Zaaknummer Rechter(s) Datum uitspraak Partijen Trefwoorden
: : : : :
2012/220 en 220.1 mr. Olivier 3 december 2012 Appellant tegen NHTV internationale hogeschool Breda Begeleiding student, bindend negatief studieadvies, bijzondere omstandigheden, deficiënties, gelijkheidsbeginsel, mededeling beslissing, mandaat, schending vormvoorschrift, studieloopbaancoach Artikelen : WHW artikel 7.8b lid 1 en 3; Awb artikel 6:10, 6:22, 8:81, 8:86, 10:10; Regeling bindend studieadvies NHTV Uitspraak : Ongegrond, verzoek afgewezen Hoofdoverwegingen : 2.4.1. Vast staat dat in het besluit van 12 juli 2012 ten onrechte niet is vermeld dat de examencommissie het besluit namens het college van bestuur heeft genomen. Gelet op het in het dossier aanwezige mandaatbesluit, waarbij het college van bestuur van de NHTV in aanmerking neemt dat uitvoering dient te worden gegeven aan het bepaalde in artikel 7.8b van de WHW en alle examencommissies mandateert om, met ingang van het studiejaar 2011-2012, uitvoering te geven aan het bepaalde in de ‘Regeling bindend studieadvies’, is naar het oordeel van de voorzitter sprake van een formeel gebrek waardoor de belangen van appellant noch van anderen op zichzelf zijn geschaad. Dat gebrek kan daarom met toepassing van artikel 6:22 van de Awb worden gepasseerd. Anders dan appellant kennelijk meent, staat artikel 7.8b, eerste lid, van de WHW er niet aan in de weg dat na vernietiging van het negatief bindend studieadvies op deze grond door het college van bestuur alsnog zo’n advies kan worden gegeven. (…) 2.5.1. De voorzitter is van oordeel dat het juist in het belang van de student is om zo spoedig mogelijk te worden ingelicht over de uitkomst van het bij het CBE ingestelde beroep. Appellant is een dag na de behandeling van zijn beroep tegen het negatief bindend studieadvies op 27 september 2012 telefonisch bij voicemail meegedeeld dat het CBE zijn beroep ongegrond had verklaard. Die mondelinge mededeling is bij brief van 5 oktober 2012 bevestigd en bij brief van 30 oktober 2012 is de uitspraak van het CBE aan appellant toegezonden. Het CBE heeft echter wel verzuimd appellant tijdens de mondelinge mededeling en in de brief van 5 oktober 2012 er op te wijzen dat hij tegen de mededeling en de in de brief vervatte beslissing, mede gelet op artikel 6:10 van de Awb, in beroep kan gaan bij het College en ook een verzoek om voorlopige voorziening kan vragen.
(...)
2.7.1. Naar het oordeel van de voorzitter verwijst appellant tevergeefs naar de uitspraak van het College van 15 september 2011 in zaak nr. 2011/018. In die uitspraak is geoordeeld dat bij een ongegrondverklaring van een beroep tegen een negatief bindend studieadvies niet kan worden volstaan met te stellen dat bijzondere omstandigheden gemeld dienen te worden en, indien dit niet tijdig is gedaan, deze niet kunnen worden meegewogen. Die situatie doet zich hier niet voor. Uit het besluit van 27 september 2012 blijkt dat het CBE het standpunt van de examencommissie deelt, dat in de bijzondere omstandigheden die appellant, zij het niet tijdig, naar voren heeft gebracht, waaronder begrepen het plotselinge overlijden van zijn grootvader en twee ziekenhuisopnames van zijn zus vanwege epilepsie eind oktober 2011, geen grond kan worden gevonden voor het oordeel dat
uitsluitend die omstandigheden de oorzaak zijn geweest van het uiteindelijke studieresultaat. Het CBE heeft in dit verband terecht gesteld dat de studieresultaten van appellant over de gehele linie onvoldoende zijn, terwijl de persoonlijke omstandigheden in een korte periode eind oktober 2011 hebben plaatsgevonden. Wat het betoog van appellant betreft, dat zijn studieresultaten mede het gevolg zijn van zijn vooropleiding en dat hij onvoldoende begeleid is om aansluiting te vinden in de nieuwe opleiding, geldt dat van studenten op een HBO-opleiding verwacht mag worden dat zij studieproblemen zelf kenbaar maken en deficiënties in de voor de opleiding benodigde voorkennis proberen op te heffen. Appellant heeft verzuimd dat te doen. Uit de stukken blijkt verder niet dat appellant onvoldoende begeleid is. Daaruit blijkt dat appellant diverse individuele gesprekken met zijn studieloopbaancoach heeft gehad en dat hij niet eerder dan op 1 juli 2012 heeft aangegeven dat er problemen zouden zijn, terwijl de persoonlijke omstandigheden zich eind oktober 2011 hebben voorgedaan en appellant gedurende het gehele studiejaar onvoldoende gepresteerd heeft. Gelet hierop is er naar het oordeel van de voorzitter geen aanleiding te concluderen dat het CBE heeft miskend dat het negatief bindend studieadvies onvoldoende zorgvuldig is voorbereid. Uitspraak in de zaak tussen: [naam], wonend te [woonplaats], appellant, en het college van beroep voor de examens van de NHTV internationale hogeschool Breda, gevestigd te Breda, (hierna: het CBE), verweerder. 1.
Procesverloop
Bij besluit van 12 juli 2012 heeft de examencommissie van de Academie voor Toerisme van de bacheloropleiding Functiegericht Toerisme en Recreatie van de NHTV aan appellant een negatief bindend studieadvies gegeven. Bij uitspraak van 27 september 2012 heeft het CBE het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij het College ingekomen op 5 november 20102, beroep ingesteld. Tevens heeft appellant de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 november 2012, waar appellant, bijgestaan door mr. T.F. Visser, en het CBE, vertegenwoordigd door drs. A.N. Gijsberts en drs. J.J.R. Merks, namens de examencommissie, zijn verschenen. 2.
Overwegingen
2.1 Ingevolge het bepaalde in artikel 7.66, tweede lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (hierna:WHW), gelezen in verbinding met artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Ingevolge artikel 7.66, tweede lid, van de WHW, gelezen in verbinding met
artikel 8:86, eerste lid, van de Awb, kan de voorzitter na behandeling ter zitting van het verzoek om een voorlopige voorziening, indien hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak. 2.2. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. 2.3. Ingevolge artikel 7.8b, eerste lid, van de WHW brengt het instellingsbestuur iedere student uiterlijk aan het einde van diens eerste jaar van inschrijving voor de propedeutische fase van een voltijdse of duale bacheloropleiding advies uit over de voortzetting van zijn studie binnen of buiten de bacheloropleiding. Ingevolge het derde lid kan het instellingsbestuur aan een advies, als bedoeld in het eerste lid, ten aanzien van opleidingen die daartoe door het instellingsbestuur zijn aangewezen, binnen het in het tweede lid bedoelde tijdvak, doch niet eerder dan tegen het einde van het eerste jaar van inschrijving een afwijzing verbinden. Deze afwijzing kan slechts worden gegeven, indien de student naar het oordeel van het instellingsbestuur, met inachtneming van zijn persoonlijke omstandigheden, niet geschikt moet worden geacht voor de opleiding, doordat zijn studieresultaten niet voldoen aan de vereisten die het bestuur daaromtrent heeft vastgesteld. Het instellingsbestuur kan aan de afwijzing een termijn verbinden. […] Het instellingsbestuur kan van de bevoegdheid krachtens dit lid slechts gebruikmaken, indien het in de propedeutische fase van de desbetreffende opleiding zorgt voor zodanige voorzieningen dat de mogelijkheden voor goede studievoortgang zijn gewaarborgd. 2.4. Appellant betoogt allereerst dat het CBE heeft miskend dat het besluit van 12 juli 2012 in strijd is met artikel 10:10 van de Awb, omdat daaruit niet blijkt dat de examencommissie het besluit in mandaat heeft genomen. 2.4.1. Vast staat dat in het besluit van 12 juli 2012 ten onrechte niet is vermeld dat de examencommissie het besluit namens het college van bestuur heeft genomen. Gelet op het in het dossier aanwezige mandaatbesluit, waarbij het college van bestuur van de NHTV in aanmerking neemt dat uitvoering dient te worden gegeven aan het bepaalde in artikel 7.8b van de WHW en alle examencommissies mandateert om, met ingang van het studiejaar 2011-2012, uitvoering te geven aan het bepaalde in de ‘Regeling bindend studieadvies’, is naar het oordeel van de voorzitter sprake van een formeel gebrek waardoor de belangen van appellant noch van anderen op zichzelf zijn geschaad. Dat gebrek kan daarom met toepassing van artikel 6:22 van de Awb worden gepasseerd. Anders dan appellant kennelijk meent, staat artikel 7.8b, eerste lid, van de WHW er niet aan in de weg dat na vernietiging van het negatief bindend studieadvies op deze grond door het college van bestuur alsnog zo’n advies kan worden gegeven. Het betoog leidt niet tot het ermee beoogde doel. 2.5. Appellant betoogt voorts dat het besluit van het CBE van 27 september 2012 dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:47 van de Awb. Hiertoe voert hij aan dat tussen het bekendmaken van het besluit bij brief van 5 oktober 2012 en de motivering daarvan bij brief van 30 oktober 2012 vier weken zijn verstreken, terwijl ingevolge het derde lid van voornoemd artikel tussen het bekendmaken van een besluit en het verstrekken van de motivering daarvan niet meer dan een week mag zijn verstreken. 2.5.1 De voorzitter is van oordeel dat het juist in het belang van de student is om zo spoedig mogelijk te worden ingelicht over de uitkomst van het bij het CBE ingestelde beroep. Appellant is een dag na de behandeling van zijn beroep tegen het negatief bindend studieadvies op 27 september 2012 telefonisch bij voicemail meegedeeld dat het CBE zijn beroep ongegrond had verklaard. Die mondelinge mededeling is bij brief van 5 oktober 2012 bevestigd en bij brief van 30 oktober 2012 is de uitspraak van het CBE
aan appellant toegezonden. Het CBE heeft echter wel verzuimd appellant tijdens de mondelinge mededeling en in de brief van 5 oktober 2012 er op te wijzen dat hij tegen de mededeling en de in de brief vervatte beslissing, mede gelet op artikel 6:10 van de Awb, in beroep kan gaan bij het College en ook een verzoek om voorlopige voorziening kan vragen. 2.6. Appellant is met ingang van het studiejaar 2010-2011 ingeschreven als student aan de NHTV voor de bacheloropleiding Functiegericht Toerisme en Recreatie. Bij besluit van 12 juli 2012 heeft de examencommissie van die opleiding appellant een negatief bindend studieadvies gegeven, omdat appellant niet voldeed aan de voor een propedeuse vereiste studieresultaten. Ingevolge de Onderwijs- en Examenregeling wordt, voor zover thans van belang, een bindend studieadvies gegeven indien de student, met inachtneming van persoonlijke omstandigheden, niet geschikt wordt geacht voor de opleiding, doordat na één studiejaar minder dan 44 studiepunten en ook voor het vak Engels minder dan het cijfer 5,5 is behaald. Appellant heeft na één jaar 40 studiepunten behaald. 2.7. Appellant betoogt dat het CBE heeft miskend dat zijn persoonlijke omstandigheden van dien aard zijn, dat voor een bindend afwijzend studieadvies geen plaats is. Volgens hem is ten onrechte geen rekening gehouden met de bijzondere omstandigheden, omdat die niet tijdig zouden zijn gemeld. Appellant wijst in dit verband op de uitspraak van het College van 15 september 2011 in zaak nr. 2011/018, waaruit volgens hem blijkt dat niet volstaan kan worden met te stellen dat bijzondere omstandigheden gemeld dienen te worden. Ook betoogt appellant dat geen zorgvuldig onderzoek als bedoeld in artikel 3:2 van de Awb heeft plaatsgevonden. Hij stelt hiertoe onvoldoende te zijn begeleid gedurende zijn studie, mede gelet op zijn vooropleiding die onvoldoende aansluit op zijn huidige opleiding. Volgens hem had vanuit de hogeschool gevraagd moeten worden waarom hij een studieachterstand heeft opgelopen. 2.7.1. Naar het oordeel van de voorzitter verwijst appellant tevergeefs naar de uitspraak van het College van 15 september 2011 in zaak nr. 2011/018. In die uitspraak is geoordeeld dat bij een ongegrondverklaring van een beroep tegen een negatief bindend studieadvies niet kan worden volstaan met te stellen dat bijzondere omstandigheden gemeld dienen te worden en, indien dit niet tijdig is gedaan, deze niet kunnen worden meegewogen. Die situatie doet zich hier niet voor. Uit het besluit van 27 september 2012 blijkt dat het CBE het standpunt van de examencommissie deelt, dat in de bijzondere omstandigheden die appellant, zij het niet tijdig, naar voren heeft gebracht, waaronder begrepen het plotselinge overlijden van zijn grootvader en twee ziekenhuisopnames van zijn zus vanwege epilepsie eind oktober 2011, geen grond kan worden gevonden voor het oordeel dat uitsluitend die omstandigheden de oorzaak zijn geweest van het uiteindelijke studieresultaat. Het CBE heeft in dit verband terecht gesteld dat de studieresultaten van appellant over de gehele linie onvoldoende zijn, terwijl de persoonlijke omstandigheden in een korte periode eind oktober 2011 hebben plaatsgevonden. Wat het betoog van appellant betreft, dat zijn studieresultaten mede het gevolg zijn van zijn vooropleiding en dat hij onvoldoende begeleid is om aansluiting te vinden in de nieuwe opleiding, geldt dat van studenten op een HBO-opleiding verwacht mag worden dat zij studieproblemen zelf kenbaar maken en deficiënties in de voor de opleiding benodigde voorkennis proberen op te heffen. Appellant heeft verzuimd dat te doen. Uit de stukken blijkt verder niet dat appellant onvoldoende begeleid is. Daaruit blijkt dat appellant diverse individuele gesprekken met zijn studieloopbaancoach heeft gehad en dat hij niet eerder dan op 1 juli 2012 heeft aangegeven dat er problemen zouden zijn, terwijl de persoonlijke omstandigheden zich eind oktober 2011 hebben voorgedaan en appellant gedurende het gehele studiejaar onvoldoende gepresteerd heeft. Gelet hierop is er naar het oordeel van de voorzitter geen aanleiding te concluderen dat het CBE heeft miskend dat het negatief bindend studieadvies onvoldoende zorgvuldig is voorbereid. Het betoog faalt.
2.8. Het beroep is ongegrond. Gelet hierop ziet de voorzitter aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen. Voorts ziet de voorzitter, gelet op het achterwege laten van de rechtsmiddelenverwijzing, aanleiding het CBE te veroordelen in de proceskosten. 2.9.
Het CBE dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.
Beslissing Het College, rechtdoende: I. II. III.
verklaart het beroep ongegrond; wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af; veroordeelt het college van beroep voor de examens van de NHTV internationale hogeschool Breda tot vergoeding van bij [naam] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten ten bedrage van € 874,00.