wie wind zaait
Ander werk van Nele Neuhaus Sneeuwwitje moet sterven (thriller, 2011) Diepe wonden (thriller, 2013)
Nele Neuhaus
Wie wind zaait Vertaald door Sander Hoving
amsterdam . antwerpen 2013
Voor Vanessa
Q is een imprint van Em. Querido’s Uitgeverij bv, Amsterdam Oorspronkelijke titel Wer Wind sät Copyright © by Ullstein Buchverlage GmbH, Berlin. Published in 2011 by Ullstein Taschenbuchverlag Copyright vertaling © 2013 Sander Hoving/ Em. Querido’s Uitgeverij bv, Singel 262, 1016 ac Amsterdam De liedtekst van Kid Rocks ‘All Summer Long’ is afkomstig van het in 2007 uitgebrachte album Rock n Roll Jesus (Atlantic/Warner). Omslag Marjan Landman Omslagbeeld Konishkichen Artwork/Getty Images Foto auteur Sandra Qvist isbn 978 90 214 4999 9 / nur 305 www.uitgeverijQ.nl
Proloog
Zo snel haar benen haar konden dragen rende ze door de lege straat. De eerste voorbarige vuurpijlen van de jaarwisseling schoten door de zwarte nachthemel. Kon ze het park maar bereiken, onderduiken in de feestende menigte! Ze kende deze buurt niet, was de weg volledig kwijt. De voetstappen van haar achtervolgers weerkaatsten tegen de hoge muren van de huizen. Ze zaten haar vlak op de hielen en dreven haar steeds verder van de grote straten vandaan, weg van de taxi’s, de U-bahn en de mensen. Als ze nu zou struikelen, was het met haar gebeurd. De doodsangst snoerde haar keel dicht, haar hart sprong bijna uit haar borst. Ze zou dit tempo niet veel langer kunnen volhouden. Daar! Eindelijk! In de eindeloze rij gevels van de hoge huizen gaapte een donker gat. In volle vaart sloeg ze de smalle steeg in, maar haar opluchting duurde maar een fractie van een seconde, want ze begreep dat ze de grootste fout van haar leven had gemaakt. Voor haar doemde een gladde muur zonder ramen op. Ze zat in de val. Het bloed suisde in haar oren, haar gejaagde ademhaling was het enige geluid in de plotselinge stilte. Ze dook weg achter een paar stinkende vuilnisbakken, drukte haar gezicht tegen de ruwe, vochtige muur en sloot wanhopig haar ogen, biddend dat de mannen haar niet zouden zien en door zouden lopen. ‘Daar is ze!’ riep iemand zacht. ‘Nu hebben we haar.’ Ze keek in een schijnwerper, hief een arm op en knipperde, verblind door het felle licht. Allerlei gedachten schoten door haar hoofd. Zou ze om hulp roepen? 5
‘Hier komt ze niet uit,’ zei een ander. Voetstappen op het plaveisel. De mannen kwamen naderbij, langzaam nu, zonder haast. Haar lichaam was stijf van angst. Ze balde haar vochtige handen tot vuisten, haar nagels drukten pijnlijk in het vlees. En toen zag ze hem. Hij ging in het licht staan en zag op haar neer. Een ondeelbaar ogenblik vlamde de absurde hoop bij haar op dat hij was gekomen om haar te helpen. ‘Alsjeblieft!’ fluisterde ze schor, en ze strekte haar hand naar hem uit. ‘Ik kan alles uitleggen, ik...’ ‘Te laat,’ kapte hij haar af. Ze zag kille woede en minachting in zijn ogen. Het laatste vonkje hoop in haar hart doofde en verging tot as, net als de mooie witte villa aan de oever van het meer. ‘Alsjeblieft, niet weggaan!’ Haar stem klonk schel. Ze wilde naar hem toe kruipen, hem om vergiffenis smeken, hem zweren dat ze alles, alles voor hem zou doen, maar hij draaide zich om en verdween uit haar blikveld, liet haar alleen met de mannen, van wie ze geen genade hoefde te verwachten. Ze werd overmand door een zwarte golf van paniek. Ze keek wild om zich heen. Nee! Nee, ze wilde niet sterven! Niet in deze donkere, smerige, naar urine en vuilnis stinkende steeg. Met alle kracht die de angst haar verleende verdedigde ze zich, schopte en sloeg om zich heen, streed verbeten haar allerlaatste strijd. Maar ze had geen schijn van kans, de mannen duwden haar tegen de grond en bogen haar armen ruw naar achteren. Toen voelde ze dat ze in een arm werd geprikt. Haar spieren verslapten, de steeg werd wazig voor haar ogen, terwijl de kleren van haar lijf werden gerukt en ze naakt en weerloos op de grond lag. Ze voelde dat ze werd weggedragen, wierp een laatste blik op de smalle streep nachtzwarte hemel tussen de hoge muren, zag de flonkerende sterren. Toen viel ze en tuimelde in een peilloos diepe, zwarte afgrond. Een kort, heerlijk ogenblik voelde ze zich zweven, de duizelingwekkende val benam haar de adem, het werd donker, en ze verbaasde zich er een beetje over dat sterven zo gemakkelijk was. Ze schoot overeind. Haar hart bonsde in haar keel, en het duurde 6
een paar seconden voor ze begreep dat ze alleen had gedroomd. Die droom achtervolgde haar al maanden, maar hij was nog nooit zo helder geweest en was altijd voor het einde gestopt. Rillend sloeg ze haar armen om haar bovenlichaam, wachtte tot haar verkrampte spieren zich ontspanden en de kou uit haar lichaam week. Het licht van de straatlantaarn viel door het tralievenster. Hoe lang was ze al op deze veilige plek? Ze liet zich achteroverzakken, drukte haar gezicht in het kussen en begon te snikken, want ze wist dat deze angst haar altijd in zijn greep zou houden.
7
Maandag, 11 mei 2009
De zon was juist opgegaan, toen hij het tuinhek achter zich sloot en net als elke ochtend met het geweer om zijn schouder de licht glooiende weg naar het bos in sloeg. Tell, zijn ruwharige bruine poedelpointer, draafde een paar meter voor hem uit, snuffelde hier en daar en registreerde met zijn gevoelige neus de duizenden geuren die de nacht had achtergelaten. Ludwig Hirtreiter ademde diep de frisse koele lucht in en luisterde naar het vroege vogelconcert. Op het grasveld aan de rand van het bos graasden twee reeën. Tell keek naar ze, maar maakte geen aanstalten ze op te jagen. Het was een slimme, gehoorzame hond, die wist dat hij zich alleen voor het wild diende te interesseren als zijn baas dat toestond. ‘Braaf, jongen,’ bromde Ludwig Hirtreiter. Van zijn boerderij was het niet ver naar het bos. Hij liep langs de rood-witte slagboom, die een paar jaar geleden noodzakelijk was geworden omdat gemakzuchtige wandelaars uit Frankfurt in de weekends steeds vaker diep het bos in reden. De mensen van tegenwoordig, vooral die uit de stad, toonden geen enkel respect voor de natuur. Ze konden de ene boom niet van de andere onderscheiden, liepen luidkeels schreeuwend rond en lieten hun onopgevoede honden ook buiten het jachtseizoen los rondlopen. Sommigen vonden het zelfs amusant als ze het wild opspoorden en opjaagden. Voor een dergelijke manier van doen kon Ludwig Hirtreiter geen begrip opbrengen. Het bos was heilig voor hem. Hij kende het even goed als zijn tuin, kende de eenzame open plekken, wist waar het wild was en welke routes de wilde zwijnen namen. Een paar jaar geleden had hij zelf de borden van het educatieve natuurpad Linden9
kopf ontworpen en neergezet, om de onwetenden in te wijden in de geheimen van het woud. De zon wierp haar stralen door het dichte gebladerte en veranderde het bos in een stille, groen-gouden kathedraal. Bij de eerste splitsing sloeg Tell de weg rechts in, alsof hij de gedachten van zijn baasje had gelezen. Ze wandelden langs de machtige Köhlereiche-boom en arriveerden bij het verwoeste stuk, waar een storm zich afgelopen herfst een weg door het bos had gebaand. Opeens stopte Ludwig Hirtreiter. Tell stond ook stil en spitste zijn oren. Het geluid van motoren! Even later verscheurde het doordringende geknetter van een motorzaag de stilte. Dat konden geen bosarbeiders zijn, want deze tijd van het jaar was er niets voor hen te doen in het bos. Ludwig Hirtreiter voelde een golf van woede in zich opwellen. Hij maakte rechtsomkeert en beende de kant op waar het geluid vandaan kwam. Zijn hart ging tekeer. Hij had al zo’n vermoeden gehad dat ze zich niet aan de afspraken zouden houden, maar gewoon zouden beginnen te rooien om de mensen al voor de hoorzitting voor een voldongen feit te stellen. Een paar minuten later bleek zijn vrees gegrond. Hij kroop onder de rood-witte afzetband door die rond de kleine open plek onder de bergkam was gespannen, en keek sprakeloos naar de geparkeerde oranje vrachtwagens en het zestal mannen dat druk heen en weer liep. Opnieuw knetterde de motorzaag, spaanders vlogen in het rond. Een hoge spar wankelde en stortte krakend neer op de open plek. Die achterbakse klootzakken! Trillend van woede haalde Ludwig Hirtreiter het geweer van zijn schouder en zette het op scherp. ‘Stop!’ brulde hij, toen de motorzaag stationair pruttelde. De mannen draaiden zich om, klapten het vizier van hun helm omhoog. Hirtreiter stapte de open plek op, Tell week niet van zijn zijde. ‘Ophoepelen!’ riep een van de mannen hem toe. ‘U hebt hier niets te zoeken!’ ‘Hoepel zelf op!’ zei Ludwig Hirtreiter grimmig. ‘En wel ogenblikkelijk! Hoe haal je het in je hoofd, hier bomen te kappen!’ De hoofdarbeider zag het geweer en Hirtreiters vastberaden gezicht. 10
‘Hé, rustig aan.’ Hij hief sussend zijn handen op. ‘Wij doen alleen maar ons werk.’ ‘Maar niet hier. Het bos uit, en wel onmiddellijk.’ De andere mannen kwamen naderbij. De motorzaag was verstomd. Tell gromde diep in zijn keel en Hirtreiter legde zijn wijsvinger om de trekker. Het was hem dodelijke ernst. Het begin van de werkzaamheden was begin juni gepland, en deze vervroegde actie was illegaal, zelfs als die met stilzwijgende toestemming van de burgemeester of de districtscommissaris werd uitgevoerd. ‘Jullie hebben precies vijf minuten om je spullen te pakken en te vertrekken!’ riep hij tegen de ploeg. Niemand verroerde zich. Toen legde hij aan, mikte op de motorzaag in de hand van een van de arbeiders en haalde de trekker over. Er klonk een schot. Pas op het laatste moment had Ludwig Hirtreiter zijn geweer een stukje omhoog bewogen, zodat de kogel ongeveer een meter over het hoofd van de mannen heen vloog. Een paar seconden stonden de mannen als aan de grond genageld en staarden hem verbijsterd aan. Toen sloegen ze halsoverkop op de vlucht. ‘Dat zal consequenties voor u hebben!’ schreeuwde de voorman nog. ‘Ik bel de politie.’ ‘Voor mijn part.’ Ludwig Hirtreiter knikte slechts en hing zijn geweer om zijn schouder. Niemand zou de politie bellen, want daarmee zouden ze zich alleen in hun eigen vlees snijden, die leugenachtige boeven. Bijna had hij de schijnheilige beloftes geloofd. Geen boom zou geveld worden voordat alles was beslist, dat hadden ze vrijdag nog bij hoog en bij laag beweerd, hoewel ze op dat moment het bosbouwbedrijf al opdracht moesten hebben gegeven maandagochtend meteen van start te gaan. Hij wachtte tot de vrachtwagens de open plek hadden verlaten en het geluid van de motoren in de verte was weggestorven, zette toen zijn geweer tegen een boomstam en begon de afzetband op te rollen. Hier zou geen boom meer vallen, niet zolang hij het verhinderen kon. Hij was klaar voor de strijd.
11
* Pia Kirchhoff stond bij een bagageband en stak juist haar hand uit naar haar koffer, toen er een zacht getjirp uit haar jaszak klonk. Het duurde even tot ze het geluid in verband bracht met haar telefoon, die ze meteen na de landing had aangezet. Drie heerlijke weken lang had haar mobieltje gezwegen en was het van een van de belangrijkste instrumenten in haar dagelijks leven tot een bijzaak gedegradeerd. Op dit moment was haar bagage heel wat belangrijker dan de telefoon. Christophs koffer was een van de eerste geweest, en hij was al naar buiten gegaan in de overtuiging dat Pia direct achter hem aan zou komen, maar ze had een vol kwartier moeten wachten, want de bagage van vlucht lh729 uit Shanghai werd tergend langzaam en stukje bij beetje op de lopende band gezet, en dan nog meters uit elkaar. Toen ze haar grijze koffer op het bagagewagentje had getild, zocht ze in haar zak naar de telefoon. Mededelingen schalden uit de luidsprekers door de hal, iemand torpedeerde met zijn bagagekar onzacht haar kuiten en nam niet eens de moeite zich te verontschuldigen. Een ander vliegtuig had zijn passagiers uitgebraakt, voor de douane stond een lange rij. Eindelijk vond Pia het onvermoeibaar tjirpende mobieltje en nam op. ‘Ik sta net bij de douane!’ riep ze. ‘Bel later even terug!’ ‘O, neem me niet kwalijk,’ zei hoofdinspecteur Oliver von Bodenstein aan de andere kant van de lijn. Haar chef klonk geamuseerd. ‘Ik dacht dat jullie gisteravond waren teruggekomen.’ ‘Oliver!’ Pia slaakte een zucht. ‘Het spijt me. Onze vlucht had negen uur vertraging, we zijn zojuist geland. Wat is er?’ ‘Ik heb een klein probleem,’ antwoordde Bodenstein. ‘We hebben een lijk, maar vandaag om elf uur trouwen Lorenz en Thordis voor de burgerlijke stand. Als ik daar niet kom opdagen heb ik het helemaal verbruid bij mijn familie.’ ‘Een lijk? Waar?’ Pia wilde langs de douanebalie lopen, maar een kleine, dikke douanebeambte, die met een uitgestreken gezicht de passerende reizigers observeerde, hief haar hand op. Blijkbaar had Pia’s laatste 12
opmerking haar interesse gewekt. Heel onhandig, als je haast hebt. ‘In het kantoor van een bedrijf in Kelkheim,’ zei Bodenstein. ‘De melding is zojuist binnengekomen. Ik stuur onze nieuwe medewerker erheen, maar ik zou het prettig vinden als jij er ook naartoe kon rijden.’ ‘Hebt u iets aan te geven?’ vroeg de beambte met krakende stem. ‘Nee.’ Pia schudde haar hoofd. ‘Hoezo – nee?’ vroeg Bodenstein verbaasd. ‘Nee, ik bedoel – ja,’ antwoordde Pia geïrriteerd. ‘Nee, ik heb niets aan te geven. Ja, ik rij erheen.’ ‘Wat krijgen we nou?’ De douanebeambte trok haar wenkbrauwen op. ‘Kunt u uw koffer opendoen?’ Pia klemde haar mobieltje tussen wang en schouder, prutste aan de sluitingen van haar koffer en brak bij het openen een vingernagel af. Het ontspannen vakantiegevoel verdween als sneeuw voor de zon. Ze was weer in de greep van de stress. ‘Ja, oké, ik rij erheen. Geef me het adres maar.’ Ze klapte haar koffer open. De douanebeambte woelde bedachtzaam door Pia’s nonchalant gepakte koffer, in de hoop tussen de vuile was een illegaal ingevoerde Ming-vaas, een gesmokkelde fles sterkedrank of een paar sloffen sigaretten te ontdekken. Achter haar vormde zich een rij reizigers. Woedend keek Pia de vrouw aan, die haar na het vruchteloze onderzoek met een verveeld knikje liet gaan. Pia knalde de deksel dicht, gooide de koffer op het bagagekarretje en marcheerde naar de uitgang. De melkglazen deuren gleden opzij. Achter de afzetting wachtte Christoph met een ietwat geforceerde glimlach op zijn gezicht; naast hem stond, duidelijk ontstemd, Pia’s ex-man dr. Henning Kirchhoff. Ook dat nog! Eigenlijk had Miriam, die tijdens Pia’s afwezigheid voor de dieren op de Birkenhof had gezorgd, haar van het vliegveld willen afhalen; voor haar vertrek hadden ze daarover nog gebeld. ‘Mijn koffer was de laatste op de band,’ zei Pia verontschuldigend. ‘En toen moest die douanetante ook nog alles overhoophalen. Sorry. Wat doe jij hier eigenlijk?’ Dat laatste was voor haar ex-man bedoeld. Henning stak bleek en 13
mager af naast Christoph met zijn Centraal-Aziatische bruine tint. ‘Ik ben ook blij om je te zien,’ antwoordde hij sarcastisch en hij trok een grimas. ‘Mijn auto staat al meer dan een uur bij een stopverbod. Als ik een bon krijg, mag jij die betalen.’ ‘Neem me niet kwalijk.’ Pia kuste Henning vluchtig op zijn wang. ‘Bedankt dat je ons afhaalt. Wat is er met Miriam?’ De relatie tussen haar ex-man en haar beste vriendin was gecompliceerd geworden, sinds Henning de verdenking op zich had geladen de vader van het nog ongeboren kind van zijn vroegere geliefde te zijn. Na een radiostilte van vele maanden, waarin Henning serieus had overwogen lafhartig de wijk naar het buitenland te nemen, hadden de twee weer toenadering gezocht, maar van een harmonische vertrouwensrelatie kon geen sprake zijn. ‘Miriam heeft om negen uur een afspraak in Mainz, ze kon niet wachten tot jullie vliegtuig eindelijk zou zijn geland,’ legde Henning met een ondertoon van verwijt uit toen ze naar buiten liepen. ‘Voor mij was het niet ver van het instituut hiernaartoe, vond ze. O, hoe was jullie vakantie eigenlijk?’ ‘Goed,’ antwoordde Pia en ze wisselde een snelle blik met Christoph. ‘Goed’ was het understatement van het jaar. De drie weken China waren hun eerste echte vakantie geweest, en die was gewoonweg perfect verlopen. Hoewel ze nu al geruime tijd bij elkaar waren, veroorzaakte Christophs aanblik nog altijd weldadig opwindende kriebels in haar buik, en soms kon ze niet bevatten dat ze het geluk had gehad een man zoals hij te vinden. Drie jaar geleden hadden ze elkaar ’s zomers tijdens het onderzoek naar een moordzaak ontmoet, toen Pia er zich al bijna bij had neergelegd dat ze voor de rest van haar leven alleen met haar dieren op de Birkenhof zou verzuren. Op slag was de vonk tussen hen overgesprongen. Destijds had Bodenstein een ernstige verdenking tegen hem gekoesterd, wat de zaak er niet simpeler op had gemaakt. De koele lucht van de vroege meimorgen deed Pia huiveren. Na veertien uur vliegen voelde ze zich plakkerig en vies en verlangde naar een douche, maar die zou nog even moeten wachten. 14
Op Hennings auto was geen bon te bekennen, doordat hij het bordje Arts duidelijk zichtbaar achter de voorruit had geplaatst. Christoph en hij tilden de koffers in de bagageruimte, en Pia ging snel op de achterbank van de Mercedes zitten. ‘Wat ben je nu van plan?’ informeerde ze, toen Henning een paar minuten later op de snelweg naar Kelsterbach reed. Vanwege de drukte op de weg naar Frankfurt vorderden ze maar langzaam. ‘Hoezo?’ vroeg hij op zijn beurt, meteen wantrouwig. Pia sloeg haar ogen ten hemel. Nog nooit had hij een simpel antwoord op een simpele vraag kunnen geven! Ze masseerde haar kloppende slapen. De afgelopen drie weken had ze alles radicaal achter zich gelaten, de alledaagse beslommeringen, haar baan, zelfs de dreigende aanzegging tot sloop voor de Birkenhof had ze verdrongen, maar nu kreeg ze alles weer over zich heen. Ze zou haar vakantie zonder aarzelen voor onbepaalde tijd hebben verlengd, maar misschien school het ware geluk toch in de beperking. ‘Ik moet naar Kelkheim, er is daar een lijk gevonden,’ zei ze. ‘Mijn chef heeft net gebeld. Mijn vakantie is nu toch wel echt voorbij.’
* Het grote hek van het dierenasiel was dicht, de parkeerplaats voor het lage kantoorgebouw was leeg. Mark ijsbeerde onrustig langs de hoge omheining en wierp een blik op zijn telefoon. Kwart over zeven. Waar bleef Ricky? Over uiterlijk twintig minuten moest hij vertrekken. De leraren maakten enorme stennis als hij ook maar een minuut te laat was in de les, en schreven meteen een e-mail aan zijn moeder, alleen omdat hij de laatste tijd een paar keer had gespijbeld. Belachelijk. Waarom snapten zijn ouders niet dat hij school niet meer zag zitten? Sinds hij van het internaat was gegaan had hij het gevoel dat zijn leven vreemd en verkeerd was. Mark had duizendmaal liever iets nuttigs gedaan dan al die zinloze uren op school te moeten uitzitten. Iets met dieren, en dan een eigen woning met louter honden en katten, zoals bij Ricky en Jannis. Dat zou tof zijn. Maar zijn vader zou erin 15
blijven als hij dat zou voorstellen. Eindexamen en studie waren verplicht, een paar semesters in het buitenland maakten een goede indruk. Alles minder dan dat was goed voor plebejers. Een complete afgang. De kortste weg naar de afgrond van de bijstand, zeg maar. Van hieruit had hij goed zicht op de geasfalteerde landweg die naar Schneidhain liep, maar afgezien van een paar vroege wandelaars met honden was er niemand te zien. De halve nacht had hij achter de computer gezeten, omdat hij niet kon slapen. Zodra hij zijn ogen sloot, kwamen de herinneringen. Hij had Ricky een sms gestuurd, en ze had geantwoord dat ze ’s ochtends om zeven uur in het asiel zou zijn. Nu was het al half acht. Mark besloot haar tegemoet te rijden. Toen de rechtbank hem destijds tot tachtig uur werkstraf ten dienste van de gemeenschap in het dierenasiel had veroordeeld, was hij bijna door het lint gegaan: wat een klotezooi. Maar toen had hij Ricky leren kennen en Jannis, haar vriend, en opeens had hij weer iets waar hij naar uitkeek. Het werk in het asiel was hem vet goed bevallen, en hij hielp er nog altijd mee, hoewel hij zijn straf er allang op had zitten. Het was alsof hij bij Ricky en Jannis een nieuw thuis had gevonden, een nieuw gezin, waar hij altijd welkom was. Jannis was zijn grote voorbeeld, soms discussieerden ze de hele avond over dingen die Mark nooit een moer hadden geïnteresseerd: het conflict in Afghanistan, nederzettingen in Israël, het opnemen van Guantánamo-gedetineerden in Duitsland of over Jannis’ lievelingsthema, de grote klimaatleugen. Jannis had overal verstand van en hield er heel andere meningen op na dan Marks vader, die zich hooguit wel eens over de belastingpolitiek van de regering of over de Linke en de Grünen opwond. Maar bovenal zette Jannis zijn woorden om in daden. Al een paar keer was Mark met hem mee naar een betoging geweest, en dat had diepe indruk gemaakt, omdat Jannis onwijs veel mensen kende. Hij had zijn helm opgezet en startte net zijn scooter, toen Ricky’s donkere stationwagen aan kwam rijden. Zijn hart sloeg over van blijdschap toen ze naast hem stopte en het raampje omlaag deed. ‘Goedemorgen,’ zei ze glimlachend. ‘Het spijt me dat ik wat laat ben.’ 16
‘Morgen.’ Hij merkte dat hij knalrood werd. Helaas een normale reactie bij hem, dat stomme blozen. ‘Waarom help je me niet even met voederen,’ stelde ze voor. ‘Ondertussen kunnen we praten, oké?’ Mark aarzelde. Ach wat, laat de school toch barsten. Hij had daar alles geleerd wat er ooit te leren viel. Het echte leven gebeurde toch ergens anders. ‘Oké,’ zei hij.
* De ochtendzon weerspiegelde zich in de hoge glazen gevel van het futuristische gebouw op het industrieterrein dat als een gestrand ruimteschip op een zorgvuldig gemaaid gazon lag. Henning zette zijn stationwagen neer op de parkeerplaats, die op een enkele auto na nog leeg was. Hij pakte de twee aluminium koffers uit de kofferbak en bromde alleen ‘lukt wel’ toen Pia er eentje wilde overnemen. Nadat ze Christoph een kwartier eerder bij het hek van de Birkenhof hadden afgezet, had hij humeurig gezwegen, maar omdat Pia zestien jaar met hem getrouwd was geweest en zijn nukken, en dus ook zijn ochtendhumeur, kende als geen ander, stoorde ze zich er niet aan. Soms speelde Henning het klaar drie dagen lang geen woord uit te brengen. Ze staken het geplaveide voorplein over met weelderige bloembedden en een fontein, waar twee surveillancewagens naast stonden. In het voorbijgaan zag Pia de naamplaat van de firma: WindPro GmbH. De gestileerde windmolen ernaast deed vermoeden waar het bedrijf zich mee bezighield. Een politieman stond gapend op de trap voor de ingang en liet hen met een hoofdknikje passeren. De onmiskenbare zoete lucht van rottend vlees drong Pia’s neus binnen zodra ze de imposante open hal hadden betreden. ‘Zo, het lijkt erop dat iemand het hele weekend in deze broeikas heeft gelegen,’ merkte Henning naast haar op. Pia negeerde zijn cynisme. Haar blik zwierf omhoog langs de drie etages die via gebogen trappen en een glazen lift te bereiken waren. Voor de lange roestvrij17
stalen balie aan de rechterkant zat een vrouw voorovergebogen op een stoel met haar ellebogen op haar knieën; ze bedekte haar gezicht met haar handen. Om haar heen stonden een paar beambten in uniform en een man in burger. Dat moest de nieuwe collega zijn over wie Bodenstein had gesproken. ‘Ach, kijk eens aan,’ zei Henning. ‘Wat is er? Ken je hem?’ ‘Ja. Cemalettin Altunay. Tot nog toe zat hij bij de K11 in Offenbach.’ Als plaatsvervangend directeur van het Instituut voor Forensische Geneeskunde in Frankfurt kende Henning de meeste medewerkers van de afdelingen die zich met geweldsdelicten bezighielden in het Rhein-Main-gebied en heel Zuid-Hessen. Pia nam de man op die over de vrouw gebogen stond en op zachte toon met haar sprak. Hooguit eind dertig schatte ze, en alleen qua uiterlijk al een hele verbetering vergeleken met zijn voorganger Frank Behnke. Een helwit hemd, zwarte jeans, brandschone schoenen, het volle zwarte haar militair kortgeknipt – een smetteloze verschijning. Ze voelde zich direct nog ongemakkelijker dan voorheen in haar gekreukte grijze T-shirt met zweetvlekken onder de oksels en haar vlekkerige jeans. Misschien had ze toch beter even kunnen douchen en zich omkleden. Te laat. ‘Hallo, dr. Kirchhoff,’ zei de nieuwe collega met een prettige, diepe stem, vervolgens wendde hij zich tot Pia en reikte haar de hand. ‘Inspecteur eerste klas Cem Altunay. Ik ben blij je te leren kennen, Pia. Kai en Kathrin hebben al veel over je verteld. Had je een goeie vakantie?’ ‘Ik... ach ja, be... bedankt,’ stotterde ze. ‘Ik ben pas een half uur geleden geland, de vlucht had negen uur vertraging...’ ‘En dan meteen een lijk. Het spijt me.’ Cem Altunay glimlachte verontschuldigend, alsof hij er verantwoordelijk voor was. Een paar seconden keken ze elkaar aan, toen sloeg Pia haar ogen neer. Zijn donkere chocoladeblik irriteerde haar. Er verstreken een paar seconden, en hun zwijgen werd pijnlijk. Achter hen snoof Henning kort en spottend, wat Pia weer terugbracht naar de werkelijkheid. Ze vermande zich. 18
‘Wat hebben we hier?’ vroeg ze. ‘De dode heet Rolf Grossmann en werkte hier al een paar jaar als nachtwaker. Ziet eruit als een ongeluk,’ antwoordde Cem Altunay. ‘Een medewerkster heeft het lijk vanochtend vroeg omstreeks half zeven gevonden. Kom mee.’ De zoetige lucht werd sterker. Lijken die zo penetrant roken zagen er meestal niet meer bijzonder appetijtelijk uit. Pia volgde hem de trap op en zette zich innerlijk schrap, maar toch benam de aanblik haar een moment de adem. De dode, wiens opgezwollen en verkleurde gezicht nauwelijks nog menselijke trekken vertoonde, lag met grotesk verdraaide ledematen op de overloop tussen de tweede en derde verdieping. Ze had in haar carrière al veel gezien, maar toch werd ze misselijk bij de aanblik van de vliegen die op het lijk rondscharrelden. Alleen haar professionele zelfbeheersing voorkwam dat ze ten overstaan van haar nieuwe collega moest overgeven. ‘Waarom denk je dat dit een ongeluk is?’ vroeg ze en onderdrukte met moeite haar misselijkheid. De hitte die in de grote hal heerste, deed haar uit al haar poriën transpireren. ‘Poeh! Kunnen ze de airconditioning niet aanzetten of de glazen koepel openzetten?’ ‘Als je dat maar laat!’ riep Henning, die juist een witte wegwerpoverall aantrok. ‘Wee je gebeente als je mijn plaats delict verpest.’ Pia ving de verbaasde blik van haar collega op. ‘We zijn vroeger getrouwd geweest,’ verklaarde ze kortaf. ‘Dus, wat denk je?’ ‘Het ziet ernaar uit dat hij is gestruikeld en van de trap is gevallen,’ antwoordde Cem Altunay. ‘Hm.’ Pia ging met haar blik langs de trap, die in een flauwe boog omhoogliep naar de derde verdieping. ‘Heb je al met de vrouw kunnen spreken die hem heeft gevonden? Wat doet ze hier trouwens ’s ochtends om half zeven?’ Met veel lawaai klapte Henning zijn koffer open. Terwijl de vliegen om hem heen zwermden, boog hij zich over het lijk om het kritisch te bekijken. ‘Blijkbaar begint ze altijd zo vroeg. Ze werkt op de boekhouding.’ 19
Altunay draaide zich om naar de vrouw, die nog steeds roerloos op haar stoel zat. ‘Ze is in shock. Blijkbaar konden zij en de dode het goed met elkaar vinden, en hebben ze ’s ochtends regelmatig samen koffiegedronken.’ ‘Maar waarom zou hij zomaar van de trap zijn gevallen?’ ‘Hij zou een alcoholprobleem hebben, dat beweert de boekhoudster in elk geval,’ antwoordde Cem Altunay. ‘Het lijk ruikt ook naar alcohol, en in het keukentje achter de receptie staat een aangebroken fles Jack Daniels.’
* De in donkerbruin geklede chauffeur van de koeriersdienst hijgde, toen hij haar het elektronische apparaat en een pen aanreikte, zodat ze voor ontvangst kon tekenen. Ze krabbelde haar handtekening op het gehavende display en glimlachte tevreden. De man deed geen moeite zijn ongenoegen te verbergen over het feit dat ze hem had gedwongen de dozen naar het magazijn te sjouwen, in plaats van ze gewoon op de binnenplaats te deponeren. Maar dat liet Frauke Hirtreiter koud. Ze liep naar de winkelruimte, deed het licht aan en keek om zich heen. Ook al was de winkel eigenlijk van Ricky, ze hield ervan alsof het haar eigen zaak was. Eindelijk had ze in haar leven een plek gevonden waar ze zich werkelijk prettig voelde. Het Dierenparadijs deed zijn naam alle eer aan; in niets leek het op de muffe, vochtige, slecht verlichte dierenwinkels die Frauke uit haar kinderjaren kende. Ze opende de deur naar de ruimte ernaast, waar zich de hondensalon bevond. Dat was haar rijk. Via avondcursussen had ze een opleiding gevolgd tot hondenkapster – tegenwoordig werd dat groomer genoemd – en haar dienstverlening werd door de klanten gewaardeerd, en was rendabel. Daar kwam Ricky’s hondenschool nog bij, en sinds een paar weken ook de onlinewinkel, die steeds beter ging lopen. Frauke liep door de winkel terug naar het kantoor, waar Nika al achter de computer zat om de binnengekomen bestellingen te bekijken. 20
‘Hoeveel zijn het er?’ vroeg Frauke nieuwsgierig. ‘Vierentwintig,’ antwoordde Nika. ‘Honderd procent meer dan vorige week maandag. Ik kan de nieuwe artikelen alleen niet invoeren.’ ‘Waarom niet?’ Frauke pakte twee koffiekopjes uit de hangkast boven het aanrecht in de minikeuken. Het koffiezetapparaat pruttelde en borrelde enthousiast. ‘Geen idee. Altijd hetzelfde probleem. Ik voer het artikel in, maar als ik het wil opslaan gebeurt er niets.’ ‘Daar moet Mark maar eens naar kijken. Die heeft vast wel een idee.’ ‘Dat is misschien het beste.’ Ze klikte op ‘afdrukken’ en even later rolden de bestellingen uit de inkjetprinter. Ze rekte zich gapend uit. ‘Ik ga naar het magazijn.’ ‘Laten we eerst een kop koffie drinken. We hebben geen haast.’ Ze schonk koffie in de twee kopjes en gaf er eentje aan Nika. ‘Er zit al melk in.’ ‘Bedankt.’ Nika glimlachte en blies in de hete koffie. Frauke was dolblij dat Nika het team in het Dierenparadijs was komen versterken, want Ricky had steeds minder tijd voor de winkel. De hulpkrachten die het arbeidsbureau had gestuurd, waren niet om over naar huis te schrijven. De een had gestolen, de ander was te stom geweest om de bestellingen in het orderboek in te voeren, en de derde had na drie dagen naar eigen zeggen rugklachten gekregen vanwege het zware werk. Maar Nika wist van wanten en klaagde nooit, ze had orde in de chaotische boekhouding gebracht, en sinds de werkster ontslag had genomen maakte ze ’s avonds ook nog de winkel schoon. Frauke wist niet veel over haar, alleen dat ze een oude vriendin van Ricky was en bij haar en Jannis in Schneidhain een kamer huurde. Toen ze Nika voor het eerst zag, was ze niet erg onder de indruk geweest: mager en zwijgzaam, een bril, asblond, piekerig haar en een ongezonde bleke teint, en ze droeg kleren die andere mensen in de container van het Leger des Heils zouden gooien. Naast Ricky maakte ze net zo’n onooglijke indruk als een kip naast een pauw, maar misschien was dat juist de reden dat zij en Ricky ooit dikke vriendinnen waren geweest. Ricky was niet zo dol op concurrentie, en dat was 21
Nika beslist niet, net zomin als Frauke. Ze was graag meer over Nika te weten gekomen, ze was zo stil en maakte vaak een verdrietige indruk, maar tot Fraukes spijt had ze het bijna nooit over zichzelf. Meer dan eens kon ze haar nieuwsgierigheid niet bedwingen en stelde ze terloops een vraag, maar Nika glimlachte dan alleen en beweerde dat haar leven zo alledaags was geweest dat het nauwelijks de moeite was om erover te praten. ‘Zo, dan ga ik maar eens aan de slag.’ Nika zette haar kopje in de gootsteen. ‘Ricky wil tegen half tien hier zijn om de bestellingen af te leveren. Bel jij Mark?’ ‘Goed, doe ik.’ Frauke knikte en glimlachte tevreden. Haar leven had zich echt ten goede gekeerd. Hopelijk zou het zo blijven. Het liefst voor altijd.
* Henning had het lijk grondig onderzocht en zich een eerste indruk gevormd. Hij trok zijn mondkapje naar beneden en keerde zich om naar Pia en Cem Altunay. ‘Ik schat dat de dood zaterdagochtend tussen drie en zes uur is ingetreden,’ zei hij. ‘De lijkstijfheid is alweer verdwenen, de lijkvlekken zijn nauwelijks nog weg te drukken.’ ‘Bedankt.’ Pia knikte haar ex-man toe, die met gefronst voorhoofd het lijk bestudeerde. ‘Hm. Het kan zijn dat ik me vergis, maar op een of andere manier geloof ik niet dat de val van de trap de doodsoorzaak is. Zijn nek is niet gebroken.’ ‘Denk je dat iemand hem een handje kan hebben geholpen?’ ‘Best mogelijk.’ Henning knikte. Pia overwoog even of ze Bodenstein zou bellen, maar zag ervan af. Hij had haar de leiding van het onderzoek in handen gegeven, dus was het aan haar om de situatie te beoordelen. Hennings vage vermoeden dat de man van het leven was beroofd, was voldoende om de machinerie in beweging te zetten. ‘We bellen de technische recherche en nog een paar collega’s om de 22
plaats delict af te zetten,’ zei ze tegen Cem Altunay. ‘Het gebouw blijft gesloten tot we weten wat hier gebeurd is. En ik wil een sectie.’ ‘Oké, komt voor elkaar.’ Cem knikte en haalde zijn telefoon uit zijn broekzak. Ze liepen de trappen af. Bij de nog altijd afgezette ingang klonken luide stemmen. Een van de beambten die moesten verhinderen dat er medewerkers van WindPro door de hal zouden banjeren en zo eventuele sporen zouden vernietigen, verliet zijn post en kwam op Pia af. ‘Wat is daar aan de hand?’ vroeg ze. ‘De directeur is gearriveerd en wil naar binnen,’ antwoordde de politieman. ‘Breng hem naar mij toe. Maar de anderen moeten buiten blijven.’ De politieman knikte en liep terug. ‘Kunnen we nu eindelijk wat frisse lucht binnenlaten?’ vroeg Pia aan Henning. Ze baadde in het zweet en de stank was werkelijk niet te harden. ‘Nee,’ antwoordde Henning kortaf. ‘Niet voordat de technische recherche er is. Ik wil niet dat Kröger me verwijten maakt.’ ‘Dat doet hij toch wel,’ zei Pia. ‘Omdat je het lijk vóór hem hebt aangeraakt.’ Cem Altunay had in rap tempo drie telefoontjes gepleegd en stak zijn mobieltje weer bij zich. ‘De technische recherche is onderweg, bovendien krijgen we versterking, en Kai neemt de officier van justitie voor zijn rekening,’ berichtte hij. ‘Goed. De werkgever van onze dode is hier. Hoe pakken we dat aan?’ vroeg Pia haar nieuwe collega. ‘Jij stelt de vragen en ik luister,’ antwoordde hij. ‘Oké.’ Ze was opgelucht dat er met Cem Altunay blijkbaar niet zo’n competentiestrijd zou ontstaan als met Behnke, die zich bij elk onderzoek en elke ondervraging kleinzielig had laten voorstaan op zijn lange diensttijd. Niet veel later stak een lange, breedgeschouderde man onder begeleiding van een politiebeambte de hal over. De weerzinwekkende stank en het bericht dat er in zijn firma een medewerker de 23
dood had gevonden, hadden alle kleur uit zijn gezicht doen verdwijnen. Maar nog voor hij zich aan Pia kon voorstellen, brak de vrouw die de dode had gevonden uit haar verstarring. Ze sprong op van haar stoel en stortte zich met een onverstaanbare jammerklacht op haar chef, die eerst geïrriteerd keek, maar haar vervolgens in zijn armen sloot en troostend op de magere schouders klopte. Alleen met zachte aandrang slaagde Cem Altunay erin de snikkende vrouw te bewegen de man los te laten. De medewerkers die zich verderop in de hal achter de afzetting verdrongen, verstomden eerbiedig. De directeur van WindPro was zichtbaar aangedaan, maar wist zich te beheersen. ‘Pia Kirchhoff van de K11 Hofheim, en dit is mijn collega, Cem Altunay,’ stelde Pia zichzelf en haar collega voor. ‘Stefan Theissen,’ zei hij. ‘Wat is er gebeurd?’ Theissens handdruk was stevig en een beetje klam, wat Pia hem gezien de temperatuur en de opwinding niet kwalijk kon nemen. Ze moest naar hem opkijken. Hij was minstens één meter negentig lang en tamelijk knap. Even verdrong de doordringende lucht van zijn aftershave de lijkengeur. Hij had een zorgvuldige scheiding in zijn nog vochtige haar, de huid van zijn hals boven zijn kraag was roze van het scheren. ‘Uw nachtwaker, de heer Grossmann, heeft kennelijk een dodelijk ongeluk gehad.’ Pia sloeg Theissen gade, benieuwd naar zijn reactie. ‘Dat is verschrikkelijk. Wie... wat... ik bedoel...’ Hij zweeg onthutst. ‘Grote god.’ ‘Voor zover wij weten is hij van de trap gevallen,’ vervolgde Pia. ‘Maar misschien kunnen we het gesprek ergens anders voortzetten.’ ‘Ja. Zullen we naar mijn kantoor gaan?’ Theissen keek Pia vragend aan. ‘Het is op de derde verdieping. We kunnen de lift nemen.’ ‘Liever niet. We wachten nog op de collega’s van de technische recherche. In de tussentijd mag niemand het gebouw betreden.’ ‘En mijn medewerkers?’ wilde Theissen weten. ‘Die kunnen vandaag helaas pas wat later beginnen,’ antwoordde Pia. ‘Nadat we de toedracht van het ongeluk precies hebben gereconstrueerd.’ 24