Schaduwrecht
Martin Versluijsen
[thriller]
Schaduwrecht
Martin Versluijsen
Copyright © Martin Versluijsen, 2015 Uitgeverij Versluijsen ECB
Eerste druk: juni 2015 Omslagontwerp: Studio ECB ISBN 9789402133264 NUR 302 www.ecbook.nl
[email protected]
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enigerlei wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Voor zover het maken van reprografische verveelvoudigingen uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16 h Auteurswet 1912 dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan Stichting Reprorecht (Postbus 3060, 2130 KN Hoofddorp). Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting Pro (Stichting Publicatie- en Reproductierechten Organisatie, Postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp).
Proloog Aan de horizon doorkliefden droge bliksemschichten het nachtelijk duister. Even na middernacht was het onweer over de bosrijke omgeving getrokken. In korte tijd viel een grote hoeveelheid water op de naar vocht snakkende bomen en struiken. Deze meteorologische kanteling zorgde voor een kortstondige opluchting bij de welvarende bewoners van de lommerrijke wijk. Een paar verstikkende dagen, waarbij het kwik tot ver boven de dertig graden steeg en de lucht benauwd en vochtig aanvoelde, waren aan het noodweer vooraf gegaan. Er lag geen structurele weersverbetering in het verschiet. Opnieuw zouden te hoge temperaturen en een broeierige atmosfeer de langzaam voortschrijdende zomer domineren. De vier mannen in de donkere bus hadden zich niets aangetrokken van het tijdelijk hemels geweld. Ze hadden meer oog voor de lange oprijlaan die vijftig meter verderop lag. Tijdens de onweersbui was niets waargenomen dat hun plannen kon dwarsbomen. Het voertuig stond in de beschutting van enkele overhangende struiken. De inzittenden waren gekleed in lange overals met een zwarte riem om hun middel en al even zwarte schoenen.
‘We gaan,’ bromde de man naast de chauffeur. Hij haalde zijn zwarte bivakmuts tevoorschijn en trok die over zijn hoofd. De anderen volgden zwijgend zijn voorbeeld. De bijrijder, tevens aanvoerder van de eenheid, stapte als eerste uit en keek andermaal geconcentreerd om zich heen. Geen onraad. Of het moest een volgende droge flits in de verte zijn. Snel rende de leider de natte asfaltweg over en dook in de sloot die parallel 6
liep aan de weg en het hoge hek dat het grondstuk omheinde. Zijn mannen volgden zwijgend en zonder het geringste geluid te maken. De commandant kroop naar het hekwerk en knipte met een vlijmscherpe schaar een manshoog gat in het gaas. Het kwartet kroop erdoor. De voorman wenkte twee van zijn mannen en dirigeerde hen naar de linkerkant van het woonhuis. Het duo wist wat ze moesten doen. De achterkant van de villa moest in de gaten gehouden worden voor het geval iemand achterlangs wilde ontsnappen. Het andere koppel liep de stenen trap op naar de voordeur. De aanvoerder viste een loper uit zijn zak en draaide die in het slot. De deur opende zonder weerstand noch geluid. Het duo liep geluidloos de lege hal in. Belangstelling voor de moderne kunst, die aan drie witte wanden hing, hadden ze niet. Ze beklommen voorzichtig de rechte houten trap pal voor hen. Boven aangekomen glipten ze meteen rechtsaf en stopten voor de deur op het einde van de overloop. Langzaam opende de baas de slaapkamerdeur. Een ogenblik hield hij zijn adem in, alsof hij verwachtte dat de deur zou piepen. Dat gebeurde niet. Hij haalde opgelucht adem en gluurde naar binnen. In het grote bed lagen twee gedaanten te slapen. Enkel een zijden laken lag over hen heen gedrapeerd. Boven het bed zoemde een airco. De leider trok in een ruk het laken van het bed en pakte in een vloeiende beweging de nek van de slaper hardhandig beet. Meteen drukte hij zijn andere gespierde hand op diens mond. Zijn collega deed tegelijkertijd hetzelfde aan de andere kant van het bed met de jonge vrouw. Een fractie van een seconde later keken twee naakte mensen hen angstig en verschrikt aan. De leider knikte kort waarna zijn kompaan de jonge, naakte vrouw ruw overeind en van het bed trok. Hij duwde haar lomp de badkamer in. Bliksemsnel werd een grote pleister op haar mond geplakt en werden haar polsen met een tiewrap bijeen gebonden. Daarna werd de deur gebarricadeerd met een Ikeakastje dat pal onder de enorme aan de muur bevestigde tv stond. De man die het tafereel met ontzetting had gadegeslagen, kreeg eveneens plakband op zijn mond geduwd en werd hardhandig de slaapkamer uit gesleurd. Hij kreeg zelfs geen tijd om zich aan te kleden. 7
Het natte dorpspleintje glinsterde in de koplampen en was verraderlijk glad. Daarom draaide de donkere bus behoedzaam de markt op. Het kleine kerkplein werd omzoomd door rijen eikenbomen met daarachter schilderachtige geveltjes. Aan de rechterkant van het marktplein stond een klein gotisch kerkje, typerend voor een plattelandsdorp. De bus stopte voor de kiosk, een octogonaal gemetseld gebouwtje met een schuin dak. De kiosk stond midden op de brink. Het geraamte en het houten hekwerk waren onlangs geverfd. In het midden van het plafond brandde een eenzaam kaal peertje.
De aanvoerder stapte opnieuw als eerste uit. Meteen daarna werd de zijportier behoedzaam opengeschoven. Twee mannen, nog steeds met bivakmutsen op hun hoofd, stapten uit en trokken de gegijzelde man respectloos naar buiten. Het slachtoffer bood aanvankelijk weerstand, maar stopte daar vrijwel onmiddellijk mee nadat hij een stevige por in zijn linkerzij kreeg. De donker geklede ontvoerders sleurden de gegijzelde een trapje op naar de kiosk. Vervolgens duwden ze hem hardhandig tegen de houten, nauwelijks één meter hoge, balustrade. Ondertussen scharrelde de aanvoerder in de bestelbus en kwam met een boormachine in zijn hand naar boven. Hij keek over het pleintje en ten slotte naar de vierde man die inmiddels in de schaduw van de eiken op wacht stond. Die stak zijn duim omhoog. De leider grijnsde en knikte naar de andere teamleden. Die pakten elk een hand van de ontvoerde man beet en drukten die stevig tegen de houten reling. De gijzelaar probeerde zijn beide handen los te rukken, niet wetende wat er ging gebeuren, maar realiseerde zich maar al te goed dat het onplezierig zou worden. De baas grabbelde in de zak van zijn zwarte overall en haalde twee lange kruiskopschroeven tevoorschijn. Eentje drukte hij langzaam op het bit en liep rustig naar de man die de linkerhand van het slachtoffer vasthield. Hij drukte de schroef geduldig op de rug van de hand van de man. Het slachtoffer moest met angst in zijn ogen en zweet op zijn voorhoofd toekijken hoe de schroef op het vlees afkwam. De aanvoerder duwde met de boormachine tegen de schroef en draaide 8
die vervolgens kalm, door de handpalm, vast in het hout. De ontvoerde man keek met doodsangst naar het tafereel en wilde schreeuwen. Uit angst en vanwege de scherpe pijn, die door zijn hele lichaam schoot. De grote pleister voorkwam dat. De ogen van de gemartelde man rolden in hun kassen, zijn gelaat werd lijkbleek. Hij kon echter niets doen, volslagen machteloos stond hij op het punt het bewustzijn te verliezen. De leider kreeg dat in de gaten en gaf de kerel met zijn vlakke hand een harde klap in het van alle kleuren ontdaan gezicht. Daarna liep de aanvoerder naar de andere kant en herhaalde het ritueel. Weer leek het slachtoffer flauw te vallen, opnieuw kreeg hij een mep in zijn krijtwitte gezicht. De leider knikte nu naar de beide mannen. Ze lieten het slachtoffer los en keerden terug naar de bus. De wachtpost volgde hun voorbeeld. Nadat de baas zag dat ze allemaal ingestapt waren, pakte hij een mobieltje uit zijn zak en koos een nummer. Hij wachtte geduldig totdat er aan de andere kant werd gereageerd.
‘Operatie geslaagd,’ antwoordde de baas op een gestelde vraag. Daarna toetste hij een ander voorgeprogrammeerd nummer in. ‘In de kiosk van Gasselt ligt een man die dringend medische hulp nodig heeft,’ gromde hij met verdraaide stem. Daarna klapte hij het apparaat dicht. Uit zijn broekzak haalde hij een velletje papier tevoorschijn en vouwde dat open. Met een stukje tape plakte hij het papiertje op de rand van de balustrade. Even verscheen er een grijns op zijn gezicht. Toen daalde hij af naar de bus en stapte naast de chauffeur in het voertuig.
9
Hoofdstuk 1 1 Aan de gevel van het oude kantoorpand hing een zwart geschilderd bord waarop in gouden letters de naam ‘Daniels en Kortman Advocaten’ stond. Het onweer in de afgelopen nacht had slechts voor een korte afleiding gezorgd. Die ochtend scheen de zon weer uitbundig. Naast het naambord bevond zich een grote eikenhouten deur die toegang gaf tot het kantoor. Emelie Draaisma reed het pand echter voorbij. Schielijk keek ze in het voorbijgaan door een van de twee ramen naar binnen. Niemand te zien zodat het onwaarschijnlijk was dat er al koffie was gezet. Ze fietste door en draaide even verderop een breed gangpad in dat naar de achterzijde van het kantoor leidde. Achter het pand lag een groot parkeerterrein. Emelie remde bij de achterpoort van het advocatenkantoor, maakte de poort open met haar sleutel en leidde haar fiets naar binnen. Pal achter de houten schutting was een overkapping van plastic golfplaatjes gemaakt. Ze zette, ondanks de aanwezigheid van een slot op de achteringang, haar nieuwe fiets op slot. Daarna pakte ze haar tasje van de bagagedrager. Ze was inderdaad het eerst en zette een grote kan koffie. Daarna liep ze door naar haar bureau en startte haar computer. Emelie was secretaresse van Philip Kortman, een van de twee partners. Haar kleine kamertje deed dienst als voorportaal van de imposante werkkamer van haar baas. Ze deed haar jas uit, liep naar het pruttelende koffieapparaat, schonk haar mok vol en liep terug naar haar bureau. Het 10
eerste wat Emelie elke ochtend deed was de mail controleren. Eerst diegene die aan haar persoonlijk gericht waren, daarna de boodschappen van haar baas. Philip maakte nooit mails open, dat was een van haar taken. Hij had vier jaar geleden enkel tegen haar gezegd dat hij alleen belangstelling had voor berichten die echt relevant waren. ‘Wat is relevant?’ had Emelie destijds gevraagd. Kortman had gelachen. ‘Waarvan jij denkt dat ik die wil lezen.’ Op een enkele uitzondering na had ze aan de verwachtingen van haar baas voldaan. De interessante mails werden door haar gekopieerd en op een stapeltje op zijn bureau gelegd. Terwijl ze bezig was om het mailverkeer van haar baas door te nemen stuitte ze op een vreemde mail. Recht niet gesproken Kordes aan boete ontsnapt Nu toch nog gestraft De Schaduwrechter Ze nam een slok koffie. Verdorie, ze had iets te veel koffie in het apparaat gedaan. Ze was echter niet van plan nieuwe te zetten. Dan moesten de anderen ook maar eens een keer op tijd komen. Ze las het bericht nog eens. In het vreemde mailtje werd een naam genoemd die ze al meerdere keren was tegengekomen. Ze kon de naam niet meteen plaatsen. Uiteindelijk gaf ze opdracht om het bericht te printen. Philip moest maar zien wat hij ermee deed. Een uur later kwam Philip Kortman het kantoortje van Emelie binnenlopen. Hij groette haar en liep meteen door naar zijn kantoor. Emelie stond op om voor hem een kopje koffie te gaan halen. Kortman was een kleine man, gezet maar daarmee nog niet meteen dik. Hij moest daar wel voor oppassen. De advocaat kende zijn vak. Niet verwonderlijk dus dat hij zich niet erg druk maakte over mogelijke cliënten. Die kwamen vanzelf. In de regel waren de processen die hij voerde op het randje van wat juridisch wel en niet door de beugel kon. Misdaden van witteboorden en ernstige misdrijven 11
van zware criminelen. Kortman zette zijn aktetas tegen zijn bureau, ging zitten en nam zoals elke ochtend het stapeltje met boodschappen in zijn hand. Een voor een las hij de mails geduldig totdat hij het bericht tegenkwam dat ook de aandacht van Emelie had getrokken. Wat moet dit voorstellen, vroeg hij zich af. Zijn secretaresse kwam binnen met een dienblaadje dat ze voorzichtig voor haar baas op het bureau zette. ‘Dank je,’ bromde hij. Kortman keek even door het raam naar de straat. Het was nog niet druk, de bakkerij, slagerij en juwelier aan de overkant zouden evenwel binnen een half uur opengaan. Dan werd het levendiger in hartje Breda. De naam ‘Kordes’ was hem niet ontgaan. Hij kende Jordi Kordes maar al te goed. Hij had de man een half jaar geleden bijgestaan. Hij had de klootzak nooit verdedigd ware het niet dat vanuit de hogere regionen van het politiekorps druk was uitgeoefend. In een zeker opzicht was je elkaars tegenstanders, maar soms kwam het beide partijen goed uit om elkaar een helpende had toe te steken. Kordes werd beschuldigd van de organisatie van een piramidespel. Iets wat wel vaker voorkwam. Kordes had een deel van het geld dat hij via de inleg had ontvangen, geïnvesteerd in een veelbelovend bouwcomplex in de Verenigde Staten. Met dat project was het behoorlijk misgegaan. Met als gevolg dat de inleggers in het fonds hem beschuldigden van gewetenloos misbruik maken van het vertrouwen van cliënten. Kordes had nog een poging gewaagd om het geschil van tafel te krijgen. Hij had geprobeerd om de winstuitkering te financieren via de storting van latere beleggers. Je kon erop wachten totdat ook die constructie spaak liep. Ten langen leste kwamen veel deelnemers berooid uit de strijd. Het was Kortman gelukt om de rechter ervan te overtuigen dat Kordes te goeder trouw had gehandeld. Hij had het niet moeilijk gehad. De bewijslast van het Openbaar Ministerie rammelde aan alle kanten. Kortman stelde vast dat de aanklager zijn zaakjes niet goed genoeg op een rijtje had staan. Jordi Kordes werd vrijgesproken vanwege ‘onvoldoende bewijslast’. De jurist las het mailtje nog een keer. Hoe je het ook bekeek, iemand had wraak genomen op zijn cliënt. De man of vrouw 12
had voor eigen rechter gespeeld. Kortman kon zich dat ook wel indenken. Een veroordeling voor zwendel was uitgebleven. Iemand was het hartgrondig oneens geweest met de uitkomst. Waarom had hij deze boodschap gekregen, vroeg Kortman zich even af. Was het alleen maar bedoeld om hem in kennis te stellen van de wraakactie? Of was het meer dan dat? De advocaat dacht na. Zou het een aan hem gerichte waarschuwing zijn dat hij zich met dergelijke rechtszaken niet meer moest bemoeien? Dat was onacceptabel. De vrijspraak was het gevolg van de onhandigheid van het OM. Hij kwam tot de slotsom dat hem het bericht ter kennisname was toegezonden, meer niet. Zou hij hiermee naar de politie gaan? Hij legde het blaadje terug op zijn bureau en pakte de telefoon. Het was voor alles zaak om zijn cliënt te waarschuwen. ‘Emelie, verbind me even door met de heer Kordes.’ Kortman luisterde een ogenblik. ‘Die bedoel ik. Kun je, als je daarmee klaar bent, zijn dossier even voor me halen en op mijn bureau leggen?’
2
Heerkant is een klein gehucht dat aan de Diepe Vaart ligt, een kanaal dat schuin door het zuidoosten van Brabant snijdt. Het buurtschap telt dertien boerderijen die op één na in de loop van de jaren drastisch zijn verbouwd. Nu zijn het luxe onderkomens voor vermogende allochtonen. De meeste woningen liggen aan een met grove klinkers bestraat landweggetje dat vanaf de brug over de Diepe Vaart door het boerenland meandert en uitkomt op een brink. Het pleintje is niet meer dan een groot driehoekig grasveld waarop enkele oude eikenbomen staan. Het centrum van Heerkant. Een Volvo Landcruiser stond pontificaal op het heilige gras van het pleintje, de aanhangwagen grotendeels op het aangrenzende asfaltweggetje. Het einde van de laadbak hing boven een brede grasstrook. ´Waar wil je de keien hebben?´ vroeg Anton Schepers, de chauffeur van de Volvo, aan Ties Vredeling. 13
‘Gooi ze daar maar neer,’ antwoordde Vredeling nonchalant. ‘Dat is gemeentegrond,’ merkte Schepers verontwaardigd op. ‘Je kunt het niet maken om deze berg stenen daar neer te gooien.’ ‘Waarom niet?’ ‘Dat is verboden.’ Vredeling lachte. ‘Ze liggen daar goed. Niemand die er last van heeft.’ ‘De gemeente wel,’ opperde Schepers. ‘Bovendien heb jij achter je huis een lap grond liggen waar je wel twintig van deze ladingen kwijt kunt zonder dat het ooit iemand op zal vallen.’ Schepers knikte naar de tuin die achter een hoge haagbeuk verborgen lag. De heg hield het eigendom van Vredeling en de gemeente uit elkaar. ‘Daar liggen ze in de weg,’ antwoordde Vredeling koppig. ‘Los die handel nou maar.’ Schepers haalde zijn schouders op en begon aan een hendel te draaien. De bodem van de aanhangwagen kwam stukje bij beetje omhoog. De klinkers schoven even later langzaam op het gemeentegras. Schepers moest zijn auto met aanhanger slechts één keer een stukje vooruit rijden om de hele lading te lossen. ‘Waar heb je die stenen voor nodig?’ vroeg Schepers nieuwsgierig, nadat alle stenen op hun plek lagen en hij naast Vredeling stond. ‘Ik wil achter in mijn tuin een terrasje maken.’ ‘Wanneer begin je daarmee?’ ‘Geen idee,’ antwoordde Vredeling laconiek. ‘Nu is het er in elk geval veel te warm voor. Tot ik er tijd voor vind blijven die stenen hier mooi liggen.’ De sjacheraar knikte. ‘Vijftig euro.’ Vredeling griste in de achterzak van zijn versleten spijkerbroek, haalde er een paar bankbiljetten uit en gaf ze aan Schepers. Die stak ze in het borstzakje van zijn smoezelige en bezwete blouse. ‘Tot ziens,’ zei Vredeling en draaide zich om. Hij slenterde 14
naar de grote groene poort die zich pal naast de berg stenen bevond. Ties duwde de deur achter zich dicht. Anton Schepers stapte in zijn Volvo en reed over de verdroogde brink in de richting van de brug.
Ties Vredeling liep langs zijn donkerrood met zwarte Citroën 2cv6, een drieëntwintig jaar oude Eend. Het karretje stond pal achter de poort op een ruime parkeerplaats die was geplaveid met dezelfde keien die nu geduldig aan de andere kant op hun nieuwe bestemming wachtten. Mits de overheid niet tussenbeide kwam. Vredeling liep over een amper te onderscheiden paadje dat tussen het vele onkruid liep. De hele tuin was vergeven van brandnetels, ondergronds woekerend zevenblad en distels. Op dit grote stuk grond stond een oude boerderij. Volkomen verwaarloosd. Niemand had begrepen waarom Vredeling een half jaar geleden deze gribus had gekocht. Helemaal stomverbaasd waren vrienden en kennissen toen hij verklaarde dat het voor hem een nieuwe uitdaging betekende. De komende tijd wilde hij de bouwval opknappen. Iedereen was er aanvankelijk vanuit gegaan dat Ties de hele handel plat zou gooien en een nieuwe villa zou laten bouwen. Daarvoor had hij meer dan genoeg geld op zijn bankrekening staan. Dat deed Ties Vredeling dus niet. ‘Ik ga er met mijn beide handjes een mooi paleisje van maken,’ had hij op een zeker moment Meindert Goosen toevertrouwd. Goosen was een vriend van Ties en tot een half jaar geleden een van de zes filiaalleiders die Ties toen in dienst had. Meindert was de baas van de grootste van de zes boekhandels die verspreid over het land lagen. In diezelfde periode dat hij zijn verbouwingsplannen bekend maakte, had hij zijn bedrijf met grote winst van de hand gedaan. Vredeling had verklaard dat het einde der tijden van de verkoop van boeken in winkels heel nabij was. Zo er al boeken gekocht werden, was internet de niet meer te kloppen concurrent geworden. Het had overigens niet veel uitgemaakt wat er verkocht werd, in feite ging het om de zes pandjes. Niet de boekwinkels. ‘Je hebt in je hele leven nog geen dag geklust,’ had Meindert opgemerkt. 15
Vredeling had gelachen. ‘Alles valt te leren.’ Zijn eerste karwei was het installeren van een generator in de oude stal. Vredeling wilde zo veel mogelijk onafhankelijk zijn. Dat sloeg helemaal nergens op want stroom was in een mum van tijd aangelegd. ‘Dondert niet,’ had hij gezegd. ‘Het simpele feit dat ik van niemand afhankelijk ben is me veel waard.’ Ties was koppig, dus hielden vrienden wijselijk hun mond. Vredeling was aanvankelijk ook nog van plan geweest om een waterput te slaan, maar dat werd hem door de autoriteiten ten strengste verboden. Vredeling liep naar zijn bestraat terras dat werd overschaduwd door twee enorme platanen. Onder de bomen was het nog relatief koel. Het glas limonade dat hij had moeten laten staan om Schepers de weg te wijzen, stond er nog. Het ijsklontje dat in de cola had gezwommen was inmiddels weggesmolten. Hij pakte het glas beet en zwierde de lauwe inhoud in het onkruid. Daarna liep hij naar binnen. Het was binnen donker en koel. De oude keuken was nog in dezelfde staat als de vorige bewoner hem had achtergelaten. Een bejaarde man die vanwege Alzheimer niet langer zelfstandig kon wonen. Het marmeren aanrecht had één enkele kraan. Voor koud water. In de primitieve keuken had Ties een eersteklas koelkast geplaatst. Het apparaat was voorzien van alle hedendaagse snufjes. Vredeling wilde weliswaar terug naar de basis, maar wel met compromissen. De keuken was meteen ook de enige leefbare plek in het huis. De rest van de boerderij was nog niet van gemakken voorzien. Daar moest eerst geklust worden. Vredeling opende de deur van de ijskast en wilde een flesje fris pakken, maar bedacht zich. Hij zette het glas op de keukentafel en koos een fles Grolsch, klikte de beugelfles met zijn duim open en dronk rechtstreeks uit de fles. Het ijskoude bier werkte verfrissend. Voldaan liep hij met de fles in de hand naar buiten. Hij ging op de zachte kussens van de houten bank zitten die in de luwte van de platanen stond. Hij zwaaide zijn benen op de langgerekte houten tafel en leunde achterover. Hij nam nog een slok en keek vanuit zijn schaduwplek de enorme tuin in. 16
Ik heb niets te klagen, dacht hij.
3
Ties Vredeling was even ingedommeld en schrok wakker van het gerinkel van zijn mobieltje dat achteloos op de tuintafel lag. Hij had geen idee hoe lang hij had geslapen noch hoe laat het was. Ergens halverwege de middag, schatte hij. ‘Vredeling.’ ‘Ben je thuis?’ vroeg Stefan Staring. ‘Ik zag je Eendje niet bij de voordeur staan. Bovendien doet je deurbel het ook nog steeds niet. Wanneer repareer je dat ding eens?’ Vredeling grinnikte. Het had zo zijn voordelen om een defecte deurbel te hebben. ‘Ik ben er. Kom maar achterom. De poort staat open. Zal ik alvast iets voor je inschenken?’ ’Doe maar.’ Vredeling stond op en liep naar de koelkast. Op het moment dat hij opnieuw het terras opliep, kwam Stefan achter de Eend tevoorschijn. Stefan Staring was een lange man met wit haar en een gebruind gelaat. Met zijn een meter negentig was hij een halve kop groter dan Ties. Stefan had een koddig rond buikje, waardoor het er verdacht veel op leek alsof hij een voetbal had ingeslikt. ‘Stefan, wat kom je doen?’ Staring was Vredelings oom. Hij ging op de houten bank zitten en haalde meteen een pakje zware shag uit de achterzak van zijn broek. Hij gaf niet meteen antwoord. Zijn gezicht was bedrukt. Eerst draaide hij op zijn gemak een sigaret, stak die aan en inhaleerde diep. Het leek hem zwaar te vallen om antwoord te geven. ‘Het spijt me Ties, ik …’ Hij aarzelde om verder te gaan. In plaats daarvan keek hij strak voor zich uit. Opnieuw nam hij een forse trek van zijn sigaret. Ties bestudeerde zijn oom. Stefan was de jongste broer van zijn moeder. Met zijn vierenvijftig jaar was Stefan ongeveer twintig jaar ouder dan hij. 17
‘Wat is het probleem?’. Stefan Staring keek zijn neef onzeker aan. ‘Ties…’ Opnieuw een enorme trek aan zijn sigaret alsof hij daarmee tijd wilde kopen. ‘De inkomsten zijn de afgelopen maanden aanzienlijk teruggelopen. Ik ben al naar de bank geweest, maar die hebben me een extra lening geweigerd.’ Hij keek nu mistroostig in de verte, naar het eind van de immense tuin. Toen keek hij Ties weer aan. ‘Ik denk wel dat het maar tijdelijk is,’ ging Starink onzeker verder. ‘Hoeveel had je de bank gevraagd?’ ‘Twaalf duizend euro.’ Stefan Staring dreef een handeltje in elektronica. Hij had een klein winkeltje. Als je de deur opendeed kwam je in een op het eerste oog wanordelijke verzameling van allerlei elektronische spulletjes. Draden, kabels, onderdelen. Het lag in grote open rekken of hing nonchalant aan spijkers. Vredeling had een zwak voor zijn oom en voor het winkeltje. Ook toen Stefan al wat ouder was woonde hij toch nog in bij zijn moeder. De oma van Ties. Stefan had belangstelling voor alles wat maar met elektriciteit te maken had. Hij zette allerlei apparaatjes in elkaar, repareerde hier en daar een tv of een cassetterecorder. Toen hij ouder werd is hij voor zichzelf begonnen en verdiende goed geld met verkoop en reparatie. Ties en zijn jongere broer Hans gingen altijd met plezier naar oma. Stefan nam hen dan mee naar zijn zolder waar hij allerlei spulletjes had staan. Al even chaotisch ingericht als zijn latere winkel. Samen met Stefan werden door de broers schakelingen in elkaar geknutseld. Ties herinnerde zich nog zijn eerste kristalradio. Een paar onderdeeltjes, een koptelefoontje en een lange draad als antenne. Er kwam zowaar geluid uit. ‘Ik zal je het geld lenen,’ antwoordde Ties luchtig. ‘Zie maar wanneer je het terugbetaalt.’ Het gezicht van Starink klaarde meteen op. Hij keek zijn neef opgelucht aan. Een dankbare grijns verscheen op zijn magere gelaat. Ties Vredeling glimlachte. De kwestie was hiermee 18
afgedaan. Het kon hem geen donder schelen of Stefan nu wel of niet in staat bleek om het bedrag terug te betalen. De winkel was in elk geval gered. Dat was voor Ties het belangrijkst. Al zei hij dat niet tegen zijn oom. ‘Nog wat drinken?’ Starink schudde zijn hoofd. ‘Wil de gemeente een nieuw trottoir aanleggen?’ vroeg hij. ‘Waarom vraag je dat?’ ‘Er ligt een berg stenen aan de andere kant van de heg.’ ‘Die zijn van mij. ‘Die mag je daar niet laten liggen. Heb je Hans de laatste tijd nog gesproken?’ Vredeling schudde zijn hoofd. ‘Hij heeft het te druk denk ik.’ ‘Is hij nog steeds bezig met undercover reportages?’ ‘Hoe gevaarlijker, hoe beter hij zich in zijn element voelt,’ mompelde Vredeling met tegenzin. Hij en Hans waren niet zo dik meer met elkaar. Heel anders dan in de tijd dat ze samen nog op de zolder bij Stefan speelden. Zijn oom knikte. ‘Hij heeft er de afgelopen paar jaar wel naam mee weten te maken,’ zei hij. ‘Het zal ook wel behoorlijk verdienen.’ ‘Hij heeft inderdaad een groot huis.’ ‘Hoe gaat het met Chany? Heeft ze ondertussen haar draai gevonden in die uithoek?’ ‘Waarom zou ik moeten weten hoe het met haar gaat?’ bromde Vredeling geërgerd. Op Starinks mond verscheen een flauwe glimlach. Hij ging maar niet op dat gevoelige onderwerp door. In plaats daarvan dronk hij zijn blikje leeg en zette het op de tuintafel. ‘Ik stap maar weer eens op. Hartstikke bedankt dat je me wilde helpen.’ Op dat moment gaf het mobieltje van Vredeling met een fel piepje aan dat er een sms’je was binnengekomen. Loom reikte hij naar de tuintafel, pakte de iPhone en drukte op een knopje. Ik moet je dringend spreken! Onze plek. 18.00 CH
19
‘Als je het over de duvel hebt,’ bromde Vredeling. ‘Wat is er?’ vroeg Stefan nieuwsgierig ‘Oh. Niets.’
20
Hoofdstuk 2 1 De leiding van het politiekorps in Eindhoven was niet overstag gegaan. De wens van een gestaag groeiend deel van het personeel om in de kantoren airconditioning op te hangen was nog niet ingewilligd. Daarom had Erik Meinders een piepklein ventilatortje op zijn bureau staan. De waaier bood enig soelaas, de lucht werd verplaatst. Niet gekoeld. De inspecteur zag Arend-Jan Valke in de deuropening staan. Zijn baas. De commissaris was groot met grijzend haar. Ondanks de warmte stak hij in een keurig grijs pak met een passend zwarte stropdas. ‘Erik, ga je in de pauze naar buiten?’ Meinders keek zijn baas argwanend aan. Dergelijke uitnodigingen, om samen in de buitenlucht een wandelingetje te maken, waren doorgaans verdacht. Leidinggevenden hadden er een handje van om op die manier het functioneren van medewerkers ter sprake te brengen. Meestal als er wat aan schortte. Meinders vroeg zich af wat de reden dit keer kon zijn. Was het omdat hij weer eens te duidelijk was geweest? Velen vonden zijn directe benadering lomp of bot. Of had hij zich niet onderdanig genoeg gedragen naar de mening van andere kaderleden van gelijke of hogere rang. Inspecteur Erik Meinders knikte. ‘Fijn,’ zei Valke. ‘Dan zie ik je over een kwartiertje bij de uitgang.’ Daarna verdween de commissaris. ‘Zo,’ riep Joris Vroenten. ‘Een onderonsje met de chef?’ Hij wilde nog wat toevoegen, maar liet dat achterwege. Vroenten was een van de vijf leden van Meinders team. De inspecteur 21
haalde nonchalant zijn schouders op en concentreerde zich weer op het dossier dat voor hem lag.
Ze liepen over een houten bruggetje dat normaal gesproken een smal riviertje overspande. Er was nog maar een klein stroompje overgebleven dat te danken was aan de regenbui van de afgelopen nacht. Enkele houten balken zaten hoorbaar los. Hun jasjes hadden ze over hun schouders gehangen. ‘Waar wilde je het over hebben?’ vroeg Meinders rustig. ‘Heeft iemand geklaagd?’ Ondertussen lachte hij vriendelijk naar een jonge moeder die een brede kinderwagen vooruit duwde. De donkerblauwe kap was over het babygezichtje getrokken om te voorkomen dat het kind last zou krijgen van de felle zon. Meinders wist drommels goed dat hij een autoriteitsprobleem had en verdomde moeilijk om je staande te houden in een hiërarchische organisatie als de politie. Dat hij – op enkele uitzonderingen na – schadevrij uit dergelijke confrontaties kwam was enkel en alleen te danken aan het feit dat hij een verdomd goede rechercheur was. Daardoor balanceerde hij voortdurend op een smal koord. Tussen irritatie en succes. Hij wist dat het tij elk moment kon keren. Hij accepteerde dat. Het gaf zijn werk een extra dimensie. Bovendien was het voor hem nog gemakkelijk ook. Voor het geld hoefde hij het niet te doen. Zijn baas treuzelde. Wist Valke niet goed hoe hij moest beginnen? Ondertussen keek Meinders naar de paar eenden die achter waren gebleven om het spaarzame water met elkaar te delen. ‘Erik,’ begon Valke aarzelend. ‘Wat ik je wil vragen moet onder ons blijven.’ Ik krijg niet op mijn donder. ‘Ik heb een zus,’ ging Valke verder. ‘Ze is in een lastig parket terecht gekomen.’ Meinders keek zijn baas verrast aan. Een privéaangelegenheid. Dat had hij niet van zijn chef verwacht. De commissaris staarde strak voor zich uit. Ze wandelden langzaam langs een grote vijver. Een paar enorme treurwilgen hingen met hun lange takken over het water. Bij een van de gesluierde bomen stopte 22
Valke en ging op een houten bankje zitten. Meinders volgde zwijgend zijn voorbeeld. Ze keken allebei over het water. Aan de andere kant zaten twee jongelui te vissen. ‘Ik had ze nog zo gewaarschuwd. Ze moest zich niet inlaten met die vent. Ze luisterde niet naar goede raad eigenwijs als ze is. Voor ik het goed en wel door had was ze met die kerel getrouwd.’ Meinders vermoedde dat het waarschijnlijk niet over de zus van Valke ging, maar over iets wat zijn zwager had uitgespookt. ‘Ik wist dat het een keer fout zou gaan,’ verzuchtte Valke. ‘Wat is er gebeurd?’ ‘Dus je wilt me helpen?’ reageerde Valke zichtbaar opgelucht. Het zou wel erg bot zijn als hij weigerde. Aan de andere kant zag hij ook wel perspectief. Door zijn baas te helpen vergaarde hij enkele kredietpunten die hem later van pas konden komen. Zo zat hij ook wel weer in elkaar. ‘Dat gaat me wat te snel,’ antwoordde Meinders echter quasiterughoudend. ‘Ik weet nog geeneens waar het over gaat.’ Valke keek zijn ondergeschikte even aan. Daarna dwaalde zijn blik weer af. ‘Erik, je begrijpt dat privézaken erg gevoelig liggen binnen het korps. Vandaar dat ik iemand zoek die ik kan vertrouwen. Janneke is veel jonger dan ik. Een jaar of vijf geleden kreeg ze verkering met een jongen. Ik mocht die gast meteen al niet. Hij was veel te gladjes, maar ik had geen schijn van kans. Mijn moeder en zelfs mijn vrouw waren van meet af aan onder de indruk van deze charmante vent. Toch zit je bij de politie, nietwaar? Ik heb hier en daar wat navraag gedaan. Deze Jordi Kordes bleek een sluwe zakenman te zijn die altijd de randjes van het toelaatbare opzoekt.’ ‘Er dus wel eens overheen stapt,’ suggereerde Meinders. Valke knikte. Een bittere grijns verscheen op zijn gezicht. Ook transpiratie. Zijn baas had het warm. De commissaris pakte een schone zakdoek uit zijn broekzak en wiste het zweet van zijn voorhoofd. ‘Ik heb al die tijd mijn mond gehouden,’ vervolgde Valke zijn verhaal. ‘Ik wist allang wat de vrouwen gingen zeggen als ik erover begon. Al die tijd heb ik gebeden dat er nooit wat 23
ernstigs zou gebeuren.’ Even zweeg Valke. Er was dus iets fout gegaan. ‘Ik ben bang dat Kordes iemand heel erg boos heeft gemaakt. Op zich is dat niet eens zo erg, maar mijn zusje lijdt eronder. Dat kan ik niet toestaan.’ ‘Vertel eerst eens wat er aan de hand is.‘ Meinders begon nieuwsgierig te worden. Zijn meerdere leek het er met de minuut moeilijker mee te hebben. Valke stopte zijn zakdoek niet eens terug in zijn zak, maar hield die de hele tijd in zijn hand. Hij frommelde er zenuwachtig mee. ‘Vannacht hebben ze die vent en mijn zusje ruw uit bed getrokken en gemolesteerd.’ ‘Dat klinkt ernstig,’ bromde Meinders. ‘Dat is het ook. Daarna namen ze mijn zwager mee. Die hebben ze ergens anders nog een keer flink te pakken genomen. De daders waren wel zo beleefd om de politie te waarschuwen. De collega’s hebben hem bevrijd. Hij is zelfs naar het ziekenhuis gebracht waar ze hem hebben onderzocht. Je kent dat wel, foto’s maken. De wonden schoonmaken en verbinden. Daarna kon hij naar huis. Een uur geleden belde Janneke me.’ Meinders raakte meer en meer geïnteresseerd in het incident. ‘Wat hebben ze met je zwager uitgespookt?’ Valke aarzelde even alsof hij zich afvroeg of hij dat geheim wel met zijn ondergeschikte moest delen. Hij had geen keus. Valke was al te ver gegaan om terug te krabbelen. Hij vertelde Meinders dat zijn zus en zwager uit bed waren gelicht. Zijn zusje werd in de badkamer opgesloten. Jordi Kordes werd in een nabij gelegen dorp aan een kiosk vastgeschroefd. Meinders moest zich inhouden om niet in lachen uit te barsten en zijn gezicht in de plooi te houden. Hij zag het helemaal voor zich. ‘Zoiets doet erg veel pijn,’ merkte hij droog op. ‘Verdiende loon,’ snauwde Valke. ‘Wat wil je dat ik doe?’. ‘Uitzoeken wat er is gebeurd. Discreet.’ Daar kon Meinders inkomen. Zijn baas wilde voorkomen dat zijn goede naam in verband gebracht werd met die crimineel. ‘Erik, ik weet dat je de beste van mijn team bent. Bovendien creatief. Ik wil weten wat daar gebeurd is. Waarom mensen 24
boos zijn geworden.’ ‘Misschien moet je nog eens met haar gaan praten,’ opperde Meinders. ‘Je zou haar kunnen adviseren om een ander type zoeken.’ ‘Ha! Je kent Janneke niet. Eigenwijs. Vreselijk.’ Meinders dacht daar het zijne van. ‘Ik kan me moeilijk officieel met deze zaak bezighouden,’ bromde Valke. Dat had Meinders allang begrepen. ‘Ken jij in Breda iemand die je informeel zou kunnen benaderen?’ vroeg Valke voorzichtig. ‘Formeel kunnen we ons natuurlijk niet bemoeien met wat daar gebeurt. Ik kan je best een paar dagen vrij roosteren. Dan kun je daar op je gemak wat rondsnuffelen.’ Erik Meinders dacht even na. ‘Toevallig ken ik daar een paar lui,’ zei hij. ‘Die kan ik gerust vragen. Ik kan je verzekeren dat die niet voor moeilijkheden zullen zorgen.’ Arend-Jan Valke keek hem opgelucht aan. ‘Dank je Erik.’ Even bleven ze stilzwijgend zitten. ‘Kom,’ zei Valke opeens. ‘Laten we maar eens teruggaan.’ Moeizaam stond hij op. Meinders volgde het voorbeeld van zijn baas. Valke wreef opnieuw met zijn zakdoek over zijn bezwete voorhoofd.
2
‘Je bent rijkelijk laat met me te waarschuwen?’ tierde Kordes door de telefoon. ‘Hoezo de politie bellen? Weet je wat er verdomme aan de hand is? Een stel ploerten heeft me afgelopen nacht van mijn bed getild, me in mijn blote kont meegesleurd en twee kruiskopschroeven door mijn handen geboord. Dat is er gebeurd, nondeju.’ Philip Kortman had zijn cliënt opgebeld en alleen maar gevraagd of Kordes ook een berichtje had ontvangen. ‘Je hebt dus geen mailtje ontvangen?’ ‘Waar heb je het godverdomme over? Wat moet ik gehad 25
hebben? Moet je eens goed luisteren, Kortman. Ik sta op dit moment in de woonkamer en Janneke naast me houdt de telefoon vast. Ik kan niets met mijn handen doen. Begrijp je? Ik wil weten wie me dit geintje geflikt heeft. Ik denk overigens al dat ik het weet. Het moet een van die zielenpieten zijn die zogenaamd door mijn toedoen geld heeft verloren. Stelletje hebzuchtige klootzakken. Mij de schuld geven als het een keertje tegen zit.’ Een paar seconden hoorde Kortman niets. Zou de echtgenote van Kordes het inmiddels ook een gênante vertoning vinden en had ze de telefoon weggetrokken? Kortman had zich er bij hun kennismaking al over verbaasd dat de vrouw met een dergelijke vlerk was getrouwd. Volmaakt andere types, totaal verschillende achtergronden. Nu klonk een dof geluid. De hoorn werd blijkbaar even tegen een arm of borst gehouden. ‘Ben je daar nog?’ hoorde hij Kordes even later vragen. Een stuk rustiger. ‘Philip, lees het berichtje eens voor.’ Kortman deed het. Nogmaals stilte. ‘Wie is die Schaduwrechter?’ Had die idioot werkelijk geen idee, vroeg Kortman zich verbaasd af. ‘Iemand wilde wraak nemen en heeft me vervolgens vastgeschroefd,’ ging Kordes verder. Dat viel niet tegen. ‘Wat wil je dat ik doe?’ vroeg de advocaat. ‘Ben je overigens al naar de politie gegaan?’ ‘Hoezo naar de politie? Wie denk je dat me heeft bevrijd? Ik kon geen kant op, man. Ze hebben er nog een hele tijd over gedaan voordat ze de twee schroeven uit mijn handen hadden.’ ‘Wat zei men?’ ‘Ze hebben er een melding van gemaakt, meer hebben ze me niet verteld. Vanochtend krijg ik bezoek van de een of andere pief die kennelijk bezig is met deze zaak. Je mag gerust weten dat ik er bitter weinig vertrouwen in heb dat ze ook maar iets vinden. Als ze er al werk van gaan maken. Jij hebt toch in je paperassen de verklaringen van de zogenaamde slachtoffers staan? Ik ben er zeker van dat de schuldige onder dat zootje ongeregeld gezocht moet worden.’ 26
Het was inderdaad niet ondenkbaar dat iemand, die een substantieel verlies had geleden, mogelijk de controle over zichzelf was verloren, dacht Kortman. ‘Zal ik bij dat gesprek zijn?’ bood Kortman aan. ‘Welk gesprek?’ ‘Met de politie.’ ‘Oh dat. Nee, dat lukt me ook wel zonder jou. Ik wil zo snel mogelijk een lijstje van namen van je. Van alle personen die tegen me getuigd hebben.’ ‘Is dat wel verstandig?’ ‘Daar betaal ik je voor.’ Kortman wilde zeggen dat Kordes zelf het beste wist wie hij had besodemieterd. Blijkbaar was Kordes te kwaad om zich dat te realiseren. Hem maakte het niet uit, hij zou toch wel een rekening sturen. ‘Ik zal kijken wat ik voor je kan doen,’ zei Kortman diplomatiek. ‘Je moet me wel even tijd gunnen. Ik zal de dossiers allemaal door moeten nemen.’ Daarna was het gesprek voorbij. ‘Emelie, is er nog koffie?’ Daarna ging hij voor zijn beeldscherm zitten en componeerde bij hoge uitzondering zelf een mailtje. Eerst stuurde hij het ontvangen bericht door naar Kordes. Hij moest maar zien wat hij daarmee wilde doen. Vervolgens richtte hij een mail aan de commandant van de politie in Breda. Hij had in elk geval zijn burgerplicht gedaan.
3
Joris Vroenten verwelkomde Meinders met een brede grijns. ‘Heb je een goed woordje voor me gedaan?’ Op Meinders gezicht verscheen een brede glimlach. ‘Joris, jongen. Ik heb er alles aan gedaan. Het is spijtig voor je, maar Valke wil nog een paar jaar doorgaan. Hij vroeg me om dat aan je door te geven. Ik hoop dat je daar begrip voor hebt.’ Erik Meinders ging achter zijn bureau zitten, leunde wat achterover en dacht na over het incident. Je moest wel een pesthekel aan iemand hebben om een paar kruiskopschroeven 27
door de handen te jagen. Zijn mobieltje piepte. Hij zat meteen rechtop in zijn stoel. De melding kwam van zijn vereniging. Dutch Birding. De club coördineerde signalen van spotters die in het land een opmerkelijke vogel hadden gezien. Naarmate je langer aan dit voor buitenstanders vaak ondoorgrondelijk fanatisme deel nam was niet elke melding meteen een voltreffer. Zodra je deze hobby wat jaartjes had kwam het steeds minder voor dat een vogel werd gespot die je nog niet op je wensenlijstje had staan. Meinders was al geruime tijd actief dus kwam een interessante melding hooguit twee of drie keer per jaar voor. Dit keer was voor hem wel een hoofdprijs, de Oosterse tortel. Daarvoor moest hij wel naar Friesland. Het bericht eindigde met enkele instructies waaronder de exacte Gps-positie. Meinders aarzelde geen moment en stond op. Hij stond al bij de deur. Breda!. Vlug zocht hij het nummer van het politiebureau in Breda. De receptioniste vroeg hem wat hij wilde ‘Ik zou graag met Atnan Uzgul willen spreken.’ ‘Ik verbind u door.’ Meinders had geen rechtstreeks nummer van Atnan. Dat was hij vergeten over te zetten naar zijn nieuwe telefoon. Hij kende Atnan nog van een zaak die een jaar geleden speelde. In Eindhoven was een moord gepleegd die veel gelijkenissen vertoonde met een soortgelijk misdrijf in Breda. Meinders werd erheen gestuurd en trof de rechercheur die daarmee bezig was. Atnan Uzgul. Na uitwisseling van gegevens en wat vervolgonderzoek leek één gegadigde in aanmerking te komen. Omdat ze echter over onvoldoende concreet bewijs beschikten besloten ze de man in kwestie te schaduwen. Daardoor belandden Atnan en Erik meerdere nachten achtereen samen in een auto die op veilige afstand van het adres van de vermeende moordenaar stond. Tijdens die nachtelijke uren kwam Meinders erachter dat Atnan over een gezond stel hersenen en een aanstekelijke humor beschikte. Het schaduwen van de potentiële misdadiger leverde overigens niets op. Na vier nachten werd de surveillance afgeblazen. 28
‘Uzgul.’ ‘Hoi Atnan, met Erik.’ ‘Hé, jongen. Hoe is het?’ ‘Best. Luister, we kunnen later nog bijpraten. Ik heb gehoord dat bij jullie iemand behoorlijk pissig is geworden en enthousiast met een boormachine aan het werk is geweest.’ Meinders hoorde gegrinnik. ‘Dat treft. Ik ben daarmee bezig.’ ‘Er bestaat geen toeval. Zeg, kan ik met je meekijken?’ ‘Waarom?’ ‘Het slachtoffer is de zwager van mijn baas.’ ‘Als je opschiet kun je mee naar het verhoor. Ik was van plan daar over twee uur heen te gaan.’ ‘Sorry, Atnan. Er is wat tussengekomen?’ ‘Vogeltjes?’ ‘Geen commentaar.’ ‘Gaan we toch morgenvroeg. Kun je tegen een uur of tien hier zijn?’ ‘Ik kijk er al naar uit.’ ‘Insgelijks.’ ‘Wat valt er dit keer te zien?’ vroeg Atnan. ‘Een tortel’
4
Meinders parkeerde zijn zwarte Opel Insignia in een smal straatje. De hele nieuwbouwwijk stond vol auto’s van twitchers die zich uit alle hoeken van het land naar deze plek hadden gespoed. Vandaar dat hij zijn auto een behoorlijk eind uit de buurt van de gesignaleerde vogel moest parkeren. Hij nam zijn Pentax camera van de passagiersstoel en hing die om zijn nek. Daarna volgde zijn verrekijker. De tortel was op een schuurtje gesignaleerd. Meinders sloot zijn auto af en liep een paar straten terug. Verderop stuitte hij op een groepje mensen. Collega’s. Hij werd verwelkomd door een paar bekenden, oudgedienden zoals hij. Meinders knikte even. Tijd voor ouwehoeren was er straks wel. Eerst moest hij de vogel zien. Daarvoor had hij dat 29
hele eind gereden. Hij passeerde de spotters terwijl ze hem triomfantelijk aankeken. Zij lieten er geen misverstand over bestaan, zij hadden de buit al binnen. Meestal een foto. Een eindje voor hem uit liep een man die almaar omhoog keek. Dan stopte hij even, zette zijn verrekijker tegen zijn ogen en speurde de hemel af. Aansluitend liet de man zijn kijker zakken en keek om zich heen. Daardoor zag hij Meinders. Hij herkende de inspecteur meteen en zwaaide. Jos Winnen was een vogelaar uit Amsterdam die echt tot de harde kern behoorde. ‘Heb je hem al gezien?’ vroeg de inspecteur. ‘Nog niet.’ Winnen was een grote man, al een jaar of zeven gepensioneerd. Op zijn kale hoofd prijkte standaard een zwarte borsalino. Een originele. ‘Ik ben bang dat hij pleite is,’ vervolgde Winnen. Meinders baalde dat hij misschien het hele eind voor nop had gereden. ‘Hij komt heus wel weer opdagen.’ Het gebeurde wel vaker dat de bewuste vogel zich een tijdje uit de voeten maakte. In de regel keerde hij echter terug naar de plek waar hij het eerst gezien was. ‘Kijk!’ riep Winnen triomfantelijk. ‘Volgens mij vliegt ons kereltje daar.’ Meinders zag hoe Jos vliegensvlug de kijker pakte en in de lucht tuurde. Meinders volgde zijn voorbeeld. ‘Het is hem,’ zei Winnen beslist. Het duurde even voordat Erik Meinders de vogel ook in zijn verrekijker had gevangen. Het beestje daalde en ging bovenop het dak van een woonhuis zitten. Het was een prachtexemplaar. Onmiskenbaar een Oosterse tortel, met bruine borst en lichtbruine, schubachtige vleugels. In zijn nek een grijs - blauw vlekje. De kop van het dier stak statig in de lucht. Ondanks dat de vogel een vreemde was in deze omstreken getuigde zijn blik op de wereld van een vreemd soort zelfvertrouwen. Meinders bleef kijken. Telkens wanneer hij weer een nieuw exemplaar mocht aanschouwen raakte hij in vervoering. Dan stond de wereld heel even stil. Boeven 30
en ander gespuis bestonden niet. Het kijken naar iets dat zo mooi, maar tegelijkertijd ook zo kwetsbaar was, was een waar genot. Het vogeltje daalde af naar de rand van de uitbouw van het rijtjeshuis. Alsof het wist dat het nu door een grote groep volwassen mannen aanbeden werd. Meinders liet de verrekijker langzaam zakken, pakte zijn camera en zocht het vogeltje. Daarna stelde hij het fototoestel zodanig in tot hij een scherp beeld van de vogel had. Daarna klikte hij enkele malen op de ontspanner en controleerde zijn opnamen. De inspecteur was tevreden met het resultaat.
31
Hoofdstuk 3 1 Chantal Holkema had al op jonge leeftijd bedacht dat haar voornaam niet bij haar paste. Ook de achternaam vond ze maar platvloers. Vanaf een zeker moment – ze was twaalf jaar oud - had ze bepaald dat ze voortaan als Chany door het leven wilde gaan. Bij voorkeur zonder gebruik te maken van haar familienaam. Gewoon Chany. Zoals befaamde popsterren daar ook de voorkeur aan gaven. Tafkap. Sting. Madonna. Chany was onbetrouwbaar. Opportunistisch. Vredeling moest, terwijl hij naar zijn afspraak met haar reed, denken aan de tijd dat hij en Chany nog bij elkaar waren. Vier jaar geleden. Hun relatie had indertijd een jaar geduurd. Hij had haar zo goed als alles gegeven waar ze behoefte aan had. Een mooi huis. Kleding, sieraden. Het was allemaal mogelijk omdat hij een paar goedlopende zaken had. Hoe verliefd ze ook waren dat jaar, nimmer werd gesproken over een langdurige verbintenis. Achteraf had Vredeling pijnlijk vastgesteld dat het allemaal deel uitmaakte van haar strategie. Ze wilde zich niet committeren. Hij was begin dertig, zei eind twintig. Op die leeftijd was er alle reden om een vaste relatie aan te gaan. Bovendien was de tijd rijp om te denken aan het stichten van een gezin. Chany hield alle deuren dicht. Nadien verklaarbaar. Zoals alles achteraf altijd beter te beredeneren is. Toen Hans, de broer van Ties, zich een weg omhoog werkte bij de televisie en ongeveer drie jaar geleden naam begon te maken met zijn undercoverreportages, was dat voor Chany veel te verleidelijk. Geld was niet haar enige drijfveer. De glitter en glamour waren al even onweerstaanbaar. Dus maakte ze, na een relatie van een klein jaar met hem, de overstap naar 33
Hans. Die was helemaal weg van haar. Wie niet? Chany had natuurlijk het nodige te bieden. Daar was iedereen het over eens. Ze was niet al te groot maar was uitermate begerenswaardig. Een knap gezicht, dat natuurlijke tederheid combineerde met nieuwsgierigheid. Een koddig wipneusje en donkere onschuldige ogen completeerden de compositie. Maar schijn bedriegt. Ties had dat aan den lijve ondervonden. De aandacht die ze kreeg als partner van Hans had hij niet kunnen bieden. Hij had zijn broer verscheidene malen voor haar listen en bedrog gewaarschuwd. Zonder succes. Hans was als een blok voor haar knappe uiterlijk en gevlei gevallen. Naar goede raad wilde hij niet luisteren. Dat het koppel nog steeds bij elkaar was, was Ties honderd procent meegevallen. Het paartje woonde in een verbouwde boerderij ergens op het Brabantse platteland. Die hadden ze zelf niet verbouwd. Chany’s wortels lagen in Brabant. Loon op Zand om precies te zijn. Het Brabantse dorp dat pal tegen de Loonse en Drunense duinen ligt. Het terrein stond bekend om de vele zandplaten, zandverstuivingen en bossen. Door die omgeving was Chany in haar jeugd veel met haar toenmalige paard Sandy gereden. Nog belangrijker voor haar was de overbrugbare afstand naar haar eigen speeltuin. Een park waar ze nooit afstand van heeft kunnen nemen. Ze had het attractiepark met de jaren zien groeien en dat ondanks alles toch in staat bleek het oorspronkelijk karakter en de sfeer te behouden. De Efteling. Anton Pieck. Vredeling reed op de snelweg tussen Eindhoven en Tilburg, richting Kaatsheuvel. Het was nog warm. Dankzij het open dak van de Eend waaide er een aangenaam windje. Zijn donkerblonde haren dwarrelden over zijn hoofd, soms in zijn gezicht. Hij wist donders goed wat Chany bedoelde met ‘onze plek’. Even had hij geaarzeld. Zou hij wel reageren? Wat kon het uitgerekend hem schelen wat er aan de hand was? Toch had hij uiteindelijk toegegeven. Chany moest zich wel echt ergens zorgen over maken als ze uitgerekend hem vroeg en hem herinnerde aan de tijd dat ze nog gelukkig bij elkaar waren. Hij kon zich indenken dat het voor haar een hele stap 34
moest zijn. Bovendien, en dat had uiteindelijk de doorslag gegeven, ze was samen met zijn broer. Haar noodkreet zou best met Hans te maken kunnen hebben. Per slot van rekening was zijn werk niet zonder risico’s. Hoe je het ook bekeek, Hans was wel zijn eigen vlees en bloed. In de drie jaar dat Chany een relatie met Hans had, wist Ties confrontaties met haar te beperken tot bijeenkomsten van familieaard. Dat was voor beiden veilig terrein. Ties paste wel op om bij zijn ouders herrie te schoppen. Dat durfde hij niet eens. Hij wilde eigenlijk ook niet toegeven dat zijn gevoelens voor haar nog niet helemaal weggesleten waren. Hij wist dat gevoel telkens weg te dringen om plaats te maken voor zijn ongenoegen over de manier waarop Chany hem als een pak vuil aan de kant had gezet. Die enorme deuk in zijn ego was het meest frustrerend. Kortom, hij had een hekel aan haar, wat overigens wederzijds was. Aan de rechterkant van de weg stond op een bord de afslag Loon op Zand aangegeven. Hij had veel over het dorp gehoord, maar was er nog nooit geweest. Nu hij daarover nadacht, Chany had hem nooit bij haar ouders geïntroduceerd. Achteraf verklaarbaar. Ze wilde vooral afstand bewaren en wist dat haar relatie met hem eindig was. Even later sloeg hij de linksaf naar de Efteling. Het parkeerterrein was niet helemaal vol. Het liep al tegen zessen en in de rijen parkeerhavens was hier en daar een plaatsje vrij. Iets verderop stond een man met heftige gebaren duidelijk te maken dat het niet op prijs werd gesteld om het parkeersysteem op eigen houtje te overtreden. Dus volgde Ties de instructies van de jongeman en parkeerde zijn Eend ten slotte aan de zijkant van de hoofdingang. De entree had de vorm van een overdreven grote hut met een enorm rieten dak. Hij had trek en nog tijd genoeg om wat te eten. Hij kende het park voldoende goed om te weten waar hij iets kon krijgen. Hij koos voor fastfood, achter het Anton Pieckpleintje. Vredeling bestelde een frietje en haalde uit de automatiek een kroket. Met zijn avondeten liep hij naar een lege bank, ging zitten en at op zijn gemak. Het was nog een dik half uur voordat Chany op kwam dagen dus besloot hij even 35
naar de carrousel te gaan. Een echte, die dominant in het hart van het park staat. De inrichting heeft nog steeds de glamour van vergane tijden, waarin dit soort vermaak het hoogtepunt was. Rondom de mallemolen stonden verscheidene tafeltjes waaraan ouders met kinderen zaten. De kleinsten vergaapten zich aan de glans en het heen en weer bewegen van koetsen en dieren. Het meest in het oog sprongen de sierlijke houten paarden. Elk kind gaf daaraan de voorkeur. Ties liep naar de bar en bestelde een kop koffie. Met zijn bestelling ging hij aan een tafeltje zitten. Hij herinnerde zich nog de trots wanneer Chany hem jaren geleden hierheen had gezeuld. Het was hun eerste keer. Uitgelaten had ze verteld welke capriolen ze door de jaren heen op de forse paarden had gemaakt. ‘Kom toch mee, man,’ had ze uitdagend gezegd. Zoals ze dat zo goed kon. ‘Laten we naast elkaar op een paard gaan zitten.’ Vredeling had geaarzeld. Hij vond aanvankelijk dat hij daar te oud voor was. Na drie rondjes had hij het virus echter ook te pakken. Vredeling keek nu naar de draaimolen die langzaam tot stilstand kwam. Bezoekers stapten al pratend en lachend uit en gingen via een sluis naar buiten. Verderop werd door een van de personeelsleden een poortje opengemaakt en de volgende groep enthousiastelingen rende naar de draaimolen. Hij keek op zijn horloge. Het werd tijd om naar hun ontmoetingsplaats te gaan. ‘Weet je dat dit een van de eerste attracties van de Efteling is?’ had Chany gevraagd. Ze stonden na het bezoek aan de carrousel voor het kasteeltje van Doornroosje. Het slot was op een zandhoop gebouwd. Daardoor domineerde het kasteeltje even de horizon bij binnenkomst van het sprookjesbos. Ze wachtte niet op antwoord maar ging hem voor over het klinkerpaadje naar boven. Naar het paleis van de prinses. Ties Vredeling volgde haar op de voet. ‘Kijk,’ zei Chany. ‘Zie je dat?’ Ze wees naar een oude soldaat die halverwege de kleine klim naar boven bij een stroompje knikkebollend lag te slapen. Zijn gesnurk klonk uit een verborgen luidspreker. ‘Nu omdraaien,’ commandeerde ze. ‘Zie je dat bordje daar?’ 36
Beneden stond een poortje met daarboven een bord. Daarop was in sierlijke letters een boodschap geschilderd. Bent u moe of slecht ter been, dan kunt u ook om het kasteeltje heen.
‘Grappig, vind je niet?’ Vredeling had het gelezen. Het enthousiasme van Chany kon hij niet thuisbrengen. ‘Wat is er zo speciaal aan?’ ‘Dat vertel ik je zodra we aan de andere kant zijn. Kom.’ Ze ging hem voor naar het slot. Achter het eerste raampje lag een statige prinses met een klein kroontje op haar hoofd. Haar borstkas ging langzaam op en neer. Het volgende raam bood een blik in de keuken van de kleine burcht. Snurkende koks. Daarna ging het pad weer omlaag. ‘Nu moet je meekomen,’ had ze ondeugend gezegd. Vredeling had haar vragend aangekeken. Ze lachte geheimzinnig. ‘Kom nou maar. Het is niet gevaarlijk.’ Na de afdaling sloegen ze rechtsaf en kwamen zodoende op het paadje dat mensen, die moe of slecht ter been waren, konden gebruiken. Niemand was op dat moment slecht ter been. Het was rustig aan de achterkant van het kasteel. Ze pakte zijn hand en trok hem verder het vrij donkere paadje op. Ze liep naar een houten deurtje. ‘Wat is dit?’ vroeg Ties. Ze keek hem vol trots aan. ’Mijn geheime plek.’ Ties keek verbaasd. ‘Daar bevindt zich de machinekamer van het kasteel,’ legde ze uit. ‘Dit is de ruimte voor het personeel. Om onderhoud te plegen.’ ‘Oh.’ Vredeling zag niet wat er zo speciaal aan was. ‘Let op.’ Ze haalde triomfantelijk een sleutel uit haar handtasje en 37
draaide die in het slot. De houten deur draaide soepel open. ‘Hoe kom je daaraan?’ ‘Wat denk je? Ik kom hier al zo lang. Dacht je dat ik nooit een vriendje had dat hier werkte?’ Ties begreep het. Hij keek langs haar naar binnen. Meer dan een donker gat was er niet te zien. ‘Wil je niet even binnen kijken?’ vroeg ze uitdagend. Vredeling keek voorzichtig om zich heen en knikte toen. Chany liep voorop. De ruimte was kurkdroog en rook muf. Op een simpel controlepaneel knipperden lampjes. Verder was het hol leeg. Hij hoorde het geschraap van mechanieken die de prinses en de koks lieten slapen. Het gesnurk dat uit een luidspreker naar buiten werd geleid, was ook hier goed te horen. Een paar houten luiken die met een schuif op slot zaten, verstopten de elektromotoren die voor de aandrijving zorgden. ‘Kom eens hier,’ fluisterde Chany. Ze trok hem langzaam naar haar toe. Hij voelde hoe ze hem omhelsde en haar warme vochtige lippen op zijn mond drukte. ‘Moeten we de deur niet dichtdoen?’ Chany begon te giechelen. ‘Vlug dan,’ fluisterde ze.
2
Ties Vredeling slenterde het sprookjesbos in. Bij het zien van het kasteeltje moest hij even lachen. Hij wandelde op zijn gemak door het bekende poortje en ging op het bankje zitten dat ernaast stond. Chany was nog niet te bekennen. Zijn blik dwaalde af naar de ingang. Ouders met puberende kinderen liepen voorbij. De kroost zeurde. Wanneer ze naar de Vliegende Hollander gingen? Of naar de Python. Hij grijnsde. Dat was de vooruitgang. De jeugd was niet geïnteresseerd in poppen die haperend en stotend bewogen. Zij waren veel meer in stemming voor snelle en spectaculaire attracties. Deze rondgang was voor hen een verplicht nummer om daarmee de ouders een plezier te doen. ‘Je bent gekomen.’ 38
Vredeling keek opzij. Ze is nog steeds adembenemend. Chany keek hem met koude ogen aan. Die konden ook heel anders kijken, wist hij. ‘Dag Chany,’ zei hij even koel als haar blik. ‘Ik heb je boodschap gelezen. Ik wist nog waar je op doelde.’ Even verscheen er een glimp van een glimlach. ‘Hans is ondergedoken,’ vervolgde ze zakelijk. ‘Hij heeft gevraagd of jij hem wilt helpen.’ Natuurlijk wilde hij zijn broer helpen als die in moeilijkheden zat. ‘Waar zit hij?’ ‘Geen idee.’ ‘Hoe kan ik hem dan helpen?’ ‘Luister,’ zei ze geïrriteerd, ‘dat weet ik ook niet. Hij belde me en gaf me opdracht om jou te waarschuwen. Hij zou nog wel van zich laten horen. Meer weet ik ook niet.’ Ties vond dat merkwaardig. ‘Heeft hij verder nog wat gezegd?’ ‘Ik vind het al erg genoeg dat ik nu bij je sta. Maak het niet moeilijker voor me. Ik weet niets. Hij belde. Hij zou terugbellen. Dat is alles.’ Ze raakte opgewonden. Ties kon er niets aan doen, maar de situatie amuseerde hem wel. ‘Ben je gevolgd?’ vroeg Chany ineens. Vredeling keek haar verbaasd aan. ‘Ben je gek?’ ‘Er zijn mensen die het op Hans gemunt hebben. Hij is niet voor niets ondergedoken.’ Dat laatste klonk verwijtend. Dat ze hem dat nog uit moest leggen. De sukkel. ‘Geen idee,’ bekende hij. ‘Moest ik dat allemaal opmaken uit dat simpele berichtje dat je me stuurde? Denk je dat ik helderziende ben?’ Even stilte. Chany leek te twijfelen. ‘Je had voorzichtiger moeten zijn.’ ‘Waar is deze hele poppenkast voor nodig? Je weet waar ik woon. Dus waarom word ik naar dit pretpark gestuurd. Je had ook even kunnen aanbellen.’ ‘Is die ondertussen gemaakt dan?’ vroeg ze scherp. 39
Dat verraste Ties. Hoe wist zij dat zijn deurbel het niet deed? Misschien iets voor later. ‘Even serieus. Waarom hier?’ ‘Kom, we gaan.’ Chany liep met een dribbelpasje in de richting van het kabouterdorp dat naast het kasteeltje lag. Ze keek niet één keer om. Vredeling hield zijn mond en liep zwijgend achter haar aan. Een moment aarzelde hij. Uit pure balorigheid wilde hij weglopen. Nu voelde het aan alsof hij als een schoothondje achter haar aan liep. Het was die avond niet bijzonder druk. Een prettig aantal mensen zwierf door het bos. Chany laveerde behendig langs slenterende gezinnen, tussen immense kinderwagens met enorme wielen door en om grootouders heen die meer oog hadden voor hun kleinkinderen dan de weg waarop ze liepen. Of de uitgebeelde sprookjes. Opeens sloeg Chany linksaf. Vredeling kende het paadje. Het was een andere toegang tot het bos. Dichter bij de hoofdingang. Zou het dan toch waar zijn dat ze hem alleen maar naar de Efteling had gesommeerd om haar daar te ontmoeten? Ze was hard op weg om het park te verlaten. Hij wilde daarover wat zeggen. Zijn ex-vriendin bleef een ogenblik ongeduldig staan en wachtte totdat hij bij haar stond. ‘Wat is het plan?’ vroeg Vredeling verbolgen. ‘Je hebt me nog niet verteld waarom we uitgerekend hier zijn.’ In plaats van hem te antwoorden, pakte ze haar mobieltje uit haar leren handtasje dat ze over haar schouder had hangen. Ze keek op de display en schudde toen haar hoofd. ‘Wat is er?’ ‘Hij had al moeten reageren.’ Ze was ongerust, dat was duidelijk. En ook onzeker, anders zou ze niet controleren of ze het pingeltje van haar mobieltje misschien niet gehoord had. Chany gaf geen verklaring. Ze begon langzamerhand op zijn zenuwen te werken. ‘Ik heb je al eerder gezegd dat ik niet telepathisch ben. Wat doe ik hier verdomme?’ Hij kon er niets aan doen. Het theater van haar begon hem de keel uit te hangen. Zoals hem dat vroeger ook zo kon ergeren. Toen was hij evenwel verliefd op haar. Ze keek hem 40
onderkoeld aan. ‘Ik zou een berichtje krijgen,’ kwam er aarzelend uit. ‘Hans zou dan aangeven waar je hem precies op kon pikken. Hij zei dat hij ons ergens in dit park wilde treffen.’ Was dat nou zo vreselijk moeilijk? Het klonk in elk geval wel zoals hij dat van zijn broer kon verwachten. Hans zou behoedzaam te werk gaan. ‘Wat doen we nu?’ ‘Ik weet het niet,’ zuchtte ze terwijl ze over het plein keek. ‘Ik hoop niet dat ze hem al te pakken hebben gekregen.’ ‘Wie zijn ze?’ Chany keek Vredeling recht in de ogen aan. ‘Dat weet ik ook niet.’ Mooie boel, dacht Vredeling. Daar staan we dan. Midden op de hoofdstraat van het pretpark. Op dat moment rinkelde het mobieltje dat Chany nog steeds in haar hand hield.
3
Ties veronderstelde dat Chany nu zijn broer aan de telefoon had om hen instructies te geven. Dan hield dit geheimzinnig gedoe eindelijk op. Chany luisterde aandachtig. Kort daarop was het gesprek afgelopen. Ze zei niets, keek hem niet aan, maar liep naar het eerste de beste bank en ging zitten. Ze keek strak voor zich uit. Ze was duidelijk aangeslagen. Ties ging naast haar zitten. ‘Wat is er?’ ‘Hans is dood.’ ‘Wat?’ ‘Hans is dood,’ herhaalde ze geïrriteerd. Ties begreep het niet. Wat was dit voor flauwekul? ‘Had je Hans aan de lijn?’ Ze knikte. ‘Wat is er gebeurd?’ Ze reageerde niet. ‘Hij vertelde zeker dat hij dood was,’ merkte Ties smalend op. Je moest wat om haar aan het praten te krijgen. Chany keek hem vuil aan. 41
‘Ik nam de telefoon op,’ antwoordde ze geduldig. ‘Hans zou me gaan vertellen waar hij opgehaald wilde worden…’ Het bleef even stil. Chany haalde diep adem. ‘Op het moment dat hij verder wilde praten hoorde ik een schot. Daarna een schreeuw van Hans.’ Chany bleef onbewogen zitten. ‘Het was Hans?’ ‘Ja.’ ‘Zei hij nog iets meer?’ ‘Nee.’ ‘Hoe weet je dat hij dood is?’ ‘Omdat ik een schot en daarna zijn schreeuw gehoord heb,’ antwoordde ze koppig. Het zal wel, dacht hij. Het ging hem te ver om bij het horen van schoten meteen te denken dat zijn broer vermoord was. Hij vond haar wat te voorbarig. Of de wens is vader van de gedachte. Hij zou het nog geloven ook. ‘Dat was het?’ Chany schudde haar hoofd. ‘Nadat Hans riep was het even stil. Toen hoorde ik ineens een andere stem. Een mannenstem. De man vroeg wie er aan de telefoon was.’ ‘Wat zei je?’ ‘Niets,’ zei ze verbolgen. ‘Ik heb meteen de verbinding verbroken.’ ‘Je hebt die stem nooit eerder gehoord?’ ‘Nee.’ Ties dacht na. In groten getale togen bezoekers aan hen voorbij. Hoofdzakelijk in de richting van de uitgang. ‘Het moest een keer fout gaan,’ zei hij terloops. ‘Wat bedoel je daarmee?’ ‘Dat weet je best. Hans nam steeds meer risico’s met zijn reportages.’ ‘Hij wist goed wat hij deed.’ ‘Dat zal best. Toch kan het zijn dat hij, om aan het verwachtingspatroon van zijn kijkers te voldoen, te veel hooi op zijn vork nam.’ ‘Je denkt dat het met zijn werk te maken heeft?’ 42
‘Denk je dat het wat anders is?’ Chany keek hem onaangedaan aan. ‘Nee.’ ‘Heb je enig idee waar hij mee bezig was?’ ‘Nee,’ gaf ze schoorvoetend toe. ‘Hij vertelde me niet zo heel veel.’ Had hij dat goed gehoord? ‘Spraken jullie niet over het werk?’ ‘In het begin nog wel. Later vond hij dat ik hem met rust moest laten.’ ‘Waarom?’ ‘Vertel het maar.’ Een barstje in hun relatie? ‘Ik ga naar huis,’ zei ze abrupt. ‘We kunnen nu toch niets doen. Ik heb tijd nodig om na te denken. Ik bel je wel.’ Ze stond meteen op. ‘Dat meen je niet.’ Ze keek hem op die typische manier aan. Hautain. Afstandelijk. Ze liep naar de uitgang. Ties stond vliegensvlug op en pakte haar bij haar arm. Ze trok zich met een ruk los, draaide zich fel om en keek hem verontwaardigd aan. ‘Raak me niet aan,’ siste ze dreigend. Hij kende haar streken. Vroeger was hij er tegenin gegaan. Nu, drie jaar wijzer, besloot hij rustig te blijven. Het kostte hem wel moeite. ‘Jij gaat nu zomaar naar huis alsof er niets aan de hand is? Denk je dat je door de problemen te ontwijken ze zich vanzelf oplossen? Of ga je ervan uit dat ik dat wel weer voor je zal doen?’ Ties bleef nog steeds kalm. Ze was de meeste tijd ijskoud, ja meedogenloos egoïstisch. Toch had hij deze reactie niet van haar verwacht. ‘Ik meen me te herinneren dat je even geleden nog geloofde dat je man vermoord is. Laat je dat helemaal koud?’ ‘Ga opzij.’ Ties verdomde dat. Hij werd toch kwaad. Hij wilde haar al wijzen op haar verantwoordelijkheid. Dat zou weer uitdraaien op een heftige ruzie. Daar had hij geen trek in. Niet hier, 43