspersoon. Voorts bestaat er geen enkele verhouding tusschen de bespaarde kosten en de te betalen ondernemingsbelasting. De hier aan het woord zijnde leden zagen niet de noodzaak- er van in om, gelijk in § 5 van de Memorie van Toelichting door den Minister wordt betoogd, de discussie omtrent het al dan niet handhaven van deze belasting uil te stellen tot de behandeling van de gemeentefinanciën. Zij drongen aan op onverwijlde afschaffing van deze belasting-. De ing van de gemeentefinanciën zou intusschen door voorschotten kunnen geschieden. De middelen hiertoe zouden huns inziens gevonden moeten worden in een minder ver gaande verlichting van den druk op de naamlooze vennootschappen. (ii zien ten slotte het feit. dal zij de ondernemingsbelasting in principe een onaanvaardbare belasting achtten, gingen deze leden niet in op de fiscaal-technisclie bezwaren en onvolkomenheden, die speciaal aan de huidige ondernemingsbelasting kleven, en die overigens in de beide hierboven genoemde onstellen der heeren de Klerck en Hofstra voor ieder belangstellende zeer duidelijk zijn omschreven. In verband met de hierboven door zeer velen aanvaarde
231 5
2!)
Wel Belastingherziening; 19-10. noodzakelijkheid om den belastingdruk op het bedrijfsleven te verminderen en de onvermijdelijkheid om daartegenover elders compensatie te vinden, vroegen vele leden zich toch wel af, of de belastingdruk voortvloeiende uit het nieuwe tarief voor de inkomstenbelasting ten slotte niet al te hoog zal worden. Bij de beschouwingen over Hoofdstuk IV zal op verschillende onderdeelen nader worden ingegaan. Doch de algemeene vraag, of de belastingdruk niet al te hoog wordt opgevoerd, mag in het algemeen gedeelte van dit verslag stellig op haar plaats worden geacht. Met name moet zeer ernstig onder het oog worden gezien, of redelijkerwijs gezegd kan worden, dal ten gevolge der sterke progressie in het tarief de stimulans om een hooger inkomen te verkrijgen door intensiever werk, dan wel door grootere risico's te nemen, nog wel aanwezig blijft. Toenemingen van het inkomen worden al spoedig beiast met 50 pet. wegens I . B . Bij een stijging van het inkomen van f 10 (XX) op f 15 (XX) wordt de toeneming reeds belast met 42^ net., van f 15 000 op f 20 000 is lu-i percentage 471-, van f 20 000 op f 25 000 54 pet. Alen kan dan toch nog niet spreken van exorbitante inkomens. Daarbij dient bedacht te worden, dat. wannei i' deze winsten zijn behaald door zelfstandig uitgeoefende bedrijven, zij reeds eerst zijn getroffen door de ondernemingsbelasting van ongeveer 12 pet. Het is duidelijk, dat dit perspectief weinig aanmoedigend is om zich extra inspanning of risico's te getroosten. Vooral wanneer deze mogelijke stijging van inkomen niet uit toevallige meerdere omzetten van een bepaalde onderneming voortvloeit, doch gebaseerd is op persoonlijke inspanning en extra -energie. Deze leden merkten dan ook op, dat ij I n ; de opmerking van den Minister, vermeld in § 8 van dr Memorie van Toelichting, de belastingdruk wel degelijk een fnuikenden invloed op de werk- en ondernemerslust kan uitD -v.. De vraag is. of een dergelijke belastingdruk het algemeen welvaartspeil niet zeer ongunstig zal beïnvloeden, l e n slotte wezen zij er op, dat hij de invoering van liet uitermate hooge tarief voor de inkomstenbelasting tijdens de bezetting niemand er aan twijfelde, of dit zou na de bevrijding lot een redelijker niveau worden teruggebracht. Terwijl het voorafgaande er een beeld van geeft in hoe sterke male het voorgestelde tarief der I . B . remmend zal werken op een volledige ontplooiing van arbeids- en ondernemingslust, wenschten sommige leden ook nog een voorbeeld naar voren te brengen, waaruit blijkt, hoezeer ook de spaarzin belemmerd zal worden. Stel, dat iemand valt onder het tarief, zooals de Minister in de Memorie van Toelichting op blz. 11 het stelt, waar de progressie met 75 % fot stilstand komt. Dit is voor ongehuwden een inkomen van f 07 800, dal valt onder n°. 592 van groep I van het tarief der Inkomstenbelasting. Zulk een persoon betaalt aan I . B . f 42 734. waarbij dan volgens den Minister nog komt 15 tot 18 pet. van het vermogensinkomen voor de vermogensbelasting. Neemt men nu een gemiddelde van 101 pel., dan wordt dil f 11 187. Dit bedrag is verschuldigd, wanneer bovengenoemd inkomen geheel uit vermogen wordt genoten, welk laatste dan ongeveer 2] millioen gulden zou beloopen. Voor de inkomstenbelasting en de vermogensbelasting te zamen bedraagt dit dan f -12 731 -i- f 11 187 = f 53 921, zoodal iemand met ei-! inkomen van I' 67 8(10 uit vermogen nog slechts ƒ liT 800 — f 58 921 =-, f 14 870 te eigener beschikking overhoudt, waarvan dan nog do personeele belasting afgaat, die in het hier gestelde geval ook wel aanzienlijk zal zijn. Deze leden vroegen zich af, hoe 'Ie Minister liet hij dergelijke hooge belastinj bedragen mogelijk acht hij een toekomstige regeling inkomsten, niet int arbeid verkregen, in de inkomstenbelasting zwaarder te treilen dan ander inkomen (zie .Memorie van Toelichting blz. 5, § 9 ) . Dit bezwaar klemt te meer. nu inkomsten niet uit arbeid verkregen, i i i zij de vermogensbelasting toch reeds zwaarder w getroffen dan inkomen uit arbeid. Deze leden achtten den belastingdruk reeds zoo excessief hoog, dat daardoor alle lust tot snaren en tot het aldus meewerken aan nieuwe kapitaalvorming wel geheel moet gaan ontbreken. Dij zeel- vele leden ontmoette hef ernstig bezwaar, dat in dit ontwerp in verscheidene gevallen aan den Minister bevoegdheid wordt toegek-end in zake het treffen van regelingen, welke hij de wet hehooren te worden vastgesteld. Genoemd werden: het vaststellen van de tarieven dei- loonbelasting, de berekening van het zuiver vermogen, waarnaar, voor de belastingjaren 1045 en 1040. de vermogensbelasting van natuurlijke personen zal worden geheven, alsmede de vaststelling van de lijst der goederen, die onder de weeldebelasting zullen vallen, en liet percentage dier belasting. Deze leden achtten vooral de twee
laatstgenoemde gevallen in flagranten strijd met artikel 181 der Grondwet. Wat de loonbelasting betreft dient, bedacht te worden, dat een ministerie-ele beschikking aan de wet kan en moe; worden getoetst. Het is dus niet uitgesloten, dat de rechter zal krijgen te beoordeelen, of het tarief dor inkomstenbelasting ..la naderd" is en of de regeling in de loonbelasting inzake de uitsluiting van kinderaftrek wel „aansluit" op artikel 47, lid 3, laatsten zin, van het Besluit op de Inkomstenbelasting 1941. Aangaande de berekening van het vermogen merkten de hier aan het woord zijnde leden vervolgens op, dat op dit punt in de Memorie van Toelichting geen enkel motief wordt genoemd, op grond waarvan hier van den normalen gang van zaken — dus regeling bij de wet — zou moeten worden afgeweken. Overigens kan zich tegen de hier voorgestelde regeling nog het bezwaar voordoen, dat de regels in zake de waardeering per 1 Januari 1946, die moeten aansluiten op die in zake de waardeering op den tweeden peildatum der vermogensaanwasbelasting, eerder tot stand komen dan de wet, die de regeling in zake de waardeering op den tweeden peildatum der vermogensaanwasbelasting moet vaststellen. Op deze wijze zou het de Kamer moeilijk worden gemaakt om de op haar aandrang in artikel 13 van de wet op de vermogensaanwasbelasting aangebrachte wijziging tot haar recht te doen komen. (Jol-; ter zake van de weeldediensten en hel ie heffen percentage der weeldebelasting hadden deze leden tevergeefs gezochl naar een motiveering om deze materie niet hij de vel te :• .] nde de aanwijzing van de weeldegoederen gebezigde argument, dat de lijst hiervan hij algemeenen maatregel van bestuur kan worden vastgesteld, omdat deze zoo moeilijk i-; samen te -oliën, aangezien die steeds aan de eigenaardigheden van het bedrijfsleven moet kunnen worden aangepast, vonden deze leden niet overtuigend. Integendeel zagen zij in deze omstandigheid juist een goede reden om deze lijst bij de Wet te doen V8 . waardoor het bedrijfsleven tijdig van Ie voren de gelegenheid h teft deze te bestudeeren en zijn eventueele bezwaren gedocumenteerd kenhaai- te maken. Vele leden, die zich met lic voorafgaande konden vereenrgen. betreurden het. dat van deze belastingherziening geen gebruik is gemaakt om de uit den bezettingstijd stammende voorschriften, vervat in artikel 14, juncto artikel25, lid2, laatste zin, van hel Besluit op de Loonbelasting 1940 en in artikel 51 van het Besluit op de [Inkomstenbelasting 1941, voor zoover daarin aan belanghebbenden het recht van beroep tegen beslissingen van de belastingadministratie wordt ontnomen, mede te herzien. Vrij algemeen werd er op aangedrongen dit alsnog te doen. Ju § -i van de .Memorie van Toelichting wordt wederom aangekondigd: afschaffing van de vennootschapsbelasting, invoering van een overwin I isting en van een winstgerechtigdenbelasting. I n verband hiermede werd door zeer vele leden in herinnering gebracht, dat zij in liet Voorloopig Verslag over de Xota betreffende eenigo aspecten van het gevoerde financieele beleid (stuk 145) eenerzijds uitvoerig hadden gemotiveerd, waarom zij de voorkeur gaven aan vervanging van het Besluit op de Vennootschapsbelasting 1912 door bepalingen in den geest van het <)ntwerp van wet tot liet heffen van een winstbelasting, anderzijds evenzeer uitvoerig de gedachte van een overwinst- en oen winstgerechtigdenbelasting (zie blz. 11 en 12 van dat Verslag) hadden bestreden. Deze leden wilden de daar gehouden beschouwingen en aangevoerde argumenten hier niet herhalen; zij meenden zich er toe te kunnen beperken naar bovengenoemd Voorloopig Verslag te verwijzen. Daar de Minister in de Memorie van Antwoord op evenvermeld Voorloopig Verslag op deze argumenten niet principieel is ingegaan en slechts heeft aangekondigd een. als tijdelijken maatregel bedoelde, voorziening voor te zullen stellen, ten einde te voorkomen, dat de vennootschapsbelasting in de bestaande mate op een belangrijk deel van het bcdrijfshlijl't drukk-en. terwijl hij anderzijds echter de overwinstbelasting en de winstgerechtigdenbelasting daarvan heeft losgemaakt en op de argumenten daaromtrenl verder niet heeft gereageerd, kwam liet den leden hier aan het woord voor. dat thans niet een discussie ten principale over deze materie mag worden ontweken. Dit te minder, omdat uit de Memorie van Toelichting van het onderhavige wetsontwerp is gebleken, dat de Etegeenng haar voornemen om de invoering van een heffing naar de overwinst en van een winstgerechtigdenbelasting als voorheffing op de inkomstenbelasting te bevorderen, handhaaft. Bij deze motiveering wordt echter niet ingegaan op de argumenten, welke in meergenoemd Voorloopig
231 5 Wel Belastingh erziening 1946. Verslag zijn ontvouwd. Voor zoover in de Memorie van Toeliehting (§§ '2, 3 en 4) het aanvankelijk voornemen ter zake van een overwinstbelasting en van een winstgerechtigdenbelasting thans nader wordt geadstrueerd, zijn door den Minister geen doorslaggevende argumenten naar voren gebracht, welke hei inzichl der hier aan hel woord zijnde leden konden wijzigen. De positie van de lichamen, welke in den rechtsvorm van een naamlooze vennootschap aan hei bedrijfsleven deelnemen, heeft in den loop der historie een zoo eigen karakter gekregen, dat een daarop aansluitende belasting niet anders dan natuurlijk en gepas! lijkt. Het is dan ook niet te verwonderen, dal in vrijwel alle landen zulk een belasting op deze lichamen voorkomt. Daarnaast voelden deze leden het als een zeer ernstig bezwaar, dat de invoering van een overwinstbelasting in feite een vermeerdering beteekent van den belastingdruk voor de firma's en eenmanszaken. H e t voorgestelde tarief der inkomstenbelasting is, naar hiervoor reeds uitvoerig werd betoogd, op zich zelf reeds funest voor een gezonde ontplooiing van ondernemingslusl en spaarzin. Het is een absolute onmogelijkheid naast dit tarief nog en overwinstbelasting te komen. Het argument, dat een ovei r. Lnstbelasting, die niel alle rechtsvormen treft, belemmerend zon werk-en op de ken/e van den meest: doelmatigen rechtsvorm, konden deze leden niet als juist erkennen, liet niet heffen van een belasting op de lichamen oefent evenzeer zijn invloed uit op de keuze van den rechtsvorm, zij hel dan in omgekeerde richting, zoodat men ais 't ware het bedrijfsleven in de richting van den recht vi rm der naamlooze vennootschap stuwt. Alen mag immers niet over hel hoofd zien. dal de naamlooze vennootschap op andere wijze reeds verschillende voordeelen met zich medebrengt, zooals daar zijn de beperkte lijkheid, de rechtspersoonlijkheid, de gemakkelijke overdraagbaarheid van het aandeeli nbezit, de gemakkelijke aantrekking van vreemd kapitaal; zij het dan, dat deze voordeelen niel in de fiscale sfeer liggen. Deze leden waren van meening, dat hel voornemen '.au den Minister om een overwinstbelasting ia; een winstgerechtigdenbelasting in te voeren, ons belastingstelsel niet zou verbeteren. et tame /.en daardoor niet woi-den bevorderd de zoo dringend gewenschte eem waaraan ook hei fiscale apparaat groote behoefte heeft. Zij het zeer betreur? n, wanneer de Begeering bij dit voore KOU blijven en straks de Volksvertegenwoordiging zon noodzaken het mei v I moeite en overleg iet -tand gekomen ontwerp van wet al' te wijzen. Zij stelden het zeer op prijs dit thans openhartig, maar nadrukkelijk zoo te stellen, ten einde liet verrichten van onnoodig werk te voorkomen . Wanneer de Minister dn /on volharden in zijn e, nvankelijk voornemen op dit stuk, dan zonden e! se ! [en gaarne vernemen, o!' over deze materie door d-- Etegeering overleg is egd met ; Belgisch Eteg iri ig. B ide Reg n ringen streven naar het leggen van een zeef nauwi n band tusschen haar landen, een hand. welke bestemd is ten ilotte tot een economische unie Uil te- groeien. Indien de Kamer straks met het streven naar een economische unie accoord gaat, /al aan weerszijden van de eren- ook een gelijk gerichte fiscale politiek moeten worde ! . Daarom rijst dan d-' vraag, et door den Minister ten aanzien van zijn belastingplannen mei het oog op deze in de toekomst te verwachten eischen van gelijkgerichtheid van de fiscale politiek reeds contact met zijn Belgischen ambtgenoot is opgenomen. Ook hier dient men er op bedacht te zijn. dat het verrichten van nutteloos werk zooveel mogelijk moei worden : omen en daarom is het van belang te weten, of aan Belgische zijde si hten leven als hij den Minister. Sommige andere leden meenden, dal dit laatste mede gi ld1 ten aanzien van de omzetbelasting, welke in beschouwingen over de douane-overeenkomsl reeds een groote rol speelt. Zij : len daarom, dat liet zaak is de verhooging der omzetbelasting op te schorten tot die onderhandelingen met België zijn aften, opdat niet door dit wetsontwerp het tarief op, een ander peil wordl gebracht dan binnenkort hij de onderhal lelingen met België als het juiste wordt aangenomen. Hoofdstuk I. Vele leden vroegen zich ai', waarom aan de verlaging terugwerkende kraeht wordl gegeven. De verlaging dia- vennootschapsbelasting /al zelfs gelden voor 1 kjaren, die eindigen ag 31 December L944. Dit wil zeggen, dat bedrijfsuitkomsten vanaf 1 Juli 1944 dikwijls in de verlaging zullen worden betrokken en niet zeld ai zelfs vanaf een nog eerderen datum. Voor vele bedrijven was dat neg de tijd der oorlogswinsten en
daarom konden deze leden de terugwerkende kracht tot een zoo vroegen datum moeilijk goedkeuren. Voorts meenden zij, dat zoowel ten aanzien der vennootschapsbelasting als ten aanzien der vermogensbelasting voor lichamen de terugwerkende kracht toch niet noodig is om de ondernemingslust te prikkelen. Hoofdstuk
II.
Eenige leden vonden een vermogensbelasting op lichamen niet zoo bezwaarlijk. Nu het begrip vermogensbelasting bestaa't en natuurlijke personen wel getroffen worden door de vermogensbelasting, achtten zij het niet juist de vermogensbi last ing op lichamen af te schaffen. Dij groote vennootschappen, zoo meenden deze leden, kan een deel van de winst dikwijls vrij gemakkelijk buiten de inkomstenbelasting worden gehouden. !>it kan dan (-enigszins gecompenseerd worden door de vermogensbelasting. Daarom achtten zij afschaffing van de vermogensbelasting op lichamen niet gevvenscht. Vele andere leden konden zich geheel met het voorstel tot afschaffing dezer belasting vereenigen op de door den Minister huns inziens te recht aangevoerde gronden. Hoofdstuk I I L Ten aanzien van l a t toestaan van de vorming eener onbelaste reserve voor inkomsten- en vennootschapsbelasting, waarvan i.e; grootste gedeelte van het verlies aan opbrengst der lenlijke in dit wetsontwerp besproken belastingen het gevolg i-, betwijfelden vele leden, of het hiermede beoogde, systeem van compensatie van verliezen en winsten wel het I juist» is. liet brengt met zich, dat de fiscus zich in ! trekl en hei in slechte jaren mei geringe belastingopbren ,ten aa i het bedrijfsleven overlaat om de onbelaste reserves te e bru ken voor hel dekken dia- verliezen. De hier aan hel woord zijnde leden neigden tot de meening, dat veeleer in goede jaren de belasting ten volle moei worden geti, opdat uit de opbrengsten heer. in slechte jaren, - i itutie aan het bedrijfsleven kan plaats vinden in dier voege, dat aan de daarvoor in aanmerking komende ondernemingen uitkeeringen worden gedaan om de verliezen goed te maken (ai haar arbeid op peil te houden. Bierdoor zou dus de Staat h< I vormen van reserves van liet bedrijfsleven overh • ; len deze leden zouden verkiezen boven het systeem der onbelaste reserves. Het besteden (ha- reserves kan dan beter worden afgestemd op de belangen der gemeenschap, opdat zij daar kunnen worden besteed, waar zij het mei si nut I 'eet kunnen opleveren. Hiertegen werd door zeer vide andere leden, die instemden van de vorming eener onbelaste reserve, en zich geheel konden vereenigi n mei de daarvoor op blz. 4 van de en Toelichting gegeven motiveering, opgemerkt, dat ei'e erveering heter door de ondernemingen /ell' kan geschieden dan door den Staat. Deze laatste immers, welke e is in tijden van hoogconjunctuur zijn uitgaven - zetten en zoodoende weinig op zij te leggen, zen dan in e van laagconjunctuur hij een sterk verminderde belasopbrengst ooi-; nog groote bedragen no en betalen aan het 'ijfsleven ter vergoeding van de daar geleden verliezen. Deze leien vreesden (kan ook, dat onder de huidige omstandigheden niel veel terecht zou komen van het vormen vat -en \o bij de Overheid ten einde (aai aetieve conjunct uurpolitiek te voeren. Mocht de Overheid -r echter inderdaad in slagen een reserve voor het bedrijfsleven te vormen, dan achtten sommigen dezer leden het gevaar niet denkbeeldig van willekeur en bevoorrechting hij het beschikbaar stellen van die rves aan de bedrijven. Gevraagd werd nog of de raming vermindering van opbrengst ingevolge dit voorstel ad honderd millioen gulden niet aan den hoogen kant is. Eenige h-den wezen er op, dat (h- hier voorgestelde bepalingen ten eenenmale onvoldoende zijn om de door oorlogsgeweld getroffen bedrijven in staal te stellen voldoende belastingvrij te . ten einde zich definitief te kunnen herinstalleeren. De getroffen bedrijven dienen in de gelegenheid Ie worden gesteld la-t toekomstig verlies, bestaande in het verschil tusschen te verwachten heraanschaffingswaarde en bedrijfswaarde, istingvrij te reserveeren boven de normale reserveering. Een fiscale tegemoetkoming zou — naar deze led,-n meenden — herbouw en liet-installatie in belangrijke mate kunnen stimuleeren. Naast financieele motieven spelen hier ook zeker ] -v hologische een belangrijke rol. Hij deze gedachte sluit de
v
Bijlagen
231 5
Tweede Kamer 31
Wet Belastingherziening gesuggereerde wijziging aan van artikel 10, lid 2 van hel Besluit op de Inkomstenbelasting 1941, zooals die hierna onder I Ioofdstuk I V wordt bepleit. Moet uit de omstandigheid, dat artikel 16, lid 1, van het Besluil op de [ril [belasting 1911 niel is gewijzigd, worden afgeleid, dal nevens hel vormen van cru belastingvrije di li kheid blijft bestaan om verliezen van de twee vorige jaren af te trekken, zoo vroegen eenige leden. Zij zagen in de bijzondere omstandigheden der laatste jaren voldoe! [e aanleiding om op billijkheidsgronden een compensatietermijn van 5 jaren toe te staan. Daarmede zou de Minister gebleven zijn in de lijn van onze nationale belastingwetgeving, welke in artikel 8 van het wetsontwerp op de Winstbelasting 1940 een zoodanigen termijn voor dit doel kende. De beperking van de mogelijkheid van verliescompensatie tol 2 jaren is door den besluitgever in 1941 geheel ten onrechte overgenomen uit de wel van 1914. Vele andere leden merkten op, dat zij —-de bovenstaande gedachte ondersteunend — deze dan ook gaarne zouden zien toegepast o}) de Lichamen. Artikel
4.
Lid 2, onder a. Enkele leden, welke de mogelijkheid tot het vor ten van onbelaste reserves toejuichten, meenden, dal deze faciliteit te weinig beteekenis heeft bij de nu voorgestelde percentages der activa. Zij bepleitten met het oog hierop verdubbeling van die percentages van resp. 20 en 10 pet. tot 40 en 20 pet. Kenige lede:; merkten op, dat bij verwezenlijking van het hier voorgestelde een belangrijk verschil zou ontstaan tusschen de positie van 1 boeren, die eigen grond exploitei en de positie van p Bei maximum, waartoe de vrije reserves mogi m, zou bij overigens gelijke omstanden \oor boeren, weike tot de eerste groep behooren, veel er komen te liggen dan voor boeren, welke tot de tweede groep behooren, terwijl het risico toch vooral op den pachter rust. Deze leden vroegen zich af, of er niet een weg kan worden gevonden om len pachters op dit punt te gemoet te komen, b.v. door hun toe te staan een grootere belastingvrije reserve te vormen dan hier wordt voorgesteld. Enkele leden vroegen, of aan de z.g. beklemde meiers niet I worden toegestaan een even groote belastingvrije reserve te vormen als de 1 en, die eigen grond exploiteeren. Gevraagd werd nog om de vergoeding, welke is of zal worden ior oorL igsomstandigheden teloor gegane bedrijfsmiddelen, tot hel bedrag van de boekwaarde voor de berekening van het plafond als „lichamelijke zaken" in den zin van artikel 4, lid 2a, aan te merken. Lid 2, onder b. Men zou gaarne een duidelijker omschrijving zien van spositie, dal activa „aanstonds" zullen op'i! tot het bedrijfsvermogen van den belastingplichtige te behooren. Wat wordt hiermede bedoeld? Ook de Memorie van Toelichting verschaft op dit punt geenerlei licht. Lid 4. In geval van verlies wordt de reserve uiteraard voor de dekking daarvan aangewend; slechts voor zoover het bedrag van het verlies grooter is dan dat van de reserve, vindt compensatie met toekomstige winsten plaats. Opgemerkt werd. dat, indien over een verliesjaar uitdeelingen van vroeger behaalde winsten plaats vinden, dan wel, indien in een jaar meer dividend wordt gedeclareerd dan de fiscale winst van dal jaar bedraagt, hetgeen een juiste politiek van dividendnivelleering kan zijn, liet bedrag van de uitkeering, respectievelijk bet bedrag, waarmee het dividend de fiscale ; overtreft, wordi afgeboeki van de onbelaste reserve. In geval van eenmanszaak of firma zal een „onttrekking voor andere dan bedrijfsdoeleinden" vaak- voorkomen in een jai r, dat verlies is geleden dan wel (bijv. dooi' belfi ding) niet voldoende inkomsten voor bet levensonderhoud van den ondernemer beschikbaar waren. Ook deze onttrekkingen worden afgeboekt van ik' reserve. Dit afboeken van de reserve heeft in de g e n o e m d e gevallen tot gevolg, dat de onderneming- fiscaal meel'
winst behaalt dan commercieel, daarnaar belasting betaalt en wel op momenten, dat baar dat ongelegen komt. Dit kan worden voorkomen door niet voor te schrijven, da; elke vermo a c h t e r u i t g a n g van de r e s e r v e afgeboekt m o e t w o r d e n , docli d a t dit alleen met de verliezen liet geval zal zijn.
Handelingen der Staten-Generoal.
Bijlagen.
1946—1947.
1946.
Lid 9. Sommige leden waren teleurgesteld door de bepaling, dat voor de vennootschapsbelasting herleide overgangsreser^ves beschouwd zullen worden als onbelaste reserves voor zoovel' zij liet daarvoor gestelde plafond niet te boven gaan. Aldus wordt de toezegging, die bij de; afschaffing der dividenden tantièmebelasting is gedaan, nu niet geheel nagekomen. Toen immers is toegezegd, dal de aanwezige reserves onbelast zouden blijven tot zij tol uitdeeling zouden kinnen. Daaraan wordt nu niet voldaan. Wanneer de fiscale waarde van de activa daaii, bijv. door afschrijving, gaal het maximum van ik' toelaatbare reserve men- beneden, zoodai belastingheffing plaats vin.II. Langs dezen weg wordi dus de herleide overgangsreserve direct belast. Door -'irw overgang van de herleide gangsreserve in de vrije reserve verliest 'net betrokken bedrijf de mogelijkheid om verder belastingvrij te reserveeren. Dit beteekent dus een indirecte heffing van vennoot ; ihapsbelasting van de herleide overgangsres» rve, hetgeen alweer niet strookt met de positie daarvan. Bovendien wordt langs dezen weg nu ook ondernemingsbelasting gelieven over de herleide uVoreangsreserve. Dit is geheel onaanvaardbaar. Deze leden vond sing in tegenstelling lot de in de Memorie van Toelichting door den Minister gegeven waardeering allerminst sierlijk-. Zij verzochten de Regeering dan ook in dezen de vermelde toezegging ten volle gestand te doen, hetgeen zou kunnen geschieden • niet verplicht voor ie schrijven, dat de herleide overgangsreserve op de wijze als i;: woi i \ 'gesteld in onbelaste ves van de nieuwe soorl kan worden ,. Tmeerd". Hoofdstuk IV. Door verscheidene leden werd ernstig bezwa de voorgestelde wijziging in het tari '• ir i -iing. Voor zoover uit de med deelin^ . o Minister blijkt, dez • wijziging niet als doel me agsi te vi uitsluitend wordi \ vi oogd. Het valt niet in te zien. welke goede rei e:, a er zijn aan te voeren — en deze leden hadden die dan ' ok nii i in de Memorie van Toelichting gevonden — om de o ontlasten len koste van de groote gezinnen met middelgroote inkomens. Het argument, dal de huidige tarieven van i imsi enbelasting ingevoerd zijn onder de Duitsche bezetting, is zonder beteekenis. Van belang is alleen of ze juist zijn. Xe zijn in ieder geval beter dan de door de Regeering voorgestelde tarieven, omdat ze meer met de draagkracht rekening houden. Aangezien er geen enkel fiscaal belang hij deze wijziging van de tarieven der inkomstenbelasting betrokken is, meenden deze leden dvn Minister te moeten aanbevelen, dit gedeelte van het ontwerp terug ie nemen. Verzwakking van den kinderaftrek beschouwden deze leden als in strijd met een sociale belastingpoli Vele leden, die zich met hei bovenstaande grootendeels konden vereenigen, waren van meening, dat de positie van de kinderrijke gezinnen door de belastingherziening aanzienlijk o n g u n s t i g e r w o r d t , terwijl de o n g e h u w d e n en de g e h u w d e n z o n d e r k i n d e r e n er in vele gevallen h e l e r voor komen te s t a a n .
Deze leden achtten de nieuwe tarieftabel dan ook onaanvaardbaar, mede met het oog op de voorgestelde verhooging van de omzetbelasting en de stijging der kosten voor levensonderhoud, welke heide omstandigheden uiteraard het zwaarst zullen drukken op de groote gezinnen. Wei gaven zij loc. dat len aanzien van ongehuwden de belastingd ha- het thans geldende tarief onredelijk hoog is opgevoerd. Tegen verlaging i van opperden zij geen bezwaar. Hun bezwaar lag veeleer hierin, dat tegelijk de kinderaftrek hij de middelgroote inkomens sterk wordi aangetast. Sommigen de/er leden waren van oordeel, dal len aanzien van ongehuwden met een kaag inkomen iederdaad ecu verlaging van den belastingdruk redelijk lijkt, om hen zoodoende in 'ie gelegenheid ie stollen tot sparen met het oog op toekomstige gezinsvorming. In verband met dit laatste zou het wellicht gewenscht zijn de verlaging slechts t te voeren Voor vrijgezellen, die nog niel een leeftijd hebhen bereikt, waarop «Ie meeste menschen plegen getrouwd te zijn. Hiertegenover werd d leden betoogd, dat de kinderrijke gezinnen tijdens de Duitsche bezetting onredelijk zijn begunstigd. In tegenstelling lol het hierboven ingenomen standpunt, dat het hier voorgestelde tarief moet worden vergeleken met het thans geldende, meenden deze leden, dat bet thans voorgestelde tarief moet worden vergeleken met dat hetwelk vóór df\i oorlog gold. liet kwam hun onjuist v HU- een
231 5 Wet Belasting: erziening 1946. argument te ontleenen aan een tarief, dat ons in dit opzicht door de Duitschers is opgedrongen op maar al te bekende tnoi ii ven, Tei aanzien van hel voorgestelde nieuwe tarief hadden vele zwaar tegen, da( dii leidt tot een verzwaring der belasting op de middelbare inkomens, tegelijk met verlichting I gste inkomens. De Minister merkt in de Memorie van Toelichting op, dal een verhooging van het tarief voor i enoemde groep gerechtvaardigd is, omdat die groep een iet- zwaarderen belastingdruk wel kan dragen. Deze leden koi Ier licb hiermede niet vereenigen. Zij wezen er op, dat tot de genieters van middelgroote inkomens veelal behooren zelfstandige ondernemers en beoefenaren van vrije beroepen, wier werk en ondernemingslust in 's Lands belang zooveel mogelijk gestimuleerd dient te worden. Bovendien behooren tot deze groep personen, wier spaarzin aan 's Lands welzijn slechts ten goede kan k'omen. Hiervoor werd reeds omstandig uiteengezet, dat het voorgestelde tarief Inkomstenbelasting voor den arbeids- en ondernemingslust, alsmede voor den spaarzin zeer fnuikend is. Dit is in het bizonder het geval voor de middelgroote inkomens. Deze leden drongen er dan ook met klem op aan door een wijziging van het voorgestelde tarief' aan de hier geopperde bezwaren ie gemoet te komen. Sommige leden betuigden hun ingenomenheid met de verlaging van druk, die deze herziening, «'at de inkomsten- en vermogensbelasting betreft, voor de minst draagkrachtigen ten gevolge zal hebbl Q. Enkele leden achtten het een bezwaar, dat wordt voorgesteld de nieuwe tabel met terugwerkende kracht te doen ingaan. De betrokkenen, voor wie deze wijziging een verhooging beteekent, hebben dan immers hiermede geen rekening kunnen houden bij liet opmaken van hun budget. Een der leden zou het op prijs stellen, de afleiding der formule op blz. 15 van de Memorie van Toelichting te mogen vernemen. Vele andere leden, die mei aandacht de omstandige uiteenzetting in zake den opbouw van de aan het tarief ten grondslag liggende formule hadden bestudeerd, was het nog niet duidelijk geworden o]) welke gronden voor de op blz. 14 der Memorie van Toelichting genoemde percentages onderscheidenlijk juist de getallen 5, -15 en 25 zijn gekozen. Nog werd er de aandacht op gevestigd, dat de curven, die het verloop uitbeelden van de twee groepen marginale progressieve percentages voor de tariefgroepen I en .11, niet den vorm hebben van een kwart ellips, zoodat de mededeeling daaromtrent op blz. 1 1 van de Memorie van Toelichting op een vergissing moet berusten. Weer andere leden merkten in dit verband op, dat de wisk-undige formule voor hen bijzaak was. Eenige leden gaven als hun meening te kennen, dat een belangrijke stimulans aan den wederopbouw van door oorlogsgeweld getroffen bedrijven ZOU kunnen worden gegeven, indien de getroffenen, die tot herbouw of herinstallatie overgaan, in de gelegenheid worden gesteld om het groote verschil tusschen de werkelijke kusten hiervan en de exploitatiewaarde van bet herbouwde pand ei' herinstalleerde bedrijf in betrekkelijk korten tijd al' ie schrijven. Wel i- waar biedt artikel 10, lid 2. van bet Besluit op de Inkomstenbelasting 1911 d< mogelijkheid om zaken op de fiscale balans op te voeren voor de bedrij fswaarde, doch bei gebruikmaken van deze bepaling zou ten gevolge hebben, dat doorloopend op bedrijfswaarde zou moeten worden gewaardeerd, hetgeen niet wenschelijk is. Deze leden zouden echter artikel 10 van het Besluit op de Inkomstenbelasting 1941 gaarne 'm dier voege zien aangevuld, dat aan door oorlogsgeweld getroffen bedrijven wordt toegestaan om eenerzijds de exploitatiewaarde van herbouwde panden el' herinstalleerde bedrijven aan te merken als aanschaffingskosten en anderzijds hel verschil tusschen de werkelijke kosten en de hiervóór bedeelde exploitatiewaarde als bedrijfsverlies af te schrijven binnen een termijn van 10 jaren. l b i recht op vermindering van het belastbare inkomen wegens uitkeeringen, gegrond op overwegingen van moraal en fatsoen, hetwelk door de Duitschers is afgeschaft, dient, zoo meenden zeer vele leden, te worden hersteld. De beoordeeling of men hiervoor in aanmerking komt. behoort dan echter niet te worden overgelaten aan de individueele inzichten van de inspecteurs, zooals het thans in artikel 51 van het Besluit eid.' Inkomstenbelasting is geregeld. Deze leden beschouwden dit als een urgente wijziging; zij verwezen in dit verband tevens
naar de bij de algenieene beschouwingen over evenvermetd artikel gemaakte opmerkingen (blz. 6 ) . Vele leden drongen er op aan bij deze herziening ook' een wijziging van artikel 16 op te nemen, in dien geest, dat de aftrekregeling voor lijfrente-premiën ook zal gelden voor premiën van levensverzekering. De aftrek voor noodzakelijk levensonderhoud kwam velen leden te laag voor. In Engeland bv. kent naai een veel hooger aftrek- in dit opzicht. Deze leden herinnerden in dit verband aan de vrijgevigheid, welke bij de verlaging van de vennootschapsbelasting en de verlaging, gevolgd door afschaffing, van de vermogensbelasting voor lichamen kan worden geconstateerd. Sommigen van hen wezen hier in het bijzonder op het voorgestelde belastingvrije inkomen voor gehuwden zonder kinderen ad f 1000, dat zij, gezien de tegenwoordige omstandigheden en het belastingvrije inkomen van deze groep van vóór den oorlog ad f 750. aan den lagen kant achtten. Tenslotte wezen sommige andere leden op de wenschelijkheid, dat aan de gemeenten een betere mogelijkheid wordt verleend haar ten aanzien van belastingheffing een rechtstreeksch belang te doen behouden bij het inkomen der gemeentenaren. .Met name zou die wensch gerechtvaardigd zijn ten aanzien van inkomens boven de 4000 gulden per jaar. omdat van zulke inkomens ongetwijfeld gezegd kan worden, dat een verband niet de gemeente van inwoning aanwezig is. Daarom waren deze leden van oordeel, dat een deel der te heffen inkomstenbelasting rechtstreeks aan de gei teenten behoort ten goede te komen, Artikel
5.
1,etter.-l. Opgemerkt wordt, dat de sub A voorgestelde tekst voor art. 10. derde lid. niet de mogelijkheid schept om in aftrek tt brengen verliezen, welke zullen voortspruiten uit de afwikkeling van loopende overeenkomsten en die toch ongetwijfeld passiva vormen, die voor aftrek in aanmerking komen, (levraagd werd. daartoe de mogelijkheid te openen. Jj'ttt r B. .Men betreurde hel, dat bedrijven, die geen boekhouding voeren, niet in de gelegenheid zullen worden gesteld om belastingvrije reserves te vormen, aangezien hierdoor meestal zeer kleine zelfstandigen zullen worden getroffen, die niet in staat zijn zelf een boekhouding te voeren, welke aan de eischen van artik-el 0 van het Besluit op de Inkomstenbelasting 1941 voldoet, en die niet over voldoende inkomsten beschikken om hun boekhouding door een ander te laten voeren. Men neme de contrólemoeilijkheden dan maar op den koop toe. Vele andere leden spraken daarentegen als hun meening uit. dat bet vrijwel ondoenlijk geacht moet worden zonder boekhouding en dus zonder balans een reserve te vormen, waarmede liseaal kan worden gerekend. Verder wezen zij er op, dat het slechts luttele bedragen zijn, welke men voor een boek-houding behoeft te betalen, indien men die zelf niet voeren kan. Voorts juichten zij den indirecten drang tot het voeren van een boekhouding, welke in deze bepalingen vervat is, toe. Letters D. en L. Vele leden merkten op. dat de onder D opgen en bepaling ten gevolge zou hebben, dat bij overdracht of liquidatie de vrijstelling van f 5000 vervalt. Deze leden hadden hier ernstig bezwaar tegen. De meening van den Minister | Memorie van Toelichting blz. 9) — dat de eenige grond waarom deze vrijstelling ingevoerd is. gevormd werd dooi' bel feil. dal deze ook in Duitschland bestond — moge op zichzelf juist zijn. dit zou alleen een reden zijn om deze vrijstelling te doen vervallen, indien ze onjuist was. Dit mi is niet hel geval. Deze vrijstelling heelt, al is lui bedrag van f 5000 willekeurig, een zeer goeden grond, liet betrekken van liquidatie winst in de inkomstenbelasting is alleen gerechtvaardigd, wanneer over dit door liquidatie te genieten bedrag geen inkomstenbelasting is betaald. Dit nu is bij de landbouwbedrijven wel het geval. In 't algemeen werden deze aangeslagen naar bepaalde normen: per H.A., per koe of naar een veilingomzet of iets anders van dezen aard. Dus wordt hierdoor mede deze stille reserve gelegen in den veldinventaris automatisch belast. Hierom zou afschaffing in booge mate onbillijk- zijn. Mocht het hiertoe konten, dan achtten deze leden het in ieder geval noodzakelijk, dat de landbouwer, die tot op beden de gewoonte heeft den z.g. veldinventaris ad nihil O]) zijn fiscale balans te waardeeren, in de gelegenheid wordt gesteld hierin in dier voege verandering te brengen, dat
231 5 Wet
Belastin gnerziemng
hij de w a a r d e van d e z e n i n v e n t a r i s volledie op de b a l a n s kan a c t i v e e r e n zonder d a t deze in de i n k o m s t e n b e l a s t i n g v a l t . Ook de t o e p a s s i n g van de als t e g e m o e t k o m i n g bedoelde bep a l i n g van artikel 48 van hel B e s l u i t op de I n k o m s t e n b e l a s t i n g 1941, ingevolge welke deze l i q u i d a t i e w i n s t op a a n v r a g e m e t een afzonderlijk tarief k-an worden belast, zal den l a n d b o u w e r s n i e t k u n n e n b a t e n , a a n g e z i e n ingevolge l e t t e r L liet in g e n o e m d a r t i k e l o p g e n o m e n m i n i m u m p e r c e n t a g e w o r d t v e r h o o g d tot 20, z o o d a t zij hiervan niet zullen k u n n e n profiteeren w e g e n s h u n veelal gering i n k o m e n . V e r s c h e i d e n e l e d e n luidden ook afgezien h i e r v a n e r n s t i g b e z w a a r t e g e n hel o n d e r l e t t e r L voorgestelde. Zij zouden o v e r i g e n s g a a r n e een n a d e r e m o t i v e e r i n g o n t v a n g e n van h e t Daar a a n l e i d i n g h i e r v a n in de .Memorie van T o e l i c h t i n g (blz. 10) gestelde. Letter V. E n k e l e l e d e n betwijfelden, of hier van een o n m i s k e n b a r e font moet w o r d e n g e s p r o k e n , zooals de M e m o r i e van T o e l i c h t i n g doet. Deze leden waren van m e e n i n g , dal a l t h a n s de i n k o m s t e n , w a a r v a n in artikel 80 van hel B e s l u i t op de I n k o m s t e n b e l a s t i n g 1941 s p r a k e is, een zoo b u i t e n g e w o o n karakt e r d r a g e n , d a t er zeker a a n l e i d i n g b e s t a a t d a a r o p h e t tarief van artikel 48 van e v e n v e r m e l d besluit toe te p a s s e n . Letter l. E n k e l e leden o p p e r d e n de wenschelijkheid om b e d i e n a r e n van den g o d s d i e n s t , voor zoover dezen een eigen h u i s h o u d i n g voeren, o n d e r tariefgroep I I te b r e n g e n . D e feitelijke o m s t a n d i g h e d e n , w a a r o n d e r deze p e r s o n e n leven, w a a r v a n velen o m hen m o v e e r e n d e r e d e n e n v a n geestelijk b e l a n g in o n g e h u w d e n l e v e n s s t a a t blijven, w e t t i g e n volkomen e e n gelijkstelling in g e n o e m d opzicht m e t de o n g e h u w d e b e l a s t i n g p l i c h t i g e n , die volgens het w e t s o n t w e r p wel o n d e r tarief I I v a l l e n . Andere leden m e r k t e n naai' a a n l e i d i n g h i e r v a n o p , dat dan ook eenzelfde gelijkstelling zou m o e t e n g e l d e n voor die ongeh u w d e n , die e v e n e e n s een h u i s h o u d e n tot h u n last h e b b e n . Letters 11. en K. O p g e m e r k t werd, d a t h e t met de o p n e m i n g van de bepaling o n d e r 11 beoogde doe! — te w e t e n , e x t r a bel a s t i n g van het verschil in d r a a g k r a c h t t u s s c h e n m i n d e r j a r i g e n , die bij h u n o u d e r s i n w o n e n , en m i n d e r j a r i g e n , bij wie dit n i e t h e t geval is. doch die o v e r i g e n s in dezelfde o m s t a n d i g h e d e n Verkeeren — niet wordt 'bereikt, doordat b e h a l v e met het hiel' b e p a a l d e ook r e k e n i n g dient te worden g e h o u d e n met het o n d e r K b e p a a l d e . Men r e d e n e e r d e namelijk als v o l g t : i n g e v o l g e h e t b e p a a l d e o n d e r I I zal de verhooging ad f 300 s l e c h t s p l a a t s v i n d e n ten aanzien van een m i n d e r j a r i g e n belast i n g p l i c h t i g e , die b e h o o r t t o t h e t h u i s h o u d e n van een b e l a s t i n g plichtige, die voor h e m a a n s p r a a k o)) k i n d e r a f t r e k h e e f t . Nu wordt d a a r n a a s t ingevolge bet b e p a a l d e o n d e r K de kinderaft r e k r egel ing b e p e r k t tot k i n d e r e n , welke in h e t b e l a s t i n g j a a r z u i v e r e opbrengst van d i e n s t b e t r e k k i n g hebben g e n o t e n t o t e e n zoodanig bedrag, dar zij m i n d e r dan I' _'> aan i n k o m s t e n b e l a s t i n g v e r s c h u l d i g d zouden zijn. zoo de l o o n b e l a s t i n g niet werd geh e v e n . Een zoodanig b e l a s t i n g b e d r a g is volgens h e t nieuwv o o r g e s t e l d e tarief door een tot groep 1 b e h o o r e n d e n belastingplichtige v e r s c h u l d i g d bij een j a a r i n k o m e n van f 7 8 0 . Wil een o u d e r v a n een m i n d e r j a r i g e n b e l a s t i n g p l i c h t i g e , welke s l e c h t s ink o m e n uit d i e n s t b e t r e k k i n g beeft, voor dezen a a n s p r a a k m a k e n op k i n d e r a f t r e k , dan zal dit i n k o m e n dus m i n d e r dienen te bed r a g e n d a n E 480 ( f 7 8 0 m i n u s [ 3 0 0 ) p e r j a a r . Indien een m i n d e r j a r i g e een dergelijk- gering i n k o m e n uit d i e n s t b e t r e k k i n g g e n i e t , zal dus zijn o u d e r voor h e m a a n s p r a a k k u n n e n m a k e n op k i n d e r a f t r e k , doch van b e l a s t i n g b e t a l i n g door den belastingplichtige zelf komt n i e t s , doordat zijn i n k o m e n zelfs na de verhooging met f 3 0 0 niet het b e d r a g bereikt, waarbij h e m een a a n s l a g zou w o r d e n opgelegd, zoo de loonbelasting niet werd g e h e v e n . V e r d i e n t de m i n d e r j a r i g e f 480 of m e e r per j a a r , dan vindt de bijtelling niet p l a a t s , a a n g e z i e n dan bet recht op k i n d e r a f t r e k voor den o u d e r k o m t t e vervallen en o n d e r PT wordt b e p a a l d , d a t de bijtelling slechts pl.aats vindt, ingeval een o u d e r wel a a n s p r a a k beeft op k i n d e r a f t r e k . Deze bijtelling dient al e v e n m i n p l a a t s te v i n d e n , ingeval de i n w o n e n d e m i n d e r j a r i g e s l e c h t s a n d e r e i n k o m s t e n geniet d a n zuivere opbrengst van d i e n s t b e t r e k k i n g , a a n g e z i e n o n d e r 11 wordt b e p a a l d , dat de bijtelling s l e c h t s p l a a t s vindt voor het t o e p a s s e n van de t a b e l t e n aanzien van minderjarigen en in dit geval de tabel niet ten a a n zien van den m i n d e r j a r i g e wordt t o e g e p a s t , doch ten aanzien van den o u d e r , w i e n s z u i v e r i n k o m e n d a t van d e n m i n d e r j a r i g e .
wordt v e r m e e r d e r d m e t
33 1010.
t ' i t het v o o r g a a n d e volgt, d a t de bijtelling Dimmer van b e l a n g is voor de t o e p a s s i n g van de t a b e l , d( oh bet s a m e n s t e l v a n d e h i e r b e s p r o k e n b e p a l i n g e n s l e c h t s ten gevolge beeft, d a t n i e t voor m i n d e r j a r i g e n m e t een i n k o m e n uit d i e n s t b e t r e k k i n g v a n m i n d e r d a n f 7^0 per jaar a a n s p r a a k op k i n d e r a f t r e k kaai w o r d e n g e m a a k t , doch s l e c h t s voor m i n d e r j a r i g e n met een i n k o m e n u i t d i e n s t b e t r e k k i n g v a n m i n d e r d a n f 4 8 0 per j a a r . Indien de bierboxen v e r t o l k t e zienswijze j u i s t is, zou d u s de verhooging v a n h e t b e l a s t i n g v r i j e b e d r a g voor een belangrijk deel t e n i e t worden g e d a a n . B o v e n d i e n zou d a n een e e n v o u d i g e r o m s c h r i j v i n g , opgen o m e n in a r t i k e l 47 v a n h e t B e s l u i t op de. I n k o m s t e n b e l a s t i n g 1941, w a a r de k i n d e r a f t r e k w o r d t geregeld, w e l s t e r k a a n b e v e ling v e r d i e n e n . Artikel
7.
G e v r a a g d w o r d t of h e t j a a r t a l , , 1 9 4 6 " niet moet worden verv a n g e n d o o r : 1947, t e n e i n d e t e v e r m i j d e n , d a t alle r e e d s in 1940 i n g e h o u d e n l o o n b e l a s t i n g m o e t w o r d e n h e r b e r e k e n d n a a r h e t n i e u w e tarief. Hoofdstuk
Y. Artikel
8.
S o m m i g e leden a c h t t e n de verlaging van hei b e d r a g , dat in de l o o n b e l a s t i n g t a b e l v e r w e r k ; is w e g e n s b e r o e p s k o s t e n e n persoonlijke v e r p l i c h t i n g e n , een a c h t e r u i t g a n g . Zij h a d d e n liever g e z i e n , d a t d i t b e d r a g was v e r h o o g d ; alles is d u u r d e r , d u s ook de o v e n g e n o e m d e u i t g a v e n zijn hooger. V o o r t s wezen vele leden er op, dat hei b e d r a g van f 100, v e r v a t in a r t . 13, lid 1, loonbelasting-, tot gevolg heeft, dat een a a n s l a g in d e i n k o m s t e n b e l a s t i n g — welke aan w e r k n e m e r s eet e e n i n k o m e n van m i n d e r dan f 4 0 0 0 p e r jaar w o r d t o.a. indien zij voor m e e r dan f 2 0 0 aan i n k o m s t e n g e n i e t e n , welke n i e t a a n l o o n b e l a s t i n g zijn o n d e r w o r p e n — voor de zoo j u i s t g e n o e m d e w e r k n e m e r s een d u b b e l nadeel b e t e e k e n t . Want in 'ie e e r s t e p l a a t s worden nu de extra i n k o m s t e n belast en in de t w e e d e p l a a t s missen de b e t r o k k e n e n het kleine t a r i e v e n - v o o r d e e l . D e e x t r a i n k o m s t e n , welk,' vaak o n t s t a a n door e x t r a vlijt (bijv. b o e k h o u d e n in a v o n d u r e n ; geven van bijlessen; o p k n a p pen van losse k a r w e i t j e s , e n z . ) worden d a a r d o o r v a a k g e h e e l w e g b e l a s t , h e t g e e n v e r k e e r d is. B e t e r w a r e h e t — zoo m e e n d e n d e z e l e d e n — loon- en i n k o m s t e n b e l a s t i n g t a r i e f a a n e l k a a r gelijk t e s t e l l e n e n voor de i n k o m s t e n b e l a s t i n g alleen aftrek toe t e s t a a n voor de kosten van v e r w e r v i n g , die f 100 (of f 78) te'boven g a a n . H e t voordeel van dit s y s t e e m zou zijn, dal er geen verschil is in aftrek wegens v e r w e r v i n g s k o s t e n t u s s c h e n loon- en i n k o m s t e n b e l a s t i n g en d a t n i e m a n d door het tariefverschil een extra, n a d e e l o n t l e e n t a a n het vallen in de i n k o m s t e n b e l a s t i n g . Hoofdstuk VI. Artikel
9.
M e n a c h t t e h e t verschil in de b e l a s t i n g van g e h u w d e n en o n g e h u w d e n ingevolge de hier voorgestelde wijziging te gering geworden. V e r s c h e i d e n e l e d e n h a d d e n b e d e n k i n g t e g e n de v o o r g e s t e l d e v e r h o o g i n g van het b e l a s t i n g v r i j e vermogen voor de v e r m o g e n s b e l a s t i n g voor de o n g e h u w d e n en hei v e r m i n d e r e n van het bed r a g , dal a f g e t r o k k e n wordt per kind. De b e z w a r e n h i e r t e g e n zijn dezelfde als die. welke ekiel's in dit verslag Zijn o n t w i k k e l d t e g e n v e r l a g i n g van d e n k i n d e r a f t r e k ir, bet tarief d e r i n k o m stenbelasting (blz. 1 0 ) . S o m m i g e leden v e r m o c h t e n ook de u r g e n t i e d e r wijziging n i e t in t e zien. Hoofdstuk VIL Door v e r s c h e i d e n e leden werd b e z w a a r g e m a a k t t e g e n h e t voorstel om t h a n s de s u c c e s s i e b e l a s t i n g te v e r h o o g e n . H o e m e n ook m o g e d e n k e n over de b e s t e m m i n g van de h u i d i g e opb r e n g s t dier b e l a s t i n g , wel staat vast, dat deze v e r h o o g i n g niet g e b r u i k t zal worden tot delging van de s t a a t s s c h u l d , m a a r g e a b s o r b e e r d zal worden door de gewone s t a a t s u i t g a v e n . Dit w e r k t d e r m a t e k a p i t a a l - v e r n i e t i g e n d , d a t , in de h u i d i g e o m s t a n d i g h e d e n bier niet tor overgegaan m a g w o r d e n . A l d u s d e z e leden. Vele leden h a d d e n b e z w a a r tegen een v e r h o o g i n g v a n h e t tarief bij v e r e r v i n g in de r e c h t e lijn. Zij w a r e n van m e e n i n g , d a t hierdoor het v o o r t b e s t a a n en de e e n h e i d van het gezin na h e t overlijden van een d e r e e h t g e n o o t e n in g e v a a r w o r d e n ge-
231 5 Wet Belastingherziening 1946. bracht. Voorts merkten zij op, dat een zware heffing bij vererving in de rechte lijn bij kleine zelfstandigen het vormen van een zeker kapitaal, benoodigd om een bedrijf te vestigen ten einde een beseheiden inkomen te verwerven, bemoeilijkt. Bovendien beteekenl vererving in deze gevallen dikwijls in het geheel geen verme van financieele draagkracht. Wanneer de vader, tevens kostwinner, komt te overlijden, beteekent dil voor de weduwe i n kinderen vaak juist een aanzienlijke . Ldering van financieele draagkracht. Ten slotte wezen zij er op, dat een zoodanij i ing versnippering van landbouw n. di tand zou werken, doordat de verplichting tot betaling van een tamelijk hoog successierecht zal nopen tot gedei Itelijke liquidatie van bet geërfde bedrijf, hetgeen er weer toe kan Leiden, dat bet boerenbezit uit handen van de boerenfamilies raakt. Ter voorkoming hiervan zouden in ieder geval betalingsfaciliteiten moeten worden verleend. Sommigen dezer leden beschouwden hei ontvangen van een erfenis in de lijn en in den tweeden graad der zijlinie zoozeer als een natuurrecht, dat zij een zoo hooge successieing als hier wordt voorgesteld — reeds bij een vrij geerfenis zou het dubbele moeti -i worden betaald van thans •— in deze gevallen volkomen onoirbaar achtten. i andere leden daarentegen vroegen zich al', of het niet ..-,!v, de compensatie voorde vermindering der i opbrengst ie zoeken In een grootere ve der successieting in de rechte lijn dan in I et wetsontwerp ve n zieü. In verband daarmed •. ai- nede i ening, dal niet dan de voorgestelde verlaging der vennootscl belasting dien! u- worden volstaan, vroegen zij om een e; van de I . .en van winstbelasting en successierechten in i landen, mei nee,,. I ngeland en de Vereenigde Staten : van Amerika. 2 aden 1e we:, n, dal in laatstgen het tarief dei' successiebelasti zeer grooti nala Schappen oploopt tot 77 pet. Wel werd doer deze ; wens I etoogd om, mede op grond van de vermindeder koopkracht van den gulden, het tarief voor de allerrijgingen (tel f2500) in dien zin te herzien, dat ' sllingen worden verleend of bet tarief laag wordt gehouden door middel van geringere progressie, met name in de rechte lijn. Dai over zou die dan bij de grootere verkrijgingen kunnen worden versterkt. Weer andere leden konden zich mei de in bet ontwerp voor. Ide \ erhoogingen vereenigen. Vele leden vroegen, I vel juist is liet bedrag der heffing alleen te baseeren op de grootte van hel bedrag der verkrijging. Zou het niet juister zijn ook die financieele positie van den verkrijger in aanmerkin . nemen' Op deze wijze zou bet draagkrachtelement meer tot zijn recht komen. Eenigen dezer leden bepleitten zelfs de wenschelijkheid om ook rekening te houden met bet aantal kinderen van den verkri Vele leden wezen, zelfs afgezien van een verhooging VB tariet van de Successiewet, op een onvolkomenheid, welke in. deze vet \ >orkomt, en welke, mede 'm verband met de enorm gestegen kosten van : nderhoud, thans zoo bezwai vormen aanneemt, dat een voorziening binnen liet kader van dit urgentieplan alleszins gerechtvaardigd is. liet betreft hier de bedongen weduwepensioenen, welke belast zijn krachtens art. SI. lid -. van de wet; in afwijking van het elders (zie art. 79, ten 10e, ten 11e, ten 12e en art. 80 ten 12e) In de Successiew et ; eem, wordt hier niet hela van de verkrijging, dat bet vrije bedrag overtreft, doch — behoudens de tegemoetkoming van art. 7b. lid 2 — de g< ing. De bier Ie leden achten bet wi eling wordt gewijzigd. Voorts drongen /.ij — onder herhaalde verwijzing naar de gestegen kosten van levensonderhoud — aan op verhooging van de vrijstelling tot f 40 per week, dit in overeenstemming met. en op de gronden aangevoerd door. een eommissie uit de Yoroemging voor Belastingwetenschap (zie geschriften van die VereeniüD. 52, pag. <>7). Deze leden drongen tevens aan op eiai verhooging van het maximum voor het weezenpensioen, f.en maximum van f 1000 per wees met bijv. een maximum van f2000 in bet totaal leek dezen leden volstrekt niet te hoog. Zij merkten nog op. dat men in dit verband ook rekening moet houden mei de sinds het concipieeren van art. s | . lid 2, voornoemd in L926 wel radicaal veranderde sociale opvattingen ten aanzien van bedoelde pensioenrechten. Nu men steeds meer erkent, dat (aai pensioenvoorziening ook "•/oor weduwen en weezen behoort tot een sociaal verantwoorde
loon- en salarisregeling, is de karige vrijstelling van art. 84, lid 5, van de Successiewet niet meer in overeenstemming met de huidige rechtsopvattingen. Hoofdstuk V I I I . In zake de voorgestelde verhooging der omzetbelasting gevoelden vele leden zeer groote bezwaren tegen een meeropbrengst hiervan van 95 millioen gulden, de weeldebelasting daar niet onder begrepen. Daar deze meeropbrengst voor een belangrijk deel moet dienen als compensatie voor bet onbelast laten van bepaalde reserves, meenden de leden, hier aan het woord, deze verhooging te moeten afwijzen. Ook vermochten zij niet in te zien, dat tegenover het onbelast laten van deze reserves een zoo ruime compensatie is vereischt. Zoodra immers deze belastingvrije reserves haar wettelijk toegestane hoogte hebben bereikt, vervalt haar beteekenis als belastingverlies. Bovendien kunnen ook thans verliezen uit vorige jaren worden afgetrokken, zoodat het hier slechts een andere Ten slotte zijn deze reserves niet definitief vrijgesteld, doelt blijven zij slechts tijdelijk onbelast. Op al dl ze -ronden dient naar de meening dezer leden niet een zoo zware blijvende heffing in de plaats te treden van een tijdelijk prijsgegei en opbrengst. ig i leden waren van oordeel, dat de omzetbelasting te verdwijnen. Een verhooging er van kan bun ing derhalve in het geheel niet wegdragen. Het algemeen economisch bezwaar tegen elke indirecte belasting, dat drukt op dun consument, neemt bij verhoovan de belasting nog in gewicht toe. Daarbij hadden zij ig bezwaar tegen de omzetbelasting op liet cultureele . zooals cultureele uitgaven, week- en maandbladen en ti het heffen van dez belasting bij vertooningen e.d. Dit dtureele werk minder toegankelijk voor de minst draagkrachtigen, bij wie daaraan juist groote behoefte bes at. Vele leden, die hier nog eens wezen op de vrijgevigheid, i ander gedeelte van dit ontwerp tegenover lichamen it, meenden, dat de tegenstelling biervan met de vering der omzetbelasting wel heel groot is. Zij wilden gaarne vernemen, welke gevolgen de voorgestelde wijzigingen in het Beslui i op de Omzetbelasting 1940 op de kosten van het noodijk levensonderhoud zouden hebben. e andeie leden waren bereid de voorgestelde verhooging d • omzetbelasting te aanvaarden op de gronden, hierboven -ie 1 beschouwingen uiteengezet. Daarbij gold vo r hen mede de overweging, dat eenerzijds de voor 'eerste en benooi i ederen geheel zijn vrijgesteld, en dat anderzijds in het nieuwe tarief voor de inkomstenbelasting een belangrijke verbetering voor de lagere inkomens is aangebracht. r vele leden betreurden, dat de 'Minister wil vasthouden aan het tijdens de Duitsche bezetting ingevoerde z.g. eascadel. Dit stelsel leidt lot een oe atigen Avn], in een zelfden bedrijfstak, voor zoover daar wel en niet geïntegreerde bedrijven naast elkaar bestaan; b.v. single wevers naast wevers met eigen spinnerijen. Bij de ongelijke belasting, die daardoor VOOr bepaalde bedrijven ontstaat, rust óf het meerdere op deze bedrijven óf de begunstigde bedrijven verkrijgen een extra winst, gelijk aan bet belastingverschil. Blijft het stelsel van herbaalde heffii I i en. dan ware het in elk geval gewenscht, er voor irgen, dat bedrijven van uiteenloopende structuur in gelijke mate worden belast. Genoemd bezwaar klemt te meer, wanneer de handel een rol vervult op den weg, welken de goederen doorloopen. Uitschakeling van den handel wordt er op niet econ ische gronden door in de hand gewerkt, omdat telkens, wanneer de handel zijn taak verricht, omzetbelasting verschuldigd is o een prijsstijging veroorzaakt wordt, welke door uitschakeling van den handel vermeden kan worden. Deze beperking van de bedrijvigheid van den handel dient voorkomen te worden, omdat de handel de risico's verdeelt, waardoor prijsschommelingen worden tegengegaan. Bovendien wordt doia- het bestaan van meerdere schakels in den distribueerenden handel een betere verdeeling dia' bevoorrading verkregen, waardoor stagnatie in den aanvoer minder snel leidt tot ongewenschte uitputting der voorraden. De handel draagt er dus toe bij, dat de goederen gestadig zonder onderbreking ter beschikking komen van den verbruiker. Daarbij komt, dat de omzetbelasting een ernstigen administratieven rompslomp met zich brengt. En dit bezwaar is te ernstiger, naarmate de belasting op meer punten geheven
Bijlagen
231 5
s weede Kamor 35
W e t Belastingherziening 194G. wordt. De kosten van de door wet vereischte administratie mogen dan al niet rechtstreeks drukken op 's Rijks Schatkist, de volkshuishouding moet dezen last dragen. Voorts werd nog gewezen op de moeilijkheden, welke uit de verhooging der omzetbelasting ontstaan bij den handel in merkartikelen, waarvoor een vaste verkoopprijs is voorgeschreven. Do meening van den Minister, dat bij het eenmalige stelsel moeilijk een zoo hooge opbrengst van de belasting is te verkrijgen als bij een zeer matig tarief in het stelsel van herhaalde heffing, konden deze leden niet onderschrijven. Dat bij het eenmalige stelsel duidelijk tot uiting zou komen, hoe zwaar de last is, die uiteindelijk door den fiscus ten laste van den consument wordt gebracht, is als een voordeel te beschouwen. Opmerking verdient, dat men in verband met een in Luxemburg ingediend wetsontwerp daar de mogelijkheid tot eenmalige heffing heeft geopend, waarmede de nadeelen van het cascadestelsel ondervangen kunnen worden. De hier aan het woord zijnde leden gaven toe, dat een heffing van omzetbelasting wegens het verleenen van diensten niet past in het stelsel van eenmalige heffing. Daarin ligt echter geen bezwaar tegen toepassing der eenmalige heffing op de levering van goederen, omdat gemakkelijk voor de diensten een ander heffingssysteem kan worden gebruikt dan voor de levering van goederen, te meer, omdat de heffing op de verrichting van diensten nu reeds een min of meer op zich zelf staand onderdeel van de omzetbelasting uitmaakt. Ten slotte werd nog opgemerkt, dat thans in België wel het cascadestelsel geldt, doch dat het bedrijfsleven ook in dat land daartegen ernstige bezwaren heeft. Een van de redenen, waarom men daar de economische unie met Nederland toejuichte, was gelegen in de hoop, dat ons land het Duitsche cascadestelsel weder zou verlaten en dat België dan in die richting zou medegaan. Eenige leden hadden bezwaar tegen het heffen van omzetbelasting van de binnenscheepvaart. De Overheid tracht een tariefevenwicht te bereiken bij de verschillende mogelijkheden van goederenvervoer. Daarnaar streeft zij o.a. door een verlaging van de vrachten in de binnenvaart. Deze hebben thans een minimum grens bereikt. E e n betrekken van de binnenscheepvaart in de omzetbelasting zou tariefverhooging met zich brengen, waardoor het tariefevenwicht verbroken zou worden en concurrentiemogelijkheid aan de binnenscheepvaart zou worden ontnomen. De omzetbelasting belemmert de stimuleering van de binnenscheepvaart, terwijl stimulcering juist dringend noodig is. H e t aanbod van scheepsruimte overtreft de vraag sterk. Binnenschepen zijn — naar deze leden betoogden •— de goedkoopste en zuinigste vervoermiddelen. Voorts is omzetbelasting op spoorvervoer niet vergelijkbaar met een belasting op de binnenscheepvaart, omdat de Nederlandsche Spoorwegen één onderneming vormen, welke verliezen op bepaalde trajecten door speciale contracten binnen tariefgrenzen op andere trajecten kan goedmaken, en omdat een eventueel tekort bij de Nederlandsche Spoorwegen door den Staat gedekt wordt. De hier aan het woord zijnde leden achtten de toelichting van den Minister, vervat in de zinsnede „Bij de Nederlandsche verhoudingen is een bevoorrechting van de binnenscheepvaart boven het vervoer per trein, motorrijtuig of wagen echter niet verantwoord" (blz. 19, laatste alinea van de Memorie van Toelichting) — afgezien van de onvoldoende motiveering —. in verband met het bovenstaande dan ook weinig steekhoudend. Ten slotte zou het verlengd zeevervoer nadeelig beïnvloed worden door voor de binnenscheepvaart omzetbelasting in te voeren. De distributiefunctie der Nederlandsche zeehavens zou daardoor een niet te onderschatten verzwaring in de concurrentie van buitenlandsche havens (Antwerpen) ondervinden. Vele leden juichten het toe, dat eenerzijds een aantal artikelen, welke tot de noodzakelijke levensbehoeften behooren, van de omzetbelasting worden vrijgesteld, en anderzijds een hoog tarief voor weeldegoederen en daarmede gelijk te stellen diensten wordt ingevoerd. Het was hun echter opgevallen, dat wel in sterke mate aan levensmiddelen is gedacht. Ook op het gebied van kleeding, dekking en woninginrichting is sprake van noodzakelijke artikelen. Vele andere leden, die tegen het verzwaarde tarief der weeldebelasting op zich zeil' geen bezwaar hadden, vroegen zich af, of deze heffingen niet zoo zwaar worden, dat zij haar effect missen, doordat het verbruik afneemt en schade wordt berokkend aan de industrie, welke deze artikelen voortbrengt. Ook wezen zij er op, dat moeilijk is aan te geven, welke artikelen als weelde zijn te beschouwen. Bovendien kan een zelfde artikel Handelingen der Staten-Generaal.
Bijlagen.
1946—1947.
voor den een weelde en voor den ander onmisbaar zijn. Deze leden bepleitten een regeling in dier voege, dat eenerzijds de vrijstelling voor noodzakelijke levensbehoeften wordt verruimd en anderzijds het algemeen tarief wordt verhoogd tot b.v. 4.', % in plaats van 3 %. Daarenboven zou dan nog een extra weeldetarief kunnen worden geheven op uitgesproken weeldegoederen, doch zoodanig, dat de betrokken industrieën er niet al te zeer door worden getroffen. Hierbij werd gedacht aan een percentage van 74 %. Op deze wijze zou de verhoogde druk der omzetbelasting beter worden verdeeld dan in het wetsontwerp wordt voorgesteld. Voorts zou een zoodanige verhooging der omzetbelasting, welke slechts drukt op die goederen, die niet direct noodzakelijk zijn voor een gezin, den spaarzin stimuleer en. De hierboven genoemde percentages werden zoo gesteld, omdat zij passen in het kader van de onderhandelingen met België. Andere leden vreesden, dat de perceptiekosten zoo hoog zullen zijn, dat de invoering eener weeldebelasting zuiver fiscaal gezien niet verantwoord zal zijn, gezien de verhouding tusschen opbrengst en kosten der heffing. Juist de aard van vele weeldeartikelen, welke dikwijls een groote waarde in een klein bestek vertegenwoordigen, leidt immers als het ware vanzelf tot ontduiking der belasting. Deze leden dachten hier in het bijzonder aan juweelen en gouden en zilveren voorwerpen. Slechts een scherpe, voor het bedrijfsleven hinderlijke en zeer kostbare controle zou dit euvel kunnen tegengaan. Van verschillende zijden werd de vrees uitgesproken, dat, wanneer verschillende vertooningen en vermakelijkheden door het tarief van 25 pet. zullen worden getroffen, weder ernstig nadeel zal worden berokkend aan de gemeenten. De vermakelijkheidsbelasting behoorde immers tot dusverre tot het speciale terrein der gemeente. Veelal werd daarbij gegaan tot 20 a 25 pet., hetgeen op zichzelf niet te zwaar werd geacht. Wanneer echter het Rijk een belasting van 25 pet. gaat heffen, zullen de gemeenten zich moeten terugtrekken of zich althans in het tarief harer heffing aanzienlijk beperken. Hoe denkt de Minister in dit nadeel voor de gemeenten te voorzien of zal de heffing van de weeldebelasting zoodanig zijn. dat het beschreven nadeel voor de gemeenten zich niet zal voordoen? Deze leden achtten dit punt van groot belang, aangezien zij van meening waren, dat integendeel aan de gemeenten juist méér zelfstandigheid moet worden gegeven. Tenslotte bepleitten verscheidene leden de vrijstelling van omzetbelasting voor diensten, welke verricht worden door instellingen met ideëele doelstellingen, zooals b.v. de organisaties en instellingen ten behoeve van de jeugd. Ook werd gevraagd, of het geen aanbeveling zou verdienen te bepalen, dat de weeldebelasting slechts van tijdelijken aard zal zijn. Nog werd er de aandacht op gevestigd, dat in het Besluit op de Omzetbelasting 1940 niet op alle voorkomende plaatsen het woord „Secretaris-Generaal" is vervangen door: Minister. Artikel
12.
Letter B , E en F . Enkele leden vroegen waarom onder de uitzonderingen, opgenomen in artikel 0. lid 2, 1), onder b, artikel 12, lid 3, onder 2a, en artikel 1:!. lid 3, onder 2a, van het Besluit op de Omzetbelasting 1940 niet tevens kalkoenen en patrijzen zijn opgenomen. Letter D. Gevraagd werd, of uit de redactie van de hier opgenomen bepalingen moet worden afgeleid, dat de Kroon niet bevoegd is voor verschillende weeldegoederen of -diensten verschillende percentages vast te stellen. Sommige leden zouden gaarne nadere inlichtingen verkrijgen omtrent hetgeen naar de meening van den Minister als weeldeartikel zal moeten worden beschouwd. Zal b.v. een radiotoestel, een badinstallatie of een boiler als zoodanig worden aangemerkt ? Voorts vreesden deze leden, dat het bepaalde ten aanzien van de weeldediensten ernstige hinderpalen voor het cultureele werk zal vormen. Letters E. en F . Zeer vele leden wenschten de geheel vrijgestelde goederen te zien uitgebreid met zout, gist, peulvruchten, groenten, fruit en vleesch, daar deze artikelen alle moeten worden gerekend tot de eerste levensbehoeften, welke volgens de Memorie van Toelichting dienen te worden vrijgesteld ten
36
231
5—6
Wet Belastingherziening 1946. behoeve der groote gezinnen. Ook werd volledige vrijstelling bepleit voor veevoeders, niet op evenvermelde gronden, doch ten behoeve der veehouderij, die voor een groot gedeelte in uitzonderlijk moeilijke omstandigheden verkeert. Vele leden achtten het ten aanzien van een aantal tot de eerste levensbehoeften behoorende artikelen geen voldoende tegemoetkoming, dat deze alleen bij levering door den kleinhandel aan den verbruiker zullen worden belast. Overigens betwijfelden zij of dit oogmerk wel wordt bereikt met de hier voorgestelde redactie. Vrijgesteld wordt nl. slechts de levering door fabrikanten aan ondernemers, die de goederen voor hun onderneming betrekken, doch niet de levering door deze ondernemers aan een volgende commercieele schakel in het distributieproces. Hier werd ook weer een neiging tot uitschakeling van een gedeelte van den handel geconstateerd. Men vroeg deze tendenz weg te nemen. Ten slotte werd er op gewezen, dat de restrictie, gelegen in de bepalingen van den laatsten bijzin van lid o van letter E, in deze materie een element inlascht, dat daarin niet thuisbehoort.. Of de gevraagde vergoeding in een bepaald geval die. welke door het Kijk of andere publiekrechtelijke lichamen wordt gevorderd, te boven gaal, doet immers niets af aan het feit, dat het betrokken zeeschip zulk een vergoeding moet betalen. Wil men de internationale scheepvaart vrijstellen van omzetbelasting, dan behoort ook het geheele bedrag van de bedoelde vergoeding vrij te zijn. Dat een havenexploitant onder bepaalde omstandigheden abnormaal hooge vergoedingen vraagt, doet daaraan niets af. Eindelijk merkten eenige leden nou op, dat de vrijstelling voor loterijen, opgenomen in artikel 12, onder no. 14 van het Besluit op de Omzetbelasting 1940, gevoegelijk zou kunnen vervallen.
Considerans. Opgemerkt werd, dat de woorden ,,in afwachting van een ingrijpender herziening" irrelevant zijn en daardoor overbodig. Indien dergelijke zinsneden nuttig worden geacht, zouden zij in de considerans van talrijke ontwerpen behooren te worden opgenomen. Effectief zijn zij echter niet, aangezien zij geen enkelen invloed kunnen uitoefenen op een eventueel volgende regeling. Aldus vastgesteld 10 October 1946. B1EEEMA. VAN D E N H E U V E L . TEULINGS. SCHILTHUIS. VAN D E R F E L T Z . HOOGCARSPEL. LUCAS. 231.
6. NOTA VAN V E R B E T E R I N G .
In de Bijlagen verbeterd.