Raad
vanState 200809182/1 A/2. Datum uitspraak: 30 maart 2010
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
appellante, tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, van 20 november 2008 in zaak nr. 08/11556 in het geding tussen:
en de minister van Buitenlandse Zaken.
200809182/1/V2
1.
2
3 0 maart 2 0 1 0
Procesverloop
Bij besluit van 7 mei 2 0 0 7 heeft de minister van Buitenlandse Zaken (hierna: de minister) een aanvraag van hierna: de vreemdeling) om haar een machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: mvv) te verlenen, afgewezen. Bij besluit van 27 maart 2 0 0 8 heeft de minister het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 2 0 november 2 0 0 8 , verzonden op 2 7 november 2 0 0 8 , heeft de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, (hierna: de rechtbank) het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 2 0 december 2 0 0 8 , hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. De minister heeft een verweerschrift ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 augustus 2 0 0 9 , waar de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. F. Fonville, advocaat te Haarlem, en de minister, vertegenwoordigd door drs. H. Heinink, werkzaam bij het Ministerie van Justitie, zijn verschenen. 2.
Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 8, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) heeft, voor zover hier van belang, een ieder recht op respect voor zijn gezinsleven. Ingevolge het tweede lid is geen inmenging van enig openbaar gezag toegestaan in uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de w e t is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden, of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. 2.2. Hetgeen in het hoger-beroepschrift is aangevoerd als grieven één en zes, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, w o r d t , gelet op artikel 9 1 , tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2 0 0 0 , met dat oordeel volstaan. 2.3. In de grieven t w e e , drie, vier en vijf, in hun onderlinge samenhang bezien, samengevat weergegeven en voor zover thans van belang, klaagt de vreemdeling dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de minister in zijn belangenafweging in het kader van het door artikel 8 van het EVRM
200809182/1/V2
3
30 maart 2 0 1 0
beschermde recht op eerbiediging van het gezinsleven onvoldoende g e w i c h t heeft toegekend aan de belangen van haar in Nederland verblijvende kinderen. Zij betoogt hiertoe dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat van de kinderen van de vreemdeling (hierna: de kinderen) kan worden gevergd dat zij met haar in Suriname gaan w o n e n . Hiertoe voert zij aan dat de rechtbank heeft miskend dat de kinderen de Nederlandse nationaliteit hebben en het recht hebben om in Nederland te verblijven en hun opleiding te genieten. De vreemdeling voert in dit verband aan dat de kinderen sinds september 2 0 0 4 van dit recht gebruik maken, dat niet onaannemelijk is dat de terugkeer van de kinderen naar Suriname een ernstige achteruitgang betekent in hun opleiding en sociale contacten en dat de kinderen met hun oma en tante een sterke band hebben opgebouwd waarop bij een terugkeer van de kinderen naar Suriname een inbreuk zal worden gemaakt. De rechtbank heeft, door te overwegen als zij heeft gedaan, niet onderkend dat de minister geen juist evenwicht heeft gevonden tussen de belangen van de vreemdeling en de kinderen bij uitoefening van het gezinsleven enerzijds en het algemeen belang dat is gediend met het voeren van een restrictief toelatingsbeleid anderzijds, aldus de vreemdeling. 2.3.1. De minister heeft aan het besluit van 27 maart 2008 ten grondslag gelegd dat, samengevat weergegeven, artikel 8 van het EVRM geen positieve verplichting met zich brengt de vreemdeling de gevraagde machtiging t o t voorlopig verblijf (hierna: mvv) te verlenen teneinde de uitoefening van haar gezinsleven met de kinderen in Nederland mogelijk te maken. Weliswaar spelen de belangen van de kinderen, die ten tijde van het besluit tien, twaalf, veertien en zestien jaar waren, een belangrijke rol in de belangenafweging en hebben zij als Nederlanders te allen tijde aanspraak op toelating, verblijf, opvoeding, verzorging en scholing in Nederland, maar hun belang speelt niet altijd, zo ook niet in dit geval, een doorslaggevende rol, zeker nu de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat van hen niet kan w o r d e n gevergd zich naar Suriname te begeven. Volgens de minister w e g e n de belangen van de vreemdeling en de kinderen om in Nederland het gezinsleven uit te oefenen niet op tegen het algemeen belang dat is gediend met het voeren van een restrictief toelatingsbeleid. Er bestaat geen positieve verplichting de gevraagde mvv te verlenen, omdat het de verantwoordelijkheid van de vreemdeling moet blijven dat zij de kinderen naar Nederland heeft laten vertrekken zonder dat enig uitzicht bestond dat zij zich bij hen zou kunnen voegen, en de gevolgen die dit voor de kinderen heeft gehad - waarbij de door Pleegzorginstantie geconstateerde zorgelijke opvoedingssituatie van de kinderen is betrokken - redelijkerwijs voor de vreemdeling waren te voorzien. 2.3.2. Vast staat dat tussen de vreemdeling en de kinderen sprake is van gezinsleven, als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van het EVRM. Omdat de vreemdeling nimmer langdurig in Nederland heeft verbleven, betekent de weigering de vreemdeling een mvv te verlenen geen inmenging in het gezinsleven tussen de vreemdeling en de kinderen. Volgens vaste jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: het EHRM), onder meer het arrest Gül tegen Zwitserland van
200809182/1/V2
4
3 0 maart 2 0 1 0
19 februari 1 9 9 6 , nr. 5 3 / 1 9 9 5 / 5 5 9 / 6 4 5 , (AB, 1 9 9 8 , 53), Benamar tegen Nederland van 5 april 2 0 0 5 , nr. 4 3 7 8 6 / 0 4 {JV 2005/198) en Narenji Haghighi tegen Nederland van 14 april 2 0 0 9 , nr. 3 8 1 6 5 / 0 7 (JV 2 0 0 9 / 3 4 2 ) houdt artikel 8 van het EVRM bovendien geen algemene verplichting in voor een staat de keuze van domicilie van de leden van een gezin te eerbiedigen. 2.3.3. Zoals volgt uit de jurisprudentie van het EHRM, onder meer het arrest Rodriguez da Silva en Hoogkamer tegen Nederland van 31 januari 2 0 0 6 , nr. 5 0 4 3 5 / 9 9 (JV 2 0 0 6 / 9 0 ) , en de jurisprudentie van de Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraak van 13 juli 2 0 0 9 in zaak nr. 2 0 0 9 0 3 2 3 7 / 1 / V 2 ; w w w . r a a d v a n s t a t e . n l ) , moet bij de belangenafweging in het kader van het door artikel 8 van het EVRM beschermde recht op eerbiediging van gezinsleven evenwel een "fair balance" worden gevonden tussen het belang van de vreemdeling en de kinderen enerzijds en het Nederlands algemeen belang dat is gediend bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid anderzijds. Daarbij moeten alle voor die belangenafweging van betekenis zijnde feiten en omstandigheden kenbaar worden betrokken. Zoals volgt uit de arresten van het EHRM in de zaken Sen tegen Nederland van 21 december 2 0 0 1 , nr. 3 1 4 6 5 / 9 6 (JV 2 0 0 2 / 3 0 ) , Tuquabo-Tekle tegen Nederland van 1 december 2 0 0 5 , nr. 6 0 6 6 5 / 0 0 (JV 2006/34) en Maslov tegen Oostenrijk van 23 juni 2 0 0 8 , nr. 1 6 3 8 / 0 3 (JV 2 0 0 8 / 2 6 7 ) , alsmede uit hetgeen in het door de minister gevoerde beleid, neergelegd in B2/10 van de Vreemdelingencirculaire 2 0 0 0 over artikel 8 van het EVRM en kinderen van Nederlandse nationaliteit is vermeld, komt bij de belangenafweging als hier bedoeld, een belangrijke plaats toe aan de belangen van in Nederland verblijvende kinderen van Nederlandse nationaliteit van de desbetreffende vreemdeling, maar spelen hun belangen niet altijd en niet zonder meer een doorslaggevende rol, ook niet in het geval zich een objectieve belemmering voordoet het gezinsleven buiten Nederland uit te oefenen. 2.3.4. Uit de aangevallen uitspraak blijkt dat de rechtbank heeft getoetst of de minister in zijn belangenafweging een "fair balance" als vorenbedoeld heeft gevonden. De rechtbank heeft hiertoe onderzocht of de minister alle voor de belangenafweging van betekenis zijnde feiten en omstandigheden kenbaar bij zijn belangenafweging heeft betrokken, waarbij de rechtbank ook de na het besluit van 27 maart 2 0 0 8 gedateerde brief van Bureau Jeugdzorg Amsterdam van 6 augustus 2 0 0 8 over de situatie waarin de kinderen zich bevinden en welke gevolgen een terugkeer naar Suriname voor hen zou hebben, in aanmerking heeft genomen. De rechtbank heeft erkend dat de kinderen van de vreemdeling problemen ondervinden in Nederland o m d a t zij niet in gezinsverband met de vreemdeling samenwonen, maar heeft overwogen dat dit niet betekent dat de minister in het kader van de belangenafweging in deze zaak ten onrechte aan het algemeen belang een zwaarder gewicht heeft toegekend. 2.3.5. Hoewel de vreemdeling, gelet op de onder 2 . 3 . 4 . vermelde op de situatie van de kinderen betrekking hebbende feiten en omstandigheden, kan worden gevolgd in haar klacht dat de rechtbank de minister ten onrechte is gevolgd in zijn standpunt dat van de kinderen kan worden gevergd zich naar Suriname te begeven, leidt deze klacht niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. De rechtbank heeft terecht geen grond gezien voor
200809182/1 /V2
5
3 0 maart 2 0 1 0
het oordeel dat de minister zich in zijn besluit van 27 maart 2 0 0 8 ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het de eigen keuze van de vreemdeling was om de kinderen zonder haar naar Nederland te laten vertrekken, dat de gevolgen van die keuze voor haar rekening dienen te blijven en artikel 8 van het EVRM er derhalve niet toe noopt haar de gevraagde mvv te verlenen. De Afdeling overweegt hiertoe als volgt. 2.3.6. De vreemdeling heeft in september 2 0 0 4 de keuze gemaakt om de kinderen zonder haar naar Nederland te laten vertrekken, zonder dat op dat moment duidelijk w a s dat en, zo ja, op welk m o m e n t , zij zich bij hen zou kunnen voegen. De problemen die de kinderen in Nederland ondervinden omdat zij niet met de vreemdeling in gezinsverband samenleven, zijn het gevolg van de keuze van de vreemdeling. De gevolgen van bedoelde keuze waren voor haar op het moment van het maken van die keuze redelijkerwijs te voorzien. Weliswaar speelt het belang van de kinderen, die ten tijde van het besluit tien, t w a a l f , veertien en zestien jaar w a r e n , om met hun moeder in gezinsverband samen te leven een belangrijke rol in de belangenafweging als hiervoor onder 2 . 3 . 3 . bedoeld, maar aan dit belang komt in dit geval - waar de eerste toelating van de vreemdeling t o t Nederland aan de orde is geen doorslaggevende betekenis toe. Zoals hiervoor onder 2 . 3 . 2 . is overwogen, behelst artikel 8 van het EVRM geen algemene verplichting voor een staat om de keuze voor een domicilie van leden van een gezin te eerbiedigen. Aan dit uitgangspunt w o r d t afbreuk gedaan als in het kader van de "fair balance" als vorenbedoeld, doorslaggevend gewicht zou moeten worden toegekend aan de belangen van kinderen van een vreemdeling die ervoor kiest hen naar Nederland te laten vertrekken zonder dat deze op dat moment pogingen onderneemt of uitzicht heeft zich bij hen te voegen. 2.3.7. Dat, naar de vreemdeling stelt, niet onaannemelijk is dat een terugkeer van de kinderen naar Suriname een ernstige achteruitgang betekent in hun opleiding en sociale contacten, dat zij met hun oma en tante een sterke band hebben opgebouwd en dat hierop door een terugkeer naar Suriname een inbreuk zal worden gemaakt, miskent dat van de kinderen, gelet op het hiervoor onder 2 . 3 . 5 . overwogene, niet w o r d t gevergd dat zij in Suriname gaan w o n e n en voorts dat de minister, blijkens hetgeen hiervoor onder 2 . 3 . 1 . is overwogen, heeft erkend dat de kinderen te allen tijde aanspraak op toelating, verblijf, opvoeding, verzorging en scholing in Nederland hebben. Voor zover de vreemdeling of haar kinderen er echter voor kiezen om gezamenlijk in Suriname te gaan w o n e n , is die keuze, zoals dit ook het geval w a s toen zij de kinderen in september 2004 zonder haar naar Nederland liet vertrekken, een keuze waarvan de eventuele gevolgen voor rekening van de vreemdeling en de kinderen zijn. 2.3.8. De Afdeling voegt aan het vorenoverwogene nog toe dat uit de stukken blijkt dat de vreemdeling vanaf september 2 0 0 4 jaarlijks door de minister in de gelegenheid is gesteld om gedurende telkens drie maanden het gezinsleven met de kinderen in Nederland uit te oefenen. De minister heeft ter zitting te kennen gegeven dat de wijze waarop dit thans gebeurt bij gelijkblijvende feiten en omstandigheden in de t o e k o m s t ook zal worden toegestaan. Het door de vreemdeling aangevoerde geeft voorts geen blijk van feiten en omstandigheden die eraan in de w e g staan dat de kinderen ook
200809182/1/V2
6
30 maart 2010
jaarlijks gedurende korte tijd het gezinsleven in Suriname met de vreemdeling uitoefenen en buiten vorenbedoelde perioden op andere wijze contact plaatsvindt tussen de vreemdeling en de kinderen. Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank, gezien alle in deze zaak van belang zijnde feiten en omstandigheden, terecht, zij het op andere gronden, overwogen dat geen grond bestaat voor het oordeel dat door de minister geen "fair balance" is gevonden tussen het belang van de vreemdeling en de kinderen enerzijds en het Nederlands algemeen belang anderzijds. 2.3.9.
De grieven falen.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
200809182/1/V2
3.
7
3 0 maart 2 0 1 0 '
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, voorzitter, en mr. T . M . A . Claessens en mr. R. van der Spoel, leden, in tegenwoordigheid van mr. 0 . van Loon, ambtenaar van Staat.
w . g . Parkins-de Vin voorzitter
w . g . Van Loon ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 maart 2 0 1 0 284-572. Verzonden: 30 maart 2 0 1 0 Voor eensluidend afschrift, de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser
20. Dec. 2Û03 21:14
FH< ADVOCATEN
«'• W 9
0
uitspraak RECHTBANK 's-GRAVENHAGE Sector bestuursrecht Nevenzittingsplaats Haarlem zaaknummer: AWB 08 / 11556 uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 20 novci
: J008
in de zaak van: geboren op , van Surinaamse nationaliteit, eisercs, gemachtigde: mr. F. Fonville, advocaat te Haarlem, tegen: de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder, gemachtigde; mr. W. Graafland, werkzaam bij de [mmigratie- en Naturalisatiedienst te VGravenhage. 1.
Procesverloop
1.1
£iseres heeft op 23 maart 2007 een aanvraag ingediend tot het verlenen "*»* een machtiging tot voorlopig verblijf (mw) voor het doel 'gezinsherenifiin« met ™*iTM*«»5«insc Kinacrcn*. verweerder neeft de aanvraag bij besluit van 7 mei 2007 afgewezen. Eiseres heeft tegen het besluit op 26 mei 2007 bezwaar gemaakt. Op 17 augustus 2007 heeft een ambtelijke commissie van verweerder belanghebbenden gehoord naar aanleiding van het bezwaarschrift. Bij besluit van 3 september 2007 ia het bezwaarschrift ongegrond verklaard.
1.2
Op 17 september 2007 heeft eiseres beroep ingesteld tegen dit besluit. Bij uitspraak van deze rechtbank en nevenzittingsplaats, van 18 februari 2008 (geregistreerd onder nummer AWB 07 358631 ii het h«rn«n fi*f*r^nr* <'«rH**^ ^»* oesiuit *^-=-'' '' van *J "î:"""zî "..-z - ' /, JJuüjj ia LLL uciucp gcgiüiiü vuKiaarü, net september 2007 vernietigd en bepaald dat verweerder een nieuw besluit op het bezwaarschrift dient te nemen.
20-12-2006
1.3
Verweerder heeft het bezwaar bij besluit van 27 maart 2008 ongegrond verklaard. Eiseres heeft tegen dit besluit op 1 april 2008 beroep ingesteld.
1.4
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
De openbare behandelituï van het eeschil. heeft olaAtsoavönJ«« n. i o cis erts en verweeraer zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden.
21:19
"
"
+31235325033
^
_.»•_.
-i-^»*.
P
-000
2û. Dec. 2008 21:14
•Vr. 16Û9
FH< ADVOCATEN
P. 9
zaaknummer: AWB 08 / 11556
20-12-2008
•>
2.
Overwegingen
2.1
In beroep toetst de rechtbank het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen bcroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde.
2.2
Ingevolge artikel 72, tweede lid, Vreemdelingenwet 2000 (Vw) wordt een beschikking omtrent de afgifte van een visum, waaronder begrepen een mw, voor de toepassing van hoofdstuk 7 "Rechtsmiddelen" van de Vreemdelingenwet 2000 gelijkgesteld met een beschikking omtrent een verblijfsvergunning regulier gegeven krachtens deze wet.
z.3
De rechtbank betrekt bij de beoordeling de volgende feilen. Eiseres heeft vier minderjarige kinderen, die allen sinds september 2004 in Nederland wonen. Zij hebben alle vier de Nederlandse nationaliteit. Tot 2004 heeft eiseres samen met haar kinderen in Suriname gewoond, waarna zij met haar toestemming door hun vader naar Nederland zijn gehaald om alhier onderwijs te volgen en om hen een betere toekomst te geven. Van de vader van de kinderen zou in verband met een detentie in het buitenland, niets meer zijn vernomen. De kinderen verblijven sinds september 2004 bij hun oma, de moeder van eiseres, en hun tante, de zus van eiseres. Op 1 maart 2006 heeft de toenmalige partner van eiseres een verzoek om advies voor afgifte van een mw voor het doel 'gezinsvorming met partner' ingediend voor eiseres. Verweerder heeft hierop op 2 juni 2006 een negatief advies verstrekt. Op 24 :ne: 2006 heeft de partner van eiseres opnieuw een verzoek om advies voor afgifte van een m w ingediend. Op 25 juli 2006 heeft verweerder de partner van eiseres bericht negatief te adviseren. Op 10 augustus 2006 heeft verweerder de partner van eiseres bericht dat ten onrechte een negatief advies is afgegeven en hem verzocht binnen vier weken de benodigde gegevens in te zenden.
2.4
Verweerder h««fi »;«*» ;» i—• u « « ^ « n OCJIUH, voor zover nier van belang en samengevat, op het volgende standpunt gesteld. Gesteld, doch niet gebleken, is dat de kinderen van eiseres de Nederlandse nationaliteit hebben. Voor zover van hun Nederlandse nationaliteit moet worden uitgegaan, geldt dat zij als zodanig aanspraak hebben op verblijf, opvoeding en verzorging in Nederland. Afweging van de belangen leidt in dit geval niet tot het oordeel dat er een positieve verplichting bestaat om aan eiseres verblijf in Nederland toe te staan. Eiseres heeft in 2004 zelfde keuze gemaakt om haar vier minderjarige kinderen voor onbepaalde tijd naar Nederland te laten vertrekken, zonder dat er duidelijkheid bestond of zij zich bij hen zou kunnen voegen. De situatie waarin eiseres en haar kinderen zich thans bevinden, is dan ook grotendeels te wijten aan haar eigen keuzes. De gevolgen hiervan, namelijk dat eiseres haar kinderen mist en de situatie voor de kinderen niet makkelijk is, dient voor de verantwoordelijkheid van eiseres te komen en kunnen niet in zijn geheel op de Nederlandse Staat worden afgewenteld. Er is niet gebleken van een objectieve belemmering voor eiseres om het familie- of gezinsleven met haar kinderen in Suriname uit te oefenen. Aan de belangen van de Nederlandse Staat kan in dit geval een groter gewicht worden toegekend dan aan de persoonlijke belangen van eiseres en haar kinderen.
2.5
Eiseres heeft hiertegen het volgende aangevoerd. Verweerder heeft niet ingezien dat bij de belangenafweging de vraag had moeten worden betrokken of het een Nederlands belang is dat vier Nederlandse kinderen hier te lande door hun moeder worden opgevoed. Verweerder heeft eerst nu betwist dat de vier kinderen de
21:16
+31235325033
96*
P- 009
20. Dec. 2008 2 1 : 1 4
FH< ADVOCATEN
\t. 1609
P. 10
zaaknummer: AWB 08 /11556
Nederlandse nationaliteit hebhen. In rechte dient van de Nederlandse nationaliteit te worden uitgegaan. Eiseres overlegt in beroep een kopte van de Nederlandse paspoorten van haar kinderen. Eiseres heeft een verstandige keuze gemaakt door haar kinderen naar Nederland te laten gaan. Als zij ze bij haar in Suriname had gehouden tot hun achttiende jaar zonder scholing, omdat eiseres de scholing niet kan betalen, zouden ze naar Nederland zijn vertrokken zonder vooropleiding of voorbereiding een bestaan op te bouwen. Het besluit van eiseres was dan ook in het belang van de kinderen en van de Nederlandse samenleving. Er is geen reden de gevolgen van deze beslissing voor haar rekening te laten. Daarbij had verweerder zich moeten afvragen of het redelijk is de gevolgen van deze keuze voor rekening van de kinderen te laten, die part noch deel hebben aan de beslissing. Met de overweging dat de kinderen naar Suriname kunnen terugkeren veronachtzaamt verweerder het Nederlandse belang dat de kinderen in Nederland worden voorbereid op hun deelname aan de Nederlandse samenleving. Er bestaat een objectieve belemmering voor de kinderen om terug te keren naar Suriname. Zij hebben een sterke band opgebouwd met hun oma en tante en hebben belang bij voortzetting van hun opleiding, sociale contacten en hun gezinsband met oma en tante. Van de oma en de tante kan niet worden gevergd dat zij zich bij de kinderen tn Suriname vestigen. Van de kinderen kan daarom evenmin worden verwacht dat zij zich in Suriname vestigen. Dat het de kinderen volgens verweerder wel door de Surinaamse overheid zal worden toegestaan zich bij hun ;r:njastige moeder te vestigen, dat zij aanvankelijk in Suriname woonden, daar zonder problemen naar school zijn gegaan, zich daar hebben kunnen ontwikkelen en dat niet is aangetoond dat zij in Suriname geen toegang tot het onderwijs zullen krijgen, doet daar niet aan af. Aan de inbreuk op het gezinsleven tussen de kinderen en hun oma en tante doet evenmin af dat zij in Suriname daar hun moeder voor in de plaats krijgen, noch dat zij de relatie kunnen voortzetten zoals dat al bestond voordat de kinderen naar Nederland vertrokken. De rechtbank overweegt als volgt. 2.6
20-12-2008
2l:lB
In de uitspraak van 18 februari 2008 van deze reclubanlc en nevenzittingspiaats is, voor zover hier van belang, het volgende overwogen: "In beroep ligt uitsluitend nog ter beoordeling voor of het in artikel 8 EVRM genoemde recht op eerbiediging van het gezinsleven met zich brengt dat eiseres verblijf hier te lande dient te worden toegestaan. [...] Niet is in geschil dat tussen eiseres en haar vier minderjarige kinderen sprake is van gezinsleven in de zin van artikel S EVRM, Voorts is tussen partijen niet in geschil dat de weigering eiseres verblijf hier te lande toe te staan geen inmenging vormt [;,.].• Indien geen sprake is van inmenging in het gezinsleven, kan niettemin onder omstandigheden op grond van artikel 8 EVRM op verweerder een positieve verplichting nisten om een vreemdeling verblijf hier te lande toe te staan. [...] Teneinde de omvang van de (positieve of negatieve) verplichtingen voor de staat te bepalen dient een belangenafweging gemaakt te worden. Daarbij dienen alle relevante feiten en omstandigheden van het geval in ogenschouw ie worden genomen. Uiteindelijk moet een eerlijk evenwicht worden bereikt tussen de algemene belangen die zijn gediend met het voeren van een restrictief toelatingsbeleid en de weigering van de verblijfsvergunning enerzijds, en de nersoonliske belanou» /V*M J* «**-*-J-/;-J alsmede zijn gezinsleden) die zijn gediend met het in Nederland uitoefenen van het gezinsleven anderzijds. [...]
+31235325033
air. 1609 . peç.. 2(108 21:15
P. n
FH< ADVOCATEN
aoal<w•«—-••• /S-«VIS OD f 1 I 3 J 0
4
Z>f rechtbank is van oordeel dat verweerder in dit geval geen deugdelijk gemotiveerde, op het bereiken van een eerlijk evenwicht gerichte, afweging heeft gemaakt tussen de persoonlijke belangen van eiseres, haar kinderen en hun oma en tante enerzijds en de algemene belangen van de Nederlandse overheid anderzijds. [...] Door enkel te overwegen dat er voor eiseres en de kinderen geen objectieve belemmering bestaat om het tussen hen bestaande gezinsleven in Suriname uit te oefenen en te stellen dat de Nederlandse nationaliteit van de kinderen geen andere conclusie met zich meebrengt, heeft verweerder niet deugdelijk gemotiveerd welk gewicht in het kader van de te maken belangenafweging toekomt aan de omstandigheid dat de vier kinderen van eiseres, gelet op het Nederlandse nationaliteit, het recht hebben om hier te lande te verblijven en opleiding te genieten. Van dat recht hebben de kinderen, nadat zij door hun Nederlandse vader hier naartoe zijn gehaald, sinds 2004 ook gebruikgemaakt en tegen die achtergrond is het betoog van eiseres dat hun terugkeer naar Suriname een ernstige achteruitgang betekent in hun opleiding en sociale contacten niet onaannemelijk. Daar komt bij dat aannemelijk is dat de kinderen door hun verblijf hier te lande bij hun oma en tante met deze familieleden een sterke band hebben opgebouwd, op welk familie- of gezinslever • " -r een terugkeer van de kinderen naar Suriname ontegenzeggelijk inbreuk wordt gewaakt. Uit het bestreden besluit blijkt niet dat verweerder de inbreuk in dat familie- of gezinsleven en de gevolgen daarvan voor het welzijn van de kinderen in de belangenafweging heefi betrokken. " 2.7
De rechtbank stelt vast dat slechts ter beoordeling voorligt de vraag of'het in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) genoemde recht op eerbiediging van het gezinsleven met zich brengt dat er voor de Nederlandse staat een positieve verplichting bestaat eiseres verblijf hier te lande toe te staan. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht overwogen dat deze vraag ontkennend dient te worden beantwoord. Hiervoor is het volgende redengevend.
2.8
Ingevolge artikel 8, eerste lid, EVRM heeft een ieder recht op respect voor zijn privélcven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en 2ijn correspondentie. Ingevolge het tweede lid is geen inmenging van enig openbaar gezag toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in hel belang van de nationale veiligheid, de openhare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorknr/-i". van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
2.9
Het Europese Hüf Voor de rechten van de mens (EHRM) heeft in vaste jurisprudentie (onder meer in het arrest van 28 november 1996 in de zaak Ahmut tegen Nederland) uitgemaakt dat in het kader van artikel 8 EVRM een 'fair balance' moet worden bereikt tussen de belangen van liet individu enerzijds en dat van de maatschappij anderzijds. Bij de beoordeling hiervan komt aan de Staat een 'certain margin of appreciation' toe.
2.10 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat bij een belangenafweging meer gewicht kan worden toegekend aan het algemeen belang van de NederJAnd«** c—., -u. ondi^rfi ;. —. *.— ^»«ren van een rcsrrictief toelatingsbeleid. Anders dan eiseres meent heeft verweerder hiermee naar het oordeel van de rechtbank voldoende
p
20-12-20(1«
0,\ :ifl
•k-m.'**.'^ 1 " 1 '^
m
i
20. Dec. 2008 21:15
Mr. 1609-*•?." 12
FHK ADVOCATEN
zaaknummer AWB 08 /11556
5
geconcretiseerd aangegeven op welk algemeen belang in het onderhavige geval specifiek wordt gedoeld. 2.11 De stelling van eiseres dat verweerder ten onrechte geen rekening heeft gehouden mee het Nederlandse belang dat gediend is met de aanwezigheid van Nederlandse kinderen, die hun opvoeding en opleiding in Nederland genieten en zodoende beter worden voorbereid op hun toekomst in Nederland, is speculatief en onvoldoende onderbouwd. Zonder enige onderbouwing kan niet worden aangenomen dat de kinderen, indien hun opvoeding buiten Nederland wordt voortgezet, bij eventuele terugkeer in Nederland een probleem voor de Nederlandse samenleving zullen vormen. Aan deze onzekere toekomstige gebeurtenis kan dan ook niet die waarde worden gehecht die eiseres daaraan gehecht zou willen zien. 3.ia M—- i»» - V « J ™ I vnn de rccmoanK ncerr verweerder voorts in redelijkhc'': !.^nnen overwegen dat van de kinderen van eiseres in redelijkheid gevergd kan woiden dat zij met eiseres in Suriname gaan wonen. Daarbij is van belang dat de kinderen van eiseres tot hun -respectievelijk- zevende, negende, elfdeen dertiende jaar in Suriname bij hun moeder hebben verbleven en aldaar onderwijs tot hun vertrek naar Nederland in september 2004 hebben gevolgd. Zij zijn derhalve in ieder geval geworteld in de Surinaamse samenleving. Niet valt in te zien dat een verblijf in Nederland van vier jaar en twee maanden zwaarder zou moeten worden gewogen dan het daaraan voorafgaande langdurige verblijf in Surinam?.- în dît lödêr is Van belang dât niet is" gebleken van een objectieve belemmering voor de kinderen van eiseres om naar Suriname terug te keren en zich aldaar bij eiseres te voegen. De overgelegde brief van mevrouw A. Mumslag, jeugdbeschermer dan wel gezinsvoogd van Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam van 6 augustus 2008 kan niet tot een ander oordeel leiden. De enkele stelling in deze brief dat Bureau Jeugdzorg geen toestemming zal verlenen voor het vertrek van de kinderen naar Suriname, omdat zij aldaar in hun ontwikkeling zouden worden bedreigd, is onvoldoende om aan te nemen dat er sprake is van een objectieve belemmering. Deze stelling is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd en speculatief van aard. nu slechts wordt ap«a»n«-i- «**• u«« "noogst onzeker" is of eiseres in Suriname haar opvoedende taak zal kunnen waarmaken en het "helemaal de vraag is" of de schoolgang van de kinder-.*; :..' zal kunnen worden gecontinueerd. Hiermee staat dan ook vooralsnog niet vast dat het huidige standpunt van de gezinsvoogd er (blijvend) aan in de weg staat de kinderen zich bij eiseres in Suriname kunnen voegen. 2.13 Eveneens heeft verweerder bij de belangenafweging Icunnen betrekken dat het de eigen verantwoordelijkheid van eiseres is dat zij de kinderen met hun vader naar Nederland heen laten vertrekken, zonder dat duidelijk was of en wanneer zij ^ich bij de kinderen zou kunnen voegen en dat de gevolgen van deze keuze voor rekening van eiseres dienen te blijven en niet zonder meer op de Nederlandse samenleving kunnen worden afgewenteld. 2.14 Het is aannemelijk dat de kinderen gedurende hun verblijf in Nederland sterke banden hebben opgebouwd met hun grootmoeder en tante, bij wie zij verblijven. Dit betekent echter niet dat hieraan een doorslaggevend gewicht behoeft te worden toegekend. Bij de beoordeling van deze omstandigheid heeft verweerder kunnen betrekken dat de u:„j-—- — —• v— — e ~-«rt*n £€Tvcn aan na gezinsleven met hun grootmoeder en tante, onder meer door het onderhouden van contacten per telefoon of het internet. Voorts is van belang dat niet is gebleken dat het schadelijk zou zijn Voor
20-12-2008
2l:lB
+31235325033
5&y.
P.012
20. H . 201)8 21:15
Nr. 1609
FH< ADVOCATEN
zaaknummer: AWB 08 /11556
de kinderen als zij terugkeren naar Suriname en zij een andere -maar daarmee niet noodzakelijkerwijs minder intensieve- invulling geven aan het familieleven met hun grootmoeder en tante. 2.15 Dat eiseres, zoals aangevoerd, armlastig zou zijn kan evenmin worden gezien als een objectieve belemmering voor de terugkeer van de kinderen naar Suriname. Eiseres heeft niet aangetoond dat zij over onvoldoende middelen beschikt om de kinderen ie kunnen onderhouden op een wijze die vergelijkbaar is met die van andere alleenstaande ouders met vier kinderen in Suriname. Dat de kinderen bij hun terugkeer naar Suriname wellicht in een (financiële) situatie komen te verkeren die minder gunstig is dan in Nederland, is onvoldoende om tot de conclusie te komen dat eiseres daardoor verblijf in Nederland dient te worden toegestaan. 2.16 Het beroep van eiseres op het arrest van het EHRM in de zaak Sen van 21 december 2001 kan niet slagen, nu het in het onderhavige geval naar het oordeel van de rechtbank niet gaat om feiten en omstandigheden die vergelijkbaar zijn met die in die zaak speelden. In de zaak Sen ging het om in Nederland woonachtige ouders met in Nederland wonende kinderen, die hier te lande over een langere periode een bestaan hadden opgebouwd. De kinderen van eiser« hebben een moeder in Suriname en hebben het grootste deel van bun leven in Suriname gewoond. 2.17 De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren. 2.18 Er is geen grond een van de partijen te veroordelen in de door de andere partij gemaakte proceskosten. 3.
Beslissing De rechtbank: verklaart het beroep ongegrond. Deze uitspraak is gedaan door mr. J.I. de Vreese - Rood, rechter, en op 20 november 2008 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van drs. S.R.N. Parlevliet, gri f/Ier.
1
4ßMC*-QJ~*t__
Afschrift verzonden op: £ J fjQy, ?J*g Coli
:
^ Rechtsmiddel Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC "sGravcnhage. Het hoger beroep moet worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift, da^HtfQ. of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending "an de uitspraak doof y#J£Ç$§^Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak. '•'.-''[ r£-^ ^ \ ^s* rS
"de racntbankie '3-Gravâr.hage 1} o e i ^ f t e ' ^ n &
20-12-2008
21:19
•
+31235325033
S&Z
P.013
20. Dec. 20^8 2 1 : 1 3
m
FHK ADVOCATEN
*'. 1609
P.
ADVOCATEN
RAAD VAN STATE INGEKOMEN
2 0 DEC 2008 ZAAKMR. d O t o Q o * C \ § Q ? \ \
Aan de Voorzitter van de ïki
AAN:
Afdeling bestuursrechtspraak
V>V
BEHANDELD: DD:
van de Raad van State
si"3L
PAR:
Postbus 20019 2500 EA 's-Gravenhaee
••'X
Tevens per telefacs 070 3651380
Haarlem, 20 december 2008
§1
Inzake: 1774
II HOGER BEROEPSCHRIFT
Hoogedelgestrenge heer,
Namens mijn cliënte
, wonende te
(Suriname), aan de
hierna te noemen appellante, die mij bepaaldelijk daartoe volmachtigde, stel ik hierbij beroep in tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zp Haarlem, d.d. 20 november 2008, verzonden op 27 november 2008, als onder nummer AWB 08/11556 gewezen tussen appellante als eiseres en de Minister van Buitenlandse Zaken als verweerder, bij welke uitspraak het namens haar ingestelde beroep tegen de beschikking van de Minister d.d. 3 september 2007, ongegrond is verklaard. Appellante kiest ten de2e domicilie te Haarlem, aan de Kleine Houtstraat 134, ten kantore van ondergetekende. Een kopie van de uitspraak wordt hierbij overgelegd. Appellante kan zich met deze uitspraak niet verenigen en voert daartegen het volgende aan. Op 23 maan 2007 heeft appellante zich gewend tot de Nederlandse ambassade te Paramaribo het verzoek om de afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf voor verblijf bij haar in Nederland, bij hun oma en tante, woonachtige Nederlandse kinderen. De aanvraag is afgewezen. Mr F. Fonvill« Mr drs A. Hol Mf U. Koopmane
Kleine Houtstraat J34 ÎÛH 05 Haarlem Telefoon 033 . 53 i l OEI Fax 023 . S3 25 033
20-l2-20f)fi
21 : 17
+31 S f l R ^ K n f l S
QGV
20.J>ec. 20Ö8 2 1 : 1 3
FH< ADVOCATEN
Nr. 1609
P. 2
De2e afwijzing is in bezwaar gehandhaafd. Bij de vernietiging van de beschikking op bezwaar bij uitspraak van 18 februari 2008, overwoog de rechtbank onder meer dat onvoldoende was gebleken dat de vereiste belangenafweging was gemaakt. Verweerder had onvoldoende doen blijken welk gewicht toekomt aan de omstandigheden dat de vier Nederlandse kinderen van eiseres het recht hebben om hier te verblijven en opleiding te genieten, dat zij sinds 2004 van dit recht gebruik maken en dat niet onaannemelijk is dat hun terugkeer naar Suriname een ernstige achteruitgang betekent in hun opleiding en sociale contacten, en tenslotte, dat de kinderen bij hun tante en oma een sterke band met hen hebben opgebouwd, op welk gezinsleven dooreen terugkeer van de kinderen inbreuk wordt gemaakt. In de nieuwe beschikking op bezwaar erkende verweerder dat de Nederlandse nationaliteit van de kinderen een belangrijke rol speelt en overwoog verweerder dat vast staat dat kinderen met de Nederlandse nationaliteit als zodanig aanspraak hebben op verblijf, opvoeding en verzorging in Nederland. Verweerder overwoog voorts dat de kinderen in september 2004 met hun vader naar Nederland zijn gekomen en op het moment van de beschikking 3 jaar en 2even maanden in Nederland verbleven (en aldus gebruik hebben gemaakt van voormelde rechten). Verweerder erkende dat de kinderen reeds geruime tijd in gezinsverband samenleven met hun grootmoeder en tante en dat het aannemelijk is dat de kinderen, door hun verblijf hier te lande met deze familieleden, een sterke band met hen hebben opgebouwd en dat het vertrek van de kinderen naar Suriname een "ontegenzeggelijke inbreuk op het familieleven met hun grootmoeder en *• it* cal maken". Verweerder overwoog dat de vereiste belangenafweging niet noopt tot verblijfsaanvaardïng van appellante aangezien - kort gezegd - het nationale recht haar geen aanspraak geeft op verblijf, appellante niet eerder een verblijfsvergunning in Nederland heeft gehad, de gevolgen van de keuze van appellante (om haar kinderen met hun vader naar Nederland te laten vertrekken} voor haar rekening komen en dat er geen sprake is van een objectieve belemmering om het gezinsleven in Suriname uit te oefenen omdat van hen verlangd kan worden naar Suriname te vertrekken waar zij voor hun komst naar Nederland lange tijd hebben gewoond, waar zij onderwijs kunnen ontvangen en sociale contacten kunnen aangaan. De kinderen kunnen op andere wijze invulling geven aan hun band met hun tante en oma. in beroep tegen dit besluit is betoogd dat verweerder in het kader van de vereiste belangenafweging voor wat betreft het belang van de Nederlandse samenleving niet had kunnen volstaan met de verwijzing naar een restrictief vreemdelingenbeleid maar dat verweerder in concreto had moeten beoordelen wat het gewicht is van het belang van de Nederlandse samenleving bij het
'wegblijven'
van de moeder van vier Nederlandse kinderen die hier te iande al jaren naar school gaan, met wie het blijkens hun ondertoezichtstelling niet goed gaat. Voorts is betwist dat de gevolgen van de door moeder gemaakt keuze voor haar rekening dienen komen en dat verweerder niet onder ogen heeft gezien dat de gevolgen, ten onrechte, vooral voor rekening van de kinderen worden gelaten, van de kinderen kan in redelijkheid niet worden verlangd dat zij zich in Suriname vestigen. Er bestaat aldus een objectieve belemmering voor de kinderen om zich in Suriname te vestigen. Dat dat niet objectief onmogelijk is doet daaraan in het licht van Sen/Nederland niet aan af. Immers door appellante en haar kinderen de keus te laten om hun leven in Nederland op te geven of van samenleven af te zien, heeft verweerder geen juist evenwicht gevonden tussen de belangen van appellante en die van haar
20. Dec. 2003 2 1 : 1 4
FHK ADVOCATEN
kinderen enerzijds, en het Nederlandse belang bij de handhaving van een restrictief vreemdelingenbeleid anderzijds.
Grief 1 Ten onrechte heeft de rechtbank nagelaten te reageren op de beroepsgrond dat verweerder het belang van de Nederlandse samenleving bij afwijzing van de aanvraag onvoldoende heeft geconcretiseerd. Toelichting Weliswaar heeft de rechtbank in r.o. 2.10 geoordeeld dat verweerder "voldoende geconcretiseerd heeft aangegeven op welk algemeen belong in het onderhavige geval wordt gedoeld", maar dat neem; met weg aai net belang van de Nederlandse samenleving bij afwijzing van de aanvraag voldoende is geconcretiseerd. In dit kader is aangegeven dat verweerder zich met name had moeten afvragen of het een Nederlands belang is dat vier Nederlandse kinderen hier te lande door hun moeder worden opgevoed, a/thans wat in concreto het gewicht is van het Nederlandse belang bij het 'wegblijven' van appellante. Grief 2 Ten onrechte overwoog de rechtbank in r.o. 2.11 zoals hij daarin heeft overwogen, en met name: "De stelling van eiseres dat verweerder ten onrechte geen rekening heeft gehouden met het Nederlandse belang dar gediend is met de aanwezigheid van Nederlandse kinderen, die hun opvoeding en opleiding in Nederland genieten en zodoende beter worden voorbereid op hun toekomst in Nederland, is speculatief en onvoldoende onderbouwd, " Toelichting Voor zover de rechtbank bedoelt (dat niet uitgesloten kan worden) dat verweerder daar wél mee rekening heeft gehouden, merk ik op dat de beschikking de gronden dienen te vermelden waarop deze berust. Vastgesteld kan worden dat verweerder niet kenbaar in de beschikking heeft overwogen dat het Nederlandse belang is gediend met de aanwezigheid van Nederlandse kinderen die hun opvoeding en opleiding in Nederland genieten en zodoende beter worden voorbereid op hun toekomst in Nederland. Voor zover de rechtbank bedoelt dat de stelling, dat de aanwezigheid van Nederlandse kinderen, die hun opvoeding en opleiding in Nederland genieten en zodoende beter worden voorbereid op hun toekomst in Nederland, een Nederlands belang is, speculatief is en onvoldoende onderbouwd, merk ik het volgende op. In de beroepsgronden is naar voren gebracht dat verweerder zich met name ook had moeten afvragen of het een Nederlands belang is dat vier Nederlandse kinderen hier te lande door hun — - « . . . «.—--«« opgevoed, ren piciaooie 15 aeze grond genuanceerd, verweerder had in concreto dienen te beoordelen wat het gewicht is van het belang van de Nederlandse samenleving bij de uitsluiting van de moeder van vier Nederlandse kinderen die zich hier te lande op school
20-12-2008
21 = 17
+31236325033
96*
P- ° 0 3
2008 21:14
Hr. 1609
FHK ADVOCATEN
r. 4
voorbereiden op een toekomst binnen de Nederlandse samenleving, nu zij Nederlanders zijn. Ik begrijp de rechtbank aldus dat de rechtbank niet volgt dat het op zich zelf in het Nederlandse belang is dat Nederlandse kinderen in Nederland hun opvoeding en opleiding genieten en zodoende beter worden voorbereid op hun toekomst in Nederland. Ik meen echter dat dat Nederlandse belang evident is, Het is aannemelijk dat de toekomst van een Nederlands kind in Nederland ligt, dat een Nederlandse opvoeding en opleiding beter aansluiten op een baan en een sociaaf leven in Nederland en dat de Nederlandse samenleving is gebaat bij burgers die zich in het economische en sociale verkeer zo goed mogelijk kunnen handhaven, fn ieder geval is deze stelling niet zo ver gezocht of zelfs 'speculatief dat het niet aan verweerder was om zich in concreto uit te laten over de vraag of het (op 2ich zelf) al dan niet een Nederlands belang is dat de kinderen, gegeven hun toekomst in Nederland, zich ook in Nederland daarop voorbereiden (en of het vanuit dat perspectief geen Nederlands belang is dat hun moeder zich bij hen voegt). Dat volgens de rechtbank niet aangenomen kan worden dat de kinderen, indien hun opvoeding in Suriname wordt voortgezet, een probleem voor de Nederlandse samenleving zullen vormen, doet aan het vorenstaande niet af. Het is evident dat een Nederlandse opleiding en opvoeding in Nederland beter aansluit bij een toekomst in Nederland. Grief 3 Ten onrechte overwoog de rechtbank in r.o. 2.12 zoals hij daarin heeft overwogen en met name: "in dit kader is van belang dat niet is gebleken van een objectieve belemmering voor de kinderen om naar Suriname terug te keren en zich aldaar bij eiseres te voegen." en: "De enkele stelling in deze brief dat Bureau Jeugdzorg geen toestemming zal verlenen vc: • het vertrek van de kinderen naar Suriname, omdat zij daar in hun ontwikkeling zouden worden bedreigd, is onvoldoende om aan te nemen dat er sprake is van een objectieve Toelichting De mededeling in de genoemde brief is geen 'stelling'. Uit de brief blijkt dat de kinderen geen toestemming krijgen om naar Suriname terug te keren. Er is aldus wel degelijk sprake van een objectieve belemmering om het gezinsleven in Suriname uit te oefenen, meer nog: een objectieve onmogelijkheid. Daaraan doet niet af dat de rechtbank meent dat het Bureau Jeugdzorg dit standpunt onvoldoende heeft onderbouwd. Anders dan de rechtbank overwoog staat wel degelijk vast dat het standpunt van de gezinsvoogd eraan in de weg staat dat de kinderen zich bij appellante voegen. Uit het dossier blijkt niet van feiten of omstandigheden op grond waarvan te verwachten is dat het Bureau Jeugdzorg dit standpunt zal wijzigen. Voorts wordt verwezen naar het gestelde in de toelichting op grief 4. Ook de daar genoemde omstandigheden leiden wel degelijk tot het aannemen van een objectieve belemmering voor de uitoefening van het gezinsleven in Suriname. Grief 4
2008
21:17
+31235325033
96*
im
l\:l*
m
Nr. 1609
AUVÜCAÏÏN
P. 5
Ten onrechte overwoog de rechtbank in r.o. 2.12 zoals hij daarin heeft overwogen, met name: "Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voorts in redelijkheid kunnen overwegen dat van de kinderen van eiseres in redelijkheid gevergd kan worden dot zij met eise fes in Suriname gaan wonen. " Toelichting De rechtbank is ten onrechte tot dit oordeel gekomen in het licht van de in rechte vast staat. Jt omstandigheden dat de vier Nederlandse kinderen van eiseres het recht hebben om hier te verblijven en opleiding te genieten, dat zij sinds 2004 van dit recht gebruik maken en dat niet onaannemelijk is dat hun terugkeer naar Suriname een ernstige achteruitgang betekent in hun opleiding en sociale contacten, en dat de kinderen bij hun tante en oma een sterke band hebben opgebouwd, op welk gezinsleven door een terugkeer van de kinderen inbreuk wordt gemaakt. Grief 5 Ten onrechte heeft de rechtbank in artikel ß EVRM, zoals uitgelegd in de jurisprudentie van het EHRM, met name de uitspraak in de zaak van Sen tegen Nederland (EHRM 21 december 2001, Jv 2002/30} geen aanleiding gezien de beschikking op bezwaar te vernietigen op de grond dat verweerder (door zijn beschikking zwaar te doen steunen op de omstandigheid dat het voor de kinderen 'niet onmogelijk' zou zijn zich in Suriname te vestigen) geen juist evenwicht heeft gevonden tussen de belangen van appellante en die van haar kinderen enerzijds, en het Nederlandse belang bij de handhaving van een restrictief vreemdelingenbeleid anderzijds. De rechtbank heeft miskend Jade parallellen met de zaak Sen, hoewel misschien niet op het eerste gezicht, belangrijker zijn f. .-; :'e verschillen.
Toelichting In de zaak Sen v. Nederland ging het weliswaar om een dochtertje, Sinem, dat zich wilde voegen bij haar ouders in Nederland (in de zaak van appellante is het andersom) maar ook in die zaak ging het omfomily life tussen ouders en kinderen en de daarin door het EHRM gebruikte argumenten lenen zich goed voor een beoordeling van de onderhavige zaak. Allereerst merk ik op dat Sinem Sen op het moment van de aanvraag Sjaar oud was. De jongste zoon van appellante was ten tijde van de aanvraag 9 jaar oud. Geen reëel verschif dus. In de zaak Sen had de Nederlandse overheid overwogen dat er geen feitelijke gezinshand (meer) bestond tussen Sinem en haar ouders. In casu is er wel degelijk sprake van een feitelijke gezinsband tussen appe/fant en haar zoons door haar verblijf in Nederland op basis van visa zodra dat mogelijk is. Net ais in de zaak Sen is ook in het onderhavige geval de 2aak Abdulaziz (RV1985, 5) niet maatgevend omdat de 2aak Abdulaziz gezinsvorming betrof en niet, zoals in Sen en in casu, gezinshereniging. Vo/gensde EHRM had Sinem, wegens haar jeugdige leeftijd een bijzonder belang bij de hereniging met haar ouders waar deze ouders in staat en bereid waren voor haar te zorgen. Het zelfde geldt voor appelantes kinderen, die immers een bijzonder belang hebben bij de hereniging met hun moeder die als 2odanig (meer en beter dan oma) 'm staat en bereid is voor haar kinderen te zorgen.
2008
21:17
+31235325033
S&Z
p
20. Oec
2O08 2 1 : 1 4
FH< ADVOCATEN
H'. 1609
P. 6
riex gegeven dat sinems ouders er ooit voor hadden gekozen haar in Turkije achter te laten doet hier volgens de EHRM niet aan af. Ik meen dat ook appellante niet tegengeworpen kan worden dat zij er niet voor heeft gezorgd dat de Nederlandse vader zijn Nederlandse kinderen in het belang van hun toekomst naar Nederland heeft meegenomen. Een dergelijke keuze kan immers niet worden opgevat als een besluit nooit meer in gezinsverband samen te leven, aldus het EHRM. Dat de ouders niet hebben kunnen aantonen dat zij financieel in S/nems onderhoud hebben voorzien is volgens het Hof evenmin van betekenis. Het zelfde heeft voor appellante te gelden. Het EHRM heeft daarnaast gewicht gehecht aan het lange verblijf van de ouders van Sinem in Nederland, in casu verblijven de vier kinderen van appellante reeds sedert 2004 in Nederland. Wat de onderhavige zaak echter in dit op zicht sterker maakt dan die van Sinem Sen, is dat de 'referenten''in Nederland, in het geval van Sen, de Turkse nationaliteit hadden en in het onderhavige geval de Nederlandse nationaliteit. De nationaliteit schept toch een bijzondere band met een land. In het algemeen kan men toch zeggen dat de toekomst van een Nederlander in Nederland gelegen is en niet elders. Ook al verbleven de ouders van Sen dus langer in Nederland dan appellantes kinderen, meen ik dat dat verschil meer dan gecompenseerd wordt met de nationaliteit van appellantes kinderen met het feit dat hun terugkeer naar Suriname een ernstige achteruitgang betekent in hun opleiding en dat de kinderen bij hun tante en oma een sterke hand hebben opgebouwd, op welk gezinsleven dooreen terugkeer van de kinderen inbreuk wordt gemaakt. Aldus meen ik dat toelating van cliënte de meest aangewezen weg is om het gezinsleven tussen appellante en haar kinderen te effectueren, ook al is cliënte ingeburgerd in Suriname. Door moeder voor de keuze te plaatsen: of dat de kinderen afstand doen van wat zij in het Nederland hebben opgebouwd en aan het opbouwen zijn, afstand te doen van hun opleiding die hen voorbereidt op deelname aan de Nederlandse samenleving, of afzien van het gezelschap van moeder met de kinderen, heeft verweerder verzuimd een rechtvaardig evenwicht te vinden tussen de belangen van de kinderenen moeder enerzijds en door verweerder verder nauwelijks geconcretiseerde belangen van de Nederlandse samenleving anderzijds. Ik meen dat de onderhavige zaak 'sterker' is dan de zaak Sen waar het hier gaat om het gezinsleven van maar liefst vier Nederlandse, in Nederland woonachtige, 'referenten' en in de zaak Sen om twee in Nederland woonachtige 'referenten' van Turkse nationaliteit. Van twee referenten van Turkse nationaliteit kan men toch sneller verlangen dat men zich ter fine van gezinshereniging in Turkije vestigt, dan van vier Nederlandse referenten te verwachten dat zij zich voor gezinshereniging in Suriname vestigen. Van twee mensen van Turkse nationaliteit kan men op zich zelf wel verlang-.n om terug te keren naar Turkije, maar voor Nederlanders ligt het minder voor de hand dat zij naar Suriname vertrekken. Grief 6 Ten onrechte heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. Toelichting Deze grief heeft geen zelfstandige betekenis. Verwezen wordt naar het hierboven gesteld.
20-12-2008
21:17
+31235326033
20. Dec. 20Û8 2 I : H
Nr. 1609
FHK ADVOCATEN
P. 1
Gezien het vorenstaande verzoekt appellante U de uitspraak van de rechtbank te vernietigen en het bij de rechtbank namens appellante ingestelde beroep alsnog gegrond te verklaren. Kopie de2e zond ik aan verweerder.
Met de meeste hoogachting verblijft. Uw dw.,
20-12-2009
21:17
+ 31
ÏAK.HOW*'*