200907357/1/V2. Datum uitspraak: 22 januari 2010
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
appellant, tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Groningen, van 18 augustus 2009 in zaak nr. 09/1256 in het geding tussen:
en de staatssecretaris van Justitie.
200907357/1/V2
1.
2
22 januari 2010
Procesverloop
Bij besluit van 22 december 2008 heeft de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) een aanvraag van (hierna: de vreemdeling) om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 18 augustus 2009, verzonden op 24 augustus 2009, heeft de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Groningen, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 21 september 2009, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend. Vervolgens is het onderzoek gesloten. 2.
Overwegingen
2.1. Hetgeen in het hoger-beroepschrift is aangevoerd en voldoet aan het bepaalde in artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 9 1 , tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan. 2.2. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.3.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
200907357/1/V2
3.
3
22 januari 2010
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.E.E. Wolff, ambtenaar van Staat.
w.g. Offers lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Wolff ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 januari 2010 238. Verzonden: 22 januari 2010 Voor eensluidend afschrift, de secretaris van de Raad van State,
AFSCHRIFT
uitspraak RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE Nevenzittingsplaats Groningen Sector Bestuursrecht Vreemdelingenkamer Rechtbank Zaaknummer Awb 09/1256 Uitspraak in het geschil tussen:
van Guinese nationaliteit V-m immer eiser, gemachtigde: mr. R. Roelofeen, advocaat te Lemmer, en DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE (Immigratie- en Naturalisatiedienst), te 'fi-Gravenhage, verweerder, vertegenwoordigd door mr. J P . Guérain, ambtenaar ten departemente. 1.
Ontstaan en loop van het geschil
1.1. Op 8 oktober 2007 heeft eiser een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) ingediend. Verweerder heeft bij besluit van 22 december 2008 afwijzend op de aanvraag beslist. 1.2. Op 14 januari 2009 heeft eiser hiertegen beroep ingesteld. Op 10 februari 2009 zijn de gronden van beroep ingediend 1.3. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank toegezonden. De griffier heeft de van verweerder ontvangen stukken aan eiser toegezonden en hem in de gelegenheid gesteld om nadere gegevens te verstrekken. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. 1.4. Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 11 augustus 2009, Bij brief van 29 juni 2009 heeft de gemachtigde van eiser de rechtbank laten weten dat eiser noch hij ter zitting zullen verschijnen. Verweerder beeft zich doen vertegenwoordigen. De rechtbank heeft bet onderzoek ter zitting gesloten.
EE/90
'EWd
ais ai* Adv cwarwi
S92£3St'9t'0
Bt:9î
600Z/60/TZ
blad 2
Zaaknummers: Awb 09/1256
2.
BecbtsoverwegingeiL Feiten en standpunten van partijen
2.1. Eiser heeft ter ondersteuning van zijn asielaanvraag het volgende, samengevat, naar voren gebracht. Eiser is afkomstig uit en behoort tot de bevolkingsgroep der Op verzoek van een zekere heeft eiser op 10 januari 2007 flyers uitgedeeld in verband met een te houden demonstratie op 22 januari 2007. De flyers waren afkomstig van de oppositiepartijen en Op 27 januari 2007 werd de demonstratie voorlopig beëindigd door de politie. Op 28 januari 2007 ging eiser naar het huis van zijn vriend die hem had geholpen bij het uitdelen van deflyers.Daar aangekomen hoorde hij van diens zusje dat was doodgeslagen omdat de politie de flyers in zijn woning had gevonden. Toen eiser terug naar huis ging vond hij op zijn veranda een brief afkomstig van de politie. Daarin stond aangegeven dat hij door de politie werd gezocht in verband met het uitdelen van deflyers,het meedoen aan de demonstratie en het vernielen van het politiebureau. Hierop is eiser naar het werkadres van gegaan. Deze stuurde hem naar zijn woning en daar heeft eiser tot augustus 2007 ondergedoken gezeten, 's Avonds bezocht hij wel de moskee. Toen bleek dat de politie nog steeds naar eiser op zoek was heeft ervoor gezorgd dat hij met behulp van een reisagent, meneer , kon verlaten. 22. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen op grond van het eerste lid van artikel 31 Vw 2000 in samenhang met het tweede lid, aanhef en onder C van dat artikel. Verweerder heeft geoordeeld dat afbreuk wordt gedaan aan de geloofwaardigheid van de verklaringen van eiser, omdat hij toerekenbaar geen of onvoldoende reis- of identiteitsdocumenten dan wel andere bescheiden, die noodzakehjk zijn voor de beoordeling van de aanvraag heeft overgelegd. Verweerder acht het ongeloofwaardig dat eiser zelden zijn identiteitskaart bij zich droeg met name omdat Inj krantenverkoper was en zich dus dagelijks op de openbare weg bevond. Niet valt in te zien dat hij betrisicozou willen lopen om bij een controle aangehouden te worden omdat hij de kaart niet bij zich bad. Dat eiser niet van de controles op de hoogte was, acht verweerder onwaarschijnlijk. Voorts valt niet in te zien waarom eiser, indien ruj zijn identiteitskaart niet bij zich had, deze niet uit zijn woning is gaan halen of heeft laten halen. Dat hij eerst in april 2008 van een vriendin heeft vernomen dat de politie op 28 januari 2007, direct na zijn vertrek, spullen uit zijn woning heeft gehaald, acht verweerder ongeloofwaardig, te meer daar hij nog tot zijn vertrek in augustus 2007 in heeft verbleven. Verweerder acht het eveneens hoogst bevreemdend dat het eiser wel lukt om contact te leggen met een vriendin in maar niet om, desnoods via via, contact te leggen met de persoon die hem na het ontstaan van de gestelde problemen gedurende zeven maanden heeft geholpen en onderdak heeft geboden. Niet valt in te zien waarom de vriendin niet zou kunnen helpentyjde zoektocht naar Ten aanzien van de reis wordt overwogen dat het feit dat eiser ziek was en medicijnen gebruikte onverlet laat dat hij geen enkel detail weet te noemen van zijn gemaakte reis. Hierby gaat het om zeer eenvoudige zintuiglijk waarneembare zaken waarvan het ontbreken ervan in de zienswijze niet nader wordt toegelicht Voorts meent verweerder dat het relaas de vereiste positieve overtuigingskracht mist waartoe het volgende wordt overwogen. Eiser heeft niet geloofwaardig weten te maken dat de Guinese autoriteiten zich zoveel moeite zouden getroosten om zowel hem als zijn vriend te zoeken. Gelet op de algehele situatie van destijds waarmj de autoriteiten veel moeite hadden de algemene situatie, de stakingen, demonstraties en andere onlusten hel hoofd te bieden, valt niet in te zien dat ze de tijd en moeite namen om naar eiser en zijn vriend op zoek te gaan. Temeer, daar juist na 28
ZZ/12
a i S UDi AdV WVdTVM
9SSeZSt»9t'9
8t>:9ï
6002/60/12
Zaaknummers: Awb 09/1256
blad 3
januari 2007 de meeste gearresteerde demonstranten weer zijn vrijgelaten, valt niet in te zien dat eiser ook na 28 januari 2007 nog gezocht zou worden. Daartoe wordt verwezen naar het algemeen ambtsbericht over van 20 maart 2008, alsmede naar andere openbare bronnen, zoals onder meer publicaties van Agence France Presse (AFP) van bijvoorbeeld 29 januari 2007 te vinden op www .rel iefwebint. Daarnaast wordt overwogen dat niet valt in te zien dat eiser met het uitdelen van fryers moet worden beschouwd als een belangrijke medeorganisator. Mocht dit het geval zijn geweest valt niet in te zien waarom de autoriteiten niet eerder de moeite hebben genomen om eiser op te sporen nu zijn vriend hem op 22 januari 2007 verraden zou hebben terwijl de politie pas op 28 januari 2007 naar het huis van eiser is gekomen, waarbij het vreemd is dat zij weer vertrekken als zij eiser niet thuis treffen en een oproep achterlaten. Indien eiser zo belangrijk was, zouden ze hem thuis hebben opgewacht in plaats van een waarschuwing achter te laten. Voorts valt eisers verklaring dat hij tijdens het verblijf bij naar de moskee ging niet terijmenmet de volgerts eigen zeggen grote problemen als gevolg waarvan hij moest onderduiken. Onwaarschijnlijk is dat hij zich in een dergelijke situatie veelvuldig in een vreemde wijk in het openbaar vertoonde om een moskee te bezoeken waar hij niet bekend was. Gelet op het vorenstaande hoeft eiser het door hem gepresenteerde feitencomplex niet geloofwaardig gemaakt en is het niet geloofwaardig dat eiser van de zijde van de autoriteiten heeft te vrezen. Ten aanzien van het beroep van eiser op artikel 15, aanhef en onder c, van de Richtlijn 2004/83/EG van de Raad van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming (de Richtlijn) overweegt verweerder allereerst dat ingevolge artikel 4 van de Richtlijn dit beroep faalt omdat het asielrelaas van eiser ongeloofwaardig wordt geacht Ook anderszins kan er geen sprake zijn van een geslaagd beroep omdat met de toetsing zoals die is verricht in het kader van artikel 29, eerste lid, onder b, Vw 2000 ook reeds aan artikel 15, aanhef en onder c. van de Richtlijn is getoetst Voorts kan niet gesteld worden dat eiser aannemelijk heeft gemaakt dat er ten tijde van het bestreden besluit in sprake was van een 'binnenlands gewapend conflict', hetgeen noodzakelijk is wil eiser onder de reikwijdte van artikel 15, aanhef en onder c, van de Richtlijn vallen. 2.3. Eiser heeft zich in zijn zienswijze en in de gronden van beroep op het standpunt gesteld dat verweerder zijn aanvraag ten onrechte heeft afgewezen. Eiser heeft, samengevat, dit standpunt als volgt gemotiveerd. Eiser bestrijdt dat het ongeloofwaardig is dat hij op het moment van zijn vlucht zijn identiteitskaart niet bij zich had nu er in een identificatieplicht geldt. Eiser geeft aan dat hij de kaart zelden bij zich droeg en dat wegblokkades waar verweerder over spreekt blijkens het ambtsbericht voornamelijk laat in de avond aanwezig waren. Eiser kwam 's avonds weinig op straat en was er in ieder geval niet van op de hoogte. Dat eiser de kaart niet heeft meegenomen evenmin als zijn geboorteakte valt te verklaren door de grote paniek die eiser overviel toen hij bij thuiskomst de politieoproep vond. Op dat moment kon eiser bovendien niet weten dat mj die voor een asielaanvraag in Nederland nodig zou hebben. Hij vond de oproep op de veranda en is direct naar vertrokken. Ook in latere instantie heeft eiser geen documenten opgehaald of laten ophalen omdat hij dit te gevaarüjk achtte. Inmiddels heeft eiser echter wel pogingen ondernomen. In april 2008 heeft hij contact weten te leggen met een vriendin in Zij is naar de woning van eiser geweest maar die bleek, zo vertelde de huiseigenaar, direct na het vertrek van eiser te zijn bezocht door de politie waarbij deze een aantal zaken van eiser heeft meegenomen. De woning is later door de eigenaar ontruimd. Van heeft eiser geen telefoon- of huisnummer. Het enige dat eiser weet is dat hij in de wijk woont
ee/80
a i s a i * A W wväivM
SSZE2Qt>9t>0
6t> =9T
6002/60/TS
Zaaknummers: Awb 09/1256
blad 4
en dat is onvoldoende gebleken voor het leggen van contact. Waarom dit ongeloofwaardig zou moeten zijn gezien het feit dat eiser heeft geholpen, ontgaat eiser. Met betrekking tot de reisdocumenten heeft eiser verklaard dat de reisagent alle papieren bij zich had en dat eiser zelf geen papieren in handen heeft gehad. Wat betreft de verklaringen inzake de reisroute dient verweerder er rekening mee te houden dat eiser slechts enkele jaren lagere school heeft gehad. Daarbij was hij bang en ziek tijdens de reis. Door zijn ziekte is hij minder oplettend geweest tijdens de reis. Overigens heeft hij wel degelijk verklaard over de buitenkant en het interieur van het vliegtuig. Voorts valt het eiser niet tegen te werpen dat hij van derden heeft gehoord dal hij werd gezocht. Toen hij hoorde dat hem had verraden ging hij naar huis om zijn spullen te halen. Daar vond hij de oproep en zag hij dat de deur geforceerd was, waarna hij meteen vertrok. Dat hij later dan is opgepakt volgt uit het feit dat hem waarschijnlijk verraden heeft, hetgeen ergens tussen 22 en 28 januari 2007 moet zijn gebeurd. Eiser vraagt verweerder de openbare bronnen te noemen waaruit zou blijken dat iedereen die tussen 10 en 28 januari 2007 gearresteerd is weer zou zijn vrijgelaten. Eiser merkt op dat hij door het uitdelen van de flyers werd gezien ais medeorganisator. Dat hy wel af en toe een bezoek aan de moskee kon brengen, kwam omdat deze vlakby het huis van stond. Eiser doet ook een beroep op artikel 15, aanhef en onder c, van de Richtlijn en verwijst in dat kader naar uitspraken van deze rechtbank en nevenzittingsplaats van 29 juli 2008 (Awb 08/24578), nevenzittingsplaats Assen van 7 oktober 2008 (Awb 08/34323) en nevenzittingsplaats Zwolle van 31 oktober 2008 (Awb 08/35080). Wat betreft verweerders oordeel dat er sprake moet zijn van een geloofwaardig asielrelaas voor een geslaagd beroep op artikel 15, aanhef en onder c, van de Richtlijn wordt gewezen op de uitspraak van deze rechtbank nevenzittingsplaats Haarlem van 18 september 2009 (Awb 08/18820). Voorts verwijst eiser naar een samenvatting uit augustus 2008 van de actuele stand van zaken van Writenet waarin wordt gesproken van een inmiddels permanente crisissituatie in Guinee. Tevens wordt verwezen naar het negatief reisadvies van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van 28 maart 2008 en het algemeen ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van 20 maart 2008. Eiser ziet een voor zijn procedure relevante verslechtering van de veiligheidssituatie in Guinee en mede gelet op de prejudiciële vragen die de ABRS op 12 oktober 2007 heeft gesteld, verzoekt hij verweerder een standpunt in te nemen over de vraag of er in Guinee sprake is van een binnenlands gewapend conflict in de zin van artikel 15, aanhef en onder c, van de Richtlijn. Eiser concludeert dat het besluit is genomen In strijd met artikel 3:2, artikel 3:46 en artikel 7:12 Awb. Beoordeling van het beroep 2.4. Ingevolge artikel 31, eerste lid, Vw 2000, wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijftvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28 van die wet, afgewezen, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen. Het is derhalve aan de vreemdeling om de door hem aan zijn aanvraag ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden tegenover verweerder aannemelijk te maken. Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder £ van dit artikel, wordt bij het onderzoek naar de aanvraag om een verblyfsvergunning asiel mede betrokken dat de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag geen reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden kan overleggen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag, tenzij de vreemdeling aannemelijk kan maken dat het ontbreken van deze bescheiden niet aan hem is toe te rekenen. 2.5.
EE/60
Niet in geschil is dat ter staving van zijn aanvraag geen reis- of identiteitspapieren
ais ai»
AOV
wvai™
9KEZSMW
8>:9T 6002/60/12
Zaaknummers: Awb 09/1256
blad 5
dan wel andere bescheiden heeft overgelegd die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag. 2.6. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat dit aan eiser is toe te rekenen. In de lijn met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) van 8 oktober 2002, 200204720/1 kan het feil dat eiser afhankelijk was van een reisagent niet afdoen aan zgn eigen verantwoordelijkheid voor de onderbouwing van zijn reis- en asielrelaas. Het is, volgens vaste jurisprudentie van de ABRS (onder meer 26 augustus 2003,200303048/1). aan eiser om zijn identiteit jegens verweerder aannemelijk te maken. Volgens het beleid van verweerder, zoals dat door de ABRS is uitgelegd in onder meer de uitspraak van 8 april 2008 (200708959/1), kan het afgeven van reisdocumenten aan de reisagent de vreemdeling niet worden toegerekend indien de documenten onder dwang zijn afgegeven. Nu, zoals in het bestreden besluit is overwogen, uit de verklaringen van eiser niet valt op te maken dat de reisdocumenten onder dwang zijn afgegeven, moet het ontbreken van deze documenten reeds om die reden aan eiser worden toegerekend 2.7. m het licht van het voorgaande dient, volgens het door verweerder op grond van artikel 31 Vw 2000 gevoerde beleid, hetrelaasniet alleen consistent en niet onaannemelijk te zijn, doch mogen daarin ook geen hiaten, vaagheden, ongerijmde wendingen en tegenstrijdigheden op het niveau van de relevante bijzonderheden voorkomen; van het asielrelaas moet dan een positieve overtuigingskracht uitgaan, 2.8; Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in redelijkheid mogen stellen dat eiser ongeloofwaardige en inconsistente verklaringen heeft afgelegd. Zo heeft eiser aangegeven dat hij zelden zgn identiteitskaart bij zich droeg, en hem dus ook niet bij zich droeg op het moment van zijn vlucht, terwijl het ambtsbericht vermeldt dat er regelmatig en met name 's avonds controles plaatsvonden. Nu eiser zich elke dag op de openbare weg bevond waar hij zijn nering had, namelijk krantenverkoop, terwijl hij voorts by het nader gehoor hoeft aangegeven dat hij wel *s avonds de moskee bezocht toen hij bij verbleef; valt niet in te zien dat hij het risico zou willen lopen aangehouden te worden en dan problemen te krijgen vanwege zijn identiteitskaart. Dat hij niet op de hoogte was van deze controles is bevreemdend nu hij, zoals gezegd, zich elke dag op de weg bevond* Voorts merkt de rechtbank op dat eiser in de gronden van het beroep heeft aangegeven dat hij 's avonds niet op straat kwam. Dit strookt niet met hetgeen bij bij de contactambtenaar beeft verklaard over zijn nachtelijke bezoeken aan de moskee. Naar het oordeel van de rechtbank doet deze tegenstrijdigheid verder afbreuk aan de geloofwaardigheid van het asielrelaas van eiser. Voorts heeft verweerder het ongeloofwaardig kunnen achten dat bet eiser niet gelukt is contact te leggen met . de persoon die hem na het ontstaan van de gestelde problemen gedurende zeven maanden heeft geholpen en onderdak heeft geboden en die hem zou kunnen helpen met de onderbouwing van zyn asielrelaas. Zeker nu eiser contact heeft weten te leggen met een vriendin in die hem bij hierbij zou kunnen helpen. Reeds hierom heeft verweerder in redelijkheid het relaas ongeloofwaardig mogen achten en derhalve terecht de aanvraag van eiser om een verbhjfsvergunmng op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, Vw 2OÛ0 afgewezen. 2.9. Ten aanzien van het beroep op artikel 15, aanhef en onder c, van de Richtlijn wordt het volgende overwogen. 2.10.
CE/et
Ingevolge artikel 15, onder c, gelezen in samenhang met artikel 2, aanhef en onder
cas aia Acre wwnwi
S92£ZQP9t'0
BW9I
600£/68/tZ
Zaaknummers: Awb 09/1256
blad 6
e, en artikel 18, van de Richtlijn, verlenen de lidstaten de subsidiaire beschermingsstatus aan een onderdaan van een derde land of een staatloze ten aanzien van wie zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat hij, wanneer hij naar zjjn land van herkomst terugkeert, een reëel risico zou lopen op ernstige schade die bestaat uit een ernstige en individuele bedreiging van het leven of de persoon van een burger als gevolg van willekeurig geweld in het kader van een internationaal of binnenlands gewapend conflict 2.11. In haar uitspraak van 25 mei 2009 (zaaknummer 200702174/2), rechtsoverweging 2.3.8, heeft de ABR5 onder verwijzing naar de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (HvJ EG) van 17 februari 2009 ten aanzien van artikel 15, aanhef en onder c, van de richtlijn het volgende overwogen: " Uit rechtsoverweging 43 van het hierboven weergegeven arrest, gelezen in samenhang met de rechtsoverwegingen 35 tot en met 40, leidt de Afdeling af dat artikel 15, aanhef en onder c, gelezen in samenhang met artikel 2, eerste lid, aanhef en onder e, van derichtlijn,bescherming beoogt te bieden in de uitzonderlijke situatie dat de mate van willekeurig geweld in het aan de gang zijnde gewapend conflict dermate hoog is dat zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat een burger die terugkeert naar het betrokken land of, in voorkomend geval, naar het betrokken gebied, louter door zijn aanwezigheid aldaar een reëel risico Loopt op de in artikel 15, aanhef en onder c, van derichtlijnbedoelde ernstige bedreiging." 2.12. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser afkomstig is uit Zoals hiervoor is overwogen heeft verweerder eisers relaas ongeloofwaardig kunnen achten, zodat thans nog de vraag aan de orde is of, gelet op bovenstaand uitspraak van de ABRS, sprake is van een situatie zoals in de vorige rechtsoverweging is omschreven. 2.13. In het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zakenover van juni 2009 stelt deze zich op het standpunt dat er in thans geen sprake is van een binnenlands gewapend conflict. Daarmee is het aan eiser om aan te tonen dat er concrete aanknopingspunten bestaan voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van dit deskundigenbericht. Nu eiser zijn beroep op artikel 15, aanhef en onder c, slechts heeft onderbouwd met informatie die beschikbaar was ten tijde van de totstandkoming van het ambtsbericht van juni 2009, welke informatie derhalve is verdisconteerd in het standpunt van de Minister, kan niet gesteld worden dat eiser daarin is geslaagd. 2.14. Gelet op het voorgaande heeft verweerder de aanvraag terecht afgewezen. Het beroep is dan ook ongegrond. 2.15. Voor veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep rodelij kierwij s hoeft moeten r"ftlffn, bestaat geen aanleiding.
EE/tT
'9tfd
a i s aiM Aav wsftnw
gS2EZSP9C0
8t-:9T
69GZ/68/XZ
blad 7
Awb 09/1256
3.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Aldus gegeven door mr. R. Depping, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. P.C.J. Timmerman-Undeijerals griffier op 18 augustus 2009.
^
-
;
de griffier
de rechter
Tegen de uitspraak in de bodemzaak kunnen partijen binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen by de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van "hoger beroep vrcemricli ngenznkrn", postbus 16113,2500 BC te 's-Gravenhage. Ingevolge artikel 85 Vw 2000 dient het beroepschrift, in aanvulling op de vereisten gesteld in artikel 6:5 Algemene wet bestuursrecht, een of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 Awb is niet van toepassing. Afschrift verzonden op:
ee/2T
*9Vd
oy
<• *+* *)ftftQ
QJ.S ÜDi AOtf HVfcTTVM
SS2£2St?9t»0
8t>:91
600Z/60/ÎZ
WALRAM ADVOCATEN
Vtèlranistraat 20 Postbus 123 6130 A C S i t t a r d TWI. 046 - 451 77 51 Fax 046 - 452 32 55
mw.mr.drs.A.M.B.J. DERKS-HÖPPENER mr.A.M.I, SPAUWEN mr. |.P. GEERTSEMA
Sittard, 21 september 2009 Raad van State Afdeling Bestuursrechtspraak Hoger Beroep Vreemdelingenzaken Postbus 16113 2500 BC DEN HAAG
KB/1820/09 e-maü:
[email protected] Per faxnummer: 070 - 365 13 80 En per post
HAAD VAN STATE" INGEKOMEN
2 1 SEP 2009 ZAAKNR.
Inzake: Staat Mün dossiernummer: 30900U4 Uw kenmerk: nrocedurenummer: nog onbekend Dossier-nummer IND: 0710-08-0169 V-nummer; ,
AAN: V2. LËEHANOELD.DOr
PAR:
HOGER BEROEP VREEMDELINGENZAKEN
Toevoeging is verzocht. Geeft eerbiedig te kennen: geboren op van nationaliteit, verblijvende te AZC Echt, 6102 RJ Echt, aan Pepinusbrug 2, ten deze woonplaats kiezende te 6131 BM Sittard, Walramstraat 20 (Postbus 123, 6130 AC Sittard), ten kantore van de advocaat mr. A.M.I. Spauwen, die in deze zaak tot zijn bepaaldelijk gevolmachtigde wordt gesteld en als zodanig voor hem zal optreden. Appellant heeft op 14 januari 2009 beroep ingevolge de Vreemdelingenwet ingesteld bij de rechtbank Den Haag, nevenzittingsplaats Groningen en op 10 februari 2009 de aanvullende gronden ingediend tegen de afwyzing van zijn aanvraag om toelating als vluchteling / verlening van een vergunning tot verblijf. Bij uitspraak d.d. 18 augustus 2009, verzonden op 24 augustus 2009, procedureuummer AWB 09/1256 heeft voornoemde rechtbank dit beroep ongegrond
Stichting Beheer Derdengelden rekeningnummer:
ee/10
Walram Advocaten is een wroenwtrkim£vurband waarin wordt deelgenomen duur d« afzonderlijke advocaten die voor eigen risico en rekening wrkun. Door ons wordt geen aantpreb-'liikriMci aanvaard, behoudene voor H J W de door ons afgesloten beroepsaanspfatelijUiBidswrwhiring
ais m>\ Aow wvaiyM
SS2£Z9t'9t'0
8t>:9T
$002/60/IZ
WALRAM ADVOCATEN
verklaard. Een afschrift van deze uitspraak is bijgevoegd. Appellant kan zich niet verenigen met deze uitspraak van de rechtbank en komt daartegen bij uw Afdeling in hoger beroep. Appellant voert ter onderbouwing van zijn hoger beroep de volgende grieven aan tegen genoemde uitspraak: GRIEF 1: Ten onrechte heeft de Rechtbank niet geconcludeerd tot vluchtelingschap van appellant c.q. dat appellant niet aannemelijk zou hebben gemaakt dat hij bij terugkeer het risico loopt in het slachtoffer te worden van mensenrechtenschendingen. Immers appellant vreest vervolging wegens het in het openbaar uiten van zijn levensbeschouwelijke en politieke overtuiging en activiteiten, zoals hij deze heeft uitgedragen met het o.a. het uitdelen van flyers en deelgenomen heeft aan de betreffende demonstratie en het politiebureau heeft vernield. Ten onrechte heeft de rechtbank geoordeeld dat eiser deze stelling niet aannemelijk heeft gemaakt Eiser heeft gedetailleerd aan gegeven onder welke omstandigheden en van wie hij de flyers had gekregen, deze persoon uiteindelijk eveneens vervolgd en gearresteerd werd alvorens eiser zelf bedreigd werd met arrestatie. Met name toen hij bij thuiskomst de betreffende brief van de politie op de veranda in zijn huis zag liggen» bleek aandacht voor zijn persoonlijke vervolging. Eenieder die deelneemt aan of op enigerlei wijze betrokken is bij de organisatie van demonstraties, zoals eiser, wordt als politiek vijandig persoon gecategoriseerd en bedreigd met arrestatie en langdurige detentie danwei erger met levensbedreiging. Verwezen wordt naar de bekende zijnde ambtsberichten, waarin zulks nader aangegeven staat. Zo ook is eiser dit overkomen. Appellant is van oordeel dat de rechtbank ten onrechte niet vastgesteld heeft dat hij in het reële risico loopt vervolgd te worden door het uiten van zijn levensbeschouwelijke en of politieke overtuiging en activiteiten; immers ten onrechte is de rechtbank van oordeel dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in de negatieve aandacht van de autoriteiten is komen te staan en dat er niet van vervolging is gebleken. Wat betreft het niet overleggen van identiteits- c.q. nationaliteitsdocumenten merkt appellant op dat hij op valse documenten gereisd is en die hij nimmer van de reisagent in handen heeft gekregen. Bij het aanvragen van zijn asiel zou hij in het andere geval enkel deze valse hebben kunnen overleggen waarmee hij nog niet zijn identiteit cn/of nationaliteit heeft kunnen aantonen. Over zogenaamde afdracht onder dwang waarover de Rechtbank spreekt is hier geenszins sprake. De betreffende uitspraak van de Raad van State waarnaar de Rechtbank refereert is hier in casu niet van toepassing. Appellant heeft verklaard waarom hij zija identiteitsdocument niet heeft meegenomen omdat hij in vluchtpositie zat, en juist daarom ondergedoken zat. De noodzaak van het lijfelijk aanwezig hebben van zijn identiteitsdocument heeft hem nimmer dan enkel pas in Nederland problemen opgeleverd en niet in zoals hij verklaarde.
EE/20
"Wd
ais ai* Aov NVfcnw
SS2E2Qt>9t>0
8f=9T
6002/60/12
WALRAM ADVOCATEN
Immers in praktijk gezien werd hij in nimmer gecontroleerd en voelde hij ook geenrisicoop controle in tegenstelling tot hetgeen het ambtsbericht schrijft. Appellant ging 's-avonds enkel naar de Moskee en maakte geen andere bezoeken, dat is wat appellant probeerde te vertellen in de gronde van het beroep hetgeen de Rechtbank verkeerd heeft geïnterpreteerd. Dat appellant geen contact met heeft kunnen leggen, heeft hij genoegzaam verklaard. Zijn vriendin is meerder malen op het adres van aan de deur geweest doch werd telkens niet opengemaakt. Op de (voor)deur bevonden zich twee dikke sloten. Andere acties om te vinden bestaan niet, aldus appellant. GRIEF 2: Ten onrechte heeft de Rechtbank het verweer van verweerder overgenomen en gesteld dat er geen sprake is van een gewapend conflict, daarbij verwijzend naar het ambtsbericht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken d.d. juni 2009. In beroep heeft appellant weliswaar gemotiveerd met informatie die beschikbaar was ten tijde van het tot stand komen van genoemd ambtsbericht. Echter van belang daarbij is dat dit ambtsbericht enkel ziet op de periode van februari 2008 tot en met 30 juni 2009 doch appellant reeds in oktober 2007 naar Nederland gekomen is, dus op een tijdstip waarvoor in vanaf 1 april 2007 een besluit- vertrekmoratoriura gold voor de duur van 1 jaar. Er heerste toen straffeloosheid in er was een staat van beleg afgekondigd vanaf januari 2007 en het Ministerie van Buitenlandse Zaken de situatie als zeer fluide en onvoorspelbaar kwalificeerde. Het ambtsbericht van 01-02-2008 spreekt van mensenrechtenschendingen op grote schaal, met name jegens politiek activisten en deelnemers van manifestaties tegen het regime (waartoe ook appellant behoorde) maar ook jegens gewone burgers. Human Rights Watch spreekt in haar rapport van januari 2007 van strike-related violence, hetgeen ook appellant heeft moeten ervaren, zoals hij verklaard heeft. Onder verwijzing naar het hiervoor gestelde en de overige gedingstukken verzoekt appellant Uw Afdeling het hoger beroep gegrond te verklaren en de uitspraak van de rechtbank te vernietigen, alsmede te beslissen dat deze alsnog in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Voorts verzoekt appellant Uw Afdeling de Staat der Nederlanden te veroordelen in de kosten die appellant in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank en van het hoger beroep bij Uw Afdeling heeft moeten maken, en voorts te bepalen dat aan appellant het door hem in beide instanties betaalde griffierecht zal worden vergoed. Hierbij stel ik mij namens mijn client bepaaldelijk gevolmachtigd te zijn tot het instellen van dit beroep conform het bepaalde in artikel 70 lid 1 VW 2000. J.
EE/E0
*DVd
Appellant legt over:
Q1S Hl>\ ACW WWTWM
9QZE29t>9t>0
8t»:9X
6002/60/12
WALRAM ADVOCATEN
1. de door hem aangevochten beschikking van de rechtbank d.d. 18 augustus 2009; 2. de door hem bij de rechtbank ingediende producties; 3. de samenvatting van het ambtsbericht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken d.d. 30 juni 2009. 4. het rapport van Human Rights Watch d.d. januari 2007. Sittard, XI september 2009. Gemachtigd<
<^S
GE/t'O
*9Vd
ais
xrx
Adv
HWIW
SSZEZSt'SPB
8t> :9T
6GG2/60/TZ