Algemene beschouwingen en actuele ontwikkelingen 1. Inleiding In onderdeel A geven wij een beschouwing over de huidige economische situatie en gaan we in op enkele operationele onderwerpen aangekondigd in de Voorjaarsnota 2014. Verder gaan we in op de beleidsdoelstellingen voor 2015 en de belangrijkste financiële zaken waaronder de financiële positie. Tenslotte hebben wij de reactie op de bij de Voorjaarsnota 2014 aangenomen moties en toezeggingen in dit hoofdstuk opgenomen. In deze Begroting hebben wij een aantal aanpassingen in de presentatie doorgevoerd, zo is de paginaopmaak gewijzigd van ‘staand’ in ‘liggend’ om het lezen op een tablet/computer beeldscherm makkelijker te maken. Verder is de inrichting van het onderdeel B Programmabegroting aangepast om de programma informatie toegankelijk te maken. Deze aanpassingen zijn nader toegelicht in de inleiding van onderdeel B. Met de vernieuwingen streven wij een verbetering van de leesbaarheid van de planning en control stukken voor uw Staten na en wij zullen deze lijn continueren in de komende planning en control stukken.
2. Actuele ontwikkelingen Doorzettend herstel; een bemoedigend beeld, maar we zijn er nog niet Nieuwe cijfers uit de Macro Economische Verkenningen (MEV) laten zien dat het ingezette herstel zich ook daadwerkelijk doorzet. Dit is een bemoedigend beeld, ook al is het herstel broos, kwetsbaar en gevoelig voor internationale ontwikkelingen. De positieve lijn vertaalt zich concreet in (o.a.) betere koopkrachtcijfers voor (onze) burgers, meer woningverkopen en een stabilisatie van de huizenprijzen. Gelijktijdig met het optimisme realiseren we ons ook dat er in de afgelopen periode fors is ingeleverd en dat we nog veel hebben te winnen. De positieve lijn zal volgend jaar nog niet bij alle burgers en bedrijven terug te zien zijn in de portemonnee, ook zoeken nog te veel jongeren én ouderen een baan. In de Voorjaarsnota 2014 hebben wij aangegeven dat daarmee het ingezette beleid van o.a. de Robuuste Investeringsimpuls een treffende maatregel is omdat het creëren van substantiële werkgelegenheid één van de criteria is waaraan investeringsprojecten moeten voldoen. Het bestrijden van jeugdwerkloosheid is daarin een specifiek thema. Overheidsfinanciën beter op orde Uit de MEV blijkt eveneens dat de overheidsfinanciën beter op orde zijn, het EMU-tekort van 2,2% blijft onder de norm van 3%. Daarmee komen we –als land- uit de ‘gevarenzone’ waarin we de afgelopen jaren verkeerden. Te stellen is dat het nieuwe gunstige cijfer wat van de spanning weghaalt die er afgelopen periode rond dit onderwerp aanwezig was. Het nationaal doel voor wat betreft het EMU-tekort is om op 0% uit te komen, wat inhoud dat alle uitgaven worden bekostigd uit inkomsten van hetzelfde jaar, zodat we –als land gezien- niets hoeven lenen. Als provincie houden wij ons vast aan de uitspraak van de minister van Financiën zoals hij die heeft geuit bij de behandeling van het wetontwerp HOF. Hij heeft daar meermaals aangegeven dat de Wet HOF geen obstakel mag zijn voor investeringen van decentrale overheden. In het volgende hoofdstuk over de Meerjarige Investeringsagenda (MIA) introduceren wij een werkwijze om investeringen betere aan te sluiten op de wet HOF. Beperkte financiële effecten naar aanleiding van Prinsjesdag Eerste berekeningen van het provinciefonds laten zien dat Prinsjesdag slechts beperkte effecten heeft op het fonds. Voor 2015 wordt een effect van ca € 1 miljoen negatief verwacht en dit wordt in de jaren erna goed gemaakt. De septembercirculaire zullen wij nog nader doorrekenen; effecten voor 2014 verwerken wij dan in de Slotwijziging 2014 en effecten voor 2015 en verder komen aan de orde in de Voorjaarsnota 2015.
Dossier Vitesse 1
Op 9 september 2014 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden arrest gewezen in het juridisch geschil van de provincie met de Stichting Betaald Voetbal “Vitesse-Arnhem”, B.V. Vitesse, Stichting Vrienden van Vitesse en enkele financiers van Vitesse (hierna: Vitesse c.s.). Het hof concludeert in het arrest dat de door Vitesse c.s. geclaimde schade van afgerond € 37,7 miljoen (exclusief wettelijke rente en immateriële schade) niet het gevolg is van het handelen van de provincie en dat de provincie dus ook geen schadevergoeding hoeft te betalen. Wij hebben uw Staten over het arrest geïnformeerd middels een afzonderlijke Statenbrief, waarnaar wij in dit verband kortheidshalve verwijzen. Vitesse c.s. kunnen in cassatie gaan bij de Hoge Raad. Gerekend vanaf de datum van het arrest van het hof staat daarvoor een termijn van drie maanden open. Op het moment van schrijven van deze Begroting is bij ons nog niet bekend of Vitesse c.s. zich bij het arrest neerleggen of door zullen procederen. Voorlopig zijn wij dus nog niet aan het einde van het traject. Uit de recente uitspraak putten wij uiteraard wel veel vertrouwen voor de toekomst. In de paragraaf Weerstandsvermogen en risicobeheersing komt het risico van de zaak Vitesse en de dekking van de totale risico’s bij elkaar. Vanwege de mogelijkheid van cassatie hebben wij het risico in deze paragraaf ongewijzigd laten staan ten opzichte van voorgaande paragrafen. Ook de dekking hebben wij niet gemuteerd. De Beleidsrekening 2014 is de volgende gelegenheid waarin de paragraaf wordt geactualiseerd, we hebben dan ook meer informatie over het al dan niet in cassatie gaan van de tegenpartij en maken dan een nieuwe inschatting. Zie ook de paragraaf Weerstandsvermogen en risicobeheersing in onderdeel C van deze Begroting. Een normale begroting, ook in een verkiezingsjaar Zoals wij in de Voorjaarsnota 2014 al aangaven is de Begroting 2015 een normale begroting, ook in het verkiezingsjaar. De begrote bedragen vloeien voort uit ingezet beleid dat ook in 2015 wordt gecontinueerd én verplichtingen die eerder door ons of onze voorgangers zijn aangegaan en in de komende jaren wordt geëffectueerd. Deze werkwijze -het ramen van langjarige verplichtingen en het doorzetten van het ingezette beleid- is in begrotingen van verkiezingsjaren in het verleden overigens ook altijd gehanteerd. Behoorlijk bestuur betekent immers ook het voeren van een voorspelbaar en consistent beleid en daarnaast is deze handelswijze ook bedrijfsmatig gezien noodzakelijk. Het wachten op de verkiezingsuitslag om daarna de in te zetten koers bepalen, leidt tot stagnatie van de ingezette processen en tot inefficiëntie. In dat kader houden wij ook de mogelijkheid open om, indien de omstandigheden daar om vragen, aan uw Staten voorstellen met nieuwe (langjarige) gevolgen te doen. Uiteraard zal bij het indienen van deze voorstellen rekening worden gehouden met de bestaande politieke en financiële kaders. Eén van de financiële kaders is het instandhouden van de reserve Stamkapitaal. Op basis hiervan is de financiële ruimte binnen de nieuwe begroting -gezien het begrotingssaldo en de stand van de vrije reserves- uitermate beperkt. In de Voorjaarsnota 2014 gaven wij dit al aan. Vernieuwde huisvesting Voor de veiligheid van het publiek schermen meters hoge bouwwanden de bouwplaats rond het voormalige parkeerterrein en gebouw Rijnstate af. De eerste fysieke stappen naar een vernieuwde huisvesting zijn gezet. Momenteel wordt gebouw Rijnstate gestript en wij verwachten eind 2014 over te gaan op de beoordeling en gunning van de nieuwbouw. Wij denken dat we na twee bouwjaren -2015 en 2016- de nieuwe huisvesting kunnen betrekken. Tbv de concrete realisatie stellen wij u in deze begroting voor om een investeringskrediet van € 40,8 mln (verdeeld over 3 jaar) te alloceren. Uit de investering vloeien diverse besparingen voort waarmee we de kapitaallasten kunnen dekken. Het gehele pakket verloopt daarom budgettair neutraal binnen programma 8:1 mens en middelen. In de loop van 2015 zal het Provinciehuis (HdP) in verband met de verbouwing geheel leeg worden gemaakt. Dat betekent dat ook het bestuurlijke deel van onze organisatie tijdens de verbouwing elders gehuisvest moet worden. Voor het grootste deel zal dat in Marktstate gebeuren. Voor de vergaderingen van Provinciale Staten en de Statencommissies wordt elders passende accommodatie gezocht. Voor een uitgebreidere toelichting over de vernieuwde huisvesting verwijzen we u naar de paragraaf bedrijfsvoering in onderdeel C van deze Begroting en de mededelingenbrief van 16 september 2014. Demografische ontwikkeling Nieuwe cijfers van het CBS tonen aan dat in 2019 de helft van het aantal volwassenen in Nederland ouder is dan 50 jaar. De vergrijzing verschilt per gemeente, er zijn nu reeds gemeenten waar meer dan de helft van de bevolking 50 jaar of ouder is. In onze provincie is dat met name in de Achterhoek het geval. In de bevolkingsprognose Gelderland 2014 (PS2014-361) voorspellen wij dat het aantal inwoners in Gelderland tot 2028 stijgt. Daarna wordt krimp verwacht. In 2020 zullen veel gemeenten in het oostelijke deel van Gelderland, vooral in de Achterhoek, qua bevolking al gekrompen zijn ten opzichte van 2012. Ook de leeftijdsopbouw van de bevolking verandert. Rond 2019 is 1 op de 5 Gelderlanders 65 jaar of ouder. In 2011 waren in Gelderland voor elke 65-plusser nog ruim vier potentiële arbeidskrachten, die zowel de financiële als de fysieke zorg (deels) moesten opbrengen. In 2035 is nog slechts sprake van ongeveer twee potentiële arbeidskrachten per 65-plusser. Verder zal het aantal Gelderse alleenstaande huishoudens 2
naar verwachting ten opzichte van meerpersoonshuishoudens zowel relatief als absoluut toenemen. Ontegenzeggelijk heeft de demografische ontwikkeling een nadrukkelijk effect op ons beleid in geheel Gelderland. Boycot van Nederlandse producten door Rusland treft ook Gelderse ondernemers Spanningen tussen Oekraïne en Rusland hebben geleid tot het over en weer opleggen van sancties tussen Europa en Rusland. Door de sancties worden ook Gelderse ondernemers getroffen. Wij zijn zeer met hen begaan aangezien wij economie –en specifiek daarin ondernemers- als een belangrijke motor van de samenleving zien. We kunnen echter maar weinig doen aangezien hulp aan bedrijven al snel leidt tot staatssteun. Wij hopen zeer dat bedrijven op tijd vervangende afzetmarkten of andere creatieve oplossingen vinden om zo de effecten van de sancties te mitigeren. Wet modernisering Vpb-plicht overheidsondernemingen Op grond van Europese regelgeving dient de reikwijdte van de vennootschapsbelastingplicht te worden verbreed voor overheidsondernemingen. Op 21 mei 2013 heeft de toenmalige Staatssecretaris van Financiën de Tweede Kamer der Staten-Generaal in een brief geïnformeerd over het voornemen om te komen tot een modernisering van de vennootschapsbelastingwet. Op 16 september 2014 (Prinsjesdag) is het Wetsvoorstel openbaar gemaakt. Bij de Beleidsrekening 2013 heeft de Rekeningcommissie, naar aanleiding van een opmerking in de accountantsrapportage, gevraagd in hoeverre de provincie hier aandacht voor heeft. Uiteraard zijn naar aanleiding van de brief van de Staatssecretaris van mei 2013 de ontwikkelingen op dit gebied nauwlettend gevolgd. De provincie is vertegenwoordigd in de werkgroep VPB van het IPO en zal ook betrokken zijn bij de implementatie werkgroep, in samenwerking met het Ministerie van Financiën en de Belastingdienst. Voor de provincie Gelderland wordt op dit moment een inventarisatie van de ondernemersactiviteiten gemaakt. Daarna zal per activiteit worden bepaald of belastingplicht aan de orde is. Voor de uiteindelijk belastingplichtige activiteiten zal daarna worden onderzocht wat de impact hiervan is voor de provincie Gelderland. Voor de eigen activiteiten zal dit naar verwachting beperkt blijven, maar voor de verbonden partijen kan dit mogelijk grotere gevolgen hebben.
3. Meerjarige Investeringsagenda Inleiding In de Voorjaarsnota gaven wij aan dat de systematiek van de MIA’s helpt bij het agenderen en prioriteren van (lange) termijndoelstellingen en het plannen van de daarvoor benodigde middelen. We gaven daarbij ook aan dat we de ervaringen die we vandaag de dag opdoen met de MIA mobiliteit en MIA Gebiedsontwikkeling breder zouden willen uitbouwen naar overige begrotingsprogramma’s, waar dat relevant is, met name met het oog op volgende bestuursperiodes. In deze Begroting wordt een volgende stap gezet. Vanuit de beide MIA’s is het ons doel om tot één integrale, provinciale MIA te komen en hieronder geven wij een eerste aanzet voor de werkwijze. De concrete invulling voorzien wij bij Voorjaarsnota 2015. Tot die tijd nemen wij een MIA mobiliteit op zoals u die van ons bent gewend. Uitbouw naar één provinciale MIA De stap van de sectorale MIA’s Mobiliteit en gebiedsontwikkeling naar een integrale, provinciale MIA vloeit voort uit zowel een beleidsmatige als een financiële behoefte. Ons college en uw Staten delen immers het beeld dat Gelderland mooier, beter en sterker dient te worden door onze interventies, uw Staten hebben echter soms een andere kijk op de meest passende interventies. Vanuit het adagium ‘regeren is vooruitzien’ is de MIA een instrument om met uw Staten (en in co-creatie met onze maatschappelijke partners) de toekomstige behoeftes in kaart te brengen. Vervolgens kunnen wij de operationalisering van ons beleid delen, bediscussiëren, van een ‘prioriteitsniveau’ voorzien en uiteindelijk –indien gedragen- uit werken in een (meerjaren-) begroting. Vanuit de financiële behoefte structureert de MIA de verdeling van de schaarse middelen. De toekomst kent (forse) financiële opgaven en wensen, terwijl de dekkingsbronnen onder druk staan. In het huidige beleid zijn de dekkingsbronnen de revenuen van het Stamkapitaal en het dividend van Alliander, de eerste staat onder druk vanwege de aanhoudende lage rente, de tweede staat onder druk vanwege de verlaging van de maximum tarieven voor de nieuwe reguleringsperiode 2014-2016. Bij de verdeling van schaarse middelen past ook een andere financiële strategie. In de huidige werkwijze wordt voor een coalitie de beschikbare ruimte opgeteld en beleidswensen worden vervolgens uit die ruimte gedekt, het feitelijke moment van realisatie speelt daarbij een minder grote rol. Er schuiven daardoor dan ook middelen door 3
naar volgende bestuursperioden. Deze werkwijze verklaart mede de hoeveelheid bestemde middelen in de reservepositie en een grillig verloop van het EMU saldo. Met de introductie van de MIA gaan wij over naar een werkwijze waarin uitgaven van beleidswensen realistisch worden geprogrammeerd in de bestuursperiode zelf én in meerjarig kader na de bestuursperiode. Hiermee creëren we een systematiek die meer aansluit bij de wet HOF en kunnen we ons huidige beleid omtrent het Stamkapitaal handhaven. Uiteraard wordt door deze werkwijze de reserve Stamkapitaal wel (deels en tijdelijk) geblokkeerd, wat inhoudt dat deze (deels en tijdelijk) niet kan worden ingezet omdat de revenuen nodig zijn als dekking van toekomstig beleid. In de aard van het MIA zit de werkwijze van het dynamisch programmeren besloten en de reeds ingezette koers wordt op die wijze voortgezet. Nog wel een dilemma Hoewel wij overtuigd zijn van de systematiek van het MIA lopen wij bij de concrete invulling ervan tegen een dilemma aan. Enerzijds zijn wij overtuigd van de systematiek, anderzijds zien we het risico dat de beschikbare meerjarige ruimte binnen afzienbare tijd wordt gealloceerd. Er is dan geen of nauwelijks ruimte voor volgende bestuursperiodes om hun eigen accenten te leggen, tenzij een volgend bestuur start met ombuigingen. Vanuit een oogpunt van behoorlijk bestuur en een voorspelbare overheid zouden we een dergelijke situatie niet wenselijk vinden. Om dit dilemma te slechten willen wij met uw Staten in de Voorjaarsnota 2015 tot een beleidslijn over de meerjarige invulling van de MIA komen. Het verschil tussen de MIA en de MIG In de kern is de MIA een tabel waarin begrote dekkingsmiddelen (inkomsten uit vermogen en dividend) en de inzet van de dekkingsmiddelen (beleidsonderwerpen, een begroot bedrag in een specifieke planperiode) elkaar ontmoeten, de opzet lijkt daarmee veel op de MIG. De werking verschilt echter substantieel. De MIA heeft echter een sterkere agenderende functie en heeft als doel om projecten te inventariseren en tegen elkaar te kunnen afwegen. De MIG had een sterkere verantwoordingsfunctie. Op zich kon in de MIG ook langjarig vooruit worden geprogrammeerd en dit is bij uitzondering ook wel gebeurd. Zo is er € 35 miljoen in 2020 gereserveerd voor de garantstelling van tolheffing op de A15, maar deze werkwijze was duidelijk niet de gebruikelijke. Om uw Staten een beeld te geven hoe de MIA eruit kan komen te zien hebben wij hierna een schematische weergave opgenomen. De inkomsten van de tabel berusten op reële inschattingen en over de garantie van de tolheffing hebben uw Staten eerder besloten. De daadwerkelijke vulling presenteren wij in de Voorjaarsnota 2015 en in de aanloop daar naar toe hebben wij voor het beeld een aantal fictieve projecten A/B/C ingevoerd. Koppeling met één reserve per programma De te alloceren revenuen van het Stamkapitaal en dividend Alliander brengen wij in de systematiek van één reserve per programma onder in de programmareserve 8:2 Algemene dekkingsmiddelen en onvoorzien. Als uw Staten besluiten om middelen –in meerjarig kader- toe te kennen aan een project dan zullen wij deze middelen naar de programmareserve van het desbetreffende beleidsveld brengen. Vanuit die reserve vindt de daadwerkelijke uitvoering en verantwoording plaats. Samenvattend Met de MIA menen wij een krachtig instrument te hebben voor het alloceren van toekomstige revenuen uit het Stamkapitaal en het dividend van Alliander. Het instrument is noodzakelijk vanuit een beleidsmatige én vanuit een financiële behoefte en stelt ons beter in staat om te sturen op het EMU saldo, waarmee we beter aansluiten op de wet HOF. Wij zien nog wel een dilemma omtrent de meerjarige vulling van het MIA en we stellen uw Staten voor om in de Voorjaarsnota 2015 tot een beleidslijn omtrent dit dilemma te komen.
4
4. Operationele onderwerpen n.a.v. de Voorjaarsnota 2014 In de Voorjaarsnota 2014 hebben we aangekondigd op een aantal zaken terug te komen. Het gaat hierbij om het uitwerken van 1 reserve per programma, Europese programma’s en de werkwijze met betrekking tot meerjarige subsidies. 4.1 Naar één reserve per programma Inleiding In de Voorjaarsnota 2014 hebben uw Staten besloten tot het instellen van één reserve per programma. In deze Begroting werken wij dit besluit verder uit en nemen wij uw Staten mee in de transitie. De uitwerking bevat ondermeer een was-wordt tabel zoals wij aan uw Staten hebben toegezegd, deze hebben wij opgenomen in de bijlages. Doelstelling van één reserve per programma In de begrotingsprogramma’s sturen uw Staten op de koppeling tussen indicatoren en middelen. Met één reserve per programma streven wij naar meer aansluiting tussen de begrotingsprogramma’s en reserves, waarmee wij uw Staten beter in staat stellen om de koppeling tussen indicatoren en middelen (in de begroting én in de reserves) te leggen. Het bewerkstelligen van meer aansluiting past in ons constante streven naar meer transparantie, eenvoud en de daarbij behorende sturing op realisatie en realistisch ramen. Uitwerking Voor de uitwerking naar één reserve per programma per 2015 volgen wij de reguliere werkwijze voor reserves, dit bewerkstelligt dat er na de transitie in totaal evenveel middelen in de reserves aanwezig zijn als voor de transitie. De reguliere werkwijze houdt in dat we uitgaan van de balans van de Beleidsrekening 2013 (=beginstand 2014) en 5
vervolgens muteren wij de begrote dotaties en onttrekkingen van 2014 (t/m Najaarsnota). Het totaal komt dan tot een geraamde beginstand voor 2015. Om tot één reserve per programma te komen delen wij de reservepositie van de Beleidsrekening 2013, evenals de dotaties en onttrekkingen van 2014 (stand Najaarsnota), op naar de programmareserves. Hiervoor hebben wij in bijlage 1 de door uw Staten gevraagde was-wordt tabellen opgenomen. In de Voorjaarsnota 2015 nemen wij overigens de definitieve was-wordt tabellen op naar aanleiding van de daadwerkelijke reservepositie per 31-12-2014. Bij de opdeling van de reservepositie hebben wij de meeste reserves volledig naar één programma kunnen verdelen. Zo is bijvoorbeeld de reserve Natuurterreinen volledig opgenomen in programmareserve 6:2 Natuur en Landschap. Een aantal reserves hebben we verdeeld naar meerdere programmareserves, zoals de reserve bestuurlijke verplichtingen en de MIG. Hiervan hebben wij eveneens was-wordt tabellen opgenomen in bijlage 1. Bij de verdeling van de MIG geldt dat er per ultimo 2013 meer middelen –ook in toekomstige jaren- aan projecten zijn toegewezen dan het saldo van de reserve. Bij de toekenning van middelen anticiperen wij immers op toekomstige ontvangsten van o.a. vermogensbeheer en dividend. Dit kasritmeverschil hebben wij opgelost door de reserve Stamkapitaal als ‘intermediair’ te gebruiken. Dit houdt in dat we alle toekenningen ineens in de programmareserves brengen, de daarvoor benodigde middelen uit de MIG én de reserve Stamkapitaal halen en dat we t/m 2018 de reserve Stamkapitaal aanvullen met de baten uit het vermogensbeheer en dividend. Uit deze bedragen zouden immers de projecten worden gedekt. De reserve Stamkapitaal dient t/m 2018 te worden aangevuld om op het oorspronkelijke niveau te komen. In feite is dit een administratieve verwerking van hetgeen wij ook eerder in de MIG hebben opgenomen namelijk dat de baten uit vermogensbeheer en dividend die wij t/m 2018 ontvangen noodzakelijk zijn voor de dekking van de huidige projecten. Voor de opbrengsten van het vermogensbeheer zal dit nagenoeg geen consequenties hebben. Het verloop van de totale reservepositie zal niet wezenlijk anders verlopen door deze werkwijze, de middelen kunnen wellicht wat langer in de programmareserves aanwezig zijn. De bestedingsplannen in deze Begroting De bestedingsplannen in deze begroting hebben de vorm zoals uw Staten deze kennen uit eerdere begrotingen, zij het dat de reserves zijn gewijzigd naar één reserve per programma. De dotaties en onttrekkingen zoals deze in de bestedingsplannen van de programmareserves staan kunnen enigszins afwijken van de dotaties en onttrekkingen zoals die bij de 3e W-vraag van de programma’s in onderdeel B zijn weergegeven. Dit is een éénmalige afwijking en vloeit voort uit de techniek achter de transitie. Uiteraard is het totaal van de dotaties en onttrekkingen wel gelijk aan elkaar. Zie voor de bestedingsplannen van de reserves bijlage 2. Definitieve standen in de Beleidsrekening 2014 In de Beleidsrekening 2014 worden de definitieve eindstanden van de ‘oude’ reserve berekend en hieruit volgen de beginstanden van de programmareserves. In de Voorjaarsnota 2015 maken wij daarom een nieuwe en definitieve was-wordt tabel. Ook de transitorische posten naar ‘één transitorische post per programma’ In de transitorische posten worden (o.a.) de voorschotbedragen van Rijk en EU ondergebracht, deze werkwijze is een wettelijke verplichting. De techniek achter de transitorische posten is nagenoeg dezelfde als de techniek achter de reserves en naar één transitorische post per programma is dan een kleine stap. De indeling van de transitorische posten is een GS aangelegenheid waar wij uw Staten uiteraard in meenemen, we denken hierbij aan de Voorjaarsnota 2015. Overige aspecten De nieuwe indeling van één reserve per programma heeft consequenties voor enkele artikelen van de financiële verordening en voor de beleidsnota reserves en voorzieningen. Beide worden in de komende periode aangepast, u ontvangt hiervoor separate stukken. 4.2 Europese programma’s 2014-2020 In verschillende statenbrieven en ook in de Voorjaarsnota 2014 hebben wij aangegeven dat in 2014 een nieuwe planperiode begint voor de drie Europese programma’s EFRO, POP en Interreg 2014-2020, waarvoor de provincie Gelderland zelf medeverantwoordelijk is. Wij hebben daarbij ook aangegeven dat we de eerste uitgaven in 2014 kunnen dekken met bestaande middelen en dat wij u in deze Begroting een voorstel voorleggen over de cofinanciering vanaf 2015. EU-middelen willen wij graag inzetten voor doelstellingen waarin wij en de EU een gemeenschappelijk belang hebben. Het staand beleid rond de dekking van de cofinanciering 6
en de uitvoeringskosten is dan ook dat we deze uit programma’s halen waar de doelstelling van het gemeenschappelijk beleid wordt verwezenlijkt. In de afgelopen periode zijn we succesvol geweest in de realisatie van de oude Europese programma’s, waardoor zowel de Europese middelen als de daarvoor bestemde budgetten van huidige provinciale programma’s vrijwel helemaal zijn bestemd. Voor de planperiode 2014 – 2020 is voor de drie Europese programma’s in totaal ruim € 95 miljoen nodig, voor provinciale cofinanciering van projecten. Vanuit de Europese programma’s kan dit bedrag dan worden verdubbeld. Om direct bij aanvang van Interreg V snel en flexibel te kunnen inspelen op projecten en daardoor geen kansen voor Gelderland te laten liggen is het nodig het op pagina 261 geraamde bedrag (€ 22 miljoen) te reserveren. Dekking wordt gevonden in een voorfinanciering uit het stamkapitaal, waarbij deze middelen integraal onderdeel gaan vormen van de nieuw te vormen provinciale programma’s In de Voorjaarsnota 2015 wordt de voorfinanciering betrokken bij de integrale afweging van middelen en wordt de definitieve dekking aangegeven. In de voorjaarsnota 2015 wordt de co-financiering verdeeld over deze nieuwe provinciale programma’s. De nieuwe planperiode start met de definitieve goedkeuring van de Europese programma’s door de EC, wat voorzien wordt eind 2014. Door deze reservering is het mogelijk om een snelle start te kunnen maken met de uitvoering van projecten in het kader van EFRO en Interreg. Voor POP3 wordt de provinciale cofinanciering in 2015 gedekt uit het Natuurakkoord en de Programma’s 1:2 Economische ontwikkeling (Land- en Tuinbouw) en programma 1:5 Gezonde en veilige leefomgeving (Bodem). Meer informatie over de Europese programma’s in de nieuwe planperiode vindt u in bijlage 3. 4.3 Werkwijze meerjarige subsidies In de Voorjaarsnota 2014 hebben wij aangegeven dat wij de handelswijze rond de lastneming van meerjarige subsidies nader zullen beschouwen. De huidige werkwijze vertekent onze reservepositie en dat vinden wij niet gelukkig. Het onderzoek is nog niet afgerond, wij komen hier in de Slotwijziging 2014 of Voorjaarsnota 2015 op terug.
5. Algemene beleidsbeschouwing Onderstaand overzicht geeft de belangrijkste doelstellingen voor het begrotingsjaar 2015 weer, ingedeeld naar programma.
7
8
9
10
11
12
13
14
15
6. Financiële positie De financiële positie van de provincie wordt bepaald door drie aspecten: a) Het begrotingssaldo b) De vrije ruimte in de Algemene reserve c) De vrij programmeerbare ruimte in programmareserve 8:2 Algemene dekkingsmiddelen en onvoorzien (voorheen de vrije ruimte in de MIG) Er is geen sprake is van vrije ruimte in de Algemene reserve (de reserve is op het niveau van de buffer) en er geen sprake is van vrij programmeerbare ruimte in programmareserve 8:2 Algemene dekkingsmiddelen en onvoorzien. Hieronder wordt derhalve alleen ingegaan op de ontwikkeling van het begrotingssaldo. Het begrotingssaldo is het verschil tussen de geraamde baten en geraamde lasten en daarmee geeft het een prognose van het jaarrekeningresultaat. Het begrotingssaldo is het geraamde overschot of tekort van enig jaar. Zoals gebruikelijk geven wij in onderstaande tabel het begrotingssaldo weer in miljoenen, afgerond op één decimaal. Hiermee bieden wij uw Staten op een inzichtelijke en globale wijze inzicht in de financiële positie. De concrete bedragen maken onderdeel uit van het programmaplan in onderdeel B van deze Begroting. Wij hebben de mutaties in het begrotingssaldo voor de helderheid in vijftal verschillende categorieën opgedeeld: 1. Diverse technische mutaties: dit betreffen zaken zoals een bijstelling van het provinciefonds, bijstelling opbrengst leges en vrijval subsidie. In onderdeel D van de Begroting, nummer 4, staat dit uitgebreid toegelicht. 2. Knelpunten: dit betreffen vijf voorstellen om extra middelen aan onderwerpen toe te kennen omdat er geen/onvoldoende middelen zijn om het gewenste beleid uit te voeren én wij dit beleid als noodzakelijk beschouwen c.q. opgelegd krijgen: o Werkbudget Pro: de kosten van de structurele taak van de Pro zijn de afgelopen jaren gedekt door incidentele middelen. Hierbij wordt het voorstel gedaan om de dekking ook op structurele wijze te regelen. Gelet op de ervaringen van de afgelopen jaren is een werkbudget van structureel € 50.000 hiervoor toereikend; o Procesgelden Omgevingsagenda: deze middelen (in totaal € 500.000) worden aangevraagd voor netwerkbijeenkomsten, communicatie en overige uitvoeringsacties om in cocreatie en vanuit de filosofie van de omgevingsvisie samen met de buitenwereld resultaten te bereiken. o Communicatie verkiezingen: om de burgers te informeren over de verkiezingen van 18 maart 2015 en de verkiezingsopkomst te stimuleren stellen wij uw Staten voor een bedrag van € 125.000 beschikbaar te stellen. o Tekort VTH taken: in de Voorjaarsnota 2014 hadden wij reeds aangegeven dat de decentralisatie van VTH taken naar gemeenten en de dito korting van het provinciefonds voor Gelderland niet evenredig verloopt. Vanuit onze rol als verantwoordelijk bevoegd gezag en daarmee als opdrachtgever zien we dat de middelen, die in de bijgestelde uitkering provinciefonds resteren, onvoldoende zijn om de blijvende VTH taak op het huidige, kwalitatief vereiste basisniveau, uit te voeren. In de Najaarsnota 2014 is het tekort voor 2014 becijferd, in deze Begroting stellen wij u voor om het tekort van een structurele dekking te voorzien. o Overbrugging cofinanciering nieuwe periode EU programma’s: voor de overbrugging naar de nieuwe planperiode stellen wij uw Staten voor om een bedrag van € 2,3 miljoen beschikbaar te stellen. Zie ook paragraaf 4.2 Europese programma’s 2015-2020 in onderdeel A van deze Begroting. 3. Moties: hier wordt invulling gegeven aan de moties die zijn aangenomen bij de behandeling van de Voorjaarsnota 2014 die nu financieel vertaald kunnen worden. Het gaat hierbij om in totaal € 1 miljoen voor cultuur (motie 38), € 60.000 voor de jaren 2015, 2016 en 2017 voor het jeugdcultuurfonds (motie 39), in totaal € 8,4 miljoen om alle aanvragen te kunnen honoreren die voor 1 september zijn binnengekomen in het kader van het impulsplan wonen (motie 40) en € 500.000 in 2015 voor het actieplan werkgelegenheid Gelderland (motie 41) 4. Invulling pm posten uit de Voorjaarsnota 2014: in de Voorjaarsnota zijn een aantal pm posten opgenomen die nu van een invulling worden voorzien: o Afkoop boekwaarde waterschappen: wij stellen uw Staten voor om de werkwijze omtrent de investeringskosten van de Oude IJssel momenteel te blijven handhaven. 16
Momenteel zijn de dekkingsmiddelen ook in het begrotingssaldo niet aanwezig om de afboeking van boekwaarde te kunnen doorvoeren. o DLG-taken naar provincie: voor de transitie van de DLG-taken naar de provincie is in eerste aanleg een bedrag van € 2 miljoen benodigd ter dekking van de frictiekosten. Rond februari 2015 zal definitief bekend worden welke mensen er overkomen naar de provincie en op welke positie zij in hun salarisschaal zitten, dan weten we ook of de structurele bijdrage van het Rijk afdoende is. o WGR+ taken naar de provincie: voor zover wij momenteel kunnen beoordelen wordt de transitie van WGR+ taken naar de provincie gedekt uit BDU middelen, aanvullende provinciale inzet is daarom waarschijnlijk niet noodzakelijk. o Giro (recreatie, toerisme en economie): in de Voorjaarsnota 2014 hebben uw Staten ingestemd met de ambitie om de start van de Giro d’Italia 2016 naar Gelderland te halen en in deze Begroting stellen wij u voor om een bedrag van € 5 miljoen voor dit evenement te alloceren. Over onze exacte bijdrage aan dit evenement, dat diverse provinciale beleidsterreinen raakt, zijn wij nog in onderhandeling met het organiserende bureau. o Uitvoering Gelderland Sport: eind 2013 hebben uw Staten besloten om tennis als 6e kernsport toe te voegen aan de ambitie Gelderland Sport! Wij stellen u voor om hiervoor een bedrag van € 3 miljoen toe te voegen aan dit beleidsterrein. 5. Dekking: in de Voorjaarsnota 2014 is een bedrag van € 14 miljoen gereserveerd voor o.a. de invulling van de pm posten, in de Najaarsnota 2015 is dit bedrag met € 10,1 miljoen aangevuld naar € 24,1 mln. In deze Begroting wordt de dekking ter begroting gebracht. In 2015 bedraagt het begrotingssaldo € 0,-, wat inhoud dat alle vrije ruimte is verdeeld. In 2016 en 2017 is er sprake van een incidentele vrije ruimte van € 2,4 miljoen respectievelijk € 2,5 miljoen en vanaf 2018 resteert een vrije ruimte van € 0,4 miljoen. De ruimte van 2018 is eventueel structureel inzetbaar.
17
7. Lasten en baten en het meerjarig kader Onderstaand ziet u een overzicht van alle geraamde baten en lasten van de programma’s voor de jaren 2015 tot en met 2018.
18
Lastenniveau in de begroting en het meerjarig kader De Begroting van 2015 heeft een geraamd lastenniveau van ca € 1,2 miljard, vervolgens is in 2016 een geraamd lastenniveau van ca € 600 miljoen zichtbaar. In de jaren erna daalt het geraamd lastenniveau tot ca € 500 miljoen en € 380 miljoen. Tegelijkertijd verloopt de uitputting van de reserves in die jaren minder hard. Nagenoeg alle middelen uit vorige- en onze bestuursperiode zijn gealloceerd aan uitgaven en met vele partijen zijn wij juridische verplichtingen (subsidies of orders) aangegaan zodat ons beleid ook wordt gerealiseerd. Vervolgens geldt dat wij het tempo waarin de resultaten worden bereikt –zeker in de laatste jaren van het meerjarig kader- moeilijk kunnen ramen, de toekomst is immers per definitie onzeker. Wij kiezen dan een voorzichtige kant door middelen nog even in de reserves te laten staan en niet op de begroting te plaatsen. Zoals wij ook reeds eerder met uw Staten hebben gedeeld streven wij naar minimale onderbesteding en maximale realisatie van resultaten. Tenslotte wordt het hogere lastenniveau 2015 verklaard door een hoge begroting van programma 4.0 Mobiliteit. Sowieso worden er grote bijdragen aan het Rijk geleverd voor de realisatie van de A15 en A1 en daarnaast worden er veel lasten verwacht voor andere mobiliteitsprojecten. Duurzaam financieel evenwicht: Het ministerie van BZK toetst provincies op structureel en reëel evenwicht van de begroting óf herstel van dit evenwicht in meerjarig kader. Er is sprake van evenwicht als structurele lasten worden gedekt door structurele baten. In onze begroting en meerjarig kader is sprake van evenwicht, onze structurele lasten worden in alle jaren gedekt door structurele baten. Zie voor een nadere toelichting onderdeel D van deze Begroting. 19
Verschillenanalyse In onderstaand overzicht worden de verschillen in lasten en baten tussen de Begroting 2014 na Najaarsnota en de Begroting 2015 weergegeven.
De verschillen tussen de Begroting 2015 ten opzichte van Begroting 2014 na Najaarsnota kent een aantal oorzaken. Zo zijn er bij een aantal programma’s in 2015 nieuwe middelen aan de begroting toegevoegd ten opzichte van 2014 vanwege projecten zoals 3e tender Cultuur, Jeugdcultuurfonds, A1, A15, Traverse Dieren, Zaltbommel, Culemborg en Rondweg Voorst. Daarnaast zijn er verschillen vanwege projecten die doorlopen in 2015 waarbij er fluctuaties zijn in die projecten en er dus meer of minder middelen op de begroting zijn geplaatst. Tenslotte zijn er projecten waarbij er in 2015 geen middelen meer op de begroting zijn opgenomen zoals middelen voor Jeugdzorg en de middelen voor het versneld afschrijven van (met name) wegen. EMU saldo Voor de Begroting 2015 komt het EMU-saldo uit op een negatief totaal van € 620 miljoen. Met een referentiewaarde van € 131 miljoen bedraagt de overschrijding € 489 miljoen. De oorzaak daarvan zijn enkele uitzonderlijke posten: ten eerste de jaarschijf 2015 van de Robuuste Investeringsimpuls ad € 103 miljoen en daarnaast onze bijdrage richting het Rijk voor de A15 van € 280 miljoen en voor de A1 van € 37 miljoen. Verder zijn in de Begroting 2015 diverse projecten begroot waaraan enkele jaren voorbereiding is voorafgegaan en die in 2015 in samenloop tot uitvoering komen. Het betreft de Statenprogramma’s 1:2 Economische ontwikkeling, 2:1 Stad en Regio en 4:0 Mobiliteit. Het grootste deel van het negatieve EMU-saldo betreft onze bijdrage aan de rijksprojecten waarvan wij ons niet kunnen voorstellen dat de minister van Financiën ons dat zal aanrekenen. Voor het overige van het hoge EMU-tekort baseren wij ons op zijn uitspraak dat de Wet HOF geen obstakel mag zijn voor investeringen van decentrale overheden. Zie voor een nadere toelichting onderdeel C paragrafen, nummer 9 paragraaf EMU saldo.
8. Reactie op moties en toezeggingen Zoals gebruikelijk gaan wij in de Begroting in op moties en toezeggingen zoals die zijn aangenomen respectievelijk geuit bij de behandeling van de Voorjaarsnota 2014 met uitzondering van motie 37 die al is opgenomen in de Najaarsnota 2014. In onderstaande tabel hebben wij een overzicht opgenomen van de moties en toezeggingen waarop wij reageren. Vervolgens wordt per motie en toezegging een toelichting gegeven.
20
Motie 33 Elektrificatie van regionale spoorlijnen U verzocht ons: met een inventarisatie te komen voor elektrificatie van de regionale lijnen en ook de voorbereidingen te treffen zodat bij de nieuwe concessie dit alternatief er kan zijn. Nadrukkelijk wordt gevraagd ook de huidige vervoerders erbij te betrekken. En verzoeken te bezien of dat de nu opgenomen bijdrage vanuit Gelderland aan de elektrificatie van de Maaslijn op basis van actuele informatie in redelijkheid voldoende is om deze elektrificatie te helpen slagen. Reactie college: Wij onderkennen de noodzaak voor het inventariseren van elektrificatie van de regionale lijnen en zullen in een aparte statennotitie op zowel de elektrificatie als op mogelijke andere alternatieve brandstoffen terugkomen. Wij verwachten dat nieuwe voorstellen komend voorjaar betrokken kunnen worden bij het bepalen van de inzet tijdens de volgende coalitieperiode Motie 34 Spoortunnels U verzocht ons: met een inventarisatie en prioritering te komen voor de aanpak van deze spoorweg overgangen. Hierbij de veiligheid, doorstroming en economisch belang mee te wegen. Waar nodig met voorfinancieringsvoorstellen (revolving) te komen om samen met partners tot oplossingen te komen op korte termijn. Nadrukkelijk wordt gevraagd ook de huidige vervoerders en Prorail hierbij te betrekken. Reactie college: In een aparte statennotitie zullen wij u verder informeren over de stand van zaken van de inventarisatie en prioritering van spoorwegovergangen. De prioritering zal mede 21
afhankelijk van zijn van de veiligheid, doorstroming en het economisch belang van de spoorwegovergang. Wij voeren als provincie de regie over dit onderwerp, waarbij gemeentes en ProRail nauw betrokken zijn. Wij verwachten dat nieuwe voorstellen komend voorjaar betrokken kunnen worden bij het bepalen van de inzet tijdens de volgende coalitieperiode Motie 35 Impulsplan bereikbaarheid grote steden U verzocht ons: met een investeringspakket met concrete maatregelen voor bereikbaarheid grote steden te komen, met als opdracht: - de mogelijkheden te onderzoeken van gerichte maatregelen om de bereikbaarheid te bevorderen, dit in coproductie met de regio te doen; - om daarbij zo breed mogelijk te inventariseren welke (financiële, ruimtelijke en andere) instrumenten kunnen worden ingezet; - om in het najaar een plan van aanpak aan PS aan te bieden om tussentijds actief kansen te grijpen die zich voordoen om op projectbasis de bereikbaarheid te stimuleren; - in aansluiting op dit plan in de meerjarenbegroting afdoende budget vrij te maken zodat acties vanaf 2015 op een gedegen wijze worden uitgevoerd. Reactie college: Tijdens de behandeling de Omgevingsvisie en Voorjaarsnota 2014 op 8 en 9 juli jl. hebben uw Staten verschillende moties aangenomen die zich richten op de vitaliteit van onze steden ten behoeve van inwoners en bedrijven. Deze moties (nummer 21, 35 en 41) beschouwen wij in elkaars verlengde aangezien bijvoorbeeld een extra impuls aan stedelijke bereikbaarheid niet los gezien kan worden van onze acties gericht op meer werkgelegenheid en arbeidsparticipatie of van de vitaliteit van de detailhandel. Wij willen dan ook deze elementen samen met input vanuit de gebiedsgerichte opgaven terug laten komen in een statenbrief met een voorstel voor een impulsplan bereikbaarheid grote steden die we opstellen in samenwerking met onze partners in de steden. Wij verwachten dat nieuwe voorstellen komend voorjaar betrokken kunnen worden bij het bepalen van de inzet tijdens de volgende coalitieperiode. Motie 36 Provinciale lastendruk U verzocht ons: - inzicht te geven in de ontwikkeling van de provinciale lastendruk voor zowel bedrijven als burgers van deze provincie voor de periode 2011 - 2014. Dit geldt ook voor de lasten die andere partijen dan de provincie opleggen, maar waarbij de provincie wel een belangrijke rol speelt (o.a. waterschappen). Het gaat dan om: opcenten motorrijtuigenbelasting, provinciale leges, waterschaps-heffingen, en de tarieven van gebonden partijen zoals Alliander en Vitens, en verzoeken deze jaarlijks mee te nemen als aparte bijlage bij de Voorjaarsnota, zodat Provinciale Staten een eenvoudig en hanteerbaar overzicht hebben van de lastendruk op hoofdlijnen binnen de provincie; - een overzicht van de ontwikkeling van de Gemeentelijke lasten van Gelderse gemeenten (vanuit COELO-rapporten) te betrekken bij de jaarlijkse rapportage over het toezicht op de gemeentelijke financiën en eveneens toe te voegen aan het provinciale lastenoverzicht bij de Voorjaarsnota; - een instrument te ontwikkelen om de kosten van provinciale regelgeving voor burgers en bedrijven in beeld te krijgen inclusief kosten voor externe bijstand, en dit aan te bieden bij de Begroting 2015. Reactie college: - Bij het eerste gedachtestreepje verzoekt u ons inzicht te geven in de ontwikkeling van de provinciale lastendruk voor zowel bedrijven als burgers voor de periode 2011-2014. Ook waterschapsheffingen en tarieven van Alliander en Vitens zijn gevraagd. Hieronder treft u de gevraagde informatie aan.
22
- Vervolgens vraagt u bij het tweede gedachtestreepje COELO-rapporten te betrekken bij de jaarlijkse rapportage over het toezicht op de gemeentelijke financiën: in het kader van het financieel toezicht op gemeenten verzamelen wij diverse cijfers uit de gemeentelijke begrotingen en jaarrekeningen. Deze worden gepresenteerd op de (openbare) website http://ftgelderland.databank.nl. Twee maal per jaar wordt de site bijgewerkt met nieuwe informatie, waarvan wij uw Staten in kennis stellen. Dat is in februari/maart uit de gemeentelijke begrotingen en in september/oktober uit de gemeentelijke jaarrekeningen, de balans en de grondexploitatie. Op beide tijdstippen worden onze bevindingen in een factsheet vastgelegd. Onderdeel van de gegevens uit de begroting vormt de ontwikkeling van de belastingdruk, zowel in totaliteit als voor individuele huishoudens. In de eerstvolgende factsheet begrotingen (februari/maart 2015) zullen wij, zoals door uw Staten in de motie gevraagd, onze cijfers over de ontwikkeling van de belastingdruk van de Gelderse gemeenten vergelijken met de landelijk cijfers die door het COELO en/of het CBS worden gepresenteerd. Deze factsheet kan dan worden benut bij de behandeling 23
van de Voorjaarsnota 2015. - Tenslotte vraagt u bij het derde gedachtestreepje een instrument te ontwikkelen om de kosten van provinciale regelgeving voor burgers en bedrijven in beeld te krijgen: het verminderen van de regeldruk en administratieve lasten heeft al jaren de specifieke aandacht van ons college. Wij memoreren de Taskforce Deregulering (PS2009-259) die tot een groot aantal geïmplementeerde actiepunten heeft geleid. In 2011 hebben wij u een onderzoek gepresenteerd (PS2011-286) waaruit blijkt dat de administratieve lasten die de provincie veroorzaakt bij derden in de periode 2007-2011 in totaal zijn afgenomen met 34%. Ook bij de realisatie van de Robuuste Investeringsimpuls (PS2013-826) is voor de monitoring een aparte tool ontwikkeld waarin onze partners via een paar gerichte vragen inzicht geven in de voortgang van het project. Met de verkregen antwoorden hebben wij een goed beeld over de status van het project en wordt volstaan met het kleinste minimum aan verantwoording omdat regeldruk een rem is op innovatie, economische groei en het initiëren van maatschappelijke initiatieven. Wij hebben de doelstelling van het verminderen c.q. afschaffen van regels die niet absoluut noodzakelijk zijn als continu aandachtspunt verinnerlijkt in de bedrijfsvoering. Voor de burger of ondernemer maakt het ook niet uit of hij geconfronteerd wordt met belemmerende regels op rijksniveau of op decentraal niveau. Voor merkbare vermindering van regeldruk is de betrokkenheid en afstemming van alle bestuurslagen daarom van belang. Om te komen tot beter uitvoerbare regelgeving werken gemeentebestuurders en vertegenwoordigers van departementen samen in een interbestuurlijke taskforce Beter & Concreter. Ook de commissaris van de koning van Utrecht is lid van deze taskforce. Om gemeenten verder te ondersteunen bij regeldrukvermindering maakt het kabinet het voor hen mogelijk om bij Actal advies in te winnen over de bestrijding van regeldruk. Deze taakwijziging van Actal vereist publicatie in de Staatscourant waarna decentrale overheden daar advies kunnen inwinnen. We zullen, zoals tijdens de behandeling van de motie door ons college is aangegeven, in eerste instantie uitgaan van reeds beschikbare informatie en zo geleidelijk een "lastentool" ontwikkelen. Deze activiteit is opgestart en wij zullen u bij Voorjaarsnota 2015 op de hoogte houden van de voortgang in deze. Motie 38 Cultuur leeft in Gelderland U verzocht ons: in het najaar van 2014 een derde tender uit te schrijven voor de thema's podiumkunsten, beeldende kunst en festivals; - voor deze derde tender bij de Begroting van 2015 een bedrag van minimaal € 1 miljoen beschikbaar te stellen; - de tender open te stellen voor alle tot de bovengenoemde categorieën behorende culturele partners in Gelderland; - niet aangemelde partners de mogelijkheid te bieden alsnog partner te worden, mits zij aan de eisen van partnerschap voldoen; - te voorzien in duidelijke berichtgeving over de derde tender en de daarbij behorende mogelijkheden voor ondersteuning en informatievoorziening; - bij de derde tender als basis de bij de eerdere tenders vastgestelde voorwaarden aan te houden; - in de informatie te benadrukken dat bij eerdere tenders ingediende aanvragen opnieuw moeten worden ingediend. Reactie college: Veel aanvragen konden niet worden gehonoreerd gedurende de eerste twee tenders van de Regels subsidieverstrekking SmpG Cultuur en Erfgoed 2013 door het bereiken van het subsidieplafond. Wij stellen voor om voor de jaren 2015 en 2016 jaarlijks € 500.000 te bestemmen voor de uitvoering van de derde tender van de Regels subsidieverstrekking SmpG Cultuur en Erfgoed 2013 voor de thema’s (1) Podiumkunsten, (2) Beeldende kunst, (3) mode en vormgeving en (4) Festivals. In statenbrief PS2014-651 hebben wij u geïnformeerd over de uitvoering van de motie. Kortheidshalve verwijzen wij daarnaar. Motie 39 Geen kind zonder cultuur U verzocht ons: - voor het opstarten van een jeugdcultuurfonds in de provincie Gelderland gedurende een periode van maximaal drie jaar jaarlijks een bijdrage van € 60.000 beschikbaar te stellen, te dekken uit de post onvoorzien; - de initiatiefnemers voor een Gelders jeugdcultuurfonds op te dragen om te inventariseren welke gemeenten geïnteresseerd zijn in het instellen van een jeugdcultuurfonds Gelderland; 24
- kenbaar te maken aan de gemeenten dat zij na drie jaar zelf het jeugdcultuurfonds dienen te bekostigen; - als voorwaarde te stellen dat er een organisatorische samenwerking tussen het jeugdsportfonds en het jeugdcultuurfonds wordt gerealiseerd; - provinciale staten regelmatig te informeren over de voortgang en de resultaten van de inventarisatie. Reactie college: Kinderen moeten toegang kunnen krijgen tot actieve cultuurbeoefening. Als er financiële belemmeringen zijn moeten er mogelijkheden geschapen worden om jongeren alsnog muziek- of danslessen te laten nemen of lid te worden van een fanfarekorps. Dankzij de instelling van een jeugdcultuurfonds worden de kansen voor deze jongeren vergroot. U verzoekt de start van een jeugdcultuurfonds mogelijk te maken. Wij stellen voor hiervoor voor de jaren 2015, 2016 en 2017 jaarlijks € 60.000 beschikbaar te stellen aan de Stichting Jeugdcultuurfonds Gelderland en deze middelen te dekken uit het begrotingssaldo. De Stichting Jeugdcultuurfonds Gelderland en de Stichting Jeugdsportfonds Gelderland hebben inmiddels een principeovereenkomst over samenwerking gesloten. Wij zullen met de Stichting Jeugdcultuurfonds Gelderland overleg plegen over de informatievoorziening aan gemeenten. Medio 2015 zullen wij u informeren over de resultaten van de activiteiten van de stichting en met name de deelname van Gelderse gemeenten. Motie 40 Budget impulsplan wonen U verzocht ons: bij de behandeling van de Begroting 2015, komend najaar, met voorstellen te komen om het budget van het Impulsplan Wonen eenmalig zodanig op te hogen, dat alle aanvragen die voor 1 september 2014 zijn binnengekomen en die aan de huidige criteria voldoen, gehonoreerd kunnen worden. Reactie college: Voor de verdeelronde in oktober 2014 voor het impulsplan wonen zijn op 1 september 2014 door de Gelderse gemeenten 41 projectaanvragen ingediend voor een totaal bedrag van € 18,6 miljoen. Op het moment van opstellen van deze Begroting moeten deze aanvragen nog worden beoordeeld. In uw vergadering van december zal er een verdeelvoorstel voorliggen ter besluitvorming. Van het bedrag van € 18,6 miljoen aan aanvragen is nu € 10,2 gedekt door middelen uit het programma. Er ontbreekt dus nog € 8,4 miljoen om alle projectaanvragen te honoreren en we stellen voor dit bedrag uit het begrotingssaldo te dekken. Na toetsing van de projectaanvragen blijkt uit de verdeelnotitie pas of dit aanvullende bedrag ook werkelijk volledig nodig is. Dit zou dus minder kunnen worden. Motie 41 Inzet om te komen tot Actieplan Werkgelegenheid Gelderland U roept ons op om: - Met kernpartners: MKB Nederland/ONL, VNO-NCW, TLN, Recreatiegemeenschappen, Recron de mogelijkheden voor versterkingen van de Gelderse arbeidsmarkt te verkennen. - Uiterlijk tijdens de Najaarsnota te komen met een integraal en meerjarig Actieplan stimulering werkgelegenheid Gelderland. Hierin specifiek aandacht te besteden aan: o de doelgroep ‘mensen met een beperking’, o de kansen binnen de maakindustrie en Foodsector o de mogelijkheden van meester-gezel trajecten (ambachtseconomie) en de groep 55+ers - Te beoordelen of de Platformen onderwijs en Arbeidsmarkt (POA’s) naast de inzet op jongeren ook vanaf 2015 hun taakveld kunnen verruimen richting oudere werknemers. - Te beoordelen of de opstart van een provinciale Sociaal Economische Raad (SER Gelderland) kansen biedt. - In aansluiting op dit Actieplan in de meerjarenbegroting afdoende budget vrij te maken zodat acties vanaf 2015 op een gedegen wijze worden uitgevoerd. Reactie college: Op 17 september 2014 hebben uw Staten in de commissie AFW de eerste uitwerking van motie 41 besproken. Deze uitwerking geeft aan hoe we willen komen tot een intensivering van het Gelders arbeidsmarktbeleid. In de commissie AFW werd breed onderschreven dat er nu gehandeld moet worden. Afgesproken is dat eind van dit jaar een 25
overzicht van regionale acties opgesteld is. Om de uitvoering van deze acties snel mogelijk te maken stellen wij u voor om € 500.000 beschikbaar te stellen en deze middelen te dekken uit het begrotingssaldo. Deze middelen zijn bedoeld om vóór de nieuwe coalitieperiode al daadwerkelijk met de acties te kunnen starten. De energie die er in de diverse regio’s leeft en de gevoelde urgentie willen we op deze manier optimaal benutten. Motie 44 Mobiele bereikbaarheid in heel Gelderland U verzocht ons: om een kort verkennend onderzoek te starten naar de mogelijkheden, de kosten en baten van een provinciale bijdrage aan het oplossen van het probleem van slechte of geheel afwezige mobiele bereikbaarheid in delen van Gelderland; De resultaten van dit onderzoek met een voorstel voor een verdere aanpak uiterlijk bij de Begroting 2015 aan de provinciale staten te sturen. Reactie college: Wij onderkennen het belang van een goede mobiele bereikbaarheid in alle delen van Gelderland. De verantwoordelijkheid voor goede mobiele bereikbaarheid ligt bij het ministerie van Economische Zaken (en als het gaat over veiligheid bij het ministerie van Veiligheid en Justitie) als vergunningverlener en de gsm-operatoren (KPN Mobile, TMobile en Vodafone Nederland). Het ministerie van Economische Zaken is momenteel bezig een onderzoek uit te voeren naar de mobiele dekking in Nederland (tracering van zogenaamde ‘witte vlekken’). Wij zeggen toe een brief te sturen aan het ministerie van Economische Zaken waarin wij onze zorgen uiten en verzoeken om expliciet aandacht te hebben voor mobiele bereikbaarheid in Gelderland (grensregio’s en Veluwe) in dit onderzoek. Wij stellen voor om de uitkomsten van het onderzoek af te wachten en vervolgens te bepalen hoe wij willen bijdragen aan een goede mobiele bereikbaarheid in alle delen van Gelderland. Motie 46 Agrarische bebouwing U verzocht ons: hierna een studie te laten verrichten en over de uitkomsten hiervan PS vervolgens te informeren. Reactie college: Wij onderkennen de uitdaging die zich aftekent. Ook in Gelderland zal in de komende jaren een veelheid aan agrarische bebouwing haar huidige functie verliezen. Het vinden van duurzame en rendabele hergebruikmogelijkheden is niet eenvoudig. Voor een deel zal sloop onontkoombaar zijn. Wij willen deze complexe problematiek met onze partners verder onderzoeken en maken daarbij gebruik van reeds verzamelde kennis en inzichten. Over de resultaten zullen wij in het voorjaar van 2015 aan uw Staten rapporteren. Motie 49 Economische verkenningen U verzocht ons: bij de Begroting 2015 een economische verkenning aan te bieden, die een uitgangspunt bieden voor het politieke debat en de keuzes voor de periode 2015-2019. Reactie college: Wij hebben u, voor uw vergadering van november 2014, middels een Statenbrief economische verkenningen doen toekomen. Voorts beschrijven wij in genoemde brief, wat wij naar aanleiding van de verkenningen als belangrijke thema’s voor de toekomst zien. Dit alles kan benut worden voor het debat rond keuzes en nieuwe accenten in het economische beleid voor de volgende periode. Wij geven u in overweging dit debat in januari of februari 2015 te voeren, wanneer ook de evaluatie van het huidige economische beleid en de resultaten van de verkenning land- en tuinbouw gereed zijn. 26
Toezegging a) Sociaal ondernemerschap Toezegging: GS zeggen toe bij Begroting 2015 terug te komen op het onderwerp sociaal ondernemerschap. Reactie college: Zoals ook in reactie op motie 49 is gemeld zijn de verkenningen economie aan uw Staten aangeboden ten behoeve van de novembervergadering. Toezegging b) Jeugdzorg Toezegging: GS gaan in het kader van jeugdzorg met gemeenten overleggen of zij behoefte hebben aan een zelftest. Reactie college: De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft inmiddels een Zelfcheck Implementatie Jeugdwet gepubliceerd voor gemeenten. Zie het artikel ‘Gemeenten op stoom om op tijd klaar te zijn’ op de VNG-website. Het Rijk en VNG hebben gezamenlijk een Ondersteunings Team Decentralisaties (OTD) ingericht voor de invoering van de drie decentralisaties die mede met behulp van diverse checklists nagaan of gemeenten ook aan alles hebben gedacht. Verder is er een Transitiemonitor Jeugd ontwikkeld voor gemeenten. Gemeente kunnen daar de eigen voortgang invoeren en zo ook een vergelijk maken met andere gemeenten. Zie www.transitiemonitorjeugd.nl. Deze monitor werkt overigens in een besloten omgeving. Gezien de beschreven voorzieningen kan worden geconcludeerd dat inmiddels in ruime mate wordt voorzien in mogelijkheden voor gemeenten de stand op te maken en voortgang te toetsen. Toezegging c) 1 reserve per programma Toezegging: GS zeggen in het kader van 1 reserve per programma toe bij de Beleidsrekening inzicht te geven over welke middelen voor welke doelen zijn bestemd. Reactie college: Dit inzicht zal bij Beleidsrekening 2014 gegeven worden. In deze Begroting is nadere informatie opgenomen over 1 reserve per programma, zie hiervoor onderdeel A nummer 4.1 en bijlage 1 van deze Begroting. Toezegging d) Overeenkomst ENKA Toezegging: GS zeggen toe terug te komen op de vraag waarom de overeenkomst in 2005 met ENKA is gesloten.
Reactie college: In 2002 is door Acordis (huidige rechtsopvolger van het voormalige Enka) aangegeven dat zij de locaties in Ede sluit en het terrein gaat verlaten. In 2004 is vervolgens door Arcordis een saneringsonderzoek uitgevoerd en een deelsaneringsplan opgesteld voor de aanpak van de verontreiniging. Op basis hiervan is een bestuurlijk traject gestart met Acordis en de gemeente Ede over de aanpak van de verontreiniging van het Enka-terrein. Hierbij speelde de onduidelijke juridische aansprakelijkheid voor de aanpak van de Pluim door Acordis en de urgentie van de gemeente om op korte termijn tot ontwikkeling 27
van het Enka-terrein te komen een rol. Een “juridisch gevecht” omtrent de aansprakelijkheid over de aanpak van de Pluim zou gelet op jurisprudentie ten aanzien van aansprakelijkheid voor bodemverontreiniging niet hebben geleid tot financieel voordeel voor de overheid zoals hieronder nader wordt toegelicht. Tevens zou een snelle ontwikkeling van het terrein voor woningbouw hierdoor in gevaar komen. De mogelijke aansprakelijkheid en de kostenraming voor sanering van het terrein en de Pluim speelden een belangrijke rol in de afweging. Als Acordis destijds gedwongen was tot het saneren van het brongebied én de Pluim dan was zij niet tot vrijwillige sanering over gegaan en zou zij het terrein braak laten liggen. Bij een bevel tot saneren hadden zij zich kunnen beroepen op landelijk en provinciaal beleid dat zij niet zonder meer aansprakelijk kan worden gesteld voor verontreiniging veroorzaakt voor 1975. Enka zou dan een beroep doen op compensatie voor de onderzoeks- en saneringsmaatregelen . De volgende feiten waren daarbij van belang: - Enka is in 1922 gestart met de productie in Ede en heeft in 2002 de productie beëindigd. Dat betekent een totale productietijd van 80 jaar waarvan maar een klein deel (33,7%) ligt na het jaartal van 1975, waarvoor Enka direct aansprakelijk kon worden gesteld. - de kosten voor sanering van de verontreinigde grond op het terrein en het grondwater tot aan de Bennekomseweg (het brongebied) werden destijds (op grond van het saneringsonderzoek) geraamd op € 11,9 miljoen tot € 16,8 miljoen. Voor de aanpak van de Pluim met zink en VOCl, werden de kosten geraamd op € 2 miljoen mogelijk oplopend tot € 8 miljoen waardoor dus met de sanering van het brongebied het overgrote deel van de saneringskosten door Enka wordt gedragen. Op grond van bovengenoemde aspecten is in overleg met de landsadvocaat besloten in te stemmen in 2005 met alleen sanering van het terrein zelf door Enka in plaats van totale sanering met compensatie van kosten. De verantwoordelijkheid voor de Pluim buiten het Enka-terrein kwam bij de gemeente Ede te liggen. Deze afspraken en nader afspraken over de financiering zijn vervolgens vast gelegd in een overeenkomst die in 2006 is afgesloten tussen Acordis, Gemeente Ede en de provincie. Daarin werd ook vastgelegd dat de provincie in het geval dat er bij de gemeente Ede onvoldoende middelen beschikbaar waren zich zou inspannen om bij het Rijk middelen ter beschikking te krijgen.
28