Diepe wonden
Ander werk van Nele Neuhaus Sneeuwwitje moet sterven (thriller, 2011)
Nele Neuhaus
Diepe wonden Vertaald door Sander Hoving
amsterdam . antwerpen 2013
De liedregels op pagina 54 zijn van ‘Dans je de hele nacht met mij?’ van Karin Kent (1966) in de vertaling van John van Olten. De originele Engelse tekst is van Hal David. Q is een imprint van Em. Querido’s Uitgeverij BV, Amsterdam Oorspronkelijke titel Tiefe Wunden © by Ullstein Buchverlage GmbH, Berlin Published in 2009 by List Taschenbuch Verlag Copyright vertaling © 2013 Sander Hoving / Em. Querido’s Uitgeverij BV, Singel 262, 1016 AC Amsterdam Omslag Marjan Landman Omslagbeeld Shutterstock Foto auteur Sandra Qvist ISBN 978 90 214 4322 5 / NUR 305 www.uitgeverijQ.nl
Voor Anne Dit boek is een roman. Alle personages en de plot zijn aan mijn fantasie ontsproten.
Proloog
Niemand van zijn familie had begrepen waarom hij had besloten zijn oude dag in Duitsland door te brengen, hijzelf nog wel het minst. Op eens had hij gemerkt dat hij niet wilde sterven in het land dat meer dan zestig jaar lang zo goed voor hem was geweest. Hij verlangde er naar een Duitse krant te lezen, de klank van die taal te horen. Da vid Goldberg was niet vrijwillig uit Duitsland vertrokken. Destijds, in 1945, was het een kwestie van leven of dood geweest, en hij had het beste weten te maken van het verlies van zijn vaderland. Maar nu was er niets wat hem nog aan Amerika bond. Het huis bij Frankfurt had hij vlak na Sarah’s dood, bijna twintig jaar geleden, gekocht om niet in anonieme hotels te hoeven overnachten als hij vanwege zijn vele zake lijke en sociale verplichtingen in Duitsland moest zijn. Goldberg slaakte een diepe zucht en keek door de grote panorama ramen naar de uitlopers van de Taunus, die door de ondergaande zon in een gouden licht werden gedompeld. Hij kon zich Sarah’s ge zicht nauwelijks meer voor de geest halen. Soms leek het of de zes tig jaar die hij in de VS had gewoond uit zijn geheugen waren gewist, en kon hij zich maar met moeite de namen van zijn kleinkinderen te binnen brengen. Maar zijn herinneringen aan de tijd voor Amerika, een tijd waaraan hij lang niet meer had gedacht, waren levendiger dan ooit. Als hij na een dutje wakker werd duurde het soms minuten voor hij wist waar hij was. Dan bekeek hij misprijzend zijn knoki ge, beverige oudemannenhanden, zijn schilferige huid vol levervlek ken. De ouderdom is geen zegen, wat een onzin. Hooguit had het lot hem ervoor behoed dat hij een kwijlende, hulpbehoevende bejaar de was geworden, zoals zoveel van zijn vrienden en metgezellen, die niet het geluk hadden gehad tijdig door een hartinfarct uit het leven te zijn weggerukt. Hij had een sterk gestel dat zijn artsen keer op keer versteld deed staan, was jarenlang vrijwel immuun voor ouderdoms 7
kwalen. Dat had hij te danken aan de ijzeren discipline waarmee hij de uitdagingen van het leven tegemoet trad. Nooit had hij zich laten gaan; tot op de dag van vandaag besteedde hij veel aandacht aan cor recte kleding en een verzorgd uiterlijk. Goldberg huiverde toen hij aan zijn laatste bezoek aan een bejaardenhuis dacht. De aanblik van de oude mensen in ochtendjas, die op hun sloffen met lege blik en warrig haar als geesten uit een andere wereld door de gangen schui felden of in een stoel hingen, had hij afstotend gevonden. De mees ten waren jonger dan hij; toch wenste hij niet met hen over één kam geschoren te worden. ‘Meneer Goldberg?’ Hij schrok op en keek om. De verpleegster stond in de deurope ning; soms vergat hij haar naam, vergat dat ze in huis was. Hoe heette ze ook alweer? Elvira, Edith... deed er niet toe. Zijn familie had erop gestaan dat hij niet alleen zou wonen, en ze hadden die vrouw voor hem gevonden. Vijf gegadigden had Goldberg afgewezen. Hij voelde er niets voor met een Poolse of een Aziatische onder één dak te wo nen, bovendien speelde het uiterlijk voor hem een rol. Zij beviel hem meteen: groot, blond, energiek. Duits was ze, gediplomeerd verpleeg ster en huishoudster. Voor het geval dat, had Goldbergs oudste zoon Sal gezegd. Kennelijk betaalde hij de vrouw een vorstelijk salaris, want ze verdroeg zijn kuren en ruimde de gevolgen van zijn voortschrij dende aftakeling op alsof het de gewoonste zaak van de wereld was. Ze ging naast zijn stoel staan en keek hem onderzoekend aan. Goldberg beantwoordde haar blik. Ze was opgemaakt, het decolleté van haar bloes liet de aanzet zien van haar borsten, waar hij soms van droom de. Waar zou ze naartoe gaan? Had ze een vriend, die ze op haar vrije avond zag? Ze was hooguit veertig en hoogst aantrekkelijk. Maar hij zou het haar niet vragen. Hij wilde afstand houden. ‘Is het goed dat ik nu ga?’ Er klonk enig ongeduld door in haar stem. ‘Hebt u alles wat u nodig acht? Ik heb het avondeten en de pil len klaargezet en...’ Goldberg onderbrak haar met een handbeweging. Soms had ze de neiging hem als een achterlijk kind te behandelen. 8
‘Gaat u maar,’ zei hij kortaf. ‘Ik red me wel.’ ‘Morgenochtend om half acht ben ik er weer.’ Hij twijfelde er niet aan. Duitse stiptheid. ‘Uw zwarte pak voor morgen heb ik al gestreken, het overhemd ook.’ ‘Ja, ja. Dank u.’ ‘Zal ik het alarm aanzetten?’ ‘Nee, dat doe ik later zelf wel. Gaat u maar. Veel plezier.’ ‘Dank u.’ Ze klonk verbaasd. ‘Veel plezier’ – dat had hij nog nooit gezegd. Goldberg hoorde haar hakken op de marmeren vloer van de hal tikken, toen viel de zware voordeur in het slot. De zon was ach ter de heuvels van de Taunus verdwenen, de schemering was inge vallen. Hij staarde met een somber gezicht naar buiten. Daar waren miljoenen jonge mensen op weg naar afspraken, naar onbekommerd plezier. Ooit was hij een van hen geweest, een knappe jonge vent, wel gesteld, invloedrijk, bewonderd. Toen hij zo oud was als Elvira schonk hij geen aandacht aan de oudjes, die met pijnlijke botten rillend van de kou in hun leunstoel zaten te dommelen, een wollen deken over hun reumatische knieën, in afwachting van de laatste grote gebeurte nis van hun leven: de dood. Onvoorstelbaar, dat het ook met hem zo ver was gekomen. Nu was hij ook zo’n fossiel, een relict uit een grijs verleden. Zijn vrienden, kennissen en metgezellen waren hem lang geleden voorgegaan. Er waren nog drie mensen op de wereld met wie hij over vroeger kon praten, die zich konden herinneren dat hij jong en sterk was geweest. Het geluid van de deurbel deed hem opschrikken uit zijn mijmerin gen. Was het al half negen? Waarschijnlijk. Ze was altijd op tijd, net als Edith. Met een onderdrukt gekreun kwam Goldberg overeind uit zijn stoel. Voor het verjaardagsfeest van morgen had ze hem nog een keer dringend willen spreken, onder vier ogen. Ongelooflijk dat ook zij al vijfentachtig werd, die kleine. Met stramme schreden doorkruis te hij de woonkamer en de hal, keek even in de spiegel naast de deur en streek met zijn handen zijn nog altijd aardig volle, witte haar glad. Zelfs al wist hij dat ze ruzie met hem zou maken, toch verheugde hij zich erop haar te zien. Net als altijd. Zij was de belangrijkste reden ge 9
weest dat hij naar Duitsland was teruggekeerd. Glimlachend opende hij de voordeur.
10
Zaterdag, 28 april 2007
Oliver von Bodenstein nam de pan warme melk van het fornuis, roer de er twee lepels cacao door en goot de dampende drank in een kan. Zolang Cosima de borst gaf zag ze af van haar geliefde kopje koffie, en hij toonde zich bij tijd en wijle solidair. Een warme cacao viel ook niet te versmaden. Zijn blik ontmoette die van Rosalie, en hij grijnsde toen hij het sceptische gezicht van zijn negentienjarige dochter zag. ‘Dat zijn minstens tweeduizend calorieën,’ zei ze terwijl ze haar neus optrok. ‘Hoe komen jullie erbij!’ ‘Zo zie je maar wat we allemaal voor onze kinderen overhebben,’ zei hij. ‘Denk maar niet dat ik mijn koffie laat staan,’ zei ze en nam demon stratief een slok. ‘We zullen zien.’ Bodenstein pakte twee porseleinen bekers uit de kast en zette die naast de kan met cacao op het dienblad. Cosima was nog even gaan liggen, want de baby had haar al om vijf uur uit bed ge haald. Hun leven was na de geboorte van Sophia Gabriela afgelopen december volledig veranderd. Na hun eerste schrik over het bericht dat Cosima en hij opnieuw ouders zouden worden kwam de voor pret, en vervolgens enige bezorgdheid. Lorenz en Rosalie waren drie ëntwintig en negentien, allang volwassen en klaar met school. Hoe zou het zijn om dat alles nog eens door te moeten maken? Waren Co sima en hij daar eigenlijk wel toe in staat? En zou het kind gezond zijn? Bodensteins heimelijke vrees bleek ongegrond. Tot de dag voor haar bevalling had Cosima nog gewerkt, en de positieve uitslag van de vruchtwaterpunctie werd bij Sophia’s geboorte bevestigd: de kleine was kerngezond. En nu, nauwelijks vijf maanden later, reed Cosima weer dagelijks naar kantoor, steevast met baby in de Maxi-Cosi. In feite ging het allemaal veel gemakkelijker dan met Lorenz en Rosalie, dacht Bodenstein. Weliswaar waren hij en Cosima destijds jonger en 11
fitter dan nu, maar ze hadden toen niet veel geld en een klein appar tementje. Bovendien had hij toentertijd gemerkt dat Cosima eronder leed haar beroep van televisieverslaggeefster, dat ze boven alles lief had, te moeten opgeven. ‘Waarom ben je eigenlijk zo vroeg op de been?’ vroeg hij zijn oudste dochter. ‘Het is toch zaterdag.’ ‘Om negen uur moet ik op het kasteel zijn,’ antwoordde Rosalie. ‘Vandaag is er een heel groot evenement. Een ontvangst met cham pagne en dan een zesgangenmenu voor drieënvijftig personen. Een van oma’s vriendinnen viert haar vijfentachtigste verjaardag.’ ‘Aha.’ Nadat ze voor haar eindexamen was geslaagd, besloot Rosalie niet te gaan studeren maar als kok in de leer te gaan in het chique restau rant van Bodensteins broer Quentin en diens vrouw Marie-Louise. Tot haar ouders verrassing was Rosalie dolenthousiast. Ze beklaagde zich niet over de barbaarse werktijden of over haar strenge, opvlie gende chef. Cosima verdacht haar ervan dat juist die chef, de tempe ramentvolle sterrenkok Jean-Yves St. Clair, de werkelijke reden voor haar beslissing was geweest. ‘Ze hebben minstens tien keer de volgorde van het menu, de wijn keuze en het aantal gasten veranderd.’ Rosalie zette haar kopje in de afwasmachine. ‘Ik ben benieuwd waar ze nu weer mee komen.’ De telefoon ging. Op een zaterdagochtend om half negen betekende dat niet veel goeds, had de ervaring geleerd. Rosalie nam op en kwam even later met de draadloze telefoon terug naar de keuken. ‘Papa, voor jou,’ zei ze, gaf hem het toestel aan en zwaaide even ten afscheid. Bo denstein zuchtte. Van de wandeling in de Taunus en de gezellige lunch met Cosima en Sophia zou niet veel terechtkomen. Zijn vrees werd bewaarheid toen hij de gespannen stem hoorde van Pia Kirchhoff, in specteur bij de recherche. ‘We hebben een dode. Ik weet wel dat ik vandaag oproepdienst heb, maar misschien moet u toch even komen, chef. De man was een hoge piet, bovendien Amerikaan.’ Dat klonk naar een bedorven weekend. 12
‘Waar?’ vroeg Bodenstein kortaf. ‘Niet ver van u vandaan. Kelkheim, Drosselweg 39a. David Gold berg. Zijn huishoudster heeft hem vanochtend om half acht gevon den.’ Bodenstein beloofde dat hij zou opschieten; toen bracht hij Cosima haar cacao en vertelde haar het slechte nieuws. ‘In het weekend zou een moordverbod moeten gelden,’ mompelde ze en gaapte hartgrondig. Bodenstein glimlachte. In de vierentwintig jaar van hun huwelijk had zijn vrouw nooit geïrriteerd of verontwaar digd gereageerd wanneer hij onverwacht weg moest en zodoende de planning van de dag in de war schopte. Ze ging rechtop zitten en pak te de beker aan. ‘Bedankt. Waar moet je naartoe?’ Bodenstein haalde een overhemd uit de kleerkast. ‘Naar de Dros selweg. Eigenlijk is het te lopen. De man heette Goldberg, een Ameri kaan. Pia denkt dat het wel eens gecompliceerd zou kunnen worden.’ ‘Goldberg.’ Cosima dacht na en fronste peinzend haar voorhoofd. ‘Laatst heb ik die naam ergens gehoord. Maar ik weet niet meer waar.’ ‘Het moet een hoge ome geweest zijn.’ Bodenstein koos een das met een blauw patroon en schoot een jasje aan. ‘Ach ja, ik weet het weer,’ zei Cosima. ‘Het was mevrouw Schöner mark van de bloemenwinkel! Haar man bezorgt om de dag verse bloemen bij Goldberg. Een half jaar geleden is hij hier gaan wonen; vroeger was hij wel eens in zijn huidige huis als hij in Duitsland moest zijn. Ze had gehoord dat hij ooit adviseur van president Reagan is ge weest.’ ‘Nou, dan was hij zeker al op leeftijd.’ Bodenstein boog zich over zijn vrouw en kuste haar op de wang. In gedachten was hij al bij de zaak die hem wachtte. Zoals altijd wanneer hij naar de plek werd geroepen waar een lijk was gevonden, werd hij overvallen door een combinatie van hartkloppingen en benauwdheid, en dat hield pas op als hij het lijk had gezien. ‘Ja, hij was behoorlijk oud.’ Cosima nipte afwezig aan de inmiddels lauwe cacao. ‘Maar er was nog iets anders...’
13
* Behalve hij, de priester, en zijn twee slaperige misdienaren, waren al leen een paar oude vrouwtjes, die door hun vrees voor het naderend einde of het vooruitzicht van de zoveelste saaie, eenzame dag naar de kerk waren gedreven, aanwezig bij de mis ter ere van de heilige Leo nardus. Ze zaten verspreid over het voorste deel van het schip van de kerk op de harde houten banken en luisterden naar het zeurende stem geluid van de priester, die af en toe heimelijk geeuwde. Marcus Nowak knielde in de achterste bank en staarde nietsziend voor zich uit. Het toeval had hem naar deze kerk midden in Frankfurt gevoerd. Hier ken de niemand hem, en hij had in stilte gehoopt dat het vertrouwde cere monieel van de mis hem troost zou bieden en zijn geestelijk evenwicht zou herstellen, maar dat was niet zo. Integendeel. Maar hoe kon hij dat ook verwachten als hij jarenlang geen voet meer in een kerk had gezet? Hij had het gevoel dat iedereen aan hem kon zien wat hij de afgelopen nacht had gedaan. Dat was geen zonde waar je in de biechtstoel van werd verlost en die je met tien Onzevaders kon goedmaken. Hij was onwaardig hier te zitten en op Gods vergeving te hopen, want hij had geen recht op berouw. Het bloed steeg hem vliegensvlug naar de wan gen en hij sloot zijn ogen toen hij eraan dacht hoe het hem had beval len, in vervoering had gebracht, gelukkig had gemaakt. Nog steeds zag hij zijn gezicht voor zich, hoe de man hem had aangekeken en ten slotte voor hem had geknield. Mijn god. Hoe had hij het kunnen doen? Hij legde zijn voorhoofd op zijn gevouwen handen en merkte dat er een traan over zijn ongeschoren wang liep toen hij zich de draagwijdte van dit alles realiseerde. Zijn leven zou nooit meer hetzelfde zijn. Hij beet op zijn lippen, opende zijn ogen, en in een opwelling van afschuw bekeek hij zijn handen. In geen duizend jaar kon hij die schuld uitwissen. Maar het ergste was nog dat hij het opnieuw zou doen als de gelegenheid zich voordeed. Als zijn vrouw, zijn kinderen of ouders hier ooit van zouden horen, zouden ze het hem nooit vergeven. Hij slaakte zo’n diepe zucht dat de twee oude vrouwtjes op de voorste banken zich verbaasd om draaiden. Snel liet hij zijn hoofd weer in zijn handen zakken en ver 14
vloekte zijn geloof, dat hem tot een gevangene maakte van de morele opvattingen waarmee hij was opgevoed. Maar hoe je het ook wendde of keerde, er was geen excuus zolang hij geen oprecht berouw over zijn daad had. Zonder berouw geen boetedoening, geen vergiffenis.
* De oude man lag op de blinkende marmeren vloer van de hal van het huis geknield, nog geen drie meter van de voordeur. Zijn boven lichaam was voorover gevallen, zijn hoofd lag in een plas geronnen bloed. Bodenstein dacht er liever niet over na hoe zijn gezicht, of wat ervan over was, eruit moest zien. De fatale kogel was in het achter hoofd ingeslagen, het kleine donkere gaatje zag er bedrieglijk onschul dig uit. Maar bij het uittreden had de kogel grote schade aangericht. Bloed en hersenweefsel waren door de hele ruimte gespat en plakten tegen de beschaafde patronen van het zijden behang, het deurkozijn, de schilderijen en de grote Venetiaanse spiegel naast de voordeur. ‘Hallo, chef.’ Pia Kirchhoff kwam door de deuropening aan het eind van de gang. Sinds een kleine twee jaar maakte ze deel uit van het team van de K11 van de Regionale Recherche Inspectiedienst in Hof heim. Hoewel ze normaal gesproken altijd vroeg opstond, zag ze er die ochtend nogal slaperig uit. Bodenstein had wel een vermoeden waarom, maar onthield zich van commentaar en knikte haar toe. ‘Wie heeft hem gevonden?’ vroeg hij. ‘Zijn huishoudster. Gisteravond had ze vrij, vanochtend tegen half acht ging ze het huis binnen.’ De collega’s van de recherche-identificatiedienst arriveerden, wier pen door de voordeur een korte blik op het lijk en trokken buiten hun witte wegwerpoverall en overschoenen aan. ‘Meneer de hoofdinspecteur!’ riep een van de mannen, en Boden stein keek naar de deur. ‘Hier ligt een mobiele telefoon.’ De functionaris viste met zijn ge handschoende rechterhand een gsm uit het bloemperk naast de voor deur. 15
‘Pak maar in,’ zei Bodenstein. ‘Als we geluk hebben is het van de da der.’ Hij draaide zich om. Een zonnestraaltje dat door de voordeur kwam viel op de grote spiegel, zodat deze even oplichtte. Bodenstein was verrast. ‘Hebt u dat daar gezien?’ vroeg hij aan zijn collega. ‘Wat bedoelt u?’ Pia Kirchhoff kwam dichterbij. Ze had twee vlech ten in haar blonde haar en zich niet opgemaakt, een duidelijk teken dat ze die ochtend haast had gehad. Bodenstein wees naar de spiegel. In de bloedspatten was een getallenreeks getekend. Pia tuurde met sa mengeknepen ogen naar de vijf cijfers en bekeek ze aandachtig. ‘1 6 1 4 5. Wat heeft dat te betekenen?’ ‘Geen flauw idee,’ zei Bodenstein. Voorzichtig, om geen sporen uit te wissen, liep hij langs het lijk. Hij ging niet meteen naar de keuken, maar keek de ruimtes in die op de hal en de gang uitkwamen. Het huis was een bungalow, maar groter dan het er vanbuiten uitzag. Het was ouderwets ingericht: solide meubels in Gründerzeitstil van noten- en eikenhout met houtsnijwerk. In de huiskamer lagen verbleekte Perzi sche tapijten op beige vloerbedekking. ‘Hij moet bezoek hebben gehad.’ Pia wees naar de salontafel. Op het marmeren tafelblad stonden twee wijnglazen en een fles rode wijn, ernaast een wit porseleinen schaaltje met olijvenpitten. ‘De voordeur was niet beschadigd, en op het eerste gezicht zijn er geen sporen van braak. Misschien heeft hij nog een glaasje met zijn moordenaar ge dronken.’ Bodenstein liep naar de lage salontafel, bukte en kneep zijn ogen sa men om het etiket van de wijnfles te kunnen lezen. ‘Ongelooflijk.’ Hij ging met zijn hand naar de fles, maar realiseerde zich op het laatste moment dat hij geen handschoenen aanhad. ‘Wat is er?’ vroeg Pia. Bodenstein ging weer rechtop staan. ‘Dat is een Château Petrus uit 1993,’ antwoordde hij, en keek vol ont zag naar de onopvallende wijnfles met het onder wijnkenners felbe geerde etiket met de rode letters. ‘Die ene fles kost ongeveer evenveel als een kleine auto.’ 16
‘Onvoorstelbaar.’ Bodenstein wist niet of zijn collega daarmee doelde op de gekken die bereid waren zoveel geld voor een fles wijn neer te tellen, of het feit dat het slachtoffer vlak voor zijn dood – misschien zelfs met zijn moordenaar – zo’n edel vocht had gedronken. ‘Wat weten we over de dode?’ vroeg hij, nadat hij had vastgesteld dat de fles slechts voor de helft was geleegd. De gedachte dat de rest achte loos door de gootsteen zou worden gespoeld voor de fles naar het lab zou gaan, deed hem oprecht pijn. ‘Sinds oktober vorig jaar woonde Goldberg hier,’ zei Pia. ‘Hij was af komstig uit Duitsland, maar heeft ruim zestig jaar in de VS gewoond, en moet daar een tamelijk belangrijk man zijn geweest. De huishoud ster zegt dat zijn familie welgesteld is.’ ‘Woonde hij alleen? Hij was toch behoorlijk oud.’ ‘Tweeënnegentig. Maar heel vitaal. De huishoudster had een appar tement in het souterrain. Tweemaal per week had ze een vrije avond, op sabbat en een avond naar keuze.’ ‘Goldberg was joods?’ Bodensteins blik gleed door de huiskamer en bleef, alsof de vraag daarmee beantwoord was, hangen op een bronzen zevenarmige kandelaar op een dressoir. De kaarsen van de menora hadden nog niet gebrand. Ze gingen de keuken binnen, die vergeleken met de rest van het huis licht en modern was. ‘Eva Ströbel.’ Pia stelde haar chef de vrouw voor die aan de keuken tafel zat en nu opstond. ‘De huishoudster van meneer Goldberg.’ Ze was lang; ondanks haar lage hakken hoefde ze nauwelijks om hoog te kijken om Bodenstein in de ogen te kunnen zien. Hij gaf haar een hand en nam het bleke gezicht van de vrouw op. De schrik was haar duidelijk aan te zien. Eva Ströbel vertelde dat ze zeven maan den eerder door Sal Goldberg, de zoon van het slachtoffer, in dienst was genomen als huishoudster voor zijn vader. Sindsdien woonde ze in het souterrain en bekommerde ze zich om de oude heer en het huishouden. Volgens haar had Goldberg zich nog heel goed kunnen redden, en was hij geestelijk actief en buitengewoon gedisciplineerd geweest. Hij had groot belang gehecht aan een vaste dagindeling en 17
drie maaltijden per dag, en ging maar zelden het huis uit. Haar ver houding met Goldberg was formeel maar goed geweest. ‘Kreeg hij vaak visite?’ wilde Pia weten. ‘Soms,’ antwoordde Eva Ströbel. ‘Eens per maand komt zijn zoon uit Amerika over en blijft dan twee of drie dagen. Bovendien had hij zo nu en dan bezoek van kennissen, maar meestal ’s avonds. Hun namen kan ik u niet vertellen, hij heeft zijn gasten nooit aan me voorgesteld.’ ‘Verwachtte hij gisteravond bezoek? In de huiskamer staan twee gla zen en een fles rode wijn op tafel.’ ‘Dan moet er iemand langsgekomen zijn,’ zei de huishoudster. ‘Ik heb geen wijn gekocht, en die had hij ook niet in huis.’ ‘Hebt u gezien of er iets ontbreekt?’ ‘Ik heb nog niet gekeken. Toen ik het huis binnenkwam en... en me neer Goldberg zag liggen, heb ik de politie gebeld en ben voor de deur blijven wachten.’ Ze maakte een vaag handgebaar. ‘Ik bedoel, er was overal bloed. Het was duidelijk dat ik niets meer kon doen.’ ‘U hebt volkomen juist gehandeld.’ Bodenstein glimlachte vriende lijk naar haar. ‘Maakt u zich geen zorgen. Hoe laat bent u gisteravond het huis uit gegaan?’ ‘Tegen achten. Ik heb het avondeten en zijn pillen nog klaargezet.’ ‘Wanneer was u weer hier?’ vroeg Pia. ‘Vanochtend, vlak voor zeven uur. Meneer Goldberg was gesteld op stiptheid.’ Bodenstein knikte. Toen schoten hem de cijfers op de spiegel te bin nen. ‘Zegt het getal 16145 u iets?’ vroeg hij. De huishoudster keek hem verbaasd aan en schudde haar hoofd. In de hal waren stemmen te horen. Bodenstein keek naar de deur en stelde vast dat dr. Henning Kirchhoff – plaatsvervangend hoofd van het Frankfurtse Instituut voor Forensische Geneeskunde en ex-man van zijn collega Pia Kirchhoff – in hoogsteigen persoon was gekomen. Vroeger, in zijn tijd bij de K11 in Frankfurt, had Bodenstein vaak en met plezier met Kirchhoff samengewerkt. De man was een coryfee op zijn vakgebied, een briljante wetenschapper met een aan bezetenheid 18
grenzende werklust, en een van de weinige specialisten in Duitsland op het gebied van forensische antropologie. Als bekend zou worden dat Goldberg tijdens zijn leven inderdaad een prominente persoon lijkheid was geweest, zou de druk op de K11 door het publieke en po litieke belang van de zaak aanzienlijk worden verhoogd. Daarom kon het geen kwaad dat een gerenommeerde expert als Kirchhoff lijk schouwing en sectie verrichtte. Want hoezeer de doodsoorzaak ook voor de hand mocht liggen, Bodenstein zou erop staan dat dat zou gebeuren. ‘Hallo, Henning,’ hoorde hij Pia achter zich zeggen. ‘Bedankt dat je meteen zelf bent gekomen.’ ‘Uw wens is mijn bevel.’ Kirchhoff hurkte naast het lijk van Gold berg en keek er onderzoekend naar. ‘Heeft die ouwe jongen de oorlog en Auschwitz overleefd, wordt hij in zijn eigen huis doodgeschoten. Niet te geloven.’ ‘Kende je hem?’ Pia leek verrast te zijn. ‘Niet persoonlijk.’ Kirchhoff keek op. ‘Maar in Frankfurt stond hij niet alleen bij de joodse gemeente in hoog aanzien. Als ik het me goed herinner, was hij in Washington een belangrijk man en tientallen ja ren adviseur van het Witte Huis; hij was zelfs lid van de Nationale Veiligheidsraad. Hij had met de wapenindustrie te maken. Bovendien heeft hij veel voor de verzoening tussen Duitsland en Israël gedaan.’ ‘Hoe weet je dat allemaal?’ hoorde Bodenstein zijn collega wantrou wend vragen. ‘Heb je net nog even zijn naam gegoogeld om indruk op ons te maken?’ Kirchhoff kwam overeind en wierp haar een gekwetste blik toe. ‘Nee. Dat heb ik ergens gelezen en onthouden.’ Daar kon Pia Kirchhoff in komen. Haar ex had een fotografisch geheugen en was bovenmatig intelligent. Maar in menselijk opzicht schoot hij soms ernstig tekort: hij was een cynicus en een misantroop. De forensisch arts stapte opzij om de beambte van de identificatie dienst de vereiste foto’s van de plaats delict te laten nemen. Pia wees hem op het getal op de spiegel. ‘Hm.’ Kirchhoff bekeek de vijf cijfers van heel dichtbij. 19
‘Wat kan dat betekenen?’ vroeg Pia. ‘Dat moet de moordenaar heb ben gedaan, toch?’ ‘Dat zou je aannemen,’ beaamde Kirchhoff. ‘Iemand heeft dat in het bloed geschreven toen het nog vers was. Maar wat het betekent is me een raadsel. Jullie zouden de spiegel moeten meenemen voor onder zoek.’ Hij wijdde zich weer aan het lijk. ‘Ach ja, Bodenstein,’ zei hij ter loops. ‘Ik mis uw vraag naar het tijdstip van overlijden.’ ‘Doorgaans stel ik die pas na tien minuten,’ merkte Bodenstein droogjes op. ‘Met alle respect, ik hou u niet voor een helderziende.’ ‘Dan hou ik het er voorlopig op dat de dood om twintig over elf is ingetreden.’ Bodenstein en Pia keken hem verbluft aan. ‘Het glas van zijn horloge is gebroken.’ Kirchhoff wees naar de lin kerpols van de dode. ‘Het is stil blijven staan. Tja, als bekend wordt dat Goldberg is neergeschoten zal dat heel wat commotie teweegbren gen.’ En dat was nog zacht uitgedrukt, dacht Bodenstein. Hij vond het vooruitzicht dat het onderzoek door een discussie over antisemitisme in de schijnwerpers zou komen te staan verre van aanlokkelijk.
* Af en toe voelde Thomas Ritter zichzelf een enorme hufter, maar dat ging altijd snel weer over. Tenslotte heiligde het doel de middelen. Marleen geloofde nog steeds dat het puur toeval was geweest dat hij die dag in november de bistro in de Goethepassage, waar ze altijd lunchte, was binnengekomen. De tweede keer waren ze elkaar ‘toeval lig’ voor de praktijk van de fysiotherapeut aan de Eschersheimerweg tegengekomen, waar ze elke donderdagavond om half acht trainde om haar handicap te compenseren. Eigenlijk had hij zich erop ingesteld dat hij er lang over zou doen om haar voor zich te winnen, maar het was verrassend snel gegaan. Hij had Marleen voor een etentje in Er no’s Bistro uitgenodigd, hoewel dat zijn financiële mogelijkheden ver 20
te boven ging en een angstwekkend grote hap uit het voorschot van de uitgeverij had genomen. Behoedzaam had hij geïnformeerd in hoe verre ze van zijn huidige situatie op de hoogte was. Tot zijn opluchting wist ze van niets en was ze gewoon blij een oude bekende te hebben ontmoet. Ze was altijd al haar eigen gang gegaan; het verlies van haar onderbeen en de prothese hadden haar alleen maar eenzelviger ge maakt. Na de champagne had hij een spectaculaire Pomerol Château L’Eglise Clinet uit 1994 besteld, die ongeveer evenveel kostte als het bedrag dat hij zijn huisbaas schuldig was. Handig had hij haar ertoe gebracht over zichzelf te vertellen. Vrouwen praatten graag over zich zelf, ook de eenzame Marleen. Hij hoorde van haar baan als archivaris bij een grote Duitse bank en van haar peilloze ontgoocheling toen ze had ontdekt dat haar echtgenoot tijdens hun huwelijk twee kinderen bij zijn minnares had verwekt. Twee glazen rode wijn later had Mar leen alle reserves laten varen. Als ze enig idee had gehad hoeveel haar lichaamstaal verried, zou ze zich ongetwijfeld hebben geschaamd. Ze smachtte naar liefde, aandacht en tederheid, en bij het dessert, dat ze nauwelijks aanraakte, was hij er zeker van dat hij haar nog diezelfde avond het bed in zou krijgen. Geduldig had hij gewacht tot ze de eerste zet zou doen. En inderdaad, een uur later was het zover. Haar adem loos gefluisterde bekentenis dat ze vijftien jaar geleden al verliefd op hem was geweest, had hem niet verrast. In de tijd dat hij bij de fami lie Kaltensee kind aan huis was had hij haar, de lievelingskleindoch ter van haar grootmoeder, regelmatig ontmoet en haar complimentjes gemaakt die ze van niemand anders te horen kreeg. Daarmee had hij toen al haar hart veroverd, alsof hij wist dat het ooit nog eens van pas zou komen. Door de aanblik van haar appartement, dat smaakvol was ingericht en honderdvijftig vierkante meter besloeg van een stijlvol oud huis met parket en gestukte plafonds in het voorname Westend van Frankfurt, werd hem pijnlijk duidelijk wat hij door zijn verban ning uit de familie Kaltensee was kwijtgeraakt. Hij had gezworen alles terug te zullen halen wat ze hem hadden ontnomen, en nog veel meer. Dat was nu een halfjaar geleden. Thomas Ritter had zijn vergelding met vooruitziende blik en veel ge 21
duld gepland, en nu was de tijd rijp. Hij ging op zijn rug liggen en rek te zich loom uit. Hij hoorde dat de wc in de badkamer ernaast voor de derde achtereenvolgende keer werd doorgetrokken. Marleen had last van ernstige ochtendmisselijkheid, maar de rest van de dag voelde ze zich goed, zodat haar zwangerschap nog niemand was opgevallen. ‘Gaat het een beetje, schat?’ riep hij. Hij onderdrukte een tevreden grijns. Voor een vrouw met zo’n scherp verstand had ze zich verras send gemakkelijk in de luren laten leggen. Ze had er geen idee van dat hij meteen na de eerste liefdesnacht haar anticonceptiepillen had ver vangen door placebo’s. Toen hij een maand of drie geleden ’s avonds thuiskwam had ze in de keuken gezeten, lelijk en met een behuild ge zicht, en voor haar op tafel de positieve zwangerschapstest. Het was alsof hij in de lotto alle zes cijfers plus het extra getal goed had geraden. Alleen het idee al hoe zíj tekeer zou gaan als zíj te weten zou komen dat híj haar teerbeminde kroonprinses zwanger had gemaakt, was voor hem zijn afrodisiacum bij uitstek. Hij had Marleen in zijn armen geno men, eerst gedaan alsof hij verbouwereerd en vervolgens dolenthousi ast was, en daarna op de keukentafel de liefde met haar bedreven. Marleen kwam weer uit de badkamer, wit om de neus maar met een glimlach. Ze ging naast hem onder de deken liggen en kroop tegen hem aan. Hoewel de geur van braaksel zijn neus binnendrong, drukte hij haar steviger tegen zich aan. ‘Weet je zeker dat je dat wilt doen?’ ‘Maar natuurlijk,’ zei ze ernstig. ‘Als je er tenminste niets op tegen hebt met een Kaltensee te trouwen.’ Blijkbaar had ze het inderdaad met niemand uit haar familie over haar en haar toestand gehad. Braaf meisje! Overmorgen, op maandag om kwart voor tien, hadden ze een afspraak bij de burgerlijke stand in Römer, en uiterlijk om tien uur zou hij officieel deel uitmaken van de familie die hij zo hartgrondig haatte. O, wat keek hij ernaar uit tegen over háár als Marleens wettige echtgenoot te verschijnen! Hij merkte dat hij onwillekeurig een erectie kreeg bij zijn lievelingsfantasie. Ze merkte het en giechelde. ‘We moeten voortmaken,’ fluisterde ze. ‘Uiterlijk over een uur moet ik bij oma zijn en met haar...’ 22
Hij bracht haar tot zwijgen met een kus. Oma kon naar de pomp lo pen! Gauw, gauw, gauw zou het zover zijn, de dag der wrake was na bij! Maar ze zouden het pas officieel bekendmaken als Marleens buik al mooi rond was. ‘Ik hou van je,’ fluisterde hij zonder een spoor van gewetenswroe ging. ‘Ik ben stapelgek op je.’
* Dr. Vera Kaltensee zat geflankeerd door haar zoons Elard en Sieg bert op de ereplaats, in het midden van de prachtig gedekte tafel in de grote zaal van slot Bodenstein, en wenste dat haar verjaardag ein delijk voorbij zou zijn. Vanzelfsprekend had de hele familie unaniem aan haar uitnodiging gehoor gegeven, wat haar betrekkelijk koud liet, want uitgerekend de twee mannen met wie ze haar verjaardag graag had gevierd ontbraken in het gezelschap. En dat was haar ei gen schuld. Met de een had ze het gisteren nog over een futiliteit aan de stok gehad – kinderachtig, dat hij haar dat aanrekende en daarom vandaag niet was gekomen – en de ander had ze een jaar geleden uit haar leven gebannen. Haar teleurstelling over Thomas Ritters achter bakse gedrag na achttien jaar hechte samenwerking deed pijn als een open wond. Vera wilde het niet tegenover zichzelf toegeven, maar als ze in haar hart keek had haar pijn iets van onvervalst liefdesverdriet. Gênant, op haar leeftijd, maar toch was het zo. Achttien jaar lang was Thomas haar intiemste vertrouweling geweest, haar secretaris, haar vriend en een luisterend oor, maar helaas nooit haar minnaar. Er was nauwelijks een man in Vera’s leven geweest die ze zo had gemist als die kleine verrader – want iets anders kon je hem niet noemen. In haar lange leven had ze moeten vaststellen dat de woorden ‘iedereen is ver vangbaar’ niet klopten. Niemand kon zomaar worden vervangen, en Thomas al helemaal niet. Vera veroorloofde het zich maar zelden te rug te kijken. Vandaag, op haar vijfentachtigste verjaardag, leek het haar zonder meer toegestaan om, al was het maar even, aan al die genen te denken die haar gaandeweg in de steek hadden gelaten. Van 23
sommigen op haar weg had ze met onbezwaard gemoed afscheid ge nomen, bij anderen was het moeilijker geweest. Ze slaakte een diepe zucht. ‘Gaat het, moeder?’ vroeg Siegbert, haar op een na oudste zoon die links van haar zat, meteen bezorgd. ‘Je hebt haast niets gegeten!’ ‘Met mij gaat het prima.’ Vera knikte en deed haar best geruststel lend te glimlachen. ‘Maak je geen zorgen, m’n jongen.’ Siegbert was voortdurend op haar welzijn en haar erkenning ge richt, zodat ze soms bijna met hem te doen had. Vera keek even op zij naar haar oudste zoon. Elard maakte een afwezige indruk, zoals zo vaak de laatste tijd, en leek het tafelgesprek niet te volgen. De afgelo pen nacht had hij weer eens buitenshuis geslapen. Het gerucht was Vera ter ore gekomen dat hij een verhouding had met de begaafde Ja panse schilderes die momenteel door de stichting werd ondersteund. Het meisje was midden twintig, veertig jaar jonger dan Elard. Maar in tegenstelling tot de vrolijke, mollige Siegbert, die al op zijn vijfentwin tigste geen haar meer op zijn hoofd had gehad, was Elard zijn leeftijd niet aan te zien; ja, met zijn drieënzestig jaar leek hij bijna knapper dan vroeger. Geen wonder dat vrouwen, ongeacht hun leeftijd, nog steeds op hem vielen. Hij probeerde over te komen als een gentle man van de oude stempel, welbespraakt, gecultiveerd en aangenaam gereserveerd. Onmogelijk zich Elard in zwembroek aan het strand voor te stellen! Zelfs in de grootste zomerhitte droeg hij bij voorkeur zwart, en die aantrekkelijke mengeling van nonchalance en melan cholie maakte hem al tientallen jaren tot een object van begeerte van alle vrouwelijke wezens in zijn omgeving. Zijn echtgenote Herta had zich er al vroeg bij neergelegd en tot haar dood, enkele jaren geleden, zonder morren geaccepteerd dat ze een man als Elard nooit helemaal voor zichzelf zou hebben. Maar Vera wist dat het er achter de fraaie façade, die haar oudste zoon de wereld voorhield, heel anders uitzag. En sinds enige tijd meende ze een verandering bij hem te bespeuren, een onrust die ze niet eerder bij hem had gezien. In gedachten verzonken speelde ze met het parelcollier om haar nek en keek in het rond. Links van Elard zat haar dochter Jutta. Ze 24