“Betere Mobiliteit voor Morgen en 2010”
Inhoudsopgave Voorwoord 1. Op weg naar duurzame mobiliteit 2. Structuur, werkwijze en kennismanagement 3. Proeftuinen 4. Clusterprogramma’s
5. Voorbeeldproeftuin Noordvleugel 6. Consortium 7. Financiën
Bijlage 1: Koepeldocument samenwerking KSI-TDL-TRANSUMO Bijlage 2: Proposal TRANSUMO dd. 17 februari 2003 Bijlage 2: Overzicht commitments TRANSUMO Bijlage 3: Samenstelling Bestuur TRANSUMO
1
Voorwoord
Duurzame mobiliteit – daarom draait het in het kennisinvesteringsprogramma ‘Transition towards Sustainable Mobility’, kortweg TRANSUMO1. Het document dat nu voor u ligt is een aanscherping van het voorstel van februari 2003: ‘TRANSUMO: Transition towards Sustainable Mobility’, dat is opgenomen in bijlage 2. Dat voorstel blijft de kern van TRANSUMO, maar na het Kabinetsbesluit van 28 november 2003 en de kritiek en wensen van de beoordelende instanties heeft het dagelijks bestuur van TRANSUMO met een vertegenwoordiging van de deelnemende partners vier aanpassingen doorgevoerd: 1. Structuur. TRANSUMO heeft ernaar gestreefd de onderbouwing en de samenhang van het voorstel te verbeteren. Daarbij maken we gebruik van drie bouwstenen: kennisverdiepende clusters, concrete projecten van kennisverdieping en -benutting en proeftuinen voor systematische veranderingen in de praktijk. De projecten worden vooraf beoordeeld op meetbare maatschappelijk-economische doelstellingen. De resultaten van de verschillende clusters zijn noodzakelijke ingrediënten voor het gezamenlijke eindproduct. Om de samenhang te versterken zijn clusters uit het eerder voorstel samengevoegd en gehergroepeerd. Redenen hiervoor: de instelling van proeftuinen, de nieuwe accenten zoals aanbevolen door de Commissie van Wijzen en de ‘sense of urgency’ van een aantal inhoudelijke aandachtsvelden. 2. Inhoud. Dit voorstel biedt meer plaats aan de gedragswetenschappelijke en economische aspecten, onder andere door het invoeren van proeftuinen voor toepassingsgericht onderzoek en het aanpassen van het clusterprogramma gericht op de ontwikkeling van een transitie- en evaluatie-instrumentarium. Bij de clusteractiviteiten staan de vragen van de eindgebruikers van de mobiliteitsystemen centraal. Daarnaast legt TRANSUMO verbindingen met twee andere Bsikprogramma’s die gericht zijn op systeeminnovaties: het Kennisnetwerk Systeeminnovatie (KSI) en het Kennisnetwerk Transitie Duurzame Landbouw (TDL). Hoe deze verbanden eruit zien kunt u lezen in een koepeldocument over de samenwerking, bijgevoegd in bijlage 1. 3. Kennistransfer. In het nieuwe voorstel hebben we extra aandacht besteed aan een goede inbedding van het onderzoek in de kennisketen en een nauwe betrokkenheid van private partners. Daarnaast is aangegeven hoe we de kennis toegankelijker kunnen maken – zowel binnen het consortium als voor derden. Dit moet leiden tot een kennisinfrastructuur die kennisvragen kan beantwoorden door de juiste kennispartners bijeen te brengen.
1
Onder TRANSUMO wordt zowel het proposal als het consortium verstaan.
2
4. Kosten/baten. Dit voorstel besteedt door de multi-actoraanpak en de proeftuinen meer aandacht aan concrete en meetbare kosten en baten voor de maatschappij dan het eerdere voorstel. In het transitie- en evaluatie-instrumentarium krijgt kennis over ‘geldstromen’ en ‘businessmodellen’ een belangrijker plaats. Het voorstel kent een evenwichtige begroting en sluitende cofinanciering, alsmede participatie van grote vervoerders, verladers en kennisinstellingen. De in dit voorstel gepresenteerde voorbeeldprojecten hebben zowel betrekking op ‘wat de innovatie is’ als op ‘hoe de transitie kan worden gerealiseerd’. Met de consortiumparticipanten zal TRANSUMO tot nadere concretisering van de projecten komen. Het is daarbij van belang ‘wie de transitie kunnen bewerkstelligen’. Door de betrokkenheid van vele partijen, zowel binnen als buiten TRANSUMO, kan dit initiatief een succes worden. Juist de combinatie van inhoudelijke focus en de samengebalde kracht vormt de kracht van dit programma.
Prof.dr.ir. J.A.E.E. van Nunen Voorzitter Dagelijks Bestuur TRANSUMO
ir. J. Klinkenberg Coördinator TRANSUMO bij Connekt
Delft, 16 januari 2004
3
1. Op weg naar duurzame mobiliteit
1.1 Zicht op het mobiliteitsysteem van de toekomst Hoe blijft Nederland tegelijkertijd mobiel én leefbaar. Het kennisinvesteringsprogramma TRANSUMO wil de duurzaamheid van personen- en goederenmobiliteit verbeteren. Daartoe is inzicht nodig in huidige en toekomstige ontwikkelingen op het gebied van onder andere ketenmobiliteit, stedelijke distributie, nieuwe havenconcepten, de intermodale ontwikkeling van hubs en verkeersmanagement, in relatie tot gedrag van diverse participanten in het mobiliteitsysteem. Om toekomstige economische groei te waarborgen en de huidige nationale positie uit te buiten door een excellent functionerend duurzaam mobiliteitsysteem voor goederen en personen, gaat TRANSUMO zich richten op: -
het vergroten van het inzicht in de oorzaken van de achterblijvende vernieuwing in de mobiliteitsector, het op gang brengen van veranderingen die leiden tot een duurzaam Nederlands transport- en mobiliteitsysteem, dat is ingepast in het Europese infrastructuurnetwerk, het aanbieden van innovatieve, klantgeoriënteerde vervoersoplossingen voor burgers en bedrijven, het creëren van een internationaal concurrerende kennisinfrastructuur, die overheid en bedrijfsleven helpt om het mobiliteitssysteem uit de huidige crisis te halen.
1.2 Huidige trends Nederland vertegenwoordigt een aanzienlijke economische kracht, samenhangend met de functie als ‘Gateway to Europe’. Logistiek levert een belangrijke bijdrage aan de Nederlandse economie. Is de exportgerichtheid van de totale verkeers- en vervoersector zo’n 40 procent, het onderdeel logistiek exporteerde in 2001 zelfs 52 procent van de totale productiewaarde2. Deze specialisatie op handel en transport en logistieke dienstverlening is een uiting van een geavanceerde en mobiele samenleving. Verder behoort Nederland qua verkeersveiligheid tot de top 3 in Europa. Echter, als wij niets doen kan deze positie in internationale context niet behouden blijven. Er is namelijk sprake van de volgende trends:
2
Bron: TNO Inro, Delft, 2003. Een verkenning naar de maatschappelijke waarde van logistiek.
4
1. Nederland is zijn toppositie als ‘Gateway to Europe’ langzaam aan het verliezen. De ontwikkeling van de containeroverslag in de Rotterdamse haven blijft al jaren structureel achter bij de concurrentie. Landen als België en Frankrijk worden aantrekkelijker als vestigingsplaats voor Europese distributiecentra. Ook de logistieke sector zelf heeft problemen om met het buitenland te concurreren. Hierdoor verzwakt de positie van opdrachtgevers van logistieke diensten. 2. Negatieve externe effecten van mobiliteit nemen toe. De beide mainports zorgen in ons land voor vervuiling, congestie en toenemende maatschappelijke weerstand. Nederland kent bovendien nog steeds een hoge mate van onveiligheid in het wegverkeer. De maatschappelijke kosten van de meer dan 1.000 doden en bijna 20.000 ziekenhuisgewonden die jaarlijks vallen worden geraamd op 9 miljard euro per jaar. 3. Dreigend mobiliteitsinfarct. Er hoeft in Nederland maar weinig te gebeuren om het mobiliteitsysteem tot stilstand te brengen. Het gevaar van een ‘mobiliteitsinfarct’ in het personen- en goederensysteem is zeer groot. Hoe groot de schade hiervan is voor een dynamische en mobiele samenleving hebben we de afgelopen jaren herhaalde malen kunnen zien.
1.3 Uitdagingen voor TRANSUMO Om ook in de toekomst voldoende hoogwaardige mobiliteit in Nederland te hebben zijn veranderingen noodzakelijk. TRANSUMO wil hieraan bijdragen. Voor TRANSUMO zijn er vier uitdagingen, die we kort toelichten. 1. TRANSUMO wil het inzicht vergroten in de oorzaken van de achterblijvende vernieuwing in de mobiliteitsector. De mobiliteitsector is van nature sterk aanbodgericht: partijen veronderstellen bepaalde problemen, bedenken daarbij een partiële oplossing en willen deze vervolgens technisch-rationeel ten uitvoer brengen. Maar in een welvarende hoogontwikkelde samenleving werkt dat niet meer. We kunnen de analogie trekken met de landbouw, waar zich belangwekkende nieuwe maatschappelijke eisen voor voedselveiligheid en dierenwelzijn aandienden, die consequenties hadden voor het gehele systeem. In het mobiliteitsysteem is dat niet anders. De burger en het bedrijfsleven hebben onverminderd behoefte aan mobiliteit, maar tegelijkertijd wenst de burger in zijn woning, op zijn werk of op de camping geen last te hebben van andermans mobiliteit. Daarom zijn duurzame oplossingen nodig, die mobiliteit verzoenen met andere functies van hoogontwikkelde samenlevingen.
5
De kwaliteitsvraag van de samenleving, het gedrag van burgers en bedrijven dat tot mobiliteit leidt en het organiserend vermogen van de partijen in het mobiliteitsysteem zullen centraal staan in het programma van TRANSUMO. Juist deze aandacht voor de kwaliteitsvraag van de samenleving is in dit nieuwe voorstel een belangrijk uitgangspunt. Dit betekent een duidelijke aanscherping ten opzichte van het eerdere TRANSUMO voorstel. 2. TRANSUMO wil veranderingen op gang brengen die leiden tot een duurzaam Nederlands transport- en mobiliteitsysteem, dat is ingepast in het Europese infrastructuurnetwerk. De overgang naar een duurzaam mobiliteitsysteem gaat niet vanzelf. Ideeën zijn er de afgelopen decennia voldoende geweest – ondergrondse logistieke systemen, automatische voertuiggeleiding en magneetzweeftreinen, in de verkeers- en vervoerstechniek, in systemen voor verkeersinformatie, chipcards en online reizigersinformatie bij de ondersteunende voorzieningen – maar de uitvoering blijkt lastig of de uiteindelijke bijdrage aan de duurzaamheid van het systeem valt tegen. Om het mobiliteitsysteem te innoveren is blijkbaar meer nodig dan mooie ideeën, aanlokkelijke technische mogelijkheden en de wetenschap dat economische ontwikkeling en mobiliteitgroei hand in hand gaan. Aandacht voor het transitievraagstuk is noodzakelijk omdat elk innovatief voorstel verwachte en onverwachte weerstand oproept. Wellicht zijn de overheden en de bedrijven in de mobiliteitssector tot nu toe teveel gericht op het aanbieden van vervoer en te weinig op de voorkeuren van de samenleving. Het lijkt een klassieke ‘tragedy of the commons’, waarbij goedbedoelde initiatieven steeds smoren in procedures, gebrek aan middelen en maatschappelijke weerstand. Er is bovendien sprake van een ‘lock in’-situatie, waarin geen enkele partij zelf bij machte is de situatie wezenlijk ten goede te keren. Een belangrijk deel van de kennisontwikkeling binnen TRANSUMO richt zich op dit transitievraagstuk. 3. TRANSUMO wil innovatieve, klantgeoriënteerde vervoersoplossingen voor burgers en bedrijven aanbieden. Met de groei van de economie groeit ook de mobiliteit. TRANSUMO wil voorkomen dat het mobiliteitsysteem door het achterblijven van innovatie en investeringen niet meer kan voldoen aan de vraag van ondernemers en burgers naar mobiliteit. Het probleem is dat het mobiliteitsysteem zich niet ongehinderd kan blijven ontwikkelen als het de leefbaarheid, de gezondheid en de duurzaamheid van de samenleving ernstige schade toebrengt. Het uiteindelijke effect van technische, organisatorische en wettelijke maatregelen wordt altijd bepaald door de wijze waarop mensen daarmee omgaan. TRANSUMO zal bij het bedenken van maatregelen niet alleen uitgaan van de wensen van de eindgebruiker, maar ook gedragswetenschappers betrekken bij het ontwikkelen van innovaties.
6
4. TRANSUMO wil een internationaal concurrerende kennisinfrastructuur creëren, die overheid en bedrijfsleven helpt om het mobiliteitssysteem uit de huidige crisis te halen. TRANSUMO wil eraan bijdragen dat het mobiliteitsysteem gezonder wordt, zodat het zichzelf kan blijven vernieuwen – zowel in termen van vraagaccommodatie als in termen van inpassing in de ruimtelijke, economische en maatschappelijke omgeving. Investeren in mobiliteit moet weer positief begroet worden. Daarvoor is een excellent functionerende kennisinfrastructuur voorwaarde. De Nederlandse kennisinstellingen staan op het gebied van personen- en goederenmobiliteit internationaal in hoog aanzien. De oplossingen van de kennisinstellingen zijn echter vaak monodisciplinair en aanbodgericht. De samenwerking en de kennistransfer tussen publieke partijen, private partijen en de kennisinstellingen is nog beperkt en weinig gestructureerd. TRANSUMO wil zich ontwikkelen tot een internationaal erkend netwerk voor duurzame mobiliteit van kennisinstellingen, overheden en bedrijven. Daarvoor is nodig dat partijen intensief samenwerken en competenties bundelen.
1.4 Duurzaamheid vanuit drie perspectieven De gewenste transitie moet zowel de goederen- als de personenmobiliteit duurzamer maken. TRANSUMO definieert een duurzaam mobiliteitsysteem zoals het Ministerie van Economische Zaken in de brief van 26 maart 2002 aan de Tweede Kamer: ‘een mobiliteitsysteem voor personen en goederen dat voldoet aan criteria van duurzaamheid, veiligheid, bereikbaarheid, comfort en betaalbaarheid’. Het begrip duurzaamheid benadert TRANSUMO vanuit drie perspectieven: de 3 P’s, die alledrie belangrijk en onmisbaar zijn: −
Profit (economie). Mobiliteit is een voorwaarde voor het functioneren van de economie. Daarnaast is het ook op zichzelf een belangrijke economische sector, die zo’n 40 procent van de productiewaarde in exportmarkten realiseert.
−
Planet (ecologie). Mobiliteit heeft negatieve gevolgen voor het milieu: lawaai, verontreiniging en de uitstoot van broeikasgassen. Een duurzame samenleving moet de negatieve gevolgen van een verdere ontwikkeling van de mobiliteit beperken. Wat betreft de uitstoot van CO2 is reductie als voorzien in het Kyoto-protocol nog ver weg. People (maatschappij). Mobiliteit is een voorwaarde voor deelname aan het maatschappelijk leven. In een samenleving waar activiteiten in de ruimte sterk zijn verspreid en tijd een schaars goed is, is een optimale afstemming van mobiliteitsvoorzieningen en ruimtelijke organisatie essentieel voor de ontplooiing en levensvreugde van mensen. Innovaties in mobiliteit houden ook rekening met de wensen en het gedrag van de eindgebruikers. Mobiliteit draait ook om mensen: het maakt ontplooiing en levensvreugde in steeds meer kennisintensieve toepassingen mogelijk. Verder spelen naast gedragsfactoren ook de zorg voor (verkeers)veiligheid en verantwoorde arbeidsomstandigheden een grote rol bij mobiliteitsvraagstukken.
−
7
Hierbij wordt aangetekend dat verschillende partijen binnen TRANSUMO – afhankelijk van hun specifieke invalshoek – meer of minder belang toekennen aan elk van de drie perspectieven. Creativiteit Voor TRANSUMO is het belangrijk om – naast de drie genoemde factoren – een vierde P te introduceren: ‘Pleasure’. Natuurlijk blijft het van belang dat de transities zijn gericht op kwaliteitsverbetering voor burgers en maatschappij, maar voor alle partijen moet het uitdagend zijn om te werken in een onderzoeksconsortium als TRANSUMO, dat een internationaal aansprekend en ambitieus programma verwezenlijkt waarin ruimte is voor ‘trial and error’ en creativiteit. Slimme duurzame mobiliteit TRANSUMO wil via een nieuwe systeembenadering komen tot een transitie naar duurzame mobiliteit. Belangrijk daarbij is dat de nadruk verschuift van fysiek transport naar innovatieve en slimme duurzame mobiliteit, waarbij de onderzoekers uitgaan van de wensen van de verschillende typen gebruikers. Daarbij proberen ze de ICT-mogelijkheden maximaal te benutten om de deelsystemen efficiënt en effectief te organiseren. Er wordt een ‘roadmap’ gecreëerd met toekomstgerichte innovaties op onder andere financieel, bestuurlijk, technisch, maatschappelijk, psychologisch en ruimtelijk gebied. Deze ‘roadmap’ wordt gekoppeld aan de verschillende verschijningsvormen van mobiliteit. Zo wordt een aansluiting gerealiseerd tussen de mogelijkheden van vandaag en morgen, wordt dus de continuïteit van het mobiliteitsysteem gewaarborgd. Meetbare doelen TRANSUMO heeft met betrekking tot de eerder genoemde drie P’s de volgende doelen: −
Profit: kennis ontwikkelen om innovaties te realiseren, die de kwalitatieve en kwantitatieve bereikbaarheid verbeteren, waardoor verdergaande economische groei en kostenefficiënt vervoer voor eindgebruikers mogelijk wordt.
−
Planet: ondersteunen van ecologisch verantwoorde innovaties om antwoorden op de transport- en mobiliteitsvraag van de toekomst mogelijk te maken.
−
People: ontwikkelen van innovatieve concepten, die uitgaan van de wensen van de gebruikers, en stimuleren van gezamenlijke en multidisciplinaire samenwerking en kennisuitwisseling tussen universiteiten, overige kennisinstellingen, publieke en private partijen.
8
Het is van belang dat de doelen meetbaar zijn. Hieronder staan voorbeelden van meetbare doelen. Profit (duurzame economische ontwikkeling) − specifieke bijdrage aan groei BNP − specifieke versterking arbeidsmarkt − verbetering internationale concurrentiepositie betreffende kennisintensieve producten. − −
hogere rendementen in de transportsector et cetera
People (duurzame maatschappelijke ontwikkeling) − een toename van de tevredenheid van klanten over de door publieke en private aanbieders geleverde mobiliteitsdiensten − −
levert een verbeterde bereikbaarheid van maatschappelijke functies levert een bijdrage aan de bevordering van de verkeersveiligheid
−
et cetera
Planet (duurzame ecologische ontwikkeling) − een afname in CO2-emissie en een nader te specificeren reductie in het gebruik van natuurlijke hulpbronnen door efficiëntere en effectievere mobiliteit −
de ontwikkeling van duurzame onderling gekoppelde supply chains (‘sustainable closed loop supply chains’)
−
et cetera
9
2.
Structuur, werkwijze en kennismanagement
2.1 Visie op TRANSUMO TRANSUMO wil zich ontwikkelen tot een internationaal erkend netwerk voor duurzame mobiliteit op basis van K2P-samenwerking (tussen Knowledge Institutes, Public Authorities and Private Companies). Daarnaast moet TRANSUMO zich ontwikkelen tot hét Nederlandse kennisproduct op mobiliteitsgebied. Alle kennis is gericht op het bevorderen van concrete innovaties. Hiervoor moet de inbreng van de verschillende partijen op een constructieve manier bij elkaar worden gebracht, waarbij recht wordt gedaan aan de verantwoordelijkheden van elk der betrokken partijen. Dit is geïllustreerd in figuur 1. Hiertoe worden de volgende transitielijnen ingezet: -
versterken van interorganisationele Research and Development, ontwikkelen van vereiste materiekennis door hoogwaardig onderzoek, doorgaans door toepassing van virtuele K2P-organisatievormen, ontwikkelen en toepassen van transitiekennis en vaardigheden met transitiemanagement, effectief benutten van de bestaande kennisinfrastructuur, ontwikkelen van een duurzame kennistransfer.
Figuur 1: Samenbrengen belangen kennisinstellingen, publieke en private partijen in TRANSUMO
Multiple interests connection with ‘core business’ K2P Knowledge Public Private
public (sectoral) ‘solve problems, resolve bottlenecks’
private ‘design and implement innovations, catch opportunities’
knowledge ‘develop a multidisciplinary knowledge infrastructure’
10
2.2 Samenwerking binnen TRANSUMO Binnen TRANSUMO bestaat samenhang tussen de processen van kenniscreatie en innovatie. Hierdoor is sprake van een hechte onderlinge wisselwerking tussen kennisinstellingen, publieke en private partijen (zie figuren 1 en 2), waarbij de eigen belangen worden verbonden en gedeeld en de kerncompetenties van partijen worden gebundeld. De kracht van dit consortium is ondermeer gelegen in het feit dat traditionele rolpatronen worden doorbroken.
Figuur 2: Het benutten van gezamenlijke belangen van de kennisinstellingen, de publieke en de private sector in kennisontwikkeling
exploiting shared interests public sector
Mobility products
policyproducts
Applied knowledge & Application knowledgebase
private sector
knowledge products
knowledge-institutes
2.3
Bouwstenen
TRANSUMO bestaat uit drie bouwstenen, die samen een doortimmerde structuur opleveren: clusterprogramma’s, projecten binnen en tussen de clusterprogramma’s en proeftuinen. Clusterprogramma’s Een clusterprogramma is een thematisch onderzoeksprogramma, waarin samenhangende onderzoeksprojecten worden uitgevoerd. Een clusterprogramma benut ook de bestaande kennis binnen de Nederlandse kennisinstellingen, het bedrijfsleven en de overheid. Voor de volgende thema’s stelt TRANSUMO een apart clusterprogramma in:
11
-
-
-
-
-
Personenmobiliteit, waarbij de ontwikkeling naar een meer vraaggestuurd (‘People’) en duurzaam (‘Planet’) mobiliteitsysteem voorop staat. Een voorbeeldproject binnen dit clusterprogramma is ‘Dynamische vraaggestuurde beprijzing van diensten’. Een integrale beprijzing wordt gezien als een instrument om een duurzaam evenwicht van aangeboden en gevraagde personenmobiliteitsdiensten te bereiken. Beoogde effecten: betere benutting van infrastructuur (‘Profit’), selectiever reisgedrag (‘Planet’) en betrouwbaarder reistijden (‘People’). Goederenvervoer en logistiek, waarbij de ontwikkeling van een logistiek systeem dat op duurzame wijze bijdraagt aan de versterking van de concurrentiepositie van de Nederlandse logistieke sector centraal staat. Een voorbeeldproject binnen dit clusterprogramma is het project ‘Stedelijke distributie (Stadsbox)’. Dit project levert een grote bijdrage aan de leefbaarheid en veiligheid in binnensteden. Beoogde effecten: efficiënter transport (‘Profit’), minder milieubelasting (‘Planet’) en een veiliger leefomgeving (‘People’). Verkeersmanagement, gericht op de ontwikkeling van duurzame systemen voor de afwikkeling van verkeersstromen door beheerste interactie tussen voertuig, gebruiker en infrastructuur. Een voorbeeldproject is ‘Geïntegreerd verkeersmanagement en floating car data’. Beoogde effecten: betere verkeersdoorstroming (‘Profit’), betere benutting bestaande infrastructuur (‘Profit’) en minder milieubelasting (‘Planet’), tevredener klanten (‘People’). Infrastructuur, waarbij met name aandacht is voor de ontwikkeling van innovatieve financiële arrangementen en marktmechanismen. Een voorbeeldproject is ‘De ontwikkeling van innovatieve financiële arrangementen ten behoeve van publiekprivate samenwerking’. Dit project probeert de ‘integrale’ kosten en baten en het ontwikkelen van economisch duurzame, dus marktconforme investeringsconcepten zo goed mogelijk te benaderen. Beoogd effect: duurzame samenwerkingsrelaties (‘Profit’, ‘People’ en ‘Planet’). Transitie- en evaluatie-instrumentarium, gericht op de ontwikkeling en implementatie van arrangementen en instrumenten die de transitie naar duurzame mobiliteit mogelijk maken, ondersteunen en evalueren. Een voorbeeldproject is ‘De monetaire waardering van kwalitatieve duurzaamheidsdimensies van het mobiliteitsysteem’. De resultaten van dit project kunnen een belangrijk uitgangspunt vormen voor integrale en duurzame beprijzing van diensten. Beoogd effect: verhoging sturingseffectiviteit (‘Planet’ en ‘People’).
Projecten In de projecten ontwikkelen de betrokken partijen samen nieuwe kennis over mobiliteitconcepten voor personen en goederen, over het management van systemen en over de ontwikkelingsmogelijkheden. De projecten binnen een cluster vertonen onderlinge samenhang en worden vanuit de centrale aandachtspunten van het cluster benaderd. De projecten zijn flexibel. Ze kunnen over de grenzen van de clusters en proeftuinen heenlopen. Ze zijn echter wel steeds verbonden met een centrale vraagstelling of transitie-issue. Hoewel op dit moment al voorlopige projecten gedefinieerd zijn moeten de consortiumparticipanten de uiteindelijke projecten nog nader concretiseren. Daarom zijn de in dit document genoemde projecten slechts voorbeelden.
12
Proeftuinen In aanvulling op de clusterprogramma’s ontstaan proeftuinen, waarin de ontwikkeling en toepassing van transitiekennis centraal staan. Een proeftuin is een voorbeeldgebied waarin lokale mobiliteitsproblemen en de gevolgen van bovenlokale mobiliteitontwikkelingen samenkomen. In deze toepassingsgebieden zoekt TRANSUMO samenwerking met de daar aanwezige probleemeigenaren. Dit zijn zowel publieke beheerders en ontwikkelaars van het mobiliteitsysteem als private gebruikers. De proeftuinen bieden de mogelijkheid een verbinding te leggen tussen kennisontwikkeling en beleidsontwikkeling. In een proeftuin van TRANSUMO draait het om concrete casussen. Bovendien is er altijd sprake van een meervoudige probleemstelling, waarbij minimaal twee clusters betrokken zijn. Hoewel er al veelbelovende eerste gesprekken over mogelijke proeftuinen hebben plaatsgevonden zullen de exacte proeftuinen worden gedefinieerd in overleg met de consortiumparticipanten en de probleemeigenaren. Dit zal in de loop van 2004 gebeuren. De gedachten gaan uit naar gebieden waarin verschillende mobiliteits- en duurzaamheidsvraagstukken tegelijkertijd optreden, zoals de Zuidvleugel van de Randstad, de Noordvleugel van de Randstad of de Oostvleugel van Nederland. Figuur 3: TRANSUMO-structuur en bouwstenen binnen TRANSUMO
Cluster-programma Transitie- en evaluatieinstrumentarium Projecten
KSI, TDL
Clusterprogramma Personenmobiliteit
Clusterprogramma Goederenvervoer & Logistiek
Clusterprogramma Traffic Management
Projecten
Projecten
Projecten
Clusterprogramma Infrastructuur Projecten Proeftuin 1
Proeftuin 2
13
Overige programma’s (NGI, Freeband etc)
Proeftuin 3
2.4
Werkwijze van TRANSUMO
Gedragsbenadering en multi-actorbenadering Traditioneel is kennisontwikkeling over mobiliteit mono-disciplinair en aanbodsgedreven. De nadruk ligt daarbij op technologische oplossingen, die beperkt rekening houden met de voorkeuren van de samenleving. Om transities naar duurzame mobiliteit te realiseren moet het programma ook ruime aandacht geven aan gedragsmatige aspecten. Over het belang hiervan is consensus, maar toch worden deze twee aanpakken nog vaak als gescheiden sporen behandeld. Juist de combinatie van een technologische en een gedragsmatige aanpak met leerprocessen en praktijkexperimenten kan de beoogde systeemvernieuwing opleveren. Deze leerervaringen spelen een belangrijke rol bij het ontwikkelen van beleid en de uitvoering daarvan: door leerervaringen te delen met relevante actoren, door beleidsdoelstellingen te expliciteren en door de implementatie van nieuwe innovaties met gerichte wet- en regelgeving (bijvoorbeeld stimuleringsmaatregelen) te bevorderen. Bestaande kennis benutten Om tot transities te komen wil TRANSUMO de te ontwikkelen en de bestaande kennis over logistieke systemen, over systemen van personenvervoer, over infrastructurele systemen en over systemen van verkeersmanagement beter benutten. Tegelijkertijd wordt deze kennis – reeds uitgebreid beschreven in het eerste voorstel – herijkt in het licht van bovenstaande thema’s. TRANSUMO zal de bestaande onderzoeksclusters voor logistiek, personenvervoer, infrastructuurontwikkeling en verkeersmanagement vragen hoe ze hun kennis kunnen benutten ter ondersteuning van transitiestappen. Samenwerking met andere Bsik-programma’s Er zijn duidelijke raakvlakken van TRANSUMO met het Kennisnetwerk Systeem Innovatie (KSI), het Kennisnetwerk Duurzame Landbouw (TDL) en andere Bsik-programma’s, zoals Next Generation Infrastructures (NGI) en Freeband. De programma’s van KSI en TDL leggen – net als TRANSUMO – nadruk op transitiemanagement. In reactie op het advies van de Commissie van Wijzen en anticiperend op het Kabinetsbesluit van 28 november 2003 hebben KSI, TDL en TRANSUMO de contouren geschetst van een gezamenlijk plan op het gebied van duurzame systeeminnovaties (zie bijlage 1). Op hoofdlijnen hebben deze drie partijen overeenstemming bereikt over de inhoudelijke en organisatorische samenwerking. De basis voor deze logische samenwerking is in het recente verleden al gelegd. De in TRANSUMO werkzame transitiewetenschappers maken reeds deel uit van het KSI-netwerk en inhoudelijk is er ook de laatste jaren al sprake geweest van gezamenlijke projecten, bijvoorbeeld op het terrein van de agrologistiek. De samenwerking vindt derhalve op ‘natuurlijke’ wijze plaats.
14
Met enkele andere Bsik-programma’s is samenwerking van een ander niveau. Waar nodig zal worden samengewerkt op clusterniveau. Er kan sprake zijn van inhoudelijke raakvlakken met TRANSUMO, bijvoorbeeld bij ruimtelijke vraagstukken met een mobiliteitscomponent of bij ‘smart technology’ met de ICT-proposals VL-E, Freeband en Multimediaan. Soms kan er sprake zijn van synergiemogelijkheden, bijvoorbeeld bij de ontwikkeling van het transitie-instrumentarium (bijvoorbeeld met NGI), of bij de transitievraagstukken waar kennisuitwisseling met projecten in het ruimtelijk domein van waarde kan zijn. Wij zullen de meerwaarde van deze samenwerkingen bekijken. Gemeenschappelijk programma TRANSUMO-TDL-KSI Het gemeenschappelijke programma betreft een drietal activiteiten: −
fundamentele kennisontwikkeling over transities,
−
ontwikkelen en toepassen van werkwijzen en instrumenten voor transities,
−
bevorderen van systeeminnovaties en transities in proeftuinen. Figuur 4: Synergie tussen KSI, TDL en TRANSUMO TRANSUMO
TDL
“Bijdragen aan transitie duurzame mobiliteit en versterken KIS”
Context gericht
Context gericht
“Bijdragen aan transitie duurzame landbouw en versterken KIS”
Gezamenlijk onderzoek Gezamenlijke proefprojecten
KSI Generiek
Generiek
“Wetenschappelijk onderzoek systeeminnovaties en transities”
De ambitie van de drie programma’s is om de domeinspecifieke en de generieke kennisontwikkeling op elkaar af te stemmen, zodat synergie tussen de drie programma’s ontstaat wat betreft kennis over transitie en systeeminnovatie. De uitdaging ligt in de confrontatie van de generieke kennisontwikkeling vanuit KSI met de contextspecifieke kennisontwikkeling vanuit TDL en TRANSUMO. Deze boeiende confrontatie zal naar verwachting leiden tot nieuwe inzichten over de aard en sturing van transities.
15
Scherper zal duidelijk worden in welke mate transitiekennis generieke waarde heeft en waar specifieke ‘dedicated knowledge’ noodzakelijk is. Om de confrontatie te realiseren zijn de gemeenschappelijke proeftuinen van groot belang. Hier kunnen de transitie-aanpakken worden ontwikkeld, toegepast en getoetst op effectiviteit. Voor nadere details over dit samenwerkingsprogramma verwijzen we naar bijlage 1. Projecten spelen op verschillende schaalniveaus TRANSUMO richt zich op het ontwikkelen van transitievermogen in een situatie met veel actoren op verschillende schaalniveaus, en met verschillende beleidsdoelen, verantwoordelijkheden, middelen en handelwijzen. Het TRANSUMO-programma aanvaardt daarmee de bestaande maatschappelijke complexiteit. De uitdaging is om met brede consortia duurzame samenwerking over de grenzen van publieke en private sectoren heen te realiseren. TRANSUMO probeert maatschappelijke steun te krijgen om veranderingen mogelijk te maken. De multidisciplinaire samenwerking van TRANSUMO met KSI en TDL vergroot die mogelijkheden. Verdere stappen in de programmering van TRANSUMO Na honorering van het voorstel zal de organisatie van TRANSUMO snel van start gaan. Het Algemeen Bestuur en het Dagelijks Bestuur zijn al enige maanden in functie. De twee adviesraden, het Scientific Advisory Board en de Economisch Maatschappelijke Adviesraad, worden in de eerste helft van 2004 -na honorering van het TRANSUMO-voorstel- ingericht. De uitvoeringorganisatie Connekt zal de besturen en het management van TRANSUMO administratief ondersteunen. Voor een uitwerking van de governancestructuur van TRANSUMO verwijzen wij naar het oorspronkelijke voorstel. De clustercoördinatoren komen – ondersteund door Connekt – samen met de consortiumparticipanten tot operationele projectvoorstellen, die passen binnen het brede kader van TRANSUMO. Het Dagelijks Bestuur besluit over honorering van de voorstellen. Uiteraard beziet het Dagelijks Bestuur hierbij nadrukkelijk de mogelijkheid tot inpassing van het project in een proeftuin. Daarnaast wordt kritisch gekeken naar de kans op een concrete innovatie. Er zijn verschillende manieren waarop bedrijven, overheden en kennisinstellingen gaan deelnemen in TRANSUMO: op clusterniveau, in proeftuinen of werkend aan zelfstandige projecten met een meer generiek karakter. TRANSUMO verbindt de onderlinge werkvelden binnen het programma.. Kennis zal stromen tussen: −
clusterprojecten en proeftuinen
−
clusterprojecten en het cluster transitie- en evaluatie-instrumentarium
− − −
clusters en generieke projecten proeftuinen onderling proeftuinen in hun internationale context (Europa, VS en Azië)
−
clusters onderling.
16
Een adequate kennistransfer (zie 2.5) is dus een belangrijk onderdeel van de werkwijze van TRANSUMO. Dit wordt in de organisatie van het programma meegenomen. Er moet daarnaast sprake zijn van ‘learning by doing’. Het denken in termen van ‘transitiemanagement’ en ‘systeeminnovaties’ is binnen TRANSUMO van belang. Daarbij moet TRANSUMO intensief gebruik maken van interactieve werkvormen, zoals expertnetwerken, kennisallianties, online kennisoverdracht, afstemmings- en synergieplatforms. Daarnaast zal TRANSUMO bijdragen leveren aan internationale wetenschappelijke congressen en tijdschriften.
2.5 Kennisverspreiding en kennisoverdracht Kennis als bindend element van de kennisinfrastructuur TRANSUMO wil zich ontwikkelen tot een permanent kennisnetwerk voor duurzame mobiliteit. Dit netwerk moet uitgerust zijn om nieuwe mobiliteitsvraagstukken aan te pakken. ‘Toepassingsgerichte kennis’ is het bindende element van dit netwerk. Naast de ontwikkeling van kennis is verspreiding en overdracht van kennis en ervaringen uit de activiteiten van de clusters en proeftuinen daarom een kernactiviteit van het consortium. TRANSUMO wil met deze kernactiviteit bereiken dat: -
-
publieke en private stakeholders vertrouwd raken met de mobiliteits- en transitie-issues en met de kennis over het daartoe in te zetten transitie-instrumentarium; transitiemanagement deel wordt van de opleiding en training van professionals die in hun organisaties betrokken zijn bij de planning en besluitvorming; zowel de kennis over de innovatieve concepten als de kennis over het transitie-instrumentarium gemakkelijk toegankelijk wordt voor beleidsmakers, ondernemers en onderzoekers en studenten in de transportsector; overheden en ondernemingen deze kennis praktisch kunnen toepassen bij het maken van nieuw beleid of nieuwe businesscases.
17
Figuur 5: De kenniskringloop
Om dit te bereiken heeft TRANSUMO een deel van het budget gereserveerd voor kennisactiviteiten. Deze activiteiten worden langs drie lijnen geordend: -
kennisoverdracht binnen projecten (in en tussen proeftuinen en clusters); publicaties en presentaties; training en opleiding.
De criteria waarop de onderzoeksactiviteiten van oudsher worden beoordeeld – Quality, Productivity, Relevance en Viability – vormen een solide uitgangspositie voor de kennistransferactiviteiten van TRANSUMO. Daarbovenop moet de brug geslagen worden naar de maatschappelijke relevantie van het programma en de toepasbaarheid van projecten voor het bedrijfsleven en beleidsinstanties. Dit komt met name naar voren in de uit te voeren projecten in clusters en proeftuinen. Op dit punt zal het tripartiete TRANSUMO dus extra activiteiten gaan ondernemen. Een specifieke rol voor Connekt Connekt gaat koppelingen leggen met vooral private (nationale en internationale) netwerken binnen en buiten TRANSUMO. Buiten het kader van Bsik zal Connekt ook (publiek-)private innovaties aanjagen, waarin de kennis uit het TRANSUMO-programma wordt geïmplementeerd. De sterke betrokkenheid van het bedrijfsleven en een aantal overheidsinstanties bij de transitie naar duurzame mobiliteit biedt hier legio mogelijkheden voor. Een goed voorbeeld hiervan is de ‘Technology and Innovation Monitor’ (TIM), die Connekt samen met het Ministerie van Verkeer & Waterstaat en een aantal bedrijven ontwikkelt. Tenslotte gaat Connekt mede zorg dragen voor kennisborging en het beheer van kennissystemen.
18
TRANSUMO bevindt zich qua kennisverspreiding niet op een eiland binnen Europa. Naast de kennisverspreiding via de universiteiten, die in internationale netwerken opereren, zal TRANSUMO via Connekt aangesloten worden op het EU-project Extr@Web, waarmee de kennisverspreiding van de resultaten van de Europese Kader Programma’s voor transport én de nationale transportprogramma’s van de EU-lidstaten geregeld wordt. Deze specifieke rollen voor Connekt staan uiteraard naast de rollen die de verschillende consortiumparticipanten vanwege hun specifieke rol en taak reeds vervullen in kennisontwikkeling, kennisoverdracht en kennisborging. Kennisoverdracht binnen projecten De deelnemende kennisinstellingen, overheden en bedrijven zijn gelijktijdig producenten én consumenten van kennis. Voor een goede samenwerking binnen de cluster- en proeftuinprojecten moet TRANSUMO veel aandacht besteden aan de onderlinge communicatie. De diverse deskundigen, die allemaal hun eigen jargon spreken, moeten begrip hebben voor elkaars problemen. Binnen de tripartiete onderzoeksprojecten vindt de kennisuitwisseling niet alleen op auditieve wijze plaats – bijvoorbeeld via expertnetwerken, seminars en workshops – maar vooral ook via spelvormen, simulaties en gebruik van multimedia en internetmogelijkheden, zoals kennisportals. De kennis van TRANSUMO heeft betrekking op systeem- en productinnovaties, op het (transitie)instrumentarium, op procedures en op onderzoeksmethoden. Het onderzoek van TRANSUMO en de nieuwe inzichten die hieruit voortvloeien worden maximaal ingebed in de innovatieprocessen van de betrokken private organisaties. Speciale aandacht gaat uit naar de kennisoverdracht in de multidisciplinaire proeftuinen, waarin probleemeigenaren, beleidsmakers en kennisontwikkelaars de krachten bundelen om tot duurzame innovaties te komen. TRANSUMO zal trachten de opgedane (transitie)kennis te verduurzamen en te verankeren binnen de relevante organisaties. Publicaties en presentaties De publicaties en presentaties richten zich op een breed publiek, onder andere door: -
artikelen in internationale (wetenschappelijke en populaire) tijdschriften, boeken en dissertaties, bijdragen aan nationale en internationale congressen georganiseerd door TRANSUMO of door anderen, presentaties van kennis in bijeenkomsten, workshops en seminars (op projectniveau), nieuwsbrieven, audiovisuele communicatie-uitingen en websites, kennisportals en andere internetapplicaties.
Uiteraard verbindt TRANSUMO de eigen websites met websites van consortiumparticipanten en zullen (internet)publicaties goed toegankelijk zijn. Het systeem ConnekTrack kan hierin een belangrijke rol vervullen.
19
Training en opleiding De activiteiten voor training en opleiding richten zich op een publiek van beleidsmakers, transportprofessionals en studenten door inbreng van de onderzoeksresultaten in bestaande cursussen. Ze beogen de deelnemers tot een beter begrip te brengen van mobiliteitsinnovaties en de transitieproblematiek in de mobiliteitssector, onder meer door bouwstenen –voortgekomen uit het onderzoek- aan te dragen. universitaire modules als onderdeel van reguliere Bachelor- en Masterprogramma’s3
-
post-academisch onderwijs;
-
opleidingsprogramma’s door hogescholen; trainingen door professionele instituten.
De deelnemende universiteiten zijn voor deze activiteiten nu al goed uitgerust of zullen op korte termijn nieuwe gezamenlijke initiatieven starten, bijvoorbeeld interacties tussen de onderwijsprogramma’s op het terrein Transport, Infrastructuur en Logistiek tussen TU Delft, Eramus Universiteit Rotterdam en Universiteit Twente. Diverse HBO-instituten, zoals INHOLLAND, de Haagse Hogeschool en de NHTV, komen ook voor de geschetste bouwstenen in aanmerking. Ook professionele organisaties als NEA Transportonderzoek en -opleiding, Transport en Logistiek Nederland, Nederland Distributieland en Connekt gaan een bijdrage leveren aan kennisuitwisseling en -transfer door het inrichten van ‘communities of practice’ en ‘communities of applied scientific research’. Aanpak is kansrijk en vernieuwend De TRANSUMO-benadering van kennisverspreiding en –transfer is onder andere effectief gebleken bij TRAIL Onderzoeksschool en in Europese Kaderprogramma’s. TRANSUMO gaat consultants en opleidingsinstituten intensief betrekken bij de kennisactiviteiten. Door kennisallianties op te zetten worden de kennisontwikkelings- en verspreidingsactiviteiten van TRANSUMO ingebed in een breder innovatietraject. En door jongeren als een belangrijke doelgroep mee te nemen in de kennistransfer levert TRANSUMO een bijdrage aan de toekomstige kennisontwikkeling. TRANSUMO zal een aantal ‘Key Performance Indicators’ benoemen voor kennisverspreiding en – transfer. Kwantitatieve voorbeelden hiervan kunnen zijn: het aantal TRANSUMO-publicaties, het aantal bezoeken op de TRANSUMO-websites, het aantal gerealiseerde stageplaatsen en het aantal ontwikkelde lespakketten. Kwalitatieve voorbeelden zijn spraakmakende congressen, debatten in de media, transitieconferenties met probleemeigenaren en experimenten.
3
Dit in aanvulling op de ‘core business’ van de kennisinstellingen.
20
3.
Proeftuinen
3.1
Oplossingsgericht onderzoek
De proeftuinen zijn experimenteerruimtes binnen het toepassingsgerichte onderzoekprogramma, waar interdisciplinaire kennis- en kennisinfrastructuurontwikkeling over mobiliteit plaatsvindt. De specifieke complexiteit van mobiliteit staat centraal in de proeftuin en noodzaakt tot een domeinspecifieke transitieaanpak. De kennisontwikkeling richt zich op de interactie van verschillende aspecten van transities: gedrag van maatschappelijke actoren, institutionele ontwikkeling, technologische innovatie en management van transitieprocessen. Deze kennis is vooral instrumenteel van aard: gericht op het realiseren van de transitie naar duurzame mobiliteit. De kennisinfrastructuur levert nieuwe innovatieve concepten aan. Ter ondersteuning zijn instrumenten nodig om te kunnen rekenen, afwegen en toetsen. TRANSUMO levert vervolgens de randvoorwaarden voor implementatie, ook wel ‘transitieparameters’ genoemd. De transitieparameters hebben onder meer betrekking op geldstromen, businessmodellen, bestuurlijke verhoudingen, publiekprivate samenwerking, consumentengedrag, maatschappelijke acceptatie en informatietechnologie. In een proeftuin van TRANSUMO is altijd sprake van een meervoudige probleemstelling, waarbij minimaal twee clusters betrokken zijn. Er worden concrete kennisprojecten uitgevoerd en er wordt een verbinding gelegd met de vraagstukken van de probleemeigenaren in die specifieke regio. Overigens hoeven niet alle toepassingsgerichte projecten deel uit te maken van een proeftuin. De proeftuinen zijn ook van belang voor het generieke onderzoek. Het kan immers gebruik maken van cases en data uit de proeftuinen. Proeftuinen zijn ook handige testruimtes voor in clusters ontwikkelde innovatieve concepten. Proeftuinen voor ontwikkeling van de kennisinfrastructuur De proeftuinen dragen bij aan de ontwikkeling van de kennisinfrastructuur van TRANSUMO. De exacte proeftuinen worden ontwikkeld in overleg met de consortiumparticipanten en de probleemeigenaren. De gedachte gaat uit naar gebieden zoals bijvoorbeeld: −
De Noordvleugel van de Deltametropool. Dit is de toegangspoort van de internationale luchthaven Schiphol en het leef- en werkgebied van miljoenen mensen. Het gebied wordt gekenmerkt wordt door omvangrijke pendelstromen,
21
−
De Zuidvleugel van de Deltametropool. De Rotterdamse haven is de toegangspoort van logistieke ketens, maar tegelijkertijd is de regio een economisch achterblijvend gebied. Bestuurders slagen er niet in om door gemeenschappelijk beleid transities te ontwikkelen. Bovendien is het een gebied waar goederenstromen uit de mainport en het Westland en personenstromen elkaar in de weg zitten en de ontwikkeling van het infrastructuurnetwerk achtergebleven is bij de ruimtelijke en economische ontwikkelingen,
−
De Oostvleugel van Nederland. Het ‘KAN-gebied’ (Knooppunt Arnhem-Nijmegen) met uitlopers naar Apeldoorn/Zwolle, Enschede/Hengelo en Venlo vormt een transitiegebied met het grote Duitse achterland. Deze regio staat naar verwachting een belangrijke intensivering van personenmobiliteit en goederenvervoer te wachten.
TRANSUMO stelt proeftuinen in wanneer de inzet van lokale probleemeigenaren een transitie in het mobiliteitsysteem kansrijker maakt. TRANSUMO wil vooral kennis genereren die ook elders als voorbeeld kan dienen en die kennis oplevert die andere TRANSUMO-participanten en derden kunnen benutten in hun pogingen om buiten Nederland markt te ontwikkelen. De proeftuinen zijn onderling gekoppeld via mobiliteitsnetwerken. Het leggen van koppelingen tussen de proeftuinen vormt ook onderdeel van het takenpakket van TRANSUMO. Ook voor kennisontwikkeling zal TRANSUMO de verbanden leggen tussen deze proeftuinen, zodat de lessen uit de ene proeftuin benut kunnen worden in de andere proeftuin.
3.2 Internationale context In alle hierboven als voorbeeld genoemde proeftuinen is sprake van discussies over het relevante schaalniveau. Er is immers overal sprake van regionale problematiek, inpassing van de regio’s in het nationale net en zelfs van aansluiting op internationale netwerken. De proeftuinen zullen in TRANSUMO nadrukkelijk worden bezien vanuit een internationale context, want de problemen die zich voordoen op lokale schaal kennen dikwijls een belangrijke internationale inbedding.
22
4.
Clusterprogramma’s
TRANSUMO heeft vijf clusterprogramma’s gedefinieerd. Ten opzichte van het oorspronkelijke voorstel is de indeling van de clusters op drie belangrijke punten veranderd: −
De vroegere thema’s ‘transitiemanagement’ en ‘evaluatiemethoden in transportbeleid’ zijn in dit aangescherpte voorstel geïntegreerd tot één clusterprogramma ‘transitie- en evaluatieinstrumentarium’ om de gedragsmatige en economische invalshoek krachtig aan te kunnen zetten in het programma.
−
De twee vroegere thema’s ‘mobiliteitsmanagement’ en ‘ketenmobiliteit in personenvervoer’ zijn geïntegreerd tot het clusterprogramma ‘personenmobiliteit’, omdat beide thema’s inhoudelijk zeer nauw met elkaar verweven zijn.
−
Het vroegere afzonderlijke thema ‘ruimtelijke planning and transportplanning’ is geïntegreerd in het nieuwe clusterprogramma ‘infrastructuur’.
De duurzaamheidvraagstukken van het totale mobiliteitssysteem zijn het best aan te pakken via de onderscheiden deelsystemen, de clusters. Elk deelsysteem vraagt daarbij om een eigen benadering. Personenvervoer en infrastructuur kennen bijvoorbeeld een sterke bemoeienis van de publieke sector, terwijl bij goederenvervoer en logistiek de invloed van de markt groot is. In elk cluster zijn duurzaamheidvraagstukken aan de orde en in elk cluster spelen transitievraagstukken. De duurzaamheidvraagstukken worden bij de hierna volgende clusterbeschrijvingen toegelicht, de transitievraagstukken in de uitwerking van een voorbeeldproeftuin (in hoofdstuk 5). Ten opzichte van het oorspronkelijke voorstel is de omvang van het clusterprogramma ‘personenvervoer’ meer in balans gebracht met de clusterprogramma’s ‘goederenvervoer en logistiek’ en ‘verkeersmanagement’. In de budgetten van de clusterprogramma’s (zie hoofdstuk 7) komt dat ook naar voren.
23
4.1
Clusterprogramma personenmobiliteit
Visie op personenmobiliteit • Ambitie: de ontwikkeling van een vraaggestuurd transport- en mobiliteitsysteem, uitgaande van duurzame eigenschappen. Vraagsturing volgt gebruikerswensen en is daarom duurzaam volgens het perspectief ‘People’ . Met ‘Planet’ en ‘Profit’ wordt rekening gehouden via bijvoorbeeld het prijsmechanisme. •
Transitielijnen: - het verschuiven van de focus naar individuele klantwensen in een systeem dat gebaseerd is op collectiviteit en ook oplossingen moet bieden voor collectieve problemen, - het versterken van een klantgerichte filosofie door het totale systeem van personenmobiliteit, - de toepassing van innovatieve arrangementen voor de organisatiestructuren in het personenmobiliteitsysteem (publiekprivate samenwerking, ontwikkeling van nieuwe diensten), - de ontwikkeling en slimme toepassing van technologische mogelijkheden.
Aandachtsvelden • Zowel technologische als niet-technologische maatregelen spelen een rol bij duurzame personenmobiliteit. De relatie tussen de maatregelen enerzijds en de reactie van de gebruikers anderzijds is essentieel: kennis van de vraagzijde is noodzakelijk. Duurzaamheid impliceert een balans tussen economische, ecologische en sociaal-maatschappelijke effecten van maatregelen. Ten eerste is er de ‘trade-off’ tussen economie en ecologie. Ten tweede de spanning tussen de economische, de sociaal-maatschappelijke en de milieuaspecten van personenmobiliteit. • De implementatie van gewenste technische en niet-technische ontwikkelingen is vaak complex. Het personenautopark is de laatste twintig jaar bijvoorbeeld niet stiller is geworden, ondanks ogenschijnlijke aanscherpingen van EU-normen. Ook is het autopark momenteel niet zuiniger dan in 1990: de technische ‘winst’ is teniet gedaan door een verschuiving naar zwaardere auto’s met meer vermogen en meer veiligheidsvoorzieningen. Vervoerseconomen kennen het belang van een naar plaats en tijd gedifferentieerde heffing op infrastructuurgebruik voor de ‘optimale’ benutting van wegen al sinds 1920. Toch zijn dergelijke vormen van prijsbeleid eerder regel dan uitzondering. Maar hoe kan een transitie naar duurzamer personenvervoer dan wel via de technologie gecombineerd worden met een organisatorische en institutionele transitie? Mogelijke projecten clusterprogramma personenmobiliteit • Personenvervoer op maat • •
De chipcard als infrastructuur voor reizigersgerichte dienstverlening ‘Courage to connect’ als analyse en toepassingsinstrument in een regio.
24
4.2
Clusterprogramma Goederenvervoer en logistiek
Visie op goederenvervoer en logistiek • Ambitie: de ontwikkeling van een effectief en efficiënt functionerend logistiek systeem, dat op duurzame wijze bijdraagt aan de versterking van de concurrentiepositie van de Nederlandse logistieke sector. Via verbeterde benutting van infrastructuur, vermijding van onnodige goederenstromen en effectiever structurering van transport en overslag, wordt ingespeeld op de duurzaamheidperspectieven ‘Profit’, ‘Planet’ en ‘People’. • Transitielijnen: −
tegengaan van marktfalen door het verbeteren van het gebruik van de bestaande capaciteit van infrastructuren, mede door de inzet van duurzame multimodale oplossingen,
−
het oplossen van knelpunten in samenwerkingsvormen binnen de logistiek, alsmede in netwerken van leveranciers, afnemers en dienstverleners ter verhoging van de duurzaamheid van het logistieke systeem,
−
het conceptueel ontwerpen (zowel ruimtelijk als economisch) van specifieke technologische toepassingen: ‘enablers’ voor strategische aandachtsgebieden gericht op de bevordering van duurzaamheid, zowel op het gebied van ICT (besturing van goederen en resources) als van de harde technologie zelf.
Aandachtsvelden Het cluster bevordert de ontwikkeling van een duurzaam logistiek systeem in vier aandachtsvelden: 1. mainports, 2. transportnetwerken (regionaal/landelijk met internationale connecties), 3. stadsdistributie, 4. duurzame logistieke ketens/netwerken. Binnen deze aandachtsvelden worden projecten geformuleerd op de terreinen: •
Netwerkontwerp Dit is een belangrijk onderdeel van innovaties van duurzame multimodale concepten, waarbij het gaat om zowel de geografische en ruimtelijke aspecten als om de economische haalbaarheid van innovatieve netwerken.
•
Besturing van resources en goederen Dit is een terugkerend en zeer uitgebreid onderwerp, waar veel nieuwe ontwikkelingen plaatsvinden. Er is gekozen voor een focus per project: bij duurzame logistieke ketens ligt de focus bijvoorbeeld op de afstemming tussen de partijen om met agenttechnologie te komen tot klantgerichte duurzame logistieke concepten en een betere benutting van bestaande middelen en infrastructuren.
25
•
•
Technisch ontwerp Aan het technisch ontwerp van fysieke systemen wordt gezien de focus van TRANSUMO relatief weinig aandacht besteed. Toch zal met name het functioneel conceptueel ontwerp binnen TRANSUMO plaatsvinden, bijvoorbeeld het ontwerp van overslagsystemen of ICT. Transitiemanagement Om de implementatiekansen van innovaties te vergroten krijgt transitiemanagement in de projecten meer aandacht. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om samenwerkingsmodellen, bestuurlijk organisatorische vraagstukken van leveranciers en klanten en publiekprivate samenwerking met overheden.
Mogelijke projecten clusterprogramma goederenvervoer en logistiek • Stadsbox (gestandaardiseerde laadeenheden voor stedelijke distributie) •
Roadtrains (inzetten van langere vrachtwagens)
• •
Collaborative planning (met name met betrekking tot specifieke agent technologie) Retourlogistiek (specifieke vragen op het gebied van ‘sustainable supply chains’)
26
4.3
Clusterprogramma Verkeersmanagement
Visie op verkeersmanagement • Ambitie: de ontwikkeling van een geïntegreerd – multi-level, multi-toepasbaar – besturingssysteem voor de verkeersafwikkeling in infrastructuren, tegemoetkomend aan duurzaamheideisen. Door het beter benutten van bestaande infrastructuur (‘Profit’), het verbeteren van de verkeersveiligheid (‘People’) en het verbeteren van de verkeersafwikkeling waardoor een homogener verkeersbeeld ontstaat met minder uitstoot- (‘Planet’) worden de duurzaamheidperspectieven gediend. •
Transitielijnen: - het verkrijgen van voldoende inzicht in gedrag van het ‘voertuigsysteem’, bestaande uit de wisselwerking tussen voertuig, bestuurder en infrastructuur, - inzetten van een ontwikkeling naar optimale (inter-)organisationele samenwerkingsmechanismen, - de ontwikkeling en slimme toepassing van technologische kennis en mogelijkheden, - het vullen van specifieke (technologische) kennislacunes.
Aandachtsvelden Dit clusterprogramma ontwerpt en evalueert geïntegreerd (multi-level en multi-agency) verkeersmanagement . Zo moet een veilig, efficiënt, betrouwbaar en schoon verkeerssysteem ontstaan, dat past binnen de gegeven randvoorwaarden van de fysieke infrastructuur en de mogelijkheden van toekomstige ‘in-vehicle’-systemen en -diensten. Hiervoor moet de samenwerking tussen beheerders en technici op verschillende overheidsniveaus, in de private sector en bij overige instellingen verbeteren. Het cluster zal de bestaande technologische kennis van weggebaseerde en voertuiggebaseerde besturingssystemen vertalen naar concrete toepassingen. Daarbij zullen lacunes in specifieke technologische kennis opgepakt worden. Gegeven de inherente beperkingen van bestaande weggebaseerde en voertuiggebaseerde regelsystemen richt het cluster zich op de transitie naar coöperatieve systemen voor wegvoertuigen. Concreet zijn de volgende aandachtsvelden van belang: •
De ontwikkeling van technologieën en modellen voor geavanceerde verkeersmonitoring, met inbegrip van ‘multiple data sources’, dataverzameling door ‘probe vehicles’ en voorspellende en gepersonifieerde informatie.
•
De ontwikkeling van technologieën en modellen voor geavanceerd verkeersmanagement. Hierbij speelt de balans tussen efficiëntie, veiligheid en milieu ten aanzien van verkeer en de balans tussen de belangen van de diverse wegbeheerders en weggebruikers een belangrijke rol. Daarbij is een bijzondere aandacht voor robuustheid en betrouwbaarheid.
27
•
Het begrijpen van de effecten van bestuurderondersteunende systemen op bestuurders en verkeersstromen, en van de gevolgen van directe communicatie met systemen in voertuigen.
Mogelijke projecten clusterprogramma verkeersmanagement • Integrale testsites • •
Implementatie ICT-platform in voertuigen Relatie tussen intelligente voertuigen en traffic management
•
Bestuurdersondersteunende systemen (automatisch afstandhouden, verkeersinformatie via voertuig-wal communicatie etc.)
28
4.4
Clusterprogramma Infrastructuur
Visie op infrastructuur • Ambitie: de introductie van marktmechanismen in de ontwikkeling van slimme, multimodale infrastructuren, rekening houdend van duurzame randvoorwaarden. Het perspectief ‘Profit’ wordt met name gediend met een efficiënter gebruik van infrastructuur. Een betere interactie tussen ruimtelijke ordening en infrastructuurplanning levert naast ‘Profit’ vooral winst op het perspectief ‘Planet’ op, terwijl innovatieve duurzame samenwerkingsrelaties tussen actoren in de markt zich vertalen in verbetering op het punt ‘People’. •
Transitielijnen: − de huidige publieke dominantie van beslissingen op het gebied van infrastructuurontwikkeling aanpassen, −
het ontwikkelen van innovatieve ‘financiële arrangementen’,
−
kennisontwikkeling voor de interactie tussen ruimtelijke ontwikkeling en infrastructuurontwikkeling.
Aandachtsvelden • Verbetering interactie tussen ruimtelijke planning en transportplanning Een duurzamer mobiliteitsysteem door een efficiënter gebruik van infrastructuren is te realiseren door een goede afstemming van ruimtelijke ordening en infrastructuurplanning. Van belang is een evenwicht te vinden tussen (1) de behoefte om voorzieningen voor een grote groep burgers maximaal bereikbaar te maken en (2) de behoefte om ongewenste mobiliteit te voorkomen. •
Efficiënter gebruik van infrastructuren door toepassing van ICT Het beter benutten van infrastructuren door een effectievere organisatie van personen- en goederenmobiliteit leidt tot een efficiënter ruimtegebruik en heeft daarmee een positief effect op duurzame mobiliteit. ICT kan deelsystemen effectiever en efficiënter organiseren.
•
Innovatie in private marktontwikkeling en financiële arrangementen voor infrastructuur Echte publiek-private samenwerking, waarbij overheid en bedrijfsleven op basis van gelijkheid investeren, vereist transparantie in de huidige geldstromen en ruimte om deze te verleggen, zodat nieuwe financieringsconstructies en exploitatiemodellen voor aanleg en beheer van infrastructuur kunnen worden ontwikkeld. De ontwikkeling van financiële modellen, waarbij overheid en bedrijfsleven investeren op basis van gelijkheid, maakt onderdeel uit van TRANSUMO. Transitieaspecten betreffen daarnaast ook het beslisproces: publieke en private partijen hebben verschillende beslisstructuren en belangen. Door aandacht te geven aan architectuur en systems engineering kan een basis gelegd worden voor nieuwe manieren van samenwerken.
29
•
Innovatieve combinaties van infrastructuur en ruimtelijke ontwikkelingen Voor gebruikers is mobiliteit in de eerste plaats een middel om toegang te krijgen tot in ruimte en tijd verspreide hulpbronnen. Voor bedrijven gaat het om goederen, werknemers, klanten en zakelijke relaties, voor individuen om de toegang tot werk, voorzieningen en sociale contacten. Toenemende ruimtelijke decentralisatie en druk op de beschikbare tijdsbudgetten maken dit streven en steeds ingewikkelder zaak. Om deze problematiek het hoofd te bieden zijn uitgekiende, op doelgroepen gerichte en op elkaar optimaal afgestemde interventies in de infrastructuur en ruimtelijke sfeer essentieel. Maar hoewel bereikbaarheid een integraal vraagstuk is, wordt in de praktijk nog steeds sectoraal en op een ongecoördineerde manier benaderd. De ontwikkeling van integrale bereikbaarheidsconcepten en van strategieën om deze te implementeren zijn hierbij de centrale opgaven.
Mogelijke projecten clusterprogramma infrastructuur • Ontwikkelen van innovatieve financiële arrangementen voor publiekprivate samenwerking, •
Ontwikkelen van aansluitende infrastructuren met het oog op ketenmobiliteit voor goederen- en personenvervoer (o.a. locatiebereikbaarheid, knooppuntontwikkeling),
•
Ontwikkelen van plannings- en optimalisatie-instrumentarium voor gebruik in verschillende fasen van het planningsproces,
•
Concretisering van het uitgangspunt dat de (koopkrachtige) vraag leidend is voor beslissingen over uitbreiding van infrastructuur.
•
Ontwikkelen van integrale bereikbaarheidsconcepten en uitvoeringstrategieën
30
4.5
Clusterprogramma Transitie- en evaluatie-instrumentarium
Visie op transitie- en evaluatie-instrumentarium • Ambitie: − de ontwikkeling en implementatie van een instrumentarium bestaande uit (inter-) organisationele arrangementen (‘People’), die de noodzakelijke processen voor de transitie naar duurzame mobiliteit (‘Profit’ en ‘Planet’) mogelijk maken en ondersteunen. − −
•
de ontwikkeling van een instrumentarium om de duurzaamheid van innovaties in het mobiliteitsysteem te evalueren. De ontwikkeling van arrangementen op het raakvlak van techniek, markt en overheid, die helpen bij het realiseren van continue en geconsolideerde verbetering van het mobiliteitsysteem.
Transitielijnen: −
−
de realisatie van effectieve inter-organisationele co-makershiprelaties (samenwerking met politiek en maatschappelijk draagvlak) om tot duurzame mobiliteit te komen, verankerd in politieke en maatschappelijke legitimiteit. de ontwikkeling van onderlinge samenwerkingsarrangementen binnen gefragmenteerde (publiek-private) bestuurlijke netwerken, om zo tot een continue en geconsolideerde ontwikkeling van het systeem te komen.
Aandachtsvelden • Systeeminnovaties moeten uitgaan van de ontwikkeling van gedragspatronen De vraagzijde van het mobiliteitsysteem moet het uitgangspunt zijn voor systeeminnovaties. Het begrijpen van mobiliteitspatronen en mobiliteitsgedrag is daarmee een belangrijke voorwaarde om een transitie naar duurzame mobiliteit in te kunnen zetten. Dit gebeurt vooral in samenwerking met de andere clusterprogramma’s. Het transitie-instrumentarium wil de gevolgen van meervoudige en complexe vraagpatronen in beeld brengen om tot bestuurlijke oplossingen te komen, die gericht zijn op de verbetering van het mobiliteitsysteem. • de bereidwilligheid tot gedragverandering bij sleutelactoren Veranderingen in het mobiliteitsysteem worden gerealiseerd door mensen. Soms als individu, maar vaker als vertegenwoordiger van publieke, private of non-gouvernementele organisaties. Bij een transitie is het van groot belang te weten of sleutelactoren bereid zijn hun gedrag te veranderen. Bestaande kennis over rationeel gedrag zal worden gecombineerd met irrationeel gedrag, gerelateerd aan perceptie en gedragspatronen. In complexe en gefragmenteerde bestuurlijke systemen, zoals het mobiliteitsysteem, is kennis hierover van groot belang voor de beoogde transitie.
31
•
•
•
Hanteren van complexe bestuurlijke multi-actorsystemen In het mobiliteitsysteem is sprake van fragmentatie en van complexe bestuurlijke netwerken. Transities hangen daarom sterk af van de mogelijkheid om met deze complexiteit en fragmentatie om te gaan. Inzicht in gefragmenteerde multi-actorsystemen is van groot belang voor TRANSUMO. Bestuurlijke innovatie Hoe kunnen bestuurlijke vernieuwingen de innovatie in het gefragmenteerde en complexe mobiliteitsysteem versnellen en verbeteren? Hoe kunnen bestaande bestuurlijke barrières worden doorbroken? De mogelijkheden om het mobiliteitssysteem duurzamer te maken via de bestuurlijke staat in dit aandachtsveld centraal. Evaluatiearrangementen voor duurzame mobiliteitsontwikkeling Gegeven de complexiteit en de verschillende perspectieven op duurzaamheid zijn instrumenten nodig waarmee de duurzaamheid van de verschillende projecten en programma’s geëvalueerd kan worden. Daarbij wordt vooral gedacht aan kosten-batenanalyses om aspecten als duurzaamheid af te wegen tegen veiligheid of kwaliteit van leven.
Mogelijke projecten clusterprogramma transitie- en evaluatie-instrumentarium • Bestuurlijke arrangementen om publieke organisaties te verbinden met private consortia, • •
Bestuurlijke arrangementen gerelateerd aan vraag en aanbod van nieuwe publieke infrastructuur, Beslissingsondersteunende systemen in complexe bestuurlijke arrangementen,
•
Monetaire waardering van kwalitatieve dimensies, negatieve externaliteiten, veiligheid en effecten op de inkomensverdeling van transportsystemen,
•
Opheffen van barrières voor het gebruik van evaluatiemodellen in het beleidsproces.
32
5. Voorbeeldproeftuin Noordvleugel Hoe zien de proeftuinen van TRANSUMO er nu uit? In deze paragraaf wordt een schetsmatig beeld gegeven hoe de problematiek binnen de proeftuinen aansluit op de kennisontwikkeling binnen de clusterprogramma’s. Daarbij is een van de mogelijke proeftuinen het uitgangspunt: de Noordvleugel van de Randstad. In dit hoofdstuk worden drie concrete problemen uitgewerkt die in dit gebied spelen: -
de moeizame bestuurlijke samenwerking door de bestuurlijke fragmentatie, het falen van publiek-private samenwerking als mogelijke oplossing voor de mobiliteitsproblemen onduidelijkheid over de richting waarin de noodzakelijke innovaties in het mobiliteitsysteem zich moeten ontwikkelen.
Voor elk van deze problemen formuleert TRANSUMO voor de in hoofdstuk 4 gepresenteerde vijf clusterprogramma’s een concrete transitievraag. Vervolgens wordt per transitievraag een concreet project uit het clusterprogramma in kwestie genoemd. Zo wordt duidelijk hoe proeftuinen, clusterprogramma’s, projecten en de beoogde transitie op elkaar inspelen.
5.1
Probleem: moeizame bestuurlijke samenwerking door fragmentatie; kansen voor bedrijfsleven; voorbeeldprojecten
In de Noordvleugel worstelen partijen met het vraagstuk van bestuurlijke samenwerking in een gefragmenteerd bestuurlijk stelsel. Voor elk van de clusterprogramma’s formuleert TRANSUMO een concrete transitievraag, die zich richt op de versterking van de bestuurlijke samenwerking in deze proeftuin. •
Transitievraag Cluster Personenmobiliteit: Hoe kan een integraal systeem van personenmobiliteit op het niveau van de Noordvleugel het beste worden ontwikkeld, uitgaande van gebruikerswensen, bedrijfseconomische principes, ruimtelijke kwaliteit en stringente duurzaamheid?
33
Voorbeeldproject: Optimalisering van duurzame bereikbaarheid en netwerkefficiency in dynamische stedelijke transportsystemen Dit project moet inzicht geven in zowel bestuurlijke als methodologische transities gericht op strategische vervoersplanning in de Noordvleugel. Daarbij richt TRANSUMO zich op innovatieve samenwerkingsverbanden tussen overheden, bedrijven (met name vervoerbedrijven) en wetenschap. Relevante actoren zijn onder meer gemeenten, provincies, het ROA, vervoerbedrijven, aanbieders van informatie en informatietechnologie en beheerders van parkeergelegenheid.
•
Transitievraag Cluster Goederenvervoer en logistiek: Hoe kan een integraal systeem van binnenstedelijke distributie worden ontwikkeld, uitgaande van een maximale bijdrage aan de duurzaamheid? Voorbeeldproject: Stedelijk goederenvervoer: Stadsbox Binnen deze casus staat het stadsboxconcept centraal: een innovatief logistiek concept dat een bijdrage levert aan de leefbaarheid en veiligheid in binnensteden. Het gaat uit van de netwerkgedachte, maar werkt tevens een familie van voertuigen uit. Grote vrachtwagens vervoeren een gestandaardiseerde box vanuit de distributiecentra naar de rand van de stad, waar ze automatisch worden overgeslagen op kleinere voertuigen, die de boxen verder verspreiden binnen de stad. Het gevolg: grotere efficiëntie, vermindering van uitstoot, een veiliger leefomgeving, vermindering van de overlast van vrachtverkeer en minder schade aan wegen in de stad. Projecten omvatten de gemeentelijke afstemming van toegangsregimes en het voorbereiden en uitvoeren van een pilotproject. Een belangrijke vraag daarbij is hoe dit concept past binnen de stedelijke en logistieke structuur. Dit is een inhoudelijk, een organisatorisch en een bestuurlijk vraagstuk. Aan de projecten werken zowel gemeenten, landelijke overheid, verladers, vervoerders, toeleverende industrie en kennisinstellingen mee.
•
Transitievraag Cluster Verkeersmanagement: In hoeverre is het mogelijk het verkeersmanagement op het hoofdwegennet en het onderliggend wegennet in de Noordvleugel van de Randstad te integreren, zodanig dat veel beter aan efficiëntie- en duurzaamheiddoelstellingen wordt voldaan?
Voorbeeldproject: Integrale testsite Voor een deel van de Noordvleugel ontwikkelt TRANSUMO een integrale testsite met bijbehorende deelprojecten, die zich richten op: - ‘advanced traffic monitoring’ om de bereikbaarheid van het gebied te ondersteunen door informatie van het hoofdwegennet en het onderliggend wegennet te integreren op basis van ‘floating car data’. - ‘advanced traffic management’ om op basis van het integreren van de doelstellingen van de verschillende stakeholders in de Noordvleugel en door de ontwikkeling van integrale strategieën en instrumenten voor verkeersmanagement.
34
•
Transitievraag Cluster Infrastructuur: In hoeverre kunnen de prioriteiten voor de ontwikkeling van intermodale infrastructuur op nationale en regionale schaal op elkaar worden afgestemd, om zo de duurzaamheid op systeemniveau te optimaliseren? Voorbeeldproject:
Bestuurlijke arrangementen voor de afstemming van vraag en aanbod naar nieuwe publieke infrastructuur Onderzoek naar de mogelijkheden om de bestuurlijke fragmentatie ten aanzien van de aanleg van infrastructuur te doorbreken, alsmede onderzoek naar de mogelijkheden om een antwoord te geven op de bestuurlijke fragmentatie en de wijze om private consortia doeltreffend te benaderen.
•
Transitievraag Cluster Transitie- en evaluatie-instrumentarium: In hoeverre kunnen diverse beleidsprioriteiten in de Noordvleugel – bijvoorbeeld voor infrastructuurontwikkeling, ruimtelijke en economische ontwikkeling of beprijzen – integraal worden afgewogen met een evaluatietool? Voorbeeldproject:
Monetaire waardering van kwalitatieve dimensies, negatieve externaliteiten, veiligheid en effecten op de inkomensverdeling van transportsystemen Er zullen verschillende evaluatiemethoden worden ontwikkeld en toegepast om de monetaire waardering van nog beperkt onderzochte gebieden te kunnen schatten. Door de verdere ontwikkeling van dergelijke evaluatiemethoden is het maken van betere integrale afwegingen mogelijk, bijvoorbeeld ten aanzien van kosten-batenanalyses. Gebieden die op dit moment beperkt zijn onderzocht zijn onder meer:
5.2
−
Kwaliteitsaspecten (zoals comfort, betrouwbaarheid en punctualiteit)
−
Barrière-effecten van transportinfrastructuur
− −
Transportveiligheid (waardering van fatale en niet-fatale ongelukken) Externe veiligheid (transport van gevaarlijke stoffen op te ontwikkelen stationsgebieden)
−
Rechtvaardigheidsissues (ongelijke verdeling van kosten en baten)
Probleem: het falen van publiekprivate samenwerking; kansen voor bedrijfsleven; voorbeeldprojecten
Er zijn in de afgelopen jaren vele pogingen tot publiek-private samenwerking ondernomen. Even zo vaak mislukten de pogingen. Dit duidt op een evident transitieprobleem, dat zich bijzonder goed leent voor onderzoek in een proeftuin.
35
•
Transitievraag Cluster Personenmobiliteit: Hoe kunnen de bereikbaarheidsproblemen van de Noordvleugel van de Randstad met een nieuw financieel publiek-privaat model worden opgelost? Voorbeeldproject: Perspectief voor regionale private initiatieven Bij initiatieven op landelijke schaal zijn vaak veel instanties betrokken. Dit leidt tot grote complexiteit en een lange doorlooptijd. Door regionaal te beginnen en vervolgens op te schalen is sneller resultaat mogelijk. Om te voorkomen dat verschillende initiatieven bij opschaling conflicteren is een convenant of beleidskader nodig waarbinnen deze initiatieven zich gecontroleerd kunnen ontwikkelen.
•
Transitievraag Cluster Goederenvervoer en logistiek: Hoe kunnen publieke en private partijen door betere samenwerking komen tot een duurzaam stedelijk, nationaal en internationaal goederenvervoersysteem, waarin de verschillende multimodale concepten (weg, binnenvaart, rail en shortsea) en goederenstromen optimaal worden afgestemd en bundeling van stromen plaatsvindt? Voorbeeldproject: Internationale netwerken Hoe kunnen bestaande infrastructuren rond Schiphol en de Amsterdamse haven beter worden benut? Die vraag staat centraal in dit project. Mogelijkheden zijn er voldoende: de ontwikkeling van multimodale netwerken van snelle treinen , short sea, binnenvaart en wegtransport. Ook liggen er kansen voor virtuele mondiale netwerken, waarbij de keten op een nieuwe manier wordt aangestuurd, zodat de transportstromen anders gaan lopen: de keten wordt opnieuw gestructureerd in een mondiaal netwerk. Belangrijk is de positionering van Nederland in Europa en de wereld.
•
Transitievraag Cluster Verkeersmanagement: Hoe kunnen publiek-private samenwerkingsvormen worden ingezet om de integratie tussen advanced traffic management systemen en intelligente voertuigen te versnellen? Voorbeeldproject: Relatie van intelligente voertuigen met verkeersbeheersing In dit project legt TRANSUMO de relatie tussen de ontwikkeling van intelligente voertuigen – vooral gedreven door de auto-industrie – en verkeersbeheersing – vooral geïnitieerd door publieke partijen. Dit project onderzoekt onder meer het toenemende belang van de auto-industrie bij de vormgeving van het totale mobiliteitsysteem. In het project wordt onderzocht hoe publiek-private samenwerking tussen overheden en de auto-industrie in de Noordvleugel vorm kan worden gegeven op basis van het systeemniveau infrastructuur-voertuig-bestuurder.
36
•
Transitievraag Cluster Infrastructuur: Hoe kan de koopkrachtige vraag naar infrastructuur leidend worden in besluitvormingsprocessen voor aanleg van infrastructuur? Hoe kan de dominantie van de publieke sector bij infrastructuurontwikkeling veranderen? Welke netwerken van actoren ten aanzien van infrastructuurontwikkeling zijn te onderscheiden op Noordvleugelniveau en in hoeverre kan de besluitvorming over multi-actor governancesettings daadwerkelijk beïnvloed worden? Voorbeeldproject:
Bestuurlijke arrangementen tussen publieke en private sector in het mobiliteitsysteem In dit project worden nieuwe arrangementen van publiek-private samenwerking getest. Dergelijke samenwerking, waarin publieke en private partijen in een evenwichtige verhouding investeren, is alleen mogelijk als de transparantie in bestaande financiële verhoudingen toeneemt en als er ruimte ontstaat voor aanpassingen in de relaties. Met dit doel gaat TRANSUMO nieuwe publiek-private modellen en arrangementen voor de exploitatie van infrastructuur ontwikkelen, waarbij de nadruk ligt op transparantie tussen de verschillende actoren.
•
Transitievraag Cluster Transitie- en evaluatie-instrumentarium: Welke (inter-)organisationele arrangementen zijn noodzakelijk om de transitie naar duurzame mobiliteit in een proeftuin te kunnen versnellen? Hoe kan kosten-batenanalyse worden gehanteerd om de verdeling van kosten en baten tussen actoren te verhelderen? En welke barrières spelen op Noordvleugelniveau? Voorbeeldproject: Bestuurlijke innovatie Hoe kunnen bestuurlijke veranderingen innovatie in het complexe mobiliteitsysteem versnellen en verbeteren? Hoe kunnen bestaande bestuurlijke barrières worden doorbroken? De kennis over bestuurlijke netwerken en de mogelijkheid om met deze netwerken het mobiliteitsysteem duurzamer te maken staan hier centraal.
5.3
Probleem: eisen in het verkeers- en vervoersysteem zijn onduidelijk; kansen voor bedrijfsleven; voorbeeldprojecten
Voor bestuurders in het mobiliteitsysteem is het lastig te weten aan welke eisen de innovaties in het systeem moeten voldoen. Een actieve vraagarticulatie komt niet eenvoudig tot stand. Toch is een transitie pas effectief als deze aansluit op de vraag.
37
•
Transitievraag Cluster Personenmobiliteit: Hoe kunnen individuele klantenwensen worden vertaald naar innovaties, zodat het collectieve systeem voor personenvervoer beter aansluit op de vraag van de gebruikers? Hoe kan een dergelijk collectief systeem op basis van de gebruikerswensen optimaal in de Noordvleugel worden ingericht? Voorbeeldproject: Tailor-made personenvervoer Dit project draait om de ontwikkeling van een Noordvleugel-vervoersysteem dat optimaal aansluit op de wensen van de klant en de eisen van de omgeving. Onderdeel hiervan is het komen tot een substantieel hoger aandeel multimodale verplaatsingen. Ruimte-effectieve en milieuefficiënte deelsystemen moeten gekoppeld worden en naadloos aan te sluiten bij consumenteneisen. De transities draaien onder meer om financieringsaspecten, het doorbreken van de ‘lock in’-situatie in het huidige personenvervoersysteem en om de gedragsaspecten – er is onvoldoende kennis van de wensen en beleving van klanten.
•
Transitievraag Cluster Goederenvervoer en logistiek: De logistieke sector is moeilijk in staat om de transitie naar diensten met een grote toegevoegde waarde te maken. Waar zijn transities bij mainports, landelijke en internationale netwerken het meest vruchtbaar? Gaat het hier om productinnovaties, procesinnovaties of transitie-innovaties? Of zijn er zelfs systeeminnovaties noodzakelijk? Voorbeeldproject: Mainports Wat zijn de meest kansrijke plaatsen voor innovaties, uitgaande van de gebruikers van de mainports Schiphol en de Amsterdamse haven? Waarom lukken sommige transities in het buitenland wel, maar in Nederland niet? En wat kunnen we daarvan leren? Centraal staat de vraag hoe de processen in de keten op een duurzame manier op elkaar afgestemd kunnen worden, zowel binnen de mainport als richting het achterland. Het gaat daarbij zowel om de afstemming tussen partijen, de fysieke goederenstromen, de vereenvoudiging van informatiestromen en de financiële afwikkeling.
•
Transitievraag Cluster Verkeersmanagement: Innovaties in het verkeersmanagement zijn sterk aanbodgedreven. TRANSUMO kan de Noordvleugel gebruiken om het inzicht in de vraagkant te vergroten, zodat de innovaties goed kunnen inspelen op het voertuigsysteem, bestaande uit de combinatie voertuig, bestuurder en infrastructuur. Voorbeeldproject: Implementatie ICT-platform in voertuigen Een ICT-platform in voertuigen is zowel voor publieke als private partijen van groot belang, bijvoorbeeld voor elektronische tolheffing of het leveren van verkeers- en reisinformatie. In dit project onderzoekt TRANSUMO wat de vraagkarakteristieken zijn waaraan een dergelijk platform moet voldoen, in welke vormen van innovatieve dienstverlening de gebruiker daadwerkelijk geïnteresseerd is, welke diensten van welke dienstverleners denkbaar zijn en in hoeverre een dergelijk platform, gebaseerd op de wensen van de gebruiker, ook duurzaam is.
38
•
Transitievraag Cluster Infrastructuur: Welke duurzame sleutelinnovaties, gebaseerd op de wensen van de gebruiker, kunnen de ontwikkeling naar ‘slimme, multimodale infrastructuren’ versnellen? Voorbeeldproject: Collaboratieve infrastructuren in ketenmobiliteit - Dit project draait om de validatie van de architectuurontwikkeling. Dit moet nauw afgestemd worden met internationale ontwikkelingen en standaards. Onderzoeksvragen betreffen de betalings- en transactiemogelijkheden, front-ends, virtuele marktplaatsen, multi-stakeholder samenwerkingsverbanden en managementprocessen, de ontwikkeling van de ICT-architectuur en de ontwikkeling van componenten en systemen.
•
Transitievraag Cluster Transitie- en evaluatie-instrumentarium: Hoe kan systeeminnovatie bijdragen aan een transitie naar duurzame mobiliteit in de Noordvleugel? Hoe kunnen beleidsmakers met ex-ante evaluatiemethoden kansrijke innovatievoorstellen identificeren? Voorbeeldproject: Besluitvorming ondersteunende systemen in complexe bestuurlijke arrangementen In complexe bestuurlijke systemen als de Noordvleugel is grote behoefte aan systemen die de besluitvorming ondersteunen. Daarmee kunnen bestuurders de effecten van systeeminnovaties beoordelen op basis van de eisen en voorkeuren van overheden, bedrijven en burgers. Om effectieve bestuurlijke arena’s te ontwikkelen zijn bovendien simulatiemodellen en systemen voor informatie-uitwisseling nodig. Hierbij zal TRANSUMO waar nodig aansluiting zoeken bij programma’s als SimNed en Next Generation Infrastructures.
39
6. Consortium De partijen die TRANSUMO cofinancieren hebben in juni 2003 een Algemeen Bestuur gevormd, dat voorbereidingen treft voor de verdere inrichting van het consortium en de uitvoering van het programma. Het Algemeen Bestuur is in 2003 al tweemaal bijeen geweest. Het heeft uit haar midden een Dagelijks Bestuur gevormd dat het proces van totstandkoming en indiening van het voorliggende voorstel begeleidt. Het Dagelijks Bestuur is vanaf juni maandelijks bijeen gekomen. Beide besturen (zie bijlage 4) hebben een voorlopig karakter en zullen aangepast worden nadat het Kabinet tot besluitvorming is gekomen over het TRANSUMO-voorstel. Het Dagelijks Bestuur heeft de voorbereidingen getroffen om de uitvoeringsorganisatie per 1 maart 2004 operationeel te hebben. Het consortium TRANSUMO sluit hiervoor een contract met de Stichting Connekt. Per 1 april 2004 kunnen ook de twee adviesorganen van TRANSUMO – het Scientific Advisory Board (SAB) en de Economisch Maatschappelijke Adviesraad (EMA) worden ingericht. De aangepaste oriëntatie van TRANSUMO maakt het ook mogelijk nieuwe partijen aan TRANSUMO te binden en daarmee het maatschappelijke belang van dit programma te vergroten. Welke factoren bepalen de groei van mobiliteit? Hoe kun je dat beïnvloeden? Hoe functioneert een echte mobiliteitsmarkt? Wat voor gevolg voor de duurzaamheid hebben korte-termijnoplossingen voor mobiliteitsproblemen? Hoe kan de echte consument daadwerkelijk ‘aan het stuur’ komen te staan? Zulke vragen leveren niet alleen relevante input op voor het ontwikkelen van overheidsbeleid op de langere termijn, maar zijn ook precies de ‘key-issues’ voor organisaties die nadrukkelijk een rol wensen te spelen in een transitie naar duurzame mobiliteit. Na het eerste TRANSUMO-voorstel is dan ook een substantieel aantal organisaties toegetreden tot het consortium door de samenwerkingsovereenkomst4 te ondertekenen. TRANSUMO wil op basis van dit voorstel in gesprek gaan met partijen als de ANWB, de Stichting Natuur en Milieu en een aantal regionale overheden. Daarnaast wil TRANSUMO met een aantal grote vervoerders in het personenvervoer (Connexxion), NS, Railion, stadsvervoerbedrijven) en
in het goederenvervoer (KNV Goederenvervoer, TPG, Jan de Rijk) overleggen over participatie in TRANSUMO. Gedeeltelijk betreft het hier het omzetten van zachte in harde toezeggingen: een aantal partijen heeft al aangegeven te willen deelnemen, maar wil pas bij het formuleren van projecten harde financiële afspraken maken. Dat moment breekt aan direct na honorering van dit voorstel.
4
Deze maakt deel uit van het proposal dat op 17 februari is ingediend (Annex E).
40
De betrokkenheid van de personenvervoersector (zowel bus als rail) vraagt bijzonder veel aandacht. Deze bedrijven zijn nog maar kort geleden (of worden binnenkort) geconfronteerd met introductie van marktwerking. Zij maken processen van verzelfstandiging of privatisering door en hebben grote interne efficiëntieprogramma’s opgetuigd. Daarbij concentreren zij zich op het versterken van de operaties, om in de concurrentiestrijd sterker te staan. Kennisontwikkeling op de wat langere termijn wordt niet gezien als ‘core business’. Hierdoor blijkt het op dit moment bijzonder lastig te zijn de personenvervoerders warm te maken voor een kennisprogramma. Als men al openstaat voor kennis dan betreft dat kennis om het eigen operationele proces te versterken. Deze kennis zou dus niet generiek beschikbaar mogen zijn, wat in strijd is met de Bsik-regels. Voor TRANSUMO ligt hier een lastige hobbel, maar ook een kans omdat het duurzaamheidperspectief bij de ondernemingen zelf erg weinig aandacht krijgt. Via het internationale netwerk Union International des Transports Publics – dat ‘sustainable mobility’ en ‘sustainable development of public transport companies’ als speerpunten van handelen heeft aangewezen – zal getracht worden de ondernemingen in het personenvervoer bij concrete TRANSUMO-initiatieven te betrekken. Wat de regionale overheden betreft verwacht TRANSUMO veel van de proeftuinen. Directe betrokkenheid van de provincies en de gemeenten en stadsregio’s zal daar gestalte krijgen.
41
7. Financiën 7.1
Begroting TRANSUMO-programma
Uitgangspunten: −
Er is sprake van een stabiele uitvoering van het programma, met een spreiding van de onderzoeksactiviteiten over de doorlooptijd. Het project loopt van 18 februari 2003 tot en met 31 december 2009. In de jaren 2007 en 2008 valt de piek van de werkzaamheden.
−
Het totaalbudget bedraagt 60 miljoen euro.
−
Van het totaalbudget wordt 6 miljoen euro besteed aan generiek programmamanagement en programma-uitvoering.
− −
Binnen de clusters en projecten moet expliciet aandacht besteed worden aan kennistransfer. Er wordt gestreefd naar een evenwichtige kostenverdeling tussen kennisontwikkeling in personenvervoer, goederenvervoer/logistiek en verkeersmanagement. Voorwaarde is echter dat er dan ook voldoende harde commitments voor deze clusters zijn afgegeven. Voor elk cluster geldt dat een euro aan Bsik-subsidie alleen wordt verstrekt wanneer ook een euro aan cofinanciering beschikbaar is. Van het totaalbudget wordt 4 miljoen euro besteed in overleg met KSI en TDL. Dit is ‘geoormerkt geld’, waarover TRANSUMO zeggenschap heeft. Deze middelen worden besteed aan het toegepaste onderzoek in TRANSUMO: de proeftuinen. Het geld is met name bedoeld voor kennisontwikkeling op het terrein van transitiemanagement in ‘sustainable mobility’. Het budget is opgebouwd uit een deel Bsik-subsidies en een (zelfde) deel cofinanciering.
−
−
Er worden minimaal twee proeftuinen benoemd binnen het toegepaste onderzoek. Daarnaast is ruimte voor (kleinere) testsites. Proeftuinen en testsites worden vanuit de clusterbudgetten gefinancierd, waarmee de integraliteit van het TRANSUMO-onderzoek wordt gewaarborgd.
−
Voor inhoudelijke samenwerking met TDL – bijvoorbeeld projecten over duurzame agrologistiek die bijdragen aan het realiseren van TRANSUMO-doelstellingen – is budget binnen het cluster logistiek beschikbaar5. Vergelijkbare constructies zijn denkbaar voor samenwerking van TRANSUMO-clusters met NGI en Habiforum. Te allen tijde heeft TRANSUMO zeggenschap over de financiële middelen.
Mutaties ten opzichte van het eerste TRANSUMO-voorstel: −
Een zwaarder financieel accent op praktijkgericht onderzoek in proeftuinen,
−
Het oorspronkelijke bedrag voor transitieonderzoek is ondanks het kleinere programma gehandhaafd. Ondermeer via samenwerking met KSI en TDL kan de totale hoeveelheid geld die beschikbaar is voor transitieonderzoek uitgebreid worden.
5
Mits TDL ook 50% meefinanciert.
42
Tabel 1 Totaalbegroting TRANSUMO (bedragen x miljoen euro) Totaal
% van het budget
Clusterprogramma’s Personenmobiliteit Goederenvervoer en logistiek Verkeersmanagement Infrastructuur Transitie- en evaluatie-instrumentarium Subtotaal Programmamanagement en -uitvoeringskosten
13,0 19,0 12,0 3,0 7,0 54,0 6,0
21,7 31,7 20,0 5,0 11,7 90,0 10,0
Totaal
60,0
100,0
Het cluster verkeersmanagement bestaat voor meer dan de helft uit projecten over personenvervoer. Hierdoor is de verhouding tussen personenvervoer en goederenvervoer binnen TRANSUMO minder onevenwichtig dan tabel 1 suggereert. Voor het cluster goederenvervoer zijn de meeste commitments afgegeven. Dit rechtvaardigt een fors deelprogramma. De kosten van kennisontwikkeling en kennisverspreiding zijn opgenomen in de clusterbudgetten (zowel Onderzoeksprogramma als Clustermanagement). Daarnaast vindt een aantal kennistransferactiviteiten op programmaniveau plaats. TRANSUMO zal minimaal 5 procent van het budget inzetten voor kennistransfer. De algemene bureaukosten maken deel uit van de kosten voor Programmamanagement. Naast de algemene bureaukosten zijn er kosten voor het managen van de clusters en projecten. Ook deze kosten maken deel uit van de clusterbudgetten. Tabel 2 Meerjarenbegroting TRANSUMO (bedragen x miljoen euro) Cluster
2004
2005
2006
2007
2008
Personenmobiliteit
1,2
1,9
2,4
2,9
2,9
1,7
13,0
Goederenvervoer en logistiek
1,7
2,9
3,5
4,2
4,2
2,5
19,0
Verkeersmanagement
1,1
1,8
2,2
2,7
2,7
1,5
12,0
Infrastructuur
0,3
0,4
0,6
0,7
0,7
0,3
3,0
Transitie- en evaluatieinstrumentarium
0,7
1,0
1,3
1,5
1,5
1,0
7,0
Subtotaal projectkosten
5,0
8,0
10,0
12,0
12,0
7,0
54,0
Programmamanagement en uitvoeringskosten
1,3
1,6
1,1
0,7
0,7
0,6
6,0
Totaal
6,3
9,6
11,1
12,7
12,7
7,6
60,0
43
2009 Totaal
In de tabellen 1 en 2 zijn ook de arrangementen voor samenwerking van TRANSUMO met KSI en TDL verwerkt. Bijlage 1 geeft hier nadere informatie over. De 3 arrangementen binnen het gezamenlijke programma (‘Fundamentele kennisontwikkeling en theorievorming over transities in landbouw en mobiliteit’, ‘Kennisontwikkeling over werkwijzen, methodieken en instrumenten’ en ‘Kennisontwikkeling in proeftuinen TDL en TRANSUMO’) zijn onderdeel van het TRANSUMOcluster ‘Transitiemanagement en –instrumentarium’. Tabel 3 vermeldt de omvang van de gevraagde Bsik-subsidie per jaar Tabel 3 Specificatie subsidie Bsik (bedragen x miljoen euro) Cluster
2004
2005
2006
2007
2008
0,6
0,95
1,2
1,45
1,45
0,85
6,5
Goederenvervoer en logistiek
0,85
1,45
1,75
2,1
2,1
1,25
9,5
Verkeersmanagement
0,55
0,9
1,1
1,35
1,35
0,75
6,0
Infrastructuur
0,15
0,2
0,3
0,35
0,35
0,15
1,5
Transitie- en evaluatieinstrumentarium
0,35
0,5
0,65
0,75
0,75
0,5
3,5
Subtotaal projectkosten
2,5
4,0
5,0
6,0
6,0
3,5
27,0
Programmamanagement en uitvoeringskosten
0,65
0,8
0,55
0,35
0,35
0,3
3,0
Totaal
3,15
4,8
5,55
6,35
6,35
3,8
30,0
Personenmobiliteit
2009 Totaal
Tabel 4 toont de kosten, ingedeeld op basis van de categorieën in het aanvraagformulier van Senter.
44
Tabel 4 Kosten TRANSUMO, uitgesplitst naar type kosten (bedragen x miljoen euro) Cluster
Personenmobiliteit
Salariskosten
Arbeidskosten
Algemene Machine- Kosten van overhead kosten kennisverspreiding
Totaal
8,0
0
3,6
0,7
0,7
13,0
11,7
0
5,2
1,0
1,0
19,0
Verkeersmanagement
7,4
0
3,3
0,7
0,7
12,0
Infrastructuur
1,8
0
0,8
0,2
0,2
3,0
Transitie- en evaluatieinstrumentarium
4,3
0
1,9
0,4
0,4
7,0
Subtotaal projectkosten
33,2
0
14,8
3,0
3,0
54,0
4,1
0
1,9
0
0
6,0
37,3
0
16,7
3,0
3,0
60,0
Goederenvervoer en logistiek
Programmamanagement en uitvoeringskosten
Totaal
De salariskosten zijn de loonkosten die de participanten maken voor personen die bij hen in dienst zijn en rechtstreeks productieve arbeid verrichten voor TRANSUMO. De arbeidskosten zijn de kosten van arbeid ten behoeve van TRANSUMO, uitgevoerd door personen zonder dienstverband met een participant. Deze zijn vooralsnog op 0 gezet. Onder ‘Algemene overhead’ vallen diverse kosten, onder meer voor huisvesting, administratie en inkoop. Deze overhead mag volgens de Bsik-regeling maximaal 50 procent bedragen van de som van de salariskosten en de arbeidskosten. De machinekosten zijn relatief laag, omdat het gebruik van machines en apparatuur binnen dit project beperkt is. De verspreiding van de opgebouwde kennis in het project is een belangrijke activiteit. Hieronder vallen niet de dagen die het personeel van de aanvrager of deelnemer aan kennisverspreiding besteedt. Deze zijn onderdeel van de salariskosten.
45
7.2
Financiering
Tabel 5 Financiering (bedragen x miljoen euro) Cluster
Kennisinstellingen
Bedrijven en Bsik overige partijen
Totaal
Personenmobiliteit
4,30
2,20
6,5
13,0
Goederenvervoer en logistiek
6,35
3,15
9,5
19,0
Verkeersmanagement
4,0
2,0
6,0
12,0
Infrastructuur
1,0
0,5
1,5
3,0
Transitie- en evaluatieinstrumentarium
2,35
1,15
3,5
7,0
Subtotaal projectkosten
18,0
9,0
27,0
54,0
2,0
1,0
3,0
6,0
20,0
10,0
30,0
60,0
Programmamanagement en uitvoeringskosten
Totaal
Het managen van de kasstromen vraagt speciale aandacht. Ook voor de financiering van het programmamanagement en de uitvoering dient cofinanciering in cash beschikbaar te zijn. Als dat niet het geval is (of er is te veel cofinanciering in natura) dient een groter deel van de Bsik-middelen hiervoor te worden ingezet. Voor projecten op clusterniveau wordt voor de financiering het volgende onderscheid gemaakt: −
Voor fundamenteel onderzoek is de verhouding tussen de bijdragen van kennisinstellingen, bedrijfsleven en Bsik-subsidie 40%-10%-50%;
−
Voor industrieel onderzoek is de verhouding 10%-40%-50%.
7.3 Commitments Na indiening van het eerste TRANSUMO-voorstel, waar in Annex D ruim 29 miljoen euro aan harde commitments is opgenomen, zijn diverse nieuwe commitments binnengekomen. Het totaal aan harde toezeggingen heeft inmiddels het niveau van 30 miljoen euro bereikt. Het totaaloverzicht van de commitments is opgenomen in bijlage 3.
46
Veel organisaties hebben een zacht commitment gegeven: ze willen participeren in projecten en daaraan financieel bijdragen. TRANSUMO streeft ernaar dat deelnemende bedrijven en overige partijen de helft van de financiering doen in cashbijdragen en de andere helft in natura. Door bijdragen van de overige partijen – de lagere overheden en de aan de overheid gelieerde organisaties – kan het aandeel subsidiegeld boven de vijftig procent van de projectkosten komen. Dit is toegestaan omdat het Kennisproject aansluit bij het Zesde Kaderprogramma van de EU (zie bijlage 2).
7.4 Begroting 2004 Direct na indiening van dit voorstel zal de begroting voor 2004 worden opgemaakt op basis van een jaarplan per cluster. Tabel 2 is hiervoor het vertrekpunt.
47
Bijlage 1
Koepeldocument samenwerking KSI-TDL-TRANSUMO
DUURZAME SYSTEEM INNOVATIES Samenhang en Synergie tussen: Kennisnetwerk Transitie Duurzame Landbouw (TDL) Kennisnetwerk Duurzame Mobiliteit (TRANSUMO) Kennisnetwerk Systeem Innovatie (KSI) Context In response op het advies van de Commissie van Wijzen en gevolg gevend aan het Kabinetsbesluit van 28 november 2003 hebben TDL, TRANSUMO en KSI de contouren geschetst van een gezamenlijk plan op het gebied van duurzame systeeminnovaties. Op hoofdlijnen is overeenstemming bereikt over de inhoudelijke en organisatorische samenwerking tussen de drie partijen. Deze korte notitie is een weergave van de gemaakte afspraken over inhoud en organisatie.
TRANSUMO
KN TDL
“Bijdragen aan transitie duurzame mobiliteit en versterken KIS”
Context gericht
Context gericht
“Bijdragen aan transitie duurzame landbouw en versterken KIS”
Gezamenlijk onderzoek Gezamenlijke proefprojecten KSI Generiek
Generiek
“Wetenschappelijk onderzoek systeeminnovaties en transities”
Synergie tussen KSI, TDL en TRANSUMO
Gemeenschappelijke doelstelling Onze samenleving wordt geconfronteerd met een aantal hardnekkige, slepende problemen, die zich niet laten oplossen door incrementele verbeteringen. Dit type problemen doet zich voor in diverse domeinen, waaronder landbouw en mobiliteit. De problemen in deze domeinen zijn complex, weinig gestructureerd, hebben betrekking op vele stakeholders en zijn omgeven met tal van onzekerheden. Kenmerkend ervoor is het feit dat het oplossen ervan vraagt om coördinatie van inzet en activiteiten van veel verschillende partijen. Het gaat daarbij niet alleen om gecoördineerd handelen op organisatieniveau bij gegeven spelregels en werkwijzen, maar ook om het gezamenlijk komen tot
48
herziening van de spelregels en werkwijzen op geaggregeerd niveau. Kortom, het gaat om transities. Coördinatie is lastig vanwege verschillende probleempercepties, uiteenlopende belangen en dientengevolge verschillende voorkeuren voor mogelijke oplossingsrichtingen. Dit vindt plaats bij gegeven onzekerheden omtrent maatschappelijke en technologische mogelijkheden en economische haalbaarheid. De oplossing voor problemen van deze aard is gelegen in systeeminnovatie, het gezamenlijk en gecoördineerd inzetten van op elkaar afgestemde veranderingstrajecten. Het publieke belang eist dat gezocht wordt naar systeeminnovaties die bijdragen aan duurzame ontwikkeling. Systeeminnovatie vraagt om nieuwe concepten en methodologieën voor inter- en transdisciplinair werken en het combineren van kennis, zodanig dat we meer inzicht krijgen in de aard van transitieprocessen. TRANSUMO richt zich op duurzame mobiliteit, TDL op duurzame landbouw en plattelandsontwikkeling, en KSI werkt aan theorievorming omtrent transities. De samenwerking tussen TRANSUMO en TDL enerzijds en KSI anderzijds is bedoeld om tot wederzijdse bevruchting van praktische ervaringen en theoretische inzichten te leiden: “Begriffe ohne Erfahrungen sind leer, Empfindungen ohne Begriffe sind blind” (Kant). Het gemeenschappelijk doel van de drie bovengenoemde partijen is het bevorderen van duurzame systeeminnovaties door middel van nieuwe kennisontwikkeling en kennisbenutting. Het gemeenschappelijk programma betreft een drietal activiteiten: fundamentele kennisontwikkeling over transities in landbouw en mobiliteit, het ontwikkelen en toepassen van werkwijzen en instrumenten voor transities, en het bevorderen van systeeminnovaties en transities in proeftuinen (experimenteerruimtes) van TDL en TRANSUMO.
Synergie Er zijn tal van mogelijkheden voor een vruchtbare synergie tussen KSI, TRANSUMO en TDL, waarbij elk van de partijen een specifieke rol vervult. Binnen de twee contextgerichte kennisnetwerken TDL en TRANSUMO wordt gewerkt vanuit concrete praktische problemen. Probleemperceptie, werkwijze, organisatie en netwerkstructuur binnen de landbouw- en mobiliteitssector hebben een grote mate van eigenheid. Echter, de problemen in landbouw en mobiliteit delen ook een aantal gemeenschappelijke kenmerken waardoor de twee programma’s veel van elkaar kunnen leren. Het gaat in beide gevallen om veel belanghebbenden in vaak gefragmenteerde ketens en netwerken, om hardnekkige negatieve externe effecten van het handelen van die actoren (zoals milieubederf, uitputting van natuurlijke hulpbronnen, congestie), om uiteenlopende visies en belangen, onduidelijke verdelingen van verantwoordelijkheden en gebrekkige sturingsmechanismen. In beide kennisnetwerken richt de kennisontwikkeling zich op de interactie tussen verschillende aspecten van transities (gedrag van maatschappelijke actoren, institutionele ontwikkeling en technologische innovatie) en op management van transitieprocessen. Theorieontwikkeling binnen deze twee kennisnetwerken is contextspecifiek en vooral instrumenteel van aard, namelijk gericht op het realiseren van specifieke systeeminnovaties. Echter, ervaringen in deze twee domeinen zullen bijdragen aan de ontwikkeling van generieke inzichten omtrent transities, systeeminnovaties en de processen die daarmee gemoeid zijn. KSI beoogt algemene theoretische inzichten en methodologieën over transities en systeeminnovaties te ontwikkelen. Uitgaande van een aantal generieke transitieconcepten die gestoeld zijn op een interdisciplinaire benadering is de ambitie om een fundament te leggen voor generieke transitiekunde. Daarmee kan de aanpak van transities in verschillende domeinen doelmatiger en doeltreffender verlopen. Generieke inzichten zullen in concrete projecten gebruikt worden om mogelijkheden voor systeeminnovaties in kaart te brengen en om coördinatie in gezamenlijke innovatieprocessen te structureren en te begeleiden. Daarnaast ontwikkelt KSI instrumenten, praktijken en werkwijzen om transities te monitoren, evalueren en te begeleiden. De synthese van de generieke, abstraherende benadering vanuit KSI en de contextspecifieke kennisontwikkeling vanuit TDL/TRANSUMO zal leiden tot nieuwe inzichten over de aard en (mogelijkheden voor) sturing van transities. Scherper zal
49
duidelijk worden in welke mate generieke transitiekennis en contextspecifieke kennis elkaar kunnen versterken. Teneinde die synthese te realiseren, zijn de gemeenschappelijk op te starten proeftuinen geïdentificeerd. Hier zullen op uiteenlopende inzichten geïnspireerde benaderingen en aanpakken worden ontwikkeld, toegepast en getoetst op effectiviteit.
Complementariteit voor kennisinfrastructuur KSI, TDL en TRANSUMO dekken deels verschillende wetenschappelijke disciplines af. Binnen KSI is analytische kennis, besturingskennis en interdisciplinaire kennis over transities en transitieprocessen aanwezig, en niet zozeer thematische kennis op het terrein van landbouw en mobiliteit. Deze kennis is ingebed in en ontwikkeld vanuit de disciplines systeemkunde, innovatiewetenschappen, economie, bestuurskunde, beleidsanalyse, geschiedenis en gedragswetenschappen. Binnen het TDL-netwerk zit met name thematische kennis over agroproductieketens, plattelandsontwikkeling, consumenten, voeding en natuur, in combinatie met disciplinaire kennis op het gebied van economie, sociologie, psychologie en communicatie. Ook interdisciplinaire kennis op vele bèta-terreinen, samengevat onder de noemer productie-ecologie, maakt hiervan deel uit. TRANSUMO omvat kennis op het gebied van de thema’s verkeer en vervoer, logistiek en ruimtelijke ordening, in combinatie met disciplinaire kennis op het gebied van transporteconomie, bestuurskunde, bedrijfskunde, sociologie en communicatie. In de onderstaande tabel zijn de belangrijkste participanten in de drie kennisnetwerken opgesomd. Tevens participeren in TRANSUMO nog 3 en in KSI nog 6 andere Nederlandse universiteiten. Daarnaast zijn er nog vele kleinere contribuanten aan de drie programma’s. Dragende organisaties van de drie kennisnetwerken KN TDL Wageningen UR (universiteit en onderzoeksinstituten) Universiteit van Tilburg Technische Universiteit Eindhoven TNO
TRANSUMO Erasmus Universiteit Rotterdam Technische Universiteit Delft Technische Universiteit Twente Vrije Universiteit TNO Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid
KSI Universiteit Maastricht Technische Universiteit Eindhoven Universiteit Utrecht Universiteit van Amsterdam TNO
Opzet Drie elementen verdienen in de opzet van de samenwerking benadrukt te worden: het inherent integrale karakter van de werkwijze, de nadruk op ontwikkeling van praktisch toepasbare instrumenten, en het fenomeen van de proeftuinen. Wat het eerste betreft, er is nadrukkelijk niet gekozen voor een deductieve top-down benadering van het gemeenschappelijk transitieonderzoek (generieke transitietheorie toepassen in praktijksituaties van landbouw en mobiliteit), of voor een inductieve bottom-up benadering (transitietheorie afleiden vanuit praktijkkennis over landbouw en mobiliteit). Gekozen is voor een integrale, iteratieve benadering, waarbij zowel bottom-up als topdown wordt gewerkt: vanuit het specifieke naar het generieke en andersom. In praktijksituaties (proeftuinen) zal enerzijds gewerkt worden met bestaande concepten, anderzijds kunnen daaruit nieuwe concepten worden afgeleid. Het combineren van beide methodes, een proces van coproductie van transitiekennis, kan leiden tot de gewenste diepte en breedte van de kennisbasis voor transities en het effectief bijdragen aan de beoogde transities. Daarnaast vereisen transities systeeminnovaties op het terrein van kennisontwikkeling, kennisuitwisseling en kennisinfrastructuur. Dit aspect zal door KSI worden afgedekt, dat zich ten doel stelt om ‘transitiekunde’ als interdisciplinair kennisgebied te ontwikkelen en in de Nederlandse kennisinfrastructuur in te bedden. Een tweede belangrijk element in de samenwerking van de drie kennisnetwerken is het ontwikkelen van werkwijzen en instrumenten voor transities. Het betreft hier te ontwikkelen generieke praktische
50
instrumenten om transitieprocessen vorm te geven en te begeleiden. Dit zijn ‘management tools’ om te komen tot procesontwerp, tot vormgeving van coördinatieprocessen, tot procescoördinatie; gedacht kan worden aan methoden voor participatief onderzoek en besluitvorming, het arena-concept, ontwerpateliers, communicatie-instrumenten, methoden voor procesmanagement. Naast instrumenten voor procesontwerp en interactie zijn er methoden voor analyse, monitoring en evaluatie nodig, om procesontwerp en procesgang te informeren. Voorbeelden daarvan zijn een integraal monitoringsysteem voor transities, een evaluatie- en toetsingskader voor transities, een actoranalyseinstrument, een onzekerheidsmanagement raamwerk, een instrument om kansen en risico’s voor transities in kaart te brengen, en een methodiek om leerervaringen vast te leggen. Ontwikkeling van generieke procesinstrumenten voor transitiemanagement wordt gevoed door praktische werkwijzen, procesontwerpen en interactiepatronen die in concrete situaties binnen TDL en TRANSUMO worden verkend. De ontwikkeling van ondersteunende instrumenten is theoriegedreven en vraagt om een belangrijke inzet van KSI. De specificaties voor werkwijzen en instrumenten worden in onderling overleg tussen de drie kennisconsortia vastgesteld, als resultante van het combineren van praktische behoeften en theoretische mogelijkheden. Een derde belangrijke kenniscomponent betreft de opzet en uitvoering van proeftuinen. Proeftuinen zijn experimenteerruimtes binnen praktijkprojecten die worden/zijn opgestart door TDL en TRANSUMO. In deze proeftuinen participeren KSI-onderzoekers in verschillende hoedanigheden: als waarnemer, als actief participant en als analist/onderzoeker. Voor zowel landbouw als mobiliteit zijn drie proeftuinen gekozen waarmee de samenwerking zal worden gestart.
Samengevat is er dus een drietal arrangementen tussen KSI, TDL en TRANSUMO: Fundamentele kennisontwikkeling en theorievorming over transities in landbouw en mobiliteit ex ante afstemming onderzoeksagenda op basis van gedeelde doelstellingen verbinden van generieke en contextspecifieke kennis over transities co-productie van conceptuele en inhoudelijke kennis over transities samen delen van onderzoeksresultaten (workshops/seminars) verbindingsofficieren zijn erkende wetenschappers vanuit KSI, TDL en TRANSUMO Kennisontwikkeling over werkwijzen, methodieken en instrumenten ex ante gezamenlijke ontwikkeling onderzoeksagenda op dit terrein gezamenlijk ontwikkelen van werkwijzen en instrumenten voor transities instrumenten om transities te analyseren, te monitoren en te evalueren praktische werkwijzen, procesontwerpen en managementstijlen verbindingsofficieren zijn erkende intermediairs vanuit KSI, TDL en TRANSUMO Kennisontwikkeling in Proeftuinen (experimenteerruimtes) TDL en TRANSUMO transitieproject geeft KSI toegang tot selecte groep van proeftuinen (voorlopig drie voor landbouw en drie voor mobiliteit) KSI participeert, observeert, onderzoekt en legt bevindingen vast samen delen en overdragen van onderzoeksresultaten verbindingsofficier zijn projectleiders en managers vanuit KSI, TDL en TRANSUMO
51
Proeftuinen De samenwerking tussen TDL, TRANSUMO en KSI zal om te beginnen in zeven proeftuinprojecten gestalte krijgen. Deze projecten en de beoogde samenwerking worden hieronder summier geschetst. Proeftuinen in het kader van de samenwerking TDL – KSI Agro-ecopark in Horst In de proeftuin Agro-ecopark in Horst zoeken de participanten naar nieuwe vormen voor het ‘gemende bedrijf’: bundeling van productie-, toeleverings- en verwerkingsactiviteiten in agro- en/of andere sectoren voor een betere benutting van hulpbronnen, hergebruik van nevenstromen en efficiëntere productstromen. De hiervoor benodigde technischsysteemkundige kennis en nieuwe institutionele arrangementen zullen binnen TDL ontwikkeld worden. KSI voegt hieraan een historisch georiënteerde analyse toe van het fundamentele veranderingsproces door de decennia heen. Gekeken wordt naar probleempercepties, succes- en faalfactoren in veranderingsprocessen en relaties tussen ontwikkelingen op micro-, meso- en macroniveau, waarmee wordt gezocht naar aangrijpingspunten voor sturing en beleid (naar nieuwe vormen van procesarchitectuur). Duurzame plattelandsontwikkeling in De Peel In de Peel spelen momenteel knelpunten rond de intensieve veehouderij en er is gebrek aan ruimte in een zich uitbreidende stedelijke conglomeratie. De publieke opinie rond agroproductie, natuur en ruimte verandert, maar niet eenduidig. In deze proeftuin wordt verkend hoe sturing naar een gewenste ontwikkeling in een dergelijk krachtenveld mogelijk is. Vanuit TDL zal in deze proeftuin interactief worden bijgedragen aan innovatieprocessen en zal gezocht worden naar mogelijkheden om ontwikkelingen in de richting van duurzaamheid te stimuleren. Dat kan niet zonder fundamentele kennis van onderliggende processen en vergelijkingen met andere gebieden, situaties en handelingsniveaus. Deze kennis zal in samenwerking met KSI ontwikkeld worden. Fokkerij in de keten Nederland heeft mondiaal een belangrijke positie in productie en levering van plantaardig en dierlijk uitgangsmateriaal. Deze positie is mede gevestigd op gestructureerde samenwerking, bijvoorbeeld in coöperaties. Momenteel stellen veranderende externe omstandigheden als globalisering en veranderende consumenteneisen sectoren als de varkensfokkerij voor dilemma’s: kiezen voor de nationale of de wereldmarkt; blijven werken binnen gevestigde coöperatieve structuren of niet? Onderzoek vanuit KSI moet helderheid verschaffen over de fase van transitie, waarin de varkensfokkerij, maar eigenlijk ook de varkenshouderij, zich bevindt. Is er voldoende bereidheid bij alle stakeholders om de problematiek aan te pakken? Betreft dit een activiteit die vanuit de fokkerij gestart kan of moet worden? Nauwe samenwerking tussen KSI- en TDL-wetenschappers beoogt fundamenteel inzicht, maar ook praktische handreikingen te ontwikkelen om hieraan sturing te geven. Proeftuinen in het kader van de samenwerking TRANSUMO – KSI In onderstaande proeftuinprojecten richt de kennisontwikkeling zich op de interactie van verschillende aspecten van transities: gedrag van maatschappelijke actoren, institutionele ontwikkeling, technologische innovatie en management van transitieprocessen. Deze kennisontwikkeling is gericht op het realiseren van de transitie naar duurzame mobiliteit. De kennisinfrastructuur levert innovatieve concepten en instrumenten om te kunnen rekenen, afwegen en
52
toetsen ter ondersteuning. TRANSUMO levert vervolgens de randvoorwaarden voor implementatie, die onder meer betrekking hebben op geldstromen, businessmodellen, bestuurlijke verhoudingen, publiekprivate samenwerking, consumentengedrag, maatschappelijke acceptatie en informatietechnologie. De Noordvleugel van de Deltametropool. Dit is de toegangspoort van de internationale luchthaven Schiphol en het leef- en werkgebied van miljoenen mensen. Het gebied wordt gekenmerkt wordt door omvangrijke pendelstromen, De Zuidvleugel van de Deltametropool. De Rotterdamse haven is de toegangspoort van logistieke ketens, maar tegelijkertijd is de regio een economisch achterblijvend gebied. Bestuurders slagen er niet in om door gemeenschappelijk beleid transities te ontwikkelen. Bovendien is het een gebied waar goederenstromen uit de mainport en het Westland en personenstromen elkaar in de weg zitten en de ontwikkeling van het infrastructuurnetwerk achtergebleven is bij de ruimtelijke en economische ontwikkelingen, De Oostvleugel van Nederland. Het ‘KAN-gebied’ (Knooppunt Arnhem-Nijmegen) met uitlopers naar Apeldoorn/Zwolle, Enschede/Hengelo en Venlo vormt een transitiegebied met het grote Duitse achterland. Deze regio staat naar verwachting een belangrijke intensivering van personenmobiliteit en goederenvervoer te wachten. Proeftuin in het kader van de samenwerking TDL – TRANSUMO Flor-i-log In deze proeftuin wordt vanuit TDL gezocht naar doorbraken in de logistieke collectie van lokaal geproduceerde goederen voor export en dus (inter)nationaal vervoer. Om tot systeemdoorbraken te komen, wordt de expertise van TRANSUMO ingezet. Duurzame systemen voor goederenvervoer worden ontwikkeld, die Nederland de mogelijkheid bieden in een virtueel netwerk van producenten en handelaren van siergewassen de regie te voeren. Cruciaal hierin zijn de ontwikkeling van de juiste actorrelaties op verschillende niveaus en de besturingsmechanismen. De kennis die de samenwerking van TDL en TRANSUMO in Flori-log oplevert is ook van groot belang voor enkele andere TDL-projecten, zoals Agro-ecopark en A1-Eiwitcorridor, waar in beide gevallen logistieke distributie, elk naar een eigen doelgebied, Midden- en Noord-Europa, een rol speelt.
Organisatie De organisatievorm is eenvoudig, transparant en effectief. Een interface zal worden gecreëerd om het gezamenlijk onderzoek vorm te geven. De interface wordt gevormd door de wetenschappelijke verbindingsofficieren vanuit de drie betrokken partijen, die een aantal keren per jaar overleg hebben over de opzet en uitvoering van de onderzoeksagenda. Deze verbindingsofficieren zijn verantwoordelijk voor de dynamische programmering van de kennisagenda, alsook voor de monitoring van de kennisontwikkeling, -verspreiding en -overdracht. Zij worden daarbij ondersteund door medewerkers die elkaar frequenter ontmoeten en voortdurend schakelen tussen de verschillende partijen, en actief vorm geven aan kennismanagement en kennis- en compententieoverdracht. Hierbij
53
reserveert KSI nog middelen voor een interface richting andere transitiedomeinen (zoals ruimtegebruik, energie, bouw en water). Daarnaast is sprake van een overlegstructuur tussen de drie zakelijke directeuren van de betrokken partijen, die elkaar elk halfjaar zullen ontmoeten. Een Raad van Toezicht zal worden opgericht, waarin mensen zullen plaatsnemen met een breed netwerk op strategisch hoog niveau vanuit overheid, bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties. Deze Raad ziet toe op het daadwerkelijk realiseren van samenwerking en synergie. Onderstaand schema geeft het bestuur en organisatie in samengevatte vorm weer. Bestuur en organisatie samenwerkingsverband Structureel Directieoverleg 2x per jaar Organisatie/financiën Wetenschappelijk overleg 4x per jaar Inhoud/kennisagenda Raad van toezicht 1x per jaar + ad hoc Toezicht (jaarplannen; jaarrapportages; jaarlijkse monitoring versterking Kennisinfrastructuur) Projectsgewijs, dynamisch Samenwerken in onderzoeksprojecten Samenwerken aan instrumenten en werkwijzen Samenwerken in proeftuinen Samenwerken in kennisverspreiding
Financiering Voor de samenwerking tussen KN TDL, TRANSUMO en KSI wordt 7,6 miljoen euro gereserveerd. De herkomst van deze middelen is in de onderstaande tabel toegelicht. Financiering samenwerking KN TDL en TRANSUMO met KSI (mln euro’s) KSI KN TDL TRANSUMO Fundamentele kennisontwikkeling over transities in landbouw en mobiliteit Kennisontwikkeling over werkwijzen en instrumenten Kennisontwikkeling in proeftuinen van TDL en TRANSUMO
Totaal
Totaal
2*
1*
1*
4
1*
0,5 *
0,5 *
2
0,8 *
0,4 **
0,4 **
1,6
3,8
1,9
1,9
7,6
Geldt voor de gehele looptijd van het project / publiek/private financiering * Besteding binnen eigen project ** Reservering cashbijdrage aan KSI
54
Bijlage 2
Voorstel TRANSUMO d.d. 17 februari 2003
Zie hiervoor www.connekt.nl. Onder ‘TRANSUMO’ zijn: −
het proposal,
−
het fundamenteel programma,
−
het businessplan van het consortium en
−
de aanbiedingsbrief aan Senter
te downloaden.
55
Bijlage 3
Overzicht commitments
Financiële commitments: Organisatie
Toezegging op schrift
Afgever commitment
Berenschot
100.000 Van Twist
Buck Consultants
200.000 Bleumink
CBS CBRB Connexxion
100.000 Van Tuinen 20.000 Roos 50.000 Eikelboom
De ArchitectenCie Dura Vermeer Ecorys ECT Delta Terminal
12.200 480.000 60.000 100.000
Van Wesemael Verbaan Kraan Kho
Erasmus Universiteit Rotterdam Frog Navigation Systems
1.600.470 Van Eijndhoven 170.000 De Vos Burchart
Gemeentelijk Havenbedrijf R’dam Grolsch Informore
1.400.000 Schoenmakers 100.000 De Groen 1.000.000 Machielse
Katholieke Universiteit Nijmegen KLM Cargo
64.000 Van der Staaij 100.000 Wisbrun
KNV
500.000 Enthoven
LogicaCMG Ministerie V&W NDL
800.000 Blans 600.000 Riedstra 450.000 t Hooft
Partners+Pröpper BV Schneider Logistics Siemens Nederland Sogeti SWOV Technische Unie TLN TNO TU Delft TU Eindhoven (TMcc) Twynstra Gudde Universiteit Tilburg Universiteit Twente (UT) Universiteit Utrecht (UU) Universiteit van Amsterdam (UvA)
5.000 Pröpper 200.000 Van Vorstenbos 2.400.000 Koemeester 600.000 494.000 25.000 500.000
De Mos Wegman Schoonderwoerd Wiegerink
4.200.000 Van Welsen 7.410.000 Van Luijk 595.000 Jansen 70.000 Le Clercq 516.000 Krikke 3.443.000 Van Vught 294.169 Adelaar 101.300 Salet
Vialis
200.000 Van Kleef
VLm Vrije Universiteit Amsterdam (VU)
200.000 Hagen 840.000 Klaassen
TOTAAL COMMITMENTS
EURO 30 mln.
Vet gemarkeerde commitments zijn afgegeven na indiening van het oorspronkelijke voorstel (dus na 17 februari 2003).
56
Adhesiebetuigingen en/of mondelinge toezeggingen commitment en/of intenties om te gaan participeren: Organisatie
2getthere Air Liquide Akzo Nobel
Geodis Vitesse Grontmij Goudappel Coffeng
Provincie Zuid-Holland Q-Park Raad van Hoofdcommissarissen
Amsterdam Airport Schiphol ANT ANWB
Heineken IBM ICT Solutions
Rabobank Railion Benelux RAI Vereniging
ARS ATAN Atos Origin
Imtech Infra ING Interbrew InterPay
Rijksdienst voor het Wegverkeer Schenker
Bavaria Bloemenveiling Aalsmeer BMC Inter.face
Royal Haskoning
Jan de Rijk Kennisplatform Verdi
Stadsgewest Haaglanden Strukton Integrale Projecten Swingh
Stichting Natuur & Milieu BOM Bostec
KLPD Leaseplan Nederland LSOP
Symbol Techno Service Nederland
Cargonaut CE Connex Nederland
Ministerie EZ/DGTP Mobi-Spot Navtech NS
Te Winkel & Oomes TPG TRN
Telematica Instituut
Danzas DCS Transport & Logistics Deltalinqs
Novem OOM NV
DHV Diepens en Okkema DSM
Oracle Ortec OV Reisinformatie
VGB Volker Wessels Stevin
Eigen Verladers Organisatie ETT Flora Holland
Peek Traffic Pon Holdings PriceWaterhouseCoopers Provincie Noord-Brabant
Vos Logistics Vopak Wereldbank XTNT
Gemeente 's Hertogenbosch Gemeentelijk Havenbedrijf A'dam
Universiteit Maastricht/ICIS Van den Anker Van Heezik Verkeer & Milieu Consultancy
Provincie Noord-Holland
Vet gemarkeerde commitments zijn afgegeven na indiening van het oorspronkelijke voorstel (dus na 17 februari 2003).
57
Bijlage 4
Samenstelling Bestuur
Organisatie
Vertegenwoordigd in Algemeen Bestuur
Berenschot Buck Consultants CBS
Van Twist Bleumink Wolters
CBRB Connexxion De ArchitectenCie
via Connekt via Connekt via Connekt Verbaan (voorzitter)
Dura Vermeer Ecorys ECT Delta Terminal
via Connekt Kho
Erasmus Universiteit Rotterdam Frog Navigation Systems Gemeentelijk Havenbedrijf R'dam
Van Nunen De Vos Burchart Schoenmakers
Grolsch Informore Katholieke Universiteit Nijmegen
De Groen Machielse via Connekt
KLM Cargo KNV LogicaCMG
via Connekt Enthoven Meijer
Ministerie V&W NDL Partners+Pröpper BV
Bleijenberg t Hooft via Connekt
Schneider Logistics Siemens Nederland Sogeti
Van Vorstenbosch Bosman Blokland
SWOV Technische Unie TLN
Wegman via Connekt Hes
TNO TU Delft TU Eindhoven (TMcc)
Jansen Bovy Van der Wulp
Twynstra Gudde Universiteit Twente (UT) Universiteit Utrecht (UU)
via Connekt Van Harten Dijst
Universiteit van Amsterdam (UvA)
Bertolini
Vialis vLm Vrije Universiteit Amsterdam (VU)
Van Kleef Hagen Rietveld
Connekt
Anten, Klinkenberg (secretaris)
Vertegenwoordigd in Dagelijks Bestuur
Van Nunen (voorzitter)
Meijer Bleijenberg t Hooft (vice-voorzitter)
Jansen (penningmeester) Bovy
Van Harten (vice-voorzitter)
58
Anten, Klinkenberg (secretaris)