fantoompijn
Ander werk van Thomas Enger Schijndood (literaire thriller, 2012)
thomas enger
Fantoompijn Vertaald door Lucy Pijttersen en Kim Snoeijing
amsterdam . antwerpen 2013
Deze vertaling is mede mogelijk gemaakt door financiële steun van norla.
Q is een imprint van Em. Querido’s Uitgeverij BV, Amsterdam Oorspronkelijke titel Fantomsmerte Copyright © Gyldendal Norsk Forlag AS 2010 [All rights reserved] Copyright vertaling © 2013 Lucy Pijttersen en Kim Snoeijing via het Scandinavisch Vertaal- en Informatiebureau Nederland / Em. Querido’s Uitgeverij BV, Singel 262, 1016 AC Amsterdam Omslag Wil Immink Foto auteur Rolf M. Aagaard ISBN 978 90 214 4727 8 / NUR 305 www.uitgeverijQ.nl
Fantoompijn – pijn die afkomstig lijkt te zijn van een ‘fantoom ledemaat’, een lichaamsdeel dat fysiek verloren is gegaan door amputatie of een ongeval, of waarvan de zenuwen niet meer naar behoren functioneren. De pijn komt niet van het lichaamsdeel zelf, maar is een ingebeelde pijn die wordt veroorzaakt door ‘foutieve berichten’ in het zenuwstelsel.
Proloog De Harley van Jocke staat er al. Tore Pulli parkeert en zet zijn motorhelm af. Het knerpt als hij zijn voet op de grond plaatst. De ramen van het opgedoekte fabrieksgebouw staren blind de duisternis in. Er heerst een akelige, overdonderende stilte. Pulli haakt zijn helm aan het stuur en loopt naar de deur. De hengsels knarsen als hij hem openschuift. Pulli gaat naar binnen, aarzelend. ‘Jocke?’ Zijn stem wordt vanaf de muren teruggekaatst. Zijn laarzen dreunen op de betonnen vloer. Langzaam wennen zijn ogen aan de duisternis, maar hij ziet alleen kale vloeren en muren, balken en pijlers, ingekapseld in spinnenwebben. De oktoberwind huilt door de gebroken ruiten naar binnen. Uit zijn mond komt damp. Dit is bijna als in vroeger tijden, denkt Pulli en hij zet nog een paar passen naar voren. De spanning vlak voor de confrontatie. Hij voelt de adrenaline door zijn lichaam gieren en vindt het heerlijk. Zijn blik wordt getrokken naar iets op de vloer verder de schaduwen in. Voorzichtig komt hij dichterbij. Een doordringende stank van urine en metaal slaat hem tegemoet. Hij stapt in iets glibberigs, zet een stap opzij om niet te vallen. Pulli pakt zijn mobieltje en laat dat op de vloer schijnen. Dan ziet hij waar hij in is gestapt. Voor zijn voeten ligt een mens. Het rugpand van het bloederige leren jack zit vol scheuren. Boven de kraag schijnt de schedel wit door de getatoeëerde en gladgeschoren hoofdhuid. Hij kent die tattoo. Alleen bij Joachim Brolenius staat Go to hell op het achterhoofd. Het licht van het mobieltje gaat uit. Pulli kijkt snel om zich heen, hij hoort slechts diepe stilte. De ruimte maakt een lege indruk, er is alleen Jocke, de man die Pulli diep en intens haatte maar die hij voor geen goud van de wereld dood had willen zien. In elk geval niet nu.
7
Hij buigt zich voorover, pakt het leren jack vast en draait het zware lijf om. Het gezicht is verwrongen en bloederig, de mond staat open. Pulli legt twee vingers tegen de halsslagader, maar trekt zijn hand onmiddellijk terug. De hals is warm, maar zacht en losjes, als een vochtige, opengesneden paddenstoel. Dan ziet hij hem, op de vloer. De boksbeugel. Zijn eigen boksbeugel. Hoe is die hier in hemelsnaam terechtgekomen? Hij wordt overvallen door een afgrijselijk besef. Velen wisten van de ontmoeting en verschillende mensen hebben hem zien vertrekken. Veel te veel van hen wisten dat de beugel altijd op zijn kantoor aan de wand hing. En nu heeft hij bloed op zijn handen, kleren en schoenen. Iemand heeft hem erin geluisd. Iemand heeft hem er verdomme in geluisd. Pulli wil de boksbeugel oppakken en ervandoor gaan, maar blijft dan staan. Je hebt het lijk aangeraakt, denkt hij. Jouw vingerafdrukken zitten op Jockes jack. Maak het niet erger dan het al is. Hij haalt zijn mobiel weer tevoorschijn. Met bloedige vingers toetst hij het nummer van de alarmcentrale in. Je kent de waarheid, zegt hij tegen zichzelf. Vertel die, dan komt het wel goed. Je hoeft nergens bang voor te zijn.
8
Deel i
1 22 maanden later Het is altijd dezelfde gil. Henning Juul knippert met zijn ogen, zoekt op de tast het lichtknopje. Het laken onder hem is nat, de lucht trillend warm. Met een vochtige hand laat hij zijn vingers over de littekens in zijn hals en gezicht glijden. In zijn hoofd bonkt een basritme dat vanuit een open raam de Steenstrups gate in stroomt. Ergens verderop gaat een motor er brullend vandoor en dan wordt het stil. Als een crescendo vlak voor een plotselinge dood. Henning haalt diep adem en probeert de droom om zeep te helpen die nog als een vlijmscherpe film in hem leeft. Maar die laat zich niet uitwissen. De droom begon zo harmonieus. Ze zouden een stukje gaan sleeën, Jonas en hij. Het was een dag waarop de grond in de loop van de nacht door een dikke laag sneeuw was bedekt. Op de kruising bij het park Birkelunden konden ze de tramrails als kaarsrechte zilveren goten maar nauwelijks waarnemen. De dichte sneeuwvlokken die nog door de lucht dansten, smolten voordat ze zich in Hennings wangen konden vastbijten. Hij trok Jonas op de slee achter zich aan door de Toftes gate het Sofienbergpark in, waar de kinderen zich als zwarte stipjes op de kleine helling aan de voet van de kerk aftekenden. Jonas stuurde energiek van de ene kant naar de andere. Henning haalde ingespannen adem toen ze er waren. Hij wilde net achter op het sleetje gaan zitten toen Jonas hem tegenhield. ‘Jij niet, papa! Alleen ik!’ ‘Oké. Maar dan moet je de slee straks zelf omhoogtrekken.’ ‘Ja hoor!’ ‘Beloof je dat?’ ‘Jaaaaa!’ Henning wist dat de levensduur van de vochtige sneeuwvlokken langer was dan van de belofte die Jonas zonet had gedaan. Maar dat gaf niets.
11
‘Duw me dan, zodat ik héél hard ga!’ ‘Oké. Hou je goed vast. Tel tot drie.’ Daarop telden ze samen: ‘een! twee! Eeeen drieee!!!’ Henning gaf Jonas een ferme duw, hij hoorde zijn zoon schreeuwen van plezier toen die weggleed, registreerde dat andere kinderen toekeken, dat ze het leuk vonden om naar het jongetje met de lichtblauwe muts te kijken dat in de richting van de verhoging stoof die iemand midden op de helling had gemaakt. Hij kwam er precies op af, vloog een stukje omhoog, maar landde snel en gilde weer van geluk terwijl hij bijstuurde om niet in botsing te komen met een meisje dat van de andere kant kwam. Ze draaide zich om en volgde Jonas met haar ogen toen hij meer en meer naar links zwenkte. In de richting van de boom. Henning zag ook waar de jongen naar op weg was, zijn handjes hard om het stuur geklemd. Henning begon de helling af te rennen, maar zijn voeten kregen geen houvast, hij gleed weg en viel, rolde een paar keer in het rond voor hij weer op zijn benen stond. Sneeuwvlokken, stemmen en lawaai verloren aan snelheid en kracht terwijl Henning zijn lippen tot een kreet vormde. Maar er kwam geen geluid. Wanhopig keek hij naar de andere ouders, die als vastgevroren stonden toe te kijken. Ten slotte sloot hij zijn ogen. Hij wilde niet zien wat er gebeurde. Wilde zijn eigen zoon niet zien sterven. Niet nog een keer. Toen was Jonas verdwenen, net als de helling, de sneeuw, de bomen en de mensen. Om hem heen was het donker. Een onmiskenbare geur van rook brandde in zijn neus. En hoewel hij Jonas niet kon zien, waren zijn kreten goed te horen. Panisch zwaaide Henning met zijn armen om een gat te maken in de duisternis die voor hem oprees, maar dat hielp niet. Een intense warmte stak in zijn gezicht. Ademhalen ging steeds moeilijker en hij begon te hoesten. Door de rook werd een streep licht zichtbaar. Henning knipperde met zijn ogen en focuste zich op de opening die steeds groter werd, verderop kon hij een deur zien, een deur die op het punt stond door vlammen verteerd te worden. Hij hoestte nogmaals. Daarna werd de streep weer smaller en even later had de rook het gat volledig gedicht. Het was verstikkend heet en overal was het zwart. Op dat moment gilde Jonas. Opnieuw.
12
Een rode knippering doet Henning uitademen. Zijn ogen zoeken de tweede rookmelder in de kamer. Henning wacht op het regelmatige geknipper dat aangeeft dat alles in orde is. Maar er verstrijken een paar seconden. Nog een paar. En nog een paar. Hij voelt een klomp in zijn borst omhoogkruipen en zich naar zijn schouders en nek verspreiden. Dan gaat het lampje aan. Rood en snel. Hij zakt achterover op het kussen en ademt in en uit, blijft liggen wachten tot het monster in zijn borst tot rust zal komen. Even later is het tempo weer normaal. Hij voelt opnieuw aan de littekens op zijn gezicht. Het doet nog altijd pijn en niet alleen aan de buitenkant. En het zal pijn blijven doen, denkt hij, tot het moment waarop hij erachter komt wie zijn appartement in brand heeft gestoken. Wie ervoor heeft gezorgd dat het liefste jongetje van de wereld niet meer leeft. Henning draait zich om naar het nachtkastje. Het is nog geen half elf. De hoofdpijn waarmee hij anderhalf uur geleden naar bed is gegaan, bonkt nog steeds. Hij masseert zijn slapen terwijl hij naar de keuken sjokt en het laatste blikje cola uit de koelkast pakt. In de woonkamer verwijdert hij kleren en kranten van de bank, waarna hij gaat zitten en het blikje opentrekt. Het geluid van bubbels die naar de oppervlakte stijgen maakt hem slaperig. Dan sluit hij zijn ogen en hoopt op een droom zonder sneeuwvlokken.
2 ‘Zijn jullie bijna klaar? Ik wil naar huis.’ Gunhild Dokken buigt zich over de balie heen en kijkt de zaal in. Een lied van de rockband Jokke & Valentinerne galmt uit de luidsprekers. Op een bank verderop ligt Geir Grønningen kreunend 135 kilo vanaf zijn borst omhoog te stoten. Tegen de spiegel achter hem staat een kleine, gedrongen man de bewegingen van de halterstang met zijn handen te volgen – zonder hulp te bieden. ‘We hoeven nog maar een paar keer,’ zegt Petter Holte zonder zijn geconcentreerde blik op te slaan. Dokken draait zich om en kijkt op de klok aan de wand. Die wijst bijna 22.45 uur aan.
13
‘Het is vrijdag, jongens. Vrijdagavond nog wel, het is bijna elf uur. Kunnen jullie niets anders verzinnen?’ Geen van hen geeft antwoord. ‘Pak nou vast,’ zegt Per Ola Heggelund, de man die met gekruiste armen aan het eind van de bank staat. Grønningen staat op het punt de halterstang omhoog te duwen. Holte ondersteunt de stang voorzichtig en helpt de trillende armen van Grønningen. ‘Nog een keer,’ zegt hij. ‘Je kunt het nog wel een keer.’ Grønningen haalt diep adem, laat de stang tegen zijn borst rusten en stoot uit alle macht. De spieren trillen terwijl Holte hem voor elke millimeter laat zwoegen, tot de kilo’s helemaal boven zijn en Grønningen brullend de stang op zijn plaats in de steunen kan zetten. Hij trekt een grimas en knijpt in zijn borstspieren, krabt zich in zijn warrige baard en schudt wat van het lange, dunne haar uit zijn gezicht. ‘Goed gedaan,’ zegt Heggelund en hij knikt geïmponeerd. Grønningen loert naar hem. ‘Goed? Het was knudde. Meestal kan ik veel meer.’ Heggelund kijkt zenuwachtig naar Holte, maar hij krijgt slechts een boze blik terug. Holte maakt de buikriem los terwijl hij zichzelf in de spiegel bestudeert. Het geschoren hoofd is – net als de rest van de man – zonnebankbruin. Hij verschuift zijn zwarte handschoenen een beetje en bestudeert zijn spieren onder de nauwsluitende, witte singlet, knikt tevreden als hij zich uitstrekt en de spanning in zijn bovenarmen zichtbaar wordt. Hij trekt zijn Better Bodies-broek wat recht voordat hij naar de balie loopt waar Gunhild Dokken ongeïnteresseerd in een tijdschrift staat te bladeren, met haar pony voor haar ogen hangend. ‘Ga je straks nog iets doen of zo?’ vraagt Holte en hij blijft voor haar staan. Zijn stem is zacht en verwachtingsvol. ‘Ik ga naar huis,’ antwoordt ze zonder op te kijken. Holte knikt langzaam, terwijl hij haar onderzoekend aankijkt. ‘Heb je zin in gezelschap?’ ‘Nee,’ antwoordt ze kortaf. Holtes neusgaten verwijden zich. ‘Je krijgt geen bezoek van iemand anders?’ ‘Daar heb jij niets mee te maken,’ zegt Dokken snuivend. Na een korte pauze draait Holte zich om naar Grønningen, die opbeurend terugknikt.
14
‘Wij zijn de enigen hier,’ zegt Holte. ‘Ik kan wel voor je afsluiten, als je dat wilt.’ Dokken slaat het tijdschrift met een snelle handbeweging dicht. ‘Had je dat niet wat eerder kunnen zeggen? Toen er nog een stuk van de avond over was?’ ‘Jawel, maar ik...’ Er valt een schaduw over Holtes gezicht als hij zijn hoofd laat zakken. ‘Oké,’ zegt ze knorrig en ze zucht. ‘Je weet waar de sleutels zijn.’ Dokken loopt naar een kapstok en trekt een dun, zwart jack aan. Ze legt haar mobiele telefoon in haar tas en slaat die over haar schouder. ‘Maak het niet te gek.’ ‘We gaan pas zondag weer trainen.’ ‘Wauw,’ zegt ze ironisch. ‘Een vrije dag.’ Holte laat een snelle glimlach zien en volgt haar met zijn ogen als ze naar de deur marcheert. Een bel boven haar hoofd klingelt en de deur glijdt langzaam maar zeker dicht. Dan is ze weg, de avond in. Holte schudt vrijwel onmerkbaar zijn hoofd, om vervolgens achter de balie te kruipen, de muziek stop te zetten en een cd van Metallica uit het rek te pakken – And Justice For All. Hij zet track nummer acht op – ‘To Live Is To Die’ – draait het geluid harder en spoelt vooruit naar het midden van het lied. ‘Heb je weer geen beet?’ vraagt Heggelund glimlachend als Holte terug is. Holte kijkt hem woedend aan, maar geeft geen antwoord. In plaats daarvan vraagt hij wiens beurt het is. ‘Heggis,’ antwoordt Grønningen en hij kijkt Heggelund aan. ‘Yep, dat klopt,’ bevestigt hij stoer. Hij loopt naar de halterstang en neemt er aan beide kanten vijftien kilo af. Dan gaat hij zitten en haalt een paar keer diep adem, hij gaat liggen en zoekt de plek waar hij zijn fuck you-vinger altijd plaatst. Opnieuw vult hij zijn longen. Achter hem heeft Holte zijn positie weer ingenomen, terwijl James Hetfield zingend mompelt: ‘when a man lies, he murders some part of the world’. Heggelund tilt de stang van de steunen, de gewichten tikken tegen elkaar aan. Dan laat hij de stang zakken en stoot hem weer omhoog. De eerste poging gaat goed, hij probeert een rustig ritme te zoeken, en de rep lukt ook prima. Twee stoten later is zijn gegrom agressiever. Holte recht zijn rug, zorgt voor een goed evenwicht met zijn benen, en houdt zijn handen onder de stang, klaar om te helpen. Hij kijkt naar Grønningen, die knikt terwijl Holte een paar stappen dichterbij zet. Op de muziekinstallatie gaat
15
Metallica over op de loeiharde riff aan het begin van ‘Dyers Eve’. Heggelund sluit zijn ogen en haalt al zijn krachten naar boven voor de rep, maar de halterstang geeft geen krimp. Hij opent zijn ogen. Holtes handen zijn van de onderkant naar de bovenkant van de stang verplaatst. Grønningen is naast de bank komen staan en gaat daarna schrijlings op Heggelunds buik zitten. Hij kreunt zwaar. Holte trekt de stang naar zich toe en laat hem een paar centimeter boven Heggelunds adamsappel hangen. Paniek verschijnt in diens ogen. ‘Wat... wat...’ ‘Hoe lang kom je hier al?’ vraagt Grønningen. ‘Twee maanden? Tweeënhalf misschien?’ Heggelund probeert iets te zeggen, maar hij moet al zijn kracht gebruiken om de halterstang van zijn keel weg te houden. ‘Denk je misschien dat we dom zijn?’ zegt Holte en hij kijkt hem met een harde blik in de ogen aan. ‘Denk je dat we willekeurig mensen met ons laten trainen zonder eerst te checken wie ze zijn?’ Heggelund weet niets anders dan gorgelgeluiden uit te brengen. ‘Je hebt tegen ons gelogen,’ zegt Holte met een verbeten mond. ‘Geprobeerd ons voor de gek te houden. Denk je dat we niet weten dat je komende herfst naar de politieacademie gaat?’ Heggelund spert zijn ogen nog verder open. ‘Wat is jouw probleem eigenlijk?’ vraagt Grønningen. ‘Te veel tv-gekeken? Dacht je dat je carrière een kickstart zou maken? Undercover als het ware?’ ‘Dat is je niet gelukt,’ neemt Holte het gesprek over. ‘Dat lukt niemand.’ ‘Please,’ smeekt Heggelund terwijl zijn armen trillen. Holte drukt de stang naar beneden tot die met de huid in contact komt. Zijn ogen schieten vuur. ‘Ben je van plan hier nog vaker te komen?’ vraagt Grønningen. Heggelund knijpt zijn ogen dicht en probeert zijn hoofd te schudden. Op zijn gezicht hebben tranen zich vermengd met zweetdruppels. ‘Ben je van plan iemand iets te vertellen over wat er nu gebeurt?’ zegt Holte sissend. Opnieuw probeert Heggelund zijn hoofd te verplaatsen. Grønningen kijkt een paar tellen naar hem, waarna hij van het apparaat stapt en naar Holte knikt. Heggelund kan maar nauwelijks ademhalen, maar Holte haalt de stang niet weg. ‘Zo is het genoeg,’ zegt Grønningen. Holte geeft geen antwoord.
16
‘Petter!’ Met tegenzin tilt Holte de stang op, daarbij geholpen door het kleine beetje kracht waarover Heggelund nog beschikt. Even later klinkt er vanaf de steunen een luide klap. Holte draait zich om, grijpt een handdoek terwijl hij vol minachting snuift. Grønningen trekt hem terzijde. ‘Verdomme, je had hem wel kunnen vermoorden!’ fluistert hij. Holte antwoordt niet, hij kijkt slechts naar Heggelund, die naar adem hapt. De tranen hebben zijn wangen nat gemaakt, zijn oogleden zwaar. ‘Genoeg is genoeg,’ zegt Grønningen. ‘Ben je alles wat we van Tore hebben geleerd vergeten?’ Holte geeft geen antwoord, hij doet alleen een paar passen opzij. Heggelund komt langzaam overeind tot zittende positie terwijl James Hetfield door de installatie buldert. Grønningen draait zich om, zet een paar stappen in de richting van Heggelund, die nog steeds zijn handen om zijn keel houdt. Grønningen wacht tot hij oogcontact krijgt en maakt dan een knikkende beweging met zijn hoofd, in de richting van de deur. Heggelund klautert overeind. Wankelend loopt hij naar de deur, waar de naam van de sportschool hem in bloedrode letters tegemoet glanst: Effect & Respect.
3 Een fel licht doet Henning met zijn ogen knipperen. Die voelen aan als schuurpapier. Hij wrijft de slaap weg, heeft pijn in zijn onderrug. Langzaam richt hij zich op. De cola op het tafeltje is warm geworden, maar hij neemt toch een slok en laat het in zijn mond schuimen. Hij proeft het zwarte suikerdrankje zorgvuldig en slikt het door. Buiten glijden verschillende schakeringen van blauwe lucht in elkaar over. Hij laat warme zomerlucht door een raam in de woonkamer naar binnen stromen. Een zwaluw krijst, maar er volgt geen antwoord. Boven het binnenplein aan de overkant schampt een gele hijskraan de boomtoppen. Henning loopt zijn slaapkamer in, neemt twee tabletten uit het pillendoosje op het nachtkastje en slikt ze zonder water door, waarna hij naar de keuken gaat en de chaotische stapel kranten en papieren op de eettafel aanschouwt. Hij gaat achter zijn laptop zitten en schopt daarbij tegen een
17
van de tafelpoten aan, zodat de koffie uit het kopje tegen de wanden spat. Langzaam doet hij de klep omhoog. Een oude versie van de voorpagina van 123nieuws.no schijnt hem tegemoet en meteen volgt er een update. Henning checkt het hoofdartikel, scrolt naar beneden en stelt al snel vast dat er in de loop van de nacht niets bijzonders is gebeurd. Hittegolven in Europa. Rusland denkt dat Iran binnenkort een atoombom kan ontwikkelen. Twee ernstig gewonden bij een verkeersongeval in Hedmark. Een meisje dat hij eerder heeft gezien maar van wie hij de naam niet meer weet, heeft spijt van haar siliconenborsten. Henning controleert zijn concurrenten ook, hoewel hij niet weet waarom hij daar zin in heeft. Overal hetzelfde nieuws. Maar zo begint hij zijn dagen. Zoals hij de dagen ook altijd begon voordat Jonas stierf. Het is al bijna twee jaar geleden, denkt Henning. Voor de meeste mensen is twee jaar een eeuwigheid aan ogenblikken en herinneringen die op een stapel zijn gelegd. Voor hem is er niets. Geen enkel spoor heeft hij weten te vinden. Het was een stuk gemakkelijker geweest als hij zich gewoon iets had kunnen herinneren van de dagen en weken voor de brand. Boven op de stapel papier staart Mikael Vollan hem aan, de man die via rekeningen die hij met valse identiteiten opende, 153 miljoen elektronische brieven van het bedenkelijke soort naar bedrijven en particulieren stuurde. Vollan maakte reclame voor piramidespelen en andere valse dromen, zodat mensen betaalden voor iets wat niet bestond. Henning werd de spam zo zat dat hij besloot na te gaan wie erachter zat en wat hij of zij er wijzer van werd. Samen met 6tiermes7, Hennings anonieme bron bij de politie, en zijn goede vriend de computernerd Atle Abelsen, slaagde hij er na verloop van tijd in Vollans netwerk te ontrafelen. Toen de belangrijkste stukjes op hun plaats waren gevallen, droeg Henning het onderzoek over aan de kansspelautoriteit, de fiscale recherche en een tijdje later ook aan de landelijke recherche, in ruil voor de belofte dat hij een paar uur voordat de lange arm van de wet tot actie overging geïnformeerd zou worden. Vollan werd later veroordeeld tot zeven jaar gevangenisstraf, terwijl hij bovendien een schadevergoeding moest betalen. Henning bestudeert de prints nog een keer en legt ze daarna met een zucht aan de kant. Vollan toonde in de rechtszaal zowel spijt als opluchting, hij was blij dat iemand hem ten slotte had tegengehouden. Het werd een obsessie, zoals hij het uitdrukte. Hij had geen geld meer, dus ook niet om iemand te betalen om met Henning af te rekenen. Of met Jonas.
18
Mismoedig laat Henning zijn handen over zijn gezicht gaan. Er duikt wel iets op, zegt hij tegen zichzelf. Dat moet wel.
4 Tore Pulli had het altijd fijn gevonden zichzelf in de spiegel te bekijken. Zijn ultrakorte haar. Zijn hemelsblauwe, heldere ogen. Zijn krachtige neus. Zijn dichte, goed onderhouden baard. Zijn spitse kin, die nog nooit door iemand was aangeraakt zonder dat hij vervolgens die van de dader aan gort had geslagen. De kettingen om zijn nek. De nauwsluitende kleren. Hij had het altijd fijn gevonden om te zien hoe zijn spieren opzetten, hoe zijn aderen zwollen onder de getatoeëerde, zomerbruine huid. Niemand hoefde te betwijfelen dat hij, Tore Pulli, een kerel was met wie je het liever niet aan de stok wilde krijgen. Maar hij ziet dat alles niet meer. Zijn kleren zitten niet meer even strak om zijn lijf. Wat vroeger een en al explosiviteit was, gevreesd en veelbelovend, komt nu nog maar als een vage herinnering op hem over. Pulli opent de kraan, laat het water stromen tot het koud wordt, buigt zich voorover en legt zijn gezicht in koude, natte handen. Hij wrijft zich in zijn ogen, laat zijn vingers over zijn wangen, voorhoofd, inhammen en kale kruin gaan, waarna hij zich met een witte handdoek afdroogt. Ben je zover, vraagt hij het gezicht in de spiegel. Ga je dit echt doen? Veronica’s foto hangt op het prikbord. Zoals altijd kijkt ze hem recht aan met haar jeugdig mooie glimlach. En zoals altijd vraagt hij zich af hoe ze het volhoudt. Pulli gaat op het smalle grenen bed zitten en plaatst zijn ellebogen op zijn knieën en zijn handen onder zijn kin. Zijn ogen gaan naar de emmer op de grijze linoleumvloer die tot de rand vol afval zit. Op een krukje voor hem staat een asbak en liggen een aansteker en afstandsbediening. Zijn beste vrienden. En om hem heen: zijn vier grootste vijanden. Resoluut komt hij overeind en loopt een gang in die bijna even lang is als een handbalveld, alleen smaller, met tafels en zitgroepen, banken en stoelen aan beide zijden langs de dikke, gele strepen. Hij knikt kort naar de persoon in het glazen hokje, wijst op de telefoon, krijgt een knikje terug
19
en loopt met langzame passen naar de tafel aan de andere kant. Een grijze telefoon staat op een donkerrood plastic kleed. Vellen papier, enveloppen en formulieren liggen er in stapels naast. Pulli kijkt op de wandklok. Twintig minuten, maximaal. Hij tilt de hoorn van de haak, maar legt hem meteen weer neer. Heb je alles gedaan wat je kunt, denkt hij. Is er werkelijk niemand anders die je kan helpen? Nee. Er zijn geen andere mogelijkheden meer.
5 Henning is helemaal bezweet als hij op de hoek voor Café Con Bar blijft staan. Aan de andere kant van de straat ligt het Vaterlandspark als een holte midden tussen Oslo Plaza en de agressieve toegangsweg naar de wijk Grønland. Vlakbij slentert een stroom mensen over onregelmatige kinderkopjes. De auto’s brullen driftig. Henning trekt zijn vrijwel totaal versleten spijkerjack uit en zoekt een onbezet tafeltje. Als Erling Ophus er niet op had gestaan naar het stadscentrum te komen en het liefst in de buurt van zijn oude werkplek wilde afspreken, zou Henning nooit ergens zijn gaan zitten waar de mensen voorbijsnellen. Henning heeft Ophus al talloze malen geïnterviewd, maar hem nog nooit persoonlijk ontmoet. Wanneer Ophus op een plaats delict opdook, waren de vlammen meestal al gedoofd en de journalisten naar huis gegaan om te schrijven. Het verbaasde Henning dat Ophus tot een praatje bereid was, op een zaterdag nog wel, in plaats van het trage leven in Leirsund te koesteren. Het duurt niet lang of Henning ontdekt Ophus aan de overkant van de straat. Wijselijk wacht de gepensioneerde brandinspecteur op groen licht voor hij de straat oversteekt. Henning staat op, komt Ophus een paar passen tegemoet, steekt zijn hand uit. De lange man, in een wit overhemd met korte mouwen en een donkerblauwe broek, glimlacht en pakt Hennings knuist stevig vast. ‘Hallo,’ zegt Henning. ‘Fijn dat u wilde komen.’
20
‘O, ik zou u moeten bedanken. Mijn vrouw had een dag op handen en voeten in de bloementuin gepland, en nu kreeg ik een goed excuus om naar de stad te gaan en later misschien even een praatje te maken met oudcollega’s. Als ze op hun werk zijn, natuurlijk.’ Ophus glimlacht en laat Hennings hand los. Hij gebaart naar een stoel aan de andere kant van het tafeltje. Ze nemen plaats. Ophus ziet eruit alsof hij zojuist is teruggekeerd van een bergwandeling, fitter dan toen hij eraan begon. Zijn gezichtshuid is fris en pas geschoren, met een vleugje warme zomer erop. De rimpels op zijn voorhoofd vormen diepe golven. Hij heeft een opvallende wrat op zijn linkerwang, maar zonder die wrat zou zijn gezicht minder karakter hebben gehad. Een ober met een ongekamde bos haar en diepe wallen onder de ogen komt naar hen toe. ‘Wilt u iets drinken?’ vraagt Henning. ‘Tja, een kopje koffie zou lekker zijn.’ ‘Twee koffie,’ zegt Henning tegen de ober, die zich meteen omdraait zonder iets te zeggen. Henning houdt zijn mobiel omhoog. ‘Hebt u er bezwaar tegen als ik ons gesprek opneem?’ ‘Nee, nee. Dat is prima.’ Henning drukt op de rode toets midden op het scherm en ziet dat de opname start. ‘Zoals ik door de telefoon al tegen u zei,’ zegt hij met een schrapende stem, ‘ben ik met een zaak bezig.’ ‘Ja, dat heb ik begrepen.’ Henning wil net zijn eerste vraag stellen als de telefoon overgaat. ‘Sorry, ik zal...’ ‘Dat geeft niet,’ antwoordt Ophus en hij houdt zijn handen omhoog. Henning kijkt naar het nummer. Anoniem. Vast niets belangrijks, denkt hij en hij drukt de oproep weg. ‘We proberen het nog een keer,’ zegt hij glimlachend. ‘U hebt lang als brandinspecteur gewerkt.’ ‘Dat klopt,’ zegt Ophus trots. ‘Ik heb in Noorwegen vermoedelijk voor de meeste zaken de verantwoordelijkheid gehad. De verzekeringsmaatschappijen probeerden me te strikken toen ik met pensioen ging, maar toen ik had besloten ermee op te houden wilde ik dat op alle gebieden doen. Hoewel ik daar nu wel een beetje spijt van heb.’ ‘Veel uitzoekwerk?’
21
Ophus knikt met een glimlach, terwijl hij rinkelend porselein van een slaperige ober in ontvangst neemt. ‘Wat is de meest voorkomende oorzaak dat er bij iemand brand uitbreekt?’ ‘Dat de mensen niet voorzichtig genoeg zijn,’ antwoordt Ophus en hij slurpt gretig. ‘Ongeveer een op de vier branden is te wijten aan het gebruik van open vuur, sigaretten en brandende kaarsen. De mensen zijn zo achteloos met as, denken er niet bij na dat die nog lang nadat er geen vlammen meer zijn blijft branden of nagloeien. En verder heb je uiteraard gepruts met aanstekers en vuurwerk. Dat soort dingen.’ Ophus gebaart ijverig met zijn handen. ‘En verder zijn er nogal wat branden die ontstaan doordat mensen een ketel droog laten koken, een fornuis oververhitten of elektrische kachels toedekken. We hebben tegenwoordig zo veel apparaten die op stroom werken en die producten zijn niet altijd van de allerbeste kwaliteit. Ongeveer twintig procent van alle branden is te wijten aan technische storingen in elektrische installaties.’ Henning leunt tegen de tafel aan. ‘Hoe zit het met branden die zijn aangestoken?’ ‘Om en nabij de tien procent van alle branden is door derden aangestoken. Ongeveer het dubbele percentage wordt nooit opgehelderd. Ten slotte zijn er branden die ontstaan door blikseminslagen en doordat mensen ze zelf aansteken.’ Henning maakt een korte aantekening in zijn notitieblok dat hij klaar heeft liggen. ‘Is het moeilijk om branden te onderzoeken?’ ‘Enorm. Meestal zijn de sporen verbrand. Bovendien raakt een rechercheur nooit helemaal uitgeleerd.’ ‘Het is toch zo dat de politie alle branden standaard moet onderzoeken?’ ‘Dat klopt.’ Opnieuw rinkelt Hennings telefoon. Nogmaals anoniem, ziet hij, maar hij neemt niet op. ‘Hoe gaan ze te werk?’ ‘Hè?’ ‘Hoe onderzoekt de politie een brand?’ ‘Hebt u wel eens van de a tot z-regel gehoord?’ ‘Nee, hoe luidt die?’
22
Ophus glimlacht en steekt van wal: ‘Alles Bestuderen, Check Details, Eigenaardigheden en Feiten, Grondig zijn, Handel met Inzicht, Jobsgeduld en Kalmte, Luister, Meet Nauwkeurig en Observeer Precies, wees op je Qui-vive, Reconstrueer, Speur naar Tekens en Uitzonderingen, Verifieer en Weeg X- en Y-coördinaten Zorgvuldig af.’ Henning lacht. ‘Hoeveel tijd kost het om dat allemaal uit het hoofd te leren?’ ‘Weken. Nee. Maanden!’ Ophus glimlacht opnieuw. Er ontstaat een nieuwe stilte aan tafel terwijl Ophus koffiedrinkt. Henning kijkt naar zijn aantekening. ‘Dus tien procent van alle branden is aangestoken door derden?’ ‘Ongeveer tien procent, ja.’ Henning knikt zwijgend, voelt zijn littekens als gestreepte fakkels in zijn gezicht branden. Met een langzame beweging slaat hij zijn blik naar Ophus op. ‘Een paar jaar geleden was er brand in mijn appartement,’ zegt Henning en hij kijkt weer weg. ‘Ik heb mijn zoon verloren.’ ‘O, wat verschrikkelijk.’ ‘Toen heb ik deze opgelopen.’ Henning wijst op zijn littekens. ‘Ik moest door een muur van vlammen springen om bij mijn zoon te komen, maar...’ Het lukt hem niet de zin af te maken. Dat lukt hem nooit. ‘Volgens mij was de brand aangestoken.’ ‘Waarom denkt u dat?’ vraagt Ophus na een ongegeneerd geslurp. Henning wordt onmiddellijk door schaamte overvallen, zich bewust van de gebrekkige kracht in zijn eigen argumentatie. ‘Ik weet het niet zeker. Het is een gevoel, een onderbuikgevoel, of hoe je dat ook maar noemt. Plus dat er...’ Henning zwijgt, denkt dat het zinloos is een man als Ophus te vertellen over zijn dromen, waar die wel en niet over gaan. Hij schudt zachtjes zijn hoofd. ‘Ik denk het gewoon.’ Ophus knikt zonder een woord te zeggen, terwijl hij het kopje naar zijn mond brengt. ‘Wanneer is dat gebeurd?’ ‘11 september 2007.’
23
‘Dat is helaas na mijn tijd.’ Henning kijkt hem bedroefd aan. Zijn blik glijdt weer naar beneden. ‘Maar wat zegt de politie dan? Ze hebben de zaak toch wel onderzocht?’ Ophus kijkt hem met toegeknepen ogen aan. ‘Jawel,’ zegt Henning. ‘En ze kwamen tot de conclusie dat de oorzaak van de brand onbekend was.’ ‘En u denkt dus dat iemand hem heeft aangestoken?’ Henning probeert zijn rug te rechten, maar hij zakt meteen weer terug en kruist zijn armen over zijn borst. ‘Hoe het is gedaan weet ik niet,’ zegt hij. Ophus neemt ten slotte weer een slok koffie en zet het kopje rinkelend neer. ‘En wat stond er in het proces-verbaal?’ ‘Dat heb ik zelf nooit gezien, maar ik heb gehoord dat de brand hoogstwaarschijnlijk in de gang is begonnen.’ ‘Begon het te branden terwijl u thuis was?’ ‘Ja.’ ‘Waren er sporen van inbraak?’ ‘Niet voor zover ik weet.’ ‘Had u de deur op slot gedaan?’ ‘Dat weet ik niet meer. Alles wat er in de voorafgaande dagen en weken is gebeurd, is uit mijn geheugen verdwenen, maar ik denk het wel. Ik deed de deur altijd op slot, ook overdag, maar ik kan me niet herinneren of ik dat die avond ook heb gedaan.’ ‘Had u geen rookmelders?’ Het ritme in de vragen en antwoorden is gestopt. De kinderkopjes staren hem beschuldigend aan. ‘Ik had er wel een, maar de batterij was leeg, en ik...’ Henning doet zijn best zijn blik op te slaan terwijl hij moeilijk slikt. ‘En de politie heeft geen voet- of vingerafdrukken gevonden, geen technische sporen, dna...’ Hij schudt zijn hoofd. ‘En toch denkt u dat iemand bij u brand heeft gesticht?’ ‘Ja.’ Ophus leunt achterover. Op dat moment gaat de telefoon nogmaals over. Henning kijkt geïrriteerd op de display. Anoniem. ‘Sorry, ik...’
24