3 PARAGRAFEN 3.1
Weerstandsvermogen
Het weerstandsvermogen geeft aan in hoeverre de beschikbare weerstandscapaciteit voldoende is om de op dit moment bekend zijnde risico's (van materieel belang) op te kunnen vangen. Daartoe wordt in deze paragraaf de hoogte van de weerstandscapaciteit bepaald, waarna deze wordt afgezet tegen de geïnventariseerde risico's.
3.1.1 Incidentele weerstandcapaciteit
Weerstandscapaciteit
Er kan onderscheid gemaakt worden tussen de incidentele en structurele weerstandscapaciteit. De incidentele weerstandcapaciteit bestaat uit het beschikbaar vermogen dat kan worden ingezet om calamiteiten en andere eenmalige tegenvallers op te kunnen vangen, zonder dat dit invloed heeft op de voortzetting van taken op het geldende niveau. Het gaat hierbij om beschikbare reserves waaraan geen bestemming hangt, dit zijn de algemene reserve en de bedrijfsreserve (inclusief de dienstbedrijfsreserves). Incidentele weerstandscapaciteit
Rekening 2004
Begroting 2006
26.966
48.966
(Dienst)bedrijfsreserve(s)
-35.914
-15.295
Reserves grondexploitaties
-63.956
-47.931
Totaal
-72.905
-14.260
Algemene reserve
bedragen in duizenden euro's
Algemene reserve
De norm van de algemene reserve is bij de voorjaarsnota 2002 vastgesteld op 90 miljoen euro. Ultimo 2004 was de stand echter 63 miljoen euro lager. Dit werd veroorzaakt door een onttrekking van 16 miljoen euro voor de aankoop van Cereol en een verstrekte bijdrage van 47 miljoen euro aan het BOR-fonds. De verstrekte bijdrage van 47 miljoen euro dient vanuit de daarvoor beschikbare bestemmingsreserves worden teruggestort. Bij de bestedings- en dekkingsvoorstellen bij de jaarrekening 2004 is reeds 2 miljoen euro terug gestort. In 2006 komt hier een bedrag van 20 miljoen euro bij, waardoor de algemene reserve op 49 miljoen euro uitkomt. We bezien momenteel of het mogelijk is de aanvulling te versnellen. Hoe de noodzakelijk aanvulling in verband met Cereol zal plaatsvinden is nog niet bekend.
(Dienst)bedrijfsreserves
De minimumnorm van alle (dienst)bedrijfsreserves samen bedraagt 4,48 miljoen euro. In de verantwoording 2004 bleek dat het totaal van de (dienst)bedrijfsreserves echter 35,91 miljoen euro negatief was. Echter er diende nog een bedrag van 20,62 miljoen euro te worden verrekend bij de bestedings- en dekkingsvoorstellen. Na verwerking hiervan resteert nog een negatieve bedrijfsreserve van 15,29 miljoen euro. Dit wordt met name veroorzaakt doordat een voorziening is getroffen voor huurharmonisatie en achterstallig onderhoud van gemeentegebouwen van 20 miljoen euro. Deze tekortpositie wordt in een periode van 5 jaar geheel weggewerkt. Exclusief het tekort als gevolg van de huurharmonisatie is dus een positieve bedrijfsreserve van 4,71 miljoen euro ontstaan. Dit is boven de minimumnorm van 4,48 miljoen euro.
Grondexploitaties
In 2000 is afgesproken dat er voor de grondexploitaties van het Stationsgebied en Leidsche Rijn een weerstandcapaciteit beschikbaar moest zijn van respectievelijk 9,1 miljoen euro en 34 miljoen euro. Dit laatste bedrag is in verband met Vleuten-De Meern opgehoogd met 8,26 miljoen euro. Totaal is er voor deze grondexploitaties dus een weerstandscapaciteit van 51,36 miljoen euro beschikbaar (zie onderstaande tabel). In de verantwoording 2004 was een gedeelte van dit bedrag op een bestemmingsreserve gepresenteerd vandaar het afwijkende bedrag.
Programmabegroting 2006
229
3 3.1
Aangezien er ook negatieve dienstbedrijfsreserves zijn met betrekking tot grondexploitaties is het van belang de weerstandscapaciteit te bezien in samenhang met deze reserves. Deze negatieve reserves bedragen 99,29 miljoen euro (zie onderstaande tabel). Er resteert een tekort van 47,93 miljoen euro, dat dient te worden bezien tegen de achtergrond van een verwacht resultaat op positieve binnenstedelijke grondexploitaties ultimo 2004 van 40,7 miljoen euro en beschikbare bestemmingsreserves van 10,76 miljoen euro. Reserves grondexploitaties in samenhang
Rekening 2004
Begroting 2006
24.959
51.359
Negatieve bedrijfsreserves grondexploitaties
-88.916
-99.290
Totaal weerstandscapaciteit
-63.957
-47.931
Algemene reserve
bedragen in duizenden euro's
Structurele De structurele weerstandscapaciteit bestaat uit de beschikbare posten onvoorzien en de weerstandscapaciteit onbenutte belastingcapaciteit, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen de Onroerend Zaak Belasting (OZB) enerzijds en de Rioolrechten en afvalstoffenheffing anderzijds. Belastingcapaciteit OZB
Begroting 2004
Begroting 2005
Begroting 2006
Woningen (artikel 12 norm)
39.486
43.319
32.658
Woningen Utrecht
40.030
42.534
25.277
0
78
7.381
Niet woningen (artikel 12 norm)
21.486
20.747
26.680
Niet woningen Utrecht
33.131
30.985
32.196
Niet woningen onbenutte capaciteit
0
0
0
Totaal
0
785
7.380
Woningen onbenutte capaciteit
bedragen in duizenden euro's
Onroerend Zaak Belasting (OZB)
De onbenutte belastingcapaciteit van 7,4 miljoen euro met betrekking tot de Onroerend Zaak Belasting (OZB) heeft alleen betrekking op woningen aangezien de capaciteit bij nietwoningen volledig benut is. Het verschil ten opzichte van 2005 wordt veroorzaakt doordat we er van uit zijn gegaan dat het gebruikersdeel bij woningen met ingang van 2006 zal zijn afgeschaft en doordat de fictieve raming op basis van de artikel 12 norm is gewijzigd. De onbenutte capaciteit van 7,4 miljoen euro kan overigens alleen benut worden in het geval van aanvragen van de artikel 12-status. Op dit moment kunnen de tarieven maximaal met 1,5% per jaar stijgen, conform wetsvoorstel afschaffen gebruikersdeel woningen OZB. Belastingcapaciteit afvalstoffenheffing en rioolrechten
Begroting 2004
Begroting 2005
Begroting 2006
Afvalstoffen kosten
25.423
26.793
27.183
Afvalstoffen opbrengsten
16.382
18.091
22.716
9.041
8.702
4.467
Rioolrechten kosten
22.542
23.468
25.511
Rioolrechten opbrengsten
22.542
23.468
25.511
Afvalstoffen onbenutte capaciteit
Rioolrechten onbenutte capaciteit Totaal
0
0
0
9.041
8.702
4.467
bedragen in duizenden euro's
230
Programmabegroting 2006
Afvalstoffenheffing en rioolrechten
Bij afvalstoffenheffing en rioolrechten is sprake van onbenutte belastingcapaciteit indien er geen sprake is van kostendekkende tarieven. Bij de rioolrechten is sprake van kostendekkendheid en is er dus geen onbenutte capaciteit beschikbaar. De onbenutte belastingcapaciteit met betrekking tot de afvalstoffenheffing is ten opzichte van 2005 fors gedaald. Dit wordt veroorzaakt doordat besloten is dat de afvalstoffenheffing extra moest worden verhoogd om het nadeel op de compensatie via Gemeentefonds als gevolg van de afschaffing van het gebruikersdeel van de OZB te compenseren.
Onvoorzien
In het Programma Algemene Middelen staat een structureel bedrag voor onvoorzien opgenomen van € 159.000,-. Naast deze post zijn er in de exploitatie geen posten benoemd voor onvoorzien. Bij investeringsprojecten wordt in principe altijd een marge voor onvoorzien aangehouden. De totale beschikbare structurele weerstandscapaciteit komt hiermee voor 2006 uit op 12 miljoen euro. Structurele weerstandscapaciteit
Begroting 2004
Begroting 2005
Begroting 2006
Onbenutte belastingcapaciteit OZB
0
785
7.381
9.041
8.702
4.467
Onbenutte belastingcapaciteit Onvoorzien Totaal
159
159
159
9.200
9.646
12.006
bedragen in duizenden euro's
3.1.2
Weerstandscapaciteit in relatie tot de risico's
Weerstandscapaciteit Bij de verantwoording 2004 hebben wij afgesproken ons in te zetten om de weerstandscapaciteit op korte termijn aan te vullen tot de daarvoor gestelde normen. Geconstateerd kan worden dat we hiermee op de goede weg zijn en dat de hoogte van de weerstandcapaciteit zich ten opzichte van de verantwoording 2004 gunstig heeft ontwikkeld. Gezien de nog geplande toevoegingen aan de algemene reserve verwachten wij dat deze zich binnen afzienbare tijd richting de norm zal bewegen. Wij achten dan ook het geheel van reserves en voorzieningen in samenhang met de aandacht voor risicobeheersing binnen de gemeente voldoende voor de risico's (zie volgende paragraaf) die Utrecht op dit moment loopt.
3.1.3 Materiële betekenis
Inventarisatie risico's
Belangrijk is hier op te merken, dat het uitsluitend gaat om risico's waarvoor geen of onvoldoende voorzieningen zijn gevormd en die van materiële betekenis kunnen zijn in relatie tot het balanstotaal of de financiële positie van de gemeente. (Dit laatste is een niet concreet ingevulde norm). Het uitgangspunt is dat min of meer regulier voorkomende risico's binnen het jaarlijkse exploitatieresultaat kunnen worden opgevangen. Binnen de gemeente Utrecht kunnen de hieronder genoemde algemene risico's zich voordoen:
Bedrijfsrisico's
A. Bedrijfsrisico's Onder bedrijfsrisico's worden de volgende risico's verstaan: 1. (On-)voldoende (gekwalificeerd) personeel 2. Toereikende (administratieve) organisatie, onder andere ter waarborging van de rechtmatigheid (bijvoorbeeld voorkoming van fraude) en de doelmatigheid (bijvoorbeeld voorkomen van inefficiency) 3. Uitvallen bedrijfsmiddelen (onder andere informatiseringsystemen) 4. Stakingsrisico.
Programmabegroting 2006
231
3 3.1
Eigendomsrisico's
Beleidsrisico's
B. Eigendomsrisico's Onder eigendomsrisico's worden de volgende risico's verstaan: 1. Risico van schade aan of van het verlies van eigendommen die door de dienst worden gebruikt 2. Bodemverontreiniging onder percelen die door de dienst gebruikt worden 3. Deelnemingen in derden-rechtspersonen 4. Risico dat met zaken die de dienst voor haar taakuitoefening gebruikt schade aan derden wordt toegebracht. C. Beleidsrisico's Beleidsrisico's zijn in te delen in de volgende risico's: 1. Continuïteit maatschappelijk en politiek draagvlak 2. Vertraging/ onhaalbaarheid als gevolg van juridische belemmeringen of het niet gereed zijn van juridisch instrumentarium 3. Continuïteit in beleid, regelgeving en bekostiging van hogere overheden 4. Continuïteit in participatie medebekostiging en risicodeling samenwerkingspartner(s), vraaguitval van afnemers 5. Te laag niveau van taakuitoefening/ taakverwaarlozing 6. Borgstellingen en garanties 7. Aansprakelijkheid uit rechtmatige overheidsdaad (art. 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, bepalingen in bijzondere bestuursrechtelijke wetten: art. 49 WRO en soortgelijke bepalingen) 8. Oninbaarheid vorderingen 9. Ontbreken verhaalsmogelijkheid ter zake van geleden/ te lijden schade (ontbreken van titel voor verhaal, insolvabiliteit, debiteur niet bekend en dergelijke). Beleidsrisico's zijn vooral gerelateerd aan specifieke gemeentelijke producten. Het onderstaande overzicht is het resultaat van een hierop gerichte inventarisatie. Het overzicht bevat alleen die risico's die op gemeentelijk niveau van materiele betekenis zijn.
232
Programma Voorkomend Risico
Nadere toelichting op en omschrijving van de aard van het risico
Milieu
C1
De beschikbare capaciteit voor de wettelijke bedrijfsgerichte milieutaken (met name vergunningverlening en handhaving) ligt beneden het niveau dat landelijk gezien als adequaat wordt aangemerkt.
Sociale Zaken
C3
In 2004 is de Wet Werk en Bijstand ingevoerd. In deze wet is het financieel risico op de bijstandskosten afgewenteld naar de gemeenten onder gelijktijdig toepassen van kortingen op het beschikbare budget voor werkgelegenheidsmaatregelen. De gemeente heeft maar een zeer beperkte greep op de ontwikkeling van het volume van uitkeringsgerechtigden. De specifieke uitkering is afhankelijk van landelijke maatstaven. Deze uitkering kan zowel in positieve als in negatieve zin afwijken van de werkelijke situatie in Utrecht.
Sociale Infrastructuur
C3
Per april 2006 wordt de nieuwe Wet Inburgering Nederland verwacht. Er bestaat nog veel onduidelijkheid over de consequenties voor de gemeente.
Sociale Zaken en Welzijn
C3
In 2006 treedt de WMO in werking. De WMO is een kaderwet waarin de Welzijnswet, de WVG en een deel van de AWBZ. De verantwoordelijkheden gaan over van Rijk naar Gemeente evenals de bijbehorende risico's zoals kostenstijgingen binnen de zorg.
Programmabegroting 2006
Aansprakelijkheidsrisico's
Programma Voorkomend Risico
Nadere toelichting op en omschrijving van de aard van het risico
Diverse
C3
Verantwoording externe gelden nadat uitgaven zijn gedaan. Risico bestaat dat de gelden of een gedeelte daarvan moeten worden terugbetaald indien de verantwoording en / of uitvoering onvoldoende wordt geacht. Dit doet zich voor binnen diverse programma's zoals Onderwijs en Welzijn.
Stedelijke C4 ontwikkeling
Groei in de gemeentelijke huisvestingsbehoefte heeft geleid tot extra aanhuur van panden. Dit kan leiden tot leegstandskosten.
Stedelijke C4 ontwikkeling
Risico's op het gebied van grondexploitaties. Hiervoor verwijzen wij naar de begroting 2005 en afzonderlijke rapportages: actualisatie masterplan stationsgebied 2004, bestuursrapportage Leidsche Rijn en het MPG 2004.
Stedelijke C4 ontwikkeling
De dienst Stadsontwikkeling is betrokken bij het realiseren van parkeervoorzieningen zoals parkeergarages en transferia in PPS-verband (Publiek Private Samenwerking). Zowel het realiseren daarvan als de exploitatie van dergelijke parkeervoorzieningen brengt aanzienlijke risico's met zich mee. De exploitatie van straatparkeerplaatsen brengt risico's voor de bedrijfsvoering met zich mee.
Volksgezond C4 heid
Onvoldoende voorbereiding op grote uitbraken van infectieziekten of op bio-terrorisme
Diverse
Vraaguitval doordat klanten voor een andere leverancier kiezen of minder afnemen (onder andere markttaken GG en GD, adviesgroep accountantsdienst en onderdelen van het OGU) en teruglopende publieke belangstelling (Programma Cultuur)
C4
D. Aansprakelijkheidsrisico's Aansprakelijkheidsrisico's zijn in te delen in vier soorten risico's: 1. Dreigende of daadwerkelijke verbodsactie of schadeaansprakelijkheid uit onrechtmatige daad (6:162 BW) 2. Risico van te herroepen of vernietigde beschikkingen in verband met lopende procedures in bezwaar of beroep 3. Verbodsactie of aansprakelijkheid wegens contractbreuk door de gemeente zelf. 4. Ongewenste juridische bindingen. Dit als gevolg van onjuist optreden in precontractuele situaties, toezeggingen, te strakke contracten, onbedoeld verlengde contracten en dergelijke) 5. Niet geldend kunnen maken van (vermeende) gemeentelijke aanspraken en belangen. Dit als gevolg van het niet of niet op de juiste wijze vastliggen van afspraken en verantwoordelijkheden, oftewel contracten die ontbreken of gebrekkig zijn 6. Procesrisico’s - het risico om betrokken te worden in juridische procedures (advocaatkosten; ongewisheid afloop) 7. Open eind situaties bij financiering, subsidiering en participaties. Deze aansprakelijkheidsrisico's kunnen ook gerelateerd zijn aan specifieke gemeentelijke producten. Het onderstaande overzicht is het resultaat van een hierop gerichte inventarisatie. Het overzicht bevat alleen die risico's die op gemeentelijk niveau van materiele betekenis zijn.
Programmabegroting 2006
233
3 3.1
234
Programma
Voorkomend Nadere toelichting op en omschrijving van de aard risico van het risico
Diverse
D1
Mogelijk te verwachten schadeclaims van gebruikers / huurders van panden in eigendom van de gemeente waarin asbest is verwerkt (onderwijs) en meerwerk door verbouwing panden waarbij problemen met betrekking tot asbest, fundering en constructies naar boven komen.
Sport
D2
De gemeente heeft op 20 juni 2003 een lening van 25 miljoen euro verstrekt aan Memid Investments met een looptijd van 15 jaar, tegen 4%. Jaarlijks wordt 0,5 miljoen euro afgelost, waardoor het restant op 30 juni 2005 nog 24 miljoen euro bedraagt. Aan het eind van de looptijd zal het dan nog resterende bedrag van 17,5 miljoen euro in eens worden terugbetaald. Ten behoeve van het toezicht op de interne beheersing, financiële verslaglegging en naleving van de regelgeving is een permanente auditcommissie in het leven geroepen
Beheer openbare ruimte
D4
Aansprakelijkheidsrisico's als gevolg van achterstallig onderhoud.
Diverse
D4
Risico's uit rechtmatige overheidsdaad. De bekendste hiervan betreft planschade. Het ligt in de bedoeling in de toekomst het risico van claims zoveel mogelijk contractueel neer te leggen bij de belanghebbende, zijnde de ontwikkelaar. Een ander risico uit rechtmatige overheidsdaad is bijvoorbeeld de aanleg van het HOV, waarvoor een schadecompensatieregeling is getroffen. Vanwege het openeinde karakter hiervan bestaat er een budgettair risico. Een ander risico is de juridische aansprakelijkheid van de brandweer bij de afhandeling van incidenten (bijvoorbeeld vervuiling oppervlaktewater en / of bodem en schade ontstaan tijdens berging en bluswerkzaamheden).
Diverse
D7
Garanties geldleningen. Er werd niet altijd een recht van hypotheek gevestigd. Er is een inventarisatie gaande. De inventarisatie heeft tot nu toe geen grote risico’s opgeleverd.
Programmabegroting 2006
3.2
Onderhoud kapitaalgoederen
Gemeentelijke doelen kunnen niet worden gerealiseerd zonder kapitaalgoederen. Om onderwijs te geven zijn schoolgebouwen nodig. Water, wegen en bruggen zijn onontbeerlijk voor de economische ontwikkeling van Utrecht. Straatlantaarns en de inrichting van het openbaar groen leveren een belangrijke bijdrage aan de sociale veiligheid. De riolering draagt bij aan de gemeentelijke milieudoelstellingen. Kortom: kapitaalgoederen spelen een belangrijke rol bij programmadoelen die de gemeente Utrecht wil realiseren. Kapitaalgoederen vormen het ‘gezicht’ van onze stad. Gaten in het wegdek, scheefliggende stoeptegels, kapotte lantaarnpalen, onveilige groenvoorzieningen en dergelijke zijn zaken die hoog scoren op de lijstjes met ergernissen van burgers. In de Financiële Verordening (door de gemeenteraad vast gesteld op 13 november 2003) is voorgeschreven dat het college van b. en w. eens in de vier jaar een nota onderhoud openbare ruimte aanbied. Daarin dient het kader benoemd te worden voor de inrichting van het beoogde onderhoudsniveau op gebied van groen, water, wegen, kunstwerken en straatmeubilair. Daarnaast dient iedere vier jaar een rioleringsplan, en elk jaar een nota onderhoud gebouwen aan de gemeenteraad voorgelegd te worden. Omdat er een verschil bestaat in systematiek tussen gebouwde en ongebouwde omgeving, worden de respectievelijke kapitaalgoederen afzonderlijk besproken. Gebouwde omgeving Bron: Programma 2005 huisvesting onderwijs (2004). Programma: Onderwijs, educatie en bibliotheek. Doel: Voorzien in adequate huisvesting voor het primair- en speciaal onderwijs middels onderhoud aan schoolgebouwen, uitbreiding, nieuwbouw en eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair. Stand van zaken: in het jaarlijks op te stellen Programma worden voorzieningen opgenomen die door de schoolbesturen zijn aangevraagd. Alle aanvragen voor onderhoud voor kalenderjaar 2005, die voldoen aan de in de huisvestingsverordening opgenomen criteria, worden uitgevoerd. Dit is mogelijk geworden doordat uw gemeenteraad bij de begrotingsbehandeling 2005 8,8 miljoen euro extra beschikbaar heeft gesteld voor het Programma. Verder wordt er gewerkt aan een Masterplan Primair Onderwijs, waarmee de gemeente in overeenstemming met de schoolbesturen wil komen tot een meerjarenplanning. Programma 2006: het merendeel van de aanvragen voor onderhoud voor het kalenderjaar 2006 moeten momenteel worden afgewezen op financiële gronden. Hiermee loopt de gemeente het risico dat er achterstallig onderhoud gaat ontstaan bij diverse schoolgebouwen, en dat de kosten voor onderhoud de komende jaren zullen oplopen. Bron: Masterplan Voortgezet Onderwijs Utrecht (2002). Programma: Onderwijs, educatie en bibliotheek. Doel: Het Masterplan Voortgezet Onderwijs beoogt een oplossing te bieden voor de slechte huisvestingssituatie van een aantal scholen en combineert dit met een sanering van het scholenbestand, zodat spreiding en levensvatbaarheid verbeterd worden. Het is een integraal plan voor de huisvesting van het voortgezet onderwijs. Stand van zaken: in 2003 is de 1e voortgangsrapportage voorgelegd aan de gemeenteraad, in 2004 de 2e voortgangsrapportage, en eind 2005 zal de 3e voortgangsrapportage verschijnen. Er zijn 15 projecten in het Masterplan opgenomen. Deze projecten betreffen renovatie (evt. inclusief uitbreiding), nieuwbouw en het bieden van tijdelijke huisvesting in afwachting van een definitieve locatie. Inmiddels zijn er 5 projecten in uitvoering genomen (verbouwing Internationale Schakelklassen, vervangende nieuwbouw Bonifatiuscollege, verbouwing Vader Rijn College en tijdelijke huisvesting voor UNIC en Amadeus). Verder zijn de voorbereidingen voor de bouw van Nieuw Welgelegen en de aanpassing van het Gerrit Rietveldcollege in volle gang. Eind 2005 wordt de Sportcampus opgeleverd. Op dit moment zijn er nog onvoldoende middelen beschikbaar om het onderhoud van alle scholen voor Voortgezet Onderwijs op peil te brengen.
Programmabegroting 2006
235
3 3.2
Programma 2006: in 2006 wordt gestart met de bouw van de volgende projecten: Cultuurcampus, Meerstroomcollege, Gerrit Rietveldcollege en de Dr. Vliegenthartschool. Begin 2006 wordt de nieuwbouw van het St. Bonifatiuscollege opgeleverd. Bron: Sportaccommodaties alles onder controle (2002). Programma: Sport. Doel: (Sociale) veiligheid van sportaccommodaties verbeteren. Stand van Zaken: de afgelopen jaren zijn er al veel verbeteringen aangebracht aan de diverse accommodaties. Uit de Sportpeiling (2003) blijkt ook dat de tevredenheid over de veiligheid van de sportaccommodaties toeneemt. Programma 2006: Verdergaande verbeteringen aanbrengen op het gebied van de fysieke veiligheid zoals verlichting, het snoeien van groen en verwijderen van graffiti. Het vervangen van sport en spel materiaal en het optimaliseren van het klein dagelijks onderhoud in de verschillende accommodaties. Intensievere samenwerking met verenigingen om de veiligheid te verbeteren. Bron: Betere tijden, beleidsplan Sport 2002-2006 (2002). Programma: Sport. Doel: Ontwikkelingsvisie die als basis dient voor de verdere uitwerking van de plannen voor publiek en private sportaccommodaties. Onderdeel hiervan is vernieuwing en verbetering van het basisvoorzieningenpakket. Stand van Zaken: In de afgelopen jaren zijn kunstgrasvelden aangelegd en nieuwe accommodaties gebouwd, zoals sportcentrum Galgenwaard en de herbouw van gymzaal Goeree. Daarnaast is er veel sport en spelmateriaal vervangen. In 2004 heeft de dakrenovatie van zwembad den Hommel plaatsgevonden. Ook is in 2004 zwembad de Kwakel in de zomervakantie een aantal weken gesloten geweest voor het plegen van groot onderhoud. In 2005 is in zwembad den Hommel groot onderhoud verricht. Programma 2006: In 2006 gaan we door met het aanleggen van meer kunstgrasvelden en het verrichten van “groot” onderhoud. Bron: "Toekomst van de kapitaalgoederen; de accommodaties van de sociale infrastructuur nader beschouwd op de investeringsnoden"; (tweede versie met scenario's voor een aanpak) (2005). Programma: Sociale infrastructuur. Doel: vaststellen van de noodzaak voor investeren in (achterstallig) onderhoud en vervanging van de accommodaties van de sociale infrastructuur, mede op basis van amendement 2004/A63 Stand van zaken: beide nota's zijn door het college van b. en w. vastgesteld en worden ingebracht in de discussie in de gemeenteraad met betrekking tot respectievelijk de voorjaarsnota en de begroting 2006 e.v. De totale problematiek vraagt om een totale investering van 127 miljoen euro. In de scenario's is onderbouwd dat een investeringsimpuls van 35 miljoen euro noodzakelijk is in de eerstkomende drie jaar, teneinde de grootste problemen aan te pakken. Programma 2006: voorstel college van b. en w. uitvoeren om in 2006 10 miljoen euro extra te investeren in achterstallig onderhoud. Bron: Programmabegroting 2006 (2006): Onderhoud gebouwen Tijdelijk. Programma: geen. Doel: Bij tijdelijk beheer van vastgoed is de hoofddoelstelling het tijdig beschikbaar hebben van het vastgoed voor het beoogde doel. Na verwerving wordt het vastgoed tijdelijk, in afwachting van sloop, herontwikkeling of uitgifte, verhuurd als woonruimte, atelier of als bedrijfsruimte. Hiermee wordt onnodige leegstand voorkomen en kan het vastgoed nog tijdelijk voor een maatschappelijke functie worden ingezet. In 2005 is een raamcontract afgesloten met de Stichting Studenten Huisvesting om de tijdelijke woningen te verhuren aan studenten circa en bijzondere doelgroepen. Dit ter vervanging van het contract met Woningnet die met bedoelde verhuurdiensten is gestopt. Stand van zaken: Bij het tijdelijk beheer wordt rekening gehouden met de uitvoering van het strikt noodzakelijke en juridisch afdwingbare onderhoud dat nodig is voor de tijdelijke instandhouding van het vastgoed. Bij tijdelijke verhuur wordt een afweging gemaakt tussen de noodzakelijk te treffen voorzieningen, de tijd dat het vastgoed nog kan worden geëx-
236
Programmabegroting 2006
ploiteerd en de mogelijke huuropbrengsten. Voor deze categorie panden worden géén beheerplannen opgesteld. De onderhoudskosten voor de tijdelijk beheerpanden komen ten laste van de exploitatie van het vastgoed en daarmee ten laste van de betreffende grondexploitatie (evenals uiteraard de opbrengsten). Programma 2006: De onderhoudskosten voor de tijdelijk beheerpanden komen ten laste van de exploitatie van het vastgoed en daarmee ten laste van de betreffende grondexploitatie (evenals uiteraard de opbrengsten). Bron: Programmabegroting 2006 (2006): Onderhoud gebouwen Permanent. Programma: geen. Doel: Bij permanent beheer gaat het om heel andere zaken. De gemeente heeft vanouds een brede vastgoedportefeuille en zolang het vastgoed een functie vervult voor eigen huisvesting, maatschappelijke of culturele doeleinden dan wordt het vastgoed marktconform beheerd en geëxploiteerd, waarbij de optimalisatie van het rendement één van de uitgangspunten is. Stand van zaken: Bij het permanent vastgoedbeheer worden wel beheerplannen opgesteld. De panden worden opgenomen in het planmatig onderhoudssysteem hetgeen inhoudt dat er een opname van alle bouwdelen plaatsvindt met daaraan gekoppeld een meerjarenverwachting van het onderhoud. Het planmatig onderhoudssysteem maakt daarbij een onderscheid tussen het kort- en langcyclisch onderhoud. Voor het merendeel van de panden is binnen het beleidsproduct Vastgoedbeheer alleen een post voor kort cyclisch ( inclusief klachten onderhoud) opgenomen. Voor investeringsbeslissingen die voortvloeien uit lang cyclisch onderhoud (deze hangen vaak samen met verbouwingen) dient een aparte kredietaanvraag te worden gedaan. Inmiddels is een inventarisatie gemaakt van het lang cyclisch onderhoud; dit in het kader van de vraag naar de achterstand onderhoud kapitaalgoederen. Dit onderzoek zal worden uitgebouwd naar een meerjaren onderhoudsplan. Sinds 1995 brengen wij nieuwbouwprojecten onder in een zogenaamde gesloten gebouwexploitatie. De gedachte hierbij is dat de inkomsten uit de huur over de gehele exploitatieperiode in balans moet zijn met alle te verwachten kosten, inclusief lang cyclisch onderhoud. Via een reservevorming binnen deze gesloten exploitatie worden middelen gereserveerd voor de financiering van het lang cyclisch onderhoud. Programma 2006: Het onderhoudsbudget voor het onderhoud van het permanent vastgoed bedraagt voor 2006 2,6 miljoen euro exclusief de kosten voor voorbereiding en toezicht (circa 12% over de directe kosten). Ongebouwde omgeving In het recente verleden werden voor de openbare ruimte per beleidsproduct meerjarenbeheerplannen opgesteld, welke in de paragraaf kapitaalgoederen van vorige programmabegrotingen aangehaald werden. Deze plannen hadden het doel een balans aan te brengen tussen het in stand te houden areaal en de benodigde budgetten. Bij de voorjaarsnota 2004 werd geconcludeerd dat een achterstallig onderhoud is ontstaan van meer dan 100 miljoen euro. In beleidsmatig opzicht is dit programma relatief eenvoudig. Het gaat er om de kapitaalgoederen op een afgesproken kwaliteitsniveau in stand te houden. Bij de voorjaarsnota 2003 is vast gelegd dat de gemeenteraad de ambitie legt bij een niveau 6. Dit kwaliteitsniveau kan bepaald worden door meting met het "Kwaliteitsinstrument onderhoud openbare ruimte", dat door het college van b. en w. is vastgesteld in januari 2004. Hoe met het beheer van de openbare ruimte wordt omgegaan in relatie tot onderhoud van kapitaalgoederen, is verwoord in Beheer in balans (bij voorjaarsnota 2005). Achterstallig onderhoud is onderhoud dat op grond van technische onderhoudsplanningen reeds lang uitgevoerd had moeten zijn. Daarnaast is er ieder jaar weer groot onderhoud dat dringend noodzakelijk is. Daarvoor worden sinds jaar en dag de middelen op de investeringsplanning ingezet. Omdat deze middelen ontoereikend zijn, resteert er steeds een deel van het werk en ontstaat er meer achterstalligheid. De jaarlijkse groei van het achterstallig onderhoud is becijferd op gemiddeld 10,4 miljoen euro. Zelfs bij nieuwe investe-
Programmabegroting 2006
237
3 3.2
ringen zal direct, omdat er onvoldoende beheergeld beschikbaar komt voor nieuwe arealen, achterstallig onderhoud ontstaan. Bron: Gemeentelijk Rioleringsplan Utrecht, 2003-2006 (2003). Programma: Beheer openbare ruimte. Doelen: 1. Doelmatig inzamelen en transporteren van het binnen gemeentelijk gebied geproduceerde huishoudelijke en bedrijfsmatige afvalwater naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI) 2. Doelmatig inzamelen en verwerken van het binnen het gemeentelijk gebied gevallen overtollige hemelwater 3. Het bevorderen van een schoon milieu (water, bodem en lucht). De belangrijkste randvoorwaarden waaraan het inzamelen, transporteren en verwerken van het afvalwater moet voldoen zijn: • overlast en veiligheidsrisico's voor de gemeenschap worden voorkomen; • de rioleringszorg moet doelmatig worden uitgevoerd. Stand van zaken: het nieuwe Rioleringsplan richt zich vooral op maatregelen om een duurzaam milieu te bevorderen. Op grond van de Wet Milieubeheer moeten deze maatregelen voor 2005 gerealiseerd worden. Dit brengt met zich mee dat kosten in de komende jaren toenemen. Het GRP 2003-2006 gaat uit van het optimaal inzetten van het 'Egalisatiefonds rioleringen'. Gevolg hiervan is dat het rioolrecht de komende jaren telkens met een vast, boveninflatoir, percentage toeneemt. Programma 2006: in 2006 zullen wij ruim 5 kilometer riool vervangen. Vanuit het samen met het waterschap gevormde fonds (inleg gemeente 1,77 miljoen euro) worden eigenaren van panden en woonboten gestimuleerd om hun eigendom aan te laten sluiten op de riolering. In 2006 wordt begonnen met het aansluiten. Bron: Baggerplan gemeente Utrecht (2001). Programma: Beheer openbare ruimte. Doel: het inlopen van achterstallige baggerwerkzaamheden binnen een termijn van 10 jaar. Het betreft hierbij de watergangen waarvoor de gemeente verantwoordelijk is (tertiaire watergangen en havens) en die waarvoor het waterschap het onderhoud verzorgt (primaire watergangen). Stand van zaken: het wegwerken van achterstallig baggerwerkzaamheden wordt geraamd op circa 8,2 miljoen euro voor de tertiaire watergangen en 12,7 miljoen euro voor de havens en zal dienen te geschieden ten laste van de Investeringsplanning. De ruimte hiervoor is echter zeer beperkt aanwezig. Het huidige budget is niet toereikend voor het onderhouden van de watergangen door het baggeren van bodemslib. Over de jaren 2003 tot en met 2005 werd voor ruim 0,8 miljoen euro aan baggerwerk uitgevoerd, m.n. vanuit de Oldenborggelden. De aanwas van nieuwe achterstand bij baggeren is langzaam, daardoor kan de achterstand worden ingelopen door investeringen. De achterstand in watergangen is daarmee terug gelopen naar circa 7,4 miljoen euro. De totale achterstand inclusief havens bedraagt daardoor nog 19 miljoen euro. Programma 2006: uit de zogenoemde Oldenborggelden worden in 2006 middelen ingezet om watergangen te baggeren. Het gaat dan om een bedrag van 0,838 miljoen euro, waarin ruim 0,3 miljoen euro subsidie is verdisconteerd. Daarnaast wordt voor een bedrag van 0,4 miljoen euro gebaggerd op diverse volkstuincomplexen. Bron: planidentificatie openbare verlichting, begroting 2005 (2004). Programma: Beheer openbare ruimte. Doel: vervanging van masten, kabels, schakelkasten die het einde van hun technische levensduur hebben bereikt. Stand van zaken: Het huidige onderhoudsbudget is nodig om snel in te kunnen springen op incidentele zaken zoals calamiteiten. Voor tijdige vervangingen van verouderd materieel is geen exploitatiebudget beschikbaar. Voor de investeringsbehoefte wordt uitgegaan van de landelijk geaccepteerde levensduur van objecten.
238
Programmabegroting 2006
Lichtmasten, armaturen, voedingskasten en voedingskabels moeten voor een bedrag van 20 miljoen euro vervangen worden. Op afzienbare termijn wordt als gevolg van de hoge ouderdom van objecten de vervangingsbehoefte groter. Programma 2006: in 2006 wordt voor een investeringsbedrag van 0,15 miljoen euro aan vervangingen uitgevoerd. Bron: planidentificaties groen bij begroting 2005 (2004). Programma: Beheer openbare ruimte. Doel: vervangen van groen dat aan eind van levensduur is en het treffen van levensduur verlengende maatregelen. Stand van zaken: Middels een onderhoudsimpuls is tot en met 2000 het achterstallig onderhoud in bosplantsoen weggewerkt tot 65%. Op tal van plaatsen binnen de gemeente moest deze onderhoudsimpuls nog worden gegeven. Met de keuze voor het opknappen van de parken is hieraan invulling gegeven. Een deel van de achterstand in Overvecht bevond zich in de parken, en deze is weggewerkt. Er resteert nog 0,8 miljoen euro. Momenteel is er een regulier onderhoudsbudget beschikbaar voor het maaien van het gras. Zaken als egaliseren, vervangen, kale plekken inzaaien, mollen vangen en dergelijke worden niet gedaan. Om het gras in de stad op basisniveau 6 te brengen is een bedrag van 1,1 miljoen euro benodigd. Momenteel is slechts 10% van het benodigde budget voor het onderhoud van de technische voorzieningen in het groen beschikbaar. Het gaat dan om zaken als hekken, keringen, meubilair en paden. Het totaalbedrag aan achterstallig werk is 2,1 miljoen euro. In de gehele gemeente zijn populieren geplant. De meeste populieren zijn snelgroeiende bomen, welke gemiddeld 50 - 60 jaar worden, soms jonger. Op verscheidene plaatsen in de gemeente is deze leeftijdsgrens bereikt of overschreden. In totaal bedraagt de problematiek circa 0,6 miljoen euro. De totale investeringsbehoefte bij groenvoorzieningen bedraagt 4,6 miljoen euro. Programma 2006: trapvelden herstellen en gazons 0,618 miljoen euro, populieren vervangen 0,138 miljoen euro. Bron: Beheerplan verkeersregelinstallaties (1996). Programma: Beheer openbare ruimte. Doel: tijdige vervanging van installaties die erg ver over de technische levensduur heen zijn. Stand van zaken: In 1996 werd door de gemeenteraad het meerjarenbeheerplan voor de verkeersregelinstallaties (VRI's) vastgesteld. De toen geconstateerde onderhoudsachterstanden werden in navolgende jaren weggewerkt. Conform het meerjarenbeheerplan is er voorzien in fondsvorming waardoor vervanging van de verkeersregelinstallaties tot 2010 is verzekerd. Daarbij hanteren we in Utrecht uit financieel oogpunt een vervangingstermijn van 20 jaar, landelijk wordt meer een termijn van vijftien jaar gehanteerd. In 2002 moesten we de overgekomen installaties uit voormalig Vleuten-De Meern met voorrang vervangen. Daardoor kwam het fonds negatief te staan, en schoof de planning met een paar jaar op. Vanuit de Oldenborggelden kon de achterstand worden weggewerkt (in 2004 werd voor 1 miljoen euro aan installaties vervangen). Door de jaarlijkse dotaties aan het fonds kan in 2006 de draad weer worden opgepakt. Programma 2006: in 2006 wordt de 22 jaar oude installatie op de kruising Hooft Graaflandweg en 't Goylaan vervangen. Kosten worden gedekt vanuit het VRI-fonds. Bron: Planidentificaties verhardingen begroting 2005 (2004) en begroting 2006 (2005). Programma: Beheer openbare ruimte. Doel: in stand houden van de wegen, zodat de stad bereikbaar blijft. Stand van zaken: de investeringsbehoefte is in diverse planidentificaties in beeld gebracht. Zoals bij de voorjaarsnota 2003 aangegeven betreft het achterstallig onderhoud ter hoogte van 55 miljoen euro. In de jaren 2004 en 2005 is er vanuit de Oldenborggelden voor aanzienlijke bedragen achterstallig onderhoud weg gewerkt, zodat dit de toename aan achterstalligheid voor deze jaren in balans houdt. De hoogte van het achterstallig onderhoud bedraagt daarom nog 52,3 miljoen euro. Programma 2006: in dit jaar worden 34 grote en kleinere wegen voorzien van groot onderhoud. Totaal voor een bedrag van 6,524 miljoen euro.
Programmabegroting 2006
239
3 3.2
Bron: Samen naar de overkant (1997); Inventarisatie onderhoudstoestand bruggen, januari 2003. Programma: Beheer openbare ruimte. Doel: in stand houden van de bruggen. Stand van zaken: In 1997 werd een meerjarenbeheerplan door de gemeenteraad vast gesteld. Het daarin nagestreefde kwaliteitsniveau is nu te kenschetsen met een 8. Voor de toen gemelde achterstand in onderhoud werd gesteld dat deze in komende jaren via de investeringsplanning opgelost moest worden. De bandbreedte was echter niet toereikend om dat op afzienbare termijn te realiseren. Voor het structurele tekort op exploitatiemiddelen werd geen oplossing geboden. In 2002/3 werd een inventarisatie uitgevoerd van de achterstand in onderhoud, uitgaande van een kwaliteitsniveau 6. Daarnaast was inmiddels een uitbreiding van het aantal bruggen opgetreden door de samenvoeging met VleutenDe Meern. Door het grote tekort op het jaarlijks budget voor planmatig onderhoud, kan te weinig aandacht geschonken worden aan de uiterlijke staat van onze bruggen. Alle aandacht gaat naar het technisch onderhoud en het waarborgen van de veiligheid, hetgeen eens te meer blijkt uit de noodzaak om de Rodebrug met voorrang op de investeringsplanning te zetten, waardoor voorgenomen groot onderhoud aan andere bruggen (die dat ook nodig hebben) verder naar achteren schuift.Voor onderhoud op een niveau ‘sober en doelmatig’ (cijfer 6), is jaarlijks gemiddeld 4,7 miljoen euro nodig. Het beschikbare budget in 2002 was daarentegen slechts 1,75 miljoen euro. De totale achterstand in onderhoud was in de afgelopen jaren opgelopen tot 10 miljoen euro, maar door inzet van de Oldenborggelden terug gebracht tot circa 9 miljoen euro. Programma 2006: de Meernbrug, de Meentbrug, de Herenbrug en de Rodebrug worden opgeknapt, gezamenlijk voor een bedrag van 1,18 miljoen euro. Bron: Inventarisatie onderhoudstoestand werven, januari 2003; walmuren 2004. Programma: Beheer openbare ruimte. Doel: in stand houden van het unieke erfgoed, de werven van Utrecht. Stand van zaken: de werven van Utrecht geven onze stad identiteit en vormen een uniek erfgoed van nationale en internationale betekenis. Dit wordt bevestigd doordat ze tot Rijksmonument benoemd zijn. Alleen de onderdelen die deel uit maken van het Beschermd Stadsgezicht zijn eigendom van de gemeente. Achterstallig onderhoud wordt hoofdzakelijk veroorzaakt doordat preventief onderhoud in de afgelopen jaren niet voldoende kon worden uitgevoerd. Het beschikbare budget voor onderhoud is gemiddeld circa 0,16 miljoen euro per jaar. Voor goed onderhoud is gemiddeld 1,03 miljoen euro per jaar nodig. Momenteel is dus maar 15% van het benodigde budget beschikbaar. Het gevolg is dat met het huidige budget geen planmatig (preventief) onderhoud mogelijk is. De nu de beschikbare middelen zijn alleen toereikend om zogenaamde ‘calamiteitenonderhoud’ uit te voeren. Dit betekent dat veel onderhoud pas uitgevoerd wordt, nadat een klacht ontvangen werd (correctief). Het achterstallige onderhoud bedraagt voor de werven circa 2,3 miljoen euro. Programma 2006: de walmuren van de Nieuwegracht worden voor 1 miljoen euro opgeknapt, en de werfmuren voor een bedrag van 0,212 miljoen euro. Bron: Inventarisatie onderhoudstoestand havens, januari 2003. Programma: Beheer openbare ruimte. Doel: in stand houden en bereikbaar houden van deze voor de economische ontwikkeling belangrijke voorziening. Stand van zaken: Het beheer en onderhoud richt zich hoofdzakelijk op het op diepte houden van de havens en het instandhouden van de oevervoorzieningen ten behoeve van de scheepvaart. De onderhoudssituatie in het algemeen is redelijk. Met het huidige budget van 0,273 miljoen euro is er een jaarlijks tekort van circa 0,13 miljoen euro. De grootte van het achterstallig onderhoud bedraagt 0,3 miljoen euro bij de kadeconstructies. Daarnaast waren er enkele grote knelpunten. De toegang (bij het Uraniumkanaal) moet verbreed worden (afsnuiten) omdat de afgelopen veertig jaren de schepen groter zijn geworden. De raming in de inventarisatie is 0,75 miljoen euro. In de uit 2003 stammende inventarisatie was ook de Industriehaven opgenomen, raming 2,5 miljoen euro. In 2004 moest dit project met voorrang worden uitgevoerd ten gevolge van dreigende calamiteiten. De daadwerke-
240
Programmabegroting 2006
lijke kosten, weliswaar inclusief het versterken van de havenbrug, bedroegen 4,8 miljoen euro. De investeringsbehoefte in de havens bedraagt derhalve nog 1,05 miljoen euro. Het weer op diepte brengen van de havens door baggeren is meegenomen in het baggerplan. Programma 2006: diverse damwanden worden opgeknapt voor een totaalbedrag van 0,861 miljoen euro.
3 3.2
Programmabegroting 2006
241
242
Programmabegroting 2006
3.3 Algemene ontwikkelingen
Treasury
De rentevisie binnen de Centrale Treasury is gebaseerd op de verwachtingen van de grote marktpartijen (banken, institutionele beleggers). Voor 2006 verwachten zij een lange rente van 4 à 4,5% en een korte rente van 2 à 2,5%. In de meerjarenraming van Centrale Treasury is voor latere jaren rekening gehouden met een verder oplopende rente, te weten 5% voor de lange rente en 3,5% van de korte rente. Voor concrete geld- en kapitaalmarkthandelingen lopende het jaar wordt binnen de Centrale Treasury de rentevisie regelmatig herzien. In de meerjarenraming is rekening gehouden met een (interne) omslagrente van 5%. Het omslagrentepercentage is afgeleid van het gemiddeld rentepercentage over de portefeuille opgenomen langlopende leningen (ultimo 2005 bedraagt deze 4,97%). Omdat de omslagrente wordt toegerekend aan alle materiele vaste activa en de basis vormt voor de renteafdracht over de belegde reserves en voorzieningen geven aanpassingen in de omslagrente veel administratief werk. De bestaande beleidslijn is daarom om het omslagrentepercentage alleen aan te passen bij aanmerkelijke afwijkingen van het percentage op de bestaande leningenportefeuille.
(Rente)risicobeheer
In het kader van het renterisicobeheer is het volgende van belang. De kasgeldlimiet (=door het Rijk bepaalde grens voor aantrekken van kortlopende leningen) bedraagt voor 2006 111 miljoen euro. Bij een normale rentestructuur waarbij de korte rente lager is dan de lange rente wordt bij het aantrekken van financieringsmidden in eerste instantie de kasgeldlimiet volgetrokken alvorens langlopende financieringsmiddelen worden aangetrokken. Binnen de huidige overliquide positie is dat niet mogelijk. Zodra de lange rente (zoals grote marktpartijen voor 2006 verwachten) weer aantrekt tot 4 a 4,5% zal worden bezien of de overliquide positie verantwoord kan worden afgebouwd door het afstoten van langlopende leningen dan wel door overtollige middelen langlopend te beleggen. De renterisiconorm is een in de wet FIDO bepaald maximumbedrag aan nieuw aan te trekken financieringsmiddelen waarover in een jaar renterisico mag worden gelopen. Voor Utrecht bedraagt dit in 2006 42 miljoen euro zijnde 15% van de omvang van de langlopende leningportefeuille op 1 januari 2006. In 2006 zullen geen nieuwe langlopende financieringsmiddelen worden aangetrokken, derhalve loopt de gemeente hier geen renterisico. De reserve renterisico bedraagt thans 6 miljoen euro. Daarmee kunnen de rentenadelen worden opgevangen die zich kunnen voordoen indien de renteveronderstellingen in de meerjarenraming 2006 t/m 2009 1% ongunstiger uitkomen dan aangenomen.
Liquiditeitsbehoefte
In de meerjarenbegroting 2006-2009 van de Centrale Treasury wordt rekening gehouden met de volgende ontwikkeling van de balansposities en daaruit voortvloeiende liquiditeitsbehoefte.
Programmabegroting 2006
243
3 3.3
Kapitaalverstrekkingen (vaste activa) diensten incl grondexploitatie Leidsche Rijn Geldleningen aan derden
ultimo 2005
ultimo 2006
ultimo 2007
ultimo 2008
ultimo 2009
667
644
636
651
666
84
76
68
60
53
Beleggingen
175
175
175
175
175
Rekening-courantpositie diensten (werkkapitaal)
172
172
172
172
172
1.098
1.067
1.051
1.058
1.066
Opgenomen geldleningen
Totaal te financieren
277
294
245
221
187
Belegde reserves en voorzieningen
842
777
707
658
615
Belegging derden (incl BRUbelegging BOR-fonds)
129
109
88
67
47
1.248
1.180
1.040
946
849
150
113
-/-11
-/-112
-/-217
Totaal financieringsmiddelen Financieringspositie
bedragen x 1 miljoen euro
Ultimo 2005 wordt een overliquide positie verwacht van 150 miljoen euro. In de meerjarenraming slaat deze positie om in een verwacht financieringstekort. De voor 2005 en 2006 verwachte overliquide positie is mede het gevolg van twee in 2003 afgesloten leningen van 100 miljoen euro met uitgestelde storting op 1 juli 2005 en van 50 miljoen euro met uitgestelde storting in 2006. Met de betreffende transactie werd het meerjarig budgettair kader voor de Centrale Treasury veilig gesteld. De rente van de leningen (4,37% respectievelijk 4,59%) was in historisch perspectief erg laag mede in het licht van de toenmalige verwachtingen van de institutionele beleggers dat de lange rente weer tot normale hoogte zou oplopen. Bovendien werd toen voor 2005 een aanmerkelijk liquiditeitstekort voorzien. Vooral door de gunstiger ontwikkeling van de reserves en voorzieningen (zie ook het resultaat van de jaarrekening 2004 van 70 miljoen euro voordelig) respectievelijk van de beleggingen door derden is het voorzien liquiditeitstekort omgeslagen in een liquiditeitsoverschot. Afhankelijk van de verdere ontwikkeling van de liquiditeitspositie en van de rente-ontwikkeling op de kapitaalmarkt (deze is in de periode eind 2004 - medio 2005 scherp gedaald) zullen wij bezien of de overliquide positie sneller kan worden afgebouwd. Aansluitend op deze prognose worden de externe rentelasten voor 2006 geraamd op 16,686 miljoen euro en de externe rentebaten op 14,556 miljoen euro, waardoor de netto rentelasten in 2006 worden geraamd op 2,130 miljoen euro. In de periode tot en met 2009 lopen de netto rentelasten met circa 5 miljoen euro op omdat de voor concrete programma's bestemde reserves (incl het BOR-fonds) zullen worden besteed. Dit heeft tot gevolg dat een groter beroep zal moeten worden gedaan op externe financiering, waarbij gebruik zal worden gemaakt van de kasgeldlimiet (door het Rijk bepaalde grens voor het aantrekken van kortlopende leningen) van 111 miljoen euro. In de meerjarenraming is met het budgettair effect van de stijging van de rentelasten rekening gehouden. Verstrekte leningen/ garanties
244
Ultimo 2004 bedroeg het totaal aan gegarandeerde geldgeldleningen 1.245 miljoen euro. Het overgrote deel (1.149 miljoen euro) heeft betrekking op gegarandeerde leningen aan woningbouwcorporaties die geborgd zijn door het Waarborgfonds Sociale Woningbouw. Het beheer van de garanties is een taak van de betreffende gemeentelijke diensten.
Programmabegroting 2006
Organisatie
De Centrale Treasury maakt onderdeel uit van de afdeling Financiële Coördinatie van de sector Financiën. De belangrijkste treasurytaken zijn hierin centraal ondergebracht zoals het , met uitsluiting van alle andere diensten, aangaan van overeenkomsten op de gelden kapitaalmarkt. Het gemeentebrede betalingsverkeer is vrijwel volledig naar de diensten gedecentraliseerd. Op 1 januari 2006 beschikt de Centrale Treasury over een geactualiseerde beschrijving van de administratieve organisatie.
Informatievoorziening
De financiële verhouding tussen de Centrale Treasury, de diensten en de ABNAMRO ligt sinds begin 2005 vast in een tot inhousebank omgevormde rekeningstructuur met ABN AMRO. De informatie-uitwisseling verloopt elektronisch via het electronic banking pakket ABN AMRO Officenet. Alle diensten en de Centrale Traesury beschikken over deze faciliteit In de loop van 2006 wordt dit product vervangen door een internettoepassing. Voor de elektronische gegevensuitwisseling met BNG maakt de Centrale Treasury gebruik van BNG Data Services online. Voor de bepaling van dagelijkse liquiditeitpositie en het opstellen van de liquiditeitenplanning wordt sinds begin 2005 de cashmanagement module van Civision middelen gebruikt. In 2006 wordt de uitwisseling van gegevens tussen deze module en het financieel systeem geïntensiveerd..
Risico's
Liquiditeitsrisico Het liquiditeitsrisico is weggenomen door overeenkomsten met de huisbankiers waardoor beschikt kan worden over omvangrijke kredietfaciliteiten op de lopende rekening-courant. Daarnaast heeft de gemeente ten allen tijde een onbeperkte toegang tot de geldmarkt. Debiteurenrisico c.q. kredietrisico Tijdelijk overtollige middelen worden uitsluitend uitgezet bij financiële instellingen die voor hun kredietwaardigheid voldoen aan de normen die zijn opgenomen in het treasurystatuut. Voor financiële instellingen is minimaal een A-rating vereist. Bovendien geldt daarbij een maximum bedrag van 50 miljoen euro en een maximale looptijd van 1 jaar. Bij een AArating geldt een maximum van 100 miljoen euro. Voor hogere ratings en partijen met een solvabiliteitseis van 0% gelden geen limieten. Bij het verstrekken van leningen uit hoofde van de publieke taak worden zekerheden gesteld of dient een vorm van achtervang aanwezig te zijn. Koersrisico Bij (verhandelbare) financiële activa (zoals Medium Term Notes) bestaat het risico dat deze in waarde verminderen door koersdalingen. De Centrale Treasury beperkt dit risico door matching van de omvang en looptijd van deze activa met de omvang en looptijd van de beschikbare liquide middelen.
Programmabegroting 2006
245
3 3.3
246
Programmabegroting 2006
3.4 “Organisatie 2010”
Cebeon
Bedrijfsvoering
Onder leiding van ons college van b. en w. is door de concerndirectie gewerkt aan het vormgeven van het verandertraject “Organisatie 2010” waarmee wij willen bereiken dat we een organisatieontwikkelingtraject inzetten dat leidt tot een organisatie die niet alleen “beter en anders” functioneert, maar ook “kleiner en goedkoper” wordt. Dit betekent realisatie langs twee sporen: innoveren om te komen tot een moderne en effectieve gemeente en bezuinigen door efficiënter te organiseren en duidelijke keuzes te maken. Met betrekking tot het efficiënter werken zullen de met Cebeon ingezette onderzoeken bedrijfsdiagnose in 2006 worden afgerond. Alle efficiencymogelijkheden (bij ongewijzigd beleid) zijn dan in beeld gebracht en hebben tot besluiten geleid. Onze omgeving dwingt ons om de organisatie nader onder de loep te nemen. De complexe maatschappelijke problemen vragen om inspanningen van meer diensten en in coproductie met maatschappelijke partijen. Daarnaast stellen burgers steeds hogere eisen aan onze dienstverlening. Alleen al de vlucht in ICT ontwikkelingen leidt tot veranderingen in vraag- en verwachtingspatronen van diezelfde burgers. Bovendien moet de gemeentelijke organisatie haar producten en diensten de komende jaren met minder middelen en dus goedkoper voortbrengen. Dit vraagt tevens om een heroriëntatie op de inrichting en het functioneren van de gemeentelijke organisatie. We willen een organisatie neerzetten die zich terughoudender opstelt door minder en anders te regelen, die de mogelijkheden van moderne ICT beter benut, die de verkokerde beleidsvorming doorbreekt en die de administratieve lasten voor de burgers verlaagt.
Ontwikkelingslijnen
Om de doelstellingen te bereiken hebben we in de voorjaarsnota een zevental ontwikkelingslijnen benoemd: 1. Minder beleid en regelgeving 2. Programmatisch werken 3. Inzet ICT 4. Samenwerking en partnerschap 5. Bundeling en concentratie 6. Op afstand zetten 7. Resultaatgericht management. De ontwikkelingslijnen zijn door de concerndirectie in deze paragraaf nader uitgewerkt in concrete maatregelen, die het mogelijk maken een structurele bezuiniging van 10 miljoen euro te realiseren in 2010. In het hoofdstuk "Financieel beeld" worden deze bezuinigingen, de verdeling ervan en de noodzakelijk geachte investeringen nader onderbouwd.
Hoofdthema’s
De 7 ontwikkelingslijnen dragen op verschillende wijzen bij aan de innovatie van de organisatie. Om de aandacht goed te richten heeft de concerndirectie besloten om 3 ontwikkelingslijnen, die het duidelijkst bijdragen aan de noodzakelijke innovatie, te benoemen als hoofdthema’s: 1. Programmatisch werken 2. Inzet ICT 3. Bundeling en concentratie.
Noodzakelijk ondersteunende thema’s
De overige 4 ontwikkelingslijnen hebben meer het karakter van verbeterlijnen en dragen op inhoud en opbrengsten bij aan de bovengenoemde hoofdthema’s, de noodzakelijk ondersteunende thema’s: Minder beleid en regelgeving, Samenwerking en partnerschap, Op afstand zetten en Resultaat gericht management. Daarnaast wordt een aantal concrete flankerende ontwikkelingen op bedrijfsvoering in het kader van deze hoofdthema's beschreven.
Programmabegroting 2006
247
3
3.4
In onderstaande figuur is de onderlinge samenhang visueel gemaakt.
&XOWXXUDVSHFWHQ UHVXOWDDWJHULFKW YUDDJJHVWXXUG VDPHQZHUNLQJ «
5HVXOWDDW JHULFKW PDQDJH PHQW
,Q]HW,&7
6DPHQ ZHUNLQJHQ SDUWQHU VFKDS
2SDIVWDQG ]HWWHQ
3URJUDP PDWLVFK ZHUNHQ
%XQGHOLQJ HQFRQFHQ WUDWLH
0LQGHU EHOHLGHQ UHJHO JHYLQJ
Onder en door alle thema’s heen spelen voor het functioneren essentiële (werk)cultuuraspecten, zoals ook verwoord in onze missie en kernwaarden. We noemen hier: • Resultaatgericht werken • gericht op maken van heldere resultaatafspraken; • primair resultaatgericht in plaats van beleidsgericht. • Verantwoordelijkheid nemen en accepteren. • Vraaggestuurd werken. • Van buiten naar binnen denken en doen. • Vanuit gemeentelijke samenhang opererend. • Gerichtheid op samenwerken, binnen en tussen diensten en met maatschappelijke partners. • Evenwicht tussen partnerschap en zakelijkheid. • Nieuwe wegen zoeken en experimenteren. • Gericht op transparantie. • Kennen, erkennen, waarderen en vertrouwen. • Afstemmen, afspreken, doen en verantwoorden. • Voorbeeldgedrag van hoger hand, ambtelijk en bestuurlijk.
248
Programmabegroting 2006
Uitwerking van ontwikkelingslijnen
1. Programmatisch Werken Hoofdthema: Programmatisch werken Uitgangspunten
• •
• • Maatregelen
1. 2. 3.
Vereisten
• • • •
Programmasturing is het leidende principe in de nieuwe organisatie. Zorg bij programma's voor integrale verantwoordelijkheid: • Resultaat en • Benodigde tijd, geld en kwaliteit. Definieer vooraf goed de doelen en waarop gestuurd wordt, waardoor minder afstemming / coördinatie nodig is. Een zekere mate van sectorale afstemmingsrelaties blijft noodzakelijk. Programma's herdefiniëren en hierop de lijnorganisatie aanpassen Gebiedsgerichte ontwikkeling op fysiek ruimtelijk terrein onderbrengen in gebiedsgerichte programma's Kleinere vooral sectorale programma's onderbrengen bij grotere. Politiek bestuurlijke aansturing alleen op programma’s. Afschaffen van apparaatwethouders, in portefeuille PenO opnemen. Directeuren van de concerndirectie zijn primair verantwoordelijk voor een of enkele programma’s. Overdracht van budgetten en heldere resultaatafspraken.
Noodzakelijk ondersteunend thema: Minder beleid en regelgeving Uitgangspunten
• •
Minder beleid en regels dan in het verleden maken. Efficiënter benutten van ambtelijke ‘beleidscapaciteit’.
Maatregelen
1.
Heroverwegen bestaand gemeentelijk beleid en regelgeving: ‘eigen beleid’ kritisch beoordelen op nut en noodzaak en afschaffen indien dit niet het geval is Kritisch beoordelen en saneren van nieuw beleid en nieuwe regels ‘aan de voorkant’ van het beleidsproces: • VNG-modellen zijn richtinggevend bij (nieuwe) medebewindstaken en ontwikkeling van aanvullend gemeentelijk beleid alleen in uiterste noodzaak. • Plannen voor nieuw beleid worden kritisch getoetst op basis van startnotities, die door het college van b. en w. gefiatteerd worden. • Overwegen van ‘zelfregulering’ en beleidsproductie door anderen als alternatief voor gemeentelijk beleid. Efficiëntere inzet van ambtelijke beleidscapaciteit door: • Productie van minder beleidspapier (notitie in plaats van nota). • Meer generaliseren, minder specialisten op beleidsafdelingen. • Vorming van pools beleidsambtenaren. • Vaker beleid of regels ‘afkijken’ van VNG of andere gemeenten. • Wel draagvlak en acceptatie, maar minder overleg rond beleid.
2.
3.
Vereisten
Programmabegroting 2006
• •
Startnotities maken bij nieuw beleid. Bestuurlijke keuzes ten aanzien van bestaand beleid en regelgeving.
249
3
3.4
Noodzakelijk ondersteunend thema: Resultaatgericht management Uitgangspunten
• • • •
Maatregelen
1. 2.
3.
4.
Vereisten
•
Resultaatgericht management is voorwaardenscheppend. Bij problemen een directeur direct verantwoordelijk maken voor resultaten. Bij stagnerende projecten één leidinggevende verantwoordelijkheid geven dit op te lossen. Indien er in het college van b. en w. een probleem wordt geconstateerd, daarbij ook vanuit de bestuursdienst of vanuit de concerndirectie iemand benoemen die de bevoegdheden en taak krijgt om het probleem in korte tijd op te lossen. Op basis van het collegeprogramma programmapunten koppelen aan verantwoordelijke directeuren Voortgangsresultaten met betrekking tot het collegeprogramma betrekken bij de jaarlijkse beoordelingsgesprekken van directeuren en in verlengde daarvan in beoordelingsgesprekken van andere leidinggevenden Vanuit een concern subsidiebureau per beleidsveld indicaties geven over mogelijk te verwerven subsidies van nationale en EU en diensten daarbij ondersteunen Intercollegiale visitatie. Ieder afdelingshoofd krijgt één dagdeel bezoek van twee collega afdelingshoofden om te komen tot een advies met mogelijkheden om meer rendement te halen uit de afdeling. Verantwoordelijkheden duidelijk toedelen, (laten) accepteren, verantwoordelijkheden nemen en verantwoorden.
Ondersteunend: Bundeling en concentratie Maatregelen
•
Bundeling rond programma’s en activiteiten, bijvoorbeeld van uitvoeringsprogramma’s waardoor concentratie op uitvoering ontstaat en sanering van sectorale programma’s.
Ondersteunend: Samenwerking en partnerschap Maatregelen
•
•
250
Intern samenwerken in programmatisch en projectmatig werken, waarbij systematisch methodiek programmatisch en projectmatig werken wordt toegepast. Samenwerking met Rijk, provincie en EU met betrekking tot subsidies en andere financieringsmogelijkheden.
Programmabegroting 2006
2. Inzet ICT Hoofdthema: Inzet ICT Uitgangspunten
• • •
• • • • • •
• Maatregelen
1.
2. 3. 4. Vereisten
• •
•
Verbeteren van de kwaliteit van dienstverlening naar burgers. Aansluiten bij de logica van de burger. Aansluiten op landelijke ontwikkelingen, zoals "Programma Andere Overheid" en "Elektronische Overheid", en wetgeving. Meer verantwoordelijkheid aan de burger geven (zelfbeheer en selfservice). Elektronische toegangverlening voor burgers. Effectievere en efficiëntere fraudebestrijding. Efficiënte handhaving. Efficiëntere en effectievere bedrijfsvoering door vergroten van samenhang. Inzet ICT is een randvoorwaarde om de beoogde baten van Organisatie 2010, met name Programmatisch werken, Bundeling en Concentratie en Resultaat gericht management, te realiseren. Echte winst in efficiency en kwaliteit zit in ketenbenadering. Invoering van basisregistraties (personen, adressen, gebouwen en kaarten) om de basisbedrijfsvoering te verbeteren Invoering van Burgerservicenummer voor identificatie en Digid voor elektronische authenticatie van burgers Invoering Documentaire Informatievoorziening (DIV) voor de elektronische verwerking en afhandeling van papierstroom Herinrichten front office processen. De kosten gaan voor de baten uit. Investeren zullen moeten worden gedaan in moderne ICT. Bestuurlijke aandacht dient zich te richten op samenwerking en partnerschap bij de herinrichting van de frontoffices, zowel binnen- als buitengemeentelijk. Baten zijn alleen vanuit samenhang te realiseren, waarbij concernbenadering en –sturing vereisten zijn.
3.4
Noodzakelijk ondersteunend thema: Samenwerking en partnerschap Uitgangspunten
• •
Maatregelen
Vereisten
Programmabegroting 2006
1.
Gericht zoeken naar mogelijkheden tot coalitievorming met partners. Versterking van de informatiepositie.
2. 3.
Zakelijk partnerschap in subsidie en inkoop standaardisering, digitalisering en acceptatie toezichtrisico’s Externe (keten)samenwerking door betere ketenregie Publiek Private samenwerking (PPS).
•
Evenwicht tussen partnerschap en zakelijkheid.
3
door van
251
3. Bundeling en concentratie Hoofdthema: Bundeling en concentratie Uitgangspunten
• •
Ontschotten, samenwerken en bundelen. Flexibele organisatie.
Maatregelen
1. 2.
Bundeling van loketten voor publieksdienstverlening Binnen - buiten bundelingen: Gemeentelijke taken onderbrengen bij regionale of provinciale organisaties, zoals GG en GD en GBU Bundeling van mensen en expertise, zoals handhaving Bundeling ondersteunende functies in een facilitaire organisatie (communicatie, ICT, P en O-functies, financiële administratie en locatiemanagement) Fysieke bundeling in stadskantoor Bundeling van diensten op het terrein van de ruimtelijke fysieke ontwikkeling (DSO, OGU, PBLR en POS).
3. 4.
5. 6. Vereisten
•
Vraagt om initiële investering, met name in ICT (zie paragraaf 3.4).
Noodzakelijk ondersteunend thema: Op afstand zetten Uitgangspunten
• • • • •
• Maatregelen
1.
2.
Vereisten
• •
Slanker, slagvaardiger en goedkoper. Minder overhead, coördinatie en afstemming. Versterken van de regiefunctie. Meer innovatie en creativiteit. Verschillende vormen van “op afstand zetten”: intern contractmanagement tot het afstoten van gemeentelijke taken. Mogelijkheden voor op afstand zetten wordt sterk bepaald door politiek gewenste sturing en marktwerking. Gefaseerde interne verzelfstandigingen middels uitwerken van managementcontracten en ontwikkeling E-diensten (pilot GBU en Ssb) Inspelen met op afstand zetten op actualiteit (regionalisering en provinciale bundelingen): • Regionalisering GGenGD. • Regionalisering Brandweer. • Provinciale ondersteuning GBU. • Muziekcentrum Vredenburg. Aandacht voor integrale kosten, publiek en politiek belang en kwaliteit. Aandacht voor sturing van verzelfstandigde organisaties, gelet op blijvende beleidsverantwoordelijkheid en de financiële risico’s.
Ondersteunend: Samenwerking en partnerschap Maatregelen
•
Samenwerken in multifunctionele accommodaties.
Ondersteunend: Resultaatgericht management Maatregelen
252
•
Bundeling van functies door vorming van pools, onder andere beleidsmensen, personeelsfunctionarissen en secretaresses.
Programmabegroting 2006
Invulling in 2006
De taakstelling voor het jaar 2006 is als volgt over de drie hoofdthema's verdeeld: • Programmatisch werken: 35%. • Inzet ICT: 35%. • Bundeling en concentratie: 30%. In het hoofdstuk Financieel Beeld is in een aparte tabel aangegeven hoe de ombuigingen van 4.2 miljoen euro via de hoofdthema's over de programma' s zijn verdeeld. Het gaat hierbij om maatregelen op hoofdlijnen. In de Jaarplannen van de diensten zullen genoemde maatregelen verder worden onderbouwd.
Vervolgproces 2010
De concerndirectie is verantwoordelijk voor de voortgang, coördinatie en de regie van het project Organisatie 2010. Zij wordt hierbij ondersteund door een projectteam, bestaande uit medewerkers uit de organisatie. Het projectteam is tevens verantwoordelijk voor de ondersteuning van het overall verandertraject, waaronder het opstellen van een overkoepelend plan van aanpak met aandacht voor cultuuraspecten en communicatie. Zo is het projectteam verantwoordelijk voor het informeren van het personeel over besluiten en over de voortgang van het project. De veranderingen die gepaard gaan met het project Organisatie 2010 krijgen hun beslag binnen een zorgvuldig en toegesneden personeelsbeleid. Bovendien zullen vanaf het moment dat er beginselbesluiten genomen worden over de plannen van aanpak de (op te richten) Centrale Ondernemingsraad en de Ondernemingsraden van de diensten in staat worden gesteld hun rol voortvloeiend uit de Wet op de Ondernemingsraden te vervullen. Ook het Georganiseerd Overleg zal bij het veranderingstraject worden betrokken. Wij informeren u periodiek over voortgang en genomen besluiten. Overig vigerend beleid c.q. de beleidsontwikkelingen
Communicatie
Sinds de bundeling van vrijwel alle communicatieprofessionals in het gemeentebrede Communicatiebureau is de samenhang en de herkenbaarheid van de Utrechtse communicatie versterkt. Dit krijgt in 2006 nog een extra impuls omdat we dan de huisstijl versoberen en aanscherpen. Via een digitaal platform wordt het veel eenvoudiger om zelf basisontwerpen te gebruiken, zodat deze operatie ook een aanzienlijke besparing zal opleveren. In het kader van Cebeon is hiervan inmiddels 500.000 euro structureel ingeboekt vanaf 2006. Alles bij elkaar heeft de reorganisatie van het Communicatiebureau dan 1.500.000 euro aan besparingen en bezuinigingen opgeleverd. Wij blijven sturen op het principe dat door versterking van de sturing meer samenhang in de communicatie kan ontstaan en een betere kwaliteit voor minder geld. De afgelopen periode is verzakelijking ingezet, door dienstverleningsovereenkomsten en projectcontracten. Ook zijn de werkprocessen in de communicatie gestandaardiseerd. Eind 2005 werd het Communicatiebureau geëvalueerd in het kader van het onderzoeksprogramma van het college van b. en w.. Wij zullen de hieruit voortvloeiende aanbevelingen (pas eind 2005 bekend!) met de nodige voortvarendheid gaan invoeren.
Projectmanagementbureau
Het Projectmanagementbureau (PMB) staat voor het bereiken van concrete, tastbare en bestuurlijk gewenste resultaten voor de stad Het PMB viert in 2006 zijn tweede lustrum en ontleent zijn bestaansrecht aan de noodzaak dat er resultaten moeten worden geboekt. De flexibele en tijdelijk inzet van ervaren, multidisciplinaire professionals blijkt daarbij vaak cruciaal. Het PMB is onafhankelijk en betrokken, niet beïnvloed door de belangen of opdrachten van de afzonderlijke diensten. PMB’ers versterken met hun aanpak een efficiënte werkwijze. Ze profiteren van de kennis en ervaring van hun collega-PMB'ers en kunnen daardoor ook bijdragen aan de resultaatgerichte en projectmatige ontwikkeling van collega's uit de diensten en van onderdelen van de gemeentelijke organisatie. Het PMB bedient al tien jaar breed de verschillende opdrachtgevende diensten van het concern. Het PMB streeft er daarbij naar om de omvang van het opdrachtenpakket geleidelijk en beheersbaar te laten groeien. Functioneel is PMB ondergebracht bij de DSO. Het PMB werkt met een nul-begroting en alleen in (betaalde) opdracht. Ook in 2006 levert het
Programmabegroting 2006
253
3
3.4
PMB project- en programmamanagement aan uiteenlopende opgaven als de aanpak van het Stationsgebied, aan Leidsche Rijn, aan Utrecht Veilig!, aan de herstructurering van de naoorlogse wijken, aan het Stadskantoor en vele andere bestuurlijk gewenste opgaven. Bureau aanbestedingen
Onze gemeente heeft te maken met Europese, nationale en eigen aanbestedingsregels. Die regels dragen bij aan eerlijker concurrentieverhoudingen op nationaal en supranationaal niveau, bevorderen de integriteit van het ambtelijk en bestuurlijk handelen én stellen ons in staat om producten en diensten voordeliger in te kopen. Wij willen de wet- en regelgeving natuurlijk naleven en dat vereist een goede kennis van de complexe regels en procedures. Bureau Aanbestedingen bundelt en verspreidt die kennis door adviezen, workshops, nieuwsbrieven en de 'inkooptool' en begeleidt aanbestedingsprocessen op verzoek van diensten. Dit bureau, onze adviseur voor het aanbestedingsbeleid, inventariseert de inkoopbehoefte om te komen tot dienstoverstijgende aanbestedingsprocedures en zorgt voor de rapportages over het gevoerde beleid. In 2006 richt het bureau zich op het vergroten van de kennis van aanbesteden binnen de gemeente Utrecht met als doelen, de stijgende lijn in het aanbesteden handhaven, opbouwen van een netwerk van inkoopcoördinatoren waarbij alle diensten hun verantwoordelijkheid vormgeven door een inkoopcoördinator te benoemen zodat deze samen met Bureau aanbestedingen efficiënter en effectiever kunnen werken aan de uitvoering van professioneel inkopen en het daarmee gemoeide aanbestedingsbeleid.
Juridische control
Wij vinden het van belang dat de concernbrede juridische kwaliteitszorg en control verder wordt geïmplementeerd en inhoud wordt gegeven; dat de behandeling van bezwaarschriften binnen de daartoe (door de wet) gestelde maximumtermijnen en op een voldoende kwalitatief niveau geschiedt en dat het de belangen van de gemeente en haar bestuursorganen als partij in rechtsgedingen, op voldoende kwalitatief niveau worden behartigd. Met juridische kwaliteitszorg willen we het juridisch instrumentarium dat nodig is voor het realiseren van de gemeentelijke beleidsdoelstellingen verder op peil brengen en houden. Daarnaast willen we een pakket van activiteiten uitvoeren om de juridische functie goed in de organisatie te borgen en om juridische risico's in beeld te brengen en beheersbaar te maken. De bezwaarschriftenprocedure fungeert daarbij als achtervang. De te bereiken situatie ziet er op hoofdpunten als volgt uit: a. de juridische kwaliteit wordt belangrijk gevonden en heeft de aandacht; b. de basiscondities voor het goed juridisch functioneren zijn aanwezig (het gaat hier onder meer om een tijdige, betrouwbare en toegankelijke juridische advisering alsook het op adequate wijze behartigen van de belangen van de gemeente en haar bestuursorganen als partij in rechtsgedingen); c. er is een systeem van risicobeheersing en pro-actieve kwaliteitsbewaking; d. de juridisering wordt zoveel mogelijk beperkt (ook: kan het met minder regels?); e. de juridische kwaliteit maakt integraal onderdeel uit van het managementsysteem. In 2002 hebben wij een nulmeting juridische kwaliteitszorg uitgevoerd. Sindsdien zijn er substantiële kwaliteitsslagen gemaakt, maar het vereiste niveau is nog niet bereikt. Door uitvoering van in het laatste kwartaal vast te stellen concrete actieprogramma's, gaan wij ons ervoor inzetten om de verbeteringen in stand te houden en om het beoogde niveau in de gehele organisatie zover mogelijk te realiseren. Eind 2006 willen wij meten of wij daarin geslaagd zijn. Dat zullen wij ook doen aan de hand van een vergelijking tussen 2006 en vorige jaren waar het gaat om: 1. Het aantal ernstige juridische affaires waar de gemeente in verwikkeld raakt en aan het kortste eind trekt 2. De afhandelingtermijnen bij bezwaarschriften in vergelijking met de wettelijke maximumtermijn 3. Het percentage gewonnen / verloren procedures. Tevens zullen we de organisatie op de vijf hierboven genoemde punten laten beoordelen.
254
Programmabegroting 2006
Doelmatigheid en doeltreffendheid
Ook in het jaar 2006 gaan wij onderzoek uitvoeren naar de doelmatigheid en doeltreffendheid van het door ons gevoerde bestuur. Hiermee geven wij uitvoering aan de "verordening artikel 213a gemeentewet" die u eind 2004 vaststelde. Onder leiding van de gemeentesecretaris zal een programma worden samengesteld met zowel op doelmatig- als op doeltreffendheid gerichte onderzoeken. Eind 2005 zal dit aan u en aan de rekenkamer worden gepresenteerd. Het onderzoeksprogramma 2005 is nu in uitvoering. Over de onderzoeksresultaten van 1) de effectiviteit van de bundeling van de communicatiefunctie; 2) de effectiviteit van het subsidiebeleid; en 3) de resultaten van de Cebeononderzoeken wordt u eind 2005 geïnformeerd
Stadskantoor
Op 17 maart 2005 heeft de gemeenteraad ingestemd met het Programma van Eisen voor een Stadskantoor in het stationsgebied. Hoofddoelen van het Stadskantoor zijn: een centrale en betere publieksdienstverlening aan de burgers en partners in de stad Utrecht; • verbetering van de samenwerking tussen de diensten; • meer sturing op de huisvestingslasten van de gemeente; • een verbetering van de huisvesting voor de medewerkers. Het Stadskantoor gaat als drager fungeren voor het realiseren van de bedrijfsvoeringsdoelstellingen. De huisvesting van elf diensten onder één dak biedt concrete aanknopingspunten voor: • het verbeteren van de samenwerking tussen de diensten; • het bundelen en concentreren van facilitaire diensten, zeker voor de gebouwgebonden facilities; • het realiseren van efficiencyvoordelen. Daarmee zullen structurele besparingen worden gerealiseerd. De beoogde opleverdatum van het nieuwe Stadskantoor is gepland in 2010.
Personeel, Organisatie en Informatie.
Langer werken Op het terrein van de arbeidsvoorwaarden voor ons personeel zullen vooral de uitkomst van de onderhandelingen over de CAO voor de sector gemeenten en de landelijke ontwikkelingen rondom sociale zekerheid en pensioenleeftijd in 2006 aandacht vragen. Belangrijke items daarbij vormen langer doorwerken, verlof en levensloopregeling, herziening loondoorbetaling tijdens ziekte en werkloosheidsuitkering. Deze ontwikkelingen zullen vervolgens het kader geven waarbinnen de verdere uitwerking van leeftijdsbewust personeelsbeleid voor zowel ouderen als jongeren zijn beslag moet krijgen. Naast een goede communicatie vergt het veel flexibiliteit en inventiviteit om tot haalbare voorstellen te komen. Het gaat er om de personeelsleden op langere termijn aan het arbeidsproces deel te laten nemen en tegelijkertijd staat onze organisatie voor een bezuinigingstaak en vraagt Organisatie 2010 om een afgeslankte, efficiëntere organisatie. Resultaat Gericht Werken (RGW) De jaren 2006 en 2007 zullen in het teken staan van het verder toerusten van onze leidinggevenden op het vlak van het ontwikkeling- en resultaatgericht leidinggeven. In 2005 zijn bij enkele diensten pilot-projecten op dit gebied uitgevoerd, waarvan de leereffecten die daarbij zijn opgedaan, zullen worden benut bij de toepassing van diverse instrumenten. Doel van het project is: a. de leidinggevenden te leren inspelen op de wijze waarop hun medewerkers zo effectief mogelijk benaderd kunnen worden en b. het leren te werken met verschillende stijlen van leidinggeven, passend bij de ontwikkelingsfase van de medewerker.
Programmabegroting 2006
255
3
3.4
Ziekteverzuim In het jaar 2006 zal het beleid, dat de afgelopen jaren heeft geleid tot een daling van het verzuim, worden voortgezet. In 2005 zijn er bij enkele diensten initiatieven ontplooid om de Arbo-dienstverlening in eigen beheer te nemen. De resultaten van deze initiatieven zullen wij betrekken bij de vraag of en in hoeverre de gemeente Utrecht als geheel de Arbodienstverlening in eigen beheer zal nemen. Per 1 januari 2006 wordt een nieuw ziektekostenstelsel geïmplementeerd. Seksuele intimidatie en discriminatie Bij goed werkgeversschap hoort het voldoende bescherming bieden aan het personeel tegen ongewenste gedragingen als seksuele intimidatie en discriminatie. Officiële klachten in deze komen weinig voor zodat de Klachtencommissie zelden bijeen komt maar wel in stand gehouden moet blijven. Utrecht meent dat het voor de ervaringsopbouw en efficiëntie goed zou zijn om een landelijke Klachtencommissie voor alle gemeentes te hebben waar wij als Utrecht terechtkunnen bij officiële klachten. De Utrechtse suggestie wordt in 2006 in G4 en VNG verband nader uitgewerkt. Interculturalisatie Met de "Integratiewijzer" hebben de medewerkers van de gemeente Utrecht sinds het afgelopen jaar een instrument in handen dat wijst op de mogelijkheden tot interculturele integratie in de werkwijze, dienstverlening en in de samenwerking. De "Integratiewijzer" maakt een dialoog mogelijk op de werkvloer die kan leiden tot een groter intercultureel bewustzijn van de medewerkers van de gemeente Utrecht. Het creëren van deze dialoog draagt bij aan een werkklimaat waarin medewerkers ongeacht hun culturele achtergrond een bij hun competenties passende loopbaan kunnen ontwikkelen. Kennismanagement De start van wat genoemd wordt kennismanagement is gemaakt door de P en O-ers met het digitaal uitwisselen van kennis over HRM via het intranet. Het digitaal bereikbaar maken van informatie voor personeelsleden over personeelsaangelegenheden is een ontwikkeling die in het komende jaar verder ingevuld zal worden. Wijkgericht Werken
De gemeentebrede bedrijfsdiagnose van Cebeon, gepresenteerd in april 2004, heeft voor het wijkgericht werken als belangrijkste conclusie opgeleverd dat (er) gemeentebreed (b)lijkt efficiëntie te behalen zonder de (publieks)dienstverlening geweld aan te doen. Als direct gevolg hiervan hebben de in het najaar 2004 opgestelde wijkprogramma's een tweejarig karakter gekregen (2005-2006) en zijn met name gericht op strategische en sectoroverstijgende projecten. Intussen hebben wij door het vaststellen van het zogenaamde "Programmeringskader Wijkgericht Werken" een werkwijze vastgesteld die het mogelijk maakt gemeentebreed de coördinatiecapaciteit wijkgericht werken met 20% te reduceren en daarmee een bezuinigingstaakstelling van 1.5 miljoen te realiseren. Samengevat komt dit voor de bedrijfsvoering op het volgende neer: • Wij handhaven 10 wijken, 10 wijkwethouders en 10 wijkraden. • Samen met de wijkraden worden middels een quick scan de flexibele budgetten bekeken. • (We handhaven de leefbaarheidsbudgetten en het recht van initiatief). • In de (stedelijke) programma's in de programmabegroting wordt de situatie in en de vraag uit de wijken (op basis van een gedegen vierjaarlijkse analyse van de wijk(vraag)) vroegtijdig, serieus en herkenbaar betrokken. Een apart hoofdstuk in de programmabegroting geeft daarvan een zichtbare neerslag en laat tevens zien aan welke wijkwensen wij niet tegemoet kunnen komen. In de maraps wordt tussentijds de vinger aan de pols gehouden. • Het wijkprogramma wordt (als enigszins uitgewerkt onderdeel van bovenbedoeld hoofdstuk) de optelsom per wijk van de (belangrijkste) afspraken voor de wijk die in de programma's van de programmabegroting zijn opgenomen. • Wij onderzoeken op dit moment de mogelijkheid om voor een beperkt aantal integrale wijkvraagstukken, als focus, per wijk een zogenaamd 'wijkdossier' operationeel te maken. Hardnekkige vraagstukken, maar ook onbenutte kansen
256
Programmabegroting 2006
•
•
•
krijgen hierin extra bestuurlijke en ambtelijke aandacht waardoor de agenda van het bestuur en de burgers in de uitvoering dichter bij elkaar wordt gebracht. De wijkprogramma's nieuwe stijl worden zodanig opgesteld dat zij enerzijds kunnen dienen als communicatiemiddel naar de wijken maar anderzijds tevens aan concerndirectie en bestuur de gelegenheid geven onze afgesproken inzet in de wijken zichtbaar, afrekenbaar en afdwingbaar te verankeren. De wijkwethouders nemen hierbij een speciale positie in. Als bestuurlijk boegbeeld in de wijk hebben zij een toetsende en signalerende rol bij het tot stand komen van de programma's van de programmabegroting (komt de wijk aan zijn trekken) en zijn zij gemachtigd om een stagnerende uitvoering van (onderdelen van ) het wijkprogramma (kwaliteit en tijdigheid) in het college aan de orde te stellen. Mandatering vanuit de diensten draagt bij aan een slagvaardig wijkmanagementoverleg en een krachtdadige uitvoering.
Wij hebben de directeur Dienst Wijken verzocht, mede in het licht van bovenstaande besluiten, dit najaar een voorstel in te dienen voor de organisatorische consequenties voor zijn dienst als geheel. Specifiek: Samenvoeging wijkbureaus De (toekomstige) wijkbureaus bedienen de 10 wijken. Zij blijven het gemeentelijke gezicht in de wijk. Zij zijn het informatieschakelpunt bij uitstek: brengen de wijk in de organisatie en omgekeerd. Zij leveren een belangrijke bijdrage aan de programma's publieksdienstverlening, veiligheid en democratie. Zij zijn de troubleshooters bij uitstek (incidentenmanagement) Vergeleken met de huidige situatie zijn wij van plan: • De wijkbureaus in de zogenaamde GSB wijken (Noordwest, Zuidwest, Zuid en Overvecht) te handhaven en de mogelijkheden voor samenvoeging van de overige zes (gedeeltelijk op termijn) te bezien zodat per wijkbureau voldoende massa blijft bestaan om bestuur en bevolking (ook via een eigen loketfunctie) te bedienen en daardoor een waardevolle samenwerkingspartner te blijven voor collegadiensten en (zeker wat de loketten betreft) partners als bibliotheek, welzijnsorganisaties, zorgaanbieders etcetera. • Voor Noordoost en Oost zijn wij van plan de samenvoeging zo spoedig mogelijk te effectueren. Veelbelovend achten wij op dit moment een toekomstig samengaan van de (backoffices van) beide wijkbureaus met de bibliotheekvestiging in Noordoost, de achterblijvende depotfunctie van het archief en een welzijnsorganisatie in het gebouw van het archief aan de Alexander Numankade. De betrokken organisaties zouden hun loketfuncties daar in belangrijke mate kunnen combineren. in Oost zou in dat geval een informatiepunt kunnen worden ingericht in het zorginformatiepunt dat tengevolge van de WMO ook in die wijk tot stand moet worden gebracht. • Vooralsnog handhaven wij de aparte wijkbureaus in Vleuten-De Meern en Leidsche Rijn mede omdat via het wijkservicecentrum Vleuten-De Meern en het informatiecentrum Leidsche Rijn de komende jaren een optimale, op de wensen van de (toekomstige) burgers toegesneden publieksdienstverlening kan worden verzorgd. Ruim voor 2010 willen wij de situatie opnieuw bekijken. • Op termijn willen wij de backoffices van de wijkbureaus Binnenstad en West (2009?) onderbrengen in het stadskantoor en de frontoffices (balies) combineren met het gemeentelijke contactcentrum in het nieuwe stadskantoor. Wij hebben de directeur Wijken opgedragen daarvoor een voorstel te maken. Voor de wijk West zou dit betekenen, conform onze aanpak in Oost, dat ook hier te zijner tijd een apart gemeentelijk informatiepunt in de wijk zal komen, bij voorkeur in combinatie met het gemeentelijke zorgpunt in de wijk. Vooruitlopend op de gemeenschappelijke balie in het stadskantoor zijn wij van plan het wijkbureau Binnenstad te huisvesten in de Neudeflat en de balies van het ICU (Informatiecentrum Utrecht) en het wijkbureau op de begane grond te combineren.
Programmabegroting 2006
257
3
3.4
258
Programmabegroting 2006
3.5
Verbonden partijen
Verbonden partijen zijn rechtspersonen waarmee de gemeente een bestuurlijke en financiële band heeft. Dit zijn onder andere gemeenschappelijke regelingen en vennootschappen die een publiek belang behartigen en waarvan de aandelen geheel of gedeeltelijk in het bezit van de gemeente zijn. Onder bestuurlijk belang wordt verstaan: een of meer zetels in het bestuur van de participatie en / of het hebben van stemrecht. Financieel belang is er wanneer de gemeente middelen ter beschikking heeft gesteld en die kwijt is in geval van faillissement van de verbonden partij en / of als financiële problemen bij de verbonden partij verhaald kunnen worden op de gemeente. De belangrijkste verbonden partijen van de gemeente worden hierna beschreven. Afvalverwijdering Utrecht (AVU)
Doel: Deze gemeenschappelijke regeling heeft tot doel een doelmatige en uit een oogpunt van milieuhygiëne verantwoorde wijze van overslag, transport en verwerking van huishoudelijke en andere categorieën van afvalstoffen. Betrokkenen: Alle gemeenten binnen de provincie Utrecht. Bestuurlijk belang: De bestuursorganen van het openbaar lichaam zijn het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter. Het algemeen bestuur bestaat uit de volgende leden: twee leden te benoemen door de provinciale staten uit hun midden, twee leden uit de stad Utrecht, te benoemen door en uit de gemeenteraad, daaronder de voorzitter van de gemeenteraad begrepen, één vertegenwoordiger per deelnemende gemeente ( met uitzondering van de stad Utrecht) te benoemen door en uit de gemeenteraden, de voorzitter van de gemeenteraad daaronder begrepen. Financieel belang: De AVU sluit contracten af met verwerkers voor het transport en de verwerking van diverse afvalstromen. De kosten worden op basis van de werkelijke aangeboden gewichten bij de deelnemende gemeenten in rekening gebracht samen met een opslag voor de apparaatskosten. Voor 2006 wordt op basis van de begroting € 15.379.604,- bij de gemeente Utrecht in rekening gebracht. Doordat de AVU geen weerstandsvermogen heeft is de aansprakelijkheid van de gemeente Utrecht echter in theorie niet gelimiteerd. Ontwikkeling: De AVU ontwikkelt voortdurend initiatieven om haar doelstellingen te bereiken. Steeds meer kleine deelstromen brengt de AVU in raamcontracten onder.
NV Bank Nederlandse Doel: De BNG is de bank van en voor overheden en instellingen voor het maatschappelijk Gemeenten (BNG) belang. Met gespecialiseerde financiële dienstverlening draagt de BNG bij aan zo laag mogelijke kosten van maatschappelijke voorzieningen voor de burger. De strategie van de bank is gericht op het behouden van substantiële marktaandelen in het Nederlands maatschappelijk domein en het handhaven van een excellente kredietwaardigheid (Triple A). Doelstelling: BNG keert dividend uit en levert daarmee een bijdrage aan de Algemene middelen. Betrokkenen: Overheden en instellingen op het gebied van volkshuisvesting, gezondheidszorg, onderwijs, cultuur en openbaar nut (publieke sector). Bestuurlijk belang: De gemeente Utrecht heeft geen zetel in het bestuur en de gemeenteraad van commissarissen van de BNG. De gemeente heeft als aandeelhouder wel stemrecht in de algemene vergadering van aandeelhouders. Financieel belang: De bank is een structuurvennootschap. De Staat is houder van de helft van de aandelen, de andere helft is in handen van gemeenten, provincies en een waterschap. De gemeente Utrecht bezit 763.074 aandelen van € 2,50 per aandeel (1,38% van het totaal). Ieder jaar keert de bank een dividend uit dat gefixeerd is op 43% van de netto winst. Gegevens over het vermogen en winst van de bank Eigen vermogen
Vreemd vermogen
Netto winst
1 januari 2004
2.565
81.065
304 (2003)
31 december 2004
2.592
85.719
301 (2004)
Bedragen x 1 miljoen euro
Programmabegroting 2006
259
3
3.5
Ontwikkeling: De resultaatverwachting voor 2005 en 2006 kent nog grote onzekerheden door de invoering van IFRS, de vennootschapsbelastingplicht voor de BNG alsmede de daaruit voortvloeiende eerste fiscale waardering van de bank. Vooralsnog gaan wij er van uit dat dit voor de gemeente Utrecht een nadeel oplevert van 0,3 miljoen euro. Bestuur Regio Utrecht (BRU)
Doel: Het BRU vervult een sleutelrol bij de niet-vrijblijvende aanpak van de grootstedelijke problematiek. De taakuitoefening in het fysieke verstedelijkingsproces heeft vooral plaats op het gebied van wonen, werken, mobiliteit, milieu en de ruimtelijke integratie daarvan. Betrokkenen: Bunnik, De Bilt, Houten, Maarssen, Nieuwegein, Utrecht, Vianen, IJsselstein, Zeist en Driebergen-Rijsenburg (waarschijnlijk tot gemeentelijke herindeling). Bestuurlijk belang: Alle BRU-gemeenten zijn vertegenwoordigd in het dagelijks en algemeen bestuur. Het algemeen bestuur telt in totaal 36 zetels. De gemeente Utrecht bezet hiervan tien zetels. Het dagelijks bestuur telt elf zetels, waarvan twee voor Utrecht. Daarnaast vervult de burgemeester van Utrecht de rol van voorzitter van het DB en AB. Financieel belang: De Utrechtse bijdrage per inwoner over 2006 bedraagt € 2,62. Daarnaast wordt per wooneenheid € 1,83 betaald. Voorts beschikt het stadsgewest over rijksbudgetten voor de uitoefening van bepaalde zogenaamde Kaderwet- / Wgr-taken. Het BRU brengt voor de doorsluizing ervan de leden een procentuele bijdrage voor technische assistentie in rekening. De BRU begroting telt een "totaal generaal" van ruim 109 miljoen euro. Ontwikkeling: De bestaande samenwerking en bijbehorende takenpakket op basis van de Kaderwet "Bestuur in verandering" zullen, naar verwachting per 1 januari 2006, worden gecontinueerd op basis van de (in procedure gebrachte) Wet gemeenschappelijke regelingenplus (Wgr-plus). De huidige zeven kaderwetgebieden zullen, via een overgangsregeling, hierin de status van 'Plusregio' krijgen.
Het Utrechts Archief (HUA)
Doel: Het in goede en geordende staat acquireren, bewaren, beheren en ter beschikking stellen van archieven voor de provincie en de gemeente Utrecht. HUA fungeert als historisch informatiecentrum voor de geschiedenis van de stad en provincie Utrecht. Betrokkenen: De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en het gemeentebestuur van Utrecht. Bestuurlijk belang: Het bestuur van HUA bestaat uit een algemeen bestuur, een dagelijks bestuur en een voorzitter. De gemeente wijst drie leden van het algemeen bestuur aan, waaronder in ieder geval het lid van ons college van b. en w. belast met de portefeuille archiefzaken. Dit is in het huidige college de burgemeester. Drie leden van het algemeen bestuur worden aangewezen door de minister van Onderwijs Cultuur en Wetenschappen (OC en W). De voorzitter van het algemeen bestuur is het lid van ons college van b. en w. dat belast is met de portefeuille archiefzaken, thans de burgemeester. Het dagelijks bestuur bestaat uit de voorzitter van het algemeen bestuur en drie andere leden uit en door het algemeen bestuur aan te wijzen, en wel zodanig dat het Rijk en de gemeente in het dagelijks bestuur gelijkelijk zijn vertegenwoordigd. Financieel belang: Alle uit deze gemeenschappelijke regeling voortvloeiende kosten worden onder aftrek van inkomsten paritair door het bestuur van de gemeente en de minister gedragen. De gemeentelijke bijdrage 2005 is begroot op ongeveer € 2.044.000,Ontwikkeling: In het nieuwe archiefbeleid, dat zowel door het Rijk als door de gemeente onderschreven wordt, wordt veel aandacht besteed aan de publieksactiviteiten, niet alleen voor de bestaande publieksgroepen maar ook voor nieuw nog aan te trekken publiek. Dat zal zijn weg via de elektronische snelweg naar de informatie moeten vinden. HUA vervult een voortrekkersrol in het tot stand brengen van strategische samenwerking tussen verwante instellingen en realiseert in samenwerking daarmee een gevarieerd en doelgroep gericht aanbod voor cultuurhistorische beleving. Daarnaast wordt meer dan in het verleden aandacht besteed aan exposities, ontvangsten, lezingen, rondleidingen etcetera en moet het archief beter ingebed worden in het culturele leven van de stad en van de provincie. Daarom gaan de (nieuwe) publieksactiviteiten van HUA naar de binnenstad verhuizen (in de loop van 2006). In het gebouw van de oude rechtbank zal in de komende maanden ongeveer 1.700 vierkante meter ontwikkeld worden voor HUA. Het gebouw aan de Alexander Numankade zal ook in gebruik blijven (vooral voor de beheersactiviteiten en voor raadpleging originelen) en zal in de loop van 2006 gerenoveerd worden.
260
Programmabegroting 2006
Instituut Ziektekostenvoorziening Ambtenaren (IZA)
Doel: IZA staat voor Instituut Zorgverzekering Ambtenaren Nederland. Al meer dan 50 jaar voert IZA de publiekrechtelijke ziektekostenregeling uit voor hoofdzakelijk gemeenteambtenaren. Vrijwel alle Nederlandse gemeenten zijn bij IZA aangesloten. Maar ook de provincie Limburg en andere toegelaten instellingen zoals gelieerde stichtingen, nutsbedrijven en waterschappen (voorheen aangeduid als B3-instellingen) maken gebruik van de IZA Ziektekostenregeling. De grondslag voor deze regeling ligt in de ambtenarenwet. Het is een gemeenschappelijke regeling op basis van de Wet gemeenschappelijke regelingen en de Provinciewet. Betrokkenen: Op drie na alle gemeenten en de Provincie Limburg. Bestuurlijk belang: Het bestuur is, op voet van gelijkheid, samengesteld uit werkgevers (vijf leden namens gemeenten en één namens de provincie Limburg) en werknemers (zes leden namens de centrales van overheidspersoneel). Daarnaast kent IZA een onafhankelijke voorzitter van het bestuur en een vertegenwoordiger van de Unie van Waterschappen. Deze laatste neemt als toehoorder deel aan de vergaderingen van het Algemeen Bestuur van IZA. Tot 1 januari 1999 was de wethouder Personeel van Utrecht werkgeverslid van het bestuur. Financieel belang: Ingeval de jaarrekening sluit met een tekort, wordt door elk deelnemend lichaam tot dekking daarvan, voor zover het reservekapitaal daartoe niet toereikend is, in de kas van het instituut een evenredig bedrag gestort, dat bepaald wordt in verhouding van de bijdrage van dat deelnemend lichaam tot het totaal van de bijdragen der deelnemende lichamen over dat jaar. Ontwikkeling: Nederland krijgt vanaf 1 januari 2006 een nieuw ziektekostenstelsel. Nadat de Tweede Kamer in 2004 al akkoord is gegaan, buigt de Eerste Kamer zich in het najaar over de zogenaamde Zorgverzekeringswet (hierna: ZVW). De ZVW vervangt niet alleen het huidige ziekenfonds en de particuliere ziektekostenverzekeringen maar ook de publiekrechtelijke regelingen. De IZA-regeling zal daarom ook moeten worden opgeheven. Op dit moment verkennen het College voor Arbeidszaken (CvA) en de bonden de voor- en nadelen van de diverse mogelijkheden onder het nieuwe ziektekostenstelsel om zo te komen tot een nieuwe invulling van een sectorale ziektekostenregeling.
Recreatieschappen
Doel: Een recreatieschap is een samenwerkingsorgaan op grond van de Wet op de Gemeenschappelijke Regelingen, die zich richt op de behartiging van de gemeenschappelijke belangen van de deelnemende gemeenten op het terrein van recreatie, natuur en landschap. De taken van een recreatieschap hebben met name betrekking op 1. de ontwikkeling van een samenhangend beleid op het gebied van de openluchtrecreatie alsmede de natuur- en landschapsbescherming voor het werkgebied, dat voornamelijk is gelegen buiten de bebouwde kom van de deelnemende gemeenten 2. het in dat kader realiseren van recreatievoorzieningen en de instandhouding en verbetering daarvan. Ontwikkeling: Op basis van de vaststelling in 2005 door respectievelijk Provinciale Staten van Noord-Holland en Utrecht van de schadeloosstellingen zal de uittreding uit het Plassenschap Loosdrecht en omgeving en het Recreatieschap Utrechtse Heuvelrug, Vallei- en Kromme Rijngebied met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2004 een feit zijn. De gemeente Utrecht neemt daarmee met ingang van 1 januari 2004 alleen deel aan het Recreatieschap Stichtse Groenlanden.
Recreatieschap Doel: De gemeente concentreert vanaf 2004 de bestuurlijke aandacht voor het buitengeStichtse Groenlanden bied op het werkgebied van het Recreatieschap Stichtse Groenlanden. Hierbinnen ligt het grootste en aanwijsbare recreatieve belang voor de inwoners van de stad. Daarbij komt dat de groei van de stad (Leidsche Rijn) met name plaats vindt grenzend aan en deels in het werkgebied van dit schap. Met de groei van dit nieuwe stadsdeel hangt een toenemende behoefte aan recreatieve voorzieningen samen. Het recreatieschap heeft als doel het instandhouden en beheren van de bestaande voorzieningen. Belangrijk nevendoel is voorzieningen te ontwikkelen om te voldoen aan de recreatieve behoeften van de inwoners van de deelnemende gemeenten. Echter door de financiële situatie van de deelnemende gemeenten is er een druk op het uitgavenpatroon en wordt er weinig aan nieuw beleid voorgesteld.
Programmabegroting 2006
261
3
3.5
Betrokkenen: De gemeentebesturen van Utrecht, Nieuwegein, Maarssen, Woerden, Houten, IJsselstein, Lopik, De Bilt en het bestuur van de Provincie van Utrecht. Bestuurlijk belang: De gemeenten wijzen elk twee leden van het algemeen bestuur aan. Tenminste een van deze leden dient lid te zijn van het college van b. en w. Ook de provincie wijst twee leden van het algemeen bestuur aan, waarvan er een lid dient te zijn van het college van gedeputeerde staten. Elk lid heeft een stem. Het algemeen bestuur benoemt uit haar midden de leden van het dagelijks bestuur. De samenwerking tussen gemeenten op het gebied van de openluchtrecreatie is bestuurlijk van belang. Financieel belang: De bijdrage van de gemeente Utrecht voor het jaar 2006 is voorlopig begroot op bijna 32% van het exploitatietekort. Dat is circa € 700.000,-. Utrechtse Stichting voor Lichamelijke Oefening
Doel: Uitoefening van het recht van erfpacht van het stadion Galgenwaard. Levert bijdrage aan: niet van toepassing Betrokkenen: Gemeente Utrecht Bestuurlijk belang: Als gevolg van de verkoop van het Stadion is de doelstelling van de USLO komen te vervallen. Het bestuur van de USLO zal de lopende zaken afwikkelen. Financieel belang: De niet afgeloste leningen zijn per 1-1-2005 overgedragen aan de DMO. Door het vervallen van de leningen is er geen sprake meer van een financiële bijdrage/financieel belang.
Veiligheidsregio Utrecht
Doel: De Veiligheidsregio Utrecht heeft ten doel de gemeenschappelijke belangen van de deelnemende gemeenten te behartigen ter bevordering en waarborging van de voorbereiding op rampen en crises, op een gelijkwaardig kwaliteitsniveau. De Veiligheidsregio voert de regionale taken uit als bedoeld in artikel 4 van de Brandweerwet 1985, artikel 4 van de Wet geneeskundige hulpverlening bij ongevallen en rampen en artikel 5 van de Wet rampen en zware ongevallen. De Veiligheidsregio Utrecht zorgt voor samenhangend beleid, bevordert de voorbereiding van gemeenten op grootschalige ongevallen, bevordert de afstemming van crisisbeheersingsplannen en adviseert de gemeenten over objecten waarvoor een specifiek rampenbestrijdingsplan zou moeten worden gemaakt. De Veiligheidsregio ondersteunt gemeenten bij de daadwerkelijke uitvoering, ook ten tijde van een calamiteit. Verder houdt de Veiligheidsregio de gemeenschappelijke meldkamervoorziening in stand, bestaande uit de regionale brandweeralarmcentrale, de centrale post ambulancevervoer en de meldkamer van de Politie Utrecht. Betrokkenen: Naast Utrecht 32 omliggende gemeenten. De Politie Utrecht is aan de Veiligheidsregio verbonden door een convenant. Bestuurlijk belang: De Veiligheidsregio is tot stand gebracht door middel van een gemeenschappelijke regeling. Het algemeen bestuur bestaat uit de burgemeesters van de deelnemende gemeenten. Het algemeen bestuur neemt besluiten met een gewone meerderheid van stemmen. Utrecht heeft in het algemeen bestuur 9 stemmen, dat is 13 procent van het totaal aantal. De regeling bepaalt dat de burgemeester van Utrecht voorzitter is van het algemeen bestuur. De voorzitter van het algemeen bestuur is tevens voorzitter van het dagelijks bestuur. Financieel belang: Het bedrag per inwoner bedraagt volgens de ontwerpbegroting van de Veiligheidsregio over 2006 € 6,14 exclusief BTW, dat is in totaal rond 1,7 miljoen euro exclusief BTW.
Samenwerkingsverband Randstad
Doel: Komen tot een evenwichtige en gezamenlijke ontwikkeling van de Randstad tot een concurrerende metropool in Europa, waar de leefomgeving voldoende kwaliteit biedt voor de inwoners en bedrijven. Uitgangspunt hierbij is de realisatie van één samenhangend stedelijk netwerk met een blauw / groen hart. Het bestuur, ondersteund door een bureau, behartigt de gezamenlijke belangen van de randstadoverheden en de Randstad als geheel, coördineert de afstemming van toekomstplannen en is, via de Bestuurlijke Commissie Randstad, gesprekspartner van het Kabinet. Betrokkenen: De G4-steden Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht, de randstadprovincies Noord- en Zuid-Holland, Utrecht en Flevoland en de Kaderwetregio's rond de G4-steden. Bestuurlijk Belang: Het dagelijks bestuur telt vijf leden, waarvan één uit Utrecht (tevens vice-voorzitter). Het Algemeen bestuur telt 24 leden waarvan er twee uit Utrecht komen.
262
Programmabegroting 2006
Financieel belang: De Utrechtse bijdrage in 2006 is begroot op € 58.973,- en is gerelateerd aan de uitkering uit het Gemeentefonds. De begroting telt een "totaal generaal" van € 1.997.044,-. Ontwikkeling: De taken van het samenwerkingsverband liggen op strategisch randstedelijk niveau, gezamenlijke visievorming, kaderstelling voor beleid, prioriteitstelling en grote projecten. De regio Randstad treedt niet in de plaats van andere overheden, beheert geen geldstromen en is niet verantwoordelijk voor de uitvoering van projecten of programma's. Als belangrijke gemeenschappelijke strategische beleidsdocumenten gelden het "Ontwikkelingsbeeld Deltametropool" en de "Randstadmonitor". NV GVU
Doel: Het zorgdragen voor het aanbod van openbaar vervoer van hoge kwaliteit in onder andere de gemeente Utrecht, op een maatschappelijk verantwoorde wijze. Betrokkenen: Bestuur Regio Utrecht (BRU) en de gemeente Utrecht. Financieel belang: Het BRU verleent de concessie en verstrekt exploitatiebijdragen. De gemeente is 100% aandeelhouder met een gestort aandelenkapitaal van € 5.047.000,-, waarop vanaf 1 januari 2005 preferent dividend kan worden uitgekeerd. Tevens heeft de gemeente tot een bedrag van 20 miljoen euro financieringsfaciliteiten verleend. Bestuurlijk belang: Het aandeelhouderschap zal vanuit het college van b. en w. worden beheerd. De Raad van Commissarissen - waarin vanaf 1 januari 2004 door een wethouder wordt deelgenomen - wordt benoemd door de gemeente. Verder dient de vennootschap vooraf van de gemeente goedkeuring te verkrijgen voor een aantal belangrijke beslissingen, zoals grote investeringen, fusies en het opstellen van een strategisch beleidsplan. Ontwikkelingen: Op 1 januari 2001 is de Wet Personenvervoer in werking getreden. Daarmee is een systematiek van concessies en openbare aanbesteding in het openbaar vervoer ingevoerd. Het BRU heeft de concessie verleend tot eind 2007. Daarna zou openbare aanbesteding moeten plaatsvinden. De periode tot 2007 wordt gebruikt om GVU NV om te vormen tot een marktconform bedrijf, dat succesvol kan deelnemen aan een openbare aanbesteding. Inmiddels heeft de minister van Verkeer en Waterstaat besloten het tijdstip, waarop het vervoer in onder andere Utrecht dient te zijn aanbesteed, uit te stellen tot 2009. Naar aanleiding daarvan heeft GVU op verzoek van het BRU eind januari 2005 een aanbieding gedaan voor onderhandse verlenging van de concessie tot eind 2009. Ook heeft GVU een voorstel gedaan voor verlenging tot eind 2011. Het uitgangspunt, dat GVU vanaf 2007 marktconform moet opereren, blijft gehandhaafd. De onderhandelingen over verlenging van de concessie zijn nog gaande. Het al dan niet behouden en/of winnen van een (nieuwe) concessie bepaalt de continuïteit van de onderneming en daarmee het risico van de aandeelhouder en/of geldschieter bij behoud van de aan de vennootschap verstrekte geldmiddelen.
N.V. Hydron Midden Nederland
Doel: Het maken en verkopen van drinkwater. Betrokkenen: Alle Utrechtse gemeenten, alsmede de provincie Utrecht. Bestuurlijk belang: De gemeente Utrecht is aandeelhouder en heeft als zodanig stemrecht. Financieel belang: De gemeente Utrecht heeft voor circa 18% een belang in de vennootschap. Er is sprake van een bescheiden jaarlijks dividend van circa € 12.500,-. Jaarlijks ontvangt de gemeente Utrecht een vergoeding van circa 1 miljoen euro voor de aan Hydron afgegeven concessie. Ontwikkeling: Geen bijzondere ontwikkelingen te verwachten.
Muziekcentrum Vredenburg B.V.
Doel: Het beheer en de exploitatie van onroerende goederen, in de meest uitgebreide zin des woords, omvattende het complex muziekcentrum, gelegen aan het Vredenburg te Utrecht (Statutenwijziging Muziekcentrum Vredenburg B.V. de dato 23 augustus 1978). Betrokkenen: Gemeente Utrecht is enig eigenaar van de B.V. Bestuurlijk belang: De gemeenteraad is houder van alle aandelen (100%). De gemeenteraad laat zich in de aandeelhoudersvergadering vertegenwoordigen door de wethouder Financiën. College van b. en w. zijn fungerend directie van de B.V.. Wethouder Grondzaken is door de directie aangewezen als eerstverantwoordelijk directeur van de B.V. Financieel belang: Volledig eigenaar van Muziekcentrum Vredenburg B.V. Dit omvat een 87% belang in de Vereniging van eigenaren Muziekcentrum Vredenburg met medeparticipant - voor 13% - ABP thans Cório Nederland N.V. Muziekcentrum Vredenburg B.V. beschikt over een bedrijfsreserve.
Programmabegroting 2006
263
3
3.5
Ontwikkeling: Het complex Muziekcentrum zal ter versterking van de culturele functie ingrijpend worden verbouwd en vergroot tot een stedelijk Muziekpaleis, op ongeveer de huidige locatie aan het Vredenburg (onderdeel referendumkeuze 2002). De projectorganisatie POS werkt het plan uit in een masterplan. Momenteel wordt het voorlopig ontwerp voor het nieuwe Muziekpaleis gemaakt. Naar verwachting zal begin 2006 het deel van Corio, Appartementsrecht II (13%) door de gemeente worden aangekocht met het doel eigenaar van het complex te worden. Naar verwachting zullen de activiteiten van het Muziekcentrum in de 2e helt van 2006 stoppen en eind 2006 zal een gedeelte van het complex gesloopt worden om begin 2007 met de bouw van het nieuwe Muziekpaleis te kunnen beginnen. De toekomstige rol van Muziekcentrum Vredenburg B.V. hierin is momenteel nog niet helemaal duidelijk. Echter voor de levering van het appartementsrecht I toebehorend aan BV Muziekcentrum Vredenburg aan de gemeente Utrecht is een notariële akte vereist. Evenals voor het opheffen van de splitsing in appartementsrechten. Vervolgens gaat het erfpachtrecht door vermenging van rechtswege teniet. Dit moet in de tweede helft van 2006 geregeld worden. NV PEGUS
Doel: De vennootschap heeft met de verkoop van de aandelen in UNA NV en de inmiddels geheel afgewikkelde garantieverplichtingen geen bestaansrecht meer. Betrokkenen: Naast de gemeente Utrecht tevens de provincie Utrecht. Bestuurlijk belang: De gemeente Utrecht is aandeelhouder en heeft als zodanig stemrecht. Financieel belang: De gemeente Utrecht heeft voor 50% een belang in de vennootschap. Ontwikkeling: De vennootschap kan worden geliquideerd, waarbij de gemeente Utrecht voor 50% meedeelt in een eventueel batig liquidatiesaldo.
NV REMU-houdster
Doel: Het houden van aandelen in REMU NV (inmiddels verkocht aan Eneco). Betrokkenen: De gemeenten Utrecht en Amersfoort, alsmede de provincie Utrecht. Bestuurlijk belang: De gemeente Utrecht is aandeelhouder en heeft als zodanig stemrecht. Financieel belang: De gemeente Utrecht heeft voor 47,5% een belang in de vennootschap. Ontwikkeling: De vennootschap heeft in 2003 haar aandelen in REMU NV in eigendom overgedragen aan NV Eneco. Een aantal garanties met een looptijd van circa 6 jaar dient nog te worden afgewikkeld
NV GCN-houdster
Doel: Het houden van aandelen in REMU NV (inmiddels verkocht aan Eneco). Betrokkenen: Een 25-tal Utrechtse gemeenten. Bestuurlijk belang: De gemeente Utrecht is aandeelhouder en heeft als zodanig stemrecht. Financieel belang: De gemeente Utrecht heeft voor circa 3% een belang in de vennootschap. Ontwikkeling: De vennootschap heeft in 2003 haar aandelen in REMU NV in eigendom overgedragen aan NV Eneco. Een aantal garanties met een looptijd van circa 6 jaar dient nog te worden afgewikkeld
NV Stadsschouwburg De NV heeft alle rechten en verplichtingen en alle activa en passiva overgedragen aan de (in liquidatie) tak van dienst Stadsschouwburg. De NV dient te worden geliquideerd. Alle nog achtergebleven vermogensrechten (het gestorte aandelenkapitaal en het erfpachtrecht op de grond van het gebouw) zullen bij liquidatie aan de gemeente Utrecht toevallen. UW-Holding BV
264
Doel: De uitvoering van taken op het gebied van gesubsidieerde arbeid (voorheen de sociale werkvoorziening). Betrokkenen: De stichting UW (in liquidatie) was tot 31-12-2004 100% aandeelhouder van de vennootschap maar is per die datum geliquideerd. Ter gelegenheid daarvan heeft zij het 100% aandelenbezit in Uw Holding BV overgedragen aan de gemeente Utrecht.. Bestuurlijk belang: De gemeente Utrecht benoemt een lid van de Raad van Commissarissen van de vennootschap. Financieel belang: De gemeente Utrecht heeft voor een bedrag van in totaal circa 20 miljoen euro diverse geldleningen en / of garanties verstrekt. Voorts staat de gemeente garant voor alle kosten van in dienst genomen personeel uit de betreffende doelgroep.
Programmabegroting 2006
Ontwikkeling: Er zijn geen speciale ontwikkelingen in 2006 te verwachten. GEM Vleuterweide Beheer B.V.
Doel: Het ontwikkelen van de VINEX-locatie Vleuterweide ten behoeve van de realisatie van 6000 woningen, voorzieningen, kantoren en bedrijfsbestemmingen als Beherend Vennoot van de GEM Vleuterweide C.V. Betrokkenen: De gemeente Utrecht, AMVEST Woningen A-B.V., Fortis Investments Vastgoed Ontwikkeling NV, Amstelland Ontwikkeling Wonen B.V. en Ballast Ontwikkelingsmaatschappij B.V. Bestuurlijk belang: De gemeente Utrecht is voor 50% aandeelhouder van de GEM Vleuterweide Beheer B.V. Financieel belang: Het financiële belang in de GEM Vleuterweide Beheer B.V. is bijna € 10.000,-. Ontwikkeling: De GEM Vleuterweide Beheer B.V. heeft stedenbouwkundige plannen gemaakt voor de deelgebieden 1,2, 3 en 4 van Vleuterweide. Het definitief ontwerp van deze plannen is door het gemeentebestuur goedgekeurd. In 2006 en 2007 zullen de stedenbouwkundige plannen voor de laatste twee deelplannen 5 en 6 worden gemaakt. In de periode tot 2010 zullen binnen de bovengenoemde stedenbouwkundige plannen 6000 woningen, 35.000 m² bedrijfsvloeroppervlak (bvo) kantoren, een winkelcentrum van 13.500 m² bvo, een bedrijventerrein van 58.300 m² en circa 67.000 m² bvo niet-commerciële voorzieningen (scholen, zorgvoorzieningen, kinderdagverblijven) worden ontwikkeld en gebouwd.
GEM Vleuterweide C.V.
Doel: Het verkrijgen van de voor de ontwikkeling van de VINEX-locatie Vleuterweide benodigde gronden, het bouw- en woonrijpmaken van de gronden en het vervreemden van de bouwrijp gemaakte kavels ten behoeve van de realisatie van 6000 woningen en voorzieningen. Betrokkenen: De Vleuten-De Meern Zelfstandig B.V. als Commandiet Gemeente, Terra Landelijke Eigendommen B.V. als Commandiet Amvest, Woodpecker Investments B.V. als Commandiet Fortis / Amev, Amstelland deelnemingen Grondbedrijf B.V. als Commandiet Amstelland, Ballast Nedam Vleuterweide B.V. als Commandiet Ballast Nedam, GEM Vleuterweide Beheer B.V. Bestuurlijk belang: De gemeente Utrecht is voor 48% eigenaar van het kapitaal in de GEM Vleuterweide C.V. Financieel belang: Het financieel belang van de gemeente in de GEM Vleuterweide C.V. is € 1.743.000,-. De gemeente Utrecht heeft daarnaast op 19 november 2002 besloten de GEM Vleuterweide C.V. een achtergestelde lening te verstrekken van € 17.900.000,-. Ontwikkeling: Eind 2002 zijn de opbrengsten van de uitgifte van de gronden voor de eerste woningen gerealiseerd. In de periode tussen 2002 en 2010 zullen de gronden voor de realisatie van 6000 woningen, 35.000 m² bedrijfsvloeroppervlak (bvo) kantoren, een winkelcentrum van 13.500 m² bvo, een bedrijventerrein van 58.300 m² en circa 67.000 m² bvo niet-commerciële voorzieningen (scholen, zorgvoorzieningen, kinderdagverblijven) bouwrijp worden gemaakt en uitgegeven aan realisatoren.
Programmabegroting 2006
265
3
3.5
266
Programmabegroting 2006
3.6 Doel van het grondbeleid
Grondbeleid
Grond is een essentiële productiefactor in het vastgoedproces. Grond is bovendien schaars. Vandaar dat het van belang is dat bij de verdeling van grond alle maatschappelijke sectoren aan bod komen; ook de minder draagkrachtige, zodat voorzieningen gerealiseerd kunnen worden die niet door de markt worden opgepakt. Veranderingen in het grondgebruik hebben bovendien vaak een langdurige werking. Bij de verdeling van grond tussen, maar ook binnen marktsegmenten, is een belangrijke ordenende en sturende taak voor de overheid weggelegd. Dat geschiedt in de eerste plaats via het sectorale beleid waarin visies en ambities worden geformuleerd: welke ontwikkelingen - bijvoorbeeld ten aanzien van natuur, wonen, werken, recreatie, zorg en onderwijs - willen we nastreven? Dat vertaalt zich in een ruimtevraag. In het kader van het ruimtelijk beleid wordt afgewogen welke functies waar zijn toegestaan. Daarmee is de legitimatie van het grondbeleid afgeleid van het ruimtelijke en sectorale beleid. Anders gezegd, het grondbeleid is een middel om ruimtelijk en sectoraal beleid te verwezenlijken. Het grondbeleid richt zich op de grondmarkt, waar de grond, die nodig is om de inhoudelijke doelstellingen te realiseren en die ruimtelijk is bestemd, wordt gekocht, geëxploiteerd, ontwikkeld en verkocht. Samengevat zijn de doelstellingen van het grondbeleid: • het bevorderen van maatschappelijk gewenst ruimtegebruik (realisatie van bestemmingen en van (politiek) beleidsinhoudelijke doelstellingen); • het verhogen van de kwaliteit van het ruimtegebruik; • het bevorderen van een evenwichtige verdeling van kosten en opbrengsten over gebruikers, grondeigenaren, ontwikkelaars en overheid. In aanvulling op de laatste doelstelling streeft de gemeente Utrecht naar winstgevende grondexploitaties. Het aantal onrendabele (verliesgevende) grondexploitaties moet tot een minimum beperkt blijven.
Aanpak
De gemeente Utrecht voert als uitgangspunt een actief grondbeleid. Dit betekent dat de gemeente zelf grond aankoopt, ontwikkelt en verkoopt of in erfpacht uitgeeft.
3
Het voeren van een actief grondbeleid moet dienstbaar zijn aan de realisatie van belangrijke ruimtelijk functionele doelstellingen. Dit betreft: • het voeren van de regie (vooral van belang bij grootschalige complexe gebiedsontwikkelingen zoals Leidsche Rijn); • het ter beschikking stellen van grond voor particulier opdrachtgeverschap; • het doorberekenen van kosten van publieke voorzieningen in uitgifteprijzen; • het verevenen tussen verschillende segmenten op een locatie of tussen locaties (bijvoorbeeld tussen nieuwe uitleg (Leidsche Rijn) en binnenstedelijke herstructurering).
3.6
Utrecht heeft te maken met vier grootschalige gebiedsontwikkelingen, zijnde: • de bouw van het nieuwe stadsdeel Leidsche Rijn (circa 30.000 woningen, 720.000 m2 kantoor, 133 hectare bedrijventerrein, compleet pakket voorzieningen en infrastructuur); • de reconstructie, uitbreiding en vernieuwing van het Stationsgebied; • de herstructurering van naoorlogse wijken (sloop/nieuwbouw van circa 9.500 woningen, verdichting en functiewijziging van circa 5.000 woningen, voorzieningen zoals forumscholen, welzijn- en sportaccommodaties, opknappen winkelcentra etc); • het optimaliseren van de ruimtelijke mogelijkheden van het bestaand stedelijk gebied vanuit het oogpunt van optimaal ruimtegebruik (functiewijzigingslocaties zoals Cereol, Parkhaven etc). Nauw aan deze gebiedsontwikkelingen gerelateerd is de aanpassing van de hoofdinfrastructuur.
Programmabegroting 2006
267
Dit alles moet uiteindelijk leiden tot een sterke(re) stad. Het betreft hier een tijdshorizon van circa 15 jaar. Naast financiële risico’s die actief grondbeleid met zich meebrengt, is ook de dubbelrol van de gemeente een blijvend aandachtspunt. Deze dubbelrol komt voort uit het feit dat de gemeente Utrecht het programma definieert en er tevens naar streeft te verdienen aan de locatieontwikkeling. Een risico kan zijn dat ruimtelijke afwegingen te veel de nadruk vanuit beleidsinhoudelijke doelstellingen of vanuit winstoverweging krijgen, terwijl de onderlinge samenhang tussenbeide juist van belang is. Het ruimtelijk, sectoraal en grondbeleid kunnen daarom niet los van elkaar worden gezien; zij beïnvloeden elkaar wederzijds. Ten aanzien van de sturingskracht van het grondbeleid moet ook worden geconcludeerd dat de meeste knelpunten op de grondmarkt niet kunnen worden opgelost met grondbeleid alleen. Ook vanuit het ruimtelijk en sectoraal beleid is er een verantwoordelijkheid voor het functioneren van de grondmarkt. Omgekeerd is het ook van belang om vanuit de kennis van de grondmarkt te participeren in het ruimtelijk/ functionele beleid. Instrumenten van dit actief grondbeleid zijn, naast vrijwillige verwerving, onder meer voorkeursrecht, onteigening, kostenverhaal en erfpacht. Verwerven (strategisch)
Een onderdeel van het actief grondbeleid is het strategisch aankopen van vastgoed. De gemeente gaat dan in een vroegtijdig stadium en anticiperend op nog formeel vast te stellen doelen, vastgoed aankopen. Hiermee wordt het mogelijk vastgoed in eigendom te krijgen op basis van de huidige bestemming en zonder waardestijging als gevolg van het bekend zijn van gemeentelijke ontwikkelingsplannen voor een bepaald gebied. Het doel van strategisch aankopen is om de uitvoering van gemeentelijke plannen op ruimtelijk gebied tijdig en financieel verantwoord mogelijk te maken. De strategische aankopen mogen plaatsvinden onder de volgende randvoorwaarden: • iedere aankoop moet aantoonbaar bedrijfseconomisch verantwoord zijn; • het vastgoed moet nodig zijn voor de uitvoering van nog door de gemeenteraad vast te stellen beleid of er moet sprake zijn van een unieke aankoopkans. Indien blijkt dat een strategisch verworven onroerend goed toch niet ingezet kan worden, wordt het teruggeplaatst in de markt. Eventuele negatieve saldi worden afgedekt door een binnen de reserve grondexploitatie opgenomen reservering voor strategische verwervingen van 3 miljoen euro.
Wet voorkeursrechten gemeenten
De Wet voorkeursrechten gemeenten verplicht grondeigenaren in stadsvernieuwingsgebied en op uitbreidingslocaties die hun grond willen verkopen, deze eerst aan de gemeente te koop aan te bieden, althans in de gebieden waar de gemeente een voorkeursrecht heeft gevestigd. De gemeente Utrecht heeft dit instrument ingezet in Leidsche Rijn en in enkele gebieden in de bestaande stad.
Onteigeningswet
Deze wet biedt de gemeente de mogelijkheid onder bepaalde voorwaarden eigenaren van grond (met opstal) te onteigenen, onder betaling van een schadeloosstelling. Voordat tot onteigening kan worden overgegaan moet eerst langs minnelijke weg getracht worden de grond (met opstal) te verwerven. De onteigeningsprocedure kent een administratieve fase, leidend tot een Koninklijk Besluit op de onteigening, en een gerechtelijke fase. Pas in de gerechtelijke fase wordt na het vonnis van de rechtbank (en met overige stappen) door inschrijving in het Kadaster de eigendom van de grond door de gemeente verkregen. Onteigeningsprocedures worden door de gemeente Utrecht gestart op basis van een bestemmingsplan of een bouwplan ten behoeve van de ruimtelijke ontwikkeling en de volkshuisvesting. Tevens vindt onteigening ook plaats uitsluitend voor de aanleg van wegen en bruggen etcetera. Als voorwaarden voor een onteigening geldt dat er steeds
268
Programmabegroting 2006
aantoonbaar sprake zijn moet zijn van een publiek belang, en van een noodzaak en urgentie tot onteigening. Kostenverhaal
De gemeente Utrecht sluit in voorkomende gevallen overeenkomsten tot verhaal van kosten op basis van de Exploitatieverordening 1997 af. Als de gemeente in een aangewezen gebied voorzieningen van openbaar nut aanlegt, zoals wegen, bruggen, tunnels, stations, riolering, verlichting en plantsoenen, kunnen de kosten daarvan op de grondeigenaren verhaald worden. De kosten worden dan per m2 uitgeefbare grond doorberekend. Met de grondeigenaar wordt hiertoe een kostenverhaal overeenkomst afgesloten.
Erfpacht
De gemeente geeft in principe haar gronden uit in erfpacht, dat wil zeggen dat het volledig gebruik (vol genot) van een onroerend goed, tegen een vergoeding aan de erfpachter ten goede komt. Dit kan betreffen een jaarlijks te betalen vergoeding (de canon), of een eenmalige vergoeding (de afkoopsom). De gemeente Utrecht geeft als vast beleid grond in erfpacht uit, zowel voor sociale woningbouw als voor andere bestemmingen. Dit gebeurt al decennia door middel van Algemene Voorwaarden. In 1989 zijn de Algemene Voorwaarden voor het laatst gewijzigd. De belangrijkste wijziging die toen is doorgevoerd, is dat de vergoeding voor het gebruik van de grond niet meer in de vorm van jaarlijkse betalingen geschiedt, maar in de vorm van een eenmalige afkoopsom, die gelijk is aan de marktwaarde van de grond met de daarbij behorende bestemming. Door een wijziging van het gebruik of de bestemming van de grond, bijvoorbeeld door sloop, of uitbreiding van gebouwen en nieuwbouw, kan een waardestijging van de grond ontstaan. Deze waardestijging, de zogenaamde meerwaarde, dient op basis van de erfpachtovereenkomst aan de gemeente (de erfverpachter) afgedragen te worden. Deze wijze van benadering van het erfpacht, namelijk het in rekening brengen van de meerwaarde bij herontwikkeling c.q. bestemmingswijziging, maakt dat de erfpacht onderdeel is van het actieve grondbeleid van de gemeente.
Organisatorische inbedding
Zoals hiervoor al is aangegeven kan het ruimtelijk beleid en het sectorale beleid niet los gezien worden van het grondbeleid en dienen zij elkaar wederzijds te beïnvloeden. Het grondbeleid is daarmee een gezamenlijke verantwoordelijkheid van alle diensten betrokken bij de ruimtelijke invulling binnen de stad Utrecht. Middels overleg wordt er gezorgd voor afstemming. Binnen de gemeente Utrecht zijn dit de volgende diensten: • Projectbureau Leidsche Rijn (PBLR), t.b.v. de ontwikkeling van Leidsche Rijn. • Projectorganisatie Stationsgebied (POS), t.b.v. de ontwikkeling van het stationsgebied. • Dienst Stadsontwikkeling (DSO), t.b.v. het sectorale en ruimtelijke beleid. • Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling (DMO), t.b.v. het sectorale beleid op het gebied van welzijn, sport en onderwijs. • Dienst Ontwikkelingsbedrijf Gemeente Utrecht (OGU), t.b.v. het realiseren van het grondbeleid in bestaand stedelijk gebied. Door de organisaties PBLR, POS en OGU wordt door middel van grondexploitaties het grondbeleid uitgevoerd. Naast de grondexploitaties binnen de gemeente Utrecht zijn ook de gemeentelijke investeringsprogramma's waaronder Integraal Accommodatiebeleid, het Masterplan Voortgezet onderwijs en Bereikbaarheid van grote invloed op het ruimtelijk beleid van de stad Utrecht. Buiten de gemeentelijke organisatie worden door derden (particulieren) eveneens belangrijke investeringen gedaan met een relatie ten aanzien van het ruimtelijke ordeningsbeleid. De afspraken rond De Utrechtse Opgaven (DUO) zijn hier een goed voorbeeld van.
Reserve grondexploitaties
T.b.v. de grondexploitaties binnen de gemeente Utrecht is een reserve gevormd. De totale omvang van de reserve grondexploitatie per 31 december 2004 bedraagt 95,0 miljoen euro. Deze is voor 70,0 miljoen euro opgenomen bij het OGU. Tevens is er op concernniveau een algemene reserve grondexploitatie van 25,0 miljoen euro beschikbaar. Binnen de totale reserve zijn de volgende claims voor het opvangen van risico’s opgenomen:
Programmabegroting 2006
269
3
3.6
• • •
ontwikkeling Leidsche Rijn, 42,3 miljoen euro, gereserveerd voor risico’s binnen de grondexploitatie Leidsche Rijn; ontwikkeling Stationsgebied, 9,1 miljoen euro, gereserveerd voor risico’s binnen de grondexploitatie Stationsgebied; projecten bestaande stad, 43,6 miljoen euro, gereserveerd op basis van MPG 2004.
Voor de risico's verbonden aan de uitvoering van de Investeringsprogramma's alsmede voor de particuliere ontwikkelingen zijn geen risicovoorzieningen beschikbaar. In de loop van 2005 zal een methode ontwikkeld worden op basis waarvan de benodigde reserve alsmede het weerstandsvermogen bepaald kan worden. Op basis van de uitkomsten kan dan ook een conclusie getrokken worden over de hoogte van de thans beschikbare middelen. Vooralsnog is de systematiek voor het bepalen van de benodigde voorziening en weerstandsvermogen voor complexen POS, Leidsche Rijn en de Bestaande Stad niet gelijk. De gehanteerde beleidsuitgangspunten omtrent de reserves voor grondzaken worden vermeld in de separate rapportages aangaande de stand van zaken Leidsche Rijn (Bestuursrapportage), Stationsgebied en Bestaande Stad (Meerjaren Perspectief Grondexploitaties). In deze rapportages wordt ook ingegaan op de mogelijkheden tot winstneming binnen de complexen. Daarnaast wordt, op basis van de actuele ontwikkelingen binnen de grondexploitatie en het daarbij behorende risicoprofiel, het benodigde weerstandsvermogen toegelicht. Voorziening grondexploitaties
Als gevolg van de invoering van het Besluit Begroting en Verantwoording (BBV) is er bij de totstandkoming van het jaarverslag 2004 een voorziening grondexploitaties gevormd voor alle complexen met een negatieve verwachtingswaarde (grondexploitatiesaldo). Voor de projecten Bestaande Stad is er per 31 december 2004 een voorziening van 34,2 miljoen euro opgenomen. Deze voorziening is gebaseerd op de negatieve verwachtingswaarde voor 33 grondexploitatieprojecten binnen het MPG per 31 december 2004. De voorziening is gevormd ten laste van de dienst bedrijfsreserve van het OGU. Het negatieve grondexploitatiesaldo voor het complex Leidsche Rijn per 31 december 2004 was 46,3 miljoen euro. Als gevolg van de invoering van het BBV is een deel van dit negatieve saldo in het jaarverslag 2004 rechtstreeks ten laste van de dienst bedrijfsreserve van het projectbureau Leidsche Rijn gebracht, namelijk de uitgaven van sportverplaatsingen ter hoogte van 15,9 miljoen euro. Voor het resterende saldo ter hoogte van 30,4 miljoen euro is in het jaarverslag 2004 een voorziening gevormd ten laste van de dienst bedrijfsreserve.
Actuele Ontwikkelingen
Actualisatie grondbeleid Het Ontwikkelingsbedrijf is gestart met de actualisatie van het grondbeleid van de gemeente Utrecht. Eind 2005 zal er een Nota Grondbeleid aan het bestuur van de gemeente Utrecht ter vaststelling worden aangeboden. Gemeentebrede bedrijfsdiagnose grondexploitaties In het rapport “Quickscan/benchmark Gemeente Utrecht” van Cebeon van juni 2003 staat dat de netto uitgaven van de gemeente Utrecht op het taakgebied Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Stadsvernieuwing substantieel lager zijn dan het door Cebeon gehanteerde financiële ijkpunt. Deze uitkomst wordt voornamelijk toegeschreven aan substantieel lagere uitgaven op het onderdeel ruimtelijke ordening. De lagere uitgaven voor ruimtelijke ordening kunnen deels worden verklaard, doordat een deel van de kosten ten laste van de grondexploitaties wordt geboekt.
270
Programmabegroting 2006
In vervolg op dit rapport zijn er door Cebeon voor "Grondexploitatie en Ruimtelijke plannen" voorstellen gedaan, welke zijn overgenomen door ons college van b. en w. Begin 2005 hebben wij hiertoe een Plan van Aanpak vastgesteld waarbij onder andere besloten is om: 1. Een programma op te laten stellen t.b.v. alle ruimtelijke ontwikkelingen inclusief financiële gevolgen 2. De spelregels rond de financiering van de inrichting en bekostiging van deze ruimtelijke plannen te verbeteren en te verhelderen. Aan de uitvoering van dit plan van aanpak wordt thans gewerkt en de resultaten kunnen naar verwachting begin 2006 gepresenteerd worden. Rapportage voortgang grondexploitatieprojecten Met ingang van 2005 maken de Bestuursrapportages Leidsche Rijn en POS (handelend over de grondexploitatie en risico's verbonden aan deze gebiedsontwikkelingen) alsmede het Meerjaren Perspectief Grondexploitaties (MPG) bestaande stad (handelend over het uitvoeren van het grondbeleid in bestaand stedelijk gebied) onderdeel uit van de begrotingscyclus. Deze rapportages worden halfjaarlijks aangeboden aan het gemeentebestuur bij de behandeling van de programmabegroting en de verantwoording. Voor actuele prognoses en financiële ontwikkelingen op grondexploitatiegebied verwijzen wij u naar deze rapportages.
3
3.6
Programmabegroting 2006
271
272
Programmabegroting 2006
3.7
Lokale heffingen
In deze paragraaf gaan wij in op de lokale heffingen en de beleidsvoornemens daarvan. Lokale heffingen bestaan uit ongebonden heffingen (zie onder 3.7.1) en retributieve heffingen (zie onder 3.7.2). Volgens de afspraken in het collegeprogramma worden de OZB-tarieven uitsluitend aangepast in verband met de prijsontwikkeling en verder niet verhoogd. Hiervoor hanteren wij het prijsindexcijfer van de totale overheidsconsumptie. De afvalstoffenheffing wordt aangepast aan de hand van de ontwikkeling van de totale verwijderingskosten (dus de kosten van inzameling en verwerking). De tarieven van de rioolrechten zijn gebaseerd op het kostendekkingsplan riolering. Voor de overige tarieven geldt het principe dat zij op basis van het gewogen gemiddelde van loonkosten en andere materiële kosten worden aangepast zodat zoveel mogelijk sprake is van een kostendekkend tarief. Hiermee wordt invulling gegeven aan een ander uitgangspunt in het collegeprogramma, namelijk het zoveel mogelijk toepassen van het profijtbeginsel. De beleidsvoornemens ten aanzien van lokale heffingen is onderwerp van paragraaf 3.7.3. Om een integrale afweging te kunnen maken tussen beleid en inkomsten is in paragraaf 3.7.4 een onderdeel "lokale lastendruk" weergegeven. Tenslotte wordt het kwijtscheldingsbeleid van de gemeente Utrecht beschreven in paragraaf 3.7.5. Voor meer detailinformatie over de belastingen en tarieven verwijzen wij u naar de bijlage "lokale heffingen en belastingen" en de diverse verordeningen die gelijktijdig met de begrotingsbehandeling aan de gemeenteraad worden voorgelegd. Van zowel de ongebonden als de retributieve heffingen worden in deze paragraaf tevens de opbrengsten van de afgelopen drie jaar gepresenteerd.
3.7.1
Ongebonden heffingen
De ongebonden heffingen worden geïnd zonder dat er direct kosten tegenover staan. Deze heffingen bestaan uit: • onroerendezaakbelasting; • hondenbelasting; • toeristenbelasting; • precariobelasting; en • parkeerbelastingen.
3
Onroerendezaakbelastingen (OZB) Bij de opstelling van deze programmabegroting is het nog onzeker of de door het Rijk voorgenomen afschaffing van de onroerendezaakbelasting voor het gebruik van woningen per 1 januari 2006 doorgang vindt. De Tweede Kamer moet hierover nog besluiten. Bovendien is het nog onzeker hoe de maximering van de tarieven voor de onroerendezaakbelastingen precies door het Rijk bepaald zal worden en hoe dit dus financieel uitpakt in Utrecht. Dit is afhankelijk van de interpretatie van het wetsvoorstel. Wanneer zekerheid hierover ontstaat, zullen wij zonodig een afzonderlijk voorstel aan de gemeenteraad voorleggen. In deze begroting gaan wij ervan uit dat het wetsvoorstel wordt aangenomen.
3.7
Volgens de afspraken in het collegeprogramma worden de OZB-tarieven uitsluitend aangepast in verband met de prijsontwikkeling en niet verder verhoogd. Op grond van het Centraal Economisch Plan 2005 is in 2006 het prijsindexcijfer van de totale overheidsconsumptie 1,75%. Normaal gesproken zouden hiermee de OZB-tarieven stijgen. Echter, het wetsvoorstel met betrekking tot de afschaffing van het gebruikersdeel woningen en de bijbehorende maximering schrijft een lager percentage voor dat de tarieven met maximaal 1,5% per jaar mogen stijgen. Wij stellen dan ook voor de OZB-tarieven met dit percentage te verhogen. Deze verhoging is 0,25% lager dan de verwachte prijsontwikkeling.
Programmabegroting 2006
273
De hoogte van de tarieven zijn opgenomen in onderstaande tabel. OZB
2005
2006
Gebruik woningen
2,20
n.v.t.
Eigendom woningen
2,74
2,78
Gebruik niet-woningen
3,92
3,98
Eigendom niet-woningen
4,88
4,95
70.467
57.473
Tarieven (bedragen x € 1,- per € 2.500,- waarde):
Opbrengst (bedragen x € 1.000,-)
In de programmabegroting 2005 is rekening gehouden met een ingecalculeerd nadeel als gevolg van de afschaffing van het gebruikersdeel OZB. Hiermee is in de nominale begroting uitgegaan van een opbrengst OZB van circa 70,4 miljoen euro. Na vaststelling van de programmabegroting 2005 is gebleken dat deze afschaffing met één jaar is uitgesteld. Aangezien het verwachte nadeel van per saldo 3,5 miljoen euro zich in 2005 derhalve niet voordoet, zijn de begrote opbrengsten in dat jaar circa 73,9 miljoen euro. Naast de correctie vanwege inflatie, doen zich ook volumeontwikkelingen voor van woningen en niet-woningen (onder andere uitbreiding Leidsche Rijn). In totaal wordt hierdoor een bedrag van circa 2,7 miljoen euro aan extra opbrengsten OZB gegenereerd. Zonder de voorgenomen afschaffing van het gebruikersdeel woningen zou opbrengst OZB circa 76,4 miljoen euro zijn. Door deze afschaffing derft de gemeente inkomsten voor een bedrag van circa 18,9 miljoen euro. In onderstaande grafiek is de ontwikkeling van de inkomsten van de onroerendezaakbelasting in de periode 2003 - 2006 weergegeven. bedragen x € 1.000,-
opbrengst OZB
80.000 60.000 40.000 20.000 0 2003
2004
2005
2006
Vanaf 2006 daalt de opbrengst als gevolg van de voorgenomen afschaffing van het gebruikersdeel woningen.
274
Programmabegroting 2006
Hondenbelasting Wij stellen voor om het tarief voor de hondenbelasting voor 2006 te verhogen met circa 2,5%, overeenkomstig de gewogen gemiddelde prijsverhoging van lonen, materialen en diensten. In onderstaande tabel zijn de tarieven voor 2006 weergegeven. Hondenbelasting
2005
2006
Tarieven (bedragen x € 1,-): Per hond Per kennel Opbrengst (bedragen x € 1.000,-)
55,00
56,40
165,50
169,80
437
437
Toeristenbelasting Voor het houden van verblijf door personen in Utrecht die niet in de gemeentelijke bevolkingsadministratie staan ingeschreven wordt de toeristenbelasting geheven. Het grootste deel van de opbrengsten wordt opgebracht door personen die verblijf houden in een hotel. Eén derde van de opbrengsten wordt jaarlijks ingezet voor toeristische stadspromotie. In Utrecht wordt de toeristenbelasting geheven naar een vast percentage van de overnachtigingsprijs (5%). Wij stellen voor dit percentage onveranderd te laten. In onderstaande tabel zijn de verwachte opbrengsten van de toeristenbelasting opgenomen. Toeristenbelasting
2005
2006
5% van de overnachtingprijs
5% van de overnachtingprijs
1.085
1.085
Tarieven (bedragen x € 1,-) Toeristenbelasting
Opbrengst (bedragen x € 1.000,-)
Precariobelasting De precariobelasting is een heffing voor het hebben van voorwerpen op in of boven gemeentegrond die voor de openbare dienst bestemd is. Ook terrassen vallen onder de precariobelasting. De overheid kan een vergoeding vragen voor het gebruik (mogen) maken van gemeentegrond. Om te voorkomen dat de gemeentelijke overheid met elke afzonderlijke particulier of bedrijf een contract moet sluiten, is gebruik gemaakt van de publiekrechtelijke weg via een belastingverordening. Een belangrijk deel van de opbrengst van de precariobelasting komt uit "vaste objecten". Daarnaast is er opbrengst uit evenementen (braderieën etc). In de begroting 2006 is uitgegaan van een verhoging van de totale begrote opbrengst precariobelasting met circa 2,5%, overeenkomstig de gewogen gemiddelde prijsverhoging van lonen, materialen en diensten. Precariobelasting
2005
2006
34,00
34,92
860,20
881,88
291
299
Tarieven (bedragen x € 1,-): Tarief voor voorwerpen onder, op of boven gemeentegrond per m² per jaar (laagste en meest voorkomende tarief) Tarief voor een pomp voor meerdere soorten motorbrandstof per stuk per jaar Opbrengst (bedragen x € 1.000,-)
Programmabegroting 2006
275
3
3.7
Opbrengsten honden-, toeristen- en precariobelasting In onderstaande grafiek is weergegeven de ontwikkeling van de opbrengsten van de honden-, toeristen en precariobelasting in de periode 2003 - 2006. EHGUDJHQ[¼
RSEUHQJVWKRQGHQWRHULVWHQHQSUHFDULREHODVWLQJ
KRQGHQEHODVWLQJ SUHFDULREHODVWLQJ
WRHULVWHQEHODVWLQJ
De ontwikkeling van de opbrengsten van de honden-, toeristen- en precariobelasting is niet gelijkmatig. In 2003 was vooral een daling te zien in de toeristenbelasting als gevolg van de economische ontwikkeling (minder hotelbezoekers). In 2004 zijn de opbrengsten van de hondenbelasting gestegen doordat meer controles hebben plaatsgevonden. De opbrengsten toeristenbelasting liepen in 2005 enigszins terug doordat minder mensen verblijf hebben gehouden in Utrechtse hotels. Dit wordt veroorzaakt door minder gunstige economische omstandigheden. Parkeerbelastingen Wij stellen voor om de tarieven voor de parkeerbelastingen in 2006 conform de Parkeernota 2003 en de actualisatie daarvan te verhogen. Dit betreft de uitvoering van de door de gemeenteraad vastgestelde Parkeernota 2003 (december 2003) en de daarna in dit verband genomen raadsbesluiten. In de Parkeernota is uitgegaan van een verhoging van de parkeertarieven op straat per 1 januari 2006. De verhoging van de parkeertarieven is gekoppeld aan de start van de bouw van de parkeergarage Lucasbolwerk en gaat in als de bouw in 2005 is gestart. Indien dit niet het geval is, dan worden de tarieven zoals gebruikelijk aangepast aan de kostenontwikkeling van de parkeersector, hetgeen voor 2006 uitkomt op een stijging van 4%. De opbrengsten van de parkeerbelastingen laat in de periode 2003 - 2006 de volgende ontwikkeling zien. bedragen x € 1.000,-
opbrengst parkeerbelastingen
30.000 25.000 20.000 15.000 10.000 5.000 0 2003
276
2004
2005
2006
Programmabegroting 2006
De inkomsten parkeren zijn de afgelopen jaren gestegen door onder meer uitbreiding van het aantal parkeergebieden en striktere handhaving. Vanaf 2006 stijgen de opbrengsten als gevolg van besluitvorming omtrent de Parkeernota.
3.7.2
Retributieve heffingen
Retributieve heffingen zijn vergoedingen die de gemeente vraagt voor verleende diensten of het gebruik van voorzieningen. Belangrijkste heffingen zijn: • afvalstoffenheffing; • rioolrechten; • leges. Afvalstoffenheffing Het tarief voor de afvalstoffenheffing dient voor 2006 te worden bepaald op 225,36 euro. Dit is een stijging ten opzichte van 2005 met 22,83% (tarief 2005: 183,48 euro). Deze tariefstijging heeft een tweetal oorzaken. Enerzijds is sprake van de jaarlijkse kostenstijging, die doorberekend wordt in het tarief. Dit zorgt in 2006 voor een tariefsverhoging van 3,92%. Daarnaast stellen wij voor de afschaffing van het gebruikerdeel woningen OZB middels een verhoging van het tarief te compenseren. Dit nadeel is berekend op 3,495 miljoen euro. Hierdoor stijgt het tarief met 18,91%. Voor 2006 worden 112.800 aansluitingen verwacht (2005: 110.500 aansluitingen), waarbij er vanuit wordt gegaan dat er hiervan 12.000 aansluitingen zullen zijn waarbij kwijtschelding van de afvalstoffenheffing wordt verleend. Het aantal kwijtscheldingen in 2006 ligt daarmee op hetzelfde niveau als in 2005. Door de tariefstijging neemt het kwijt te schelden bedrag echter wel toe met 0,502 miljoen euro. De kwijtscheldingskosten worden overeenkomstig de huidige beleidslijn ten laste gebracht van de gemeentebrede middelen en niet ten laste van de overige huishoudens. Bij de bepaling van de tarieven is er geen rekening mee gehouden dat een deel van de kosten van straatreiniging ten laste van de afvalstoffenheffing kunnen worden gebracht. In dat geval dient het tarief afvalstoffenheffing nog extra te worden verhoogd. Wanneer meer duidelijkheid hierover ontstaat, zullen wij zonodig een afzonderlijk voorstel aan de gemeenteraad voorleggen.
3
In de volgende tabel zijn de tarieven en de opbrengsten opgenomen. Afvalstoffenheffing
2005
2006
Per huishouden
183,48
225,36
Opbrengst (bedragen x 1.000 euro)
18.073
22.716
Tarieven (bedragen x 1 euro):
Programmabegroting 2006
277
3.7
In onderstaande grafiek zijn de inkomsten van de afvalstoffenheffing in de periode 2003 2006 weergegeven: bedragen x € 1.000,-
opbrengst afvalstoffenheffing
25.000 20.000 15.000 10.000 5.000 0 2003
2004
2005
2006
De opbrengsten van de afvalstoffenheffing zijn de afgelopen jaren gestegen als gevolg van tariefstijgingen. Deze tariefstijgingen worden met name veroorzaakt door gestegen verwerkingskosten. Tevens zijn in 2005 de gevolgen van de herijking meegenomen. Vanaf 2006 stijgen de opbrengsten doordat het nadeel van de voorgenomen afschaffing van het gebruikersdeel woningen OZB ten dele middels een verhoging van het tarief wordt gecompenseerd. Rioolrechten In Utrecht worden de rioolrechten geheven van zowel eigenaren als gebruikers van panden. De eigenaren van woningen en niet-woningen welke op het gemeentelijke rioleringsstelsel zijn aangesloten, ontvangen elk jaar een aanslag rioolaansluitrecht naar een vast bedrag. Gebruikers van panden die op de gemeentelijk riolering zijn aangesloten en meer dan 250 kubieke meter water per jaar lozen op het stelsel, ontvangen een aanslag rioolafvoerrecht. Op 8 mei 2003 heeft de gemeenteraad het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) 2003-2006 vastgesteld. Hierbij is onder meer besloten om in de jaren 2004 en later de stijging van het rioolrechttarief te matigen en daartoe het egalisatiefonds riolering maximaal in te zetten. Dit resulteert voor 2006 in de volgende tariefsontwikkeling: • boveninflatoire stijging aansluitrecht 2,20%; • boveninflatoire stijging afvoerrecht 6,55%. Rekening houdend met een gewogen gemiddelde inflatie van circa 2% drukken hogere dan verwachte kapitaallasten extra op het tarief van het aansluitrecht. Daarnaast is uit een herberekening van de basisinspanning betreffende kwaliteitseisen van de waterbeheerders naar voren gekomen dat de financiële inspanning hiervoor naar schatting 40 miljoen euro bedraagt. In het lopende Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) 2003-2006 is nog uitgegaan van 17 miljoen euro. In het volgende GRP voor de periode 2007 - 2010 zal deze raming worden meegenomen. Vooruitlopend hierop stellen wij u voor alvast een gering deel (0,75 miljoen euro) extra op te nemen voor maatregelen in het kader van de basisinspanning. Deze effecten leiden tot een stijging van het aansluitrecht in 2006 met 7,76% tot 169,91 euro en het afvoerrecht tot gemiddeld 1,1755 euro per m³ (stijging van 11,01%). Bij de bepaling van de tarieven is er geen rekening mee gehouden dat een deel van de kosten van straatreiniging ten laste van het rioolrecht kunnen worden gebracht. In dat geval dient het rioolrecht nog extra te worden verhoogd. Wanneer meer duidelijkheid hierover ontstaat, zullen wij zonodig een afzonderlijk voorstel aan de gemeenteraad voorleggen.
278
Programmabegroting 2006
Rioolrechten
2005
2006
157,67
169,91
1,10
1,22
Tarieven (bedragen x € 1,-): Eigenaar Grootverbruik: 251 tot en met
50.000 m³
50.001 tot en met 100.000 m³
1,05
1,17
100.001 tot en met 150.000 m³
0,97
1,08
0,89
0,99
22.621
25.066
> 150.000 m³ Opbrengst (bedragen x € 1.000,-)
De inkomsten uit rioolrechten laten in de periode 2003 - 2006 de volgende ontwikkeling zien. bedragen x € 1.000,-
opbrengst rioolrechten
25.000 20.000 15.000 10.000 5.000 0 2003
2004
2005
3
2006
De stijging van de opbrengsten rioolrechten is conform het Gemeentelijk Rioleringsplan 2003-2006, waarin een bepaalde tariefsontwikkeling door de gemeenteraad is vastgesteld. Daarnaast volgt dit tarief de inflatie. Leges De leges voor diensten welke worden verleend door de dienst Burgerzaken en Gemeentebelastingen, dienen te worden aangepast overeenkomstig de gewogen gemiddelde prijsverhoging van lonen, materialen en diensten. Het gaat om een verhoging met circa 2,5%.
Programmabegroting 2006
279
3.7
Leges
2005
2006
9,60
9,85
Paspoort 1)
37,95
38,80
Rijbewijs 2)
41,15
42,10
Opbrengst (bedragen x € 1.000,-)
4.240
4.294
Tarieven (bedragen x € 1,-): Afschrift GBA (laagste en meest voorkomende tarief)
1)
2)
Na het verschijnen van de programmabegroting 2005 is het rijkstarief bekend geworden. Dit resulteerde in een tarief van € 38,80 (via wijzigingsverordening vastgesteld). Zodra het van rijkswege maximumtarief van 2006 bekend is, vindt nog een bijstelling (via wijzigingsverordening) plaats. Na het verschijnen van de programmabegroting 2005 is het rijkstarief bekend geworden. Dit resulteerde in een tarief van € 41,15 (via wijzigingsverordening vastgesteld). Zodra de wijziging van de rijksleges 2006 bekend is, vindt bijstelling (via wijzigingsverordening) plaats.
Uitgangspunt bij de vaststelling van de tarieven 2006 van de andere leges is, dat de trendmatige verhoging wordt toegepast, zodat de kostendekkendheid wordt gehandhaafd. Voor een aantal leges is een nadere verhoging noodzakelijk, enerzijds om de kostendekkendheid te handhaven en anderzijds door een meer realistische kostentoerekening. Het gaat daarbij om de leges voor de gebruiksvergunningen (Brandweer, verhoging 9,62%), de aan de bouwvergunningen gerelateerde leges (in casu verklaring omtrent bestemming en gebruik, vrijstellingen, IOG, splitsing, onttrekking, samenvoeging en omzetting i.h.k.v. huisvesting en de reclamevergunning, verhoging 10%). In de bouwleges stellen wij voor om vanaf 2006 een staffel te hanteren. De introductie van een staffelstructuur zorgt ervoor dat de opbrengstontwikkeling meer parallel loopt met de kostenontwikkeling van de bouwsom. In de huidige tariefstructuur wordt één tarief gehanteerd, namelijk 1,9% van de bouwsom. Bij grote bouwprojecten leidt de huidige legessystematiek tot legesinkomsten die de betreffende kosten aanzienlijk overstijgen. Dit past niet bij het uitgangspunt van (maximaal) kostendekkende tarieven. Dan is een degressief tarief, dat wil zeggen een lager tarief naarmate de bouwsom toeneemt, op zijn plaats. Dit tarief heeft een verloop van 1,9% voor bouwkosten tot 1 miljoen euro naar 0,5% voor bouwkosten boven 50 miljoen euro. Afgezet tegen de verwachte bouwaanvragen wordt met de staffelstructuur een situatie van 100% kostendekking nagestreefd. De staffelstructuur sluit aan bij het “Model transparantie bouwgerelateerde leges” zoals ontwikkeld is door diverse ministeries en de gemeenten. Dit model streeft een grotere transparantie en uniformiteit na van de in de bouw gerelateerde legesheffing waardoor vergelijking tussen gemeenten mogelijk wordt. Momenteel worden namelijk door gemeenten zeer uiteenlopende grondslagen gehanteerd voor de tarieven die gemoeid zijn met de bouwleges. Dit wordt al enige jaren als ongewenst ervaren door burgers en belangenorganisaties. Het ontwikkelde model kan, in eerste instantie op vrijwillige basis, gebruikt worden om de gewenste transparantie en uniformiteit te bewerkstelligen. Op deze plaats verwijzen wij u naar de afzonderlijke legesverordening 2006 waar op bijzonderheden nader wordt ingegaan.
280
Programmabegroting 2006
3.7.3
Beleidsvoornemens ten aanzien van lokale heffingen
Onlangs is aan de Tweede Kamer een wetsvoorstel aangeboden waarin wordt voorzien in de afschaffing van de Onroerendezaakbelasting voor gebruikers woningen (OZB-gebruik) onder gelijktijdige maximering van de onroerendezaakbelasting voor eigenaars woningen (OZB-eigenaar) alsmede de onroerendezaakbelasting voor gebruikers van niet-woningen. Het kabinet geeft hiermee uitvoering aan de afspraak met deze strekking welke zij in het regeerakkoord bij haar aantreden heeft vastgelegd. Vermoedelijk zal de Tweede Kamer de behandeling van het wetsvoorstel niet eerder dan na het zomerreces hebben afgerond. Het kabinet wil dat de wet op 1 januari 2006 in werking zal treden, maar het is gelet op de behandeling in beide Kamers van het parlement nog onzeker of de wet nog vóór de voorziene datum van inwerkingtreding is aangenomen. Op verzoek van het kabinet heeft een commissie onder leiding van de heer Eenhoorn een rapport geschreven over de toekomst van de gemeentelijke belastingen. In dit rapport adviseert de commissie onder meer de hondenbelasting af te schaffen, de toeristenbelasting en de forensenbelasting samen te voegen tot een verblijfsbelasting en de precariobelasting te versmallen. Het meest in het oogspringende advies betreft echter de OZB. In aanvulling op het hierboven beschreven wetsvoorstel om het OZB-gebruik woningen af te schaffen stelt de commissie voor om tevens de op termijn de OZB-eigenaar te laten vervallen. In plaats van de OZB, die hiermee volledig vervalt, zal dan een opcentenheffing gekoppeld aan de (rijks)inkomstenbelasting dienen te worden ingevoerd. De commissie voorziet een gefaseerde afschaffing van de OZB, te beginnen bij het reeds aan de Tweede Kamer voorliggende wetsvoorstel voor de afschaffing van de OZB-gebruik. Het is onduidelijk of en in hoeverre het voornemen bestaat om nog binnen deze kabinetsperiode een of meerdere onderdelen van het rapport in een wetsvoorstel om te zetten. Op dit moment ligt er een wetsvoorstel ter beoordeling bij de Raad van State betreffende een verruiming van de gemeentelijke verantwoordelijkheden voor watertaken. Dit wetsvoorstel houdt tevens in dat het bestaande rioolrecht zal worden vervangen door een nieuwe bestemmingsheffing, waarin de gemeenten de mogelijkheid wordt geboden om tot maatwerk in de financiering van gemeentelijke watertaken te komen. In de nieuwe heffing mogen alleen de kosten verhaald worden die in de wet worden genoemd, waarbij de heffing niet meer dan kostendekkend mag zijn. Een wijziging in de heffingssystematiek wordt niet aangebracht. Doordat het wetsvoorstel nog voor advies bij de Raad van State ligt is deze nog niet openbaar. Het is nog niet bekend wanneer het wetsvoorstel ter behandeling aan het parlement wordt aangeboden.
3.7.4
Lokale lastendruk
3.7
Het belastingoverzicht grote gemeenten van de COELO vermeldt de rangorde van 35 grote gemeenten in Nederland wat betreft de lokale lastendruk. In het overzicht dat over 2005 is gepubliceerd, komt Utrecht met een bedrag van 705 euro aan woonlasten op de 22e plaats. Nummer 1 op de lijst is de duurste gemeente (Ede met 843 euro), nummer 35 is de goedkoopste (Alkmaar met 607 euro).
Programmabegroting 2006
3
281
Vergelijking woonlasten 2006 met 2005 Categorie Woning
Waarde Belasting / Heffing lasten 2005
Huurder
100.000 OZB
88,00
0,00
183,48
225,36
Totaal
271,48
225,36
132,00
0,00
Afvalstoffen
183,48
225,36
Totaal
315,48
225,36
264,00
0,00
300.000 OZB Afvalstoffen
183,48
225,36
Totaal
447,48
225,36
197,56
111,20
Afvalstoffen
183,48
225,36
Rioolrecht
157,67
169,91
Totaal
538,71
506,47
296,34
166,80
Afvalstoffen
183,48
225,36
Rioolrecht
157,67
169,91
Totaal
637,49
562,07
592,68
333,60
Afvalstoffen
183,48
225,36
Rioolrecht
157,67
169,91
Totaal
933,83
728,87
987,80
556,00
100.000 OZB
150.000 OZB
300.000 OZB
500.000 OZB Afvalstoffen
183,48
225,36
Rioolrecht
157,67
169,91
1.328,95
951,27
Totaal
282
Woonlasten 2006
Afvalstoffen
150.000 OZB
Eigenaar / Gebruiker
Woonlasten 2005
Daling
16,99%
28,57%
49,64%
5,98%
11,83%
21,95%
28,42%
Programmabegroting 2006
3.7.5
Kwijtscheldingsbeleid
Kwijtschelding van belastingen is in Utrecht mogelijk voor de onroerendezaakbelastingen, de afvalstoffenheffing, het rioolrecht en de hondenbelasting. Voorwaarde is dat de aanslag betrekking heeft op een woonlast voor een 'natuurlijke persoon'. Voor kwijtschelding van aanslagen in de zakelijke sfeer is geen ruimte. Gemeenten mogen in principe wel een strenger beleid voeren dan de rijksregeling toestaat, maar geen soepeler beleid. De gemeente Utrecht hanteert voor de kwijtschelding de maximale norm die door het Rijk gegeven wordt aan gemeenten, te weten 100% van de norm voor de bijstand. Vrijwel alle burgers die een aanslag gemeentelijke belastingen ontvangen en moeten rondkomen van een bijstandsuitkering of alleen een AOW-uitkering en geen vermogen hebben, komen op basis van deze norm voor kwijtschelding in aanmerking. De regelgeving voor de kwijtschelding is neergelegd in de Leidraad Invorderingswet 1990. In onderstaande tabel is een overzicht opgenomen van de bedragen die met kwijtschelding zijn gemoeid. Kwijtschelding
2006
OZB - eigendom
5
OZB - gebruiker
nihil
Rioolrechten aansluitrecht (eigendom) Afvalstoffenheffing Hondenbelasting Totaal
6 2.7040 45 2.760 bedragen x € 1.000,-
3
3.7
Programmabegroting 2006
283