201403284/1/A2. Datum uitspraak: 24 april 2014
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen: de vereniging Partij voor de Dieren, gevestigd te Amsterdam, appellante, en het centraal stembureau voor de verkiezing van de leden van het Europees Parlement, verweerder.
201403284/1/A2
2
24 april 2014
Procesverloop Bij besluit van 14 april 2014 heeft het centraal stembureau de kandidaten “Regan, T. (Tom) (m)”, Kymlicka, W.T. (Will) (m)” en “Coetzee, J.M. (John) (m)” van de kandidatenlijst ‘Partij voor de Dieren’ geschrapt. Tegen dit besluit heeft de Partij voor de Dieren beroep ingesteld. Het centraal stembureau heeft een verweerschrift ingediend. De Partij voor de Dieren en Kiesraad hebben nadere stukken ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 april 2014, waar de Partij voor de Dieren, vertegenwoordigd door mr. C.L. Knijff, advocaat te Amsterdam, en drs. C.P. Keller, werkzaam bij het partijbureau van de Partij voor de Dieren, en het centraal stembureau, vertegenwoordigd door mr. W.A.E. Brüheim, werkzaam bij de Kiesraad, en mr. M. Bakker, secretaris van de Kiesraad, zijn verschenen. Overwegingen 1. Ingevolge artikel H 9, eerste lid, van de Kieswet wordt bij de lijst overgelegd een schriftelijke verklaring van iedere daarop voorkomende kandidaat dat hij instemt met zijn kandidaatstelling op deze lijst voor de kieskring of de kieskringen waarvoor zij is ingeleverd. Ingevolge het derde lid wordt bij de lijst van iedere kandidaat die geen zitting heeft in het vertegenwoordigend orgaan waarvoor de verkiezing wordt gehouden, tevens een kopie van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht overgelegd. Indien van een dergelijke kandidaat een kopie van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ontbreekt, wordt de verklaring van instemming van de betreffende kandidaat geacht te ontbreken. Ingevolge artikel I 6, eerste lid, aanhef en onder b, schrapt het centraal stembureau, in de volgorde in dit lid aangewezen, van de lijst voor een kieskring de naam van de kandidaat van wie niet is overgelegd de verklaring dat hij instemt met zijn kandidaatstelling op de lijst voor deze kieskring. Ingevolge artikel Y 2 worden de leden van het Europees Parlement, voor zover deze afdeling niet anders bepaalt, gekozen met overeenkomstige toepassing van de bij of krachtens afdeling II gestelde bepalingen inzake de verkiezing van de leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, met inachtneming van de Akte. Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder 2˚, van de Wet op de identificatieplicht worden als documenten waarmee in bij de wet aangewezen gevallen de identiteit van personen kan worden vastgesteld, aangewezen de documenten waarover een vreemdeling ingevolge de Vreemdelingenwet 2000 moet beschikken ter vaststelling van zijn identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie.
201403284/1/A2
3
24 april 2014
Ingevolge artikel 8, aanhef en onder i, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) heeft de vreemdeling in Nederland rechtmatig verblijf gedurende de vrije termijn, bedoeld in artikel 12, zolang het verblijf van de vreemdeling bij of krachtens artikel 12 is toegestaan. Ingevolge artikel 3.4, eerste lid, van het Voorschrift Vw 2000 is als document waaruit het rechtmatig verblijf, bedoeld in artikel 8, onder i, van de Vw 2000 blijkt, aangewezen de Sticker Verblijfsaantekeningen Algemeen van het model dat als bijlage 7g bij deze regeling is gevoegd, voorzien van de aantekening, bedoeld in het tweede lid. 2. De Partij voor de Dieren betoogt dat het centraal stembureau ten onrechte kandidaten van de kandidatenlijst ‘Partij voor de Dieren’ heeft geschrapt. Daartoe voert zij aan dat het centraal stembureau zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat geen kopie van een geldig legitimatiebewijs is ingeleverd en dat om die reden de instemmingsverklaring geacht wordt te ontbreken. De kandidaten hebben allen een kopie van hun paspoort overgelegd. Voorts mocht zij afgaan op de door een ambtenaar van het centraal stembureau verstrekte mededeling dat een niet-EU onderdaan niet van de kandidatenlijst wordt geschrapt. 2.1. Vaststaat dat bij de indiening van de lijst ‘Partij voor de Dieren’ voor Regan, Kymlicka en Coetzee kopieën van paspoorten zijn overgelegd waaruit blijkt dat zij respectievelijk de Amerikaanse, Canadese en Australische nationaliteit bezitten. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de paspoorten waarvan kopieën zijn overgelegd, documenten zijn als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder 2˚, van de Wet op de identificatieplicht. Daarbij is niet in geschil dat in de paspoorten van die kandidaten geen ‘Sticker Verblijfsaantekeningen Algemeen’ als bedoeld in artikel 3.4 van het Voorschrift Vreemdelingen 2000, is opgenomen. 2.2. Gelet op artikel 1, eerste lid, aanhef en onder 2˚, van de Wet op de identificatieplicht, dienen Regan, Kymlicka en Coetzee te beschikken over documenten ingevolge de Vw 2000 ter vaststelling van hun identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie. Uit artikel 8, aanhef en onder i, van de Vw 2000 volgt weliswaar dat hun verblijf gedurende de vrije termijn als bedoeld in artikel 12 van de Vw 2000 binnen de in die bepaling gestelde voorwaarden is toegestaan, maar dat het document waaruit dit rechtmatig verblijf blijkt de ‘Sticker Verblijfsaantekeningen Algemeen’ als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, van het Voorschrift Vw 2000 is. Met de overgelegde kopieën van paspoorten zonder de ‘Sticker Verblijfsaantekeningen Algemeen’ blijkt de verblijfsrechtelijke positie van Regan, Kymlicka en Coetzee niet en wordt de instemming van de betrokken kandidaten, bij gebrek aan een kopie van een document als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet op de identificatieplicht, geacht te ontbreken. De stelling dat aan de geschrapte kandidaten op de Nederlandse lijst voor het Europese Parlement een extra eis wordt gesteld, te weten dat zij in Nederland moeten verblijven, maakt dat niet anders.
201403284/1/A2
4
24 april 2014
2.3. Voor zover de Partij voor de Dieren een beroep op het vertrouwensbeginsel heeft gedaan, overweegt de Afdeling dat niet is gebleken van een toezegging dat personen van buiten de Europese Unie zich kandidaat kunnen stellen zonder de ingevolge de Kieswet vereiste instemmingsverklaring. Reeds hierom slaagt het beroep niet. 2.4. Het centraal stembureau heeft terecht de eerder genoemde kandidaten van de lijst geschrapt op de grond dat de instemmingsverklaring wordt geacht te ontbreken. Het betoog faalt. 3.
Het beroep is ongegrond.
4.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
201403284/1/A2
5
24 april 2014
Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: verklaart het beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. C.H.M. van Altena en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van staat.
w.g. Slump voorzitter
w.g. Poot ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 april 2014 362-705. Verzonden: 24 april 2014 Voor eensluidend afschrift, de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser