Raad
vanStatc 201102009/1/V2. Datum uitspraak: 14 april 2 0 1 1
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8 : 5 4 , eerste lid, van de Algemene w e t bestuursrecht {hierna: de A w b ) op het hoger beroep van:
appellant, tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Groningen, van 31 januari 2011 in zaak nrs. 11 / 6 5 2 en 11 / 6 5 3 in het geding tussen: de vreemdeling en de minister voor Immigratie en Asiel.
201102009/1/V2
1.
2
14 april 2 0 1 1
Procesverloop
Bij besluit van 5 januari 2 0 1 1 heeft de minister een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 31 januari 2 0 1 1 , verzonden op 4 februari 2 0 1 1 , heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen daarvan geheel in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 11 februari 2 0 1 1 , hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. De minister heeft een verweerschrift ingediend. Vervolgens is het onderzoek gesloten. 2.
Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 8 5 , eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2 0 0 0 bevat het hoger-beroepschrift in aanvulling op artikel 6:5, eerste lid, onderdeel d, van de A w b , één of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank of de voorzieningenrechter van de rechtbank. Ingevolge het tweede lid omschrijft een grief het onderdeel van de uitspraak waarmee de indiener zich niet kan verenigen alsmede de gronden waarop de indiener zich daarmee niet kan verenigen. Ingevolge het derde lid w o r d t het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard, indien niet is voldaan aan het eerste of tweede lid, aan artikel 6:5 van de A w b of aan enig ander bij de w e t gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het hoger beroep. Artikel 6:6 van de A w b is niet van toepassing, indien niet is voldaan aan de vereisten vermeld in artikel 6 : 5 , eerste lid, onder c en d, of aan het eerste of tweede lid van dit artikel. 2.2. Hetgeen de vreemdeling in het hoger-beroepschrift heeft aangevoerd, is een herhaling van in beroep naar voren gebrachte standpunten, waarop de voorzieningenrechter heeft beslist. Voor zover de vreemdeling aan het aangevoerde stukken ten grondslag heeft gelegd die hij niet in beroep heeft overgelegd, geldt dat die stukken dateren van vóór de aangevallen uitspraak. De vreemdeling heeft geen in rechte te honoreren verklaring gegeven waarom hij deze redelijkerwijs niet reeds in beroep heeft kunnen overleggen. Deze stukken kunnen derhalve niet bij de beoordeling van het hoger beroep worden betrokken. 2.3. Gelet op vorenstaande is geen sprake van grieven in de zin van voormelde artikel 8 5 , tweede lid, zodat niet is voldaan aan voormeld eerste lid van die bepaling.
201102009/1/V2
3
14 april 2011
2.4. Het hoger beroep is, gelet op voormeld artikel 85, derde lid, kennelijk niet-ontvankelijk. 2.5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
201102009/1/V2
3.
4
14 april 2 0 1 1
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk. Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I.S. Vreken, ambtenaar van staat.
w . g . Lubberdink lid van de enkelvoudige kamer
w . g . Vreken ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 april 2 0 1 1 434-681. Verzonden: 14 april 2 0 1 1 Voor eensluidend afschrift, de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser
1 1 / 0 2 2011 VRI 10:51
@005/01
FAX +31582991300 LEIX Leeuwarden Adv. 12:26:11
QSQ
04-02-2011
Rechtbank Groningen
MS I
^^ftspraak
ttscHRin
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE Nevenzittingsplaats Groningen Sector Bestuursrecht Vreemdelingenkamer Voondeningenrecbter Zaaknummers: Awb 11/653 (voorlopige voorziening) Awb 11/652 (beroep) Uitspraak in de geschillen tussen:
geboren op van Iraanse nationaliteit, V-nummer verzoeker, gemachtigde: mr. D. de Vries, advocaat te Leeuwarden, en DE MINISTER VOOR IMMIGRATIE EN ASIEL. (Immigratie- en Naturalisatiedienst), te 's-Gravenhage, verweerder, vertegenwoordigd door mr. S. Raterink, ambtenaar ten departemente.
1.
Ontstaan en loop van het geschil
1.1. Op 28 december 2010 heeft verzoeker een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) ingediend. Verweerder heeft bij besluit van 5 januari 2011 afwijzend op de aanvraag beslist. 1.2.
Op 6 januari 2011 heeft verzoeker hiertegen beroep ingesteld.
1.3. Bij verzoekschrift van 6 januari 2011 heeft verzoeker de voorzieningen rechter verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat uitzetting achterwege wordt gelaten tot op het beroep is beslist Op 18 januari 2011 zijn de gronden van het beroep en het verzoek ingediend. t .4. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank toegezonden, onder gelijktijdige verzending daarvan aan verzoeker. 1.5. Het verzoek is behandeld ter openbare zitting van 21 januari 2G10. Verzoeker is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen. De voorzien ingenrechter heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
2/8
1 1 / 0 2 2011 VRI 10:52 050
©006/011
FAX +31582991300 LEXX Leeuwarden Adv
Rechtbank Groningen
12:26:24
04-02-2011
3/8
t Zaaknummers: Awb 11/652 en Awb 1 i/653
t.
blad 2
Rechtsoverwegingen
2.1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist De voorzieningenrechter kan, indien hij van oordeel is dat na de zitting bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, Awb, nader onderzoek redelijkerwijs niet bij kan dragen aan de beoordeling van de zaak, op grond van artikel 8:86, eerste lid, Awb, onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak. Partijen zijn bij de uitnodiging voor de zitting op deze bevoegdheid gewezen. Feiten en standpunten van partijen 2.2. Verzoeker heeft het volgende aan zijn asielrelaas ten grondslag gelegd. Verzoeker is afkomstig uit provincie Khouzegstan te Iran. In Iran is verzoeker tot het christelijke geloof gekomen. In zijn jeugd is hij geïnteresseerd geraakt in de christelijke godsdienst Verzoeker keek naar christelijke films en hoorde verhalen over Jezus. Verzoeker bezocht vanaf zijn 22 stejaar zogenoemde huiskerken om zijn geloof te belijden. Ook was verzoeker geïnteresseerd in politiek, in die zin dat hij het regiem weg wilde hebben. Om die reden deed verzoeker mee aan de zogenoemde Groene beweging, hij bezocht demonstraties en schreef leuzen op muren. Verzoeker is op uitnodiging van zijn nicht op 22 april 2010 naar Nederland gekomen met een daartoe afgegeven Schengenvisum. Zijn nicht is genaturaliseerd tot Nederlandse en woonachtig te , Vóór zijn vertrek uit Iran heeft verzoeker geen persoonlijke problemen ondervonden. Na een verblijf van ongeveer 20 dagen bij zijn nicht, moest zijn nicht plotseling naar Engeland in verband met het overlijden van een oom. Verzoeker bleef in het huis van zijn nicht Nog geen dertig dagen na aankomst in Nederland, zijn nicht was toen net een paar dagen in Engeland, vernam verzoeker van zijn broer in Iran, dat zijn twee vrienden, met wie verzoeker de huiskerken bezocht en deel nam aan de Groene beweging, waren gearresteerd. Verzoeker concludeerde daaruit dat het voor hem gevaarlijk was om naar Iran terug te keren. Verzoeker vreesde te worden teruggestuurd naar Iran terwijl zijn leven daar in gevaar was. Omdat hij legaal in Nederland was gekomen was hij in de veronderstelling dat hij in Nederland geen asielaanvraag kon doen. Verzoeker besloot toen door te reizen naar Denemarken, fn Denemarken heeft verzoeker zich laten dopen, in Denemarken vernam verzoeker van zijn broer dat de autoriteiten in Iran op de hoogte waren van verzoekers doop in Denemarken. Omdat verzoeker onverwacht na een Dublinclaim teruggestuurd werd naar Nederland heeft hij zijn doopbewijs niet kunnen meenemen. Verzoeker stelt dat hij door de autoriteiten in Iran gezocht wordt vanwege zijn bekering en omdat zijn vrienden mogelijk hebben verklaard omtrent verzoekers deelname aan de Groene beweging vreest hij ook om die reden voor de Iraanse autoriteiten. 2.3. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen op grond van het eerste lid van artikel 31 Vw 2000 in samenhang met het tweede lid, aanhef en onder f, van dat artikel. Verweerder heeft geoordeeld dat afbreuk wordt gedaan aan de geloofwaardigheid van de verklaringen van verzoeker, omdat hij toerekenbaar geen identiteitsdocumenten heeft overgelegd en geen documenten of bescheiden heeft overgelegd die zijn reisverhaal en zijn asielrelaas onderbouwen. Voorts heeft verweerder een aantal elementen uit het asielrelaas opgesomd, op basis waarvan is geoordeeld dat het relaas de vereiste positieve overtuigingskracht mist Verweerder acht het relaas daarom ongeloofwaardig.
1 1 / 0 2 2011 VRI 1 0 : 5 3 050
@007/011
FAX +31582991300 LEÏX Leeuwarden Adv
Rechtbank Groningen
Zaaknummers: Awb 11/652 en Awb 11/653
12:31:41
04-02-2011
4/8
blad 3
2.4. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat hem niet in redelijkheid kan worden tegengeworpen dat zijn documenten ontbreken, althans niet met het argument dat zijn reisroute en zijn identiteit niet kunnen worden vastgesteld. Verzoeker is immers met een door de Nederlandse autoriteiten verstrekt visum naar Nederland gekomen. Omdat verzoeker op een voor hem onverwacht moment naar Nederland werd teruggestuurd door de Deense autoriteiten, heeft hij zijn doopbewijs niet kunnen meenemen omdat hij dat nog niet gekregen had. Verzoeker verwacht dit doopbewijs in beroep te kunnen overleggen ter ondersteuning van zijn asielrelaas. Ter zitting heeft verzoeker gesteld dat hij thans over originele identiteitsdocumenten beschikt en heeft deze met het uit Denemarken ontvangen doopbewijs getoond. Verzoeker stelt dat vorenstaande betekent dat verweerder een onjuist toetsingskader heeft gehanteerd en daarmee ten onrechte heeft beoordeeld of het relaas positieve overtuigingskracht heeft. Er is bovendien geen sprake van een ongeloofwaardig asielrelaas. In de zienswijze reeds heeft verzoeker uiteengezet dat zun relaas wel degelijk consistent en geloofwaardig is. Verzoeker acht het onredelijk dat van hem wordt verlangd de verschillende stromingen in het christelijke geloof te kunnen duiden. Ook verwacht verweerder te veel van verzoeker met de eis uitgebreid over de Bijbel te kunnen vertellen. Van verzoeker wordt ten onrechte verwacht dat hij concreter en correcter kan aanduiden wat er in het Nieuwe Testament staat. Verzoeker is echter geen Schriftgeleerde. Verweerder weigert ook te geloven dat verzoeker betrokken is geweest bij de Groene beweging omdat hij de oprichtingsdatum onjuist had genoemd. In zekere zin is verzoeker met de door hem genoemde datum wel juist geweest nu met de door verzoeker genoemde gebeurtenis, de demonstratie van 14 juni 2009, immers het volksoproer is begonnen, hetgeen is uitgemond in de Groene beweging. Voorts stelt verzoeker dat de door hem genoemde verschillende verhalen omtrent de herkomst van de naam van de Groene beweging juist geloofwaardig maakt dat hij er bij betrokken was. Dat zijn verklaringen omtrent de arrestatie van zijn vrienden niet eenduidig zouden zijn, is een indruk die makkelijk ontstaat bij lezing van de gehören. In de correcties en aanvullingen zijn die onduidelijkheden nu juist weggenomen. Het is niet altijd eenvoudig aan te geven hoe de verschillen hebben kunnen ontstaan. Het is onzinnig om te stellen dat tolken en gehoorambtenaren onfeilbaar zijn en nooit iets verkeerd begrijpen. De "Correcties en Aanvullingen" hebben nu juist tot doel in te grijpen wanneer een verhaal kennelijk niet goed is overgekomen. Wanneer de fouten direct gecorrigeerd zijn is het volstrekt onredelijk om toch te blijven stellen dat sprake is van tegenstrijdigheden. Verzoeker handhaaft voorts zijn stelling, dat hij niet wisselend heeft verklaard over zijn interesse in het christelijke geloof, zijn bekering en de arrestatie van zijn twee vrienden. Bovendien is uit recente telefooncontacten gebleken dat de autoriteiten naar hem op zoek zijn, hetgeen betelcent dat zijn leven bij terugkeer naar Iran in gevaar komt. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het relaas van verzoeker geen positieve overtuigingskracht heeft. Verzoeker handhaaft zijn stelling dat hij in verband met zijn politieke activiteiten en zijn bekering, met name nu hij is gedoopt, gegronde vrees heeft voor vervolging in zijn land van herkomst. Het bestreden besluit kan derhalve geen stand houden. Het bestreden besluit dient volgens verweerder tevens gezien te worden als een terugkeerbes lu it. Verzoeker stelt dat er sinds 25 december 2010 aan de richtlijn 2008/1 IS/EG, hierna de Terugkeerrichtlijn, weliswaar directe werking toekomt. Verzoeker wijst erop dat op het moment dat hij het terugkeerbes luit heeft ontvangen hij echter niet als illegaal kon worden aangemerkt. Op het moment dat de procedure omtrent rechtmatig verblijf nog niet was afgewikkeld, had verweerder nog geen terugkeerbesluit mogen nemen.
1 1 / 0 2 2011 VRI 10:54 050
©008/011
FAX +31582991300 LEXI Leeuwarden Adv,
Rechtbank Groningen
Zaaknummers: Awb 11/652 en Awb I1/653
12:32:17
S/8
04-02-2011
blad 4
Beoordeling van het verzoek 2.5. Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000, wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28 van die wet, afgewezen, Indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen. Het is derhalve aan de vreemdeling om de door hem aan zijn aanvraag ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden tegenover verweerder aannemeljjk te maken. Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder f, van dit artikel, wordt bij het onderzoek naarde aanvraag om een verblijfsvergunning asiel mede betrokken dat de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag geen reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden kan overleggen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag, tenzij de vreemdeling aannemelijk kan maken dat het ontbreken van deze bescheiden niet aan hem is toe te rekenen. 2.6. De voorzien ingenrechter is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat verzoeker ter staving van zijn identiteit, nationaliteit en reisroute geen documenten heeft overgelegd die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn asielaanvraag en dat verweerder dit op grond van het bepaalde in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, Vw 2000, in redelijkheid aan verzoeker heeft kunnen toerekenen. Verzoeker heeft verklaard dat hij zijn paspoort (met visum) en vliegticket, een retourticket van Teheran naar Amsterdam heeft vernietigd omdat hem was aangeraden -door een Iraniër die hij ergens was tegengekomen- alle bewijsmateriaal te vernietigen als hij asiel wilde aanvragen. Deze handelwijze is verzoeker zonder meer toerekenbaar. Verweerder heeft onder deze omstandigheden in redelijkheid het ontbreken van deze documenten aan verzoeker toegerekend. Nu de aanvrager, "vreemdeling", gehouden is evenbedoelde documenten en bescheiden bij de aanvraag over te leggen, leidt de omstandigheid dat verzoeker inmiddels wel over (eventueel) originele identiteitsdocumenten en de doopakte beschikt niet tot een ander oordeel. 2.7. In het licht van het voorgaande dient, volgens het door verweerder op grond van artikel 31 Vw 2000 gevoerde beleid, het relaas niet alleen consistent en niet onaannemelijk te zijn, doch mogen daarin ook geen hiaten, vaagheden, ongerijmde wendingen en tegenstrijdigheden op het niveau van de relevante bijzonderheden voorkomen; van het asielrelaas moet dan een positieve overtuigingskracht uitgaan. 2.8. De voorzien ingenrecht er overweegt, gelet op de bestendige lijn in de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, dat de beoordeling van de geloofwaardigheid van de door de vreemdeling in het asielrelaas gestelde feiten behoort tot de verantwoordelijkheid van verweerder en dat die beoordeling slechts terughoudend door de rechter kan worden getoetst De maatstaf bij die toetsing is niet het eigen oordeel van de rechter over de geloofwaardigheid vsn het relaas, maar de vraag of grond bestaat voor het oordeel dat verweerder, gelet op de motivering neergelegd in het voornemen en het bestreden besluit, bezien in het licht van de verslagen van de gehouden geboren, de daarop aangebrachte correcties en aanvullingen en het gestelde in de zienswijze, niet in redelijkheid tot zijn oordeel over de geloofwaardigheid van het relaas kon komen. De voorzien in gen rechter stelt vast dat het aan verzoeker is om de door hem aan de aanvraag ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden tegenover verweerder aannemelijk te maken. Verweerder heeft verzoeker in het afwijzende besluit gewezen op de inconsistenties, tegenstrijdigheden, hiaten en onaannemeüjkheden in zijn verklaringen.
1 1 / 0 2 2011 VRI 10:58 û50
©009/011
FAX +31582991300 LEïX Leeuwarden Adv
Rechtbank Groningen
Zaaknummers: Awb 11/652 en Awb 11/653
12:32:51
04-02-2011
6/8
blad 5
In het afwijzende besluit- waar het voornemen integraal deel van uitmaakt - is verweerder uitgebreid ingegaan op de gronden waarop verweerder tot dit oordeel is gekomen. 2.9. Met inachtneming van de terughoudendheid die de rechter moet betrachten ten aanzien van een beoordeling door verweerder van de aan de asielaanvraag door de vreemdeling ten grondslag gelegde feiten komt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat hetgeen verweerder in het bestreden besluit heeft overwogen omtrent de feitenkennis van verzoeker, het standpunt omtrent de geloofwaardigheid van de gestelde bekering redelijkerwijs niet kan dragen. Verweerder heeft overwogen dat de door verzoeker gestelde bekering, de wijze waarop alsmede de wijze van geloofsbelijdenis niet geloofwaardig is. Naar het oordeel van verweerder wordt de ongeloofwaardigheid van de gestelde bekering tot het christendom versterkt doordat verzoeker geen informatie kan verschaffen over de verschillende stromingen binnen het christendom. Verweerder heeft in het bestreden besluit voorts overwogen dat van iemand die al sinds zijn jeugd geïnteresseerd is in het christendom verwacht mag worden dat hij hiervan enige kennis zou hebben, zeker nu er ook binnen de Iraanse samenleving meerdere kerken en geloofsrichtingen zijn. Voorts heeft verweerder overwogen dat de uitspraken van verzoeker over de leer van Jezus Christus uit de Bergrede en zijn verwijzing naar Openbaring niet overtuigen van de door verzoeker gestelde studie van het Nieuwe Testament Verweerder stelt dat verzoeker deze passage mogelijk ooit ergens heeft gelezen of hiervan heeft gehoord, maar van iemand die stelt twee jaar in het Nieuwe Testament te hebben gestudeerd en dit gedeelte de beste passage noemt, mag verwacht worden dat hij concreter en correcter kan aanduiden wat er in dit gedeelte staat en hoe het moet worden geTnterpreteerd. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder zijn beoordeling van de door verzoeker gestelde bekering niet overwegend mogen laten afhangen van een beoordeling van de mate van juistheid waarmee verzoeker de hem gestelde zeer feitelijke vragen heeft beantwoord, nu dat op zichzelf geen uitsluitsel biedt over de geloofsbeleving van verzoeker en verzoeker er geen blijk van heeft gegeven in het geheel geen kennis van het christelijke geloof te hebben. Het bestreden besluit komt op deze grond voor vernietiging in aanmerking. De voorzieningenrechter is evenwel van oordeel dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) in stand kunnen blijven. Daartoe wordt het volgende overwogen. 2.10. Volgens het door verweerder gevoerde beleid zoals neergelegd in paragraaf C24/3.7 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) wordt bij de individuele beoordeling van asielaanvragen uitgegaan van de notie dat Iraanse christen asielzoekers behoren tot een groep die bijzondere aandacht vraagt Door van dit gegeven uit te gaan, worden minder eisen gesteld ten aanzien van de aannemelijkheid van het individuele asielrelaas. Dit betekent dat wanneer een vreemdeling in Iran vanwege zijn geloof problemen heeft ondervonden van de zijde van de autoriteiten of van medeburgers en deze met geringe indicaties geloofwaardig kan maken, het aannemelijk wordt geacht dat sprake is van negatieve aandacht bij terugkeer naar het (and van herkomst. De voorzieningenrechter stelt vast dat hiervan in het onderhavige geval geen sprake is. Verzoeker heeft verklaard dat hij voor zijn vertrek uit Iran geen persoonlijke problemen heeft ondervonden. Verzoeker stelt bij terugkeer te vrezen te hebben voor de Iraanse autoriteiten vanwege zijn bekering en zijn betrokkenheid bij de Groene Beweging. De voorzieningenrechter overweegt dienaangaande dat verweerder zich naar haar oordeel terecht en op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat verzoeker de problemen waarvan hij stelt die in Iran te zullen ontmoeten, niet aannemelijk heeft gemaakt
1 1 / 0 2 2011 VRI 10:57 0c0
©010/011
FAX +31582991300 LEXX Leeuwarden Adv
Rechtbank Groningen
Zaaknummers: Awb 11/652 en Awb 11/653
12:33:27
04-02-2011
7/8
blad 6
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder op basis van de in het bestreden besluit gegeven motivering - die de voorzieningenrechter overneemt - zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stelten dat het relaas van verzoeker dienaangaande ongeloofwaardig moet worden geacht en dat verzoeker mitsdien niet als vluchteling in Nederland kan worden toegelaten. Zijn enkele bekering tot het christendom maakt dan niet dat verweerder gehouden zou zijn tot verlening van een asielgerelateerde verblijfsvergunning. Gelet op het vorenstaande kan verzoeker derhalve niet aan artikel 29, eerste ltd, aanhef en onder a, b of c, Vw 2000, een aanspraak op een verblijfsvergunning ontlenen. 2.11. Het voorgaande leidt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat op voorhand vaststaat dat verweerder, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen, geen besluit zal nemen met een andere strekking dan het thans bestreden besluit Nu nader onderzoek naar het oordeel van de voorzieningenrechter redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, wordt het beroep met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, Awb gegrond verklaard, gelet op rechtsoverweging 2.9, wegens schending van het motiveringsvereiste als bedoeld in artikel 3:46 Awb. Het bestreden besluit zal worden vernietigd met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb, zodat de rechtsgevolgen van het besluit geheel in stand worden gelaten. 2.12. Verzoeker heeft in de gronden van beroep geageerd tegen het in het bestreden besluit gestelde onder paragraaf 5, "Rechtsgevolgen van deze beschikking". "(...) Dit besluit wordt tevens aangemerkt als terugkeerbes/uit in de zin van Richtlijn 2008/1IS/EG. (...)". Verzoeker heeft, afgezien van enkele algemene bespiegelingen, hiertegen ingebracht dat verweerder -kort gezegd- in dit stadium nimmer een terugkeerbesluit had kunnen nemen.. Verzoeker stelt voorts dat het terugkeerbesluit dient te worden heroverwogen dan wel te worden ingetrokken. De voorzieningenrechter is van oordeel dat deze beroepsgrond zonder nadere concretisering onvoldoende is om te spreken van een beroepsgrond waarop de voorzieningenrechter dient in te gaan. 2.13. Gegeven de beslissing in de hoofdzaak is er geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 Awb. 2.14. Er bestaat aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten van deze procedure. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 874,- als kosten van verleende rechtsbijstand ( 1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 437-, wegingsfactor 1).
U / 0 2 2011 VRI 1 0 : 5 8
FAX +31582991300 LEIX Leeuwarden Adv.
* 050
©Oll/Oll 1233:53
04-02-2011
8'8__
Rechtbank Groningen
Zaaknummers: Awb 11/652 en Awb 11/653
3.
Wad 7
Beslissing
De voorzien ingenrechten .
-
verklaart het beroep, geregistreerd onder nummer Awb 11/652, gegrond; vernietigt het bestreden besluit van 5 januari 2011 ; bepaalt dat de rechtsgevolgen van het besluit geheel in stand blijven; veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 874,- en bepaalt dat verweerder deze kosten aan verzoeker dient te vergoeden; wijst het verzoek om voorlopige voorziening, geregistreerd onder nummer Awb 11/653, af
Aldus gegeven door mr. A.S. Venema-Dictvorst, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van J.A.B. Peterse-Verver als griffier op 31 januari 2911.
Tegen de uitspraak inzake het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open. Tegen de uitspraak in de bodemzaak kunnen partijen binnen een week na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van "hoger beroep vreemdelingenzaken" postbus 16113,2500 BC te 's-Gravenhage. Ingevolge artikel 85 Vw 2000 dient het beroepschrift, in aanvulling op de vereisten gesteld in artikel 6:5 Algemene wet bestuursrecht, één of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 Awb is niet van toepassing. Afschrift verzonden op:
-•/ CCp
o/\44
1001/01 i l / 0 2 2011 VRI 1 0 : 4 7 FAI +31582991300 LEXX Leeuwarden Adv.
L E X X Leeuwarden Attorneys at law/Advocaten ^
RAAD VAN STATE INGEKOMEN
FÏX:(+3I)O58-299I30O
www.lcxKidvocaicn.nl
.1 .1 FEB 2011
Fax:070-365 13 80 Aan de Voorzitter van de Afdeling Rechtspraak Raad van State Postbus 16113 2500 BC Den Haag
AAN:
AdwcaW-
""
\JL
BEHANDELD: DD:
Wcrteningcl 28 £913 CL Leeuwarden Tel: (+31) 058-2998181
PAR:
mr.dnt.M.R.v*nderPc4 M(OI)06-50ft37223 E vdpol^IctxBdracatenjit mr. D, de Vrie* M
2303 E devrics©le*xixJvoc*wn.nl mr. F.H. Gert M(*3I)M^6«M741 E gan© lexxadwcaiennl
Appelschrift
mr. HT.Gcrtirandy MC*3I)06-'(30«889 E jertirarrfy9lwxadwaten.nl mr. G.J. van Kaminen M(*3I)M>-51748770 É E «nkBmiwcnfflexKad» oe«cii.nl
Betreffende; Dossier Uw kenmerk Nationaliteit Leeuwarden
geboren op, Dl 11473 Iraanse vrijdag 11 februari 2011
Geeft eerbiedig te kennen.
^ ^
^
^
^
de
hierna te noemen appellant, te dezer zake domicilie kiezende te Leeuwarden, aan de
dit appelschrift in te dienen.
Deze aanvraag is door verweerder afgewezen op 5 januari 2011. Bii brief van 6 januari 2011 is daartegen beroep ingesteld. Openbare b ^ ^ ^ ^ J ^ f X ^ Z l Z zitting van 21 januari 2011. Appellant is daarbij verschenen, bygestaan door zyn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoord.gen.
niet verenigen gezien de navolgende omstandigheden. r w ï é f richt zich tegen het oordeel van de rechtbank, pagina 6,1 e alinea:
ontlenen. "
===S==±SSEC?W<
LM b t M r i n =rf™«"* " * " J ™ " " _ ^ ; ; " H wuft- »*
10:48
FAI +31582991300 LEX* Leeuwarden Adv.
©002/011
Motivering trief 1; De bekering van appellant tot het christendom wordt niet langer in twijfel getrokken en geloofwaardig geacht Appellant heeft in de procedure aangegeven hoe hij het christendom in Iran heeft beleefd. Ira an se christenen en bekeerde moslims kunnen met geringe indicaties aannemelijk maken in aanmerking te komen voor een vbt-asiel op grond van artikel 29 a. Als men in Nederland is bekeerd is VC C2/2.6 van toepassing. Men komt in aanmerking voor een vergunning op de b-grond wanneer men al problemen heeft ondervonden om andere redenen dan de nieuwe geloofsovertuiging, die op zichzelf onvoldoende redenen vormen om een vbt-asiel te verlenen. Op apostasie (afvalligheid) staat volgens de sharia de doodstraf. Er zijn in de verslagperiode geen gevallen bekend van straffen voor apostasie. Een wetsontwerp, waardoor onder andere de doodstraf voor afvalligheid en godslastering expliciet zou worden opgenomen in het wetboek van Strafrecht is nog niet goedgekeurd door het parlement of de Raad van Hoeders. In de maanden voorafgaand aan het nieuwe ambtsbericht was er meer druk op (bekeerde) christenen. Over gericht geweld werd volgens het nieuwe ambtsbericht geen (voldoende betrouwbare) informatie verkregen. In het themaambtsbericht over christenen en homoseksuelen van mei 2009 werd nog gezegd dat hierover weinig bekend was, maar werden wel praktijkvoorbeelden genoemd van mishandeling of marteling en detenties die soms maandenlang duurden. Deze voorbeelden zijn in het nieuwe ambtsbericht weggelaten, ondanks de opmerking dat de tekst van het thema-ambtsbericht geïncorporeerd is. Repressie en intimidatie van christenen hangt voornamelijk samen met actieve bekering van moslims. Uit de praktijkvoorbeelden in het ambtsbericht van mei 2009 werd echter niet altijd duidelijk of het om arrestaties van actieve bekeerders of gewone bekeerlingen ging. Huiskerken staan onder permanente dreiging van invallen door de politie, afluisteren van telefoons, controle van e-mails, en infiltratie door spionnen. Volgens verschillende bronnen is de nieuwe strafwet, die de doodstraf stelt op afvalligheid, nog niet definitief goedgekeurd en ingevoerd. Het US State Department stelt in haar rapport van maart 2010 echter dat de wetgeving voor een proefperiode van 1 jaar ingevoerd zou zijn. Er zouden geen gevallen van opgelegde doodstraffen zijn in 2009, maar elders wordt gesteld dat er minstens 130 minderjarige overtreders in de dodencel zaten, onder andere vanwege afvalligheid. Het USCIRF stelt evenals het US Department of State dat sinds de verkiezingsprotesten van juni 2009 onder andere leden van religieuze minderheden aangeklaagd worden wegens "confronting the regime". In het afgelopen jaar is er een toename van fysieke aanvallen, detentie, en arrestatie van religieuze minderheden. Met name Evangelische christenen zijn hiervan slachtoffer. Maar ook 'inheemse' Assyrische en Armeense christelijke leiders zijn doelwit geworden. In een notitie van Vluchtelingenwerk uit maart 2010 wordt op basis van verschillende bronnen geconcludeerd dat bekeerlingen risico lopen op schending van art. 3 EVRM. HetEHRM oordeelt in januari 2010 dat uitzetting naar Iran van een in Turkije bekeerde christen schending van art. 3 EVRM zou betekenen. Dit omdat zij door de UNHCR in Turkije op religieuze gronden is erkend als vluchteling. De Afdeling overweegt in uitspraken van augustus en oktober 2009 dat de staatssecretaris terecht niet is uitgegaan van de inwerkingtreding van het wetsvoorstel over afvalligheid. De ambtsberichten van juni 2007, februari 2008 en juli 2008 rechtvaardigen volgens de Afdeling niet de conclusie dat een vreemdeling enkel omdat hij in Nederland tot het christendom is bekeerd, bij terugkeer naar Iran een reëel risico loopt van een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM. Rb Assen verwijst in december 2009 (Rb Assen (MK), AWB 09/24393,17 december 2009) naar bovengenoemde Afdelingsuitspraken, maar leidt uit het nieuwe thematische ambtsbericht van mei 2009 af dat er voor (bekeerde) christenen in Iran "een reëel risico bestaat te worden gearresteerd en (gedurende korte dan wel langere tijd) te worden vastgehouden". In combinatie met informatie uit het algemeen ambtsbericht van juli 2008 over mishandeling in detentie en berichten over het onthouden van medische zorg aan gedetineerden stelt de rechtbank "dat er concrete aanwijzingen zijn dat tegen
2
1 1 / 0 2 2011 VRI 10:49
FAX +31582991300 L E U Leeuwarden Adv.
©003/011
bekeerde christenen in Iran geweld wordt gebruikt." De meervoudige kamer van rechtbank Arnhem ' oordeelt in maart 2010 (RB Arnhem (MK), 08/31760,9 maart 2010) dat de positie van bekeerde christenen volgens het thematisch ambtsbericht van mei 2009 precair is, maar dat alleen dit geen gevaar voor schending art 3 EVRM oplevert. Uit het ambtsbericht lijkt te volgen dat het risico samenhangt met het ontplooien van bekeringsactiviteiten. Dat volgens het beleid niet verlangd kan worden dat men het geloof verborgen houdt, maakt nog niet dat niet verlangd kan worden om bekeringsactiviteiten achterwege laten. Eerder constateerde de voorzien ingenrechter van Rb Arnhem (Rechtbank Arnhem, 09/27981,09/27980,21 augustus 2009 Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep door de staatssecretaris is ongemotiveerd ongegrond bevonden ABRvS, 200906633/1/V2.23 november 2009) op basis van voorbeelden uit het ambtsbericht en overige landeninformatie dat niet alleen personen die actief hun geloof verkondigen een risico van vervolging lopen. Ook Rb Zutphen concludeerde in december 2009 (Rb Zutphen, A WB 08/37727,23 december 2009) op grond van het thematisch ambtsbericht dat ook bekeerlingen die niet actief bekeren slachtoffer kunnen worden van arrestaties en daarmee gepaard gaande opsluiting en geweld. De voorzien ingenrechter van Rb Almelo overweegt in april 2010 (Rb Almelo, AWB 10/9296,2 april 2010) dat een doopakte niet vereist is voor het aannemelijk maken van een bekering. Rb Zwolle oordeelde in oktober 2009 (Rb Zwolle, AWB 09/30516,9 oktober 2009) dat een recente bekering niet ongeloofwaardig was, ondanks het ontbreken van uitvoerige kennis over het christendom. De Afdeling oordeelde in januari 2010 (ABRvS, 200904515,13 januari 2010) in een zaak van een bekering in Nederland, dat om te worden aangemerkt als réfugié sur place geen voortzetting van activiteiten vereist is. De voorzien ingenrechter in Arnhem overweegt in oktober 2009 (Rb Arnhem, voorzieningenrechter, AWB 09/36965,30 oktober 2010) dat overheidsbescherming onwaarschijnlijk lijkt bij problemen met de eigen familie na een bekering. Tot slot wil appellant nog wijzen op enkele rapporten: 17 november 2010, US Dept. Of State, Iran, Religeuze vrijheden: Het U.S. Department of State, welbekend van de Country Reports on Human Rights Practices, brengt jaarlijks een rapport uit over de vrijheid van religie. Het rapport beschrijft de geloofsovertuigingen die voorkomen in het land, de vrijheid van religie,, schendingen door de overheid en schendingen door de bevolking van deze vrijheid. 07 december 2010, ICHRI, Iran, doodstraf voor afvallige christenen: International Campaign for Human Rights in Iran roept in 'Unprecedented Death Sentence for Christian Pastor on Charge of Apostasy'op to( hel onmiddellijk herroepen van de doodstraf voor een christelijke geestelijke, beschuldigd van afvalligheid. De organisatie wil dat de geestelijke wordt vrijgelaten. Daarbij zou de rechter verwezen hebben naar een bepaling uit de strafwet dat rechters hun 'persoonlijke kennis' mogen gebruiken ter beoordeling van een zaak. De doodstraf werd tijdens de beroepsfasc in september 2010 aangehouden. Ook roept ICHRI op voorde vrijlating van een andere geestelijke, ineen vergelijkbare zaak, die als christen geboren zou zijn. Hij werd in juni 2010 gearresteerd, op beschuldiging van onder meer afvalligheid Uit het voorgaande kan alleen de conclusie getrokken worden dat appellant bij terugkeer naar Iran mogelijke schendingen van artikel 3 EVRM te wachten staat. Appellant stelt derhalve dat het juist zijn enkele bekering tot het christendom maakt dat verweerder gehouden zou zijn tot verlening van een asiel gerelateerde verblijfsvergunning. Conclusie: Appellant concludeert tot gegrond verklaring van het hoger beroep, vernietiging van de bestreden uitspraak en gegrond verklaring van het door appellant tegen het besluit ingestelde beroep.
3