Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State Postbus 20019 2500 EA Den Haag
Stichting Behoud Waterland Overlekergouw 3 1151 CX Broek in Waterland www.stichtingbehoudwaterland.nl
Broek in Waterland, 18 februari 2016
Uw nummer: 201600558/1/R1 Betr: Edam-Volendam Bp. Industrieterrein Oosthuizerweg Edelachtbare mevrouw/heer,
Hierbij voeren de Stichting Behoud Waterland en de Stichting ‘Ook Vogels hebben Bouwdrift’ de nadere gronden aan voor hun beroep tegen het raadsbesluit van 8 oktober 2015 van de gemeente Edam-Volendam, waarin het bestemmingsplan “Industrieterrein Oosthuizerweg” (planidentificatie NL.IMRO.0385.bpITOosthuizerweg-vg01) gewijzigd is vastgesteld (bijlage 1 van pro forma beroepschrift). De Stichting Behoud Waterland (SBW) heeft ten doel ‘het behoud en herstel van de functies van het natuurlijk milieu en het landelijk karakter van Waterland alsmede het bevorderen van een zo gunstig mogelijk leefklimaat’ (bijlage 4 van pro forma beroepschrift). De stichting komt dus op voor de groene kwaliteiten in de regio Waterland. Ik verwijs verder naar de website van de SBW: www. stichtingbehoudwaterland.nl.
De Stichting ‘Ook Vogels hebben Bouwdrift’ (SOVB) heeft ten doel ‘het behoud en het herstel van natuur en landschap in de gemeente Edam-Volendam’ (bijlage 5 van van pro forma beroepschrift). De SBW en SOVB worden hierna tezamen genoemd ‘Stichtingen’of ‘Appellanten’. Het bestemmingsplan voorziet onder meer in een uitbreiding van het bestaande Industrieterrein Oosthuizerweg met 8,9 ha. Dit beroepschrift beperkt zich tot deze uitbreiding, hierna Plangebied of de Uitbreiding genoemd. Dit Plangebied betreft onbebouwde weilanden, die nu nog een agrarische bestemming hebben.
Anders dan de gemeenteraad, vinden de Stichtingen de Uitbreiding niet nodig. Op nog geen twee kilometer afstand ligt een groot regionaal industriepark in de gemeente Purmerend. De gemeente Purmerend wilde in 2010 een bedrijventerrein aanleggen van ca 150 hectare. Volstrekt overbodig, nut en noodzaak waren niet aangetoond. De SBW heeft tegen de aanleg geprocedeerd samen met andere stichtingen. Inmiddels is het gebrek aan nut en noodzaak gebleken, want het daarna ontwikkelde eerste deel van het geplande industriepark (82 ha) staat al jaren grotendeels leeg. De Stichtingen vinden de 1
Uitbreiding ook niet nodig vanwege de leegstand op het bestaande industieterrein Oosthuizerweg, waar veel bedrijfspanden te koop of te huur worden aangeboden, en de leegstand op de omliggende industrieterreinen. Nut en noodzaak van de Uitbreiding zijn dus niet aangetoond. Door de Uitbreiding komen de industrieterreinen Baanstee-Noord en de Oosthuizerweg op ca 700 meter na, tegen elkaar aan te liggen. Dat betekent een aanzienlijke aantasting van de kenmerkende openheid van het Noord-Hollandse landschap. Feiten
1. Plangebied: Het plan behelst de uitbreiding van het bestaande industrieterrein (35 hectare) aan de Oosthuizerweg met 8,9 hectare. Het bestaande industrieterrein wordt dus ongeveer 30% groter.
Het Plangebied vormt op dit moment één geheel met de rest van de polder. Deze polder bestaat uit weilanden. Het heeft een open karakter en wordt agrarisch gebruikt. Het wordt ten oosten/zuiden begrensd door het bestaande industrieterrein Oosthuizerweg en aan de westkant de Purmerringvaart.
Het Plangebied maakt deel uit van de Bestemmingsplan "Landelijk gebied 1973", vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 18 februari 1974 (Dit plan is vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Zeevang, waarbij na een grenscorrectie dit gebied tot het grondgebied van de gemeente EdamVolendam is gaan behoren). Het heeft een agrarische bestemming. Het Plangebied ligt buiten Bestaand Bebouwd Gebied (BBG) op grond van artikel 9 van de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV). Het Plangebied ligt in het weidevogelleefgebied.
Het Plangebied ligt in het inundatiegebied behorende bij de Stelling van Amsterdam.
Het Plangebied ligt in de buurt van twee speciale beschermingszones, de Natura 2000-gebieden Polder Zeevang en Markermeer & IJmeer. Tussen het Plangebied en de Polder Zeevang liggen slechts enkele percelen grasland (375 meter breed). Het Plangebied grenst direct aan de Purmerringvaart. Deze vaart is een natuurverbinding, voor het veiligstellen van internationaal kwetsbare populaties. De gemeente is eigenaar van de grond.
2
2. Procedure:
Het ontwerp bestemmingsplan “Industrieterrein Oosthuizerweg” en bijbehorende stukken hebben vanaf 4 december 2014 ter inzage gelegen voor het indienen van zienswijzen. De SBW heeft op 9 januari 2015 een zienswijze ingediend (bijlage 2 van pro forma beroepschrift)
De SOVB heeft op 13 januari 2015 een zienswijze ingediend (bijlage 3 van pro forma beroepschrift) De gemeenteraad heeft op 8 oktober 2015 het bp “Industrieterrein Oosthuizerweg” gewijzigd vastgesteld. Dit besluit, het gewijzigde vastgestelde bestemmingsplan en bijbehorende stukken hebben vanaf vanaf 15 december 2015 gedurende 6 weken ter inzage gelegen (http://www.ruimtelijkeplannen.nl/webroo/roo/bestemmingsplannen?planidn=NL.IMRO.0385.bpITOosthuizerw eg-vg01). Appellanten hebben op 22 januari jl. bijgesloten pro forma beroepschrift verstuurd (bijlage 1). Bij brief van 25 januari 2016 worden Appellanten in de gelegenheid gesteld de gronden van het beroep t/m 22 februari a.s. aan te voeren.
Gronden van het beroep
3. Bro: Stedelijke ontwikkeling In het Besluit op de Ruimtelijke Ordening (Bro) worden eisen gesteld waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen, die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken. Volgens artikel 1.1.1. lid 1 (i) Bro wordt onder stedelijke ontwikkeling verstaan: ‘ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen’. De Uitbreiding is een stedelijke ontwikkeling als bedoeld is dit artikel.
4. Bro: ladder van duurzame verstedelijking Ingevolge artikel 3.1.6 Bro moet de toelichting van onderhavig bestemmingsplan aan de volgende voorwaarden voldoen:
a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en; 3
c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.
Deze eisen vormen de zogenaamde “ladder van duurzame verstedelijking”. Deze ladder is in de Bro geintroduceerd om de ruimte in stedelijke gebieden optimaal te benutten ter voorkoming van verdere verstedelijking van het landelijk gebied.
5. Provinciale Verordening Op grond van artikel 4.1 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) moet een bestemmingsplan in overeenstemming zijn met de ruimtelijke verordening van de provincie. In het onderhavige geval moet het vastgestelde bestemmingsplan worden getoetst aan de ruimtelijke verordening van de provincie Noord-Holland, vastgesteld op 28 september 2015, waaronder aan de artikelen 12, 15, 20 e.v. en 25 PRV (PRV, bijlage 2).
Nut en noodzaak niet aangetoond
6. Verbod tot aanleg bedrijventerrein in landelijk gebied De PRV zegt in artikel 12 lid 1:
Een bestemmingsplan voorziet niet in een nieuw bedrijventerrein of een nieuwe kantoorlocatie of een uitbreiding van een bestaand terrein in het landelijk gebied.
In lid 2 is een uitzondering opgenomen:
In afwijking van het eerste lid kan een bestemmingsplan voorzien in een nieuw bedrijventerrein, een nieuwe kantoorlocatie of een uitbreiding van een bestaand terrein in het landelijk gebied, voor zover deze in overeenstemming is met de provinciale planningsopgave, als bedoeld in artikel 11, tweede lid.
In lid 4 wordt voorgeschreven waaraan de toelichting van het bestemmingsplan moet voldoen:
De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuw bedrijventerrein of een nieuwe kantoorlocatie mogelijk maakt, na toepassing van het bepaalde in het tweede lid, geeft aan in hoeverre de nieuwe locatie of de uitbreiding van een bestaand terrein in overeenstemming is met en gebaseerd is op afspraken van de gemeente met de andere gemeenten in regioverband en maakt duidelijk: a. op welke wijze het bedrijventerrein of de kantoorlocatie of de uitbreiding past in de regionale verdeling van deze terreinen over de gemeenten; b. op welke wijze het bedrijventerrein of de uitbreiding past in de afgesproken vestigingsmilieus; 4
c. dat op bestaande terreinen binnen bestaand bebouwd gebied geen ruimte meer beschikbaar is of kan worden verkregen na herstructurering of intensivering; d. op welke wijze het bedrijventerrein of de kantoorlocatie of de uitbreiding past in een af te spreken tijdsfasering; e. dat in voldoende mate is aangetoond dat behoefte bestaat aan een nieuw bedrijventerrein, een nieuwe kantoorlocatie of uitbreiding van bestaand terreinen; f. op welke wijze de vestigingsmilieus zich verhouden tot de bereikbaarheid van het bedrijventerrein of de kantoorlocatie.
7. Provinciale planningsopgave De Uitbreiding is opgenomen in de provinciale planningsopgave als bedoeld in artikel 11 lid 2 PRV. De opname van de Uitbreiding in deze planningsopgave betekent niet dat de gemeente daarmee heeft aangetoond dat er behoefte is aan deze uitbreiding en dat in die behoefte niet kan worden voorzien binnen bestaand bebouwd of stedelijk gebied (van de regio). Als Provinciale Staten de opname van de Uitbreiding in de planningsopgave voldoende bewijs zouden hebben gevonden, dan zou dat expliciet hebben gestaan in artikel 12 lid 2 PRV. Maar dat staat er niet, er staat: ‘.. voorzover deze in overeenstemming is met de provinciale planningsopgave’. Verder eisen Provinciale Staten onder meer in artikel 12 lid 4 PRV, dus naast de vereiste overeenstemming met de planningsopgave, een beschrijving in de Toelichting in hoeverre de Uitbreiding past in de regionale verdeling van bedrijfsterreinen en dat er binnen bestaand bebouwd gebied geen ruimte meer beschikbaar is.
8. Eisen waaraan de Toelichting moet voldoen De Toelichting moet zowel voldoen aan de eisen van artikel 12 lid 4 PRV als aan die van artikel 3.1.6 lid 2 Bro. Laatstgenoemde eisen gaan verder dan die zijn opgenomen in de PRV. Immers, in artikel 3.1.6 lid 2 Bro wordt duidelijk benadrukt dat er sprake moet zijn van een ‘actuele regionale behoefte’. Verder moet in de Toelichting staan ‘in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins’. In de PRV wordt explicieter geeist: ‘dat op bestaande terreinen binnen bestaand bebouwd gebied geen ruimte meer beschikbaar is of kan worden verkregen na herstructurering of intensivering’. 9. Actuele regionale behoefte In artikel 3.1.6 tweede lid onder a Bro wordt een beschrijving van de actuele regionale behoefte geeist. Er staat niet dat de regionale behoefte moet worden beschreven, ook niet een beschrijving op basis van de meest recente regionale behoefteraming. Er staat: de behoefte moet actueel zijn. In de Van Dale wordt “actueel” beschreven als: op het ogenblik bestaande, werkzaam of van kracht zijnd; aan de orde zijnde, van ogenblikkelijk belang, toepasselijk op of van belang voor de toestand van het ogenblik.
5
10. In de Nota van Toelichting is met betrekking tot artikel 3.1.6 tweede lid Bro het volgende opgenomen: ‘Onderdeel a van het tweede lid (nieuw) verplicht provinciale en
gemeentelijke overheden om nieuwe stedelijke ontwikkelingen af te stemmen op de geconstateerde actuele behoefte, en de wijze waarop in die behoefte wordt voorzien ook regionaal af te stemmen. Op deze wijze wordt over- en ondercapaciteit zoveel mogelijk voorkomen…..
Deze trede bewerkstelligt dat, wanneer wordt overwogen om nieuwe stedelijke ontwikkelingen ruimtelijk mogelijk te maken, overheden beoordelen of er concreet behoefte bestaat aan de betreffende vorm van verstedelijking van de betreffende kwaliteit. Of de behoefte actueel is, wordt onder meer bepaald aan de hand van de vraag of reeds elders in de regio een stedelijke ontwikkeling is gepland of plaatsvindt die in die behoefte kan voorzien. Het passende regionale schaalniveau wordt in het algemeen voornamelijk bepaald door het woon-werkverkeer. Naast de kwantitatieve behoefte (aantal hectares of aantallen woningen) gaat het ook om kwalitatieve behoefte (bijvoorbeeld een bedrijventerrein waar zware milieuhinder mogelijk is of een specifiek woonmilieu) op regionale schaal. Bij deze beoordeling dient de behoefte te worden afgewogen tegen het bestaande aanbod. In dat aanbod zitten ook de leegstaande woningen, kantoren, winkelpanden en bedrijventerreinen. Voor detailhandel betekent deze stap dat gemotiveerd wordt dat rekening is gehouden met het voorkomen van winkelleegstand’ (Bijlage 3).
11. In deze Nota van Toelichting wordt uitdrukkelijk gesproken van een ‘geconstateerde actuele behoefte’ en van ‘concrete behoefte’. Dat betekent dat met ‘actueel’ wordt bedoeld de behoefte die op het ogenblik werkelijk concreet is, van belang voor de toestand van het ogenblik dat wil zeggen op het moment van de vaststelling van het bestemmingsplan. Of de behoefte daadwerkelijk is geconstateerd wordt volgens bovengenoemde Nota van Toelichting onder meer bepaald aan de hand van de vraag of reeds elders in de regio een stedelijke ontwikkeling is gepland of plaatsvindt, die in die behoefte kan voorzien. De behoefte moet regionaal worden afgestemd. Het dient te worden afgewogen tegen het bestaande aanbod. In dat aanbod zitten ook de leegstaande woningen, kantoren, winkelpanden en bedrijventerreinen.
12. Geconcludeerd moet worden dat voor de vaststelling van de actuele regionale behoefte de volgende factoren van belang zijn: regio regionale vraag/behoefte bestaande aanbod nieuwe bedrijfsterreinen leegstaande bedrijfspanden, herstructureringsmogelijkheden 13. Regio In de in bijlage 3 opgenomen Nota van Toelichting staat dat het passende regionale schaalniveau in het algemeen voornamelijk wordt bepaald door het
6
woon-werkverkeer. De gemeente Edam-Volendam is mede om die reden door Plabeka ingedeeld bij de deelregio Zaanstreek-Waterland.
Plabeka staat voor Platform Bedrijven en Kantoren. Dit platform is in 2005 opgericht. Aanleiding hiervoor was de structurele leegstand van kantoren en de toename van verouderde bedrijventerreinen. Als onderdeel van het Platform Regionaal Economische Structuur (PRES) is Plabeka een informeel samenwerkingsverband van regionale en lokale overheden in de Metropoolregio Amsterdam. In Plabeka vindt de regionale afstemming plaats over de kwantiteit en kwaliteit van werklocaties. Het is logisch bij onderhavige Uitbreiding van deze regio uit te gaan.
14. Actuele regionale vraag De behoefte wordt in de Toelichting beschreven in de hoofdstukken 3.1.1. Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en 3.3.1 Structuurvisie gemeente Edam-Volendam. De gemeente verwijst naar Uitvoeringsstrategie Plabeka 20102040: 'Snoeien om te kunnen bloeien’ van 2012 (http://www.metropoolregioamsterdam.nl/file70.pdf?name=uitvoeringsstrategi e%20plabeka%202010-2040%20v26%20juli%20def.pdf), waarin de regionale behoefte is geraamd. De gemeente schrijft op bladzijde 9 van de Toelichting dat in deze Uitvoeringsstrategie ‘een regionale behoefte aan bedrijventerreinen in de categorie 'modern gemengd' is geraamd van netto 41 ha (bijlage 4). Onderhavig bedrijventerrein valt onder deze categorie. 15. Deze behoefteraming is gebaseerd op een onderzoek van 2010. Deze raming ‘is
bepaald op basis van de verwachte ontwikkeling van de werkgelegenheid, de mate waarin banen op bedrijventerreinen respectievelijk in kantoren terechtkomen en het ruimtegebruik per baan. Op grond van feitelijke informatie en aannames is een aantal scenario’s doorgerekend. Daarbij is gebruik gemaakt van langetermijn scenario’s voor de Nederlandse economie van het Centraal Planbureau (CPB). Die scenario’s zijn specifiek gemaakt voor de MRA.’ Gekozen is voor het global gateway scenario, het scenario met de hoogste economische groei. Dit scenario sluit het beste aan bij de economische agenda van MRA (bijlage 5, Uitvoeringsstrategie Plabeka, blz 44 ).
16. De in 15 genoemde regionale behoefteraming is dus gebaseerd op een onderzoek van 2010. Bij de vaststelling van deze raming is uitgegaan van het scenario met de hoogste economische groei. Dit groeiscenario is achterhaald. Daarom zal door Plabeka in 2016 een start worden gemaakt met de actualisering van de behoeftevraag naar bedrijfsruimte.
17. Naast de in 15 genoemde behoefteraming heeft de gemeente zelf een raming gemaakt van de lokale behoefte. Deze is beschreven in de gemeentelijke structuurvisie van 2009. Volgens de Toelichting in 2.3.1 betreffende gemeentelijk economisch beleid op bladzijde 4 volgt uit dit beleidsdocument: “dat tot 2020 een (lokale) bedrijfsterreinbehoefte van ca. 20 ha wordt verwacht. Een doorkijk tot 2040, met inachtneming van een dalende lijn in
7
de lokale bedrijfsterreinbehoefte, wijst uit dat naar verwachting in die periode nog een extra behoefte bestaat van ca. 10 ha.”
18. De gemeente heeft vervolgens de lokale vraag naar bedrijfsruimte in 2011 en 2014 geinventariseerd. In de Toelichting is daarover opgenomen: “Op basis van artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is in augustus 2014 nogmaals de economische behoefte in kaart gebracht. In het behoefteonderzoek van 2014 zijn tevens de ondernemers van de gemeente Zeevang betrokken…
In 2011 was er nog behoefte aan 98.672 m² netto aan percelen industriegrond. Onder de huidige economische omstandigheden is er binnen de gemeente in 2014 nog steeds sprake van een netto behoefte van 66.075 m², voor uitsluitend de locatie Oosthuizerweg. Daar bovenop kan er nog sprake zijn van een netto behoefte van 5.790 m², in verband met een aantal ondernemers die nog geen keuze hebben kunnen maken tussen een locatie aan de Oosthuizerweg of een locatie binnen de regio. In totaal is er sprake van een nette behoefte is 3.340 m² voor een locatie binnen de regio. In dit kader wordt nog opgemerkt, dat een (grote) ondernemer binnen de gemeente recent heeft aangegeven in het jaar 2017 behoefte te hebben aan 50.000 m² industriegrond, waarbij hij nog geen keuze heeft kunnen maken tussen de locatie aan de Oosthuizerweg of een locatie binnen de regio.
Met deze nieuwe behoefte-inventarisatie is in ieder geval duidelijk en opnieuw bevestigd, dat de behoefte naar percelen industrieterrein binnen de gemeente bestaat.” (Bijlage 6)
19. De behoefteraming in 2014 is gebaseerd op digitaal verstuurde vragenformulieren. Ondernemers en ook startende ondernemers werden uitdrukkelijk verzocht de formulieren in te vullen. Daarbij werd benadrukt dat de uitbreiding “voor een langere periode en wellicht de laatste mogelijkheid is om in aanmerking te komen voor een nieuw perceel industriegrond binnen onze gemeente” (bijlage 7). Dus ondernemers werden gestimuleerd het zekere voor het onzekere te nemen en getallen op te geven voor hun ruimtebehoefte, want dit is hun laatste mogelijkheid. Verder zijn de getallen gebaseerd op slechts twaalf summiere vragen, zoals: “Heeft u belangstelling voor een perceel industriegrond?” en “Wat is de gewenste omvang van het perceel industriegrond waarvoor u belangstelling heeft?” Het ligt voor de hand dat ondernemers een te hoge ruimtebehoefte opgeven, wetende dat de gemeente het nodig heeft om de Uitbreiding te realiseren en om eventueel in aanmerking te komen voor een perceel, ook indien de behoefte niet concreet is. Het antwoord verplicht hen tot niets. Opvallend is dat in het onderzoek niet is gevraagd of de ondernemers beschikken over te veel ruimte of dat zij verwachten dat hun vraag naar bedrijfsruimte zal afnemen. De resultaten van het lokale onderzoek zijn niet (wetenschappelijk) onderbouwd: er is bijvoorbeeld niet gekeken naar conjuncturele- en demografische ontwikkelingen of naar grondprijzen. 20. Kortom, de getallen uit het gemeentelijk onderzoek voor vaststelling van de
8
lokale actuele ruimtebehoefte zijn boterzacht en op geen enkele wijze onderbouwd. Er is geen sprake van een deugdelijke actuele raming. Zelfs op grond van deze wellicht optimistische gegevens moet worden geconcludeerd dat de behoefte aan lokale bedrijfsruimte tussen 2011 en 2014 ongeveer dertig procent is gedaald. En als de meest recente behoeftecijfers worden vergeleken met die van 2009, dan is de mogelijke behoefte aan bedrijfsruimte zelfs met ruim zestig procent gedaald. Daarvoor is geen verklaring gegeven.
21. De lokale behoefte is verwerkt in de regionale behoefte cijfers van Plabeka. Indien bovengenoemd gemeentlijk onderzoek naar de lokale behoefte exemplarisch moet worden geacht voor de regionale vraagontwikkeling, dan zal de regionale vraag naar bedrijfsruimte eveneens aanzienlijk lager zijn op dit moment dan de in 2010 vastgestelde behoefte in opdracht van Plabeka. 22. Gezien het feit dat: de regionale behoefteraming van Plabeka is gebaseerd op een onderzoek dat in 2010 is uitgevoerd; voor deze behoefteraming door Plabeka is gekozen voor het global gateway scenario, het scenario met de hoogste economische groei vanwege de hoge ambities van de Metropoolregio Amsterdam; de economische ontwikkelingen zijn achtergebleven t.o.v. dit global gateway scenario; de lokale vraag naar bedrijfruimte in Edam-Volendam tussen 2011 en 2014 met ruim 30% is gedaald volgens het onderzoekje dat door de gemeente Eddam-Volendam is uitgevoerd; de lokale vraag naar bedrijfsruimte is verwerkt in de behoefteraming van Plabeka; moet worden geconcludeerd dat de in opdracht van Plabeka uitgevoerde raming van de regionale vraag naar nieuwe bedrijfsterreinen niet actueel is. De raad heeft geen andere gegevens gebruikt voor beschrijving van de actuele regionale vraag. Dat betekent dat onderhavig bestemmingsplan niet voldoet aan de in artikel 3.1.6 lid 2 Bro onder (a) genoemde voorwaarde dat in het bestemmingsplan wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. Verder voldoet het bestemmingsplan niet aan het bepaalde in artikel 12 lid 4 PRV waarin wordt geeist dat in voldoende mate is aangetoond dat behoefte bestaat aan de voorziene Uitbreiding. Aanbod bedrijventereinen
23. In de Toelichting staat dat het regionale (plan-)aanbod in de categorie ‘modern
gemengd’ netto 99 ha bedraagt voor de periode 2010-2020. ‘Op het niveau van de regio Zaanstreek Waterland is daarmee tot 2020 sprake van een 'overaanbod' van netto 58 ha aan (plannen voor) bedrijventerrein in de categorie 'modern gemengd'(bijlage 4). Dit overaanbod is het verschil tussen bovengenoemde behoefte van netto 41 ha en het aanbod van netto 99 ha.
24. In dit verband verwijs ik naar het regionale bedrijvenpark Baanstee-Noord. Wethouder Edwin Voorbij van de gemeente Purmerend brengt dit bedrijvenpark onder de aandacht van de gemeente in zijn brief van 13 april
9
2015 (bijlage 8). Voorbij wil graag met de gemeente Edam-Volendam over de uitbreidingsplannen van gedachten wisselen. In zijn brief staat onder meer:
‘…Zoals bij u bekend, is bedrijvenpark Baanstee-Noord opgezet als regionaal bedrijventerrein. Met de goedkeuring van het bestemmingsplan door de Raad van State in 2010 beschikt de gemeente Purmerend c.q. de regio Waterland over een voorraad aan bedrijfsgronden van zo’n 80 hectare. Dit betreft ‘harde’ plancapaciteit; direct beschikbaar voor nieuwvestiging van (regio Waterlandse) bedrijven….. Feit is, dat de beoogde uitbreiding van Industrieterrein Oosthuizerweg op ‘een steenworp afstand’ ligt van het in ontwikkeling zijnde bedrijvenpark Baanstee-Noord. Gelet op de kanttekeningen onder 3. tot en met 6. vraagt ons gemeentebestuur zich af, of de door Edam-Volendam beoogde uitbreiding met 5,8 hectare netto de toets van duurzame verstedelijking kan doorstaan…… Resumerend Het gemeentebestuur van Purmerend wil er geen misverstand over laten bestaan, dat met Baanstee-Noord (meer dan) voldoende ‘harde’ plancapaciteit beschikbaar is om bedrijven te (kunnen) faciliteren in de ruimtebehoefte en dat uw visie voor uitbreiding van Industrieterrein Oosthuizerweg met nog eens 5,8 hectare netto, op minder dan 1,5 kilometer afstand, vooral met het oog op de huidige markt in feite niet wenselijk is…’
25. Wethouder Kes van de gemeente Edam-Volendam is niet onder de indruk van deze brief van de gemeente Purmerend volgens het in bijlage 9 opgenomen krantenbericht. Daarin staat:
‘ …Je kunt echt geen Baanstee-Noord redden door deze uitbreiding .. Het gaat maar om vijf hectare. Bovendien is de Oosthuizerweg bedoeld voor lokale bedrijven, die geen behoefte hebben aan een verhuizing naar Purmerend… De uitbreiding is bedoeld als extra grond voor bestaande bedrijven, en bijvoorbeeld voor het uitplaatsen van lokale probleemgevallen uit het centrum van Volendam. Het gaat om een klein stuk dat erbij komt. Vergeleken met de Baanstee-Noord is dat een druppel op een gloeiende plaat…. Ze doen nu moeilijk omdat ze een financieel probleem hebben met de Baanstee-Noord, maar dat moeten ze niet op ons afschuiven. Wij gaan gewoon door. We hebben afspraken gemaakt met bedrijven, we hebben geinvesteerd in grond. En de provincie heeft onze plannen al goedgekeurd. We maken ons dus geen zorgen.’
26. Onduidelijk is waarom de Edam-Volendamse bedrijven niet kunnen worden verplaatst naar of uitbreiden op Baanstee-Noord. In de Toelichting staat dat in de bedrijven, die in Edam-Volendam zijn gevestigd, relatief veel inwoners uit deze gemeente werken. Dat zou een reden zijn waarom die bedrijven in EdamVolendam gevestigd willen blijven. In de Toelichting wordt echter nergens beschreven wat nu het specifieke karakter is waaraan deze bedrijven behoefte hebben en dat de bedrijfsterreinen elders in de regio niet in die specifieke
10
kwalitatieve behoefte kunnen voorzien.
27. De gemeente Edam-Volendam vindt het dus niet nodig zorgvuldig om te gaan met de groene ruimte - het doel van de ladder voor duurzame verstedelijking. De gemeente weet al jaren dat op het regionale bedrijvenpark Baanstee-Noord meer dan voldoende ruimte beschikbaar is voor bedrijven uit Edam-Volendam. De gemeente gaat echter gewoon door met de ontwikkeling van haar eigen bouwplannen binnen haar gemeentegrenzen, terwijl net aan de andere kant van die grens al een terrein is ontwikkeld voor de vestiging van bedrijven. Het gaat volgens de gemeente maar om een klein stukje.
28. Op grond van het bovenstaande moet worden geconcludeerd dat: het regionale bedrijvenpark Baanstee-Noord volledig kan voorzien in de kwantitatieve behoefte naar bedrijfsruimte van bedrijven uit Edam-Volendam en zelfs van de totale regio (totale regio vraag 41 hectare netto in de categorie 'modern gemengd' tot 2020, zie hierboven); het bedrijvenpark Baanstee-Noord op ongeveer 1,5 kilometer afstand van het Industrieterrein Oosthuizerweg ligt, net aan de andere kant van de grens tussen beide gemeenten; in de Toelichting niet is gemotiveerd wat nu het specifieke karakter is waaraan de Edamse/Volendamse bedrijven behoefte hebben en dat het regionale bedrijvenpark Baanstee-Noord en andere bedrijfsterreinen in de regio niet in die specifieke kwalitatieve behoefte kunnen voorzien. 29. Dat betekent dat de vraag naar bedrijfsruimte door de raad niet zorgvuldig is afgewogen tegen het bestaande aanbod van bedrijfsterreinen in de regio, zoals in de Nota van Toelichting wordt genoemd. Appellanten concluderen dehalve dat onderhavig bestemmingsplan niet voldoet aan de in artikel 3.1.6 lid 2 Bro onder (a) genoemde voorwaarde dat in het bestemmingsplan wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. Leegstaande bedrijfspanden, herstructureringsmogelijkheden 30. In de Toelichting moet ingevolge artikel 3.1.6 lid 2 aanhef en onder b Bro worden beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins. Onder herstructurering wordt verstaan het vernieuwen van verouderde en verloederde gebieden zodanig dat zij voldoen aan de huidige eisen van op het gebied van werken en mobiliteit in dit geval. Transformatie betekent de verandering van de functie of bebouwing van het stedelijk gebied (Stb. 2012 388, p. 50).
31. Dat betekent dat, indien een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt voorzien buiten bestaand stedelijk gebied, terwijl binnen het bestaand stedelijk gebied nog geschikte locaties beschikbaar zijn, de keuze voor realisatie van een nieuwe stedelijke ontwikkeling buiten het bestaande stedelijke gebied een gedegen motivering vergt. Uw Afdeling heeft al eerder geoordeeld dat het zorgvuldig omgaan met de ruimte soms kan vergen dat het bevoegd gezag met 11
de eigenaar van een perceel dat binnen het bestaand stedelijk gebied is gesitueerd in overleg treedt om te spreken over de inhoudelijke, financiele en juridische haalbaarheid van een nieuwe stedelijke ontwikkeling ter plaatse alvorens het standpunt in te nemen dat de ontwikkeling aldaar niet mogelijk is (ABRvS 2 juli 2014, ECLI; NL; RVS: 2014:2408, r.o.6.8-6.9). Volgens de website van Funda in Business worden op dit moment ca. 50 bedrijfspanden/units te huur of te koopaangeboden in Edam, waarvan zelfs een groot aantal op het bestaande Industrieterrein Oosthuizerweg (http://www.fundainbusiness.nl/alle-bedrijfsaanbod/edam/). Verder staan er meer dan 30 bedrijfshallen in Volendam en ruim 70 bedrijfshallen in Purmerend te huur of te koop. Gezien dit aanbod ligt het voor de hand eerst zorgvuldig na te gaan in hoeverre de aangeboden panden geschikt zijn dan wel kunnen worden herontwikkeld om in de vraag te kunnen voorzien, alvorens te besluiten een nieuwe stedelijke ontwikkeling buiten het bestaande stedelijke gebied mogelijk te maken.
32. Het bepaalde in artikel 3.1.6 lid 2 aanhef en onder b Bro gaat niet zover dat eerst alle mogelijke herstructurerings- en transformatielocaties moeten zijn benut voordat in het groen kan worden gebouwd. Uw Afdeling oordeelde eerder dat de raad, mits deugdelijk gemotiveerd, ervoor kan kiezen om uitbreiding mogelijk te maken voordat al deze locaties zijn benut, indien de actuele regionale behoefte beduidend groter is dan de binnen bestaand stedelijk gebied aanwezige mogelijkheden (ABRvS 1 juli 2015, ECLI:NL: RVS:2015:2082, r.o. 7.8 en ABRvS 5 februari 2014, ECLI: NL: RVS:2014:307, r.o. 10.4). Deze redenatie gaat echter in onderhavig geval niet op. De actuele behoefte aan bedrijfsruimte in de regio Zaanstreek-Waterland is immers niet bekend, zoals hierboven is toegelicht. Verder zijn er in de regio veel verouderde bedrijfsterreinen die moeten worden geherstructureerd. Ik verwijs hiervoor naar de afspraak die in Plabeka verband is gemaakt om 2200 hectare aan verouderde bedrijventerreinen te herstructureren tot 2040, waarvan 240 hectare in de deelregio Zaanstreek-Waterland. Het is aannemelijk dat op deze terreinen voldoende mogelijkheden zijn om in de mogelijke vraag van EdamseVolendamse bedrijven naar ruimte te kunnen voorzien. 33. In dit verband verwijs ik naar de conclusie op bladzijde 66 van Demografische ontwikkelingen 2010-2040. Ruimtelijke effecten en regionale diversiteit, dat in 2013 is gepubliceerd door Planbureau voor de Leefomgeving. Op deze bladzijde staat: In de stadsgewesten is (even los van de regionale verschillen) enerzijds sprake van een zekere mate van stabilisering van de potentiële beroepsbevolking, ofwel van het arbeidsaanbod, en anderzijds ’ vanwege de toename van het aantal inwoners en huishoudens ’ van een toenemende vraag naar producten, diensten en voorzieningen en daarmee naar arbeid. Dit leidt tot een toenemende werkgelegenheid en bedrijvigheid in stadsgewesten, en daarmee mogelijk tot een toenemende vraag naar ruimte voor kantoren en overige bedrijfsruimte. Of dit een uitbreidingsbehoefte impliceert, is evenwel de vraag, dit gezien de huidige reeds bestaande overmaat aan bedrijfsterreinen en kantoren (CPB 2012). Hergebruik,
12
herstructurering en transformatie van verouderde bedrijfs- en haventerreinen ligt hierbij meer voor de hand dan het ontwikkelen van nieuwe terreinen. (bijlage 10)
34. De raad heeft op bladzijde 9 en 10 van de Toelichting (Bijlage 4) gemotiveerd dat er door herstructurering en transformering onvoldoende gronden beschikbaar komen voor de Edamse/Volendamse bedrijven binnen stedelijk gebied. Zij schrijft:
Herstructurering van bedrijventerreinen kan enige ruimtewinst opleveren. Ruimtewinst zit vooral in verdichting van het bestaande terrein: opvullen van lege percelen en bebouwing van reststroken en strategische reserves, eenrichtingverkeer introduceren en de parkeermogelijkheden op eigen terrein en op daken verhogen. De te behalen ruimtewinst bedraagt in Nederland gemiddeld 5%. Bij transformatie van bedrijventerreinen naar een andere functie wordt er juist ruimte voor bedrijven onttrokken. ….
Ten hoogste een ruimtewinst van 2,8 hectare. Daarnaast zal er door de reeds in gang gezette (gedeeltelijke) transformatie van de bestaande bedrijventerreinen juist een (extra) ruimtebehoete aan bedrijfsruimte worden gecreëerd.
Geconcludeerd kan worden dat de actuele, uit de lokale behoefte voortkomende, regionale behoefte aan bedrijventerrein groter is dan waaraan – in theorie – kan worden voldaan binnen het bestaande stedelijke gebied. De beoogde uitbreiding van het industrieterrein Oosthuizerweg is dan ook nodig om de geconstateerde behoefte grotendeels op te vangen. De resterende behoefte kan vervolgens in theorie door intensivering van de bestaande bedrijventerreinen deels worden oipgevangen.
35. Appellanten vinden deze motivering onvolledig en bovendien onjuist. Immers: de raad heeft uitsluitend gekeken naar de herstructurerings- en transformatiemogelijkheden binnen Edam-Volendam en niet naar mogelijkheden elders in de regio; uit niets blijkt dat de raad rekening heeft gehouden met het grote aantal bedrijfspanden die te koop en te huur worden aangeboden in EdamVolendam en elders in de regio; de actuele regionale behoefte aan bedrijfsruimte is niet vastgesteld.
36. Geconcludeerd moet worden dat onderhavig bestemmingsplan niet voldoet aan de in artikel 3.1.6 lid 2 Bro onder (b) genoemde voorwaarde dat, indien blijkt dat er sprake is van een actuele regionale behoefte, dan moet worden beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins. Verder voldoet de Toelichting niet aan het bepaalde in artikel 12 lid 4 PRV, waarin een beschrijving wordt geeist dat op bestaande terreinen binnen bestaand bebouwd gebied geen ruimte meer beschikbaar is of kan worden verkregen na 13
herstructurering of intensivering en dat dat in voldoende mate is aangetoond dat er behoefte bestaat aan de voorziene Uitbreiding. Weidevogelleefgebied
37. De Uitbreiding ligt in, dan wel grenst direct aan een weidevogelleefgebied (PRV bijlage 2, kaart 4 - Ecologie). Met artikel 25 PRV wordt beoogd de leefgebieden van weidevogels te beschermen. Onder andere opgaande begroeiing en de afwezigheid van bebouwing is in hoge mate bepalend voor het succes van weidevogelpopulaties. Zodoende zijn bebouwings- of uitbreidingsmogelijkheden ingevolge artikel 25 PRV beperkt. Indien het toch noodzakelijk blijkt dat een deel van het leefgebied moet wijken voor een andere functie dan dient het leefgebied te worden gecompenseerd. 38. De tekst van artikel 25 PRV is als volgt:
Lid 1 Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op weidevogelleefgebieden, zoals op kaart 4 en op de digitale verbeelding ervan aangegeven, voorziet niet in: a. de mogelijkheid van nieuwe bebouwing, anders dan binnen een bestaand bouwblok of een uitbreiding daarvan; b. de mogelijkheid van aanleg van nieuwe weginfrastructuur; c. de mogelijkheid van aanleg van bossen of boomgaarden; d. de mogelijkheid verstorende activiteiten, buiten de huidige agrarische activiteiten, te verrichten die het weidevogelleefgebied verstoren, en; e. de mogelijkheid werken uit te voeren die realisatie van nieuwe peilverlagingen mogelijk maken.
Lid 2 In een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid wordt de aanleg van hoog opgaande beplantingen of laanbeplanting afhankelijk gesteld van eenaanlegvergunning, als bedoeld in artikel 3.3. sub a. van de Wet ruimtelijke ordening. Lid 3 In afwijking van het eerste lid kan een bestemmingsplan wel voorzien in de in dat lid omschreven ontwikkelingen indien dit geschiedt ten behoeve van: a. een ingreep waarvoor geen aanvaardbaar alternatief aanwezig is en waarmee bovendien een groot openbaar belang wordt gediend; b. woningbouw indien er sprake is van de toepassing van de regeling Ruimte voor Ruimte als bedoeld in artikel 16 en waarbij de natuurdoelen leidend zijn; c. woningbouw die bijdraagt aan een substantiële verbetering van in de directe omgeving daarvan aanwezige natuurkwaliteiten van het landschap of; d. een ingreep die netto geen verstoring van het weidevogelleefgebied geeft.
14
Lid 4 In aanvulling op het derde lid kan het bestemmingsplan hier alleen in voorzien indien in het bestemmingsplan wordt opgenomen: a. op welke wijze schade aan een weidevogelleefgebied zoveel mogelijk wordt voorkomen en resterende schade wordt gecompenseerd; b. hoe wordt geborgd dat de maatregelen ten behoeve van de compensatie als bedoeld onder a daadwerkelijk worden uitgevoerd; c. op welke wijze aan het gestelde in artikel 13, tweede lid en artikel 14, tweede lid, wordt voldaan en; d. op welke wijze aan de ruimtelijke kwaliteitseisen als bedoeld in artikel 15 is voldaan. Lid 5 Gedeputeerde staten kunnen, gehoord de desbetreffende commissie van provinciale staten, de begrenzing van de weidevogelleefgebieden wijzigen: a. naar aanleiding van recente tellingen van het aantal broedparen; b. ten behoeve van een kleinschalige ontwikkeling of; c. ten behoeve van de krachtens het derde lid gestelde regels.
Lid 6 Gedeputeerde staten kunnen nadere regels stellen ten aanzien van de wijze waarop compensatie plaatsheeft, als bedoeld in het vierde lid onderdelen a en b.
39. Volgens kaart 4, vastgesteld door PS op 03.02.2014, bij de PRV sluit de begrenzing van het weidevogelleefgebied naadloos aan op de begrenzing van het BBG. De begrenzing van het BBG op de kaarten is echter onjuist. Volgens de tekst van artikel 9 PRV wordt onder BBG wordt begrepen: “Als bestaand bebouwd gebied wordt aangewezen de bestaande of de bij een – op het moment van inwerkingtreding van de verordening – geldend bestemmingsplan toegelaten woon- of bedrijfsbebouwing, uitgezonderd bebouwing op agrarische bouwpercelen en kassen. Onder toegelaten woonof bedrijfsbebouwing wordt mede begrepen de daarbij behorende bebouwing ten behoeve van openbare voorzieningen, verkeersinfrastructuur alsmede stedelijk water en stedelijk groen van een stad, dorp of kern.” 40. Het gaat dus om de bestaande of de bij een geldend bestemmingsplan toegelaten woon- of bedrijfsbebouwing, (…). Ook de Toelichting bij artikel 9 PRVS legt dit zo uit:
“De BBG begrenzing op de kaarten (2 en 3), maken geen onderdeel uit van de beoordeling of een bepaalde locatie al dan niet BBG is. De begrenzing op deze kaarten is slechts illustratief en derhalve niet genoemd in de tekst van de bepaling.”
41. Het Plangebied voor de uitbreiding maakt deel uit van het vigerende Bestemmingsplan "Landelijk gebied 1973" en heeft op grond van dit bestemmingsplan een agrarische bestemming. Gezien het bovenstaande moet worden geconcludeerd dat het Plangebied niet onder de definitie van het BBG
15
valt.
42. Appellanten stellen primair dat de begrenzing van het weidevogelleefgebied de begrenzing van het BBG volgt. Deze begrenzing wordt bepaald door de tekst van artikel 9 PRV. Het Plangebied voor de Uitbreiding ligt derhalve in een weidevogelleefgebied en niet in het BBG, zoals aangegeven op kaart 4. De kaart klopt dus niet op dit punt. Maar de kaart is niet doorslaggevend. Immers, onder aan de kaart staat uitdrukkelijk vermeld: Kaarten en tekst dienen in samenhang te worden gelezen. Aan de afzonderlijke kaarten kunnen geen rechten worden ontleend. 43. Het ecologisch Onderzoeks- en Adviesbureau Van der Goes en Groot is in haar rapport ‘Natuurtoets uitbreiding industrieterrein’Oosthuizerweg’ in Edam, dat zij in 2012 in opdracht voor de gemeente Edam-Voldendam heeft gemaakt en dat als bijlage 24 in de Toelichting is opgenomen, tot dezelfde conclusie gekomen. Op bladzijde 34 van dit rapport staat:
‘Het uitbreidingsgebied is door de Provincie Noord-Holland in de provinciale Structuurvisie van Noord-Holland aangemerkt als weidevogelleefgebied. Omdat de uitbreiding van het industrieterrein Oosthuizerweg de openheid van het gebied vermindert en oppervlakteverlies ten gevolge heeft, dient dit plan ter beoordeling voorgelegd worden aan de Provincie Noord-Holland.’ (bijlage 11)
44. Landschap Noord Holland (LNH) deelt eveneens deze conclusie in haar rapport ‘Kerngebieden weidevogels Noord-Holland en een voorstel voor scholeksterleefgebied’ van juli 2014 (zie: https://www.noordholland.nl/web/Themas/Groen/Beschermen-en-beleven/Weidevogels.htm). Volgens LNH maakt het Plangebied deel uit van het weidevogelleefgebied. De provincie NH heeft LNH gevraagd de kaarten en begrenzingen van het kerngebieden voorstel van Alterra aan te passen aan de hand van de meest actuele beschikbare gegevens van weidevogeldichtheden, openheid en waterpeil. LNH heeft op bladzijde 39 van dit rapport het weidevogelkerngebied aangegeven voor Laag-Holland Noordoost. Volgens deze kaart ligt het Plangebied in het weidevogelleefgebied en maakt een gedeelte zelfs deel uit van een kerngebied (bijlage 12). 45. Volgens de Vereniging Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer Water, Land & Dijken ligt het Plangebied volledig in het weidevogelkernggebied waar in 2016 nog SNL-overeenkomsten mogelijk zijn, d.w.z. overeenkomsten waaronder men een vergoeding kan ontvangen voor agrarisch natuurbeheer (zie: http://www.waterlandendijken.nl/natuur-en-landschapsbeheer/). Ik verwijs hiervoor naar de in bijlage 13 opgenomen kaart. 46. Appellanten stellen subsidiar, als u vindt dat het Plangebied niet in het weidevogelleefgebied ligt, dat uit de tekst van artikel 25 PRV blijkt dat dit artikel externe werking heeft. Er staat tenslotte: ‘Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op weidevogelleefgebieden’. Een naast het weidevogelleefgebied gelegen bestemmingsplan wat bestemmingen toestaat die mogelijk schadelijke effecten voor beschermde weidevogels heeft, heeft
16
betrekking op dat weidevogelleefgebied. Als Provinciale Staten geen externe werking aan dit artikel hadden willen geven, had dat er expliciet ingestaan of was wellicht een andere formulering gebruikt, zoals bijvoorbeeld voor werelderfgoederen in artikel 22 PRV. Daar staat: ‘binnen de gebieden als bedoeld in artikel 20..’. Of zoals gebruikt wordt voor de bufferzones waar staat: ‘gronden die vallen binnen de begrenzing bufferzones.’ Uw Afdeling heeft al eerder de externe werking van artikel 25 PRV aangenomen, zie bijvoorbeeld uw uitspraak van 2 december 2015 ECLI;NL:RVS:2015:3704 ( r.o 11.1 ‘verstoring [op] van het omliggende weidevogelleefgebied’).
47. De leefgebieden en weidevogelpopulaties gaan steeds meer achteruit. Voor veel weidevogels is openheid van het landschap een belangrijke voorwaarde. Niet alleen de openheid maar ook de schaal van de openheid is van groot belang. De openheid wordt onder andere verstoord door bebouwing en menselijke activiteiten. Generaliserend kan gezegd worden dat voor alle soorten er een negatieve invloed van bebouwing is tot een afstand van 200 meter. Ondanks de terugval van de weidevogelpopulatie blijft Noord-Holland nog steeds één van de provincies met de hoogste weidevogeldichtheid. “Dat geeft ons een grote verantwoordelijkheid voor deze populaties en op ondersteuning van special op weidevogels afgestemd beheer”, staat op blz 24 van het Natuurbeheerplan 2016 van de provincie Noord-Holland. Op bladzijde 23 van hetzelfde Natuurbeheerplan wordt zelfs gesproken van een “internationale verantwoordelijkheid,” (https://www.noordholland.nl/bestanden/begroting2016/6_Natuurbeheerplan2016.pdf, blz 23 en 24 bijlage 14) Om de achteruitgang van weidevogelstand tegen te gaan en de financiële middelen voor weidevogelbeheer effectief te besteden, kiest de provincie Noord-Holland met ingang van 2016 voor meer doen in minder gebieden. Het Plangebied valt onder het gebied waarvoor nog geld beschikbaar wordt gesteld voor weidevogelbeheer. 48. Het voorliggende plan behelst de uitbreiding van een industrieterrein. Dat betekent a. een toename van bebouwing, licht- en geluidhinder en van menselijke activiteiten, ook in het broedseizoen, ėn b. een beperking van het weidevogelleefgebied. Onnodig in dit geval. Iedere aantasting van weidevogelleefgebieden, hoe klein dan ook moet worden voorkomen. Want het gaat slecht met de weidevogels in Nederland. Zoals op blz 31 van bovengenoemd rapport van Van der Goes en Groot wordt geconstateerd is de populatie van bijvoorbeeld de grutto sinds 1990 meer dan gehalveerd. Met artikel 25 PRVS wordt beoogd de leefgebieden van weidevogels te beschermen. Dit artikel verbiedt o.a. nieuwe bebouwing en de mogelijkheid van verstorende activiteiten omdat de afwezigheid daarvan een belangrijke rol speelt bij het succes van weidevogelpopulaties. Als het leefgebied wordt aangetast en/of beperkt dan moet dat worden gecompenseerd. Het plan voorziet daar niet in. In de Toelichting staat alleen dat de bouwwerkzaamheden buiten het broedseizoen moeten plaatsvinden. Het vastgestelde bestemmingsplan is derhalve in strijd met het bepaalde in artikel 25 PRV.
Landschap en cultuurhistorische waarden 49. Stelling van Amsterdam
17
De Stelling van Amsterdam is in het Besluit Algemene Regels Ruimtelijke Ordening (Barro) aangewezen als Unesco-werelderfgoed. De geometrische plaatsbepaling daarvan is vastgelegd in het GLM-bestand en is verbeeld op kaart 7 (bijlage 15).
50. Artikel 2.13.3 Barro bepaalt: In Bijlage 8 zijn voor ieder erfgoed van uitzonderlijke waarde de kernkwaliteiten beschreven. Kernkwaliteiten worden in artikel 2.13.1 lid 1 Barro gedefinieerd als: ‘essentiële landschappelijke en cultuurhistorische kenmerken van een erfgoed van uitzonderlijke universele waarde.’
51. In artikel 2.13.4 Barro wordt aan de provincie opgedragen de kernkwaliteiten uit te werken en regels te stellen over de inhoud van en toelichting bij bestemmingsplannen in het belang van de instandhouding en versterking van de kernkwaliteiten van de Stelling van Amsterdam. 52. De in Bijlage 8 van het Barro genoemde kernkwaliteiten, dus essentiële landschappelijke en cultuurhistorische kenmerken, voor dit werelderfgoed zijn: 1. Het unieke, samenhangende en goed bewaard gebleven, laatnegentiendeeeuwse en vroegtwintigste-eeuwse hydrologische en militairlandschappelijke geheel, bestaande uit: – een doorgaand stelsel van liniedijken in een grote ring om Amsterdam; – sluizen en voor- en achterkanalen – de forten, liggend op regelmatige afstand, voornamelijk langs dijken; – inundatiegebieden; – voormalige schootsvelden (visueel open) en verboden kringen (merendeels onbebouwd gebied); – de landschappelijke inpassing en camouflage van de voormalige militaire objecten; 2. De relatief grote openheid; 3. Groene en relatief stille ring rond Amsterdam.
53. In de artikelen 20 e.v. PRV zijn de volgende regels opgenomen ter bescherming van dit werelderfgoed: Als erfgoed van uitzonderlijke universele waarden wordt aangewezen: a. Stelling van Amsterdam; b. Beemster; c. Nieuwe Hollandse Waterlinie; d. Amsterdamse Grachtengordel. De begrenzing van het Unesco-erfgoed van uitzonderlijke universele waarden is aangegeven op kaart 5a.
Artikel 21 Kernkwaliteiten uitzonderlijke Universele Waarden UNESCOerfgoederen Voor de gronden gelegen binnen de in artikel 20 genoemde erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden dienen in het
18
bestemmingsplan regels te worden opgenomen ten behoeve van het behoud of versterking van de kernkwaliteiten van de erfgoederen van de uitzonderlijke universele waarde, zoals omschreven in de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie.
Artikel 22 Ontwikkelingen binnen UNESCO-erfgoederen Lid 1
Een bestemmingsplan mag uitsluitend voorzien in nieuwe functies en uitbreiding van de bebouwing van bestaande functies binnen de gebieden als bedoeld in artikel 20 voor zover deze de kernkwaliteiten van de erfgoederen met uitzonderlijke universele waarde behouden of versterken, als bedoeld in de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie zoals genoemd in artikel 15 en in bijlage 1 bij deze verordening.
Lid 2 In aanvulling op het gestelde in het eerste lid bevat het bestemmingsplan geen bestemmingen en regels die voorzien in: a. een grootschalige stads- of dorpsontwikkelingslocatie of glastuinbouwlocatie dan wel een grootschalig bedrijventerrein of infrastructuurproject; b. een project dat, of een activiteit die de uitgewerkte Uitzonderlijke Universele waarden van het Unesco-erfgoed van uitzonderlijke universele waarden “De Beemster”, “De Stelling van Amsterdam”, de “Amsterdamse grachtengordel” of de “Nieuwe Hollandse Waterlinie”, aantast of doet verdwijnen. Lid 3
Artikel 13, tweede lid, artikel 14 tweede lid en artikel 15 zijn van overeenkomstige toepassing op dit artikel.
Lid 4 In afwijking van het tweede lid, onderdeel a, kan een bestemmingsplan hierin wel voorzien indien: a. er sprake is van een groot openbaar belang; b. er voldoende maatregelen worden getroffen om de nadelige effecten van de ontwikkeling op het behoud of de versterking van de uitgewerkte kernkwaliteiten te mitigeren of te compenseren; c. het bestemmingsplan in overeenstemming is met artikel 13, tweede lid artikel 14, tweede lid; d. het bestemmingsplan in overeenstemming is met de kwaliteitseisen zoals opgenomen in artikel 15 van deze verordening en; e. er geen reële andere mogelijkheden zijn. Lid 5
Gedeputeerde staten kunnen nadere regels stellen ten aanzien van de wijze waarop compensatie als bedoeld in het vierde lid plaatsheeft. 19
54. De kernkwaliteiten zijn verder uitgewerkt in de Leidraad landschap en Cultuurhistorie (bijlage 16). Op blz 89 van de Leidraad worden ‘delen van de karakteristieke, nog open (inundatie)gebieden’ met name bestempeld als een ‘kernkwaliteit van de Stelling van Amsterdam’, evenals de ‘hoofdverdedigingslijn van dijken, kades, liniewallen met de accessen (en met bruggen) als de hoofdstructuurdrager’. De inundatievelden en hoofdverdedigingslijnen zijn duidelijk aangegeven op de in bijlage 17 opgenomen kaart van de provincie NH. De kaart is te vinden op de website van de Provincie Noord-Holland https://maps.noord-holland.nl/kaarten/. Als onderschrift staat: ‘Aan de hand van kaarten uit 1850, 1914 en 1940 en een huidige satellietfoto kan worden gezien hoe het Unesco Werelderfgoed Stelling van Amsterdam in het landschap gelegen ligt’
55. Op blz 90 aan de Leidraad staat nadrukkelijk dat de gehele Stelling van Amsterdam de Stellingzone is. De Stellingzone wordt gedefinieerd als ‘het samenhangend geheel tussen de verdedigingswerken en het landschap. Ook de voormalige inundatiegebieden maken deel uit van de Stellingzone’. Dat impliceert dat de inmiddels bebouwde delen van een inundatiegebied ook deel uitmaken van de Stellingzone. In bovengenoemde bijlage 8 bij het Barro staat ook dat inundatiegebieden, dus niet alleen de onbebouwde delen, deel uitmaken van de Stelling van Amsterdam.
56. Volgens de in bijlage 17 opgenomen kaart ligt het gehele industrieterrein, inclusief de Uitbreiding in het inundatiegebied. Ook uit de kaart op blz 89 van de Leidraad blijkt dat de Uitbreiding in het inundatiegebied ligt. De begrenzing van de Stelling van Amsterdam op kaart 5a van de PRV (bijlage 2) is minder duidelijk. Maar op deze kaart staat uitdrukkelijk vermeld: Kaarten en tekst dienen in samenhang te worden gelezen. Aan afzonderlijke kaarten kunnen geen rechten worden ontleend. Mede vanwege het feit dat in het Barro staat dat inundatiegebieden deel uitmaken van de Stelling van Amsterdam en dat in de Leidraad nadrukkelijk in de tekst is opgenomen dat voormalige inundatiegebieden deel uitmaken van de Stellingzone, moet worden geconcludeerd dat het gehele industrieterrein volledig deel uit uitmaakt van de Stellingzone. Dat het gehele industrieterrein, inclusief de Uitbreiding, een voormalig inundatiegebied is blijkt duidelijk uit de in bijlage 17opgenomen kaart. 57. Dat betekent dat de Uitbreiding aan het bepaalde in de artikelen 20 e.v. PRV moet voldoen. Daarin is bepaald dat de Uitbreiding alleen is toegestaan ‘voor zover deze de kernkwaliteiten van de erfgoederen met uitzonderlijke universele waarde behouden of versterken’. Het spreekt voor zich dat onderhavig plan daaraan niet voldoet. Integendeel, het betekent een aantasting van de kernkwaliteiten, waaronder de openheid. De raad is echter van mening dat Stelling van Amsterdam grenst aan de Plangebied. Het plan is derhalve niet getoetst aan de artikelen 20 e.v. PRV. Geconcludeeerd moet worden dat het vastgestelde bestemmingsplan niet voldoet aan de artikelen 20 e.v. PRV.
20
Openheid 58. Naast het feit dat de openheid als een kernkwaliteit, dus als essentieël landschappelijk en cultuurhistorisch kenmerk, wordt bestempeld van de Stelling van Amsterdam, is openheid ook een kernkwaliteit als bedoeld in artikel 15 PRV. In lid 1 van dit artikel staat:
‘Een bestemmingsplan dat voorziet in nieuwe verstedelijking of uitbreiding van bestaande verstedelijking als bedoeld in de artikelen 12, 13, 13a en 14 in het landelijk gebied, voldoet aan de uitgangspunten zoals vermeld in de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie (PS d.d. 21 juni 2010) ten aanzien van: a. de kernkwaliteiten van de verschillende landschapstypen en aardkundige waarden als bedoeld in artikel 8; b. de kernkwaliteiten van de bestaande dorpsstructuur waaraan wordt gebouwd; c. de openheid van het landschap daarbij inbegrepen stilte en duisternis; d. de historische structuurlijnen.’
In lid 2 is opgenomen:
‘De toelichting van een bestemmingsplan geeft aan in welke mate ten aanzien van de in het eerste lid bedoelde functies rekening is gehouden met: a. de ontwikkelingsgeschiedenis van het landschap; b. de ordeningsprincipes van het landschap; c. de bebouwingskarakteristieken (architectuur, stedenbouw, openbare ruimte) ter plaatse; d. de inpassing van de nieuwe functies in de wijdere omgeving (grotere landschapseenheid); e. de bestaande kwaliteiten van het gebied (inclusief de ondergrond) als hiervoor bedoeld en de maatregelen die nodig zijn om negatieve effecten op deze kwaliteiten op te heffen in relatie tot de nieuwe functies.’
59. De Uitbreiding maakt deel uit van het veenpolderlandschap. In de Leidraad staat op blz 68 onder openheid: ‘…landschap met een open tot zeer open karakter….” De Uitbreiding grenst aan de Purmerringvaart. De weilanden, die liggen tussen de Purmerringvaart/Plangebied en het bedrijvenpark Baanstee Noord, maken deel uit van droogmakerij De Purmer. Het landschap van De Purmer is een droogmakerijenlandschap. In de Leidraad is op blz 56 het volgende onder openheid opgenomen: “.. open en vlak landschap…. Mate van openheid: landschap met een open karakter en specifieke ruimtevormen..”. Op bladzijde 92 wordt ‘De grote openheid van het landschap’ als eerste kernkwaliteit genoemd van het veenpolder- en droogmakerijenlandschap (Bijlage 16).
60. Het behoeft geen uitleg dat de Uitbreiding de kenmerkende openheid aantast. Daardoor wordt de corridor tussen het bedrijvenpark Baanstee Noord en het 21
industrieterrein Oosthuizerweg verkleind tot 700 meter. Ik verwijs hiervoor naar afbeelding 2 op blz 2 van de zienswijze van SOVB.
61. In de Toelichting wordt geen of onvoldoende rekening gehouden met de effecten van de Uitbreiding voor de wijdere omgeving, de openheid. Geconcludeerd moet worden dat het bestemmingsplan voor de Uitbreiding ook daarom in strijd is met het bepaalde in artikel 15 PRV.
Conclusie
62. Het Plangebied ligt in het landelijk gebied, waarvoor een verbod geldt voor de aanleg of uitbreiding van een bedrijventerrein. Verder ligt het Plangebied in dan wel grenst het direct aan het weidevogelleefgebied waarvoor o.a. een verbod geldt op nieuwe bebouwing. Het plangebied maakt ook deel uit van de Stelling van Amsterdam, waarvoor een verbod geldt tot aantasting of verdwijnen van de uitzonderlijke waarden van dit Unesco erfgoed en een verbod tot grootschalige ontwikkelingen. Op de uitzonderingen kan geen beroep worden gedaan. Nut en noodzaak van de Uitbreiding zijn niet aangetoond: de actuele regionale behoefte is niet vastgesteld, de behoefte is niet dan wel onvoldoende afgewogen tegen het bestaande aanbod. Het bestemmingsplan is niet aan de beschermende bepalingen in de PRV getoetst. Gezien de strijdigheid van de Uitbreiding met de artikelen 12, 15, 20 e.v. en 25 PRV, artikel 3.1.6 lid 2 Bro en met artikel 4.1 lid 1 Wro is er geen sprake van een goede ruimtelijke ordening. Daarom verzoeken de Stichtingen u het beroep gegrond te verklaren, het vastgestelde bestemmingsplan voor de uitbreiding van het bedrijventerrein te vernietigen en de gemeente Edam-Volendam te veroordelen in de proceskosten.
In verband met de behandeling van deze zaak geef ik u hierbij al vast mijn verhinderdata: schoolvakanties regio Noord en 14 november tot en met 2 december a.s. Hoogachtend,
C.G.M. Neppelenbroek namens Stichting Behoud Waterland en Stichting ‘Ook Vogels hebben Bouwdrift’
Bijlagen: 1. pro forma beroepschrift dd 21 januari 2016 2. Provinciale Verordening, incl. kaarten 3. Wijziging Bro en nieuwe stedelijke ontwikkeling en Nota van Toelichting 4. Toelichting Bp blz 8-9-10 5. Uitvoeringsstrategie Plabeka, blz 44 6. Toelichting Bp, blz 4-5 7. Enquete voor actualisatie behoefte industriegrond in Edam-Volendam 8. Brief dd 13 april 2015 van wethouder Voorbij van gemeente Purmerend aan B&W van de gemeente Edam-Volendam
22
9. krantenartikel ‘Ik vind het erg vervelend worden’, reactie wethouder Kes of brief Voorbij 10. Demografische ontwikkelingen 2010-2040: ruimtelijke effecten en regionale diversiteit, Planbureau voor de leefomgeving, blz 66 11. Onderzoeksrapport Van der Goes en Groot, blz 34 12. Kaart weidevogelkern- en leefgebieden in 2014 op blz 39 van rapport ‘Kerngebieden weidevogels NH en voorstel voor scholeksterleefgebied’, gemaakt door Landschap Noord Holland in opdracht van de provincie NH 13. Kaart Vereniging Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer Water, Land & Dijken, waarop weilanden waarvoor agrarisch natuurbeheerovereenkomsten gesloten kunnen worden staan aangegeven 14. Natuurbeheerplan 2016 Provincie NH, blz 23-24 15. Bijlage 7 bij Barro: kaart erfgoederen van uitzonderlijke waarde 16. Leidraad Landschap en Cultuurhistorie provincie NH, blz 55, 56, 63, 64, 87-90, 92, 93, 100-107 17. deel van kaart van provincie NH waarop de inundatiegebieden van de Stelling van Amsterdam staan aaangegeven
23