Bachelorthese Invloed van prenatale stress op ontwikkeling
Naam: Manon Vink Studentnummer: 5815363 Begeleidster: Annemie Ploeger §1: Invloed van prenatale stress op ontwikkeling van temperament §2: Invloed van prenatale stress op cognitieve ontwikkeling §3: Invloed van prenatale stress op ontwikkeling van psychopathologie Inleverdatum: 09:00 2 september 2011
Inhoudsopgave
Abstract
3
Inleiding
4
§1: Invloed van prenatale stress op ontwikkeling van temperament
9
§2: Invloed van prenatale stress op cognitieve ontwikkeling
13
§3: Invloed van prenatale stress op ontwikkeling van psychopathologie
17
Conclusie
20
Literatuurlijst
24
Onderzoeksvoorstel
29
Abstract In dit paper is getracht een antwoord te vinden op de vraag of prenatale stress invloed heeft op de ontwikkeling van het kind. Blootstelling aan prenatale stress wordt geassocieerd met snellere agitatie, moeilijkere kalmeerbaarheid en meer negatieve reactiviteit van de pasgeborene. Hierbij spelen cortisol en epinephrine een grote rol. Tevens blijken prenatale stress, de ernst van de stressor en verhoogde levels cortisol bij de moeder tijdens de zwangerschap een significante voorspeller van een lagere cognitieve ontwikkeling. Ook blijkt dat prenatale stress geassocieerd wordt met de ontwikkeling van angst, anti-sociaal gedrag en ADHD. Ervaren stress in het midden en eind van de zwangerschap wordt geassocieerd met de ontwikkeling van depressieve stoornissen, stress tijdens het einde van de zwangerschap echter met de ontwikkeling van schizofrenie. Uit bovenstaande resultaten blijkt dus dat prenatale stress van invloed is op de ontwikkeling van temperament, cognitieve ontwikkeling en de ontwikkeling van psychopathologie. Op grond van de besproken onderzoeken lijkt de conclusie getrokken te kunnen worden dat prenatale stress van invloed is op de ontwikkeling van het kind.
Inleiding Zwanger zijn is een heftige periode. Naast alle extra zorgen die de zwangerschap met zich mee brengt, gaat het normale leven met al zijn drukte, dreigingen en stress ook gewoon door. Hierdoor zullen zwangere vrouwen onvermijdelijk te maken krijgen met stressvolle gebeurtenissen. Het concept van 'stress' is geëvolueerd vanuit het idee 'fight-or-flight', waarbij een bepaalde situatie per individu anders kan worden waargenomen en geïnterpreteerd kan worden als bedreigend. Het is dan ook meer de persoonlijke perceptie van een situatie dan de situatie op zich die de stress veroorzaakt (Beydoun & Saftlas, 2008). De invloed van stress van de moeder op het ongeboren kind wordt prenatale stress genoemd. Dit wordt gezien als een multidimensionaal concept, veroorzaakt door het uit balans zijn van omgevingseisen en individuele mogelijkheden als de socio-economische positie, persoonlijkheid en sociaal support, wat op zijn beurt weer leidt tot een verhoogde perceptie van stress. Deze dagelijkse beslommeringen leiden, in tegenstelling tot de verwachting, zelfs tot een hogere perceptie van stress dan bij grote gebeurtenissen in het leven (DeLongis, Coyne, Dakof, Folkman & Lazarus, 1982). De verhoogde perceptie van stress vergroot de kans op maladaptieve responsen als angst en depressie, die kunnen leiden tot gedragsveranderingen en een grotere kans op gezondheidsproblemen. Ook zijn levels van stress tijdens de zwangerschap sterk gelinkt aan het gezondheidsniveau van de pasgeborene (Beydoun et al., 2008). Aangezien de prenatale periode een periode is van enorme veranderingen, is de foetus extra kwetsbaar voor zowel regelende als ontregelende invloeden op het zenuwstelsel (Davis, Glynn, Schetter, Hobel, Chicz-Demet & Sandman, 2007). Deze regelende invloeden op de ontwikkeling van de foetus worden programmeren genoemd. Programmeren is een proces waarbij een stimulus of bedreiging gedurende een kritische ontwikkelingsperiode een langdurende of blijvende invloed heeft (Nathanielsz, 1999). Weefsel ontwikkeld zich in een specifieke volgorde vanaf conceptie tot aan volwassenheid. Verschillende organen zijn gevoelig voor omgevingsinvloeden op verschillende tijden, afhankelijk
van de snelheid van de betreffende celdeling (Davis & Sandman, 2010). Gedurende deze periodes van snelle celdeling zijn organen extra gevoelig voor ontregelende invloeden als stress. De timing van regelende dan wel ontregelende invloeden samengenomen met de momenten van grote groei van de organen bepaalt de programmering. De prenatale ontwikkeling bestaat uit de germinale, embryonale en de foetale fase. De germinale fase betreft de conceptie en innesteling in de baarmoederwand. Tijdens de embryonale fase worden alle onderdelen in de aanleg reeds gevormd. Gedurende de foetale fase zullen alle reeds in aanleg aanwezige organen zich verder ontwikkelen (Van den Bergh, 2002). Vooral de prenatale programmering van bepaalde hersenfuncties die betrekking hebben op het limbisch systeem, het neuro-endocrien systeem en de wisselwerking tussen deze twee, zijn cruciaal voor deze ontwikkeling. Het limbisch systeem speelt een belangrijke rol bij de coördinatie van ‘arousal’, affectregulatie, ‘appraisal’, gedrags-, cognitieve en geheugenprocessen en van autonome en endocriene systemen. Een vroege beïnvloeding van dit systeem leidt tot een gewijzigde regulatie van ‘arousal’, emoties, gedrag en cognities, samenhangend met de wijze van percipiëren en reageren op de omgeving (Van den Bergh, 2002). Cortisol is het belangrijkste en bekendste stresshormoon. Tevens speelt het een belangrijke, zelfs kritische rol speelt bij het prenatale programmeren (Davis et al., 2010). Het is het eindproduct van het pad van de hypothalamus via de hypofyse naar de bijnieren, ook wel HPA-as genoemd. Dit is het belangrijkste onderdeel van het stresssysteem. Het controleert de reacties op stress en reguleert vele lichamelijke processen als het verteringsstelsel, immuunsysteem, humeur en emoties. Stress beïnvloedt het vrijkomen van corticotrophin-releasing hormone (CHR) in de hypothalamus. Dit zorgt voor het vrijkomen van adrenocorticotrophine in de hypofyse. Als reactie hierop komt er in de bijnieren cortisol vrij, wat op zijn beurt het vrijkomen van CHR in de hypothalamus en het vrijkomen van adrenocorticotrophine in de hypofyse inhibeert. Kortom, cortisol zorgt voor een negatieve feedback cirkel (Klaver & Baart, 2003). Wanneer een vrouw echter zwanger is, wordt dit proces drastisch veranderd. In tegenstelling tot het inhiberende effect van cortisol op het vrijkomen van CHR in de hypothalamus en adrenocorticotrophine is de hypofyse, heeft cortisol in de placenta
als effect dat er meer CHR vrijkomt in de placenta. Hierdoor komt er ook meer adrenocorticotrophine en uiteindelijk cortisol vrij. Kortom zorgt cortisol bij de moeder tijdens de zwangerschap voor een positieve feedback cirkel en extreem hoge levels cortisol in de placenta (King, Nicholson & Smith, 2001). Andere neurotransmitters spelen eveneens een belangrijke rol in het stresssysteem, respectievelijk de catecholamines: norepinephrine (NE) en epinephrine (E). De prenatale levels CHR in de placenta worden gereguleerd door de catecholamines van de moeder, NE stimuleert het vrijkomen van CHR in de placenta. Ze zijn van significant belang bij het reguleren van de prenatale omgeving (Field & Diego, 2008). Verscheidene studies hebben reeds de link gelegd tussen prenatale stress en negatieve aspecten van het temperament van een pasgeborene, zoals negatieve emoties, mate van kalmeerbaarheid, sociale inhibitie en grotere levels van activiteit en geïrriteerdheid (Martin, Noyes, Wisenbaker & Huttunen, 1999, & Field, 1991; aangehaald in Wrobe-Biglan, Dietz & Pienosky, 2009). Verscheidene biopsychosociale modellen hebben prenatale stress aangeduid als een risico factor voor latere complicaties. Deze modellen proberen aan te geven dat biologische, psychische en sociale factoren een voorbeschikkende, uitlokkende, onderhoudende of versterkende rol spelen bij psychische, sociale of lichamelijke problematiek en/of herstel daarvan. Het kan leiden tot chronisch fysieke gezondheidsproblemen (Beydoun et al., 2008). Stress bij de moeder tijdens de zwangerschap bleek uit onderzoek naar ratten significant te correleren met een hoge bloeddruk en een onregelmatige hartslag bij de moeder (Igosheva, Klimova, Anischenko & Glover, 2004). Door prenatale stress verhoogde cardiovasculaire activiteit bij de moeder is een voorspeller van voortijdige bevallingen bij mensen (Wadhwa, Culhane, Rauh, Barve, Hogan & Sandman, 2001). Er wordt zelfs een significant effect gevonden van de algemene invloed van prenatale stress op voortijdige bevallingen (Rondo, Ferreira, Nodueira, Ribeiro, Lobert & Artes, 2003). Uit onderzoek bij apen is eveneens gebleken dat verhoogde levels CHR en cortisol bij de moeder tijdens de
zwangerschap geassocieerd konden worden met zowel voortijdige bevallingen als fouten in de foetale groei (Hobel & Culhane, 2003). Verhoogde levels cortisol bij de moeder tijdens de zwangerschap bleken zelfs bij schapen de foetale groei te belemmeren en te leiden tot ontwikkelingsproblemen (Fowden, Szemere, Hughes, Gilmour & Forhead, 1996; aangehaald in Beydoun et al., 2008). Ontwikkelingsproblemen bij het kind als gevolg van prenatale stress bij de moeder werden eveneens gevonden bij onderzoek van Schneider, Moore en Kraemer (2001) en Bethus, Nernaire, L'Homme en Goodall (2005) bij rhesus aapjes. Hieruit kwam naar voren dat er een positieve associatie zou kunnen zijn tussen prenatale stress en gedragsveranderingen, cognitieve veranderingen en gevoeligheid voor stress bij het kind. Gezien de vele bevindingen wat de invloed van prenatale stress op de ontwikkeling van dieren betreft, rijst de vraag hoe dit bij mentale ontwikkeling van kinderen zit. De associaties tussen prenatale stress en problemen in de ontwikkeling van het kind lijken namelijk niet beperkt tot het veld van de somatische gezondheid, maar schijnen eveneens relevant te zijn voor de mentale ontwikkeling. Daarnaast zijn niet alleen het hoge tempo van het moderne leven maar ook de dreiging van natuurrampen, denk Japan, en terroristische aanslagen op de bevolking helaas een realiteit. Hierdoor zullen zwangere vrouwen onvermijdelijk te maken krijgen met stressvolle gebeurtenissen. Meer onderzoek hiernaar is noodzakelijk zodat er meer begrip zal zijn met betrekking tot het proces van de invloed van prenatale stress op de ontwikkeling van het kind. Het is namelijk van significante waarde kennis te vergaren hoe wij de gezonde ontwikkeling van onze volgende generatie kunnen waarborgen, ten einde onze kinderen zowel een zo voordelig mogelijke start, dan wel een zo klein mogelijke achterstand te kunnen geven in de maatschappij. In deze these zal geprobeerd worden te achterhalen of prenatale stress van invloed is op de ontwikkeling van het kind. Alvorens hier antwoord op te geven wordt eerst gekeken of prenatale stress van invloed is op de ontwikkeling van temperament. Hierna wordt onder de loep genomen of prenatale stress van invloed is op de cognitieve ontwikkeling. Tot slot zal er dieper worden
ingegaan of prenatale stress van invloed is op de ontwikkeling van psychopathologie.
§1: Invloed van prenatale stress op ontwikkeling van temperament De prenatale programmering is per functie en orgaan op verschillende momenten en in verscheidene maten kwetsbaar. Deze prenatale programmering kan dan ook op veel verschillende momenten en in verscheidene maten leiden tot een afwijkende ontwikkeling van tal van eigenschappen (Nathanielsz, 1999). Om te beginnen zal er besproken worden of prenatale stress van invloed is op de ontwikkeling van temperament bij kinderen. Gutteling, Weerth, Willemsen-Swinkels, Huizink, Mulder, Visser en Buitelaar (2005) hebben dit onderwerp uitgediept door 103 zwangere vrouwen gedurende hun zwangerschap verschillende stress- en angstvragenlijsten in te laten vullen, respectievelijk de Alledaagse Problemen Lijst (Vingerhoets et al., 1989), de Perceived Stress Scale (Cohen et al., 1983) en de Pregnancy Specific Anxiety (Rini et al., 1999). Ook werden de levels cortisol gemeten door middel van speekselmonsters. Vervolgens werd 27 maanden na de bevalling het temperament van de kinderen gemeten door middel van verschillende vragenlijsten, respectievelijk de Infant Characteristics Questionnaire (Kohnstam, 1984), de Bayley Scales of Development, de Mental Development Index (Bayley, 1993) en de Child Behavior Checklist (Achenbach et al., 1987). Uit de resultaten kwam naar voren dat prenatale stress voor 26% een verstoord temperament en gedragsproblemen verklaarde. De pasgeborenen waren rusteloos, snel geïrriteerd en hadden zowel internaliserende als externaliserende problemen. Concluderend kan worden gesteld dat verhoogde levels van prenatale stress geassocieerd worden met temperament- en gedragsproblemen. Hoewel de uitkomst van bovenstaand onderzoek duidelijk is, zou het interessant kunnen zijn een soortgelijk onderzoek te bespreken die tevens dieper ingaat op de periode van de zwangerschap waarin prenatale stress de meeste invloed zou kunnen hebben. Gezien het foetale programmeren en de verschillende kwetsbare kritische ontwikkelingsperiodes per onderdeel van het lichaam is de periode waarin de foetus bloot wordt gesteld aan ontregelende invloeden zeker niet iets om over het hoofd te zien. Davis et al. (2007) hebben de invloed van prenatale stress op de ontwikkeling van het
temperament onderzocht door 247 vrouwen gedurende hun zwangerschap stress- en angstvragenlijsten te laten invullen, respectievelijk Perceived Stress Scale (Cohen et al., 1983) en State-Trait Personality Inventory (Spielberger, 1979). Bij deze laatste wordt er gebruik gemaakt van tien items die de ervaring van angst-gerelateerde symptomen of emoties meten. Ook werd door middel van een speekselmonster de levels cortisol bij de moeder gemeten. Dit proces werd drie keer tijdens de zwangerschap uitgevoerd. Twee maanden na de bevalling werd het temperament van de pasgeborene gemeten door middel van de angst-schaal op de Infant Temperament Questionnaire (Rothbart, 1981) die de moeders invulden. Uit de resultaten kwam naar voren dat verhoogde levels van cortisol bij de moeder in het derde trimester van de zwangerschap significant geassocieerd wordt met meer door de moeder gerapporteerde negatieve reactiviteit van haar pasgeborene. Het verklaarde 20% van de variantie in gerapporteerde negatieve reactiviteit van de pasgeborene. Aldus kan de conclusie worden getrokken dat prenatale stress consequenties heeft voor de ontwikkeling van het temperament. Er is reeds onderzoek gedaan naar de invloed van prenatale stress op de ontwikkeling van het temperament met behulp van stress- en angstvragenlijsten en waarbij de levels van cortisol bij de moeder werden meegenomen in de analyses (Davis et al., 2007), echter nog niet door tevens de levels van de catecholoamines epinephrine en norepinephrine bij de moeder mee te nemen in de analyses, die tevens een belangrijke rol spelen bij de regulatie van het stresssysteem. Wrobe-Biglan et al. (2009) hebben onderzoek gedaan naar de invloed van prenatale stress op het temperament van kinderen door tevens deze levels te meten. Hiervoor hebben zij drieënveertig vrouwen gedurende hun zwangerschap angst-vragenlijsten laten invullen, respectievelijk de Perceived Stress Scale (Cohen et al., 1983) en Pregnancy outcome Questionnaire om zwangerschap-gerelateerde angst te meten (Theut, 1988). De Schedule of recent Life Events (Holmes et al., 1967) werd eveneens afgenomen om het stressniveau van de afgelopen zes jaar te meten door middel van 54 items op het gebied van sociale rolverdeling, gezondheid, werk, gezin/familie en financiën. Ook namen zij bloed af om de levels van epinephrine (E) en
norepinephrine (NE) te meten. Vervolgens werd er drie maanden na de bevalling gekeken naar het temperament van de pasgeborene door middel van de Infant Behavior Questionair (Rothbart, 1981) die de moeders invulden. Uit de resultaten bleek dat een hoger level van norepinephrine tijdens de zwangerschap voor 36% verantwoordelijk was voor het gemakkelijk te kunnen kalmeren van de pasgeborene. Een hoger level van epinephrine (E) tijdens de zwangerschap was voor 26% verantwoordelijk voor het moeilijker kunnen kalmeren van de pasgeborene. Hiermee heeft men ondersteuning gevonden voor de relatie tussen de door stress veranderde levels van epinephrine en norepinephrine en de ontwikkeling van temperament. Een belangrijke tekortkoming in voorgaande studie is het ontbreken van een een lange termijn follow-up. De volgende studie heeft deze wel geïmplementeerd in hun onderzoek waardoor er een nog duidelijker beeld gevormd kan worden van de invloed van prenatale stress op de ontwikkeling van temperament. Robinson, Mattes, Oddy, Pennel, Eekelen, McLean, Jacoby, Li, de Klerk, Zubrick, Stanley en Newnham (2011) hebben hiervoor 2900 zwangere vrouwen benaderd. Er werd ze gevraagd op twee momenten tijdens de zwangerschap vragen te beantwoorden met betrekking op stressvolle gebeurtenissen, het aantal, het type en de timing. Vervolgens werd er bij de kinderen in de leeftijd van een, twee, drie, vijf, acht, tien en veertien jaar oud door middel van de Child Behavior Checklist (Achenbach et al., 1987; Achenbach, 1991) gekeken naar het temperament van de kinderen. Uit de resultaten kwam naar voren dat het aantal stressvolle gebeurtenissen van alle typen en ongeacht de timing van invloed was op problemen in het temperament over leeftijd. Bij drie of meer stressvolle gebeurtenissen tijdens de zwangerschap verklaarde dit zelfs 23% van de variantie in problemen in het temperament van het kind. Hiermee lijkt de conclusie dat prenatale stress van invloed is op ontwikkeling van temperament gerechtvaardigd. Uit de reeds beschreven onderzoeken is gebleken dat prenatale stress van invloed is op de ontwikkeling van het temperament. Om te beginnen bleek prenatale stress een voorspeller te zijn voor verstoord temperament en gedragsproblemen. De pasgeborenen waren rusteloos, snel
geïrriteerd en hadden zowel internaliserende als externaliserende problemen. Verder bleek verhoogde levels van cortisol bij de moeder in het derde trimester van de zwangerschap significant geassocieerd wordt met meer door de moeder gerapporteerde negatieve reactiviteit van haar pasgeborene. Ook bleek dat een hoger level van norepinephrine tijdens de zwangerschap geassocieerd werd met het gemakkelijk te kunnen kalmeren van de pasgeborene. Een hoger level van epinephrine tijdens de zwangerschap werd geassocieerd met het moeilijker kunnen kalmeren van de pasgeborene. Tot slot kwam naar voren dat het aantal stressvolle gebeurtenissen van alle typen en ongeacht de timing van invloed was op problemen in het temperament over leeftijd. Daarentegen is er nog geen duidelijk beeld gevormd wat betreft de invloed van prenatale stress op andere gebieden van de ontwikkeling. Hier zal dan ook verder over worden uitgeweid in de volgende paragraaf.
§2: Invloed van prenatale stress op cognitieve ontwikkeling Hoewel de prenatale blootstelling aan stress en dus verhoogde levels van cortisol bij de moeder reeds geassocieerd is met veranderingen in de ontwikkeling van het temperament als verhoogd negatief gedrag, prikkelbaarheid en angst (Davis et al., 2007; de Weerth, van Hees & Buitelaar, 2003), blijft de vraag wat de invloed is van prenatale stress op de cognitieve ontwikkeling onbeantwoord. Bergman, Sarkar, O'Connor, Modi en Glover (2009) hebben zowel de invloed van prenatale stress op temperament als cognitieve ontwikkeling onderzocht door 106 vrouwen tussen de veertien en negentien maanden na hun bevalling te bezoeken. Op dat moment werd de prenatale stress gescoord met behulp van de Stressful Life Events Questionnaire (Barnett et al., 1983). Deze bestaat uit 26 items om het aantal stressvolle gebeurtenissen en de ervaren stress te meten. Tevens werd het temperament van de pasgeborene gemeten door middel van de vragenlijst van Rothbart (1981) en cognitieve ontwikkeling door middel van de Bayley Scales of Development (Bayley, 1993). Uit de resultaten kwam naar voren dat de ervaren prenatale stress voor 39% zowel een lagere cognitieve ontwikkeling als een angstiger temperament voorspelde. Het bovenstaande onderzoek lijkt een duidelijk antwoord te verschaffen op de vraag of prenatale stress van invloed is op de cognitieve ontwikkeling. De levels van het stresshormoon cortisol bij de moeder tijdens de zwangerschap zijn echter niet gemeten in het onderzoek. Daarom is het interessant het volgende onderzoek in ogenschouw te nemen. Davis et al. (2010) hebben dit onderzocht door bij 125 zwangere vrouwen gedurende de zwangerschap tevens vijf maal de levels van cortisol bij de moeder te meten door middel van een speekselmonster. Ook werd door middel van de Perceived Stress Scale (Cohen et al., 1983), de ervaren stress gemeten. Dit is een vragenlijst bestaande uit veertien items om de hoeveelheid ervaren stress en het kunnen omgaan met stress te meten. Verder werden er de State-Trait Inventory (Spielberger, 1979) en de Pregnancy Specific Anxiety (Rini et al., 1999) gebruikt om de ervaren stress te meten. Vervolgens werd de cognitieve ontwikkeling van de pasgeborenen gemeten in de
leeftijd drie, zes en twaalf maanden. Hiervoor werd de Bayley Schales of Infant Development, 2nd ed. gebruikt (Bayley, 1993). Uit de resultaten kwam naar voren dat verhoogde levels cortisol bij de moeder gedurende het begin van de zwangerschap voor 23% een lagere cognitieve ontwikkeling na twaalf maanden verklaarde. Verhoogde levels cortisol bij de moeder gedurende het einde van de zwangerschap verklaarde echter voor 17% een versnelde cognitieve ontwikkeling na twaalf maanden. Concluderend kan worden gezegd dat prenatale stress en verhoogde levels cortisol bij de moeder op verschillende wijze van invloed zijn op het programmeren van de cognitieve ontwikkeling van de foetus. Er is slechts een handvol onderzoeken die de rol van verhoogde prenatale stress en levels cortisol bij de moeder tijdens de zwangerschap in de cognitieve ontwikkeling onder de loep neemt. Vanwege de uitkomst van het onderzoek van Davis et al. (2010) waarbij de richting van de invloed van prenatale stress op de cognitieve ontwikkeling diffuus bleek, is het aannemelijk een volgend onderzoek te bekijken. Huizink, Robles de Medina, Mulder, Visser en Buitelaar (2003) hebben dit onderwerp uitgediept door 170 zwangere vrouwen te onderzoeken. Ze namen op drie momenten gedurende de zwangerschap speekselmonsters af om het level cortisol bij de moeder te meten. Ook namen ze op die momenten verscheidene stress-en angstvragenlijsten af, respectievelijk Pregnancy Specific Anxiety (Rini et al., 1999) en de Everyday Problem List (Vingerhoets et al., 1989) om chronische en alledaagse stressoren te meten in het Nederlands. Drie en acht maanden na de bevalling werd de cognitieve ontwikkeling van de pasgeborene gemeten door middel van Bayley Scales of Infant Development (Bayley, 1969) en dan met name het onderdeel Mental Development. Uit de resultaten kwam naar voren dat veel stress aan het begin van de zwangerschap voor 15% de lagere cognitieve ontwikkeling acht maanden na de bevalling verklaarde. De door stress verhoogde levels cortisol bij de moeder in de late zwangerschap verklaarde eveneens voor 13% de lagere cognitieve ontwikkeling drie en acht maanden na de bevalling. Aldus kan de conclusie worden getrokken dat prenatale stress een determinant is voor een lagere cognitieve ontwikkeling en een risicofactor is
voor latere ontwikkelingsproblemen. In de reeds besproken onderzoeken werd vooral de innerlijke angst en dagelijkse beslommeringen gemeten met betrekking tot de invloed hiervan op de cognitieve ontwikkeling. De invloed van het door de moeder meemaken van een extreem grote stressor tijdens haar zwangerschap is echter onbelicht gebleven. King en Laplante (2005) hebben 150 kinderen gevolgd die prenataal waren blootgesteld aan een natuurramp. Ze hebben zwangere vrouwen opgezocht die een door de sneeuwstorm veroorzaakte grootschalige, het trof ruim 1.4 miljoen huishoudens, stroomstoring hadden meegemaakt. Zij hebben dagen en soms wel weken zonder stroom gezeten en zijn dus in verschillende graden blootgesteld aan stormgerelateerde stress. Uiteindelijk kon de data van 141 vrouwen meegenomen worden in de analyses. Ze hebben een vragenlijst ontwikkeld gebaseerd op onder andere de Impact of Event Scale - Revised (Weiss & Marmar, 1997; aangehaald in King et al., 2005) om de algemene gezondheid, reacties, de ernst van de stressor en de ervaren stress met betrekking tot de storm te meten. De cognitieve ontwikkeling van de pasgeborene werd gemeten met de Bayley Scales of Infant Development (Bayley, 1993). Uit de resultaten kwam naar voren dat prenatale stress in het eerste en tweede trimester van de zwangerschap voor 13,6% het negatieve effect op de cognitieve ontwikkeling van het kind verklaarde. De ernst van de stressor bleek zelfs voor 53,8% van invloed te zijn op de cognitieve ontwikkeling twee jaar na de geboorte. Dit in tegenstelling tot de bevindingen van het in de inleiding aangehaalde onderzoek van DeLongis et al. (1982) die concludeerden dat dagelijkse beslommeringen tot een grotere perceptie van stress zou leiden dan een grote gebeurtenis. Een mogelijke verklaring hiervoor is de opzet van het onderzoek van Delongis et al. (1982). Zij onderzochten namelijk de algemene invloed van prenatale stress op de gezondheid en niet specifiek op de cognitieve ontwikkeling van de beïnvloedde pasgeborenen. Uit de besproken onderzoeken is gebleken dat prenatale stres van invloed is op cognitieve ontwikkeling. Ten eerste kwam naar voren dat de ervaren prenatale stress een significante voorspeller was van zowel een lagere cognitieve ontwikkeling als een angstiger temperament. Ten
tweede kwam naar voren dat verhoogde levels cortisol bij de moeder gedurende het begin van de zwangerschap geassocieerd werden met een lagere cognitieve ontwikkeling na twaalf maanden. Verhoogde levels cortisol bij de moeder gedurende het einde van de zwangerschap werden echter geassocieerd met een versnelde cognitieve ontwikkeling na twaalf maanden. Ten derde kwam naar voren dat veel stress aan het begin van de zwangerschap geassocieerd werd met een lagere cognitieve ontwikkeling acht maanden na de bevalling. De door stress verhoogde levels cortisol bij de moeder in de late zwangerschap werden eveneens geassocieerd met een lagere cognitieve ontwikkeling drie en acht maanden na de bevalling. Tot slot kwam naar voren dat prenatale stress in het eerste en tweede trimester van de zwangerschap een significant negatief effect heeft op de cognitieve ontwikkeling van het kind. De ernst van de stressor bleek eveneens een significante invloed te hebben op de cognitieve ontwikkeling twee jaar na de geboorte. Verscheidene biopsychosociale modellen hebben prenatale stress aangeduid als een risico factor voor vele latere complicaties. Een daar van is, naast stoornissen in de cognitieve ontwikkeling, psychopathologie (Anthony et al., 2009). De biologische, psychische en sociale factoren zouden een voorbeschikkende, uitlokkende, onderhoudende of versterkende rol spelen bij psychopathologie en het herstel daarvan. In de volgende paragraaf zal er geprobeerd worden licht te werpen op de vraag of prenatale stress invloed heeft op de ontwikkeling van psychopathologie.
§3: Invloed van prenatale stress op de ontwikkeling van psychopathologie In het onderzoeksartikel van Gutteling et al. (2005), besproken in §1, wordt reeds de associatie gelegd tussen prenatale stress en psychopathologie. Er is reeds veel onderzoek gedaan naar de link tussen prenatale stress bij de moeder en de ontwikkeling van psychopathologie bij het kind. Om dit te illustreren zal in deze paragraaf een selectie aan onderzoeken worden besproken. In de psychopathologie ziet men een tweesplitsing, bestaande uit internaliserende stoornissen en externaliserende stoornissen. Een internaliserende stoornis is extreem naar binnen gekeerd gedrag als angst of depressie. Een externaliserende stoorniss is extreem naar buiten gekeerd gedrag als agressie en wanen (Gray, 2006).. Om te beginnen zal in deze paragraaf gekeken worden naar de invloed van prenatale stress op internaliserende stoornissen. Vervolgens zal de invloed van prenatale stress op externaliserende stoornissen aan bod komen. Brown, van Os, Driessens, Hoek en Susser (2000) hebben de invloed van prenatale stress op depressieve stoornissen onderzocht. Ze hebben hiervoor patiënten die momenteel leiden aan een depressieve stoornis mee genomen in de analyses. Er werd gekeken of hun moeders in verwachting waren in een grote stad tijdens de hongerwinter in Nederland van 1944-1945 en ik welk trimester van de zwangerschap. Ze gingen er van uit dat het werkzame mechanisme in de etiologie van affectieve stoornissen, de HPA-as, werd geactiveerd door de hongerwinter (Heim, Owens, Plotsky, Nemeroff, 1997; aangehaald in Brown et al., 2000). Uit de resultaten bleek dat blootstelling aan de prenatale stress tijdens de hongerwinter in het tweede en derde trimester van de zwangerschap voor respectievelijk 54% en 45% de variantie verklaarde in de ontwikkeling van een depressieve stoornis. Hierdoor kan men concluderen dat prenatale stress gedurende de middelste en laatste periode van de zwangerschap van invloed is op de ontwikkeling van psychopathologie. Hoewel uit het voorgaande onderzoek een antwoord is gevonden op de vraag of prenatale stress van invloed is op depressieve stoornissen, is er een andere internaliserende stoornis die nog niet aan bod is gekomen. Rice, Harold, Boivin, van den Bree, Hay & Thapar (2010) hebben deze andere
internaliserende stoornis onder de loep genomen door de invloed van prenatale stress op angststoornissen te onderzoeken. Er werd in deze studie gecontroleerd voor genetische beïnvloeding op de ontwikkeling van psychopathologie door een controle groep te vormen bestaande uit zwangere vrouwen die door kunstmatige inseminatie ingebrachte donoreicellen, donorsperma dan wel donorembryo's droegen. De prenatale stress werd gemeten door middel van een verkorte vragenlijst waar de moeder op een schaal kon aangeven hoe gestrest ze zich voelde gedurende drie trimesters van haar zwangerschap (Rice et al., 2007). De moeders rapporteerden met behulp van de checklist van angststoornissen van de DSM-IV (APA, 1994) de mate van psychopathologie bij hun kind. Door middel van de Strengths and Difficulties Questionnaire (Goodman, 1997) werd ook eventueel antisociaal gedrag gemeten. Uit de resultaten bleek dat prenatale stress voor 21% de ontwikkeling van angst verklaard. Ook bleek dat prenatale stress voor 19% de ontwikkeling van antisociaal gedrag bepaald. Hiermee is er bewijs gevonden voor de invloed van prenatale stress op de ontwikkeling van psychopathologie. Naast de ontwikkeling van depressieve stoornissen, angststoornissen en antisociaal gedrag bestaat de psychopathologie helaas uit een zeer uiteenlopend vakgebied. Het is daarom interessant om eveneens te kijken naar de invloed van prenatale stress op de ontwikkeling van overige psychopathologie, de externaliserende stoornissen. Het volgende artikel zal dieper ingaan op de invloed van prenatale stress op de ontwikkeling van de externaliserende stoornis schizofrenie. Van Os en Selten (1998) rapporteerden de resultaten van een langdurig onderzoek naar de invloed van ervaren stress tijden de vijf-daagse invasie door de duitsers in mei 1940 bij toenmalige zwangere vrouwen. Er werd gemeten of de vrouwen niet waren blootgesteld aan deze ervaring, of dat ze hieraan waren blootgesteld in het eerste, tweede dan wel derde trimester van hun zwangerschap. De prevalentie van schizofrenie werd gemeten door middel van inzage in het National Psychiatric Case Register. Uit de resultaten kwam naar voren dat prentale stress gedurende het derde trimester van de zwangerschap voor 28% de ontwikkeling van schizofrenie verklaarde. Prenatale stress lijkt dus van invloed te zijn op de ontwikkeling van psychopathologie.
Een andere vorm van externaliserende stoornissen binnen het gebied van de psychopathologie is attention-deficit hyperactivity disorder. Dit is een stoornis in het concentratievermogen gekenmerkt door hyperactiviteit. De invloed van prenatale stress op ADHD zal in het volgende onderzoek besproken worden. Om dit te onderzoeken hebben Rodriquez en Bohlin (2005) bij 393 zwangere vrouwen en zes maal gedurende hun zwangerschap informatie verzameld over de prenatale stress. Dit deden ze met behulp van de Perceived Stress Scale (Cohen et al., 1988). Vervolgens werden de kinderen bij een leeftijd van zeven jaar opgezocht en werden met behulp van de Strengths and Difficulties Questionnaire (Goodman, 1997), de DSM-IV (APA, 1994) en rapportages van leraren de ADHD symptomen gescoord. Ook het geslacht van het kind werd meegenomen in de analyses. Uit de resultaten bleek dat prenatale stress voor 19% de ontwikkeling van de symptomen van ADHD verklaars, zelfs voor 26% bij jongens. De bevinding dat prenatale stress geen significante invloed heeft op de ontwikkeling van ADHD bij meisjes, zou verklaard kunnen worden door de algemene hogere prevalentie van ADHD bij jongens (Jacobovits, 1991; aangehaald in Rodriquez et al., 2005). Uit de besproken onderzoeken is gebleken dat prenatale stress invloed heeft op de ontwikkeling van psychopathologie. Om te beginnen bleek dat blootstelling aan de prenatale stress tijdens de hongerwinter in het tweede en derde trimester van de zwangerschap van significante invloed was op de ontwikkeling van een depressieve stoornis. Vervolgens bleek dat prenatale stress een significante associatie heeft met angst. Ook bleek er een significante associatie te zijn van prenatale stress met antisociaal gedrag. Verder kwam naar voren dat prentale stress gedurende het derde trimester van de zwangerschap geassocieerd werd met de ontwikkeling van schizofrenie. Ten slotte bleek dat prenatale stress een significante invloed heeft op de symptomen van ADHD, vooral bij jongens.
Conclusie In dit paper werd beoogd de vraag of prenatale stress invloed heeft op de ontwikkeling van het kind te beantwoorden. Op grond van de besproken onderzoeken lijkt de conclusie getrokken te kunnen worden dat prenatale stress inderdaad van invloed is op de ontwikkeling van het kind. Om te beginnen blijkt prenatale stress van invloed te zijn op de ontwikkeling van temperament. De pasgeborenen waren rusteloos, snel geïrriteerd en hadden zowel internaliserende als externaliserende problemen. Verder bleek verhoogde levels van cortisol bij de moeder in het derde trimester van de zwangerschap significant geassocieerd wordt met meer door de moeder gerapporteerde negatieve reactiviteit van haar pasgeborene. Ook bleek dat een hoger level van norepinephrine tijdens de zwangerschap geassocieerd werd met het gemakkelijk te kunnen kalmeren van de pasgeborene. Een hoger level van epinephrine tijdens de zwangerschap werd geassocieerd met het moeilijker kunnen kalmeren van de pasgeborene. Tot slot kwam naar voren dat het aantal stressvolle gebeurtenissen van alle typen en ongeacht de timing van invloed was op problemen in het temperament over leeftijd. Ook bleek dat prenatale stress van invloed is op de cognitieve ontwikkeling. Er kwam naar voren dat de ervaren prenatale stress een significante voorspeller was van zowel een lagere cognitieve ontwikkeling als een angstiger temperament. Tevens kwam naar voren dat verhoogde levels cortisol bij de moeder gedurende het begin van de zwangerschap geassocieerd werden met een lagere cognitieve ontwikkeling na twaalf maanden. Verhoogde levels cortisol bij de moeder gedurende het einde van de zwangerschap werden echter geassocieerd met een versnelde cognitieve ontwikkeling na twaalf maanden. Ook kwam naar voren dat veel stress aan het begin van de zwangerschap geassocieerd werd met een lagere cognitieve ontwikkeling acht maanden na de bevalling. De door stress verhoogde levels cortisol bij de moeder in de late zwangerschap werden eveneens geassocieerd met een lagere cognitieve ontwikkeling drie en acht maanden na de bevalling. Verder bleek prenatale stress in het eerste en tweede trimester van de zwangerschap een significant negatief effect heeft op de cognitieve ontwikkeling van het kind. De ernst van de stressor
bleek eveneens een significante invloed te hebben op de cognitieve ontwikkeling twee jaar na de geboorte. Tevens bleek dat prenatale stress van invloed is op de ontwikkeling van psychopathologie. Het bleek dat blootstelling aan de prenatale stress tijdens de hongerwinter in het tweede en derde trimester van de zwangerschap van significante invloed was op de ontwikkeling van een depressieve stoornis. Verder bleek dat prenatale stress een significante associatie heeft met angst. Ook bleek er een significante associatie te zijn van prenatale stress met antisociaal gedrag. Daarnaast kwam naar voren dat prentale stress gedurende het derde trimester van de zwangerschap geassocieerd werd met de ontwikkeling van schizofrenie. Ten slotte bleek dat prenatale stress een significante invloed heeft op de symptomen van ADHD, vooral bij jongens. De besproken resultaten wijzen allen in dezelfde richting. Daarmee lijkt dan ook ondersteuning te zijn gevonden voor de vraag of prenatale stress van invloed is op ontwikkeling van het kind. Wat er bij de bovenstaande onderzoeken echter niet duidelijk is geworden, is of de uitkomsten wat de mentale gezondheid betreft een directe relatie hebben tot prenatale stress of dat ze een consequentie zijn van genetische predisposities, postnatale omgevingsinvloeden of andere alternatieve verklaringen. In de toekomst zal het dan ook een grote methodologische toevoeging zijn om bij onderzoek naar de invloed van prenatale stress op ontwikkeling van het kind te controleren voor postnatale blootstelling aan stressoren. Ook lijkt er een grote rol weggelegd te zijn voor het stresshormoon cortisol. Uit de bovenstaande onderzoeken bleek unaniem dat verhoogde levels cortisol tijdens de zwangerschap geassocieerd werden met problemen in de ontwikkeling. Door de positieve feedback cirkel in de HPA-as via de levels CHR en cortisol van de moeder richting richting de placenta, zijn de levels cortisol bij het ongeboren kind extreem hoog. Dit zal bij elk van de drie ontwikkelingsfases een andere invloed hebben doordat deze van elkaar verschillen in de snelheid van celdeling (Davis & Sandman, 2010). Vanaf de conceptie tot de aanleg van alle onderdelen en de verdere ontwikkeling hiervan. Vooral de ontwikkeling van bepaalde hersenfuncties die betrekking hebben op het limbisch
systeem, het neuro-endocrien systeem en de wisselwerking tussen deze twee, zijn cruciaal, gezien de belangrijke rol die het limbisch systeem speelt bij de coördinatie van ‘arousal’, affectregulatie, ‘appraisal’, gedrags-, cognitieve en geheugenprocessen en van autonome en endocriene systemen. Een vroege beïnvloeding van dit systeem door extreem hoge levels cortisol leidt tot een gewijzigde regulatie van ‘arousal’, emoties, gedrag en cognities, samenhangend met de wijze van percipiëren en reageren op de omgeving (Van den Bergh, 2002). Hoe dit proces echter exact in zijn werk gaat komt in dit literatuuroverzicht niet naar voren. Een volgend punt is dat er bij eerder onderzoek naar prenatale stress bij dieren gebruik werd gemaakt van meerdere condities, respectievelijk controlegroepen en experimentele groepen. Bij de bovenstaande onderzoeken naar de invloed van prenatale stress bij mensen heeft men slechts informatie verzameld uit één groep die gevolgd werd over tijd. De invloed van de ene variabele op de andere is eenduidiger bij verschillende condities waarbij er een variabele gemanipuleerd kan worden om zo de invloed op de andere variabele te kunnen meten. Om de betrouwbaarheid van de gevonden resultaten te vergroten zal het aldus van belang zijn een controlegroep te vormen, echter zal dit ethisch gezien niet snel verantwoord zijn dus zal dit heel grondig uitgedacht moeten worden. Uit eerder onderzoek is gebleken dat de persoonlijkheidstrekken neuroticisme, introversie, laksheid en behoudendheid positief correleren met het kunnen omgaan met stress (Penley & Tomaka, 2002; Lee-Baggley, Preece & DeLongis, 2005). Een optie voor de controlegroep zou men aldus kunnen vormen door een persoonlijkheidsvragenlijst (NEO-PI-R Costa & McCrae, 1992) af te nemen bij de vrouwen die zwanger zijn, om op die manier een indeling te maken tussen vrouwen met een verhoogde kans op prenatale stress en vrouwen met een kleinere kans op prenatale stress, met een analytische check voor daadwerkelijk ervaren stress. Gezien de bovenstaande onderzoeken allemaal plaatsvonden in geïndustrialiseerde landen, is de generalisatie naar ontwikkelingslanden gelimiteerd. Eveneens werden de zwangere vrouwen vooral geselecteerd bij staats- en gemeente instanties waardoor er onbewust een groep vrouwen werd onderzocht die tot bepaalde sociale kringen en minderheidsgroeperingen behoren. Een punt
voor vervolgonderzoek is om de selectie van zwangere vrouwen niet te beperken tot openbare instanties maar ook bij prive-klinieken aan te vragen om aan hun patiënten voor te stellen mee te doen aan een wetenschappelijk onderzoek. Een alternatieve verklaring voor de gevonden resultaten zou een genen-omgevings interactie of correlatie kunnen zijn. Een gen-omgevingsinteractie houdt in dat sommige eigenschappen die in de genen aanwezig zijn zullen pas tot uiting komen wanneer er ook bepaalde omgevingsfactoren aanwezig zijn. De omgevingsinvloeden op hun beurt weer controleren de genexpressie. Een genomgevingscorrelatie houdt in dat de omgeving aangepast wordt aan de genen van het kind, door de ouders dan wel door het kind zelf (Antony & Stein, 2009). Om dit uit te sluiten zullen er tweelingstudies moeten worden uitgevoerd. Ondanks dat de resultaten van de besproken onderzoeken allen dezelfde richting uit wijzen, is er nog steeds geen duidelijk beeld van de exacte invloed van prenatale stress op de ontwikkeling op lange termijn. Slechts één onderzoek (Robinson et al., 2011) heeft een follow-up gedaan naar de onderzochte pasgeborenen om te kijken wat de lange termijn invloed is van prenatale stress op de ontwikkeling van temperament. Een vraag die zou kunnen rijzen is of prenatale stress van invloed is op het later ontwikkelen van problemen op school. Een suggestie aldus voor vervolg onderzoek is om altijd een systematische follow-up te doen van reeds onderzochte pasgeborene of de invloed van prenatale stress op de ontwikkeling van het kind gedurende de jaren voorbeschikkend, uitlokkend, onderhoudend of versterkend blijkt. Er zijn verscheidene evolutionair perspectieven die de gevonden resultaten van de invloed van prenatale stress op de ontwikkeling van het kind in een ander licht stellen. Bij de invloed van prenatale stress op temperament zou het kunnen zijn dat het voordelig is om extra waakzaam en alert te zijn op gevaar. Bij de invloed van prenatale stress op cognitieve ontwikkeling zou het geassocieerd zijn met gemakkelijkere afgeleide aandacht en voordelig kunnen zijn om op andere en verschillende manieren te denken om op die manier grotere aanpassingsvermogen te hebben. Bij de invloed van prenatale stress op de ontwikkeling van psychopathologie zou het voordelig kunnen
zijn om gevoeliger te zijn voor signalen, meer gedreven te zijn te onderzoeken en nieuwe leefomgevingen te ontdekken. Ook zou het voordelig kunnen zijn wanneer er bij een lid van de groep een grotere kans bestaat dat hij/zij zal vechten tegen roofdieren of andere bedreigingen (Glover, 2011). Uit dit paper is duidelijk geworden dat prenatale stress van invloed is op de ontwikkeling van het kind, hetgeen enige opheldering heeft gebracht in de vraag hoe we de gezonde ontwikkeling van onze volgende generatie kunnen waarborgen, ten einde onze kinderen zowel een zo voordelig mogelijke start, dan wel een zo klein mogelijke achterstand te kunnen geven in de maatschappij.
Literatuurlijst Achenbach, T. M. (1991). Manual for the Child Behavior Checklist/4–18 and 1991 profile. Burlington, VT: University of Vermont, Department of Psychiatry.
Achenbach, T. M., Edelbrock, C., & Howell, C. T. (1987). Empirically based assessment of the behavioural/emotional problems of 2- and 3-year-old children. Journal of Abnormal Child Psychology, 15, 629–650.
Anthony, M. M., & Stein, M. B. (2009). Oxford Handbook of Anxiety and Related Disorders. Oxford: University Press.
APA (1994). Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders, 4th edn, revised. American Psychological Association: Washington, DC.
Barnett, E., Hanna, B., & G Parker, G. (1983). Life event scales for obstetric groups. Journal of Psychosomatic Research, 27, 313–320.
Bayley, N. (1993). Balyley Scales of Infant Development. (2nd ed.). San Antonio, TX: Psychological Corporation.
Bergman, K., Sarkar, P., O'Connor, T. G., Modi, N., & Glover, V. (2009). Maternal stress during pregnancy predicts cognitive ability and fearfulness in infancy. Child adolescent Psychiatry, 46, 1454-1463.
Bethus, I., Lemaire, V., L'homme, M., & Goodall, G. (2005). Does prenatal stress affect latent inhibition? It depends on the gender. Behavioural Brain Research, 158, 331–338.
Beydoun, H., & Saftlas, A. F. (2008). Physical and mental health outcomes of prenatal maternal stress in human and animal studies: a review of recent evidence. Paediatriac and Perinatal Epidemiology, 22, 438-466.
Brown, A. S., van Os, J., Driessens, C., Hoek, H. W., & Susser, E. S. (2000). Further evidence of relation between prenatal famine and major affective disorder. Am J Psychiatry 157, 190–195
Cohen, S., Kamarck, T., & Mermelstein, R. (1983). A global measure of perceived stress. Journal of Health and Social Behaviour, 24, 385–396.
Costa, P.T., Jr., & McCrae, R. R. (1992). Revised NEO Personality Inventory (NEO-PI-R) and the Five Factor Inventory (NEO-FFI): Professional Manual. Psychological Assessment Resources Inc.: Odessa, Florida.
Davis, E. P., Glynn, L. M., Schetter, C. D., Hobel, C., Chicz-demet, A., & Sandman, C. A. (2007). Child adolescent Psychiatry, 46, 737-746.
Davis, E. P., & Sandman, C. A. (2010). The timing of prenatal exposure to maternal cortisol and psychological stress is associated with human infant cognitive development. Child Development, 81, 131-148.
DeLongis, A., Coyne, J. C., Dakof, G., Folkman, S., & Lazarus, R. S. (1982). Relationship of daily hassles, uplifts, and major life events to health status. Health Psychology, 1, 119–136.
Glover, V. (2011). Anual Research Review: Prenatal stress and the origins of psychopathology: an evolutionair perspective. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 52, 356-367.
Goodman, R. (1997). The Strengths and Difficulties Questionnaire: a research note. Journal of Child Psychology and Psychiatry 38, 581–586.
Gray, P. (2006). Psychology. Worth: New York.
Gutteling, B. M., de Weerth, C., Willemsen-Swinkels, S. H. N., Huizink, A. C., Mulder, E. J. H., Visser, G. H. A., & Buitelaar, J. K. (2005). The effects of prenatal stress on temperament and problem behavior of 27-month-old toddlers. Eur Child Adosesc Psychiatry, 14, 41-51.
Holmes, T.H., & Rahe, R.H. (1967). The social readjustment rating scale. Journal of Psychosomatic Research, 11, 213– 218.
Huizink, A. C., Robles de Medina, P. G., Mulder, E. J. H., Visser, G. H. A., & Buitelaar, J. K. (2003). Journal of Child Psychology and Psychiatry, 44, 810-818.
Igosheva, N., Klimova, O., Anishchenko, T., & Glover, V. (2004). Prenatal stress alters cardiovascular responses in adult rats. Journal of Physiology, 557, 273–285.
King, S., & Laplante, D. P. (2005). The effects of prenatale maternale stress on childeren's cognitive development: Project Ice Storm. Stress, 8, 35-45.
Klaver, M. M., & Baart, J. C. (2003). Het limbische systeem, een mogelijke verklaring voor onbegrepen lichamelijke klachten. Huisarts en wetenschap, 46, 233-236.
Kohnstamm, G.A. (1984). Bates’ Infant Characteristics Questionnaire (ICQ) in the Netherlands. Eric Reports 251:179
Lee-Baggley, D., Preece, M., & DeLongis, A. (2005). Coping with interpersonal stress: Role of Big Five traits. Journal of Personality, 73, 1141-1180.
Nathanielsz, P. W. (1999). Life in the Womb: The Origin of Health and Disease. Ithaca, NY: Promethean
Penley, J. A., & Tomaka, J. (2002). Associations among the Big Five, emotional responses, and coping with acute stress. Personality and Individual Difference, 32, 1215-1228.
Rice, F., Jones, I., Thapar, A. (2007). The impact of gestational stress and prenatal growth on emotional problems in offspring: a review. Acta Psychiatrica Scandinavica 115, 171–183.
Rini, C. K., Dunkel-Schetter, C., Wadhwa, P. D., & Sand- man, C. A. (1999). Psychological adaptation and birth outcomes: The role of personal resources, stress, and sociocultural context in pregnancy. Health Psychology, 18, 333–345.
Rodriquez, A., & Bohlin, G. (2005). Are maternal smoking and stress during pregnancy related to ADHD symptoms in childeren? Journal of Child Psychology and Psychiatry, 46, 246-254.
Rondo, P.H., Ferreira, R. F., Nogueira, F., Ribeiro, M. C., Lobert, H., Artes, R. (2003). Maternal psychological stress and distress as predictors of low birth weight, prematurity and intrauterine growth retardation. European Journal of Clinical Nutrition, 57, 266–272.
Rothbart, M.K. (1981). Measurement of temperament in infancy. Child Development, 52, 569–578.
Schneider, M. L., Moore, C. F., & Kraemer, G. W. (2001) Moderate alcohol during pregnancy: learning and behavior in adolescent rhesus monkeys. Alcoholism, Clinical and Experimental Research, 25, 1383–1392.
Spielberger, C. (1983). State-Trait Anxiety Inventory. Red- wood City, CA: Mind Garden.
Theut, S.K., Pedersen, F.A., Zaslow, M.J., et al. (1988). Pregnancy subsequent to perinatal loss: Parental anxiety and depression. Journal of the American Academy of Child Adolescent Psychiatry, 27(3), 289–292.
Urizar, G. G. Jr., Milazzo, M., Le, H. N., Delucchi, K., Sotelo, R., & Mu˜noz, R. F. (2004). Impact of stress reduction instructions on stress and cortisol levels during pregnancy. Biological Psychology, 67, 275–282.
Van den Bergh, B. R. H. M. (2002). Het belang van de prenatale levensfase voor de ontwikkeling van psychopathologie.
Kind en Adolescent, 23, 97-111.
Van Os, J., & Selten, J. P. (1998). Prenatal exposure to maternal stress and later schizophrenie: the May 1940 invasion of the Netherlands. Schizophrenia Research, 29, 17.
Vingerhoets, A. J. J. M., Jeninga, A. J., Menges, L. J. (1989). Het meten van chronische en alledaagse stressoren: Eerste onderzoekservaringen met de Alledaagse Problemen Lijst (APL)II [The measurement of daily hassles and chronic stressors: the development of the Everyday Problem Checklist (EPCL)]. Gedrag Gezond, 17, 10–17.
Wadhwa, P. D., Culhane, J. F., Rauh, V., Barve, S. S., Hogan, V., Sandman, C. A. (2001). Stress, infection and preterm birth: a biobehavioural perspective. Paediatric and Perinatal Epidemiology, 15, 17–29.
Wrobe-Biglan, M. C., Dietz, L. J., & Pienosky, T. V. (2009). Prediction of infant temperament from catecholamines and self-report measures of maternal stress during pregnancy. Journal of Reproductive and Infant Psychology, 4, 374-389.
de Weerth, C., van Hees, Y., & Buitelaar, J. (2003). Prenatal maternal cortisol levels and infant behavior during the first 5 months. Early Human Development, 74, 139– 151.
Invloed van prenatale stress op de cognitieve ontwikkeling Onderzoeksvoorstel
Naam: Manon Vink Studentnummer: 5815363 Begeleidster: Annemie Ploeger Inleverdatum: 09:00 2 september 2011
Inhoudsopgave
Projectbeschrijving
32
Werkwijze
37
Literatuurlijst
44
Projectbeschrijving Doel van het onderzoek In dit onderzoek wordt nagegaan of prenatale stress invloed heeft op de cognitieve ontwikkeling. De proefpersonen worden onderverdeeld in drie condities, niet-stress reductie, aandacht en stress reductie. Om te controleren op de invloed van genen worden er tevens moeders in het onderzoek betrokken die zwanger zijn van een één-dan wel twee-eiige tweeling,. Er werden vragenlijsten afgenomen om de waargenomen en ervaren stress te meten. Tevens werden de levels cortisol bij de moeder gemeten door middel van een speekselmonster. Deze procedure wordt drie keer uitgevoerd, respectievelijk aan het begin, in het midden en aan het eind van de zwangerschap. Om de cognitieve ontwikkeling te meten worden er verscheidene vragenlijsten afgenomen op de leeftijd van drie maanden, zes maanden, twaalf maanden, twee jaar, vier jaar, zes jaar, acht jaar, tien jaar en twaalf jaar. Een follow up wordt gedaan wanneer het kind de adolescentie heeft bereikt. De verwachting is dat kinderen uit de niet-stress reductie conditie een significant lagere cognitieve ontwikkeling hebben dan kinderen voortgekomen uit de stress reductie conditie. Ook wordt er verwacht dat kinderen uit de aandacht-conditie een hogere cognitieve ontwikkeling zullen hebben dan kinderen voortgekomen uit de niet-stress reductie conditie, echter lager dan kinderen voortgekomen uit de stress-reductie conditie. Tevens is de verwachting dat er een effect is van de genen op de gevoeligheid voor de invloed van prenatale stress. Vooronderzoek Er is slechts een handvol onderzoeken die de rol van verhoogde prenatale stress en levels cortisol bij de moeder tijdens de zwangerschap in de cognitieve ontwikkeling onder de loep neemt. Uit een onderzoek met vragenlijsten van Bergman, Sarkar, O'Connor, Modi en Glover (2009) kwam naar voren dat de ervaren prenatale stress een significante voorspeller was van een lagere cognitieve ontwikkeling. Wanneer tevens de levels van het stresshormoon cortisol bij de moeder werden gemeten (Davis et al., 2010) kwam naar voren dat verhoogde levels cortisol bij de moeder
gedurende het begin van de zwangerschap geassocieerd werden met een lagere cognitieve ontwikkeling na twaalf maanden. Verhoogde levels cortisol bij de moeder gedurende het einde van de zwangerschap werden echter geassocieerd met een versnelde cognitieve ontwikkeling na twaalf maanden. In een ouder onderzoek werd een ander resultaat gevonden met betrekking tot verhoogde levels cortisol bij de moeder gedurende het einde van de zwangerschap. Huizink, Robles de Medina, Mulder, Visser en Buitelaar (2003) vonden dat veel stress aan het begin van de zwangerschap geassocieerd werd met een lagere cognitieve ontwikkeling acht maanden na de bevalling. De door stress verhoogde levels cortisol bij de moeder in de late zwangerschap werden eveneens geassocieerd met een lagere cognitieve ontwikkeling drie en acht maanden na de bevalling. Wanneer de invloed van een extreem grote stressor tijdens de zwangerschap werd meegenomen in de analyses bleek dat prenatale stress in het eerste en tweede trimester van de zwangerschap een significant negatief effect heeft op de cognitieve ontwikkeling van het kind. De ernst van de stressor bleek eveneens een significante invloed te hebben op de cognitieve ontwikkeling twee jaar na de geboorte. Uit de resultaten van bovenstaande onderzoeken is echter niet duidelijk geworden of de lagere cognitieve ontwikkeling een directe relatie heeft tot prenatale stress of dat ze een consequentie zijn van genetische predisposities, postnatale omgevingsinvloeden of andere alternatieve verklaringen. In de toekomst zal het dan ook een grote methodologische toevoeging zijn om bij onderzoek naar de invloed van prenatale stress op ontwikkeling te controleren voor postnatale blootstelling aan stressoren. Een volgend punt is dat er bij eerder onderzoek naar prenatale stress bij dieren gebruik werd gemaakt van meerdere condities, respectievelijk controlegroepen en experimentele groepen. Bij de bovenstaande onderzoeken naar de invloed van prenatale stress op de cognitieve ontwikkeling bij mensen heeft men slechts informatie verzameld uit één groep die gevolgd werd over tijd. Om de betrouwbaarheid van de gevonden resultaten te vergroten is het van belang een controlegroep te vormen. Urizar, Milazzo, Delucchi, Sotelo, & Munoz (2004) gebruikten een controle- en
experimentele conditie bij onderzoek naar de invloed prenatale stress op cortisol. Zwangere vrouwen konden worden toegewezen aan een stress-reductie of een niet-stress-reductie conditie. In de stress-reductie conditie werd de vrouwen gevraagd de instructie te volgen om 'alle stressvolle dingen te elimineren/ deel te nemen aan dingen die relaxend zijn voor het hele vervolg van het onderzoek'. De inhoud van deze 'stressvolle dingen' waren huishoudelijke activiteiten (58%), buitenhuis activiteiten (51%) en interactie met anderen (35%). Uit de resultaten bleek een significante afname in levels cortisol in de stress-reductie conditie. Hierdoor werd de correlatie tussen prenatale stress en de levels cortisol bevestigd. Deze procedure zou een hele goede suggestie zijn voor vervolgonderzoek, aangezien twee vergelijkende condities datgene was dat in de bovenstaand besproken onderzoeken ontbrak. Een bevestiging van de correlatie tussen de levels cortisol en stress-reductie training bleek eveneens uit een recentelijk gepubliceerd onderzoek van Matousek, Dobkin en Pruessner (2010). Uit dit onderzoek kwam naar voren dat de levels cortisol een marker waren voor het succes van mindfulness-bases stress reduction therapy. Deze therapie is gebaseerd op het principe dat men zich bewust moet zijn van het 'hier en nu' zonder te oordelen en is in feite een aadachtstraining. Ook vonden de onderzoeken plaats in geïndustrialiseerde landen, dus is de generalisatie naar ontwikkelingslanden gelimiteerd. Eveneens werden de zwangere vrouwen vooral geselecteerd bij staats- en gemeente instanties waardoor er onbewust een groep vrouwen werd onderzocht die tot bepaalde sociale kringen en minderheidsgroeperingen behoren. Een punt voor vervolgonderzoek is om de selectie van zwangere vrouwen niet te beperken tot openbare instanties maar ook bij priveklinieken aan te vragen om aan hun patiënten voor te stellen mee te doen aan een wetenschappelijk onderzoek. Probleemstelling Desalniettemin kan men de vraag stellen of prenatale stress bij de moeder tijdens de zwangerschap van invloed is op de cognitieve ontwikkeling van het kind. Gezien de uitkomsten van de bovenstaande onderzoeken en de kritiekpunten hierop, zijn er een aantal factoren die teven
een rol kunnen spelen. Men komt aldus tot de volgende hypotheses: prenatale stress bij de moeder tijdens de zwangerschap is van invloed op de cognitieve ontwikkeling van het kind. Genen zijn eveneens van invloed op de cognitieve ontwikkeling van het kind. Postnatale stress speelt ook een rol bij de cognitieve ontwikkeling van het kind. De invloed van prenatale stress bij de moeder tijdens de zwangerschap heeft zowel een voorbeschikkende, uitlokkende, onderhoudende als versterkende rol bij de cognitieve ontwikkeling van het kind. Beoogd resultaat Het is van belang te weten of prenatale stress bij de moeder tijdens de zwangerschap van invloed is op de cognitieve ontwikkeling van het kind. Het is van significante waarde kennis te vergaren hoe wij de gezonde ontwikkeling van onze volgende generatie kunnen waarborgen, ten einde onze kinderen zowel een zo voordelig mogelijke start, dan wel een zo klein mogelijke achterstand te kunnen geven in de maatschappij. Als uit het onderzoek blijkt dat prenatale stress van invloed is op de cognitieve ontwikkeling van het kind is dit een bevestiging van de huidige theorie over dit onderwerp. Mocht nou uit het onderzoek blijken dat er geen invloed is van prenatale stress bij de moeder tijdens de zwangerschap op de cognitieve ontwikkeling van het kind, is het van groot belang dit onderwerp verder te onderzoeken op tot een eenduidig antwoord met betrekking tot de huidige theorie te komen. Als genen eveneens van invloed blijken te zijn op de cognitieve ontwikkeling van het kind, zal de rol hiervan verder onderzocht moeten worden om er achter te komen in hoeverre genen van de cognitieve ontwikkeling van het kind beïnvloeden. Wellicht is er zelfs sprake van een interactieeffect van de genen met prenatale stress. In het geval dat de genen niet van invloed blijken te zijn op de cognitieve ontwikkeling heeft men deze mogelijk meespelende factor kunnen uitsluiten om de resultaten zo helder mogelijk te kunnen interpreteren als zijnde veroorzaakt door prenatale stress bij de moeder tijdens de zwangerschap. Mocht postnatale stress ook een rol spelen bij de cognitieve ontwikkeling van het kind, kan
de toegeschreven rol aan prenatale stress wat de invloed op de cognitieve ontwikkeling van het kind betreft genuanceerd worden. Wanneer er blijkt dat postnatale stress geen invloed heeft op de cognitieve ontwikkeling kan de conclusie worden getrokken dat prenatale stress bij de moeder tijdens de zwangerschap van grote invloed is op de cognitieve ontwikkeling van het kind. Praktisch gezien houdt dit ook in dat dit in de gaten gehouden zal moeten worden bij de betrokken instanties om in te grijpen als er signalen zijn van prenatale stress tijdens een zwangerschap om zo het kind zo gezond en voordelig mogelijk ter wereld te laten komen. Mocht tevens uit het onderzoek blijken welke rol de invloed van prenatale stress bij de moeder tijdens de zwangerschap heeft op de cognitieve ontwikkeling van het kind, een voorbeschikkende, uitlokkende, onderhoudende of versterkende rol, kunnen onderwijsinstanties en jeugdhulp hier rekening mee houden en de kinderen waar nodig de hulp en ondersteuning bieden die zij op dat moment nodig hebben. Ook zal voor vervolg onderzoek gefocust kunnen worden op deze rol op de mate hiervan verder te onderzoeken.
Werkwijze Operationalisatie De vraag of prenatale stress van invloed is op de cognitieve ontwikkeling zal als volgt worden onderzocht. Er zullen drie condities gevormd worden. Een groep die geen stress reductie training krijgt, een groep die wel stress reductie training krijgt en een groep om te controleren voor eventuele aandachtsbias. Om de invloed van genen op de cognitieve ontwikkeling te controleren zal er gebruik worden gemaakt van een tweelingstudie. Er zal worden gestreefd om in de steekproef zowel vrouwen die zwanger zijn van één kind als vrouwen die zwanger zijn van een tweeling mee te nemen. De prenatale stress bij de moeder tijdens de zwangerschap zal worden gemeten door middel van een vragenlijst. Om de invloed van postnatale stress op de cognitieve ontwikkeling van het kind te controleren zal ook na de bevalling de stress gemeten worden door middel van een vragenlijst. De cognitieve ontwikkeling van het kind zal op negen momenten tot hun twaalfde jaar worden gemeten door middel een beoordelingsvragenlijst die de ouders thuis invullen. Wanneer het kind de leeftijd van achttien jaar bereikt zal er een laatste follow-up zijn door één maal te vragen het kind een test in te laten vullen. Om te kijken of de invloed van stress bij de moeder tijdens de zwangerschap een voorbeschikkende, uitlokkende, onderhoudende of versterkende rol speelt bij de cognitieve ontwikkeling van het kind zal de cognitieve ontwikkeling van het kind over een langere tijd gemeten worden. Wel te verstaan op de leeftijd van drie maanden, zes maanden, twaalf maanden, twee jaar en vier jaar, zes jaar, acht jaar, tien jaar, twaalf jaar en tot slot achtien jaar. Het betreft hier dus een 3*3*1 design waarbij exploratief gekeken zal worden naar de invloed van genen en postnatale stress op de cognitieve ontwikkeling.
T1 = eerste prenatale meetmoment
T1
T2
T3
T2 = tweede prenatale meetmoment
________________
T3 = derde prenatale meetmoment
Groep 1: niet stress-reductie O1
O2
O3
O1 = meting op tijdstip 1
Groep 2: aandacht
O1
O2
O3
O2 = meting op tijdstip 2
Groep 3: stress-reductie
O1
O2
O3
O3 = meting op tijdstip 3
G1 O1-O3 = meting groep 1 op tijdstip 1-3
G1O1 * C
G2O1 * C
G3O1 * C
G2 O1-O3 = meting groep 2 op tijdstip 1-3
G1O2 * C
G2O2 * C
G3O2 * C
G3 O1-O3 = meting groep 3 op tijdstip 1-3
G1O3 * C
G2O3 * C
G3O3 * C
C = cognitieve ontwikkeling kind
Deze operationalisatie is eventueel modificeerbaar. Procedure Zodra de proefpersonen hebben toegestemd mee te doen aan het onderzoek zal er bij het volgende bezoek aan de verloskundige een onderzoeksassistente aanwezig zijn die de proefpersonen een informed consent geeft en de deelname aan het onderzoek uitlegt. Hierna wordt door middel van een speekselmonster het level cortisol bij de moeder gemeten. Na dit gedaan te hebben krijgt de proefpersoon, afhankelijk van de random toegewezen conditie, stress-reductie training met de opdracht dit gedurende de zwangerschap elke dag toe te passen. Bij de aandachtconditie zal de onderzoeksassistente slechts een gesprek met de toekomstige moeder voeren waarbij zij zal fungeren als luisterend oor voor de zwangere vrouw. Tot slot worden de twee vervolg afspraken gemaakt met de verloskundige waarbij beide keren een zelfbeoordelings-vragenlijst en een speekselmonster zullen worden afgenomen. Deze procedure zal maximaal 90 minuten in beslag nemen. Bij de niet-stress reductie conditie zal dit maximaal 60 minuten bedragen.
Na de geboorte van het kind zal er op de leeftijd van drie maanden, zes maanden, twaalf maanden, twee jaar, vier jaar, zes jaar, acht jaar, tien jaar en twaalf jaar aan de moeder gevraagd worden over de mail een beoordelingsvragenlijst in te vullen met betrekking tot de cognitieve ontwikkeling van haar kind en een met betrekking tot de ervaren postnatale stress. De onderzoekers zullen de moeders herinneren aan het invullen hiervan en per vragenlijst zal dit zo'n twintig minuten in beslag nemen. Wanneer het kind de leeftijd van achtien jaar bereikt zal nog een laatste keer mailcontact zijn met de vraag of het kind eenmaal een test met betrekking tot de cognitieve ontwikkeling in wil vullen en terug te sturen. Deze procedure is eventueel modificeerbaar. Steekproefkarakteristieken Aan dit onderzoek zullen 150 zwangere vrouwen meedoen. Door middel van een oproep binnen de Koninklijke Nederlandse Organisatie van Verloskundigen (KNOV) zullen er 75 vrouwen die zwanger zijn van één kind en 75 vrouwen die zwanger zijn van een één of twee-eiige tweeling bereid gevonden worden mee te doen aan het onderzoek. Vrouwen die roken, drinken, een slechte lichamelijke conditie hebben of middelen-afhankelijk zijn worden uitgesloten van deelname. Er zal worden gestreefd naar een gemiddelde leeftijd van de deelneemsters van 28 jaar. Zij worden random toegewezen aan één van de drie condities (conditie: stress-reductie vs. aandacht vs. niet stress-reductie). Deze steekproefkarakteristieken zijn eventueel modificeerbaar. Materiaal In de niet-stress reductie conditie zal enkel de procedure worden uitgelegd en de vragenlijsten en speekselmonsters worden afgenomen. In de aandacht-conditie zal de onderzoeksassistent een openhartig gesprek met de aankomende moeder voeren en fungeren als een luisterend oor om te controleren voor een eventuele aandachtsbias. Ook zullen er speekselmonsters worden afgenomen. In de stress-reductie conditie wordt de vrouwen gevraagd de instructie te
volgen, zoals succesvol bewezen in het onderzoek van Urizar et al. (2004) en Matousek et al. (2010, om 'alle stressvolle dingen te elimineren/ deel te nemen aan dingen die relaxend zijn voor het hele vervolg van het onderzoek'. De inhoud van deze 'stressvolle dingen' zijn huishoudelijke activiteiten, buitenhuis activiteiten en interactie met anderen. Er werd gevraag hier aandachtig mee bezig te zijn en de moeders in deze conditie kregen elke week een motivatiemail met een herinnering aan de stress-reductie instructies. Om de prenatale stress te meten werd de vragenlijst van Vingerhoets en van Tilburg (1994), de Alledaagse Problemen Lijst, afgenomen om chronische en alledaagse stressoren te meten. Dit is een vragenlijst bestaande uit 114 items die vragen naar de frequentie en intensiteit van alledaagse en chronische stressoren. De items zijn afkomstig uit diverse levensgebieden (b.v. uiterlijk, wonen, gezinsleven, sociale relaties, werk enz.). Een aantal items zijn algemeen geformuleerd en kunnen op alle gebieden van toepassing zijn. Cliënt moet aankruisen of het item de afgelopen twee maanden aan de orde is geweest, en bij bevestiging, op een vierpuntsschaal aangeven hoe erg dat werd gevonden. Er zijn twee subschalen: I. AFH, 28 items met gebeurtenissen die afhankelijk zijn van het functioneren van de persoon en II. ONAFH, 21 items met gebeurtenissen die onafhankelijk zijn van het functioneren van de persoon. De test-hertestbetrouwbaarheid van de schaalscores is .69. De vragenlijst neemt zo'n tien minuten in beslag en zal thuis worden ingevuld om vervolgens naar de betreffende onderzoeksassistent door te mailen. Om de postnatale stress waaraan de betreffende kinderen wellicht worden blootgesteld te meten wordt de Vragenlijst Meegemaakte Gebeurtenissen (Veerman, Ten Brink, Van der Horst & Koedoot, 1993) afgenomen. Deze meet de potentieel stressvolle gebeurtenissen in de opvoedingsomgeving en de positieve of negatieve beleving daarvan, zoals waargenomen door de ouders bij kinderen tot zeventien jaar oud. Het is een vragenlijst met 37 items: 34 met a priori stressvol geachte gebeurtenissen en 3 met a priori positieve gebeurtenissen. De primaire opvoeder (ouder/verzorger) vult zelfstandig de VMG in en geeft aan of en wanneer de gebeurtenis is voor gekomen en of het kind de gebeurtenis als ‘prettig' of ‘onprettig' beleefde. De gemiddelde kappa
coëfficiënt van de items is .75 (6 items <.60). De test-hertestbetrouwbaarheid van de schaalscores is .80. De vragenlijst neemt zo'n vijftien minuten in beslag en zal thuis worden ingevuld om vervolgens naar de betreffende onderzoeksassistent door te mailen. Om de cognitieve ontwikkeling van het kind te meten zal er gebruik worden gemaakt van de Sociaal Cognitieve Vaardigheden Test (Van Manen, Prins & Emmelkamp, 2009). Deze test meet de sociaal-cognitieve vaardigheden in de school-en thuissituatie. De methode bestaande uit zeven plaatjes met acht bijbehorende vragen. Elke vraag vertegenwoordigt een sociaal-cognitieve vaardigheid. De verhalen gaan over een sociale situatie waarin een kind geconfronteerd wordt met een probleem. Er zijn tevens twee verkorte parallelversies (A- en B-versie) bestaande uit drie verhaaltjes in plaats van zeven. Het instrument is gebaseerd op de sociaal-cognitieve ontwikkelingstheorie van Selman (1980, 2003). Dit model bestaat uit vier sociaal-cognitieve niveaus, waarbij bepaalde vaardigheden horen. 1. Egocentrisch niveau: op circa vierjarige leeftijd zijn de vaardigheden ‘identificeren' en ‘discrimineren'. 2. Subjectief perspectief nemen: op circa zesjarige leeftijd zijn de vaardigheden ‘differentiëren' en ‘vergelijken'. 3. Zelfreflectieve niveau: op circa achtjarige leeftijd zijn de vaardigheden ‘zich verplaatsen' en ‘relativeren'. 4. Wederzijds perspectief nemen: op circa tienjarige leeftijd zijn de vaardigheden ‘coördineren' en ‘verdisconteren'.
Gerris (1981) heeft de niveaus van Selman getransformeerd naar de acht sociaal-cognitieve vaardigheden (schalen) waar de SCVT op is gebaseerd. Deze schalen zijn: 1. Identificeren: het kind is zich bewust van het bestaan van perspectief. Het identificeren wordt onderverdeeld in onderkennen, herkennen en benoemen van perspectieven. 2. Discrimineren: het kind kan beoordelen of perspectieven hetzelfde zijn of niet. 3. Differentiëren: het begrip dat twee of meer personen in gelijke of verschillende situaties niet noodzakelijk hetzelfde perspectief hebben. 4. Vergelijken: uitbreiding van de vaardigheid ‘differentiëren', het kind beseft dat er zowel overeenkomsten als verschillen kunnen zijn tussen perspectieven. 5. Zich verplaatsen: het kind kan zich verplaatsen in het perspectief van een ander. 6. Relateren: het leggen van causale relaties tussen perspectieven. 7. Coördineren: het kind is in staat de derde persoonspositie in te nemen.
8. Verdisconteren: het kind is zich bewust van de mogelijkheid het perspectief van de ander te beïnvloeden.
De interne consistentie van de gehele test is .96. De test-hertestbetrouwbaarheid van de schaalscores is .72. De vragenlijst neemt zo'n vijftien minuten in beslag en zal thuis worden ingevuld om vervolgens naar de betreffende onderzoeksassistent door te mailen. Wanneer de kinderen de leeftijd van achtien jaar bereiken zal de Differentiële Vaardighedentests (Dekker & De Zeeuw, 2003) worden afgenomen. Deze meet de cognitieve vaardigheden van volwassenen en adolescenten. Door middel van 23 subtests wordt er onder andere redeneren (verbaal, numeriek, figureel), taalvaardigheid, ruimtelijk en technisch inzicht, aandachtconcentratie en administratieve vaardigheid (van complexer materiaal) gemeten. Met behulp van de scores kan men vaststellen in welke mate iemand over een bepaalde vaardigheid beschikt en uitspraken doen over verschillen tussen personen in de gemeten capaciteiten of vaardigheden. De tests worden geplaatst in de context van het hiërarchisch intelligentiemodel van Carroll (1993, 1996), zijn zogenoemde ‘drie-stratumtheorie'. Het model gaat uit van een piramidale opbouw van intelligentie. De top van de piramide, stratum III, is de algemene intelligentie of ‘general intelligence'. De 23 tests worden ingedeeld in drie van de acht stratum II-factoren, namelijk ‘fluid', ‘crystallized' en ‘broad visual perception'. De gemiddelde betrouwbaarheid van de test is .82 en dus goed. De test neemt zo'n zestig minuten in beslag en zal thuis worden ingevuld om vervolgens naar de betreffende onderzoeksassistent door te mailen. De speekselmonsters zullen worden verzameld met behulp van een wattenstaafje en zullen vervolgens in het lab van de UvA worden onderzocht om de levels van cortisol bij de moeder te bepalen. Deze materiaalkeuze is eventueel modificeerbaar. Data-analyse Om te beginnen zal de kwaliteit van de data gewaarborgd worden door de proefpersonen waar er missing data of outliers zijn uit te sluiten van verdere analyse. Vervolgens zal er met behulp
van de Kolmogorov Smirnov test worden gecheckt of de populatie normaal verdeeld is. Tevens zal de interne consistentie worden gecheckt met behulp van de Cronbach's .α. Door middel van een mixed design ANOVA zal de correlatie tussen de verschillende prenatale condities, de trimesters van blootstelling van prenatale stress aan het kind en de cognitieve ontwikkeling worden gemeten. Er zullen twee within-subject factors worden gevormd, respectievelijk de condities met drie levels en de trimesters met drie levels. De between-subject factor zal bestaan uit de gemiddelde scores van de cognitieve ontwikkeling van het kind. Om te onderzoeken of de invloed van prenatale stress een voorbeschikkende, uitlokkende, onderhoudende of versterkende rol speelt zal de data met behulp van Repeated Measures worden geanalyseerd, waarbij de scores per meetmoment van de cognitieve ontwikkeling van het kind zorgt voor negen levels. Exploratief zal gekeken worden of genen en de levels postnatale stress van invloed zijn op de bevindingen door deze als covariaat toe te voegen aan de data analyse van de mixed design ANOVA. Deze data-analyse is eventueel modificeerbaar.
Literatuurlijst Bergman, K., Sarkar, P., O'Connor, T. G., Modi, N., & Glover, V. (2009). Maternal stress during pregnancy predicts cognitive ability and fearfulness in infancy. Child adolescent Psychiatry, 46, 1454-1463.
Beydoun, H., & Saftlas, A. F. (2008). Physical and mental health outcomes of prenatal maternal stress in human and animal studies: a review of recent evidence. Paediatriac and Perinatal Epidemiology, 22, 438-466.
Davis, E. P., Glynn, L. M., Schetter, C. D., Hobel, C., Chicz-demet, A., & Sandman, C. A. (2007). Child adolescent Psychiatry, 46, 737-746.
Davis, E. P., & Sandman, C. A. (2010). The timing of prenatal exposure to maternal cortisol and psychological stress is associated with human infant cognitive development. Child Development, 81, 131-148.
Dekker, R. & Zeeuw, J. de (2003). Differentiële Vaardighedentests voor Midden en Hoger Niveau. Leiden: PITS.
DeLongis, A., Coyne, J. C., Dakof, G., Folkman, S., & Lazarus, R. S. (1982). Relationship of daily hassles, uplifts, and major life events to health status. Health Psychology, 1, 119–136.
Huizink, A. C., Robles de Medina, P. G., Mulder, E. J. H., Visser, G. H. A., & Buitelaar, J. K. (2003). Journal of Child Psychology and Psychiatry, 44, 810-818.
King, S., & Laplante, D. P. (2005). The effects of prenatale maternale stress on childeren's cognitive development: Project Ice Storm. Stress, 8, 35-45.
Klaver, M. M., & Baart, J. C. (2003). Het limbische systeem, een mogelijke verklaring voor onbegrepen lichamelijke klachten. Huisarts en wetenschap, 46, 233-236.
Manen, T. G. van, Prins, P. J. M., & Emmelkamp, P. M. G. (2007). Sociaal Cognitieve Vaardigheden Test (SCVT). Houten: Bohn Stafleu van Loghum.
Matousek, R. H., Dobking, P. L., & Pruessner, J. (2010). Cortisol as a marker for improvement in mindfulness-based stress reduction. Complementary Therapies in Clinical Practice, 16, 13-19.
Nathanielsz, P. W. (1999). Life in the Womb: The Origin of Health and Disease. Ithaca, NY: Promethean
Urizar, G. G. Jr., Milazzo, M., Le, H. N., Delucchi, K., Sotelo, R., & Mu˜noz, R. F. (2004). Impact of stress reduction instructions on stress and cortisol levels during pregnancy. Biological Psychology, 67, 275–282.
Van den Bergh, B. R. H. M. (2002). Het belang van de prenatale levensfase voor de ontwikkeling van psychopathologie. Kind en Adolescent, 23, 97-111.
Vingerhoets, A. J. J. M., & Tilburg, M. A. L. (1994). Alledaagse Problemen Lijst, Handleiding. Lisse: Swets & Zeitlinger.
Veerman, J. W., Brink, L. T. ten, Horst H. van der, & Koedoot P. (1993). Vragenlijst Meegemaakte Gebeurtenissen. Herziene Handleiding (Episcript nr. 14). Amsterdam: Pedologisch Instituut.