CINÉ-MINIS Kortfilms in de Franse les
ACTIVITEITENFICHE LE GENIE DE LA BOITE DE RAVIOLIS A. TAALACTIVITEITEN Les 1: Vous désiréz? Doelen - Ik kan de betekenis van geschreven woorden in het Frans achterhalen. - Ik kan de gebeurtenissen in een Franse film begrijpen. - Ik kan een rollenspel spelen in het Frans. Vereiste kennis Je voudrais, vous désirez?, j’aime / je n’aime pas, tellen tot 24, quelle heure est-il?, kennis van de klok (24 uren), leren gebruiken van een woordenboek Middelen Ciné-Minis DVD, vertalend woordenboek Verloop - Bekijk de film tot de man het blik ravioli opent (1:45). - Kijk opnieuw, pauzeer bij de titel (0:13), het shot van de fabriek (0:40) en de klok (0:48). Laat de kinderen telkens op zoek gaan naar woorden en hun betekenis afleiden uit de gebeurtenis. (zie voorbeeldblad 1). - Bij het shot van de klok kan je praten over het gebruik van de klok (24 uren). Vraag de leerlingen wat ze denken dat er daarna gebeuren zal? (Ze vinden een aanwijzing in de titel.) - Kijk verder tot de geest de eerste wens zal vervullen (3:15). - Vraag de leerlingen wat er gebeurd is: Hoeveel wensen biedt de geest aan? Welke wensen suggereert hij aan Armand? Wat wenst Armand? Probeer zoveel mogelijk in het Frans te praten, met gebruik van gekende woorden en de woordenschat op voorbeeldblad 1. - Oefen de zin: ‘Je suis le génie de la boîte de raviolis’. Laat de leerlingen in groepjes of per twee er een kenwijsje van maken, door er ritme en/of melodie aan toe te voegen, met begeleiding van handgeklap of andere percussie voor, tijdens en/of na het titelshot. Vraag de groepjes om het resultaat te laten horen. - Kijk verder tot de tweede wens wordt vervuld (4:08). Vraag groepjes om zelf een toneelstukje te bedenken waarbij een leerling een geest speelt en de anderen wensen mogen doen. Suggereer mogelijke wensen met gebruik van gekende woorden (eten, speelgoed, hobby’s, enz.). Moedig de kinderen aan om zelf een ‘abracadabra’ toverwoord te bedenken. Wijs hen erop dat verhalen al dan niet een’ happy end’ kunnen hebben. Geef zelf een voorbeeld alvorens de opdracht te geven (zie voorbeeldblad 1). Vraag de leerlingen om hun verhaaltje op te voeren. Uitbreiding
- Bekijk de film opnieuw tot de man het blik ravioli opent (1:45). Vraag de leerlingen om per twee of in groepjes na te denken over wie? / waar? / wanneer? / wat? (qui? / où? / quand? / qu’est ce qui se passe?). Elk groepje focust op één vraag en bereidt daarover een presentatie voor. Moedig aan om voor de Franse woordenschat een woordenboek te gebruiken. Bespreek met de hele klas en vraag naar zoveel mogelijk details over Armand, zijn leven en zijn omgeving. Probeer de conversatie zoveel mogelijk in het Frans te voeren, eventueel met gebruik van gebarentaal, gekende vocabulaire en de zinnen van voorbeeldblad 1. - Oefen het gebruik van tijdsaanduiding door ‘Wolfje, wolfje, hoe laat is het? = Geestje, geestje hoe laat is het?' te spelen (‘Quelle heure est-il Monsieur Loup / Monsieur le Génie?’). - Vraag leerlingen per twee of in groepjes om een tijdslijn voor Armand uit te werken in tekeningen, gebruik makend van de klok (24 uren). De leerkracht zegt luidop het uur in het Frans en vraagt aan de groepen om de tekening te tonen die bij dit tijdstip hoort. Laat hen zo mogelijk in het Frans beschrijven wat er op dat uur gebeurt. (‘Que’est qu’il fait à xx heures?’) - Bedenk verhalen over een geest en drie wensen in de eigen taal. Vraag de kinderen of ze denken dat de film goed zal aflopen.
Les 2: Bon appétit Doelen - Ik kan Franse woorden herkennen in een filmdialoog. - Ik kan mijn lievelingseten beschrijven in het Frans. Vereiste kennis Benoemen van voedsel, benoemen van lichaamsdelen, het gebruik van een woordenboek Middelen Ciné-Minis DVD, vertalend woordenboek Verloop - Bekijk de film tot het einde. Bekijk dan opnieuw het fragment van het vervullen van de eerste wens (3:15) tot aan het banket (4:08). Vraag leerlingen om per twee zoveel mogelijk woorden op te vangen en op te schrijven (zie voorbeeldblad 2). Maak een lijst van alle woorden die in de klas werden genoteerd. - Kijk verder tot het banket wordt geserveerd. Bevries het beeld op de tafel (4:47). Herken zoveel mogelijk voorwerpen en bespreek in het Nederlands welke al dan niet gekend zijn (zie voorbeeldblad 2). - Gebruik creatieve manieren om de namen van voedingswaren te onthouden. Speel bijvoorbeeld een winkelspelletje waarbij de hele klas opzegt ‘Quand je vais au marché, je voudrais…’ (Ik ga naar de markt en ik wil graag…) waarna elke leerling individueel een voedingsmiddel moet opsommen. Noteer alle voedingswaren op een lijst. Herhaal de woordenschat door leerlingen te vragen om 4 voedingsmiddelen te tekenen en Lotto te spelen. Gebruik verstevigde kaarten die kinderen uit een hoed trekken, waarna ze het getekende voorwerp benoemen.
Bij ‘Derrière mon dos j’ai’ moeten de leerlingen raden welk kaartje de leerkracht achter z’n rug verbergt. Of je vraagt de leerlingen met een bepaald kaartje om op te staan (‘La / le / les xxx, levez-vous’). - Vraag de de leerlingen om hun lievelingsmaaltijd te tekenen, te beschrijven of er een menukaart voor te ontwerpen. Laat ze een woordenboek gebruiken om hun woordenschat uit te breiden. Eventueel kunnen ze in kleine groepjes het resultaat aan de klas presenteren, terwijl de klasgenoten telkens toevoegen ‘j’aime / je n’aime pas’. Uitbreiding - Bekijk de film opnieuw van bij het einde van het banket (4:47). Vraag om per twee zoveel mogelijk woorden op te vangen en op te schrijven (zie voorbeeldblad 2). Maak een lijst van alle woorden die in de klas werden genoteerd. - Verwerk de woordenschat over lichaamsdelen door de hele klas de zin ‘Je mets le / la nez / pied / bras / tête dans la boîte’ te laten herhalen, telkens begeleid door de juiste handeling. Laat de leerlingen beurtelings de groep aanvoeren en een medeleerling aanduiden, die dan het volgende lichaamsdeel mag kiezen. - Bekijk de film opnieuw. Vraag om per twee of in groepjes een woordenboek en de gekende woordenschat te gebruiken om een lijst op te stellen van zaken die karakteristiek zijn voor de stad (la ville) of het platteland (la campagne). Rapporteer aan de hele klas. Bekijk voorbeeldblad 2 voor ideeën inzake woordenschat.
Losse lesideeën MUZISCHE VORMING Muziek - Muzikale patronen creëren; uitproberen, kiezen en gebruiken van muzikale ideeën door een kenwijsje te bedenken voor de geest. WERELDORIENTATIE Aardrijkskunde - beschrijf en leg uit hoe en waarom sommige plaatsen gelijkend of verschillend zijn (landelijk/stedelijk). Gezondheid -gezonde voeding GODSDIENST/ZEDENLEER - Bespreken wat we nodig hebben in het leven om tevreden en gezond te zijn.
Voorbeeldblad 1 Tekst le génie de la boîte de raviolis (de geest in het blik ravioli) Buvez (drink) Mangez (eet) miam (njam njam) galerie du meuble (meubelwinkel) viande hachée (gehakt vlees) sauce tomate (tomatensaus) extra concentrée et colorée (extra geconcentreerd met kleur toegevoegd) Le génie et Armand Combien de voeux? (Hoeveel wensen?) Attention! (Opgelet!) deux voeux ou rien de tout (twee wensen of helemaal niets) skier sur une montagne d’argent (skiën op een geldberg = zo rijk als de zee diep is) un chateau fort en Espagne (een machtig kasteel in Spanje) un coupé sport (een sportwagen) les voyages (reis) exotique (exotisch) une fusée (een raket) un petit jardin avec des fleurs (een klein tuintje met bloemen) des fleurs jusqu’à l’infini (bloemen tot in het oneindige) Rollenspel Je t’offre un / deux / trois voeux (Ik schenk je één / twee / drie wensen) Combien? (Hoeveel?) Deux voeux ou rien de tout (Twee wensen of helemaal niets) Tu désires? (Wat verlangt u?) Je voudrais (Ik zou willen) Tu es sûr? (Ben je zeker?) C’est merveilleux / fantastique / génial (Dat is geweldig) C’est affreux / nul / ennuyeux (Dat is verschrikkelijk / stom / vervelend) J’aime / je n’aime pas… (Ik hou van / ik hou niet van…) Qui l’homme (de man) s’appelle Armand (heet Armand) numéro cinq (nummer 5) triste / heureux (verdrietig / gelukkig) ennuyeux / il s’ennuie… à mourir (vervelend / hij verveelt zich… dood) seul (alleen) il n’a pas d’amis (hij heeft geen vrienden)
le chapeau (de hoed) les cheveux noirs (donker haar) la barbe (baard) Où la ville (de stad) les voitures (de auto’s) l’usine (de fabriek) le métro (de metro) l’appartement (de flat) la cuisine (de keuken) Quand dix-huit heures trente (half 7) le soir (de avond) Le fin du travail (Het werk is gedaan) Quelle heure est-il? (Hoe laat is het?) Qu’est ce qui se passe? Il travail (hij werkt). Il prend le metro (hij neemt de metro). Il arrive chez lui / à la maison (hij komt thuis). Il ouvre la fenêtre (hij opent het venster). Il arrose la fleur (hij geeft de bloem water). Il a faim (hij heeft honger). Il ouvre une boîte de raviolis (hij opent een blik ravioli).
Voorbeeldblad 2 Dialogue C’est merveilleux. (Dat is geweldig.) Merci beaucoup. Je suis comblé. (Heel erg bedankt. Ik ben overweldigd.) C’est naturel. (Dat is normaal.) Quel est votre deuxième voeu? (Wat is je tweede wens?) J’hesite. (Ik twijfel.) une voiture de sport (een sportwagen) un bon plat de spaghetti (een lekker bord spaghetti) Tu es sûr? (Ben je zeker?) des profiteroles au chocolat (profiteroles met chocolade) un banquet (een banket) Le banquet aspèrges (asperges) petit rôti (gebraad) lotte de mer (lot) beurre à l’américaine noisettes (hazelnoten) tarte aux quatre fruits exotiques (taart met vier exotische vruchten) coulis de menthe fraiche (saus van verse munt) Le fin Au revoir (tot ziens) Merci pour tout (bedankt voor alles) Placée sur le sol (op de grond gezet) Essayez donc avec les pieds (probeer het met je voeten) avec le nez (met de neus) le bras (de arm) la tête (het hoofd) Je ne sais plus comment rentrer chez moi. (Ik weet niet hoe ik thuis moet geraken.) Je compte les raviolis. (Ik tel de raviolis.) Attention. Un seul voeu ou rien de tout. (Kijk uit. Eén wens of helemaal niets.) Un ruisseau bien frais (een fris beekje) pour rester les pieds dans l’eau (om je voeten in het water te ontspannen) On est si bien… (Dat voelt zo lekker…) La ville les voitures (de auto’s) l’usine (de fabriek) le métro (de metro) l’appartement (de flat)
les magasins (de winkels) beaucoup de monde (veel mensen) beaucoup de bruit (veel lawaai) La campagne les moutons (de schapen) les oiseaux (de vogels) les fleurs (de bloemen) les papillons (de vlinders) tranquille (rustig) le ruisseau (het beekje)