Linda van Rijn
VIVE LA FRANCE Literaire thriller
Hoofdstuk 1
‘Jij nog een croissant?’ Esther de Koning keek haar man Rob aan terwijl ze opstond van de ontbijttafel. Hij was verdiept in de krant en reageerde niet. Daarom richtte Esther haar blik op Isa, haar dochter. ‘Jij?’ Isa schudde haar hoofd. ‘Ja, graag’, antwoordde Rob toch nog. Zonder zijn blik los te maken van het artikel dat hij aan het lezen was, tastte hij naar zijn koffiekopje, dat hij bijna omstootte. Fronsend liep Esther naar het buffet in de hoek van de kleine ontbijtzaal. Voor zover ze wist sprak Rob niet meer dan een paar woorden Frans, maar een artikel in Le Monde over de financiële stand van zaken in Frankrijk, kon hij blijkbaar probleemloos volgen. Ze pakte een bordje en legde er twee croissants op, samen met twee kuipjes aardbeienjam. Naast de mand met – 5 –
croissants stond er een mandje met wat pistoletjes en een bord met een paar plakken kaas en vleeswaren. Het was een typisch Frans ontbijt in een typisch Frans hotelletje in de buurt van Châteauroux. Eenvoudig, maar kwalitatief goed. Niet voor niks was dit al haar derde croissant, terwijl ze in Nederland ’s ochtends met moeite een bakje yoghurt weg kreeg. ‘Alsjeblieft.’ Rob knikte haar toe toen ze de croissant op zijn bord legde. Hij had het artikel blijkbaar uit – of hij had het opgegeven – en richtte zijn aandacht nu op Isa. Die ging na de zomervakantie naar de brugklas en zou daar voor het eerst Frans krijgen. Rob was alvast begonnen de basis met haar te oefenen. ‘Bon-jour’, zei hij langzaam en met twee duidelijke lettergrepen. ‘Pap.’ Isa rolde met haar ogen. ‘Dat weet ik al jaren, hoor.’ Esther ging weer zitten en legde ook een croissant op haar eigen bord. ‘Je zei al ‘bonjour’ toen je zo klein was en we naar de campingwinkel gingen.’ Ze hield haar hand een meter boven de grond om aan te geven dat Isa nog maar een peutertje was geweest. ‘Iedereen smolt als je binnen kwam.’ Terwijl ze haar croissant met boter en jam besmeerde, dacht ze met enige weemoed terug aan de jaren dat ze als jong gezin op vakantie waren gegaan. Het was compleet anders geweest dan nu. Hun stationcar tot de nok toe volgestouwd met zaken als een campingbedje, een kinderstoel, speelgoed, eten en luiers. Ieder jaar kwam Esther weer tot de conclusie dat ze die laatste twee ook gewoon – 6 –
in Frankrijk kon kopen, maar toch durfde ze het dan het jaar erna niet aan om daarop te vertrouwen. Stel dat Isa de Franse flesvoeding of pap niet verdroeg of uitslag kreeg van de luiers? Rob had altijd met een zekere vermoeidheid aangezien dat ze al die kilo’s bagage versleepte, maar gelukkig had hij nooit geprobeerd haar op andere gedachten te brengen. Dat zou ook niet zijn gelukt. Esther nam een hap van haar croissant. Ze keek naar haar dochter, die met haar vingers de kruimels van haar pain au chocolat van haar bord at. Inmiddels was Isa twaalf en had Esther andere zorgen waar het haar dochter en de jaarlijkse zomervakantie betrof. Als ze niet uitkeken, zou Isa zich drie weken lang stierlijk vervelen, wat niet leuk was voor haar en al helemaal niet voor de sfeer. Daarom was het van het grootste belang dat ze een camping uitzochten waar andere Nederlanders verbleven en waar een zekere vorm van vermaak werd geboden. Volgens Isa betekende dat dat er op z’n minst een disco, waterpretpark en animatieteam moesten zijn, Esther en Rob waren van mening dat een veldje met een pingpongtafel ook al behoorlijk in de richting kwam. De camping in de Dordogne die ze nu op het oog hadden, zat ergens in het midden. Ze hadden niet gereserveerd. Ervaring leerde dat er – ook in het hoogseizoen – vaak wel plek was, en anders hadden ze een lijstje met reservecampings in de buurt, die er op internet ook goed uitzagen. Esther hield niet van reserveren. Juist de vrijheid om je boeltje te pakken en weg te trekken als de camping of het weer tegenviel of als je simpelweg zin had in iets anders, maakte dat ze zo genoot van kamperen. Hoewel die vrijheid in feite – 7 –
beperkt was, want het opzetten van de tent kostte zo veel tijd dat ze het nooit voor minder dan vier of vijf dagen deden. Dat was ook de reden dat ze op doorreis in een hotel overnachtten. ‘Zullen we gaan?’ onderbrak Isa haar gedachten. Esther wilde antwoord geven, maar Rob was haar voor. Hij schonk zichzelf koffie bij uit de rvs-kleurige kan die de serveerster op hun tafeltje had gezet. ‘Ik ben nog niet klaar met ontbijten.’ ‘Mag ik vast naar de kamer?’ Esther knikte en gaf haar dochter de sleutel. Daarna schonk ze zichzelf ook nog koffie in. Ze had vannacht niet al te best geslapen op het te kleine, krakende hotelbed en een extra shot cafeïne kon geen kwaad. Ze hoefden vandaag gelukkig niet meer zo ver en waarschijnlijk zou Rob het hele stuk rijden, maar als ze in slaap viel in de auto werd ze gegarandeerd wakker met enorme hoofdpijn. ‘Tot zo.’ De vloer kraakte een beetje toen Isa de kleine ontbijtzaal verliet. Esther keek haar dochter na. Het was maar goed dat ze vandaag naar de camping gingen, de verveling straalde ervan af bij Isa. Toen ze jonger was, had Isa op dit soort momenten vaak gevraagd waarom ze geen broertje of zusje had, zoals andere kinderen. Esther had daar eigenlijk geen duidelijk antwoord op. Dat Isa enig kind was gebleven, was een min of meer bewuste keuze. Los van elkaar hadden Esther en Rob op bepaalde momenten wel de wens voor een tweede kind gehad. Maar altijd als de een het wilde, zag de ander het net even niet zitten, vaak door allerlei praktische bezwaren als de kosten van de kinderopvang of de drukte die een tweede – 8 –
kind met zich meebracht. Dan ebde de wens weer weg, tot die een tijdje later weer bij een van hen de kop opstak. Een hele periode lang was Esther losjes met anticonceptie omgesprongen, omdat ze hadden besloten ‘wel te zien wat er gebeurde’. Achteraf begreep ze zelf niet wat ze toen hadden gedacht, of gehoopt. Inmiddels had ze geconcludeerd dat hun wens blijkbaar nooit sterk genoeg was geweest, anders hadden ze de pil wel met veel gevoel voor symboliek door het toilet gespoeld, net als toen ze graag een eerste kind wilden. Dat was trouwens helemaal niet gelukt, want die strip bleef de hele tijd drijven. Uiteindelijk had Rob hem met de hand weer uit de pot gevist en hadden ze hem in de prullenbak gegooid. Dat verhaal diste Rob nog steeds weleens op, omdat het op dat moment zo geestig was geweest. Op zulke momenten begon Isa te kreunen en sommeerde hem zijn mond te houden, omdat geen enkel kind – en zeker een meisje van twaalf niet – ook maar iets te maken wilde hebben met de wetenschap dat er een moment was geweest waarop zijn of haar ouders hem of haar hadden verwekt. Gelukkig was Rob niet zo’n vader die er dan nog een schepje bovenop deed, in een poging extra lollig te zijn. Esther keek naar haar man, die zonder zijn blik van de krant los te maken aan het lipje van het jamkuipje pulkte. Toen het uiteindelijk openscheurde, belandde de jam op zijn vingers. Hij vloekte binnensmonds en veegde de zoetigheid eraf met een stukje van de croissant. Daarna keek hij op naar Esther. ‘Wat is er?’ vroeg hij, toen hij merkte dat ze naar hem had zitten kijken. – 9 –
‘Niks.’ Esther nam de laatste hap van haar eigen croissant en spoelde die weg met een slok koffie. Ze stond op. ‘Ik ga ook vast naar de kamer. Kom je zo?’ Rob humde wat. Esther draaide zich om en liep naar de lobby. Die was helemaal met hout betimmerd, wat het h otel naast een gezellige ook een gedateerde uitstraling gaf. Dat paste bij de kamers, die waarschijnlijk al een jaar of twintig niet meer waren veranderd. Maar zo shabby als de kamers waren, zo fantastisch was het eten. Gisteravond hadden ze in het restaurant van het hotel gegeten – dat uit slechts vijf tafels bestond – en Esther kon zich niet herinneren ooit zo lekker te hebben gegeten voor zo’n laag bedrag. In Nederland zou dit alleen op sterrenniveau kunnen en dan was je meteen de hoofdprijs kwijt. Dat was een van de redenen dat ze zo dol was op Frankrijk. Bij alleen al de herinnering aan de kaaswagen liep het water haar alweer in de mond. Ze ging hun kamer binnen. In de badkamer hoorde ze Isa rommelen. Haar dochter stond voor de spiegel en k amde haar haar. De laatste tijd deed ze dat zo ongeveer tien keer per dag. Het viel Esther op dat Isa niet meer de deur uitging zonder dat ze minstens een kwartier aan haar uiterlijk had besteed. Ze vermoedde dat hun buurjongen Philip daar alles mee te maken had. Esther had Isa er niet naar gevraagd. Ze herinnerde zich nog precies hoe ongemakkelijk ze zich altijd had gevoeld als haar moeder vroeger informeerde of ze misschien verliefd was. En daarnaar informeerde haar moeder nogal eens, met een hele serie aan vragen, suggestieve opmerkingen en – en dat vond Esther als tiener het ergste – ongevraagde adviezen. De vragen waren trouwens niet – 10 –
g eheel onterecht, want Esther was altijd wel verliefd, maar daarvan wilde ze haar ouders geen deelgenoot maken, zoals geen enkele puber dat wil. En ook later was ze niet erg mededeelzaam geweest over haar liefdesleven. Toen ze op haar drieëntwintigste verkering met Rob had gekregen, had ze nog zeker een halfjaar volgehouden dat hij slechts een vriend was. Een vriend over wie ze het wel erg vaak had en die bovendien nogal wat tijd bij haar doorbracht, maar wel een vriend. Op een gegeven moment was haar moeder gelukkig opgehouden te informeren hoe het precies zat tussen hen en had haar vader besloten dat Rob waarschijnlijk homo was. Dat was zo ongeveer het moment dat Esther hun had verteld dat Rob en zij een relatie hadden. ‘Wat is er?’ Via de spiegel keek Isa haar aan. Esther realiseerde zich dat ze had staan staren. ‘Niks’, zei ze. ‘Ik moet mijn tanden nog poetsen.’ Isa zette een stap opzij en rommelde in haar toilettas. Esther pakte haar tandenborstel, terwijl ze onopvallend naar haar dochter keek. De eerste jaren, en zeker als baby, was Isa het evenbeeld van Rob geweest. Daarna had ze een periode gehad dat ze eigenlijk op geen van beiden leek en inmiddels was ze met haar steile, bruine haar en reebruine ogen een kopie van Esther. Alleen haar lange, slanke figuur had ze duidelijk van Rob. Esther was jaloers dat zij alles konden eten wat los en vast zat en toch geen grammetje aankwamen. Zelf moest ze altijd o pletten. Na het copieuze maal van gisteravond was ze voor haar gevoel minstens een kilo zwaarder. En dan moest de v akantie nog beginnen. Ze had nog even overwogen haar hardloopschoenen mee te nemen, maar dat idee had ze snel aan de – 11 –
kant gezet. Het moest wel leuk blijven. Dan maar na de vakantie een paar keer extra sporten. Isa verliet de badkamer en Esther bekeek zichzelf in de spiegel. Ach, ze mocht ook eigenlijk niet klagen. Ze was niet dik, hooguit had ze wat brede heupen. Aan haar gezicht was niet te zien dat ze vorig jaar de veertig was gepasseerd, al had ze laatst opgemerkt dat ze wat rimpels rond haar ogen begon te krijgen. Maar dat kon ook komen doordat ze het druk had gehad. En anders kon ze er niet mee zitten. Haar beste vriendin Arianne was onlangs aan de Botox gegaan om haar fronsrimpel – ‘die krater op mijn voorhoofd’, zoals ze het zelf noemde – te verhelpen. Sindsdien vond Esther dat je aan Ariannes gezicht niet meer kon zien hoe ze zich voelde. De behandeling had trouwens niet geholpen. De fronsrimpel was misschien verdwenen, maar inmiddels had Arianne al minstens zes andere punten ontdekt die volgens haar nodig verholpen moesten worden. Waarschijnlijk was het net als met één wandje schilderen in huis: als je daar eenmaal aan begon, eindigde je altijd met een compleet nieuw interieur. ‘Mam?’ Isa keek om de hoek van de deur. ‘Wat ben je aan het doen?’ ‘Hm?’ Nu pas realiseerde Esther zich dat ze al die tijd naar zichzelf had staan kijken. ‘O, niks. Ga je je spullen pakken? We gaan zo op weg.’ ‘Oké.’ Isa trok zich weer terug en Esther pakte het bewaarpotje van haar lenzen. Ze mocht dan weinig rimpels hebben, wat ze wel op haar gezicht had aan te merken was de bleke kleur. Het was al een paar weken mooi weer in Nederland, maar haar huid was nog steeds zo bleek dat – 12 –
het leek alsof ze net uit een winterslaap kwam. Gelukkig had ze drie weken de tijd om daar met een boek in de zon verandering in te brengen. ‘Deze moet je hebben.’ Esther wees op het bord dat de juiste afslag van de snelweg aangaf. Haar aanwijzing was puur automatisme, aangezien de TomTom de juiste route allang had berekend, maar op een of andere manier lukte het haar maar niet volledig op het navigatiesysteem te vertrouwen. Voor de zekerheid zocht ze altijd de juiste route op, zodat ze niet zouden verdwalen als de TomTom plotseling dienst weigerde. Rob gaf richting aan en veranderde zonder iets te zeggen van rijstrook. Esther monsterde hem van opzij. Hij was zeker weer geïrriteerd omdat ze aanwijzingen gaf die duidelijk niet nodig waren. Rob kon daar soms overdreven kribbig op reageren, alsof zij er voortdurend op uit was om hem te verbeteren. Maar misschien had hij haar dit keer gewoon niet gehoord. Hij leek in elk geval in gedachten verzonken. Ze realiseerde zich dat ze eigenlijk geen idee had wat er op dit moment in Rob omging. Hij volgde het verkeer met zijn blik, remde op tijd of wisselde van baan als hij te dicht bij een andere auto kwam, keek netjes over zijn schouder, hield zich aan de maximumsnelheid. Maar in gedachten was hij duidelijk niet bij de weg. Misschien dacht hij aan de camping die ze hadden uitgezocht, en of er wel plek zou zijn. Of aan de tent die ze straks moesten opzetten met behulp van een volkomen onbegrijpelijke instructie die ze zelfs na vier jaar niet hadden weten te doorgronden. – 13 –
De eerste twee jaar had het opzetten van de tent g eleid tot ruzie tussen hen, de laatste jaren wisten ze zich allebei te beheersen en leverde het hoogstens een avondje van zwijgzame wapenstilstand op. Sowieso hadden ze niet veel ruzie, iets waarmee Esther zich gelukkig prees. Hun irritaties vochten ze doorgaans zonder woorden uit. Relatietherapeuten zouden waarschijnlijk zeggen dat het beter was als het af en toe flink donderde dan wanneer de lucht zwaar was van de onuitgesproken spanning, maar voor hen werkte deze manier beter. Of misschien waren ze er na al die jaren aan gewend geraakt. Maar die zwijgzaamheid had ook een nadeel. Ze kon niet zeggen dat er sprake was van veel irritatie of spanning tussen hen, maar toch leek Rob de laatste tijd stiller dan anders. Ze wist niet waarom. Zelf zei hij dat er niks aan de hand was. Als ze hem na een werkdag vroeg hoe het op kantoor was geweest, was het antwoord altijd ‘goed’. Maar dat woord zei niet zoveel. Ook toen de crisis was toegeslagen en Rob, die op de after sales bij een groot automerk werkte, een tijdlang zijn baan niet zeker was geweest, had hij niks anders geantwoord. In die tijd was hij ook in zichzelf gekeerd geweest, herinnerde ze zich. Pas na een week of wat, en behoorlijk wat aandringen van haar kant, had hij gezegd dat hij twijfelde of hij binnenkort nog een baan zou hebben. Gelukkig was niet lang daarna gebleken dat Rob gewoon kon blijven en dat had zowel zijn humeur als hun huwelijk goed gedaan. Door de voorruit van de auto keek Esther naar buiten, naar het zacht glooiende groene landschap van de Dordogne. Ze hield van deze streek. Als kind al was ze hier met haar – 14 –
uders op vakantie gegaan en wat haar b o etrof had de r egio nog niks van zijn magie verloren. Even voelde ze een steek. De dood van haar ouders, nu drie jaar en vier maanden geleden, was een wond die nog steeds op onverwachte momenten openging en bijna net zoveel pijn deed als in het begin. De tragische avond waarop hun auto in een slip terecht was gekomen, van de weg was geraakt en zich met volle vaart om een boom had gevouwen, zou ze nooit vergeten. Nog steeds kon ze iedere minuut ervan terughalen. De politie voor de deur, het telefoontje naar Jeroen, haar broer. De schok, het ongeloof, het enorme en allesoverheersende verdriet – ze had meteen geweten dat haar l even nooit meer hetzelfde zou zijn. Ze beet op haar lip en liet haar blik opnieuw over de omgeving dwalen. Inmiddels hadden ze de snelweg verlaten en reden ze door een schilderij van heuvels, bomen rijen en huisjes die neergestrooid leken te zijn zonder plan, maar toch op precies de juiste plek stonden. Ze haalde diep adem. Gek genoeg voelde ze zo ver van haar huis haar ouders ineens heel dichtbij. Ze draaide haar gezicht naar Rob. ‘Mooi hè?’ ‘Wat?’ Hij keek opzij, een beetje verstrooid. ‘Het landschap.’ ‘O, dat. Ja, prachtig.’ Ze overwoog hem deelgenoot te maken van haar gedachten over haar ouders, maar deed het toch maar niet. In de zestien jaar dat hij hen had gekend, was Rob bijna net zoveel van haar ouders gaan houden als zijzelf. Hun dood was voor haar niet erger geweest dan voor hem, en ze wilde nu geen verdriet bij hem oprakelen. – 15 –
‘Waar zit je met je gedachten?’ vroeg ze. ‘Hm?’ Rob fronste, alsof hij zichzelf dezelfde vraag stelde. ‘O, nergens. Ik vroeg me af of het nog ver was.’ Esther wees naar de TomTom. ‘Nog een kwartier.’ Allebei zwegen ze. Exact vijftien minuten later draaiden ze een onverharde weg op. Een houten bord in de vorm van een pijl gaf aan dat die naar de camping leidde. Camping La Rivière. Het was in elk geval een duidelijke naam. Ze hobbelden over de zandweg. In de rechterspiegel zag Esther de roodbeige stofwolk die de Volvo veroorzaakte. Het zand was duidelijk gortdroog. Dat klopte met wat ze op internet had gelezen. Het had al een week of drie niet meer geregend en elke dag kwam de temperatuur boven de vijfentwintig graden uit. Ideaal vakantieweer. Het weggetje liep licht omhoog en maakte een fl auwe bocht naar links. Ze doken een stukje bos in en ineens stonden ze voor de ingang van de camping. Er was niet veel meer dan een houten hek, dat openstond, en een eveneens houten gebouwtje met een bord erboven. Reception. Esther klikte haar veiligheidsgordel los. Van dit soort campings hield ze. Kleinschalig en, naar ze vermoedde, persoonlijk. Beter dan die enorme vakantieparken met slagbomen bij de ingang en een receptie waar minstens tien man werkte. Eer je je plek had gevonden, was je een halfuur verder. Vorig jaar waren ze op zo’n camping geweest. Na drie dagen waren ze vertrokken, en zelfs Isa had niet geprotesteerd. ‘Ik ga informeren of ze plek hebben’, zei Esther, terwijl ze uitstapte. Rob knikte. – 16 –
‘Ik ga mee.’ Isa stond al naast de auto. Samen liepen ze naar de receptie. De deur kraakte een beetje. Binnen was het koel dankzij de draaiende fan aan het plafond. Het rook naar een combinatie van schoonmaakmiddel en de drukinkt van het foldermateriaal dat in groten getale in een display naast de receptie stond. De receptie zelf bestond uit een bureau met één stoel erachter en twee ervoor. E sther blik bleef hangen op de computer, die zeker tien jaar oud moest zijn, maar blijkbaar nog altijd functioneerde. Er zat niemand achter het bureautje, maar in de ruimte erachter klonk gerommel. Een vrouwenstem riep: ‘Un moment, s’il vous plait.’ Achter de receptie aan de muur hing de plattegrond van de camping, gedrukt op een magneetbord. Langs de rand van de camping kringelde een blauwe stroom: de Dordogne. Met rode magneetjes was aangegeven welke plekken bezet waren. Dat waren er best wat, maar Esther zag nog genoeg vrije. ‘Volgens mij komt het wel goed’, zei ze tegen Isa met een knikje in de richting van het bord. ‘Er is plek zat.’ Haar dochter knikte en richtte haar bruine ogen weer op de display met folders. Esther liet haar blik eroverheen gaan: waterparken, kanotochten, dierentuinen, abseilen – er was genoeg te doen in de omgeving. Zelf vond ze het heerlijk om met een boek bij de tent te blijven, maar ze wist dat ze daarmee bij de rest van het gezin niet hoefde aan te komen. Isa hield wel van lezen, maar na een uur werd ze onrustig. En Robs spanningsboog was ook niet al te groot. Na een paar artikelen in de krant zou hij zich – 17 –
vervelen. Ze kon zich de laatste keer dat hij een boek had gelezen niet eens herinneren. Gelukkig was er wifi op de camping. ‘Bonjour.’ Vanuit de ruimte achter de receptie verscheen een vrouw. Ze was van middelbare leeftijd, had donker, kortgeknipt haar en een vriendelijke, licht vragende blik. ‘Vous avez un place pour trois personnes et un tent?’ vroeg Esther. Ze had die zin in de loop der jaren zo vaak uitgesproken dat hij er helemaal natuurlijk uitkwam. Het nadeel daarvan was dat een gesprekspartner altijd dacht dat ze vloeiend Frans sprak en overging op het gebruikelijke rebbelende tempo, waarna Esther maar weinig kon volgen van de vragen die er werden gesteld. Gelukkig gold dat niet voor deze dame. ‘Bien sûr, bien sûr’, zei ze knikkend, terwijl ze zich op de stoel achter het bureau liet zakken. Ze pakte haar leesbril, die aan een touwtje om haar nek hing, en zette die op haar neus. ‘Pour combien de nuits?’ Esther maakte duidelijk dat ze dat nog niet wisten en vroeg of dat een probleem was. De vrouw schudde opgeruimd haar hoofd en verzekerde haar ervan dat ze zo lang konden blijven als ze wilden, en dat ze hoopte dat de camping goed zou bevallen. Daarna rammelde ze met haar vingers op het toetsenbord en vroeg hun gegevens. Nog geen tien minuten later stonden ze weer buiten. Esther had een plattegrond van de camping in haar hand, waarop de receptioniste hun plek had aangekruist. Op het mooiste stukje van de camping, had ze hun verzekerd. Esther dacht dat ze dat bij iedereen zei, maar – 18 –
ze had wel gezien dat ze een plek vlak naast de r ivier hadden gekregen. Rob had de auto geparkeerd en was uitgestapt. Hij leunde tegen de zijkant van de donkerblauwe Volvo en keek op van zijn telefoon toen Esther en Isa kwamen aangelopen. ‘En? Hebben ze plek?’ Esther hield de plattegrond in de lucht. ‘Zeker.’ Ze stapten in en Esther bestudeerde het kaartje. ‘Na het hek links.’ Vanuit het receptiehuisje zwaaide de vrouw even. Alle drie zwaaiden ze terug. Rob stuurde de auto naar links en reed stapvoets over het campingterrein. De camping lag grotendeels in het bos. Er waren geen veldjes met vier of zes plekken, zoals je vaak zag op campings, hier waren de plekken aan het pad gelegen. ‘Hier rechts’, wees ze, toen ze aan het einde van het pad waren gekomen. ‘En dan het, even tellen... Het vierde pad rechts.’ Rob deed wat ze hem opdroeg en even later zette hij de auto stil. ‘Plek nummer eenenzestig, dit moet hem zijn.’ Esther stapte uit en keek om zich heen. De vrouw had geen woord te veel gezegd; het was een prachtige plek. Hij lag tussen de bomen, de grond was bezaaid met dennennaalden. Recht vooruit kon je tussen wat bomen door de rivier zien stromen. Daarnaast lag een piepklein strandje – eigenlijk meer een strook zand evenwijdig aan de rivier – op nog geen dertig meter van waar ze zo meteen hun tent zouden opzetten. Een gezin met twee kleine kinderen was aan het pootjebaden. – 19 –