INHOUDSOPGAVE HANDBOEK WANDELVOORZIENINGEN
VOORWOORD
1
PLANNING EN STAPPENPLAN 1.0 1.1 1.2 1.3
2
Algemeen Doel en toepassingskader van het handboek Planproces als stappenplan Checklist
GEBRUIKERSGROEPEN WANDELVOORZIENING 2.0 2.1 2.2
3
1
Algemeen Wandelaars in beeld Gebruikersgroepen en hun eisen
ONTWERPEN VAN WANDELROUTES 3.0 3.1
3.2
3.3
7
Algemeen Basiskwaliteiten voor wandelroutes 3.1.1 Beschrijving basiskwaliteiten 3.1.2 Knelpunten en aandachtspunten in het ontwerp Gebiedskenmerken potentiële wandelgebieden 3.2.1 Gebiedskenmerken en landschapsniveaus 3.2.2 Landschapstypen 3.2.3 Cultuurhistorie 3.2.4 Ruimtelijke opbouw infrastructuur en bebouwing 3.2.5 Landgebruiksvormen 3.2.6 Terreinopbouw en terreintypen 3.2.7 Terreingesteldheid en terreininvloeden Vormgeving wandelroutes 3.3.1 Oplossingsmogelijkheden 3.3.2 Vormgevingsprincipes 3.3.3 Zoneringmaatregelen
1
13
4
INRICHTINGSPRINCIPES WANDELPADEN 4.0 4.1
4.2
4.3
5
Algemeen Paden en verhardingen 4.1.1 Klei-, leem-, zand- en veenpaden 4.1.2 Graspaden 4.1.3 Houtsnipper- en schorspaden 4.1.4 Schelpen-, gemalen puin- en grindpaden 4.1.5 Tegel- en klinkerpaden 4.1.6 Asfalt- en betonpaden Inrichtingsvoorzieningen voor het verbinding en verknopen 4.2.1 Verbindingsvoorzieningen 4.2.2 Overstap- en afsluitingsprincipes 4.2.3 Verkeersbelemmerende voorzieningen Informatievoorzieningen 4.3.1 Bebordingsplan 4.3.2 Toepassingskader informatievoorzieningen 4.3.3 Markering- en bewegwijzering 4.3.4 Informatievoorzieningen bij openstelling gebieden 4.3.5 Informatieoverdracht aan wandelaars 4.3.6 Voorbeelden van informatievoorzieningen
PLANOLOGISCHE EN JURIDISCHE ZAKEN WANDELPADEN 5.0 5.1
5.2
5.3
5.4
5.5
47
Algemeen Planologisch toetsingskader 5.1.1 Wet op de ruimtelijke Ordening 5.1.2 Landinrichtingswet 5.1.3 Het planologisch toetsingskader in relatie tot andere wetten en regels Wettelijk toetsingskader 5.2.1 Regelgeving gericht op wandelpaden en overige infrastructuur 5.2.2 Regelingen voor het beschermen van natuur en natuurterreinen 5.2.3 Regelgeving ten aanzien van openluchtrecreatie Privaatrechtelijke overeenkomsten voor toegankelijkheid 5.3.1 Juridische aspecten van wandelmogelijkheden 5.3.2 Het betreden van particuliere gronden 5.3.3 Het betreden van verpachte terreinen Risico’s en aansprakelijkheid 5.4.1 Algemene bepalingen Burgerlijk Wetboek 5.4.2 Wandelen in gebieden met meerdere recreatievormen 5.4.3 Wandelen in afgerasterde gebieden met loslopende dieren 5.4.4 Wandelen op privé-terreinen 5.4.5 Wandelvoorzieningen en opstallen Financieel draagvlak
2
81
6
WANDELVOORZIENINGEN IN DE PRAKTIJK 6.0 6.1 6.2 6.3
Algemeen Realisatie van wandelvoorzieningen Bewegwijzering wandelvoorzieningen Inrichting en onderhoud wandelvoorzieningen
BIJLAGEN BIJLAGE 1 BIJLAGE 2 BIJLAGE 3 BIJLAGE 4 BIJLAGE 5 BIJLAGE 6 BIJLAGE 7
LITERATUURLIJST WIRO-LEDEN BASISKWALITEITEN WANDELROUTES LANDSCHAPSTYPEN VAN NEDERLAND CULTUURHISTORIES ONDERZOEK LANDELIJKE EN PROVINCIALE SUBSIDIEREGELINGEN OVERZICHT WIRO RAPPORTEN
3
109
COLOFON
Titel
Handboek Wandelvoorzieningen
Opdrachtgevers
Stichting Wandelplatform-LAW Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij
Opdrachtnemers
Werkgroep Inrichting Recreatief- Toeristische voorzieningen in de Openlucht - WIRO Nieuwland Advies
Projectleider
J.G. Bakker, adviesbureau Bakker RTS
Auteurs
M.B.S. van Diepen, Nieuwland Advies m.m.v. J.G. Bakker, adviesbureau Bakker RTS / Grontmij Groep Alkmaar
Redacteur
B. Ploeger, lid WIRO
Informanten
Leden WIRO* P. Boon, Landschap Waterland R. Siemens Nieuwland Advies
Begeleidingscommissie
Leden WIRO* A.J.P. Burgers, Stichting Wandelplatform-LAW M.A. van der Klift, Stichting Utrechts Landschap K. Kuijken, Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij A. Terbije, WLTO
Grafische vormgeving / tekstverwerking / lay-out
Drukkerij Modern Bennekom
Informatie / bestelling
WIRO/LAW Stichting Wandelplatform-LAW Postbus 846 3800 AV Amersfoort telefoon 033-4653660 telefax 033-4654377 e-mail
[email protected]
ISBN
90-71068-54-4
* Bijlage 2 WIRO-Leden
1
PLANNING EN STAPPENPLAN
1.0
Algemeen
Wandelen is, zoals de beleidsvisie van de Stichting Wandelplatform-LAW aangeeft, meer dan lopen. Wandelen is ontspannen langs de waterkant van het Gooimeer, genieten van het uitzicht op de IJsselmeerdijk, er even uit zijn en onthaasten in het Bentwoud, natuur ervaren op de Veluwe, cultuur snuiven langs de Grebbelinie, uitwaaien langs de duinenrij van Schoorl, struinen in de bedding van de Rijn, afzien en grenzen verleggen in de Vierdaagse van Nijmegen en een ommetje maken na een drukke werkweek. Wandelen is hiermee een veelzijdige recreatievorm die door veel Nederlanders wordt beoefend en die de laatste jaren sterk in populariteit is toegenomen.
Werken aan wandelroutes en -paden Waarom is het van belang de aandacht te richten op de recreatievorm wandelen in Nederland? Voor wandelen zijn wandelroutes, -paden en -voorzieningen nodig. In tegenstelling tot vroeger, toen men op zandwegen, op kerkpaden en langs trekvaarten vele kilometers opengestelde en toegankelijke wandelverbindingen kende, zijn de huidige wandelmogelijkheden beperkt. Door de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland zijn veel potentiële verbindingen verdwenen of beïnvloed door ruilverkavelingen, infrastructuur en uitbreidingslocaties voor wonen en werken. Deze ontwikkelingen hebben tot gevolg gehad dat bestaande wandelgebieden drukke concentratiepunten zijn geworden, dat buitengebieden en stedelijke randzones door de barrièrewerking van infrastructuur en privé-terrein nog maar beperkt toegankelijk zijn, en dat wandelgebieden over het algemeen geïsoleerd zijn komen te liggen. Om te voorzien in de huidige en potentiële vraag naar wandelroutes en -voorzieningen is het belangrijk dat de wandelrecreatie in het ruimtelijke en recreatieve beleid een duidelijke plaats krijgt, waarbij ruimtereservering ten behoeve van deze recreatievorm centraal staat. In Nederland worden beleidsuitgangspunten voor wandelen geformuleerd door het ministerie van LNV, provincies en gemeenten. Daarnaast zijn er verschillende organisaties die zich bezighouden met de ontwikkelingsmogelijkheden van wandelen. De Stichting Wandelplatform-LAW is één van deze organisaties. Zij behartigt onder meer de belangen van wandelaars en tracht overheden en particuliere organisaties aan te sturen teneinde haar doelen te bereiken. In de beleidsnota ‘Vooruitlopen op de toekomst’ (2001) schetst de stichting haar visie op de beleidsthema’s voor de komende jaren. De belangrijkste thema’s die volgens de stichting medebepalend zijn voor het beleid in Nederland worden hieronder aangegeven: Toegankelijk landelijk gebied • medegebruik: openstellen van bos, natuurterreinen, agrarische gebieden en waterschapsterreinen voor wandelaars; • stimuleren van de aanleg van wandelpaden synchroon aan natuurontwikkeling, bijvoorbeeld door het aanleggen van wandelpaden in ecologische verbindingszones; • compensatieregel bij functieverlies van wandelpaden; • wegenlegger voor inzicht in openbare wandelpaden.
1
Infrastructurele barrières • oplossingsstrategieën vóór en aanpak van knelpunten verkeers-, spoor- en waterwegen; • stimuleren van het verknopen van wandelroutes. Wandelen tussen stad en land • wandelroutes en netwerken aansluitend tussen stad en land; • stimuleren van wandelen beginnend bij de voordeur; • aantrekkelijke en veilige verbindingen; • inschakelen van openbaar vervoer. Landelijke en regionale wandelroutes • fijnmaziger netwerk; • herkenbare wandelroutes.
Voldoen aan de recreatieve vraag Voor wie zijn de wandelroutes en -paden van belang en wie maken er gebruik van? Wandelen is de meest beoefende vorm van sportieve recreatie. Dit blijkt uit het CBS dagrecreatieonderzoek van 1996. Circa 74% van de Nederlandse bevolking maakt zo nu en dan een wandeling. Een flink deel hiervan betreft een ommetje dichtbij huis. Er wordt het hele jaar door gewandeld, met pieken in voor- en najaar. De weekenddagen zijn het meest populair. Kenmerken van wandelaars Onderzoek van het NIPO (2000) laat zien dat circa 30% van de Nederlanders (18+) wandelingen maakt van minimaal één uur aaneengesloten. De helft van dit aantal, circa 1,8 miljoen mensen, doet dit zelfs 20 keer per jaar of vaker. Onder wandelaars bestaat geen significant verschil tussen mannen en vrouwen. Door jonge volwassenen (18 – 29 jaar) wordt aanmerkelijk minder gelopen dan door andere leeftijdsgroepen. Wandelen is bij uitstek een ongeorganiseerde activiteit. Weliswaar is deelname aan wandelsportevenementen groot (één miljoen deelnemers jaarlijks), toch gaat men in de regel individueel of in gezinsverband op pad (62%). Tijdsbesteding en locatie Op grond van zowel CBS- als NIPO-cijfers kan worden aangenomen dat het merendeel van de wandelaars op relatief korte afstand van huis (maximaal 15 km) op pad gaat. Om op het beginpunt te komen wordt overwegend de auto gebruikt. Slechts een kwart van de wandelaars reist verder dan 30 km. De categorie die deze afstand aflegt maakt veelal gebruik van het openbaar vervoer. Voorbeelden van ommetjes dichtbij huis zijn wandelingen in natuurgebieden, door de wijk of in een park. Bos en heide wordt door 50% van de wandelaars het meest aantrekkelijke wandelgebied gevonden (CBS, 1997), gevolgd door duinen en strand (20%). Slechts 7% heeft een voorkeur voor agrarisch gebied. Als onderdeel van dagtochten en vakanties wordt het wandelen steeds belangrijker. De mogelijkheid om in een gebied te kunnen wandelen blijkt een belangrijk keuzeargument voor vakanties in het landelijk gebied (TRN, 1999).
2
Gebruik van wandelroutes De helft van de wandelaars in Nederland maakt regelmatig gebruik van een gemarkeerde route. Vooral rondwandelingen in natuurterreinen, bereikbaar vanaf een aan de rand gelegen parkeerplaats, zijn populair. Jaarlijks maken ongeveer 400.000 Nederlanders gebruik van het netwerk van LangeAfstand-Wandelpaden. Toekomstperspectief wandelrecreatie Het aantal wandelaars zal in de komende jaren sterk toenemen (De Jong, 2000). Hiervoor zijn twee belangrijke redenen aan te wijzen. De eerste reden is het gezondheidsideaal, waarin veel beweging past. Dit ideaal kan aanleiding zijn om ontspannen en/of sportief te gaan wandelen. De tweede reden is de inpasbaarheid van de activiteit. Het ongeorganiseerde karakter ervan maakt wandelen op elke gewenste tijd en plaats mogelijk. In de toenemend gehaaste maatschappij is wandelen een makkelijk inpasbare vorm van recreatie, waarbij men even weg kan zijn uit de alledaagse sleur.
Naast twee ontwikkelingen, die leiden tot een toeneming van de participatie, zijn er enkele andere tendensen waarneembaar: • Het aantal ouderen (senioren) zal in de loop der jaren procentueel toenemen (vergrijzing). Veel van deze senioren houden van wandelen en fietsen in het landelijk gebied. Dit betekent dat wandelroutes en -voorzieningen meer afgestemd moeten worden op de eisen van deze in aantal toenemende groep wandelaars. • Het beleven van natuur en cultuur is “in”, wat betekent dat wandelroutes meer moeten kunnen bieden dan alleen het wandelen langs een uitgezette wandelroute. • Er is een toenemende vraag naar recreatiemogelijkheden in de directe omgeving van de woning en de stad. Deze recreatieve vraag komt voort uit de behoefte om een korte tot middellange wandeling (5 à 10 km) te kunnen maken.
1.1
Doel en toepassingskader van het handboek
Dit handboek geeft voorbeelden van de wijzen waarop wandelvoorzieningen in de praktijk ontworpen en ingericht kunnen worden. Het beschrijft de gebruikswensen van wandelaars, de kwaliteitsparameters voor wandelvoorzieningen, de stappen in het ontwerpproces, de voorzieningen op en langs het pad, en het juridisch en planologisch kader waarbinnen wandelvoorzieningen gerealiseerd moeten worden. Daarnaast geeft het handboek een duidelijk handvat voor de onderdelen van het planproces die aan de realisatiefase voorafgaan. Hieronder is aangegeven voor wie het handboek is bedoeld en op welk type gebieden het handboek is gericht.
Doelgroep Beschreven wordt de planfase: de stappen die ondernomen moeten worden van het eerste idee tot aan de technische uitvoering van een ontwerp. Doelgroep voor het handboek zijn de instanties die op verschillende schaal- en detailniveaus met deze stappen te maken hebben, zowel bestuursmatig, ontwerpmatig, uitvoerend alsook belangenbehartigend. Dat zijn organisaties zoals gemeenten, waterschappen, provinciale landschappen, recreatieschappen, het Staatsbosbeheer en de ANWB.
3
Toepassingskader Wandelen is niet gebonden aan een locatie of terrein. Wandelaars kunnen zowel stedelijk als landelijk georiënteerd zijn. In het handboek wordt ingegaan op wandelroutes in de stedelijke randzone, het agrarisch gebied, natuurgebieden en recreatieterreinen. Specifieke aspecten van het stedelijk gebied worden buiten beschouwing gelaten.
1.2
Planproces als stappenplan
In figuur 1.1 is aangegeven op welke onderdelen van het planproces wordt ingegaan. Het planproces is op te vatten als een procedure die loopt van eerste idee tot en met de fysieke uitvoering. Het handboek beperkt zich tot de planfase. De aspecten van het planproces die betrekking hebben op de uitvoering van wandelpaden en -voorzieningen zijn buiten beschouwing gelaten.
Figuur 1.1
Planningsproces en stappenplan
4
1.3
Checklist
Basiskwaliteiten zijn eisen aan de hand waarvan een nieuwe wandelvoorziening kan worden ontwikkeld of een bestaande voorziening kan worden beoordeeld. Basiskwaliteiten hebben een betrekkelijk hoog abstractieniveau. In dit rapport worden de volgende basiskwaliteiten onderscheiden: toegankelijkheid, samenhang, bereikbaarheid, aantrekkelijkheid, regulering, veiligheid, exclusiviteit, duidelijkheid en betaalbaarheid. Om te kunnen beoordelen of een nieuwe wandelvoorziening aan deze basiskwaliteiten zal voldoen moet de ontwerper een aantal aandachtspunten langslopen. Deze aandachtspunten staan, ingedeeld volgens de basiskwaliteiten, in een checklist (tabel 1.1). Daarbij is voor elk aandachtspunt aangegeven in welke fase van het planproces dat punt aan de orde is. De checklist is bedoeld om houvast te geven in het planproces en om een controleslag mogelijk te maken. Tevens dient de checklist als leeswijzer voor het handboek. Tabel 1.1
Aspecten van wandelen
Overzicht terreineigenaren en beheerders potentiële wandelgebieden
X
X
Onderzoek naar mogelijkheden voor het openstelling van terreinen in landelijk gebied, stedelijke randzone, natuur- en recreatieterreinen voor wandelvoorzieningen
X
Toepassen inrichtingsvoorzieningen voor het toegankelijk maken van afgesloten gebieden
Het afbakenen van de ontwikkelingsmogelijkheden op basis van bestaande planprocedures en planprocessen in het wandelgebied
5.3.2 5.3.3
X
Bereikbare wandelgebieden
Wandelnetwerken aansluitend op het openbaar vervoer
5
X
X
X
5.1.1 5.1.2 5.1.3
X
5.1.2
3.2.4
X
Het afwegen van alternatieve voorzieningen en oplossingen voor het verbinden en verknopen van wandelroutes
4.2.2
X
X
Het vastleggen van bestaande wandelvoorzieningen, wandelroutes en mogelijke knelpunten
Paragraaf handboek
3.2.5
Onderzoek naar uitvoeringsmogelijkheden, op basis van de wet Ruimtelijke Ordening en planologische toetsingskader Samenhang wandelroutes en netwerken
Toetsingskader
Ontwerp (vormgeving)
Toegankelijke wandelpaden
Technische uitwerking
Ontwerp (gebiedskenmerken)
Planproces Ontwerp (basiskwaliteiten)
Aandachtspunten planproces
Ontwerpeisen
Basiskwaliteiten wandelvoorzieningen
X
X
3.3.1 4.2.1 3.2.4
Het in kaart brengen van waardevolle en specifieke details van het wandelgebied
X
3.2.6
Het afwegen tussen verschillende padenpatronen en -structuren als mogelijkheid voor het realiseren van aantrekkelijke wandelroutes
X
Vastleggen Huisregels voor het gebruik van een wandelgebied
X
Vastleggen van openbare wegen en paden
X
Risico’s afgedekt en aansprakelijkheid aanvaard
Veiligheid langs wandelroutes
X
Ontwerp wandelpadenplan afgestemd op gevoel van veiligheid van de wandelaar Het in beeld brengen van verkeersonveilige situaties
X
Paragraaf handboek
3.3.2 3.3.3
X
Mogelijke risico’s voor wandelaars aangegeven
Toetsingskader
3.2.2 3.2.3
Technische uitwerking
X
Ontwerp (vormgeving)
Het vastleggen van waardevolle en interessante gebieden, punten en lijnen voor wandelroutes
Ontwerp (gebiedskenmerken)
Aantrekkelijke wandelroutes
Openbare wandelgebieden
Planproces Ontwerp (basiskwaliteiten)
Aandachtspunten planproces
Ontwerpeisen
Basiskwaliteiten wandelvoorzieningen
X
4.3.4
X
5.2.1 5.3.1
X
5.4.1 t/m 5.4.5 5.4.3 5.4.4
X
3.2.1 3.3.2
X
3.2.4
Afwegen alternatieve maatregelen voor verkeersveilige situaties
4.2.1
X
Vastleggen onderhoudsstaat wandelvoorzieningen
X
5.4.5
Exclusiviteit wandelaars
Het afstemmen en afwegen van ruimtelijke functies en recreatiegroepen in een wandelgebied.
Voorzieningenniveau
Voorzieningen afgestemd op gebruikerswensen en -eisen.
Duidelijke en logische routes
Het afwegen op welke wijze specifieke informatie overgedragen moet worden
X
4.3.1 t/m 4.3.6
Het bepalen uit alternatieve mogelijkheden om informatie over te dragen aan de wandelaars
X
4.3.1 t/m 4.3.6
6
X
3.3.3 4.2.3
X
2.2
X
2.
GEBRUIKERSGROEPEN WANDELVOORZIENINGEN
2.0
Algemeen
Wandelaars zijn op talloze manieren in te delen, op basis van hun persoonskenmerken, hun redenen om te gaan wandelen en hun feitelijke gedrag. Dit hoofdstuk gaat in op het onderscheid in typen wandelaars, voorzover dat relevant is voor de inrichting van die voorzieningen. Tabel 2.1
Aspecten van wandelen
Onderdeel
Kenschets
Paragraaf
Wandelaars in beeld
te onderscheiden gebruikersgroepen en hun kenmerken.
Paragraaf 2.1
Eisen gebruikersgroepen
eisen van gebruikersgroepen aan wandelvoorzieningen.
Paragraaf 2.2
2.1
Wandelaars in beeld
Het onderscheiden van gebruikersgroepen van wandelvoorzieningen heeft als eerste doel te bepalen welke eisen wandelaars stellen aan wandelvoorzieningen en als tweede doel inzichtelijk te maken of de eisen per gebruikersgroep daadwerkelijk verschillend zijn. Het handboek heeft dus niet als doel wandelaars oneindig in verschillende groepen in te delen. Er is een indeling gemaakt op basis van (A) beleving, (B) routegebruik en (C) padgebruik. Deze wijze van indeling verwijst naar categorieën van kenmerken van wandelvoorzieningen, namelijk belevingsaspecten, soorten van routes en inrichting. Belevingsaspecten zijn gelegen in de omgeving, het landschap, de context van een wandelvoorziening. De soorten van routes zijn de manieren waarop een pad of een netwerk van paden gebruikt kan worden. De inrichting is de wijze waarop het pad zelf is vormgegeven: het type verharding, de bewegwijzering, de zitbanken en dergelijke. A. Indeling op basis van beleving Voor het bepalen van gebruikersgroepen op basis van belevingsaspecten is gebruik gemaakt van de benaderingswijzen van Cohen en Boerwinkel (WUR, 1994). Op basis van deze literatuur zijn de belangrijkste vormen van beleving waarmee wandelaars kunnen worden getypeerd, geanalyseerd: • • • • •
rusten en genieten van de stilte waarbij men geen specifieke binding heeft met de natuur; ontspanning, gezelligheid, vermaak, en ontmoeting waarbij de schoonheid van het landschap en de natuur een rol spelen; nostalgie en authenticiteit waarbij men komt voor de cultuurhistorie; natuurbeleving en kennisvergroting in een rustige omgeving; spanning en avontuur waarbij de omgeving daartoe de mogelijkheid biedt;
7
B.
Indeling op basis van routegebruik
Bij routegebruik staat de vraag centraal met welk concreet doel wandelaars een wandelroute of een netwerk van paden gebruiken. Voorbeelden van routegebruik zijn hieronder kort aangegeven.
• sport- en prestatiegericht routegebruik: het beoefenen van een sport, zoals trimmen, snelwandelen • • • •
of sportgericht wandelen (Avondvierdaagse, Vierdaagse van Nijmegen); het verrichten van een activiteit zoals de hond uitlaten; het lopen van een lange-afstands wandelrouteroute; het maken van een dagtocht; het maken van een zondagmiddagwandeling.
Twee typen wandelroutes · voor rondgaande wandelingen: de wandelaar loopt vanaf een vast punt (meestal een parkeervoorziening of een bushalte) een rondje door het gebied en komt weer terug op het startpunt. · van punt-tot-punt-wandelroutes: routes waarvan het begin- en eindpunt niet samenvallen. De langeafstandswandelroutes (LAW-routes) zijn hiervan een goed voorbeeld. Omdat begin- en eindpunt niet samenvallen zijn wandelaars op punt-tot-puntroutes over het algemeen aangewezen op het openbaar vervoer. C. Indeling op basis van het padgebruik: fysieke beperkingen Vanuit padkenmerken kan worden beredeneerd met welke persoonskenmerken wandelgedrag zal samenhangen. Het gaat hierbij met name om fysieke beperkingen. Ouderen, mensen die slecht ter been zijn of zich in een rolstoel verplaatsen en mensen met kleine kinderen stellen specifieke eisen aan wandelvoorzieningen. Bij de inrichting van wandelpaden dient extra aandacht gericht te worden op deze groepen wandelaars. Op basis van de bovengenoemde indelingen zijn de volgende gebruikersgroepen voor dit handboek onderscheiden: · genieter en ontspanningsgerichte wandelaar; · natuur- en omgevingsgerichte wandelaar; · rust zoekende wandelaar; · sportieve wandelaar; · activiteitgerichte wandelaar; · fysiek beperkte wandelaar.
Figuur 2
Gebruikersgroepen wandelvoorzieningen
Deze gebruikersgroepen zijn onderscheiden omdat zij verschillende eisen kunnen stellen aan de fysieke inrichting van het pad en de omgeving ervan.
8
2.2
Gebruikersgroepen en hun eisen
Eisen van wandelaars aan een pad of route zijn gerelateerd aan de begrippen gebruikswaarde en belevingswaarde. Dit begrippenkader vertoont raakvlakken met de in §2.1 gekozen indeling in gebruikersgroepen. De gebruikswaarde is de geschiktheid van voorzieningen voor het verrichten van specifieke recreatie activiteiten (Philipsen en van der Voet,1992). In het kader van wandelvoorzieningen kan dit omschreven worden als de wijze waarop routes, padenpatronen en voorzieningen worden gebruikt en de eisen die daaraan gesteld worden. De belevingswaarde is de wijze waarop wandelaars de omgeving ervaren. Deze waarde is niet direct gekoppeld aan een activiteit of handeling, maar meer op het ruimtelijk beeld van de omgeving. De omgeving kan als mooi, saai, bijzonder, plezierig of sociaal onveilig worden ervaren. Een andere, meer pragmatische benadering van de eisen die wandelaars aan voorzieningen kunnen stellen is de systematiek die Staatsbosbeheer hanteert. Deze systematiek gaat uit van vijf inrichtingsniveaus. Tabel 2.2
Niveaus wandelvoorzieningen
Voorzieningen niveau
Dichtheid wandelpaden
Parkeerterrein
Informatievoorzieningen
Voorzieningen t.b.v. zonering*
niveau 0 (“zeer”laag“)
niet van toepassing,
5 st / 100 ha,
4 informatiepanelen / 500 ha, 1 excursie / 500 ha / jaar,
Voorlichting en reglementering
niveau 1 (laag )
>1m / ha en <10 m / ha,
5 st / 100 ha,
2 informatiepanelen per 500 ha 2 excursies per 500 ha per jaar 1 informatieve wandelroute / 1000 ha
Voorlichting en reglementering
niveau 2 (basisniveau)
>3m / ha en <9 m / ha,
20 st / 100 ha,
2 informatiepanelen per 500 ha 2 excursies per 500 ha per jaar 1 informatieve wandelroute / 1000 ha
Concentratiepunten, voorlichting, geleding en reglementering
niveau 3 (“plus”)
>10 m / ha en <18 m / ha,
35 st / 100 ha,
3 informatiepanelen per 500 ha 20 excursies per 500 ha per jaar 1 informatieve wandelroute / 500 ha 1 recreatiekaart / 500 ha
Concentratiepunten, voorlichting, geleding, markering, inspanning en reglementering
niveau 4 (“druk”)
>30m / ha en <50 m / ha,
70 st / 100 ha,
5 informatiepanelen per 500 ha 30 excursies per 500 ha per jaar 2 informatieve wandelroute / 500 ha
Concentratiepunten, voorlichting, geleding, markering, inspanning en reglementering * bron :(Philpsen, 2000) sturingsmiddelen recreatieve zonering (paragraaf 3.3.3 van het handboek)
In tabel 2.3 zijn de eisen ten aanzien van wandelvoorzieningen van de verschillende gebruikersgroepen uitgewerkt. Zowel de indeling van Lengkeek als die van Staatbosbeheer is in het schema opgenomen.
9
Tabel 2.3
Eisen van categorieën wandelaars aan wandelvoorzieningen
Gebruikersgroepen
Eisen gebruikswaarde
Eisen belevingswaarde
Gewenst niveau (Staatsbosbeheer)
Genieters en ontspanningsgerichte wandelaar
! Wandelroutes met duidelijke
! Veranderingen van de
Niveau 3 en 4
stad- en landverbinding en/of aansluitend op openbaarvervoer en parkeervoorzieningen. ! Onverharde maar veelal verharde wandelpaden. ! Afwissende routes die goed toegankelijk en overzichtlijk zijn. ! Gemarkeerde wandelpaden (informatievoorzieningen).
omgeving worden sterk ervaren zoals afwisseling in kleur, objecten en landschapsvormen. ! Het landschap fungeert als decor tijdens de wandeling. ! Wandelroutes in bosrijke omgevingen worden hoog gewaardeerd.
Natuur- en omgevingsgerichte wandelaar
! Vrijliggende wandelroutes
! Afwisselende land-
Rust zoekende wandelaar
! Volgt veelal geen specifieke
! Rust is de belangrijkste
route en zal zijn route aanpassen als deze niet overeenkomt met de belevingswereld. ! Gebruikt zowel verharde als onverharde paden.
parameter voor de wandelomgeving, waarbij het landschap fungeert als decor. ! Wandelroutes met beperkt “medepadgebruik”.
! Goed toegankelijke paden
! De concentratie en het
Sportieve wandelaar
Activiteitgerichte wandelaar
waar de wandelaar geen hinder ondervindt van geluid en “medepadgebruikers”. ! Gebruikt zowel verharde als onverharde paden.
zowel verhard als onverhard waarop vlot kan worden gewandeld. ! Gebruikt ook wel ruiterpaden. ! Aaneengesloten wandelnetwerk van paden in een bosrijke en beschutte omgeving. ! Paden aansluiten op parkeervoorzieningen en horecagelegenheden.
! Gebruikt zowel verharde als
schappen met bijzondere en specifieke kenmerken (minimale afbreuk van de verschijningsvorm).
bezig zijn met het lichaam is van belang zodat het landschap enkel als decor fungeert.
! Uitzichtpunten, , bezoekerscentra, horecagelegenheden en verblijfplaatsen ! Natuur- en cultuurhistorische objecten
Niveau 0 en 1
! Overnachtingsmogelijkheden langs wandel-routes ! Natuur- en cultuurhistorische objecten Niveau 1
! Rustige en afgelegen plekken in een aantrekkelijke omgeving
Niveau 2
! Horecavoorziening
! De omgeving wordt daadwerkelijk ervaren, als er een vierdaagse of een lange afstand wordt gelopen.
! Het landschap fungeert
onverharde paden. ! Korte rondgaande wandelroutes aansluitend op stedelijke omgeving.
Niveau 3 en 4
als decor.
! Dagrecreatieterrein, en speelweiden
10
Fysiek beperkte wandelaar*
! Toegankelijke verharde
! Divers
wandelpaden. ! Voorzieningen zijn aangepast voor het passeren van rolstoelen. ! Voorzieningen zijn bereikbaar zoals verharding rond banken en picknickplaatsen.
Niveau 3 en 4
! Uitzichtpunten, , bezoekerscentra, horecagelegenheden en verblijfplaatsen
* Voor specifieke informatie: www.tngp.nl (toegankelijkheid natuurgebieden gehandicapten)
11
3
ONTWERPEN VAN WANDELROUTES
3.0
Algemeen
In hoofdstuk 2 is een beeld geschetst van de verschillende wandelaars en van de eisen die deze wandelaars stellen aan wandelroutes en -paden. In dit hoofdstuk staan het ontwerp en het ontwerpproces van wandelroutes centraal. Onderstaand overzicht geeft aan welke stappen uit het planproces beschreven worden. Tabel 3.1
Ontwerpstappen in het planproces.
Onderdeel
Kenschets
Paragraaf
Basiskwaliteiten voor wandelvoorzieningen
Beschrijving van basiskwaliteitseisen die gesteld kunnen worden aan wandelpaden en -routes en aan de omgeving daarvan. De basiskwaliteiten kunnen als randvoorwaarden in het ontwerpproces gehanteerd worden.
Paragraaf 3.1
In kaart brengen van het wandelgebied
Inventarisatie van gebiedskenmerken, waarbij in het bijzonder die elementen en objecten aandacht krijgen, die belangrijk zijn als structuurdrager voor wandelpaden of die een meerwaarde kunnen geven aan het wandeltracé.
Paragraaf 3.2
Ontwerpmiddelen en oplossingsstrategieën voor het realiseren van wandelroutes
Ideeën voor het verbinden, zoneren en vormgeven van wandelpaden, met als doel een handvat te geven bij het oplossen van knelpunten in het wandeltracé.
Paragraaf 3.3
3.1
Basiskwaliteiten voor wandelroutes
3.1.1
Beschrijving basiskwaliteiten
In deze paragraaf worden de basiskwaliteiten beschreven die invloed hebben op of bepalend zijn voor het goed functioneren van wandelroutes en –paden. Per basiskwaliteit zijn de belangrijkste aandachtspunten voor de ontwerper geformuleerd. In bijlage 3 is een overzicht van deze basiskwaliteiten opgenomen, waarbij het belang is aangegeven dat in de literatuur daaraan wordt toegekend. De belangrijkste basiskwaliteiten zijn: toegankelijkheid, bereikbaarheid, samenhang, verkeersveiligheid, landschappelijke aantrekkelijkheid en landschappelijke variatie (Goossen, Langers, 1997).
13
Samenhang Onder samenhang wordt verstaan de relatie tussen en binnen wandelpaden, -routes en -gebieden. Samenhang bevordert de keuzemogelijkheden voor de wandelaar en zorgt voor een goede spreiding van wandelaars in een gebied. Routes staan met elkaar in verbinding in een netwerksysteem. In het netwerksysteem vormen de landelijke wandelroutes (LAW) de dragers en vormen de lokale wandelpaden het fijnmazige net van wandelroutes die aansluiten op natuur- en recreatiegebieden en de stedelijke randzones (wandelhoofdstructuur, WHS). Aandachtspunten samenhang: • nieuwe en bestaande wandelroutes en -paden verknopen met landelijke, regionale en lokale wandelroutes tot fijnmazige wandelnetwerken in het landelijk gebied, de stedelijke randzone en natuur- en recreatieterreinen; • samenhang brengen binnen wandelroutes, waarbij de verbindingen tussen natuur- en recreatieterreinen onderling en de relatie met het stedelijk en landelijk gebieden van belang zijn; • wandelroutes en -paden laten beginnen in de stedelijke omgeving (startend bij de voordeur). Bereikbaarheid Bereikbaarheid is de mogelijkheid om zich vanuit de woonomgeving van en naar het gebied te verplaatsen waar de wandeling kan plaatsvinden. Het is van belang dat wandelgebieden goed bereikbaar zijn met het openbaar vervoer (bus en trein) en privé-vervoermiddelen (fiets, auto, motor en/of brommer). Het is dan ook van belang voor de wandelrecreatie dat er vanuit de woonomgeving goede OV-verbindingen zijn met de stedelijke randzone, agrarisch gebied en natuur- en recreatieterreinen. Gebieden met wandelroutes worden interessant als er snelle en directe verbindingen vanuit het stedelijk gebied aanwezig zijn, zodat de reistijd en het aantal overstapplaatsen beperkt zijn. Het op lokaal niveau bevorderen en verbinden van wandelroutes startend vanuit de woonomgeving draagt bij aan de bereikbaarheid van het landelijke wandelnetwerk zoals de LAW’s. Aandachtspunten bereikbaarheid: • parkeervoorzieningen en OV-opstapplaatsen koppelen aan begin- en eindpunten van wandelroutes; • parkeervoorzieningen en OV-opstapplaatsen situeren op plaatsen waar snelle verbindingen naar het stedelijk en landelijk gebied aanwezig zijn of gerealiseerd kunnen worden (aansluitingen bijvoorbeeld op regionale en landelijke infrastructuur); • kleinere parkeervoorzieningen gebruiken als middel om de recreatieve druk op het gebied te spreiden; • wandelroutes laten aansluiten op lokale, regionale en landelijke wandelnetwerken; • wandelroutes laten starten vanuit de directe woonomgeving.
Figuur 3
Infrastructuur heeft invloed op de samenhang en bereikbaarheid van wandelgebieden
14
Herkenbaarheid De herkenbaarheid is de wijze waarop de wandelroutes en -paden aangeduid en aangegeven zijn. Voor wandelaars die gebruik maken van routes is het van belang dat wandelroutes duidelijk aangegeven zijn en dat deze te onderscheiden zijn van andere in het gebied aanwezige wandelroutes. Het herkenbaar maken van een wandelroute kan door middel van bewegwijzering en markeringstekens (paaltjes). Daarnaast is de herkenbaarheid te vergroten door de wandelroute op informatiezuilen in beeld te brengen en door het opnemen van een route in een routebeschrijving of op een overzichtskaart. De herkenbaarheid van het wandelpad hangt samen met het onderhoudsniveau. Achterstallig onderhoud kan leiden tot onduidelijke situaties. Het beheer van een wandelpad na de aanlegfase zal dan ook de nodige aandacht dienen te krijgen. Wandelpaden worden op verschillende manieren aangeduid. Om te vermijden dat er een wildgroei ontstaat van markeringsmethoden en daarmee grote verschillen optreden, zal gestreefd moeten worden naar continuïteit en uniformiteit in de wijze waarop een wandelpad wordt aangeduid. De uitstraling van een wandelroute bepaalt voor een groot deel welke wandelaars ervan gebruik zullen maken. Het kan om deze reden van belang zijn om wandelroutes en -paden een eigen identiteit of uitstraling mee te geven. Het materiaalgebruik en de vormgeving van voorzieningen langs het wandelpad, zoals banken en informatievoorzieningen, dragen bij aan de herkenbaarheid van een wandelroute. Aandachtspunten herkenbaarheid: • onderscheid maken in wandelroutes op lokaal, regionaal en landelijk niveau; • op knoop-, concentratie-, begin- en eindpunten van wandelroutes is extra aandacht noodzakelijk om begin- en vervolgpunten van wandelroutes duidelijk te maken; • consequent toegepaste markeringsmethoden, consequent vormgegeven voorzieningen en consequent materiaalgebruik dragen bij aan de herkenbaarheid en uniformiteit van wandelroutes.
Toegankelijkheid Onder toegankelijkheid worden verstaan de mate van openstelling van een gebied (juridisch) en de mogelijkheden voor een wandelaar om een gebied te kunnen betreden. Een goede toegankelijkheid houdt dus in dat een wandelpad obstakelvrij is, zodat de wandelaar niet belemmerd wordt en een vlotte doorgang mogelijk is. Hekwerken, afrasteringen en verbodsborden kunnen een negatieve invloed hebben op de beleving van wandelaars. Het gevoel van vrijheid wordt onderdrukt doordat de wandelaar min of meer gestuurd wordt door een gebied. Het is vanuit dit oogpunt van belang te streven naar wandelpaden op plaatsen waar gebieden openbaar en/of vrij toegankelijk zijn. Aandachtspunten toegankelijkheid: • openstelling voor wandelactiviteiten van bijvoorbeeld privéterreinen, natuurterreinen, agrarische percelen, bedrijventerreinen, terreinen van waterschappen, spoorwegen, waterleidingmaatschappijen en andere organisaties; • aanwezigheid van openbare en vrij toegankelijke wandelpaden; • het wegnemen van obstakels in wandelroutes. Figuur 4
Opengesteld gebied voor wandelaars
15
Begaanbaarheid De begaanbaarheid is de mate waarin het wandelpad geschikt is voor betreding. Verschillende typen wandelaars stellen verschillende eisen aan de begaanbaarheid van het pad. Ouderen, mindervaliden en wandelaars met kinderwagens zullen modderachtige wandelpaden en paden met gaten en kuilen over het algemeen mijden. Lange afstandwandelaars daarentegen zullen minder eisen stellen aan de begaanbaarheid van een wandelpad en als regel schoeisel dragen dat is afgestemd op het terrein. De begaanbaarheid kan als een inrichtingsmaatregel gebruikt worden om doelgroepen te sturen in gebieden. De moeilijkheidsgraad bepaalt welke doelgroepen van een wandelpad gebruik zullen maken. Voor mensen die spanning en avontuur zoeken is de mindere begaanbaarheid van een wandelpad een uitdaging (zoals struinnatuur in uiterwaardengebieden). Aandachtspunten begaanbaarheid: • de begaanbaarheid van wandelroutes en -paden dient afgestemd te zijn op de wandelaars (gebruikersgroepen) die gebruik maken van deze wandelroute; • de maatregelen die noodzakelijk zijn en invloed hebben op de begaanbaarheid van een wandelpad zijn afhankelijk van de bodemgesteldheid en de terreinopbouw van het gebied; • op knoop-, concentratie-, begin-, en eindpunten van wandelroutes, zoals bij een bezoekerscentrum en bij parkeervoorzieningen, worden hoge eisen gesteld aan de begaanbaarheid van het wandelpad; • het onderhouden van wandelpaden ten behoeve van de begaanbaarheid is van belang om gevaarlijke situaties voor wandelaars te voorkomen; • in de stedelijke randzone worden hogere eisen gesteld aan de begaanbaarheid van wandelroutes, met name vanwege het frequente gebruik ervan. Voorzieningengraad Het aantal en de aard van de voorzieningen per kilometer wandelroute bepalen de voorzieningengraad van een wandelroute. Te onderscheiden zijn basisvoorzieningen en extra voorzieningen. Onder basisvoorzieningen worden gerekend; banken, picknickplaatsen en afvalbakken. Dit zijn elementen die nagenoeg standaard aan een wandelpad gekoppeld worden. De extra voorzieningen geven een toegevoegde recreatieve waarde aan een wandelroute. Tot deze voorzieningen kunnen gerekend worden: horecagelegenheden, uitkijkpunten, informatiepanelen, bezoekerscentra en overnachtingsplaatsen. Wandelroutes kunnen langs bestaande paden worden aangelegd. Waar de voorzieningengraad laag is, kan overwogen worden nieuwe voorzieningen te realiseren. Zowel voor de basisvoorzieningen als voor extra voorzieningen is het te realiseren aantal afhankelijk van de gebruikersgroepen waarvoor de wandelroutes zijn aangelegd. Aandachtspunten voorzieningen: • gebruikersgroepen hebben specifieke wensen ten aanzien van voorzieningen. Het afstemmen van het voorzieningenniveau op gebruikersgroepen is wenselijk; • op knoop-, concentratie-, begin- en eindpunten is een basisvoorzieningenniveau gewenst, waarbij een aantal elementen, zoals afvalbakken, picknickplaatsen en banken, ruimschoots aanwezig zijn; • het bestaande voorzieningenniveau, zoals de aanwezigheid van overnachtingsplaatsen en horecavoorzieningen in een gebied, kan een belangrijke recreatieve meerwaarde geven bij het realiseren van nieuwe wandelroutes.
16
Sociale veiligheid Sociale veiligheid is de mate waarin een wandelroute en de omgeving daarvan als niet-bedreigend worden ervaren. Plaatsen waar de wandelaar zich niet veilig voelt zal hij of zij over het algemeen mijden. Aspecten die de sociale veiligheid bevorderen zijn: • toezicht en handhaving door bijvoorbeeld boswachters in natuurterreinen; • bevorderen van de sociale controle vanuit de omgeving (andere wandelaars of bewoners van het gebied); • een overzichtelijke padenstructuur met ruimte en licht langs de paden; • duidelijke wandelroutes (informatieverstrekking) zodat de wandelaars zich kunnen oriënteren; • uitwijkmogelijkheden en alternatieve wandelroutes. Sociale veiligheid hangt ook af van de verwachting die iemand heeft van een gebied. Zo verwacht men in een park een hoge mate van veiligheid. In een natuurgebied hoort een beetje “gevaar” erbij. Het volledig sociaal veilig maken van een route is uitgesloten. Achterstallig onderhoud van de omgeving en de voorzieningen daarin kan leiden tot vernielingen en vervuiling van de openbare ruimte en daarmee een sociaal onveilig gevoel veroorzaken. Aandachtspunten sociale veiligheid: • het ingrijpen in de natuurlijke omgeving van een wandelpad ten behoeve van de sociale veiligheid doet veelal afbreuk aan de aantrekkelijkheid van de wandelroute en de landschappelijke omgeving. Richtlijnen voor het hanteren van veiligheidsaspecten zijn dan ook per plek en situatie verschillend. Per praktijksituatie is een afweging noodzakelijk; • sociale veiligheid is extra van belang op punten die aansluiten op het stedelijk gebied, parkeervoorzieningen, openbaar vervoer en knooppunten van wandelpaden; • in de stedelijke randzone en zones rond plattelandsdorpen kunnen factoren als groepen jongeren invloed hebben op de sociale veiligheid. Overzichtelijkheid vanuit de omgeving en alternatieve mogelijkheden kunnen het sociaal onveilig gevoel verminderen. Verkeersveiligheid Er is sprake van een verkeersonveilige situatie wanneer de wandelaar blootgesteld wordt aan een bovenmatig risico, zoals het oversteken van een drukke en onoverzichtelijke weg. Verkeersonveilige situaties dienen te allen tijde voorkomen te worden. Aandachtspunten met betrekking tot verkeersveiligheid zijn overzichtelijkheid, scheiding van verschillende verkeersstromen (weggebruikers), een logisch ontwerp en een aanduiding (met bebording) van paden die door meerdere weggebruikers kunnen worden gebruikt. Aandachtspunten verkeersveiligheid: • overzichtelijkheid (kunnen zien en gezien kunnen worden) is van belang op plaatsen waar wandelpaden en andere infrastructuurlijnen zoals wegen, fietspaden en spoorlijnen, elkaar kruisen; • kruisingen van wandelpaden met andere infrastructuurlijnen dienen zoveel mogelijk vermeden te worden of door alternatieve inrichtingsmaatregelen te worden opgelost; • duidelijke markering van situaties waar sprake is van multifunctioneel weg- of padgebruik, bijvoorbeeld op plaatsen waar wandelaars een fietspad of lokale B-weg gebruiken; • het scheiden van fiets- en voetpaden voorkomt verkeersonveilige situaties die worden veroorzaakt door snelheidsverschillen en uitwaaierende wandelaars; • infrastructuurlijnen die als barrière werken mijden of alternatieve voorzieningen treffen.
17
Exclusiviteit voor wandelaars Onder exclusiviteit wordt verstaan dat gebieden, paden en wegen enkel opengesteld zijn voor wandelaars. Exclusiviteit draagt, door het scheiden van wandelpaden van overige infrastructuurlijnen, bij aan de verkeersveiligheid. Daarnaast heeft exclusiviteit positieve invloed op de beleving van de wandelaars door de verminderde verstoring door passerend verkeer en andere recreanten in het gebied. Uit de praktijk blijkt dat wandelaars paden en plaatsen waar alleen andere wandelaars kunnen komen hoog waarderen (DTV, 1991). Hieruit volgt dat zoveel mogelijk naar vrijliggende wandelroutes gestreefd dient te worden. Aandachtspunten exclusiviteit: • het aanleggen van alternatieve recreatieroutes, zoals mountainbike- en toerfietsroutes, voorkomt medepadgebruik, gevaarlijke situaties en ergernissen bij wandelaars; • het verwijzen naar of het duidelijk kenbaar maken van alternatieve voorzieningen voor andere recreatievormen voorkomt medepadgebruik op wandelpaden; • het plaatsen van voorzieningen die het medepadgebruik beperken of verbieden (bebording) kan overige gebruikers weren van een wandelpad. De toegankelijkheid van een wandelgebied voor rolstoelgebruikers, andere minder validen en wandelaars met kinderwagens mag daarbij natuurlijk niet in het geding komen; • het achterwege laten van verharding beperkt de mogelijkheid voor veel andere recreatievormen gebruik te maken van wandelpaden, zodat de exclusiviteit voor wandelaars toeneemt. Figuur 5
Vrijliggend wandelpad
Landschappelijke aantrekkelijkheid De landschappelijke aantrekkelijkheid bestaat uit verschillende omgevingscondities in het landschap die het gebied spannend, mooi, boeiend en leerzaam maken. Historische elementen (kastelen, boerderijen, molens) en landschappelijke elementen (oude bomen, houtwallen, bossen) hebben invloed op de aantrekkelijkheid van het landschap. Daarnaast wordt de landschappelijke aantrekkelijkheid gevormd door de samenhang, identiteit en herkenbaarheid van kenmerkende landschapsvormen en landschapstypen. De waardering van de landschappelijke aantrekkelijkheid is persoonsgebonden en daarmee verschillend per gebruikersgroep en per individu binnen een gebruikersgroep. Een wandelroute kan voor meerdere gebruikersgroepen interessant worden als naast verschillende attractiepunten (bezoekerscentra en uitzichtpunten) de landschappelijke variatie langs de wandelroute groot is. Wandelaars die specifiek in een bepaald landschap willen wandelen, zoals het Limburgse heuvellandschap, zullen een wandelroute uitzoeken in het gebied waar de landschapsvormen overeenkomen met hun ideaalbeeld. Aandachtspunten landschappelijke aantrekkelijkheid: • samenhang, identiteit en herkenbaarheid van landschapstypen dragen bij aan de landschappelijke aantrekkelijkheid van een gebied; • in het ontwerp vormen historische en landschappelijke elementen in een gebied, zoals gemalen, boerderijen, kastelen, houtkaden en bossen, belangrijke aanknopingspunten voor het realiseren van een aantrekkelijke wandelroute; • opvallende punten zoals kerken en hoge gebouwen bevorderen de mogelijkheid voor wandelaars zich te oriënteren in een gebied; • de landschappelijke aantrekkelijkheid op lokaal niveau wordt mede gevormd door verschillen in terreintypes en -vormen.
18
Landschappelijke variatie De landschappelijke variatie is de afwisseling in landgebruiksvormen en verschijningsvormen van het landschap. Rechte wandelroutes door monotone landschappen (bijvoorbeeld grootschalige polderlandschappen) worden over het algemeen minder gewaardeerd. Wandelroutes langs afwisselende landschapsvormen en -typen hebben de voorkeur. Het situeren van wandelroutes langs karakteristieke elementen van het landschap (houtwallen, houtkaden, bosranden e.d.), structuurelementen (open en gesloten gebieden), bebouwde en onbebouwde gebieden, natuur- versus cultuurlandschap, maakt de wandeling afwisselend en daarmee interessant. Aandachtspunten landschappelijke variatie: • het ontwerp afstemmen op de plaatselijke afwisseling van landgebruikvormen, landschapstypen en terreinvormen om de landschappelijke variatie te verhogen; • de snelheid waarmee wandelaars zich verplaatsen door een gebied is vrij laag, waardoor een hoge mate van variatie langs een wandelroute gewenst is; • plaatselijke veranderingen in terreintypes zoals open versus dichte vegetaties, variatie in leeftijd, horizontale versus verticale structuren, kunnen waardevol zijn bij het streven naar variatie. Figuur 6
Attractiepunten in het landschap
Intensiteit, drukte- en stiltebeleving De intensiteit (betredingsdruk) is de mate waarin wandelaars een gebied betreden. Naarmate de intensiteit toeneemt door een toename van het aantal wandelaars wordt de druk op het gebied en de wandelaars daarbinnen groter. De intensiteit heeft directe invloed op de drukte- en stiltebeleving van een wandelaar in een gebied. Daarnaast zijn er externe omstandigheden zoals het geluid van wegen, bedrijven- en industrieterreinen die invloed hebben op de drukte- en stiltebeleving. Voor veel categorieën wandelaars is het van belang dat men rustig in een natuurlijke omgeving kan verblijven. Verstoring door geluid of door de aanwezigheid van andere weg- en terreingebruikers kunnen door wandelaars als hinderlijk worden ervaren. Het ruimtelijk scheiden van recreatievormen en het zorgen dat niet alle wandelaars zich op dezelfde plek bevinden zijn belangrijke aandachtspunten in het ontwerpen van een wandelroute. Het creëren van beschutting (andere terreingebruikers wordt men eerder gewaar in een open landschap dan in een beschut bos) en het zoneren van padenpatronen zijn concrete inrichtingsmaatregelen die hierbij ingezet kunnen worden. Aandachtspunten intensiteit, drukte- en stiltebeleving: • het vergroten van routemogelijkheden voor recreanten, het zoneren van verschillende recreatievormen en het beschrijven van de routemogelijkheden voor verschillende recreanten bevordert de spreiding van wandelaars en andere recreatievormen in een gebied; • het visueel afschermen van paden kan de opnamecapaciteit van een gebied vergroten; • bestaande elementen in een gebied vormen belangrijke randvoorwaarden voor het ontwerp, die invloed kunnen hebben op de drukte- en stiltebeleving van wandelaars (geluid afkomstig van wegen en bedrijventerreinen).
19
3.1.2 Knelpunten en aandachtspunten in het ontwerp In de “ Nota pas op wandelaars” (Wandelplatform, 1997) en “Knelpunten in Wandelland” (Nemo, Vereniging van Vrije Wandelaars, 1997) zijn algemeen voorkomende knelpunten aangegeven die betrekking hebben op het beleid, inrichting en beheer van wandelroutes. Een samenvatting van deze knelpunten is in tabel 3.2 opgenomen. Tabel 3.2
Knelpunten ten aanzien van basiskwaliteiten
Basiskwaliteit(en)
Aandachtspunten (Knelpunten)
Natuurterrein*
Stedelijke randzone*
Landelijk gebied*
Toegankelijkheid/ Herkenbaarheid
De juridische status van een voetpad en het rechten op overpad zijn onvoldoende geregeld. Veel terreinen blijven hierdoor voor wandelroutes gesloten.
x
x
xx
Toegankelijkheid/ Exclusiviteit
Onverharde paden worden geasfalteerd, afgesloten of omgeploegd, of dat dreigt te gebeuren.
x
x
xx
Toegankelijkheid/ Samenhang/ Begaanbaarheid
Infrastructuurlijnen (kanalen, wegen e.d.) vormen veelvuldig barrières voor wandelstructuren.
xx
xx
Begaanbaarheid / Herkenbaarheid/
Er is een tekort aan noodzakelijke voorzieningen voor wandelaars, zoals overstapjes, klaphekken, roosters, markeringen, informatieborden, bruggen en pontjes.
x
xx
xx
Samenhang/ Bereikbaarheid
Voetpaden worden vaak afgesneden door autoroutes, spoorlijnen en nieuwbouwwijken, zonder dat er compensatie wordt geboden door middel van nieuwe voorzieningen.
x
xx
xx
Samenhang/ Bereikbaarheid
Natuur- en recreatiegebieden rond steden zijn slecht met elkaar verbonden en moeilijk bereikbaar voor wandelaars.
xx
xx
xx
Samenhang/ Bereikbaarheid
Natuur- en recreatiegebieden rond steden zijn moeilijk bereikbaar voor wandelaars.
xx
xx
xx
Verkeersveiligheid/ Intensiteit
Wandelaars hebben veel last van ander recreatief verkeer op wandelroutes.
xx
xx
xx
Landschappelijke aantrekkelijkheid
Wandelvoorzieningen dicht bij infrastructuurlijnen en bebouwingen doen afbreuk aan de recreatieve beleving door een overmaat aan geluidshinder en stank.
x
xx
xx
Intensiteit (druktebeleving)
Wandelaars ondervinden veel last van lawaai, veroorzaakt door verkeer en andere recreatief gebruik van een gebied.
x
xx
xx
Voorzieningenniveau
* Type gebied waar een knelpunt voorkomt x Knelpunt kan zich voordoen xx Knelpunt doet zich frequent voor
20
Deze knelpunten gelden als belangrijke aandachtspunten voor het beleid en voor inrichting en beheer van nieuw te realiseren en te renoveren wandelroutes. Een aantal aandachtspunten om bovengenoemde problemen te voorkomen is hieronder weergegeven. • stimuleren van stad-landverbindingen;
• • •
stadsranden bereikbaar vanuit de stad; herstel karakteristieke landschapsstructuur; tegengaan uitholling van het landschap; in het planproces voor het stedelijk gebied en het landelijk gebied de cultuurhistorische lijnelementen en bestaande wandelvoorzieningen en onverharde wegen beschermen; • vergroten van de mogelijkheden voor wandelaars in de stedelijke randzone; • stimuleren van wandelmogelijkheden en –routes die direct bij de voordeur in het stedelijk gebied beginnen; • het beleid voor natuur en landschap dient gericht te zijn op het verbeteren van een samenhangende infrastructuur voor wandelaars; • de ecologische hoofdstructuur inzetten als drager van wandelvoorzieningen: wandelorganisaties hebben dan ook alle belang bij het sluiten van allianties met natuurbeschermingsorganisaties, en omgekeerd (Philipsen en Van der Voet, 1994); • stimuleren van recreatief (mede)gebruik van wandelvoorzieningen op privé-terreinen; • stimuleren en verbeteren van een samenhangende wandelstructuur tussen natuurterreinen; • verminderen van de recreatieve druk op natuurterreinen, waarbij spreiding en vergroting van het wandelaanbod van belang zijn; • spreiding en zonering van wandelactiviteiten ten behoeve van plaatselijke natuurdoelstellingen binnen natuurterreinen. (Bron: : voorbeeldenboek Stad en Ommeland, Stichting Wandelplatform-LAW en Stichting Landelijk Fietsplatform).
3.2
Gebiedskenmerken potentiële wandelgebieden
Het ontwerpproces is voor een groot deel gebaseerd op het vastleggen en beschrijven van gebiedskenmerken. Gebiedsgegevens vormen randvoorwaarden voor de verdere inrichting van wandelpaden en -patronen (wandelpadenplan). De centrale vraag bij het formuleren van de randvoorwaarden is; welke ruimtelijke aspecten in het gebied kunnen bijdragen aan of knelpunten vormen voor het realiseren van wandelpaden? Het antwoord op deze vraag kan per gebied en tijdsperiode verschillen en veranderen. In deze paragraaf wordt op basis van gebiedskenmerken aangegeven welke elementen van belang zijn bij het opstellen van een wandelpadenplan. Daarnaast wordt de methode weergegeven om de verzamelde gegevens en informatie te verwerken en vast te leggen op kaartbeelden.
3.2.1
Gebiedskenmerken en landschapsniveaus
Landschap is op veel manieren te omschrijven. Hier wordt volstaan met de constatering dat landschap te ontleden is in elementen van verschillende niveaus. Er is een onderscheid te maken in elementen die bepalend zijn voor de structuur van een wandelroutes (landschappelijk raamwerk) en elementen die van belang zijn op padniveau (landschappelijke details).
21
Landschappelijk raamwerk Het landschappelijk raamwerk is structuur waarin alle onderscheidende elementen zijn opgenomen zoals bos, infrastructuur, bebouwing. Het raamwerk omvat de basiselementen van het landschap, waarbij onderscheid gemaakt kan worden in landschapstypen, cultuurhistorie, ruimtelijke opbouw van de infrastructuur en de bebouwing en landgebruiksvormen. Landschappelijk detail Landschappelijke details zijn elementen binnen de structuur van het landschap, die door specifieke kenmerken belangrijk kunnen zijn voor het wandelpadenplan. Verschillende terreintypen kunnen bijdragen aan een meer gevarieerde wandelroute.
3.2.2
Landschapstypen
Landschappen die belangrijke overeenkomsten vertonen in de elementen die bepalend zijn voor het landschappelijk raamwerk, behoren tot hetzelfde landschapstype. Een landschapskaart geeft de structuur van het landschap en de voorkomende landschapstypen daarin weer. Om de structuur van het landschap vast te kunnen leggen, wordt het landschap op basis van punt-, lijn- en vlakelementen ingedeeld. Puntelementen Punten zijn zelfstandige objecten in het landschap, die alleen staan of in kleine groepen voorkomen. Voorbeelden van punten in het landschap zijn: solitaire bomen /boomgroepen, boerderijen, woningen, terpen en bijzondere gebouwen (molens, gemalen, kloosters en kastelen). Puntelementen kunnen de wandelroute aantrekkelijk, interessant of leerzaam maken. Daarnaast kunnen puntelementen zoals kerktoren en watertorens de oriëntatiemogelijkheden bevorderen. Lijnen Lijnen vormen verbindende schakels en structuurelementen in het landschap tussen vlakken en punten. Onder lijnen kunnen gerekend worden: infrastructuur (wegen, spoorlijnen, rivieren), lanen, dijken, kades en waterlopen (beken, kanalen en vaarten). Lijnelementen in het landschap kunnen structuurdragers zijn voor wandelroutes. Vlakken Vlakken zijn grotere eenheden in het landschap, die een interne samenhang vertonen. Onder vlakelementen kunnen gerekend worden: natuurterreinen (bos, heide, rietvelden, etc.), landgoederen/buitens, agrarische percelen (weilanden en akkers), bebouwde terreinen (steden, dorpen en industrieterreinen). Vlakken vormen elementen in het landschap die interessant kunnen zijn als aanknopingspunt voor wandelroutes. Vlakelementen kunnen evenals puntelementen de aantrekkelijkheid van de wandelroute beïnvloeden. Samenvattend Het in kaart brengen van de landschapstypen dient de volgende doelen: • het inzichtelijk maken van de landschappelijke variatie en structuur van een gebied; • het aangeven waar welke landschapstypen voorkomen.
22
Landschappen in Nederland In bijlage 4 van het handboek is een beschrijving opgenomen van de kenmerken per landschapstype, opgesplitst naar punt- lijn- en vlakelementen. De belangrijkste aspecten per landschapstype, ten aanzien van wandelmogelijkheden, zijn hieronder kort uitgewerkt. Samenvattend zijn de volgende punten aangegeven: • de kwaliteiten als wandelgebied, • de kansen die het landschap biedt ten aanzien van wandelvoorzieningen, • de knelpunten per landschapstype, die invloed hebben of de wandelmogelijkheden beperken. Terpenlandschap Figuur 7
Terpenlandschap Bron: Topografische dienst, Emmen / LNV 2001
Kwaliteiten als wandelgebied
• open en weids gebied met imponerende vergezichten, • rust en ruimte, • grillig en kronkelig landschapspatroon, • dijken en water, • terpen en terpdorpen.
Kansen
• dijken, kades, schorren en kwelder- en oeverwallen als structuurdragers, • terpen als waardevol attractiepunt.
Knelpunten
• afwisseling in landschap beperkt.
Essenlandschap Figuur 8
Essenlandschap Bron: Topografische dienst, Emmen
Kwaliteiten als wandelgebied
• gevarieerde landschapsvorm met open akkers, beekdalen, hooilanden., gesloten houtwallen, houtkaden, bospercelen en heiderestanten; • stuwwalcomplexen met hoogteverschillen en reliëf (glooiingen); • agrarisch systeem met een centrale brink, verhoogde akkers rond vestigingen en hooilanden in beekdalen; • “Woeste gronden” bestaande uit bospercelen en natuurterreinen; • onverharde wegen en landelijke verbindingen.
Kansen
• landschappelijke lijnen als houtkaden, houtwallen, bosranden, kronkelende beken; • onverharde historische verbindingswegen zijn structuurlijnen voor wandelpaden; • de brink als centraal ontmoetingspunt voor wandelaars; • hogere glooiingen als uitzichtpunten in het landschap.
Knelpunten
• beperkte aansluitingen voor wandelmogelijkheden in natuurterreinen (“woeste gronden”) met omringend landelijk gebied.
23
Oude hoevenlandschap Kwaliteiten als wandelgebied
• kleinschalig landschapspatroon met vele overgangen van open beekdalen en landerijen naar gesloten bospercelen en natuurterreinen; • netwerk van oude wegen aansluitend op oude hoeven in het landschap; • brede en smalle beken kronkelend door het landschap.
Kansen
• kavelranden en overgangen in het landschap zoals bosranden, houtsingels en -wallen als structuurdragers voor wandelroutes; • oude Hessenwegen (gelegen tussen de hoeven op de dekzandruggen) als verbindend element in het landschap; • de oude hoeve als een attractiepunt in wandelroutes.
Knelpunten
• beperkte aansluitingen en wandelmogelijkheden van natuurterreinen (“woeste gronden”) op het omringend landelijk gebied.
Figuur 9
Oude hoevenlandschap / Jong kampenlandschap Bron: Topografische dienst, Emmen
Jong kampenlandschap Kwaliteiten als wandelgebied
• grootschalig landschap met een sterke verkavelde structuur; • rust en ruimte op open percelen; • afwisseling door restanten van heideontginningen, natuurterreinen en bijzondere objecten zoals landgoederen, kloosters en plaggenhutten.
Kansen
• kavelranden, greppels bosranden en houtwallen als structuurdrager voor wandelroutes, • ontginningsas als verbindend element door het landschap; • heiderestanten, landgoederen, natuurterreinen als waardevolle gebieden in wandelroutes.
Knelpunten
• grootschalige heideontginningen zijn minder afwisselend voor wandelaars.
Slagenlandschap Figuur10
Slagenlandschap Bron: Topografische dienst, Emmen
Kwaliteiten als wandelgebied
• weids gebied met vergezichten vanaf kaden, dijken en weteringen; • water in de vorm van plassen, sloten en kanalen als meerwaarde voor recreatieve beleving van wandelaars; • een groot aandeel cultuurhistorische elementen zoals molens, gemalen, forten; • dichte structuren (ontginningsassen met bebouwing ) en weidse structuren (weilanden) in het landschap.
Kansen
• kaden, dijken, weteringen, legakkers en veenriviertjes als structuurdragers voor wandelroutes; • oude wegen zoals kerkpaden, tiendwegen en melkwegen als schakel in het landschap; • de ontginningsbasis (rustige bebouwingslinten) als interessante schakel en lijn door het landschap; • forten, molens, gemalen als belangrijke attractiepunten voor wandelaars.
Knelpunten
• het patroon van sloten kan een belemmering vormen voor padenstructuren; • beperkte ”openbare ruimte” voor wandelroutes.
24
Polders en droogmakerijen
Figuur 11
Polders en droogmakerijen Bron: Topografische dienst, Emmen
Kwaliteiten als wandelgebied
• weids gebied met vergezichten vanaf dijken en kaden; • rust en ruimte in weids landschap; • een groot aandeel cultuurhistorische elementen zoals molens, gemalen, sluizen, dijkhuizen en boerderijen; • kruispunt- en dijkdorpen in het rechte stramien van het polderlandschap.
Kansen
• dijken langs ring- en boezemvaarten als structuurdragers voor wandelroutes; • dijkdorpen en kruispuntdorpen als bijzondere elementen in het landschap; • wielen, molens, stoomgemalen en andere cultuurhistorische elementen als attractiepunten.
Knelpunten
• beperkte afwisseling door rechte wegen en relatief grootschalige verkavelingsvormen in de polders; • het patroon van sloten kan een belemmering vormen voor padenstructuren;
Veenkoloniaal landschap
Figuur 12
Veenkoloniaal landschap Bron: Topografische dienst, Emmen
Kwaliteiten als wandelgebied
• weids landschap gekenmerkt door rust en ruimte; • lintdorpen in een ontginningsas; • buitenplaatsen en landgoederen vormen bijzondere elementen in het landschap; • water heeft een centrale rol in het landschap en komt in de vorm van kanalen, zwetsloten, monden en wijken in het gebied voor; • bebouwingslinten (enkele en dubbele) als herkenbare ontginningsbasis in het landschap;
Kansen
• kanalen, veenwallen, veenstroompjes en achterwegen als structuurdagers voor wandelroutes; • bebouwingslinten als bijzondere lijnelementen voor wandelaars in het gebied.
Knelpunten
• het patroon van de sloten kan een belemmering vormen voor de padenstructuur.
Rivierenlandschap
Figuur 13
Rivierenlandschap Bron: Topografische dienst, Emmen
Kwaliteiten als wandelgebied
• gevarieerd open landschap met vergezichten vanaf dijken, • afwisselend en dynamisch buitendijks gebied, gekenmerkt door een meanderend patroon van de rivier; • water als belangrijk element (rivier, tichelgaten, oude meanders); • oude steenfabrieken, woerden, eendenkooien, stroomwallen met boomgaarden en wielen als bijzondere cultuurhistorische elementen in het landschap.
25
Kansen
• zomer- en winterdijken en meidoornhagen als structuurdragers voor wandelroutes. • veldwegen waarlangs routestructuren gesitueerd kunnen worden; • oude meanders van rivieren als bijzondere en interessante verbindingen in wandelroutes; • dijkhuizen, terpen, buitendijkse boerderijen, steenfabrieken en waterkunstwerken (sluizen, delta werken e.d.) als bijzondere attractiepunten in de wandelroute; • struinpaden door de ruige natuur.
Knelpunten
• de rivier als barrière tussen twee gebieden; • het binnendijks gebied, waar dat een strakke en grootschalige verkavelingsvorm heeft, is minder interessant voor wandelaars.
Heuvellandschap Figuur 14
Heuvellandschap Bron: Topografische dienst, Emmen
Kwaliteiten als wandelgebied
• gevarieerde landschapsvorm met plateaus, beekdalen en terrassen (erosiegeulen); • uitzichtpunten en vergezichten op de glooiing van beekdalen en terrassen; • waardevolle gebieden en natuurterreinen (hellingbossen, beekhooilanden, kwelwaterbronnen).
Kansen
• randen van hellingbossen, beken, graften, houtwallen, kades, holle wegen, beken als structuurdragers voor wandelpaden; • cultuurhistorische wegen en paden als lijnelementen in het landschap; • oude watermolens, grafheuvels, vakwerkboerderijen, kastelen, bakhuizen, kloosters, kapellen en kruisen als attractiepunten in het landschap.
Knelpunten
• steile hellingen zijn moeilijk beloopbaar voor wandelaars; • beken kunnen barrières vormen.
Duinlandschap
Figuur 15
Duinlandschap
Kwaliteiten als wandelgebied
• gevarieerd en natuurlijk landschap met jonge open duinen (helmgras) en oude begroeide duinen (bos); • Overgangen naar een sterk cultuurlijk langschap in de binnenduinrand met de bollenstreek en een reeks landgoederen; • sterk glooiend landschap met hogere en lagere duinen.
Kansen
• duinrellen en overgangen in de binnenduinrand (natuurlijke lijnen) als structuurdrager voor wandelroutes; • uitzichtpunten op hogere glooiingen van duinen. bunkers, vuurtorens en paviljoen als attractiepunt in de wandelroute; • de bollenstreek en landgoederen landschap als interessant gebied voor wandelroutes.
Knelpunten
• het duin is gevoelig voor zandverstuivingen.
26
3.2.3
Cultuurhistorie
Cultuurhistorische elementen in het landschap, relicten, vertellen iets over de menselijke invloed op de vorming van dat landschap, over leefgewoontes en bewoning in de periode waaruit die elementen stammen. Cultuurhistorische elementen kunnen de wandeling interessant, boeiend en leerzaam maken (vooral in combinatie met informatie daarover). Het kan voorkomen dat de elementen opgenomen zijn in de landschapskaart, bijvoorbeeld kades en dijken. De cultuurhistorische elementen worden aangegeven op een cultuurhistorische kaart Cultuurhistorische kaart In de ruimtelijke opbouw van het gebied en landschap is het van belang na te gaan of elementen een cultuurhistorische waarde of betekenis hebben. Als bijlage 4 is een lijst opgenomen met achtergrondliteratuur, voor het verwerven van informatie over waardevolle cultuurhistorische elementen. Voor het ontwikkelen van informatiemateriaal is het van belang gegevens te bundelen bij het kaartbeeld. Puntelementen: Onder cultuurhistorische puntelementen kunnen gerekend worden: monumenten zoals kastelen, boerderijen, molens, gemalen en kerken, daarnaast zwerfstenen, begraafplaatsen en grafheuvels. Cultuurhistorische elementen liggen veelal verspreid in het landelijk gebied, zodat er op het eerste gezicht geen sprake is van een duidelijk raamwerk of onderlinge relatie. Zorgvuldig aangelegde wandelroutes kunnen die relatie zichtbaar maken. Dat is voor de wandelaar interessant en leerzaam en voor hem of haar worden de “parels van het landschap” duidelijk in beeld gebracht. Lijnelementen: Cultuurhistorische lijnelementen omvatten onder meer oude wegen, waterlopen (gegraven kanalen), verdedigingswerken (kaden, dijken en verdedigingslinies), legakkers en restanten van landschapselementen (hagen, houtwallen en oude lanen). Cultuurhistorische lijnelementen kunnen een belangrijke structuurdrager zijn voor wandelroutes in het landschap. Enkele voorbeelden van cultuurhistorische lijnelementen zijn opgenomen in tabel 3.3. Tabel 3.3 Cultuurhistorische lijnelementen Wegen en paden Heerenwegen
Beschrijving en voorkomen Deze wegen zijn in de tijd van de Romeinen aangelegd ten behoeve van de verplaatsing van het leger en handelsdoeleinden. In Nederland zijn van deze wegen nog restanten te vinden langs Maas en Rijn, plaatselijk in Limburg
Koningswegen
Koningswegen vormen de verbinding tussen verschillende buitens/landgoederen/hoven en zijn gebruikt voor de jacht, het controleren van grenzen van het gebied. Een restant van een Koningsweg ligt tussen Utrecht en Bunnik, daarnaast komen er restanten voor op de Veluwe.
Hessenwegen
Hessenwegen ofwel handelswegen zijn ontstaan tussen belangrijke handelscentra in het land. Door handelaren met brede karren ontstonden brede banen met diepe sporen waarvan enkele restanten op de Veluwe gehandhaafd zijn gebleven en nog als langgerekte geulvormige patronen te herkennen zijn.
Hanzewegen
Hanzewegen zijn vernoemd naar de Duitse Hanze (verbond van handelssteden) en vormen verbindingen tussen de Hanzesteden. Restanten van de wegen zijn in Nederland niet bekend.
27
Kerkpaden/wegen
Kerkpaden en –wegen zijn ontstaan uit verbindingen tussen kastelen/ buitens en de “eigen kerk” in het naburige dorp. Op eenzelfde manier gebeurt dit tussen de kerkdorpen en de hieronder vallende omringende dorpen en gehuchten zonder kerkgebouw. In Nederland komen deze kerkpaden op veel plaatsen nog voor.
Jaagpaden
Jaagpaden zijn gelegen langs vaarten en kanalen. Op de jaagpaden liepen paarden die boten op het water voort trokken. De jaagpaden komen met name in het westen van Nederland veel voor.
Napoleonwegen
Napoleonswegen zijn in de tijd van Napoleon aangelegd als snelle verbindingsroute om troepen te verplaatsen. De wegen worden gekenmerkt door lange rechte tracés die georiënteerd zijn op kerktorens. In Limburg komen deze wegen voor langs de Maasoever.
Tiendwegen
Tiendwegen zijn wegen en paden die aan het einde van kavels in veengebieden zijn gelegen. De tiendwegen zijn ontstaan door de toenmalige belastingheffing waarbij een tiend van nieuw ontgonnen land kon worden geheven. Tiendwegen komen voor in het veenlandschap van Zuid-Holland en Utrecht.
Knuppel- of veenwegen.
Deze vormen de oudste wegen in het landschap, die ontstaan zijn door rondtrekkende jagers- en vissersvolken. Restanten van deze paden komen niet veel meer voor.
Vlakelementen Cultuurhistorische vlakken zijn grotere landschappen, die door bepaalde ontwikkelingen een belangrijke betekenis hebben in het landschap. Voorbeelden hiervan zijn droogmakerijen (Schermer en Beemster) en veenontginningen. Figuur 16
Cultuurhistorische lijnen (v.l.n.r. Kerkpad, Schulpweg, Koningsweg en oppad) Bron: Stichting Wandelplatform-LAW
Samenvattend: Het in kaart brengen van de cultuurhistorie heeft de volgende doelen: • in beeld brengen van de landschappelijke aantrekkelijkheid van een gebied; • aangeven waar de cultuurhistorische elementen in een gebied voorkomen.
3.2.4
Ruimtelijke opbouw infrastructuur en bebouwing
Onder ruimtelijke opbouw wordt hier verstaan: de manier waarop infrastructuur in het landelijk gebied is gesitueerd. Voor wandelroutes en -netwerken is het van belang te weten welke relaties er zijn tussen gebieden, welke invloed de ruimtelijke opbouw heeft op het landelijk gebied (drukte en verstoring) en hoe de ruimtelijke opbouw van infrastructuur en bebouwing is vormgegeven (barrièrewerking of juist niet). De ruimtelijke opbouw is sterk bepalend voor de vormgeving van een wandelroute, waarbij het veelvuldig voorkomt dat de ruimtelijke opbouw de wandelmogelijkheden in negatieve zin beïnvloedt.
Figuur 17
Infrastructuur (v.l.n.r. Kanaal, snelweg, spoorweg en rivier) Bron: Topografische dienst, Emmen
28
Kaart ruimtelijke opbouw infrastructuur en bebouwing De gegevens van infrastructuur en bebouwing worden vastgelegd op de kaart ruimtelijke opbouw. Op basis van de indeling in punt-, lijn- en vlakelementen worden de elementen op de kaart aangeduid. Puntelementen Onder punten kunnen gerekend worden: opstappunten voor openbaar vervoer (stations, bushaltes, pontverbindingen en belangrijke knooppunten van het openbaar vervoer), oriëntatiepunten (kerk- en watertorens en belangrijke gebouwen) en voorzieningen (restaurants, cafés, hotels en overnachtingsmogelijkheden). Voor punten van het openbaar vervoer is het daarnaast van belang kennis te hebben van de opstaptijdstippen en de reisduur tot het stedelijk gebied of het landelijk OVnetwerk. Lijnelementen, verbindingen De lijnen in het landschap omvatten snelwegen, autowegen, fietspaden, bestaande wandelpaden, treinverbindingen, kanalen en brede watergangen. Naast deze infrastructuurlijnen kunnen lintdorpen tot lijnvormige elementen worden gerekend. Het is aan te bevelen de aanwezige relaties in de stadsrand, zoals fietsverbindingen, oude spoorwegen en dergelijke een extra accent te geven. Vlakelementen De vlakken omvatten alle bebouwingsvormen in het stedelijk en landelijk gebied. Evenals de lijnen is het van belang bij de structuur in de stadsrand, aan te geven waar de stedelijke rand transparant is. Er is sprake van een transparante stadsrand, als er naast de bebouwing andere elementen zoals parken en grote groengebieden voorkomen. Bij transparante stadsranden is het interessant de mogelijkheden te onderzoeken naar stad- en ommelandverbindingen. Samenvattend Het in kaart brengen van de ruimtelijke opbouw van infrastructuur en bebouwing, heeft als doel: • inzichtelijk maken van de wijzen waarop recreanten zich kunnen verplaatsen naar potentiële wandelgebieden; • inzicht te krijgen in de ruimtelijke relaties van een gebied en de infrastructuur van stad en ommeland; • inzicht te geven in de potentiële vraag naar wandelvoorzieningen.
3.2.5
Landgebruiksvormen
Landgebruiksvormen zijn de zichtbare functies van een gebied (bos- en natuurterrein, recreatiegebied, agrarisch gebied, verdedigingswerken) en het feitelijk gebruik (veeteelt, akkerbouw, dagrecreatie, waterkering). Met het inzichtelijk maken van landgebruiksvormen kan worden vastgesteld hoe een gebied is opgebouwd en of het afwisselend en begaanbaar is. Figuur 18
Landgebruikvormen (v.l.n.r. veeteelt/akkerbouw, glastuinbouw, natuurterrein en stedelijk gebied) Bron: Topografische dienst, Emmen
29
Landgebruiksvormenkaart Op de landgebruiksvormenkaart zijn alle gebruiksvormen in grove lijnen aangegeven. Bij het vaststellen van de globale wandelroute zal de kaart gespecificeerd worden tot perceelsniveau. Met deze specificatie kan bepaald worden wie de eigenaar, beheerder en/of de gebruiker is van het terrein/perceel. Met deze gegevens kan in het veld getoetst worden wat de mogelijkheden en beperkingen zijn ten aanzien van bijvoorbeeld openstelling. Informatie op perceelniveau kan opgevraagd worden bij een gemeentelijke instantie en/of het kadaster. De landgebruiksvormenkaart kan op basis van punten, lijnen en vlakken worden opgebouwd. Puntelementen Puntelementen zijn kleinere gebiedseenheden of objecten die een duidelijk recreatieve betekenis hebben, zoals kampeerterreinen bij de boer, horeca gelegenheden, informatieobjecten. Lijnelementen Onder lijnvormige elementen worden verstaan: dijken, kaden, kanalen, infrastructuurlijnen. Vlakelementen De vlakken zijn grotere gebiedsoppervlakken met eenzelfde grondgebruik zoals bos- en natuurterreinen, agrarische gebieden, recreatieterreinen en landgoederen. Samenvattend Het in kaart brengen van de landgebruiksvormen heeft als doel: • inzichtelijk maken van de eigendomssituatie en de openstellingssituatie in een gebied. Kortom: voor wandelen openbaar toegankelijke, niet openbaar toegankelijke en niet toegankelijke terreinen; • inzichtelijk maken van de ruimtelijke variatie van een gebied; • kunnen bepalen in hoeverre een gebied recreatief interessant is.
3.2.6
Terreinopbouw en terreintypen
Landschapstypen bepalen de grovere lijnen waaruit een gebied is opgebouwd. Voor wandelaars zijn de detailverschillen in het landschap even belangrijk als het gehele landschap. Met name in natuurterreinen zijn kleine verschillen in het gebied van belang om een wandeling interessant en boeiend te maken. De verschillen worden gevormd door plaatselijke veranderingen in het voorkomen van terrein- en vegetatiestructuren (bos, heide, rietvelden en moeras). De verschillen in terreintypen en vegetatiestructuren worden aangeduid met de structuurvariatie van een terrein. Structuurvariatie in een wandelroute kan ontstaan door gebruik te maken van de volgende terreineigenschappen. Figuur 19
Terreintypen (v.l.n.r. Grasland, bos / heide, akkers en duin) Bron: Topografische dienst, Emmen
• Plaatselijk open / gesloten en transparante gebieden: Open en gesloten gebieden omvatten plaatsen die al dan niet beplant, bebouwd of begroeid zijn. Daarnaast speelt de transparantie, de mate waarin het object licht doorlaat, een belangrijke rol. Voorbeelden: Open Larixbos, gesloten Douglasbos, gesloten Beukenbos, open Berkenbos, open vlaktes (zoals kapvlaktes, venen en poelen).
30
• Randen en overgangen: Randen en overgangen zijn veranderingen in terreintype, waar de uiterlijke verschijningsvorm of opbouw van beplanting en vegetatietype verandert. Voorbeelden: Bosranden, oevers (natuurlijke oevers, plasbermen, e.d.), houtwallen, steilranden, rietoevers en akkerranden. • Reliëf en hoogteverschillen in het terrein: Onder reliëf en hoogteverschillen wordt verstaan de mate waarin hogere en lagere gedeelten in een gebied voorkomen. Met name de hogere gedeelten met uitzichten zijn interessant voor wandelaars. Voorbeelden: Stuifduinen en stuwwalcomplexen. Terrein(type)kaart Het terrein en de natuurlijke omgeving binnen het tracé van de wandelroute, wordt vastgelegd op een terreinkaart. Op de terreinkaart is aangegeven hoe het terrein op detailniveau is opgebouwd, welke terreintypen voorkomen en welke terreinelementen aanwezig zijn (randen, reliëf, open/ gesloten gedeelten, soortenopbouw). De kaart wordt opgesteld als de route of het tracé van het wandelpad in grove lijnen aangegeven is. Samenvattend De terreintypekaart heeft als doel: • inzichtelijk maken van plaatselijke verschillen in de opbouw van een gebied, • kunnen bepalen in hoeverre een gebied recreatief interessant is.
3.2.7
Terreingesteldheid en terreininvloeden.
De terreingesteldheid en terreininvloeden bepalen de mate waarin het gebied toegang biedt voor wandelactiviteiten. Natuurlijke processen, reliëf en bodemopbouw zijn daarbij de factoren die de terreininvloeden en -gesteldheid bepalen. Figuur 20
Bodemkaart (v.l.n.r. kleigronden, zandgronden, veengronden en leemgronden) Bron: Topografische dienst, Emmen
Bodemgesteldheid De bodemgesteldheid en de draagkracht van de grond hangen af van de samenstelling van de grond. Er zijn vier hoofdgroepen van grondsoorten te onderscheiden, namelijk: klei-, zand-, leem/ löss- en veengronden. Elke grondsoort heeft specifieke eigenschappen ten aanzien van draagkracht, ontwatering en vegetatiegroei. Om te bepalen welke grondsoorten in het gebied aanwezig zijn, kan gebruik worden gemaakt van de Bodemkaart van Nederland (Stiboka, Stichting Bodemkartering). Kenmerken en eigenschappen per grondsoort en de mogelijkheden ten aanzien van wandelpaden en -voorzieningen zijn hieronder nader opgesomd. Voor concrete inrichtingsmaatregelen wordt verwezen naar hoofdstuk 4.
31
Veengronden Veengronden zijn opgebouwd uit (deels)onverteerde plantenresten, die ontstaan door permanent stagnerend (grond)water. Eigenschappen veen • terreinen zijn nat of vochtig door een permanente hoge grondwaterstand; • de bodemsamenstelling bestaat uit een dichte in elkaar verweven structuur van plantenresten, waarvan de draagkracht beperkt is. Wandelmogelijkheden • in gebieden met een hogere grondwaterstand zullen vaak alternatieve wandelpaden (vlonders, knuppelbruggen) noodzakelijk zijn. Kleigronden Kleigronden zijn in belangrijke mate opgebouwd uit zeer kleine gronddeeltjes (lutum- / slibfractie: 0 16 mm) die afgezet zijn door rivieren (rivierkleigronden) of zeewater (zeekleigronden). Eigenschappen klei • de gronddeeltjes zijn zeer fijn van structuur zodat de waterdoorlatendheid gering is. Dit heeft plasvorming en een modderachtige toplaag als gevolg; • de draagkracht van kleigronden met nat weer is beperkt; • de gronden zijn met droog weer goed begaanbaar doordat het klei opdroogt en verandert in een zeer massieve bodemlaag. Wandelmogelijkheden • drainage van kleigronden is gewenst om de problemen met overtollig water te beperken. Zandgronden Zandgronden bestaan overwegend uit de zandfractie (50 – 2000 mm): gronddeeltjes die door rivieren en/of door de wind zijn afgezet. Eigenschappen zand • de structuur van de gronddeeltjes is grof (hoekig), waardoor de grond goed waterdoorlatend en draagkrachtig is; • stuifgevoelige grond, op plaatsen waar de vegetatie de grond niet geheel dekt (schrale bodems zoals het duin en heideterreinen). Wandelmogelijkheden • verstuivingremmende maatregelen zijn gewenst om overlast en hinder voor de wandelaar te beperken (open duingebieden). Leemgronden Leemgronden bestaan uit zeer fijne gronddeeltjes: silt (2- 50 mm) en lutum ( < 2 mm), die door de wind zijn afgezet. Eigenschappen leem • de structuur van de grond is fijn;
32
• • •
de grond heeft een sterke samenhang, waardoor de grond slecht waterdoorlatend is en plasvorming optreedt; in gebieden met een sterk reliëf (Limburg), ontstaan kleine riviertjes doordat het water niet kan infiltreren in de bodem, met erosie als gevolg; leemgronden zijn draagkrachtige gronden.
Wandelmogelijkheden • Langs de paden in glooiende gebieden zijn voorzieningen wenselijk om het snel afstromende water op te vangen (ter voorkoming van erosie). Langs het pad kunnen infiltratiegaten gemaakt worden, waar water tijdelijk wordt opgevangen. Natuurlijke processen Naast grondsoorten kunnen natuurlijke processen invloed hebben op de draagkracht van de bodem en de mogelijkheden voor wandelaars. Een belangrijk proces dat de wandelmogelijkheden beïnvloedt is kwel. Kwel is het uittreden van grondwater uit de bodem, veroorzaakt door grondwaterstromingen. In gebieden in reliëfrijke landschappen (heuvellandschap Limburg) of naast stuwwalcomplexen (Rijk van Nijmegen en Veluwezoom) kan dit natuurlijke proces optreden. In polderlandschappen met hoge dijken en boezemwateren kan ook kwel plaatsvinden, hier is echter geen sprake van een natuurlijk principe maar van een door menselijk ingrijpen ontstaan proces. Eigenschappen kwel(milieus) • natte plekken op plaatsen van uittredend grondwater; • de draagkracht van de bodem is op plaatsen met kwel minder; • op kwellocaties komen specifieke planten voor die kwetsbaar zijn voor betreding. Wandelmogelijkheden • in gebieden met kwel zijn alternatieve wandelpaden noodzakelijk, zoals vlonders en knuppelbruggen. Dit voorkomt dat men wegzakt in de grond of natte voeten krijgt. Helling van het terrein In delen van Nederland, zoals het heuvellandschap van Zuid-Limburg en de stuwwal-complexen bij Arnhem en Nijmegen, is het van belang rekening te houden met de helling van het terrein. Als de hellinghoek meer dan 8% bedraagt, is het belangrijk alternatieve oplossingen te treffen. Een afdaling langs een pad van 8% kan namelijk al gevaarlijke situaties opleveren. Alternatieve oplossingen bij een steile helling zijn: trapconstructies en zigzagpaden. Een alternatieve route, waarbij het heuvelachtige gedeelte of gebied wordt gemeden, kan een oplossing zijn. Belangrijke punten in de planvorming zijn: • Wandeldoelgroepen in het gebied De maximaal te nemen hellinghoek is per wandelaar verschillend. Voor ouderen en mensen die slecht ter been zijn is een hellingshoek van maximaal 3 % tot 5 % te belopen. De doorsnee wandelaar zal het niet erg vinden als het hellingspercentage tot 8 % oploopt. De gesteldheid van het wandelpad zal mede bepalend zijn of de wandelaar een steilere of minder steile route neemt. Alternatieve routes zijn aan te bevelen. Veel wandelaars zijn geneigd een makkelijke beklimming te wandelen. •
Erosiegevaar op paden
33
Erosie op paden is, met uitzondering van Limburg, in Nederland vrijwel te verwaarlozen. Op zandpaden in heuvelachtige terreinen (Zuid-Limburg), kan het verstandig zijn paden in zigzagvorm aan te leggen. • Longitudinale hellingen en cross-sectionele helling: De longitudinale hellingen volgen het reliëf van het landschap en veranderen qua hellingshoek per terreintypen. De cross-sectionele helling heeft een vaste hellingshoek van 1% t/m 8%. Voordelen van longitudinale hellingen zijn: het landschap wordt minimaal aangetast en in de route kunnen minder steile stukken aanwezig zijn, waar de wandelaar even op adem kan komen. Terreininvloedenkaart De gegevens voortkomend uit de bodemgesteldheid, natuurlijke processen en de hellinggraad van een potentieel wandelgebied worden aangegeven op de terreininvloedenkaart. De informatie wordt weergegeven in punt-, lijn- en vlakelementen. Puntelementen Punten vormen de plekken waar natuurlijke processen kunnen voorkomen. De exacte locatie en de omvang van natuurlijke processen zijn moeilijk aan te geven, zodat met een indicatieve aanduiding volstaan kan worden. Lijnelementen De hellinggraad van een terrein kan worden afgeleid uit hoogtelijnen. Hoogtelijnen verbinden op het kaartbeeld punten met éénzelfde hoogte. De afstand tussen de hoogtelijnen onderling bepaalt de hellingsgraad van het gebied. Hoogtelijnen met een geringe onderlinge afstand wijzen dus op een steile helling. Vlakelementen De bodemgesteldheid wordt aangegeven in vlakken. Samenvattend De terreininvloedenkaart heeft als doel: • het inzichtelijk maken van plaatsen die al dan niet begaanbaar zijn voor het realiseren van een wandelpad, • het kunnen bepalen van factoren die invloed hebben op de locatie van het mogelijke wandeltracé.
34
3.3
Vormgeving wandelroutes
In het ontwerpproces zijn verschillende fasen te onderscheiden. Na een inventarisatiefase volgt de analyse- en ontwerpfase. In de inventarisatiefase, de vorige paragraaf, zijn alle gebiedskenmerken in kaart gebracht. Op basis van deze gegevens kunnen knelpunten, kansen en kwaliteiten van het gebied voor wandelroutes in beeld worden gebracht. De hierna te bespreken stap is de ontwerpfase, waarbij wordt vastgesteld hoe om te gaan met kansen, knelpunten en kwaliteiten en op welke wijze de wandelroute of het pad ingericht of ontwikkeld kan worden.
3.3.1
Oplossingsmogelijkheden voor het ontwikkelen van wandelroutes
Het in kaart brengen van knelpunten is, in tegenstelling tot het oplossen ervan, een minder moeilijke opgave in het ontwerpproces. Bij het oplossen van een knelpunt staan de volgende twee punten centraal: “welke alternatieve mogelijkheden zijn er om het knelpunt op te heffen?” en “is het knelpunt bij voorbaat te voorkomen?” Hieronder zijn verschillende ideeën uitgewerkt die kunnen bijdragen aan het opheffen van knelpunten. Structuurlijnen als dragers voor wandelroutes Structuurlijnen zijn onder te verdelen in blauwe-, groene-, infrastructuur- en landschappelijke lijnen en kunnen alle een belangrijke schakel vormen tussen gebieden, terreinen en plekken. Met name in het landelijk gebied en de stedelijke randzone komen veel structuurlijnen voor. De structuurlijnen kunnen voor wandelroutes belangrijke aanknopingspunten en verbindingen vormen tussen het stedelijk en landelijk gebied en tussen (natuur)terreinen onderling. Het behouden, handhaven en beschermen van deze structuurlijnen is belangrijk. Voor het opstellen van deze paragraaf is gebruik gemaakt van het voorbeeldenboek “Stad en Ommeland” (Stichting wandelplatform LAW en Stichting Landelijk Fietsplatform, 2000) • Blauwe lijnen als structuurdrager voor wandelvoorzieningen Onder blauwe lijnen worden gerekend: kanalen, sloten, beken, rivieren en oevers langs plassen en meren. Langs blauwe lijnen komen van nature veel paden en routes voor. Het kabbelende water, weidse uitzichten, de bootjes en het rijke vogelleven op het water zijn vanaf de waterlijn (kades, dijken en steigers) te beleven en maken de verbindingen voor recreanten interessant. Door het koppelen van wandelroutes op terreinen langs blauwe lijnen ontstaan waardevolle recreatieve verbindingen. Figuur 21
Voorbeeldproject langs Blauwe lijnen Bron: Stad en ommeland (Wandel- en Fietsplatform,2000)
• Groene lijnen en vlakken als schakel tussen stad en land De groene lijnen en vlakken omvatten onder meer landgoederen, bossen, houtkaden, brede houtsingels en oude lanen. Deze elementen kunnen in de stedelijke randzone van betekenis zijn voor stadlandverbindingen, waarbij een schakel wordt gevormd tussen de stedelijke groenstructuur (parken en grote groengebieden) en het landelijk gebied. Figuur 22
Voorbeeldproject langs Groene lijnen Bron: Stad en ommeland (Wandel- en Fietsplatform,2000)
35
• Infrastructuur als verbindende schakel Wegen, kanalen en spoorlijnen hebben grote invloed op de ruimtelijke opbouw van het stedelijk en het landelijk gebied. Deze infrastructuurlijnen doorsnijden veelal landschappen en natuurgebieden, zodat deze barrières vormen voor wandelroutes. Infrastructuur kan daarentegen ook bijdragen aan het verbinden van het stedelijk en landelijk gebied voor woon- en werkverkeer en recreatief verkeer. Vanuit dit perspectief kunnen infrastructuurlijnen bijdragen aan het bevorderen van wandelverbindingen tussen het stedelijk en landelijk gebied. Voorbeelden van infrastructuurlijnen, waaraan wandelroutes gekoppeld kunnen worden zijn brede wegbermen van doorgaande wegen (regionale en snelwegen), oude spoorlijnen, kanaaldijken en rustige onverharde wegen. Figuur 23
Voorbeeldproject langs infrastructuur (kanaal) Bron: Stad en ommeland (Wandel- en Fietsplatform,2000)
• Wandelroutes gekoppeld aan landschappelijke lijnen De landschappelijke structuur van het gebied vormt een belangrijk aanknopingspunt voor wandelroutes. Elk type landschap heeft verschillende potenties voor het verbinden van wandelroutes door het landelijk gebied. In paragraaf 3.3 zijn de kenmerken en kwaliteiten per landschaptype aangegeven. De belangrijkste structuurdragers zijn hieronder schematisch weergegeven. Figuur 24
Wandelpaden langs blauwe lijnen
Figuur 25
Wandelpaden langs randen en overgangen
Figuur 26
Wandelpaden langs groene lijnen
Figuur 27
Wandelpaden langs cultuurhistorische lijnen
36
Ecologische Hoofstructuur (EHS) als drager voor wandelroutes De Ecologische Hoofdstructuur heeft als doel isolatie van leefgebieden van plant- en diersoorten tegen te gaan door middel van het instandhouden van leefgebieden (kerngebieden), het vergroten van leefgebieden (natuurontwikkelingsgebieden) en het verbeteren van de relatie tussen gebieden (verbindingszones). De Ecologische Hoofdstructuur is een middel, gestuurd vanuit de overheid, om een samenhangend netwerk van gebieden te realiseren. De verbindingszones vormen een breed raamwerk van lijnen tussen natuur- en natuurontwikkelingsgebieden waarlangs flora en fauna zich kunnen verplaatsen. Met name de groene verbindingszones kunnen van betekenis zijn als structuurdrager voor wandelroutes in het landelijk gebied. Het koppelen van een wandelroute aan een verbindingszone houdt in dat binnen de natuurdoelstelling van de verbindingszone gekeken wordt naar de mogelijkheden voor recreatief medegebruik door wandelaars. Ook op lokaal niveau in de stad zijn verbindingszones te onderscheiden (stedelijke ecologische structuur). Het koppelen van wandelroutes aan deze structuur bevordert de directe verbindingen tussen stad en land en maakt het mogelijk om wandelroutes in de woonomgeving te laten ontspringen. Voorbeelden van wandelpaden in verbindingszones zijn aangegeven in het ideeënboek “Verbindingszones voor Recreatie en Natuur” (Wiro,1995). Daarin zijn de volgende eisen en randvoorwaarden geformuleerd voor het gebruik van de EHS als structuurdrager voor wandelroutes: • het recreatief gebruik mag geen negatieve effecten hebben op het voorkomen van specifieke flora en fauna, en moet passen binnen de natuurdoelstellingen van de verbindingszone; • binnen het tijd-ruimtepatroon van mens en dier moet afgewogen worden of recreatief medegebruik van een verbindingszone mogelijk en wenselijk is; • per gebied zal op basis van het voorkomen van dieren, en de eisen aan de breedte en lengte van de verbindingzone een afweging plaats moeten vinden, hoe recreatief medegebruik ingepast kan worden. Figuur 28
Inrichting rustpunt voor de boomkikker en wandelaar Bron: Wiro,1995
Planning en realisatie van wandelstructuren in de EHS Er zijn twee strategieën voor het realiseren van wandelroutes binnen de verbindingszone van de EHS. Als eerste een passief beleid, waarbij gewacht wordt op de ruimtelijke planvorming van de EHS. Als achteraf blijkt dat een combinatie met wandelstructuren mogelijk is, wordt alsnog een wandelverbinding gerealiseerd. Ten tweede een actief beleid, waarbij in de ruimtelijke planvorming van de EHS de mogelijkheden voor recreatieve doelstellingen afgewogen worden ten opzichte van de natuurdoelstellingen. Hierbij wordt als het ware ruimte gereserveerd voor wandelactiviteiten. In Nederland wordt momenteel hard gewerkt aan de totstandkoming van de EHS op provinciaal en gemeentelijk niveau. Het is wenselijk om vanuit het actief beleid de mogelijkheden voor de wandelrecreatie mee te nemen. Bundelen recreatieve netwerken Recreatieve netwerken vormen verbindingen die door verschillende recreanten zoals fietsers, skaters, en wandelaars gebruikt worden. Het combineren of bundelen van verschillende recreatieve netwerken kan in verschillende situaties bijdragen tot overbrugging van barrières. Het aanleggen van een tunnel onder een spoorweg zal bijvoorbeeld een hogere prioriteit krijgen als deze een functie krijgt waarvan meerdere recreatieve netwerken gebruik kunnen maken. Een randvoorwaarde bij het combineren van recreatieve netwerken is dat verschillende gebruikersgroepen, zoals fietsers, brommerrijders en automobilisten, onderling zoveel mogelijk worden gescheiden.
37
Multifunctioneel gebruik van voorzieningen en terreinen Medepad- en -terreingebruik Onder multifunctioneel gebruik of recreatief medegebruik van paden en terreinen wordt verstaan: het gebruik van percelen, terreinen, wegen en infrastructuurlijnen in het landschap die opengesteld zijn voor wandelen, waarbij het terrein in eigendom is van een particuliere instantie. Dit houdt in dat wandelpaden aangelegd worden op terreinen met een andere (hoofd)doelstelling, of dat paden en wegen met andere functies voor wandelen opengesteld worden. Het wandelen over waterstaatkundige elementen zoals dijken, kaden die in eigendom zijn van waterschappen, is hiervan een voorbeeld. De mogelijkheden en beperkingen van mede terreingebruik zijn uitgewerkt in hoofdstuk 5 van het handboek. Multifunctioneel gebruik bestaande voorzieningen Wandelroutes door waterrijke gebieden en gebieden met veel infrastructuur stuiten al snel op verschillende barrières. Op deze plaatsen kunnen alternatieve constructies worden aangelegd, zoals bruggen en tunnels. Deze maatregelen zijn meestal ingrijpend en zeer kostbaar, zodat al snel overwogen wordt een alternatief tracé aan te leggen. Naast een alternatief tracé zijn er bestaande voorzieningen waarvan de wandelaar gebruik kan maken, zodat er sprake is van multifunctioneel gebruik. Een (kluun)vlonder onder een brug, (trek)vlotten en pontjes over watergangen en sluizen met een gecombineerd wandelpad zijn hier voorbeelden van. Een overzicht van de bestaande voorzieningen die in aanmerking komen voor multifunctioneel gebruik, is opgenomen in hoofdstuk 4. Landschapsontwikkeling als decor voor wandelroutes De structuur van het landschap vormt een belangrijk aanknopingspunt voor het realiseren van wandelroutes. Vanuit dit uitgangspunt wordt het wandelpad in het ontwerpproces gesitueerd op interessante, afwisselende en aantrekkelijk locaties in het landschap. Het pad vormt hierbij de variabele factor in het ontwerpproces Het kan zich voordoen dat binnen de begrenzing van het potentieel wandelgebied, het landschap door verschillende factoren en ontwikkelingen een minder interessant aanknopingspunt vormt. De wandelroute kan hierbij op verschillende plaatsen in het landschap worden gecreëerd, zonder dat het landschap een meerwaarde geeft aan de beleving op het wandelpad. In deze situaties kan ervoor gekozen worden te zoeken naar mogelijkheden voor landschapsontwikkeling in de omgeving van het wandelpad. Vanuit dit uitgangspunt wordt zowel het wandelpad als het landschap rond de wandelroute een variabele in het ontwerpproces.
3.3.2 Vormgevingsprincipes voor wandelroutes Knelpunten kunnen deels worden ondervangen door te variëren met padenpatronen en de pad(en)dichtheid in het gebied. Het padenpatroon als ontwerpmiddel In het ontwerpproces is het padenpatroon onder te verdelen in verschillende elementen of segmenten. Elk element heeft een bepaalde functie of doel, waarbij de volgende onderdelen te onderscheiden zijn: • doorgaande lijnverbindingen; • knooppunten; • concentratiepunten.
38
Figuur 29
Regionaal wandelpadenstructuur Bron: Landschap waterland (Stichting lopende zaken, 2000)
Doorgaande lijnverbindingen De doorgaande lijnverbinding ofwel het wandelpad vormt de basis waarover de wandelaar zich in een gebied kan verplaatsen. Het doel van de lijnverbinding is een verbindende schakel te vormen tussen elementen die voor de wandelaar interessant kunnen zijn. Knooppunten Knooppunten zijn plaatsen waar wegen en paden samenkomen of elkaar snijden. Kenmerkend voor een knooppunt is dat de wandelaar kan afwijken van de route waarop hij of zij zich bevindt. Knooppunten doen zich voor bij wegen, fietspaden, ruiterpaden en andere wandelpaden. Knooppunten als sturingsmiddel in het padenpatroon Knooppunten kunnen onbedoeld ontstaan als er in het gebied van een bestaande wandelroute een nieuwe wandelroute wordt gelegd. Knooppunten kunnen daarentegen ook bewust worden gecreëerd, met als doel wandelroutes in het gebied met elkaar te verbinden, waarbij een uitgebreid wandelnetwerk ontstaat. Op knooppunten komen wandelroutes samen en kunnen nieuwe wandelroutes starten. Het realiseren van knooppunten in een wandelstructuur bevordert de keuzevrijheid van een wandelaar in een gebied. Voortkomend uit de basiskwaliteiten van het handboek zijn de volgende randvoorwaarden te stellen: • de wandelaar kan zich goed oriënteren in het gebied waar hij of zij zich bevindt; • de afstand van het nieuw te lopen wandeltracé is duidelijk terug te vinden; • de richting voor het vervolgen van een (nieuwe) wandelroute is voor de wandelaar duidelijk aangegeven; • de kruisingen van wegen en wandelpaden zijn overzichtelijk en duidelijk aangegeven zodat de veiligheid van de wandelaar en de andere weggebruikers is gegarandeerd. Concentratiepunten Concentratiepunten vormen plaatsen in de route waar wandelaars bijeenkomen, zoals start-, eind- en attractiepunten. Bij een concentratiepunt kan men al dan niet tijdelijk een andere activiteit ondernemen of starten. Een voorbeeld hiervan is een wandelaar die de wandeling onderbreekt om een molen te bezichtigen. In tegenstelling tot een knooppunt heeft een concentratiepunt niet het doel om de wandelaar van richting te laten veranderen, maar vaak wordt deze mogelijkheid wel geboden. Concentratiepunten als sturingsmiddel in het padenpatroon Concentratiepunten zijn essentieel; waarmee bepaald kan worden of een wandelroute een rondgaande wandeling of een punt-tot-puntwandeling wordt. Daarnaast heeft het aantal concentratiepunten invloed op het activiteitenniveau in een wandelroute. De keuze van het aantal concentratiepunten hangt onder andere af van de gebruikersgroepen waarvoor een wandelroute wordt aangelegd. Goed functionerende concentratiepunten kunnen een meerwaarde gegeven aan een wandelroute. Voorkomend uit de basiskwaliteiten van het handboek zijn de volgende randvoorwaarden te stellen aan concentratiepunten: • concentratiepunten dienen zoveel mogelijk gecombineerd te worden met andere functies, zoals een beginpunt van een wandelroute dat samenvalt met een opstapplaats voor openbaar vervoer; • op concentratiepunten is er sprake van een hoge recreatieve druk op het gebied. De inrichting en de omgeving van het wandelpad dienen op deze recreatiedruk afgestemd te zijn. Tegelijk dient vanuit bijvoorbeeld natuuroogpunt goed nagedacht te worden over de vraag waar concentratiepunten gesitueerd kunnen worden.
39
Padenpatronen Een padenpatroon bestaat uit lijnverbindingen, knooppunten en concentratiepunten, waarbij het aantal knooppunten en concentratiepunten en de ligging van de concentratiepunten ten opzicht van de wandelroute, bepalend zijn voor de aard van dat padenpatroon. De verschillende typen padenpatronen zijn hieronder nader uitgewerkt. Per type padenpatroon zijn in een schema de gebruiksmogelijkheden aangegeven. Het schema geeft aan - hoe sterk een wandelaar gebonden is aan een route (keuzevrijheid); - wat de mogelijkheden zijn om binnen het padenpatroon te variëren met afstanden (variatie afstanden); - hoe eenvoudig of moeilijk het patroon te doorgronden is (overzichtelijkheid). De padenpatronen kunnen zowel op klein als op groot schaalniveau worden toegepast.
Lineair padenpatroon: gering
groot
Keuzevrijheid Variatie afstanden Alternatieve mogelijkheden Eenvoud wandelaar Verdwalingsmogelijkheden
Hier is sprake van een wandelpad dat de verbinding vormt tussen twee punten. Eigenschappen padenpatroon • het begin- en eindpunt van de wandeling vallen niet samen; • het lineaire pad kan zowel voor korte wandelroutes als voor langere routes gebruikt worden;
•
padenmakers hebben zelf de vrijheid om in wandelroutes sturen langs attractiepunten.
Als alternatief voor kleine omleidingen in het pad is het mogelijk om aan het lineaire pad een aantal aftakkingen te maken, die naar bijzondere punten leiden. De wandelaar krijgt hierbij de keuze om zelf te bepalen of men tijdelijk van het hoofdpad wil afwijken. De informatieverstrekking zal duidelijk in een routebeschrijving opgenomen dienen te worden, zodat de wandelaar een compleet beeld krijgt wat hem of haar te wachten staat aan het einde van deze aftakking. Lusvormig padenpatroon
gering
Keuzevrijheid Variatie afstanden Alternatieve mogelijkheden Eenvoud wandelaar Verdwalingsmogelijkheden
40
groot
De lusvorm is een rondgaande wandeling waarbij het start- en eindpunt van de route samenvallen. Eigenschappen padenpatroon • het start- en eindpunt van de wandeling vallen veelal samen met een opstappunt van het openbaar vervoer en/of parkeervoorziening.
Verbonden lus gering
groot
Keuzevrijheid Variatie afstanden Alternatieve mogelijkheden Eenvoud wandelaar Verdwalingsmogelijkheden
De verbonden lus bestaat uit een aantal enkelvoudige lussen die verbonden zijn met elkaar. Eigenschappen padenpatroon • de wandelaar heeft grote keuzevrijheid om de lengte van de route en daarmee de wandelduur (tijd) zelf te bepalen; • de verbonden lus kan gebruikt worden bij rondgaande wandelingen en punt-tot-puntwandelingen.
Satellietvormige lus
gering
groot
Keuzevrijheid Variatie afstanden Alternatieve mogelijkheden Eenvoud wandelaar Verdwalingsmogelijkheden
De satellietvormige lus is een wandelroute met meerdere lusvormige paden die gekoppeld zijn aan elkaar. In het patroon is een duidelijke centrale lus aanwezig waaraan enkele “kleinere” subrondgangen verbonden zijn. Eigenschappen padenpatroon • de wandelaar heeft een keuzevrijheid om de lengte van de route en daarmee de wandelduur (tijd) zelf te bepalen; • sub-rondgangen kunnen een verbinding vormen met faciliteiten of attractiepunten zonder dat wandelaars in de hoofdroute een omweg moeten afleggen; • in de route kunnen meer attractiepunten aangedaan worden, waarmee de keuzevrijheid voor de wandelaar wordt vergroot;
41
•
het wandelpatroon kan gebruikt worden, voor zowel punt-tot-puntwandelingen als rondgaande wandelingen, waarbij het begin- en eindpunt van de wandeling samenvallen.
Doolhof gering
groot
Keuzevrijheid Variatie afstanden Alternatieve mogelijkheden Eenvoud wandelaar Verdwalingsmogelijkheden
Het doolhof bestaat uit een combinatie van verbonden lussen en lineaire paden, die op elkaar aansluiten en elkaar op bepaalde plaatsen kruisen (knooppunten). Eigenschappen padenpatroon • de wandelaar heeft keuzevrijheid om de lengte van de route en daarmee de wandelduur (tijd) zelf te bepalen; • de wandeling kan meerdere start- en eindpunten hebben, zodat zowel rondgaande wandelingen als punt-tot-puntwandelingen gelopen kunnen worden • het aantal paden vermindert de oriëntatiemogelijkheden in het gebied, zodat de wandelaar kan “verdwalen”. Spaakvormige lus
gering
groot
Keuzevrijheid Variatie afstanden Alternatieve mogelijkheden Eenvoud wandelaar Verdwalingsmogelijkheden
De spaakvorm bestaat uit een aantal lineaire wandelpaden, die vanuit één punt uitwaaieren over een gebied. De lineaire structuur is gekoppeld aan een lus, die de verbinding vormt met alle lineaire paden die gelegen zijn om het beginpunt. Eigenschappen padenpatroon • de spaakvormige lus is sterk gekoppeld aan een centraal punt, dat gevormd kan worden door verschillende attractiepunten, zoals een kasteel of een bezoekerscentrum; • het patroon kan zowel gebruikt worden voor punt-tot-puntwandelingen als voor rondgaande wandelingen, waarbij het begin- en eindpunt van de wandeling samenvallen.
42
Pad(en)dichtheid De pad(en)dichtheid kan uitgedrukt worden in het aantal strekkende meter pad per ha. Het criterium voor het aantal te realiseren paden in een gebied is gekoppeld aan de gesteldheid van het terrein, de maximale betredingsgraad van het gebied en de geaccepteerde recreatieve belasting. Gesteldheid van het terrein en betredingsgraad Als uitgegaan wordt van de natuurlijke opbouw van het gebied, vormt de draagkracht van de bodem de belangrijkste randvoorwaarde voor de pad(en)dichtheid. Bij minder draagkrachtige bodems zoals moeras-, riet- en veengebieden, is de pad(en)dichtheid lager. Het verschil tussen draagkrachtige gebieden wordt tenietgedaan als er alternatieve padconstructies worden toegepast. Maximale betredingsdruk op een terrein (recreatieve belasting natuur) De maximale betredingsgraad is uit te drukken als de betredingsgraad waarbij er geen tot acceptabele schade wordt veroorzaakt aan specifieke planten- en diersoorten. Gebieden zoals Blauwgraslanden en vogelreservaten zijn gevoeliger voor verstoring en betreding zodat hier voor een lagere pad(en)dichtheid gekozen dient te worden. De geaccepteerde recreatieve belasting (recreatieve belasting mensen onderling) Onder de recreatieve belasting kan worden verstaan het aantal mensen in een gebied waarbij de recreanten onderling geen hinder of overlast van elkaar ondervinden. Dit criterium hangt nauw samen met de basiskwaliteit druktebeleving in een gebied. Om de norm voor druktebeleving in te kunnen schatten, is het van belang de gebruikersgroepen die gebruik maken van de wandelroute te onderscheiden. Een rustzoekende wandelaar zal veel meer gebaat zijn bij een lage padendichtheid dan een sportieve wandelaar.
3.3.3
Het zoneren van wandelroutes
Een gebied is in de meeste gevallen voor meerdere recreatieve functies opengesteld. Tussen verschillende gebruikersgroepen in een gebied kunnen zich knelpunten voordoen die invloed hebben op de belevingswereld van de recreant. Wandelaars vinden het bijvoorbeeld vervelend (hinderlijk) als zij telkens gehinderd worden door fietsers of brommers. In hoofdstuk 3 van het handboek is aangegeven, dat wandelaars onderling ook al verschillende beweegredenen hebben ten aanzien van de wandeling Een gebied kan daarnaast verschillende doelstellingen hebben ten aanzien van natuur en recreatie. Het recreatief gebruik in het gebied kan hierbij botsen met de natuurdoelstellingen van het gebied. Een ontwerpmiddel dat deze problemen voor een groot deel kan ondervangen, is het zoneren van de recreatieve en andere gebruiksfuncties in een gebied. Zonering Zoneren van de recreatieve activiteiten is het aanbrengen van een ruimtelijke geleding in een gebied, waardoor gebiedseenheden ontstaan, die elk bestemd zijn voor verschillende recreatieve doelgroepen, ervaringen en bezoekersintensiteiten (Philipsen, 2000). Concreet vertaald naar wandelroutes wordt er met zonering gestuurd met de lengte en ligging (paddichtheid) van het wandelpad, en eventueel met voorzieningen in het terrein, om recreatief drukkere en rustigere gebieden te creëren. Het zoneren is van toepassing in natuurterreinen en andere gebieden, waar sprake is van een recreatief gebruik in combinatie met natuurdoelstellingen. Het zoneren is dus een middel om kwetsbare gebiedsdelen te ontzien.
43
Het zoneren van recreatieve activiteiten heeft de volgende doelen: • het tegengaan van negatieve gevolgen van betreding, verstoring en vernieling. Blauwgraslanden zijn bijvoorbeeld betredingsgevoelig en broedgebieden van weidevogels verstoringsgevoelig; • invloed uitoefenen op de beleving van de wandelaars tijdens een wandeling, om wandelaars te sturen in een gebied. Interessante attractiepunten opnemen zoals een vogelobservatiehut of bezoekerscentra van waaruit het gehele gebied is te overzien is hier een voorbeeld van; • het sturen en scheiden van verschillende typen wandelaars in een terrein. Rustzoekende wandelaars komen bijvoorbeeld niet naar een terrein om met z'n allen langs één pad te wandelen; • het instandhouden van technische condities van een terrein. Een te grote intensiteit van wandelaars op een plek met een minder draagkrachtige bodem kan bijvoorbeeld al snel problemen opleveren. Vertaald naar natuurterreinen kan het zoneren worden gebruikt om gevoelige natuurdoeltypen te beschermen, recreatieve doelgroepen zoals mountainbikers, toerfietsers en wandelaars ruimtelijk te scheiden en een geleding aan te brengen tussen de verschillende gebruikersgroepen. Voor het opstellen van een zoneringsplan kan gebruikt gemaakt worden van sturingsmaatregelen waarbij twee dimensies zijn te onderscheiden: 1e dimensie: sturingsmaatregelen die invloed hebben op het vrijheidsgevoel van de recreant; 2e dimensie: sturingsmaatregelen die puur juridisch (betredingsverbod) of sociaal (voorlichting over kwetsbare gebieden) van karakter zijn.
Figuur 30
Sturingsinstrumenten Bron: Boerwinkel en Philipsen, 1999
44
Sturingsmaatregelen: In tabel 3.4 zijn verschillende sturingsmiddelen en -maatregelen aangegeven voor het zoneren van recreatieve functies in een gebied. Tabel 3.4
Sturingsmiddel recreatieve zoneringen (Boerwinkel en Philipsen, 1999)
Sturingsmiddel
Sturingsmaatregelen
Concentratiepunten:
Het creëren van landschappelijk aantrekkelijke ruimten, waarbij de uitstraling van het gebied aanleiding geeft om er enige tijd te verblijven. Concentratiepunten hebben als doel kwetsbare gebieden te ontzien door aandacht te richten op punten en voorzieningen zoals vista’s, bezoekerscentra, vogelobservatiehutten en cultuurhistorische objecten.
Geleiding:
Op basis van natuurlijke middelen (landschapelementen zoals hagen en bosranden) wordt getracht wandelaars naar een object te leiden, waarbij gebruikt gemaakt wordt van het randeffect (mensen concentreren zich op overgangsgebieden die interessant zijn voor wandelingen).
Markering:
Routes aangegeven in een gebied met behulp van kunstmatige hulpmiddelen zoals paaltjes en borden. Routes werken sturend op recreatiegedrag.
Inspanning/ bereikbaarheid:
Gebruik maken van het afstandseffect, wat er op neerkomt dat de wandelaar eerst een aanzienlijke afstand (inspanning) moet afleggen voordat deze toegang heeft tot het gebied. Deze maatregel heeft als doel verschillende wandeldoelgroepen te scheiden, waarbij elke doelgroep zijn belevingswereld betreedt.
Merit systeem:
Bij dit systeem moet de wandelaar eerst aantonen dat deze er over een zekere kennis of vaardigheid beschikt voordat, hij / zij het gebied mag betreden.
Entreeheffing:
Door het vragen van een toegangsbewijs wordt het aantal potentiële bezoekers van een gebied gereduceerd op basis van de bereidheid voor het bezoek te betalen.
Participatie:
Wandelaars worden in het ontwerpproces betrokken, zodat op basis van aandachtspunten, wensen en randvoorwaarden een route wordt samengesteld.
Voorlichting/ educatie:
Informatieverstrekking over het gebied waar wandelaars naar toe gaan met daarin aangegeven welke gebieden kwetsbaar zijn voor betreding. Publiciteit en promotie van gebieden en/of gebiedsdelen kan sturend werken om daarmee kwetsbare natuurgebieden te ontzien.
Regelgeving (toezicht en controle):
Door regelgeving wordt aangeven welke handelingen, voorwaarden en gedragsregels er gelden binnen het gebied waar gewandeld wordt. Regelgeving heeft een dwingend karakter en kan via toezicht door lokale terreinbeheerders gecontroleerd worden. Het overtreden van gedragsregels kan leiden tot een boete. Gedragsregels die gelden in een gebied kunnen met bebording worden aangegeven op het punt waar men het gebied betreedt.
45
46
4
INRICHTINGSPRINCIPES WANDELPADEN
4.0
Algemeen
In hoofdstuk 3 is een wandelroute in het natuurterrein, stedelijke randzone of het landelijk gebied uitgestippeld. In dit hoofdstuk is gekeken naar de technische inrichting van het wandelpad. Centraal hierbij staan elementen die gebruikt kunnen worden voor de aankleding en inrichting van het wandelpad. Het doel van dit hoofdstuk is, om een inzicht te krijgen in de beschikbare inrichtingsvoorzieningen en mogelijke alternatieven, waarmee een handvat wordt gegeven voor de verdere vormgeving van wandelpaden. De technische details, zoals concrete technische tekeningen, zijn niet opgenomen. Daarvoor wordt verwezen naar de geraadpleegde bronnen: • Handboek inrichtingselementen voor bos, natuur en landschap (Grontmij, 1991) • Technische mededelingen Recreatie (Staatsbosbeheer, 2000). Achtereenvolgens komen in dit hoofdstuk de volgende onderdelen aan de orde: Tabel 4.1
Inrichtingselementen voor wandelpaden
Onderdeel
Kernschets
paragraaf
Paden en verhardingen
Omschrijving van technische inrichtingsaspecten van een wandelpad, waarbij op de volgende zaken wordt ingegaan: • verhardingstypen en -materialen, • toepassingen van verhardingstypen, • constructie en opbouw van het wandelpad.
Paragraaf 4.1
Voorzieningen voor het verbinden en verknopen van wandelpaden
Beschrijving van voorzieningen om knelpunten en barrières in wandelnetwerken en wandelstructuren op te lossen, waarbij ingezoomd wordt op de volgende onderdelen:. • overstap- en afsluitprincipes bij afrasteringen, • voorzieningen voor het passeren van watergangen, wegen en spoorwegen, • verkeersbeperkende en -remmende voorzieningen.
Paragraaf 4.2
Informatievoorziening gekoppeld aan wandelpaden
Opsomming van mogelijke alternatieven om wandelroutes te markeren en/of de informatieoverdracht te verstrekken, waarbij de volgende punten zijn uitgewerkt: • informatieverstrekking over wandelpaden, • bewegwijzering en markering.
Paragraaf 4.3
47
4.1
Paden en verhardingen
Als een gebied toegankelijk is voor wandelactiviteiten, houdt dit niet vanzelf in, dat het gebied ook daadwerkelijk te betreden is door de wandelaar. Om de betreding van een gebied mogelijk te maken, zijn gerichte maatregelen noodzakelijk ten behoeve van de ondergrond van het pad. In deze paragraaf wordt ingegaan op verschillende verhardingstypen en de mogelijkheden waarbinnen deze verhardingstypen toepasbaar en geschikt zijn voor wandelactiviteiten.
Randvoorwaarden voor betreding Niet alle terreinen en gebieden zijn zonder aanvullende maatregelen te betreden, zoals natte veengebieden. Aspecten die meespelen bij de mogelijkheid betreding van een gebied zijn: • de grondwaterstand in het gebied, • de waterdoorlatenheid van de bodem, • de draagkracht van de bodem, • het reliëf van het terrein. De algemene bodemeigenschappen zijn te bepalen met een grondboring of aan de hand van bodem- en waterstaatkundige kaarten van het gebied. Voor specifieke informatie met betrekking tot de bodem kan een grondmonster genomen worden. Dit laatste zal voor wandelpaden minder vaak voorkomen. Op basis van de algemene gegevens van § 3.2.7 zijn in tabel 4.2 de randvoorwaarden die samenhangen met de bovenstaande aspecten vertaald naar concrete maatregelen en beperkingen ten aanzien van het gebruik van paden en verhardingen.
48
Tabel 4.2
Randvoorwaarden ten aanzien van verhardingstypen
Randvoorwaarden
Terreineigenschappen (vocht, draagkrachtr, reliêf)
Droge voeten (grondwaterstand)
Grondwatertrap I en II of boven maaiveld
Grondwatertrap tussen III en V
Grondwatertrap lager dan VI
• drainage onder wandelpad • verhoogd wandelpad (paragraaf 4.2) • drijvend wandelpad (paragraaf 4.2)
• normale toepassing (paragraaf 4.1)
• snelle verdroging en daarmee stuifgevoelig. onverharde paden en paden opgebouwd uit natuurlijke bestanddelen zijn minder geschikt.
Droge voeten (Waterdoorlatendheid)
snel wegstromend
enige plasvorming
stagnerend water
• normale toepassing (paragraaf 4.1)
• drainage onder wandelpad • beperkt gebruik onverharde paden en of paden die opgebouwd zijn uit natuurlijke bestanddelen
• drainage onder wandelpad • verhoogd wandelpad (paragraaf 4.2)
Draagkrachtige bovengrond
stevige bovengrond
smerende toplaag
zachte toplaag en bovengrond
• normale toepassing (paragraaf 4.1)
• beperkt gebruik onverharde paden en of paden die opgebouwd zijn uit natuurlijke bestanddelen • draagkrachtig cunet onder wandelpad
• verhoogd wandelpad (paragraaf 4.2) • gebruik draagkrachtige materialen (paragraaf 4.2) • het toepassen van lichte verhardingsmaterialen • draagkrachtig cunet onder wandelpad
Acceptabele klim; stabiele verharding (reliëf)
terrein met steile hellingen
glooiend terrein
vlak terrein
• alternatieve voorzieningen zoals trapconstructies en ingegraven treden • zigzag paden • geen verhardingstypen toepassen met ronde en/ of snel rollende materialen, zoals snipper-, grind- en schelpenpaden
• zigzag paden • beperkt gebruik rond en/of snel rollende materialen zoals snipper-, grind- en schelpenpaden
• normale toepassing (paragraaf 4.1)
49
Inrichtingseisen wandelpaden: Voor het aanleggen van een wandelpad en de keuze van een verhardingstype zijn de volgende inrichtingseisen van belang: • de breedte, de ondergrond en het verhardingstype van het wandelpad wordt afgestemd op gebruikersgroepen die het wandelpad frequent zullen bewandelen, • bij paden voor rolstoelgebruik, kinder- en wandelwagens en/of mensen slecht ter been is een padbreedte van minimaal 1 meter vereist en dient de toplaag van het verhardingsmateriaal stevig, vlak en beloopbaar te zijn, • het verhardingsmateriaal van het wandelpad, bestaat uit een enigszins stevige toplaag zonder kuilen en/of gaten, • op concentratiepunten zoals bij een bezoekerscentrum en parkeervoorzieningen en op knooppunten van recreatieve routes, bijvoorbeeld bij kruisingen van fietspaden, is de betredingsgraad hoog. Het verhardingsmateriaal op deze plaatsen dient afgestemd te zijn op een hoge mate van betreding en op een multifunctioneel gebruik, • paden die een onderdeel vormen van een route voor hulpverlening en bevoorrading van voorzieningen (horeca), dienen afgestemd te zijn op deze functies, • bij intensief gebruikte paden zijn de inrichtingseisen afgestemd op het verdragen van een hoge mate van betreding. Het verhardingstype is vlak (veiligheid), kan een hoge betredingsgraad verdragen en is makkelijk te bewandelen.
Verhardingstypen en toepassingsmogelijkheden Op basis van de inrichtingseisen voor het gebruik, grondslag toepassing en beheer van paden, zijn de eigenschappen per verhardingstype in tabel 4.3 uitgewerkt. Tabel 4.3 heeft als doel, inzicht te geven in de toepassingsmogelijkheden van verschillende verhardingstypen. Per onderdeel staan de volgende aspecten centraal: de toepassingsmogelijkheden van verhardingstypen bij het gebruik van specifieke gebruikersgroepen, het toepassingskader van het verhardingstype op verschillende punten in een route en de toepassingsmogelijkheden per grondslag in een gebied. Aanvullend in de tabel zijn het beheer en de kosten uitgewerkt. Onder beheer wordt verstaan het onderhoudsniveau voor het instandhouden van een verhardingstype. Hierbij kan onderscheid worden gemaakt in het onderhoudsniveau voor het materiaal van het wandelpad (materiaal onderhoud) en het onderhoudsniveau voor het vrijhouden van begroeiingen (pad onderhoud). Voor zowel het materiaal als het padonderhoud omvat intensief beheer een hoog onderhoudsniveau, waarbij regelmatig ingegrepen wordt om “schade” te herstellen. Extensief beheer heeft een laag onderhoudsniveau. De kosten voor het aanleggen van een pad variëren sterk en zijn afhankelijk van de plaats, ondergrond (locatie) en materiaalgebruik (dikte, cunet e.d.). Per verhardingstype is om deze reden gekozen voor een indeling in kostencategorieën.
Tabel 4.3
Gebruiksmogelijkheden verhardingstypen
50
Verhardingst ypen
Onderdeel
Gebruikersgroepen
Toepassing
Genieters en ontspanners
Natuur- en omgevingsgerichte
sportief gericht
Activiteitgerichte
Fysiek beperkte
Doorgaande paden intensief
Doorgaande paden extensief
Knooppunten recreatieve routes
Concentratiepunten activiteiten
Veengrond
Kleigrond
Zandgrond
Leemgrond
Grondsoort
onderhoud
kosten categor ie/ m2
Leemzandpad
4.1.1
0
+
0
+
0
-
+
-
0
0
0
+
+
Extenief
1
Graspad
4.1.2
0
+
0
+
-
-
+
-
-
+
+
0
+
Intensief
1
Hout- en schorspad
4.1.3
0
+
0
0
-
-
+
-
0
+
+
+
+
Intensief
1
Schelpen-pad
4.1.4
+
+
-
0
-
-
+
0
+
0
+
+
+
Intensief
2
Gemalen puinpad
4.1.4
+
+
+
+
0
+
+
0
+
+
+
+
+
Intensief
1
Grindpad
4.1.4
+
-
-
0
-
+
+
0
+
0
+
+
+
Intensief
2
Tegel- en klinkerpad
4.1.5
+
-
+
+
+
+
+
+
+
0
+
+
+
Extensief
4
Asfalt- en betonpad
4.1.6
+
-
+
+
+
+
+
+
+
0
+
+
+
Extensief
5
Waarderingsmeter: + /geschikt en toepasbaar, 0/ beperkt toepasbaar, -/ niet toepasbaar Intensief/extensief: Materiaalonderhoud van het pad Kostencategorie: 1) 0 t/m 3000 2)3000 t/m 6000 3) 6000t/m 9000 4) 9000 t/m 150000 (Per 100 m pad, 2,0 m breed , in euro’s inclusief overhead, exclusief btw, prijspeil 2001) Bron: DLG
51
4.1.1
Klei-, leem-, zand- en veenpaden
Klei-, leem-, zand- en veenpaden vormen de natuurlijke bestanddelen, die per landschap en terrein verschillen. De natuurlijke ondergrond van een terrein vormt de basis voor het wandelpad. Daarnaast kunnen de bestanddelen gebruikt worden om in andere terreinen padenstructuren aan te leggen. Bij deze paden wordt uitgegaan van de natuurlijke ondergrond van het terrein, al dan niet begroeid (graspaden). Voor de verschillende eigenschappen van bodem en daarmee de paden wordt verwezen naar paragraaf 3.2.7
Leemzandpaden Leemzandpaden worden gebruikt op gronden met niet te natte omstandigheden in gebieden met veen-, zand- en kleigronden. De paden zijn voor intensief en extensief recreatief gebruik toegankelijk. Constructie Het cunet en daarmee de verharding van het pad bestaat uit een laag van 15 cm (klei- en zandgronden) tot 20 cm (veengebieden) leemzand dat op een weefseldoek is aangebracht. Voordelen • natuurlijk uitziende halfverharding, • eenvoudig aan te leggen, • geen negatieve milieuaspecten. Nadelen • beperkte toegang bij natte omstandigheden voor rolstoelen en wandelwagens (wegzakken banden), • onkruidgevoelige verharding bij extensief gebruik.
4.1.2
Graspaden
Dit wandelpad komt tot stand door gerichte beheeringrepen. Graspaden zijn geschikt voor extensieve wandelingen op draagkrachtige en niet te natte bodems (zand- en kleigronden).
Figuur 31
Graspad extensief gebruik
Constructie De ondergrond van het pad wordt geëgaliseerd en ingezaaid met een grasmengsel. Voor het instandhouden van het pad is het noodzakelijk enkele keren in het groeiseizoen te maaien.
52
Voordelen • aanlegkosten zijn beperkt; eenvoudig aan te leggen, • geen negatieve milieuaspecten, • geeft een natuurlijk aanblik (versterkt natuurlijke waarden en beleving van het gebied). Nadelen • onderhoudskosten zijn hoog (frequent maaien), • bij een hogere intensiteit van het gebruik wordt de vegetatie stuk gelopen. Op zandgronden kan dit leiden tot stuifgevoelige plekken, • niet geschikt voor rolstoelen en wandelwagens, • beperkte begaanbaarheid bij natte omstandigheden (laarzenpad), • invloed vanuit het bodemleven (mollen, woelmuizen e.d.) kan de structuur van de ondergrond aantasten waardoor er voor de wandelaar onveilige situaties kunnen ontstaan.
4.1.3
Houtsnippers- en schorspaden
Houtsnipper- en schorspaden bestaan uit natuurlijk bestanddelen, die als restproduct gebruikt worden ten behoeve van een pad. De houtsnipper- en schorspaden kunnen gerealiseerd worden op draagkrachtige bodems (zand- en kleigronden) met niet te natte omstandigheden. De paden zijn afgestemd op een extensief gebruik. Constructie Op de bestaande grond wordt een laag van 10 cm schors of houtsnippers aangebracht. Voor het instandhouden van het pad is het noodzakelijk de houtsnippers en schors regelmatig te vernieuwen. Hierbij is het mogelijk de bestaande laag geheel te verwijderen of aan te vullen met nieuwe houtsnippers of schors. Voordelen • aanlegkosten zijn beperkt (eenvoudig aan te leggen), • geeft een natuurlijke aanblik (versterkt belevingswaarde van het gebied). Nadelen • onderhoudskosten zijn hoog door het steeds opnieuw aanvullen met schors en snippers, • paden zijn niet geschikt voor rolstoelgebruikers, wandelwagens en mensen slecht ter been, • in natte omstandigheden kunnen de deels verteerde en deels onverteerde delen glad worden, • invloed vanuit het bodemleven (mollen, woelmuizen e.d.) kan de structuur van de ondergrond aantasten waardoor er voor de wandelaar onveilige situaties kunnen ontstaan, • door een langzaam verteringsproces van schors- en houtsnippers spoelen voedingsstoffen uit in de ondergrond. Met name in schrale gebieden kan dit proces negatieve invloed hebben op het voorkomen van specifiek plantensoorten.
4.1.4
Schelpen-, gemalen puin- en grindpaden
53
Deze paden omvatten steenachtige (natuurlijke)materialen.
Schelpenpad Schelpenpaden kunnen gerealiseerd worden op niet te natte gronden. Constructie Het schelpenpad wordt gerealiseerd op een zandcunet van 20 cm zand (bij klei-, leem-, en zandgrond) of op schuimslakken (bij veengrond) waaronder een weefseldoek is aangebracht. Het zand en de schuimslakken zorgen voor de draagkracht van het pad en voorkomen opvriezen in de wintermaanden. Op het zandbed wordt een laag van 15 cm schelpen aangebracht. De schelpen zijn vermengd met 2030% klei, om het draagvermogen en de beloopbaarheid van het schelpenpad te bevorderen. De schelpen worden onder droge omstandigheden aangebracht en gewalst, waarbij de schelpen in de toplaag van het pad breken en er een (ver)dichte toplaag ontstaat. Voordelen • eenvoudig aan te leggen duurzame verharding op niet te natte plaatsen, • geen negatieve milieuaspecten, • relatief lage aanlegkosten. Nadelen • beperkt gebruik bij natte omstandigheden, met name voor rolstoelgebruikers en bezoekers met een kinderwagen, • niet toepasbaar voor hellingen, • bij gering gebruik veel onkruidgroei, • kapot rijden bij kruisingen met wegen of ruiterpaden.
Gemalen puinpaden Voor intensief belopen paden is gemalen puin een goede verharding. Constructie In kleigebieden wordt het pad gerealiseerd op een zandcunet van 20 cm zand, waarop het gemalen puin wordt aangebracht. In zand- en veengebieden is een cunet niet nodig. Om te voorkomen dat het gemalen puin in veengronden verspreidt / uitloopt, wordt het omsloten met een weefseldoek. Het puin kit na het aanwalsen aaneen zodat een gesloten toplaag ontstaat. Voordelen • geen nadelige milieuaspecten, mits het puin voldoet aan de milieu-eisen, • duurzame verhardingssoort.
54
Nadelen • puin kan verontreinigd zijn, • stuifgevoelig, • moeilijk toepasbaar op hellingen, • onkruidgroei mogelijk.
Grindpaden Grindpaden kunnen gebruikt worden voor intensief en extensief gebruik in gebieden met een beperkt reliëf. Grind komt voor in verschillende grindfracties en met zowel ronde als hoekige vormen. Grof grind, rond van vorm, loopt relatief zwaar in tegenstelling tot fijn grind met een platte structuur. Het gebruik van het pad en de functie ervan bepalen de keuze van de grindfractie en -vorm. Constructie In klei- en veengebieden wordt het pad gerealiseerd op een cunet van 20 cm zand (bij kleigebieden) en schuimslakken (bij veengronden) waarop grind is aangebracht. In zandgebieden is een cunet niet noodzakelijk, een weefseldoek volstaat. Het grind wordt gewalst om de toplaag enigszins te verdichten. Voordelen • geen nadelige milieuaspecten, • duurzame verhardingssoort. Nadelen • moeilijk toepasbaar op hellingen, • onkruidgroei mogelijk, • niet toegankelijk voor alle wandeldoelgroepen zoals mensen die slecht ter been zijn en rolstoelgebruikers.
4.1.5 Tegel- en klinkerpaden Tegel- en klinkerpaden omvatten steenachtige materialen die gefabriceerd zijn in standaard afmetingen (breedte, lengte en dikte). De materialen zijn dusdanig tegen elkaar te plaatsen, dat een dicht en strak oppervlak ontstaat. Tegelpaden en klinkerpaden worden gebruikt op zeer intensief belopen wandel paden, voornamelijk in het stedelijk gebied. Op plaatsen met leidingen in de grond is een tegelpad een geschikt verhardingsmateriaal, omdat de bestrating pleksgewijs opengebroken en weer hersteld kan worden. Voor aansluitingen op informatievoorzieningen en bezoekerscentra is deze verharding goed toe te passen. Klinkerpaden worden gebruikt op kruisingen met fietspaden, ruiterpaden en wegen. In gebieden met een hoge gebruiksintensiteit zoals bij cultuurhistorische objecten en bezoekerscentra is deze verhardingsmateriaal goed toe te passen.
Constructie 55
Tegel- en klinkerpaden worden aangebracht op een cunet van 30 cm dik zand. In gebieden met veengronden wordt een laag van 25 cm hoogovenslakken gecombineerd aangebracht met een laag slakkenzand van 5 cm dik. Het aanbrengen van de tegels en klinkers vindt plaats op een verdichte cunet met weefseldoek. Aan de zijkanten voorkomen opsluitbanden het wegzakken van de bestrating. De bestrating wordt ingeveegd met zand en afgetrild. Voordelen • in alle seizoenen goed begaanbaar, • eenvoudig te herstellen na beschadiging, • duurzaam verhardingsmateriaal, • ook op hellingen toepasbaar, • geen negatieve milieuaspecten. Nadelen • relatief hoge aanleg- en onderhoudskosten, • onkruidbestrijding bij gering gebruik, • verzakkingen bij slechte aanleg of verzakkingen bodem.
4.1.6
Asfalt- en betonpaden
Deze paden bestaan uit gefabriceerde grondstoffen die deels gegoten en deels gestort worden tot een dichte en vlakke verharding ontstaat. Asfalt en betonpaden zijn goed begaanbaar en zijn met name in het buitengebied in gebruik als fietspad. Voor wandelpaden op zeer intensief belopen plekken kunnen asfalt- en betonpaden uitkomst bieden. Constructie asfaltpaden Op alle grondsoorten wordt een cunet van 30 cm met hoogovenslakken aangebracht. Het cunet van hoogovenslaken is met een weefseldoek afgeschermd van de ondergrond. Het aanbrengen van asfalt vindt geleidelijk plaats in lagen tot een dikte van 5 cm tot 10 cm. Constructie betonpaden Het betonpad is opgebouwd uit een laag schoon puin met een dikte van 20 cm gegoten op een weefseldoek. Op het puin wordt een laag van 15 cm ongewapend beton gestort. Voordelen • in alle seizoenen goed begaanbaar, • duurzaam verhardingsmateriaal, • ook op hellingen toepasbaar, • geen onkruidgroei in verharding.
56
Nadelen • relatief hoge aanlegkosten, • teer vormt een risico door het uitlogen van PAK’s • bij verzakkingen kan het wegdek gaan scheuren.
4.2
Inrichtingsvoorzieningen voor het verbinden en verknopen
Bij het opstellen van een wandelpadenplan komt het regelmatig voor dat de wandelroute stuit op watergangen, wegen, spoorlijnen en afrasteringen langs percelen, die zonder maatregelen of alternatieve routes moeilijk te passeren zijn. Aanvullend op de oplossingsstrategieën genoemd in paragraaf 3.4, zijn in deze paragraaf technische voorzieningen aangegeven voor het passeren van slecht begaanbare gebieden, infrastructuurlijnen en afgesloten/afgerasterde gebieden met vee. De voorzieningen hebben als doel de doorgang van een wandelroute te bevorderen. De volgende voorzieningen zijn te onderscheiden: • Inrichtingselementen die het passeren van watergangen, wegen, spoorlijnen en slecht begaanbare gebieden mogelijk maken (§ 4.2.1), • Voorzieningen voor het overstappen en passeren van afgerasterde terreinen (§ 4.2.2), • Verkeersremmende voorzieningen op het wandelpad (§ 4.2.3).
Toepassingsmogelijkheden voorzieningen Zoals de bovengenoemde indeling aangeeft zijn er verschillende voorzieningen voor het onderling verbinden en verknopen van wandelpaden. Om inzicht te krijgen in het toepassingskader waarbinnen de voorzieningen gebruikt kunnen worden, zijn alle voorzieningen opgenomen in tabel 4.4. In het bijzonder wordt gekeken of er sprake kan zijn van recreatief medegebruik en voor welke gebruikersgroepen de voorzieningen geschikt zijn. Aanvullend is in de tabel een indicatie gegeven van de onderhoudskosten. Het beheer is specifiek gericht op het instandhouden van de voorzieningen. In de tabel zijn twee onderhoudniveaus aangegeven: intensief beheer (regelmatig onderhoud) en extensief (beperkt onderhoud) beheer.
57
tabel 4.4
Voorzieningen voor het verbinden en verknopen van wandelvoorzieningen Gebruikersgroepen
Toepassing
Genieters en ontspanners
Natuur- en omgevingsgerichte
sportief gericht
Activiteitgerichte
Fysiek beperkte
Passeren van infrastructuur en watergangen
Passeren van slecht begaanbare terreinen
Passeren van afgerasterde terreinen
Verkeersremmende voorzieningen
Passeerbaar door meerdere recreaten
Alleen passeerbaar voor wandelaars
Kwel en drijftilzones
Moeras, riet en natte hooilanden
Inrichtingselemenet
Paragraaf
Terreintypen en recreanten
onderhoud
0
+
0
+
-
+
0
-
-
0
+
0
-
kosten categorie (p.m)
Drijvende vlonder
4.2.1
Intensief
2
Trekvlot/pontje
4.2.1
0
+
0
+
-
+
-
-
-
-
+
0
-
Intensief
2
Knuppelpad
4.2.1
+
+
+
+
0
0
+
0
-
+
-
+
+
Intensief
1*
Vlonder
4.2.1
+
+
+
+
+
0
0
0
-
+
-
+
+
Extensief
2
loopbruggen
4.2.1
+
+
+
+
+
+
0
-
-
+
-
0
-
Extensief
4
Kei- en paalpaden
4.2.1
+
+
+
+
-
-
+
-
0
-
+
0
0
Intensief
1*
Wandeltunnel
4.2.1
+
0
+
+
0
+
-
-
0
+
+
-
-
Extensief
4
Brugdoorgang
4.2.1
+
+
+
+
0
+
-
-
-
0
+
-
-
Extensief
4
Gecomb.sluize n en bruggen
4.2.1
+
+
+
+
0
+
-
-
-
-
+
-
-
Extensief
3
Overstapjes
4.2.2
0
+
0
+
-
-
-
+
0
-
+
-
-
Intensief
1
Kantelhek
4.2.2
+
+
+
+
0
-
-
+
0
+
+
-
-
Intensief
1
Klaphek
4.2.2
0
+
0
+
-
-
-
+
0
+
-
-
-
Intensief
1
Schuifhek
4.2.2
+
+
+
+
+
-
-
+
0
+
0
-
-
Intensief
1
Wildrooster
4.2.2
+
+
+
+
0
-
-
+
0
+
-
-
-
Extensief
4
Wandelsluis
4.2.3
+
+
+
+
0
-
-
+
+
-
+
-
-
Extensief
1
Kantelpaaltjes
4.2.3
+
+
+
+
+
-
-
-
-
+
-
-
-
Intensief
1
Slagboom
4.2.3
+
+
+
+
0
-
-
+
+
+
-
-
-
Extensief
2
Waarderingsmeter: + /geschikt en toepasbaar, 0/ beperkt toepasbaar, -/ niet toepasbaar Intensief/extensief: onderhoudsniveau voorzieningen Kostencategorie: 1) 0 t/m 500 2) 500 t/m 1000 3) 1000 t/m 1500 4) 1500 t/m 2000 (per stuk, *per m, in euro’s exclusief overhead exclusief BTW, prijspeil 2001) bron: SBB, 2000
58
4.2.1 Verbindingsvoorzieningen
(Kluun)vlonder onder bruggen / viaducten Functie en gebruik De (kluun)vlonder biedt in waterrijke gebieden in de winter de mogelijkheid schaatsers zwakke plekken in het ijs te laten passeren. In het zomerseizoen kunnen wandelaars er gebruik van maken. Met name op plaatsen met bruggen onder ontsluitingswegen en spoorwegen kan deze (kluun)vlonder uitkomst bieden. Het toepassen van de (kluun)vlonder kan alleen, als de hoogte van de brug ten opzichte van het waterpeil ten minste 1.50 meter is. Constructie De (kluun)vlonder kan op twee verschillende manieren uitgevoerd worden: Drijvend model De vlonder bestaat uit drijvende materialen, waarop een raamwerk van planken is bevestigd. De bevestiging aan de brug vindt plaats met behulp van kabels. De drijvende vlonder staat in verbinding met een vaste vlonder aan de kant, waarbij verschillende technische oplossingen toe te passen zijn. Voordelen • onder smalle bruggen en viaducten kan de drijvende vlonder als een alternatief worden gebruikt, zodat de pleziervaart door het verplaatsen van de vlonder geen hinder ondervindt. Nadelen • naarmate de vlonder minder breed is, zal de stabiliteit afnemen. Met name voor minder validen, ouderen en mensen met wandelwagens, is deze vlonder moeilijk te passeren. Daarnaast is de kans groot dat wandelaars door schommelingen het evenwicht verliezen. Het plaatsen van beugels langs de vlonder kan meer stabiliteit en veiligheid geven. Bevestigd model De vlonder is met ankers aan de brugwand bevestigd en rust op een aantal dragers, die aan de onderkant van de brug zijn bevestigd. De vlonder is afgewerkt met een stoot- of geleide-rand om beschadigingen aan plezierjachten te voorkomen.
Figuur 32
Vlonder bevestigd aan brugwand
Voordelen • stabiel en goed begaanbaar. Nadelen • bij een smalle doorvaart kan er een conflictsituatie ontstaan met de pleziervaart, • bij grote wisselingen van waterstanden kan de vlonder onder water komen te staan, • er is een relatief zware constructie noodzakelijk voor het beestigen van de vlonder aan de brug. Bij deze oplossing zijn aanvullende voorzieningen noodzakelijk op het talud naast de brug of het viaduct, om op een veilige manier van en naar de voorziening te kunnen wandelen. Een in het
59
dijkprofiel gegraven trapconstructie (bv. tegels 30*30) en een losstaande trap zijn voorzieningen die hiervoor gebruikt kunnen worden.
Drijvend trekvlot voor het passeren van watergangen (trekpontje) Functie en gebruik Het trekvlot wordt met name gebruikt in parken en natuurterreinen om te verplaatsen van de ene oever naar de andere. Deze oplossing is mogelijk bij sloten met een breedte van 2.5 tot 8 meter. Constructie Het trekvlot bestaat uit een vierkante of rechthoekige drijvende constructie (hout met drijfkokers) dat middels kabels aan weerszijde van de oever is bevestigd. De wandelaar kan zich middels een strak gespannen touw of kabel naar de overzijde van de watergang trekken. Voordelen • de wandelaar komt voor een uitdaging te staan om naar de overkant te komen. Op een eenvoudige manier kan een barrière worden gepasseerd, • de pleziervaart kan het trekvlot passeren zonder hinder of schade. Nadelen • er is kracht nodig om zich naar de overkant te verplaatsen, • het trekvlot is niet altijd even stabiel, zodat de kans bestaat dat het evenwicht wordt verloren en men in het water terecht komt.
Knuppelpaden Functie en gebruik Een knuppelbrug kan beschouwd worden als een verhoogd pad, dat gesteund wordt door pilaren zoals bij een brugconstructie. De knuppelbrug bevindt zich op een hoogte van 0.50 tot 1.25 meter boven het water- of aardoppervlak. De knuppelbrug kan in waterrijke gebieden en natte veen- en kleigebieden gebruikt worden om slecht begaanbare en deels onbegaanbare terreinen zoals poelen, sloten en plassen te passeren. Daarnaast kan een knuppelbrug gebruikt worden in gebieden die betredingsgevoelig, zijn zoals blauwgraslanden. De vegetatie ondervindt geen negatieve invloed van betreding.
Figuur 33
Knuppelpad over nat terrein
Constructie De constructie van een knuppelbrug is opgebouwd uit een rits houten planken of balken van 1,00 tot 2,00 meter lang, die naast elkaar bevestigd zijn op draagbalken (vlonderidee). De constructie wordt doormiddel van pilaren op de gewenste hoogte boven het water gemonteerd. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de dynamiek van het water, bijvoorbeeld in het rivierengebied. Voordelen • mensen met een handicap, slecht ter been of met een wandelwagen kunnen damkzij een knuppelbrug slecht begaanbare gebieden betreden (voorwaarden zijn dat de constructie is 60
opgebouwd uit vlakke planken, de passage breed genoeg is voor het passeren van andere recreanten en de helling niet te steil is), • doordat de knuppelbrug hoger is gelegen dan het water- en aardoppervlak is de omgeving goed te overzien (verhoging recreatieve waarde gebied), • in betredingsgevoelige gebieden heeft de knuppelbrug als zoneringsinstrument invloed op de route van de wandelaar, • in waterrijke gebieden, waar de waterstanden sterk fluctueren, zijn knuppelpaden bruikbare oplossingen. Nadeel • het hout kan in de winterperiode door bladeren, algengroei en mos glad worden, zodat er een kans bestaat dat mensen uitglijden. Het bevestigen van kippengaas op het houten raamwerk kan dit enigszins voorkomen.
Vlonders Functie en gebruik Vlonders vormen evenals knuppelpaden een overgang bij slecht begaanbare en ontoegankelijke terreinen. Een vlonder zal minder snel gebruikt worden op plaatsen met grote wateroppervlaktes, doordat deze in tegenstelling tot het knuppelpad niet op palen bevestigd is, maar direct op het aardoppervlak is geplaatst.
Figuur 34
Vlonder
Constructie De constructie bestaat uit een rij planken van 1,5 meter tot 2,0 meter lang die bevestigd zijn op draagbalken. In terreinen met een slechte draagkracht worden tegels onder de dragers gelegd om extra draagvermogen te creëren. In natte gebieden wordt de vlonder met palen gestut. Voordelen • de wandelaar kan direct in contact komen met de omgeving, zonder dat de omgeving hiervan schade ondervindt, • de wandelaar kan niet snel van het wandelpad afwijken, • mensen met een handicap en wandelwagen kunnen dankzij de vlonder slecht begaanbare gebieden toch betreden. Nadeel • het hout kan in de winterperiode door bladeren, algengroei en mos glad worden zodat er een kans bestaat dat mensen uitglijden. Het bevestigen van kippengaas op het houten raamwerk kan dit enigszins voorkomen.
Loopbruggen Functie en gebruik
61
De loopbrug heeft als functie oevers met elkaar te verbinden. Een brug kan een rol spelen bij het verbinden van wandelpaden over infrastructuur.
Figuur 35
Brug over weg
Constructie Loopbruggen zijn er in verschillende afmetingen en materialen. De keuze van een brug is op de volgende punten te baseren: het doel van de brug, programma van eisen waaraan de brugconstructie moet voldoen, de financiële middelen die beschikbaar zijn, de bouwlocatie en de breedte van de sloot/ weg (infrastructuurlijn) ter plaatse. Voor het bepalen van een type brug bestaan daarnaast een aantal praktische randvoorwaarden. Praktische randvoorwaarden Voor welke gebruikers gaat de toekomstige verbinding een rol spelen? • naarmate het aantal gebruikers toeneemt, zal de draagconstructie verstevigd dienen te worden en zijn eventueel aanpassingen aan de breedte van de brug noodzakelijk (bijvoorbeeld door een fietsen wandelstrook), • als de overspanning van een brug groter wordt dan 10 meter, zijn er extra ondersteunende jukken noodzakelijk, ongeacht het gebruik van de brug. Vormt de watergang waarover de brug zal worden aangelegd een belangrijk onderdeel van een vaarroute in een gebied? • voor vaar- en schaatsroutes zal de brughoogte afgestemd moeten zijn op de reguliere hoogte van plezierjachten, boten en respectievelijk schaatsers (minimaal 2.5 meter), • als een hogere doorgang gewenst en noodzakelijk is dan 2,5 meter, dan zal een beweegbare constructie aangelegd moeten worden. Vormt de verbinding een belangrijke overgang over een doorgaande weg (snelweg)? • bij een infrastructuurlijn zal de brughoogte vanaf het wegdek minimaal 4 meter bedragen, omdat anders problemen met het vrachtverkeer kunnen ontstaan (tenzij het is aangegeven middels bebording). De brugconstructie is opgebouwd uit een onder- en bovenbouw. Tot de onderbouw worden gerekend: de funderingspalen en de draagbalken tussen de fundering (dwars- en langsliggers). De bovenbouw bestaat uit het loopdek en de brugleuning. Voor kleine smalle bruggen is het gewenst dat er een leuning aanwezig is. Voor brede bruggen is dit niet noodzakelijk. Voor het plaatsen van een brug kan gebruikt worden gemaakt van twee brugconstructies met jukken of een vrijliggende constructie. Voor smalle sloten en een beperkte betreding zoals wandelaars kan volstaan worden met een vrijliggende constructie. Voordelen • voor allerlei wandelaars goed toegankelijk. Nadeel • bruggen met houten constructies kunnen in de winterperiode door bladeren, algengroei en mos glad worden, zodat er een kans bestaat dat mensen uitglijden. • afhankelijk van het brugtype en het materiaal zijn de aanlegkosten over het algemeen hoog.
62
Kei- en paalpaden Functie en gebruik Kei- en paalpaden kunnen gebuikt worden in een padenstructuur, waarvan de paden plaatselijk slechte draagkrachtige bodems of natte delen (kleine watertjes, greppels en beken) passeren. Deze elementen hebben als doel de draagkracht van de ondergrond te verbeteren. Constructie De paalpaden bestaan uit palen die aan elkaar bevestigd zijn met touw of latten en direct gelegen zijn op de bodem liggen. De keipaden bestaan uit natuurlijke brokken steen, die als stapstenen met een afstand van 0.65 m tot 1.00 m van elkaar liggen. Zo kan de wandelaar het slecht te betreden stuk in de wandeling passeren. Voordelen • voor wandelaars vormen de kei- en paalpaden een spanningselement en uitdaging in de route. Nadeel • zowel de kei- als paalpaden zijn niet voor alle wandeldoelgroepen even goed te passeren. Voor rolstoelgebruikers en een wandelwagen zijn alternatieve constructies naast deze ingrepen noodzakelijk. • materialen zoals hout kunnen snel rotten, zodat de veiligheid van het element snel in gevaar komt, tenzij er een actief onderhoud plaatsvindt. • de kei- en paalpaden kunnen bij nat weer glad worden.
Wandeltunnel Functie en gebruik De wandeltunnel verbindt wandelroutes onderling op plaatsen waar wandelroutes stuiten op wegen, spoorlijnen en waterlopen.
Figuur 36
Wandeltunnel / faunapassage
Constructie De constructie van een wandeltunnel is opgebouwd uit een betonnen wandconstructie waarmee een open (vierkante/rechthoekige) gang gerealiseerd wordt. Bij het passeren van infrastructuur op maaiveldhoogte, wordt de constructie onder het maaiveld ingegraven. Het hoogteverschil tussen het maaiveld en de tunnel kan overbrugd worden met een trapconstructie of een schuin af- en oplopend talud. Voordelen • afhankelijk van de taludhelling goed passeerbaar voor wandelaars, rolstoelgebruikers en wandelwagens, • de wandeltunnel is voor meerdere recreatievormen te gebruiken, zoals fietsers en skaters. Nadeel • de wandeltunnel vormt een relatief duur inrichtingsmiddel.
63
Brugdoorgang Functie en gebruik De brugdoorgang kan gebruikt worden bij het passeren van spoorlijnen en wegen, op plaatsen waar deze wegen en spoorlijnen watergangen kruisen. De brugdoorgang kan gerealiseerd worden op plaatsen waar een bestaande brug aanwezig is. Daarnaast kan in de planontwikkeling van nieuwe infrastructuur rekening worden gehouden met een brugdoorgang. Constructie De constructie bestaat uit een u-vormige bak, die bevestigd is aan de zijkant van de brug. Het materiaal voor de constructie is waterondoorlatend zoals beton, ijzer of kunststof. Voor een goede wandeldoorgang dient de hoogte tussen de brug en de onderkant van de brugdoorgang minimaal 1.80 meter te zijn. Op plaatsen waar de brug en/of gedeeltelijke duiker niet deze hoogte heeft, kan de bak gedeeltelijk onder het waterniveau worden gerealiseerd. Het hoogteverschil met het talud langs de watergang wordt overbrugd met een schuin talud of trapconstructie. Voordelen • eenvoudige constructie voor het passeren van spoorlijnen en wegen. • de wandeltunnel is voor meerdere recreatievormen te gebruiken, zoals fietsers en skaters. Nadeel • bij smalle bruggen kan de constructie invloed hebben op de doorgangsmogelijkheden van de pleziervaart. • afhankelijk van het talud in de meeste gevallen moeilijk passeerbaar voor rolstoelgebruikers en wandelwagens.
Gecombineerde sluizen en spoorbruggen Functie en gebruik Sluizen of spoorbruggen kunnen gebruikt worden voor het passeren van watergangen zoals sloten, kanalen en rivieren. Het wandelpad wordt gekoppeld aan bestaande of nieuw te ontwikkelen voorzieningen met een andere hoofdfunctie, met als doel wandelpaden onderling te verbinden. Constructie De constructie bestaat uit het verbreden van de bestaande voorzieningen, waardoor een wandelpad gecreëerd wordt. Op basis van het materiaal dat gebruikt is in de constructie van de brug of sluis wordt de materiaalkeuze bepaald. Randvoorwaarde voor de constructie is dat het wandelpad goed wordt afgebakend door relingen, zodat onveilige situaties voorkomen worden. Voordelen • bestaande elementen in het landschap kunnen gebruikt worden voor het realiseren van verbindingen. Nadeel • de constructie heeft een beperkt breedte, waardoor deze minder geschikt is voor rolstoelgebruikers en wandelwagens.
64
4.2.2 Overstap- en afsluitingsprincipes Overstapjes hekwerken Functie en gebruik Overstapjes zijn toe te passen bij afrasteringen in het landelijk gebied. De overstapjes zijn eenvoudige voorzieningen die het mogelijk maken middels verhogingen of klimspijlen afrasteringen te passeren. De overstapjes zijn zo gemaakt, dat vee niet uit het perceel kan ontsnappen.
Figuur 37
Voorbeelden overstapprincipes
V- vorm overstap Deze constructie bestaat uit twee rechte palen met daartussen twee palen in een V-vorm, die aan de rechte palen zijn bevestigd. In de V-vorm vormt een horizontale balk de verbinding, waarop de wandelaar zijn voet kan plaatsen. Afhankelijk van het perceelsgebruik zal de balk bij runderen hoger bevestigd worden dan bij schapen. Trap-overstap De trap-overstap is in diverse uitvoeringen en materialen te maken. Constructies De trap-overstap bestaat uit één of meerdere horizontale treden, die gemaakt zijn van twee palen waarop een plank is bevestigd of ingegraven objecten zoals boomstammetjes en stenen. De hoogte van de afrastering is de bepalende norm voor het aantal traptreden die gemaakt dienen te worden. Daarbij kan als norm tussen de treden een hoogte van 0,20 - 0, 30 meter worden gehanteerd. Naarmate de afrastering hoger is, zal het aantal treden toenemen en zal de plaatsing bij een plankenconstructie cirkelgewijs verlopen. Om het evenwicht te kunnen behouden is langs de overstap een paal of een begeleidende leuning aan te bevelen. Klim-overstap De klim-overstap is er in permanente en tijdelijke constructies. De permanente modellen bestaan uit twee verticale palen, die op een afstand van 0,80 tot 1.20 meter van elkaar zijn geplaatst. Aan deze palen is de afrastering gemonteerd en tussen de palen bevindt zich een horizontale balkenverdeling, waarover de wandelaar kan klimmen. De tijdelijke constructies zijn twee van deze balkenconstructies in een wig/wam vorm aan elkaar bevestigd. Voordelen • de voorzieningen zijn eenvoudig en makkelijk te realiseren, • er zijn weinig materialen noodzakelijk, waardoor de kosten laag zijn, • weren van honden en fietsers in het terrein. Nadelen • voor mensen die slecht ter been zijn of een handicap hebben, zijn de overstapjes moeilijk passeerbaar, • voor mensen in het rolstoel en met een wandelwagen zijn de overstapjes in het geheel niet passeerbaar,
65
• de overstapjes zijn minder veilig, doordat het gehele lichaam over de afrastering verplaatst dient te worden en daarbij de kans bestaat, dat er achter een deel van de constructie gehaakt word.
Hekprincipes Functie en gebruik Het hekprincipe vormt een permanente afsluiting om vee en/of wild binnen een afrastering te houden en wandelaars en andere terreingebruikers de mogelijkheid te geven een afrastering te passeren. De wandelaars duwen en /of trekken het hek open, zodat men erdoor kan gaan. Een aantal hekprincipes is zelfsluitend. Het hekprincipe is toe te passen bij allerlei afrasteringen, waarbij de locatie van het hek afgestemd kan worden op de route van het wandelpad. Constructie Kantel (zelfsluitend) hek Het kantelhek is een zelfsluitend hek, dat door het gewicht van de constructie en de schuine plaatsing zelf dichtvalt. De draairichting van het kantelhek dient altijd gericht te zijn naar het perceel met vee, zodat het vee het hek niet kan opendrukken. Het kantelhek bestaat uit een houtconstructie van palen, balken en latten, die bevestigd zijn met houtschroeven. De palen van het kantelhek kunnen in een hoek geplaatst worden van 85 graden met de schanierophanging tegen de balken. Op deze manier kan het hek schuin omhoog worden gebracht en is het hek zelfsluitend door het gewicht. Voordelen • door het gewicht en plaatsing van het hekwerk is het altijd zelfsluitend, • mensen met rolstoelen en een wandelwagen kunnen het kantelhek goed passeren (indien de breedte afgestemd is op rolstoelen), • andere weg- en terreingebruikers kunnen het kantelhek ook passeren, zoals atb’ers, fietsers en brommers, • wandelaars hoeven geen moeilijke bewegingen te maken om afrastering te kunnen passeren zoals bij overstapjes wel het geval is, Nadelen • het hek dient open geduwd te worden, waarbij een verplaatsing van het gewicht van het kantelhek plaatsvindt. Het openen van het hek kan voor mensen met een handicap of weinig kracht moeilijk gaan.
Klaphek Het klaphek bestaat uit een vast gedeelte in de V-vorm of U-vorm, waartussen zich een beweegbaar hekgedeelte bevindt. Het beweegbaar hekgedeelte klapt tegen een zijde van de V-vorm of U-vorm en is het deel waarlangs de wandelaar zich zal manoeuvreren. De constructie is zo gebouwd, dat het enkel door menselijk handelen te openen is. Een klaphek met een vast gedeelte in een U-vorm is passeerbaar door rolstoelgebruikers en wandelwagens. In tegenstelling tot de V-vorm is de ruimte bij een U vorm groter, zodat de rolstoel in de U-vorm kan worden gezet en bij verplaatsen van het hek achteruit naar de andere zijde kan worden gereden.
66
Figuur 38
Klaphek
De constructie van een V-vorm klaphek bestaat uit een viertal staanders, waarvan er drie in de V-vorm bevinden. De V-Vorm is afgetimmerd met latten. Het beweegbare deel bestaat uit een geschaard hek. Voor de U-vorm is één extra staander noodzakelijk. Voordelen • het beweegbare gedeelte van het klaphek is door alle wandelaars goed te hanteren en er zijn geen moeilijke handelingen en/of bewegingen noodzakelijk om de afrastering te passeren, • het klaphek is met een rolstoel te passeren (indien gebruik wordt gemaakt van de U-vorm), • het klaphek is alleen door wandelaars te passeren en kan gebruikt worden als middel om fietsers en atb’ers uit een terrein te weren. Nadelen • complexe en onderhoudsintensieve constructie met veel materialen, • rolstoelers kunnen zich benauwd voelen als ze zich bevinden in de U-vorm constructie.
Schuifhek Het schuifhek is in tegenstelling tot de andere hekprincipes niet geheel te openen en alleen te gebruiken door wandelaars. De constructie is opgebouwd uit een drietal planken die aan één zijde met een scharnier bevestigd zijn aan een staander. Aan de andere zijde schuiven de planken in een geleidende sleuf, die gemaakt is in de staander. Het principe werkt als volgt: de planken kunnen door de wandelaar naar beneden geschoven worden zodat de wandelaar de afrastering kan passeren. Als de wandelaar het hek gepasseerd is, zorgt het contragewicht ervoor dat de planken terugvallen in een horizontale stand.
Voordelen • het schuifhek is alleen door wandelaars te passeren en kan gebruikt worden als middel om fietsers en atb’ers uit een terrein te weren, • zelfsluitend principe zodat vee niet kan uitbreken. Nadelen • het contragewicht van het hek moet verplaatst worden (vergt kracht), daarna moet een beweging gemaakt worden om over het hek gedeelte te kunnen stappen. Deze handelingen en bewegingen zijn niet eenvoudig, zodat de wandelaar achter het hek kan blijven hangen en zich daarbij kan bezeren, • het schuifhek is voor invaliden en rolstoelgebruikers niet passeerbaar.
Traditioneel hek Het traditionele hek bestaat uit een beweegbaar deel, dat door een slot of haak vast gemaakt kan worden aan een staander. De breedte van het hek bepaalt welke terreingebruikers de afrastering kunnen passeren.
67
Figuur 39
Traditioneel hek met overstap mogelijkheid
Voordelen • eenvoudige constructie en weinig materiaalgebruik, • passeerbaar voor alle terreingebruikers (wandelaars, rolstoelgebruikers, fietsers en auto’s), • makkelijk te bedienen. Nadelen • het hek heeft geen zelfsluitingsprincipe, zodat het open kan blijven staan en ingeschaard vee kan ontsnappen.
Wildrooster Gebruik en functie Het wildrooster kan toegepast worden op plaatsen waar ontsluitingswegen (voet-, fiets- en autowegen) de grens passeren van een afgerasterd gebied met vee of wild. De wildroosters zijn voor vee niet te passeren doordat de spijlen van het rooster breder zijn dan de hoeven van het dier. Fietsers, wandelaars en andere terreingebruikers kunnen daarentegen het rooster makkelijk passeren. Constructie Het wildrooster is geplaatst op een gegraven bak van ongeveer 50 cm diep, waarvan de randen uit een betonnen L-profiel bestaan. Het rooster is 1 meter breed en 2 meter lang en is aan beide zijden afgerasterd, waarbij gebruik wordt gemaakt van 6 palen. Voor wandelaars is het rooster opgebouwd uit spijlen, die maximaal 6 cm uit elkaar liggen. Voordelen • het rooster is makkelijk te passeren zonder dat er aparte handelingen noodzakelijk zijn. Nadelen • de roosters met pijlers kunnen bij nat weer glad zijn, zodat uitglijden en andere gevaarlijke situaties kunnen ontstaan, • het aanleggen van deze voorzieningen is een kostbare ingreep, • voor rolstoelgebruikers is het wildrooster een moeilijk en hinderlijk te nemen element, • honden werend.
4.2.3 Verkeersbelemmerende voorzieningen
Wandelsluizen Gebruik en functie De wandelsluis wordt gebruikt om overige terreingebruikers (fietsers, brommers en atb’ers) van wandelpaden te weren of de snelheid ervan te beperken. Daarnaast worden wandelsluizen gebruikt om een gebied herkenbaar te maken, zodat als het gebied wordt betreden of verlaten dit duidelijk 68
zichtbaar is. Wandelsluizen kunnen bij het kruisen van ontsluitingswegen of spoorwegen gebruikt worden om het passagepunt te markeren. De wandelsluis wordt op een kleine afstand van de weg geplaatst zodat wandelaars niet onopgemerkt de weg op kunnen lopen. Vaste wandelsluis De vaste wandelsluis bestaat uit twee of meerdere evenwijdig geplaatste hekken waar zigzaggend langs gelopen kan worden. Daarnaast bestaat er een type wandelsluis in een U-vorm en een V-vorm. De U en V-vorm ommantelen een vast-hek dat halverwege de U/V-vorm is geplaatst. Het verschil tussen deze twee wandelsluizen is dat de U-vorm meer ruimte heeft om te passeren. Er zijn tevens vaste sluizen in de markt, die in een buizensysteem zijn geplaatst en daarmee uitneembaar zijn. Voor de incidentele toevoer van goederen (naar openbare voorzieningen) kan dit een goed alternatief zijn. Voordelen • de vaste wandelsluis is voor fietser en mountanbikers minder goed passeerbaar, zodat deze recreanten kunnen worden geweerd uit een rustig wandelgebied. Nadelen • De vaste wandelsluizen zijn in de regel niet passeerbaar door rolstoelgebruikers en wandelwagens. Enkel bij een brede opzet kan een rolstoel de wandelsluis passeren. De wandelsluis heeft dan echter geen functie en werking meer.
Beweegbare wandelsluis De beweegbare sluis is gebaseerd op het eerder beschreven klaphekprincipe waarbij in tegenstelling tot bij het klaphek het U-vormige deel gedraaid kan worden en het rechte hekdeel vast staat. Voordelen • rolstoelgebruikers kunnen de sluis op een makkelijke manier passeren. Nadelen • de beweegbare sluis geeft andere terreingebruikers de mogelijkheid het gebied te betreden.
Kantelpaaltjes en draai- en slagbomen In met name natuurterreinen komen verschillende wegen voor, die deel uitmaken van het onderhoudspad van het terrein of een oude laan of weg. Deze wegen kunnen een belangrijk onderdeel vormen van de wandelstructuur in het gebied. Om te zorgen dat deze terreinen niet voor alle weggebruikers toegankelijk is, zijn er een aantal afsluitingsprincipes toe te passen: Draai- en kantelboom Draai- en kantelbomen zijn er in mechanische en handbediende vormen. De mechanische kantelbomen worden met name in het stedelijk gebied gebruikt (parkeervoorziening). Daarnaast zijn er zelfbedienbare kantelbomen, waarbij aan de boom (balk) een contragewicht bevestigd is. De kantelboom is bevestigd aan een staander met draaimechanisme en valt in een beugel, die bevestigd is aan een staander. In natuurterreinen wordt er gebruik gemaakt van de draaiboomconstructie die bestaat uit twee staanders met daartussen een balk die bevestigd is aan de ene zijde met een ketting en aan de andere zijde in een afsluitbare beugel valt. De draaiconstructie wordt gebruikt als er weinig tot geen ruimte is, door bijvoorbeeld een dicht kronendak. 69
Uitneembare en kantelpaaltjes Uitneembare-en kantelpaaltjes kunnen gebruikt worden op niet te brede paden en wegen om auto’s te weren. De paal staat bevestigd op een betonnen voet die in de grond is weggewerkt. Met een sleutel kan de paal worden weggenomen of gekanteld, wanneer dat door de terreinbeheerder, brandweer en ambulancepersoneel wordt gewenst.
4.3
Informatievoorzieningen
Informatievoorzieningen zijn voor veel wandelaars belangrijk om iets te weten te komen over de route en de omgeving. Informatievoorzieningen zijn elementen zoals borden en markeringsplaatjes. Het toepassen van informatievoorzieningen kan met verschillende redenen plaatsvinden. • de wandelaar door een bepaald gebied te geleiden (markering en bewegwijzering), • het aangeven van verboden en beperkingen in het terrein (huisregels), • het verstrekken van informatie over het gebied waaronder landschap en cultuurhistorie (informatieoverdracht). In deze paragraaf zijn de bovengenoemde informatievoorzieningen uitgewerkt. Alvorens ingezoomd wordt op deze informatievoorzieningen zijn algemene randvoorwaarden aangegeven voor het ontwikkelingen van informatievoorzieningen. 4.3.1 Bebordingsplan Zoals hierboven reeds is aangegeven kan de informatieoverdracht vanuit verschillende achtergronden noodzakelijk en/of gewenst zijn. Op basis van het wandelpadenplan zoals aangegeven is in hoofdstuk 3 van het handboek, is het wenselijk een bebordingsplan op te stellen. Een bebordingsplan geeft inzicht in de volgende punten: tabel 4.5
Bebordingsplan
Hoofdvragen
Praktische uitwerking
Paragraaf
Welk informatietype is gewenst langs de wandelroute?
markerings- en bewegwijzeringsvoorzieningen
4.3.3
huisregels al dan niet juridisch bindend
4.3.4
voorzieningen voor informatieoverdracht,
4.3.5
route bewegwijzeringssysteem
4.3.3
digitaal systeem,
4.3.3
knooppuntensysteem,
4.3.3
Waar en hoeveel informatievoorzieningen dienen geplaatst te worden?
Knooppunten, begin- en eindpunten en/of op attractiepunten in de route.
4.3.3 / 4.3.4 / 4.3.5
Welke elementen worden gebruikt om informatie over te dragen?
Folders, routepalen, borden enz.
4.3.6
Op welke wijze wordt de route aangegeven?
70
Naast deze praktische kant van het bebordingsplan dient het bebordingsplan als communicatiemiddel met andere instanties om onderlinge afstemming te krijgen over vormgeving en uiterlijk van de informatievoorziening. Het resultaat van een bebordingsplan is een overzicht van typen voorzieningen, stijl, vormgeving en de locatie waarbinnen de informatievoorzieningen in het wandelgebied worden geplaatst. Concrete randvoorwaarden die gesteld kunnen worden aan informatievoorzieningen en het bebordingsplan zijn in de volgende paragraaf uitgewerkt.
4.3.2
Toepassingskader informatievoorzieningen
Wandelroutes worden in Nederland door verschillende instanties opgesteld en onderhouden. Daarbij hanteert elke instantie zijn eigen methoden voor het verstrekken van informatie. De aanduiding van de lange afstandsroutes met rood-wit-rood geverfde strepen op bomen en palen, is bijvoorbeeld heel anders van opzet dan de markering van Staatsbosbeheer, die bebording heeft inclusief logo. Door een toename van het aantal wandelroutes en de betrokken instanties, die verantwoordelijk zijn voor de aanleg van wandelroutes, dreigt een woud van merktekens en beborden te ontstaan in Nederland. Om dit enigszins te voorkomen, is afstemming tussen de betrokken instanties nodig. Daarnaast zijn er algemene richtlijnen aan te geven voor het ontwikkelen van informatievoorzieningen langs wandelroutes: • Uniformiteit informatievoorzieningen; Uniformiteit vertaalt zich naar een consequent gebruik en eenheid bij informatievoorzieningen. De eenheid en uniformiteit van een route worden versterkt door het toepassen van éénzelfde kleur, vorm, lettertype, symbool en eenzelfde plaatsingsmethode van de informatievoorziening. • Herkenbare wandelroutes; Het eerste contact van een wandelaar met een bezienswaardigheid bestaat meestal niet uit de bezienswaardigheid zelf, maar met een bepaalde representatie ervan (macCannel,1989). De wijze waarop de informatievoorziening is vormgegeven is om deze reden belangrijk. Dat bepaalt mede de sfeer en het beeld van een wandelroute. • Duidelijke informatieoverdracht; Voor de wandelaar is de informatie-overdracht op informatievoorzieningen eenduidig en overzichtelijk; de gebruikte tekst beknopt en van afstand leesbaar. Voor grensoverschrijdende wandelroutes en wandelroutes die regelmatig door toeristen worden gebruikt, kan er overwogen worden de informatie in meerdere talen weer te geven. • Borden in beeld. De plaatsing van informatievoorzieningen vindt op logische zichtbare plekken plaats, zodat de wandelaar zonder moeite de benodigde informatie voor de wandeling kan krijgen. De exacte locatie van informatievoorzieningen hangt af van de functie en het doel van het element. In deze paragraaf wordt later ingezoomd op de plaatsing van informatievoorzieningen. Voor alle informatievoorzieningen geldt dat op het start- en eindpunt van de wandeling de voorzieningen duidelijk zijn aangegeven en geplaatst. Informatievoorzieningen komen veelal op plaatsen te staan waar vegetatie groeit, zoals gras. Om te voorkomen dat markeringstekens of panelen
71
overgroeid raken door vegetatie dient de informatievoorziening minimaal op één meter hoogte vanaf het maaiveld te worden geplaatst. • Helderheid in bordensystematiek Voorkom een wirwar aan borden op eenzelfde locatie en streef naar multifunctioneel gebruik van informatievoorzieningen. Gecombineerde informatiepanelen met routeaanduiding, gedragsregels en informatie over de omgeving zijn hier een voorbeeld van. Landschapsvervuiling door borden, panelen en andere informatievoorzieningen wordt hiermee voorkomen.
4.3.3
Markering en bewegwijzering
Doel van markering en bewegwijzering Het markeren van een route heeft als doel wandelaars op een effectieve manier te sturen en te geleiden in een gebied. Markering kan om de volgende redenen toegepast worden: • het gebruik van een gebied te vergroten, • conflicten tussen wandelgroepen te voorkomen, • de belevingswaarde voor wandelaars in een gebied te vergroten, • het ontzien van kwetsbare natuurgebieden, • de wandelaar op een eenvoudige manier te geleiden door een gebied zonder dat men verdwaalt. Kortom de markering draagt bij aan de gebruiksmogelijkheden, de toegankelijkheid en de gebruiksvriendelijkheid van een gebied (ter Beek, 1992).
Gebruik van markering en bewegwijzering De bewegwijzering vormt een methode om wandelaars in goede banen te leiden. Daarnaast draagt de bewegwijzering bij aan de oriëntatiemogelijkheden in een gebied. Voor wandelaars is het van belang dat men kan bepalen waar men zich in het gebied bevindt en welke afstand men nog moet lopen om het gewenste punt te bereiken. Randen, knooppunten en landmarks zoals kerktorens en hoge gebouwen dragen eveneens bij aan de oriëntatie van een wandelaar in het veld. Met name als een wandelaar in een gebied niet bekend is, vormt de markering een belangrijke houvast. De wandelaar hoeft daarbij dus niet meer te verdwalen, als men een gebied betreedt waar men niet bekend is. Naarmate een wandelaar gebieden frequenter bezoekt, krijgt de wandelaar een betere voorstelling van het gebied (cognitieve kaart), zodat hij/zij de ruimtelijke relatie kan leggen met andere wandelpaden in het gebied. De wandelaar wordt in deze gevallen minder afhankelijk van de bewegwijzering en zal eerder van de wandelroute afwijken.
Invloed van markering en bewegwijzering in een gebied De bewegwijzering bepaalt voor een groot deel waar mensen in een gebied wandelen. Voor attractiepunten die voor interessant kunnen zijn voor wandelaars, kan het object met bewegwijzering 72
onder de aandacht gebracht worden van de wandelaar. De wandelaar zal hierbij eerder geneigd zijn het attractiepunt te bezoeken. Daarnaast kan doelbewust gekozen worden om attractiepunten niet in de bewegwijzering op te nemen, met als gevolg dat enkel mensen die bekend zijn in het gebied het punt weten te vinden. Met bewegwijzering kunnen wandelaars dus doelbewust gestuurd worden in een gebied, het zogenaamde zoneren van wandelroutes (§ 3.3.3 van het handboek).
Markerings- en bewegwijzeringsmethoden Het markeren en bewegwijzeren van wandelroutes is met verschillende routesystemen mogelijk. Een routesysteem bestaat uit een gemarkeerde of beschreven route van een bepaald vertrekpunt via een vastliggend tracé (Berkers, 1991). Mogelijke vormen van markerings- en bewegwijzeringssystemen zijn hieronder kort weergegeven.
1.
Route-bewegwijzeringssysteem
Bij een route-bewegwijzeringssysteem is de wandelroute met verschillende voorzieningen, zoals paaltjes, stickers en borden, herkenbaar gemaakt in het terrein. De route heeft een vaste afstand en een vast traject. In Nederland is dit de meest gebruikte methode om wandelroutes aan te duiden. Functie en gebruik Het route-bewegwijzeringssysteem is gebaseerd op het duidelijk aangeven van het vervolg van de route op splitsingen, afslagen en kruisingen met andere wegen en paden. De aandacht op het systeem is dus gericht op het scheppen van duidelijkheid op plaatsen waar een route van richting kan en/of gaat veranderen. Het systeem kent een begin- en eindpunt dat duidelijk en herkenbaar is aangegeven. In veel gevallen wordt het routesysteem ondersteund door kaarten, gidsen en routefolders. Deze kaarten, gidsen en folders hebben als doel inzicht te geven in de route in het gebied en om informatie te geven over het terrein en de omgeving van de wandelroutes.
Figuur 40
Het gebruik van een kaart tijdens de wandeling
Voordelen • routes zijn in het veld makkelijk te volgen zonder dat men extra handelingen moet doen. Daarmee is het systeem voor alle wandelaars goed te volgen. Nadelen • de keuzevrijheid met dit systeem is beperkt. Als men eenmaal een route gekozen heeft kan men in de regel niet snel uitwijken naar een ander tracé, • het systeem is kwetsbaar en onderhoudsgevoelig. Bij het verdwijnen van enkele paaltjes in de route wordt het voor de wandelaar een moeilijke opgave de route weer op te pakken. 2.
Knooppuntensysteem
Het knooppuntensysteem is een markeringssysteem dat van toepassing kan zijn voor de bewegwijzering van wandelroutes. Het systeem is gebaseerd op het verplaatsen van knooppunt tot 73
knooppunt, waarbij de recreant zelf de route kan samenstellen. Het knooppuntensysteem wordt vooor andere recreatievormen reeds toegepast, zoals het fietsbewegwijzeringssysteem in sommige regio’s. De benadering van het fietsbewegwijzeringssysteem is echter niet geschikt voor wandelroutes. Functie en gebruik Voor wandelaars is het knooppuntensysteem gebaseerd op een netwerk van knooppunten die elk afzonderlijk aangeduid zijn. De wandelaar stelt op basis van routekaarten en bebording zelf een wandeling vast, waarbij men zich van bijvoorbeeld knooppunt 45 naar knooppunt 78 in het netwerk verplaatst. Op een knooppunt komen meerdere routes samen, zodat de wandelaar de keuze heeft om eventueel een andere route te volgen. De lengte van de route en de mogelijkheden voor een rondgaande wandeling, worden bepaald door het aantal knooppunten in een gebied. De knooppunten kunnen gelegen zijn in centra van dorpen, op parkeerterreinen en op kruis- en snijpunten van meerdere wandelroutes. De route tussen knooppunten wordt gemarkeerd met borden. Het knooppuntensysteem kan tevens als een doelbewegwijzering worden toegepast. Op knooppunten wordt er met bebording aangeven wat de afstand of tijd is tot het volgende knooppunt. Aandachtspunten voor het realiseren van het knooppuntensysteem voor wandelroutes Voor het toepassen van het systeem op wandelroutes zijn er een aantal belangrijke aandachtspunten: • wandelaars hebben een kleine actieradius. De dichtheid en het aantal knooppunten, dient afgestemd te zijn op de actieradius van de gebruikersgroepen, • bij een dicht netwerk van knooppunten, bijvoorbeeld in de stadsrand, is duidelijkheid en overzichtelijkheid gewenst. Voor het aanduiden van de knooppunten kan hierbij niet enkel met een nummering worden volstaan, • voordat overgegaan wordt naar het knooppuntensysteem is de communicatie tussen terreinbeheerders in het gebied van belang. De terreinbeheerders moeten zich namelijk alle kunnen vinden in het knooppuntensysteem. Voordelen • het gevoel van keuze-vrijheid, • in het beginsel worden alle routes in een gebied, ook de bestaande routes, op het systeem gebaseerd. Alle andere bewegwijzering zou moeten vervallen, wat leidt tot één uniform bewegwijzeringssysteem in een gebied, • het knooppuntensysteem vergroot de integratie tussen gebieden, bijvoorbeeld bossen natuurterreinen met het agrarische gebied. Nadelen • een groot aantal borden is noodzakelijk voor het goed functioneren van het systeem, • de nummers doen afstandelijk aan, er is geen relatie met gebied, omgeving en landschap, • een route op papier is niet direct gekoppeld aan eenzelfde bewegwijzering in het veld, • het systeem veronderstelt een bereidheid bij de recreant om zelf te puzzelen, • het systeem wordt door een dichte wandelstructuur complex door het aantal nummers.
3.
Digitaal bewegwijzeringssysteem
Het digitaal informatiesysteem is gebaseerd op het Global Positiong System (GPS). De GPS-ontvanger is een apparaat dat aan de hand van signalen, afkomstig van satellieten, de positie op aarde kan bepalen. Het GPS positiebepalingssysteem is afkomstig van het Amerikaanse leger en
74
bestaat uit een 24-tal satellieten die in een vaste baan om de aarde draaien. Het GPS-systeem voor het ontwikkelen van recreatieve routes is momenteel in ontwikkeling (Staatbosbeheer, 2001). Functie en gebruik Het GPS positiebepalingssysteem als basis voor een wandelroute houdt in dat op verschillende plaatsen in een terrein vaste punten en coördinaten worden vastgelegd. Deze coördinaten vormen de basis voor de wandelaar om een wandeling te kunnen lopen. Voordat men de wandeling begint, worden de coördinaten door de wandelaar in de GPS ingevoerd. De GPS bepaald aan de hand van de ingevoerde coördinaten welke richting de wandelaar moet lopen om bij een coördinaat te komen. Het positiebepalingsysteem is op minder dan 10 meter nauwkeurig. De wandelaar loopt dus als ware van punt tot punt in het terrein. Om aan te geven dat een wandelaar nog steeds de route volgt, kan om de twee tot drie kilometer een routepaal worden geplaatst. Vanaf de routepaal wordt de volgende coördinaat opgehaald in de GPS. Naast het volgen van vaste coördinaatpunten in de wandelroute kan op basis van eigen coördinaten een andere route worden bepaald en gelopen. De coördinaten van een wandelroute worden aangegeven in foldermateriaal. Voordelen • wandelaars zijn niet direct gebonden aan een bepaalde route. Dit vergroot het vrijheidsgevoel van de wandeling, • het landelijk gebied en het natuurterrein worden visueel minder vervuild met borden, paaltjes en markeringstekens. Nadelen • het routesysteem kan alleen in gebieden worden toegepast, die geheel openbaar toegankelijk zijn en waar geen beperkingen of aanvullende regels gelden ten aanzien van de betreding. In kwetsbare gebieden is het afwijken van het wandelpad niet gewenst, zodat het digitaal bewegwijzeringssysteem niet toepasbaar is, • het digitaal bewegwijzeringssysteem is niet voor alle wandelaars toegankelijk, • alleen wandelaars in het bezit van een GPS kunnen de wandelroute lopen. De route is voor wandelaars zonder GPS in het veld niet te lopen.
4.3.4
Informatievoorzieningen bij openstelling gebieden
Openstelling en betreding Een groot deel van de wandelpaden in Nederland is gelegen op terreinen die in particulier bezit zijn: zoals agrarische gebieden, natuurterreinen, landgoederen en waterstaatkundige werken. Voor het betreden van deze terreinen kunnen er bepaalde regels van toepassing zijn die attenderen op mogelijkeden en beperkingen, handelingen uitsluiten, gebruiksbeperkingen aangeven en/of verplichtingen voorschrijven. Huisregels hebben dan ook als doel; aan te geven onder welke voorwaarden het wandelen op het terrein toegestaan is. Voorbeelden van voorwaarden die gesteld kunnen worden zijn in tabel 4.6 opgenomen. Tabel 4.6
Voorbeelden huisregels
Gedragsregels
Voorbeelden
75
Attenderen
Geen doorgang
Uitrit vrijlaten doorgang brandweer
Melden bij beheerder
Vrij wandelen op de kade
Niet betreden kwetsbare vegetatie
Wandelgebied/ struinnatuur
Privé terrein
Betreden op eigen risico*
Gevaarlijk terrein niet betreden
Pas op: loslopend vee
Verplichtingen
Sluiten hekken
Vee niet voeren
Gebruiksbeperkingen
Openstellingsregelingen • Geen toegang van 1 maart tot 1 juli • Geen toegang na zonsondergang • Geen toegang rustgebied voor wild • Geen toegang vogelbroed en rustgebied
Betredingsmogelijkheden: • Vrij toegang / verboden toegang / geen toegang • Vrij wandelen op wegen en paden • Vrije toegang ook buiten wegen en paden • Geen toegang met uitzondering van bestemmingsverkeer • Geen toegang buiten aangegeven route
Handelingen uitsluitend
Geen toegang met (loslopende) honden
Geen toegang: waterwingebied
Geen toegang met loslopende honden van 1 maart tot 1 juli
Geen toegang: gevaarlijk terrein
Dagkamperen niet toegestaan
Begrazing met vee: geen toegang voor honden
* Het aangeven van “betreden op eigen risico” moet gezien worden als een vorm van dienstverlening, waarbij gewaarschuwd wordt van de aanwezigheid van vee of voor andere gevaarlijke omstandigheden.
Rechtsgeldigheid gedragsregels De gedragsregels kunnen effectief gebruikt worden om vast te leggen onder welke condities het terrein toegankelijk is voor een wandelaar. De gedragsregels kunnen zowel preventief als juridisch bindend worden toegepast. Preventief wil zeggen dat de wandelaar gewezen wordt op de huisregels in een gebied om overlast schade en dergelijke te voorkomen. De wandelaar kan echter niet vervolgd worden als er sprake is van een overtreding. Een gedragsregel wordt juridisch bindend en rechtsgeldig als op de informatievoorziening gewezen wordt naar bestaande wetten en regels waar rechtsgeldigheid ontleend kan worden. In de wet of regeling waarnaar verwezen wordt dienen wetsbepalingen en vorderingen opgenomen te zijn die ongewenste activiteiten regelt. Wetten en regels waarnaar verwezen kan worden zijn: Natuurbeschermingswet, Flora en fauna wet en Artikel 461 Wetboek van Strafrecht. In hoofdstuk 5 van het handboek zijn deze wetten nader uitgewerkt.
Figuur 41
Voorbeeld reglement betreding terrein
Gebruik en plaatsing van gedragsregels
76
Gedragsregels gelden voor een bepaald gebied en of deel ervan. Voordat de wandelaar dit gebied betreedt dienen de huisregels zichtbaar aangegeven te zijn. Dit kan zijn op het punt waar een natuurterrein wordt betreden of doorgang wordt verleend tot een agrarisch perceel of waterstaatkundig element. Het kan zich voordoen dat een wandelroute verschillende percelen en/of natuurterreinen passeert waar verschillende huisregels van kracht zijn. Bij het wijzigen van deze huisregels dient dit duidelijk en zichtbaar aangegeven te worden.
4.3.5
Informatieoverdracht aan wandelaars
Doel informatieoverdracht De omgeving waarin een wandelroute is gelegen bepaalt voor een groot deel de sfeer tijdens de wandeling. Langs de route kunnen specifieke elementen aanwezig zijn die een meerwaarde kunnen geven aan een wandelroute. Het kenbaar maken en onder de aandacht brengen van deze elementen kan met informatievoorzieningen langs de route. Deze informatieoverdracht heeft de volgende doelen: C het aangeven waar de wandelaar zich bevindt in een terrein, C de belevingswaarde voor een wandelaar te vergroten door informatie te geven over de omgeving en te wijzen op dingen die men ziet tijdens en langs de wandelroute, C voorlichting te geven over het beheer van het terrein. Gebruik en plaatsing van informatievoorzieningen De locatie waar informatieoverdracht noodzakelijk en gewenst is, kan gebonden zijn aan een plek of een duidelijke relatie hebben met de wandelroute.
C Routegebonden informatievoorzieningen: Deze voorzieningen staan op vaste punten langs de route, zoals start-, knoop- en eindpunten van wandelroutes. De informatievoorzieningen hebben veelal een groot formaat en geven inzicht in het gebied waar men (gaat) wandelen via kaartbeelden, foto’s en korte beschrijvingen. Routegebonden informatievoorzieningen geven een totaalbeeld van het wandelgebied, wandelroutes en knooppunten zodat de wandelaar zich kan oriënteren waar men zich bevindt, een route kan uitstippelen en iets te weten komt over de omgeving, natuur en landschap. Op beginpunten van wandelroutes wordt daarnaast aangegeven op welke manier de wandelroute is aangegeven (markeringsmethoden). De routegebonden informatievoorzieningen kunnen recreanten motiveren om een wandeling te gaan lopen in het gebied, waarbij het gebruik van streefbeelden en aansprekende teksten de doorslag kan geven.
C Locatie- en plekgebonden informatievoorzieningen: De locatie- en plekgebonden informatievoorzieningen zijn gekoppeld aan plaatsen langs de wandelroute met een hogere attractiewaarde, zoals uitzichtpunten (heuvels, kerktorens en vuurtoren), gebouwen (kastelen, landgoederen, molens en boerderijen), waterstaatkundige elementen (gemalen en sluizen). Het aantal locatiegebonden informatievoorzieningen per wandelroute kan sterk verschillen. De informatieoverdracht vindt plaats op kleinere borden, panelen en middels foldermateriaal. Het doel van locatie- en plekgebonden informatievoorzieningen is een beeld te geven van voorkomende 77
elementen, voorzieningen in het landschap en iets te vertellen over cultuurhistorie, heden en verleden van het gebied, ook wel aangeduid met “weetjes”.
78
4.3.6
Voorbeelden van informatievoorzieningen
In de voorafgaande paragrafen zijn verschillen aangegeven welke informatie overgedragen kan worden aan de wandelaar. In het kort is in tabel 4.7 een beeld geschetst van de mogelijke informatievoorzieningen en het toepassingskader ervan. Tabel 4.7 Informatievoorzieningen Bewegwijzeringsvoorzieningen
Toepassingskader
Gebruikersmogelijkheden wandelpad
onderhoud
kosten categorie/ m2
Route-bewegwijzeringssysteem
Knooppuntensysteem
Digitaal systeem
Huisregels
Routengebonden informatieoverdracht
Locatiegebonden informatieoverdracht
Knooppunten
Begin- en eindpunt
kruispunten
Attractiepunten
Markeringspaaltjes
+
+
-
-
-
-
+
0
+
+
extensief
1
Markeringspijlen
+
+
-
-
-
-
+
0
+
+
intensief
1
Markeringsborden
+
+
0
+
+
+
+
0
+
+
intensief
1
Markeringsstickers
+
0
-
-
-
0
+
0
+
+
extensief
1
Geschilderde markeringstekens
+
0
-
-
-
-
+
+
+
0
extensief
1
GPS
-
0
+
-
-
-
+
-
-
-
extensief
1
Paddestoelen
+
+
+
-
-
-
+
+
0
0
extensief
1
Route kaarten
+
+
+
+
+
+
+
+
0
+
extensief
2
Foldermateriaal
+
+
+
+
+
+
0
+
-
+
extensief
3
Informatiebord
+
+
0
+
+
+
+
+
+
+
extensief
3
Informatiepanelen
+
+
0
0
+
+
+
+
0
+
extensief
4
Informatietafel
+
+
0
0
+
+
+
+
-
+
extensief
4
Informatiezuil
+
+
+
0
+
+
-
+
-
-
extensief
4
Bezoekerscentrum
-
-
-
0
+
+
-
+
-
+
intensief
4
Waarderingsmeter: + /geschikt en toepasbaar, 0/ beperkt toepasbaar, -/ niet toepasbaar Intensief/extensief: onderhoudsniveau voorzieningen Kostencategorie: 1) 0 t/m 500 2) 500 t/m 1500 3) 1500 t/m 3000 4) >3000 (per stuk, in euro’s exclusief overhead exclusief BTW prijspeil 2001) bron: SBB, 2000
79
Figuur 42
Voorbeeld informatievoorzieningen
80
5.
JURIDISCHE EN PLANOLOGISCHE ASPECTEN WANDELPADEN
5.0
Algemeen
In de voorafgaande hoofdstukken is op basis van wensen van gebruikersgroepen en de ontwerp- en inrichtingsprincipes het “voorlopig” wandelpadenplan opgesteld met daarin wandelroutes, structuren en voorzieningen. Voordat het wandelpadenplan definitief vastgesteld en de ideeën daarin daadwerkelijk gerealiseerd kunnen worden, moet er aandacht besteed worden aan de juridische en planologisch aspecten ten aanzien van wandelvoorzieningen. Op basis van het “voorlopig” Wandelpaden plan zijn er een aantal vragen te stellen die in de voorgaande hoofdstukken onbeantwoord zijn gebleven. Tabel 5.1 geeft een overzicht van deze vragen en de plaats in het hoofdstuk. Tabel 5.1
Toetsingskader wandelplan(nen)
Onbeantwoorde vragen voorlopig Wandelpadenplan
Onderdeel
Paragraaf
Komt het plan overeen met het ruimtelijk ordeningsbeleid?
Planologisch toetsingskader
5.1
Voldoet het plan aan de gestelde wettelijke regelingen en voorschriften?
Wettelijk toetsingskader
5.2
Kan de structuur en/of het netwerk van het wandelpad daadwerkelijk in het terrein gerealiseerd worden?
Wetten en regels met betrekking tot wandelpaden en recreatief medegebruik
5.3
Waar liggen de verantwoordelijkheden als het pad gerealiseerd en/of bewandeld wordt?
Risico’s en aansprakelijkheid
5.4
Is er voldoende financiële draagvlak voor de uitvoering en het beheer van het wandelpadenplan?
Financieel draagvlak
5.5
Om inzicht te geven waarop gelet moet worden bij het toetsen van wandelpadenplannen, zijn in dit hoofstuk regelingen en wetten opgenomen. De wetten zijn kort beschreven, waarbij alleen de relevante informatie wordt weergegeven die vanuit het oogpunt van de wandelaar en/of organisatie die de belangen van de wandelaars behartigen van belang zijn. De procedures en voorschriften die opgenomen zijn in het handboek, zijn tijdgebonden en kunnen dus na verloop van tijd wijzigen en/ of zelfs vervallen. Voor de beschrijving, toepassingskader en actuele informatie van de gehele regeling /wet wordt verwezen naar het desbetreffende ministeries.
5.1
Planologisch toetsingskader
81
Het planologisch toetsingskader vormt het toetsingskader of wandelroutes en -voorzieningen daadwerkelijk gerealiseerd kunnen worden en geeft richtlijnen aan met betrekking tot het volgen van procedures. De belangrijkste wetten vanuit het planologisch toetsingskader die invloed hebben op het realiseren van wandelvoorzieningen zijn aangegeven in tabel 5.2. Tabel 5.2
Planologische aspecten
Wet
Doel van de wet
Betrokken partijen
Relevantie
Gebieden en/of onderdeel waarop de wet van toepassing is.
Wet op de ruimtelijke ordening
Het vastleggen van regels, voorschriften en richtlijnen voor ruimtelijk ontwikkelingsbeleid in Nederland. De wet vormt het centrale toetsingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen.
Terreininrichters Terreineigenaren Terreinbeheerders Wandelaars
Altijd richtinggevend voor het aanleggen van voorzieningen en paden
Wet is landsdekkend, waarbij ingezoomd wordt van landelijk regionaal tot gebieden binnen en buiten de bebouwde kom van de gemeente.
Het realiseren, verbeteren en op elkaar afstemmen van verschillende gebruiksfuncties in het landelijk gebied.
Terreininrichters Terreineigenaren Terreinbeheerders Wandelaars
Enkel van toepassing als er sprake is van een landinrichtingsproject
Landelijke gebieden die aangewezen zijn als landinrichtingsgebieden in de Structuurschema Groen Ruimte
paragraaf 5.1.1 Landinrichtingswet paragraaf 5.1.2
5.1.1
Wet op de Ruimtelijke Ordening
Voor actuele informatie over deze wet wordt verwezen naar de website van het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke ordening en Milieubeheer (www.minvrom.nl) De Wet Ruimtelijke Ordening (Vrom, 1962) geeft de volgende aspecten aan: verantwoordelijkheden en bevoegdheden van overheidsniveaus (rijk, provincie en gemeenten) ten aanzien van de ontwikkeling, opstelling, uitvoering, afstemming en handhaving van het ruimtelijk beleid in Nederland. Per overheidsinstelling zijn verschillende plannen van kracht die de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland kunnen sturen en toetsen. In de onderstaande tabellen zijn per overheidslaag de plannen aangegeven die het ruimtelijk beleid beschrijven, vertalen en toetsen. Per plan is aangegeven wat de kernpunten en het doel is. Daarnaast is in het kort aangegeven, welke betekenis de plannen hebben voor het wandelen.
Tabel 5.3 Plan
Nationaal ruimtelijk beleid (rijksbeleid) Kenmerken en kernpunten plan
82
Toepassing op wandelmogelijkheden.
Rijksnota’s, structuurschema’s en beleidsplannen
Tabel 5.4
Omvat het ruimtelijk kader, waarbinnen ontwikkelingen vanuit verschillende functies waaronder natuur, recreatie en verkeer zijn vastgelegd voor perioden van 10 tot 25 jaar. Een voorbeeld is de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening
Het plan schets een ontwikkelingsperspectief voor recreatie en toerisme in Nederland als geheel. Daarin zij aandachtspunten en ruimtelijke afwegingen geformuleerd ten aanzien van functies die wandelen en fietsen beïnvloeden.
Provinciaal beleid
Plan
Kenmerken en kernpunten plan
Toepassing op wandelmogelijkheden.
Streekplan
Het streekplan vormt het ruimtelijk kader voor delen of voor de gehele provincie, waarin de toekomstige ontwikkelingen in hoofdlijnen zijn aangegeven. Hierbij kan gedacht worden aan de realisering van infrastructuur, bedrijventerreinen en aanwijzing van grootschalige recreatiegebieden. Het plan vormt een belangrijk onderdeel van de afstemming en integratie (procesbegeleIding) tussen verschillende overheden zowel tussen provincies onderling als naar de gemeenten binnen de provinciegrenzen Het plan vormt daarnaast de richtlijn voor landinrichtingsvormen (zie landinrichtingswet). Het plan heeft geen juridisch bindend karakter voor de burger.
Het plan geeft een beschrijving van kansen en bedreigingen voor het recreatief (wandel)beleid binnen de provincie. Concreet vertaald naar bijvoorbeeld het aanwijzen van grootschalige locaties voor ontwikkelingen van recreatievormen, waartoe wandelen kan behoren, maar ook de barrières voor wandelen kunnen inhouden.
Tabel 5.3
Gemeentelijk beleid
Plan
Kenmerken en kernpunten plan
Toepassing op wandelmogelijkheden.
Structuurplan
In het structuurplan zijn de toekomstige ontwikkelingen van de gemeente vastgelegd, waarbij gedacht kan worden aan locaties van woonwijken, natuurontwikkeling en recreatiestructuren (wandelgebieden). Het plan heeft een globaal karakter, is niet juridisch bindend voor de burger en omvat delen van het gebied binnen de gemeentegrenzen.
Richtinggevend voor structuren van bepaalde recreatievormen (waaronder wandelen) in de gemeente.
Plan
Kenmerken en kernpunten plan
Toepassing op wandelmogelijkheden.
83
Bestemmingsplan
Het bestemmingsplan omvat voorschriften voor het gebruik, functie van gronden en opstallen. Het plan is juridisch bindend voor burger en overheid zodat de bepalingen in het plan nog door de burger als de overheid overtreden mogen worden. Bestaande bestemmingen kunnen veiliggesteld worden en nieuwe vastgelegd. Hierbij kan gedacht worden aan stedelijke uitbreidingen en wegenaanleg (wandelpaden). Het bestemmingsplan is van toepassing op het gebied binnen de bebouwde kom en verplicht buiten de bebouwde kom.
Het bestemmingsplan vormt het gemeentelijk toetsingskader voor kansen, bedreigingen en mogelijkheden voor het realiseren van wandelroutes in een gebied.
Betekenis ruimtelijk beleid voor het realiseren van wandelvoorzieningen Van het ruimtelijk beleid en de verschillende bijbehorende plannen, is het bestemmingsplan het meest concrete plan voor de ontwikkelings- en realisatiemogelijkheden van wandelpaden in het gebied buiten de bebouwde kom. De structuur-, streek- en rijksplannen schetsten een ontwikkeling, waarbinnen de wandelmogelijkheden in een gebied in meer of mindere mate worden gestimuleerd. Het ontwikkelings-perspectief voor wandelen in streek- en structuurplannen kan per provincie en
per gemeente verschillen. Bestemmingsplan algemeen Gemeenten zijn verplicht elke tien jaar een bestemmingsplan (voor het buitengebied) op te stellen. Met het bestemmingsplan wordt “toelatingsplanologie”bedreven. Een beschreven functie wordt toegelaten, maar niet noodzakelijkerwijs daadwerkelijk gerealiseerd. Een aanwijzing als “fietsvoetpad” in het bestemmingsplan betekent bijvoorbeeld dat er niet daadwerkelijk een pad komt, maar dat met die bestemming activiteiten tegenhouden zouden kunnen worden die in strijd zijn met deze functie (Wandelplatform, 1997). Betekenis bestemmingsplan voor wandelaars en wandelroutes In het bestemmingsplan kunnen onverharde paden en wegen opgenomen worden. Het doel hiervan is om middels verbodsbepalingen en voorschriften ontwikkelingen zoals het verbreden , het verharden en het te niet doen van de paden te voorkomen. Het eisen van een aanlegvergunning bij werkzaamheden aan de weg beschermt het tracé en de recreatieve functie ervan.
84
De weg en/of het pad kan als volgt worden vastgelegd in het bestemmingsplan: ! recreatieve functie; het beschermen van niet alleen openbare wegen, maar ook wegen die een landschappelijke of recreatieve waarde hebben, ! functie met recreatief medegebruik als samengestelde functie; als er sprake is van meerdere gebruiksfuncties van de weg en/of het pad zoals medegebruik van waterschapsterreinen, agrarische percelen en natuurterreinen. Deze aanduiding kan betekenen dat de gemeente op andere locaties geen recreatief medegebruik toelaat, ! functie routestructuren; als er belangrijke routeschakels in het gebied voorkomen. De functie routesstructuren zorgt ervoor dat bij verandering van functies en bestemmingen de route eventueel deels gewijzigd, kan blijven bestaan. Voorschriften en procedures vanuit het bestemmingsplan Het bestemmingsplan geeft voorschriften omtrent bebouwing (bebouwingsvoorschriften) en omtrent het gebruik van grond en opstallen (gebruiksvoorschriften). In de gebruiksvoorschriften is meestal een opsomming gegeven van wat onder “verboden gebruik” wordt verstaan. Bebouwingsvoorschriften geven daarentegen aan hoeveel % van een bouwkavel bebouwd mag worden en welke richtlijnen daaraan gekoppeld zijn (bouwhoogte, kavelafstanden e.d). De naleving en controle op de bestemmingsplan vindt middels de volgende vergunningen plaats:
! Bouwvergunning: Voor het tot stand brengen van bebouwingen en opstallen, verplicht de Woningwet om een bouwvergunning aan te vragen bij het college van B&W (Burgemeester en Wethouders). Het college toetst de aanvraag aan het gemeentelijk bestemmingsplan, Bouwbesluit (bouwverordening) en eventueel andere wettelijke kaders, zoals de Monumentenwet. Een bouwvergunning is verplicht voor ieder bouwwerk van enige omvang. De bouwvergunning is voor het realiseren van grote wandelvoorzieningen als een bezoekercentrum, informatiehuis en bruggen verplicht. ! Aanlegvergunning: Voor het gebruik bij een aantal bestemmingen in het bestemmingsplan zijn voorschriften opgenomen, voor het zogenaamde aanlegvergunningenstelsel. Dit wil zeggen dat voor een aantal werkzaamheden een aanlegvergunning noodzakelijk is van het college van B&W. Voorbeelden hiervan zijn: het graven van sloten, het aanbrengen van erfverharding, wegverharding, het rooien van landschappelijk elementen, het egaliseren en soms het scheuren van grasland. De zwaarte van het vergunningenstelsel houdt verband met de kwetsbaarheid van de bestemming. Voor een aantal zaken is naast een vergunning van het college van B&W een “verklaring van geen bezwaar” noodzakelijk van Gedeputeerde Staten.
85
5.1.2
Landinrichtingswet
De Landinrichtingswet (LNV, 1985) is een instrument voor het realiseren, verbeteren en op elkaar afstemmen van verschillende gebruiksfuncties in het landelijk gebied en stadranden, zoals deze zijn aangegeven in het ruimtelijke ordeningsbeleid van Nederland. De wet is van toepassing op een vastgesteld gebied en kent een vaste periode waarbinnen besluitvorming zich afspeelt. Gebieden die in aanmerking komen voor een landinrichting en/of ruilverkaveling zijn aangegeven in het Structuurschema Groene Ruimte. Daarnaast is in het Structuurschema Groene Ruimte het rijksbeleid aangegeven voor natuur, openluchtrecreatie, bos, landschap en natuur, water en land- en tuinbouw. Landinrichtingsvormen De Landinrichtingswet is een belangrijk instrument waarbinnen ruimtelijke ontwikkeling van een gebied met daarin wandelroutes gestimuleerd en gerealiseerd kunnen worden. Het hangt echter af van de functie van een gebied en de landinrichtingsvorm in hoeverre met wandelvoorzieningen rekening gehouden kan worden en/of wandelvoorzieningen gestimuleerd kunnen worden. Binnen de Landinrichtingswet zijn meerdere vormen van landinrichting te onderscheiden, waarbij de herinrichting en de ruilverkaveling de meeste toegepaste vormen zijn. In gebieden met een overwegend landbouwfunctie, vindt meestal ruilverkaveling plaats, waarbij schaalvergroting van bedrijven direct negatieve invloeden heeft op het aantal wegen en paden in het gebied. De belangrijkste maatregel in de landinrichting die hierop invloed heeft, is ook voor wandelaars de mogelijkheid tot het ruilen van eigendomsrechten van grond. Met deze maatregel kan de grond op de meest gunstige manier worden ingedeeld. Funest voor bestaande wandelpaden en onverharde wegen in een gebied is hierbij, dat openbare wegen en oude rechten van overpad kunnen verdwijnen. Bij herinrichting spelen naast landbouw ook andere functies een gelijk waardige rol, zodat recreatievormen als wandelen bij afweging van belangen meer gewicht moet worden toegekend. De vorm van landinrichting wordt bepaald door de functietoekenning van het gebied, zoals aangegeven is in het streekplan. Planproces Landinrichtingswet De landinrichtingprocedure bestaat uit een voorbereidingsfase en een uitvoeringsfase. In de voorbereidingsfase is het mogelijk invloed uit te oefenen op de uiteindelijke wandelmogelijkheden binnen een gebied. In de voorbereidingsfase zijn de volgende stappen te onderscheiden: de aanvraag, de projectnota, het Voor- Ontwerp-Plan, de Milieu Effecten Rapportage (VOP-MER) en het ontwerpplan. De uitvoeringsfase omvat de volgende stappen: het begrenzingsplan, de feitelijke uitvoering en het plan van toedeling. De belangrijkste punten uit beide planprocessen voor wandelvoorzieningen, zijn hieronder aangegeven. Voor gedetailleerde informatie wordt verwezen naar de Nota landinrichting (LNV,1993a) en voorbeelden vanuit het wandelen naar het Zwartwitboek (Stichting Lopende Zaken, 1997).
86
Belangrijke punten voor de wandelaar in de landinrichtingsprocedure ! het vroegtijdig kenbaar maken wat de wensen en dus de belangen zijn voor wandelaars in het gebied. Dit geldt zowel in de fase van aanvraag naar de provincie als in de fase van de projectnota naar de klankbordgroepen en landinrichtingscommissie, ! recreatieve belangen in het gebied bundelen, zodat een sterke recreatieve adviesgroep ontstaat in het planproces. Duidelijke advisering naar recreatie vertegenwoordiger(s) in landinrichtingscommissie en klankbordgroepen (fase: projectnota), ! het naar voren brengen (lobbyen) van recreatiebelangen van betrokken organisaties in de landinrichtingscommissie in het bijzonder wandelmogelijkheden. Een voorbeeld hiervan is, boerderijtoerisme waarbij recreanten het boerenbedrijf kunnen bezoeken of zelfs kunnen overnachten, ! het inzichtelijk maken van het gewenste wandelnetwerk in het landinrichtingsgebied met formulering van knelpunten, aandachtspunten, gewenste schakels en alternatieve oplossingen. Afstemming met betrokken organisaties zoals DLG, waterschappen en VVV’s om draagkracht te krijgen voor het plan (fase: projectnota), ! benutten inspraak op het VOP-MER, waarbij schriftelijk reactie naar de landinrichtingscommissie mogelijk is op de scenario’s zoals aangegeven is in het plan (fase: VOP-MER), ! mogelijkheden tot het eventueel aantekenen van bezwaar op het definitieve plan dat ter inzage ligt bij Gedeputeerde Staten van de provincie. Dit vormt het laatste moment waarop invloed mogelijkheid is, waarna het plan definitief wordt vastgesteld en uitgevoerd. Betekenis resultaat landinrichtingsplan voor wandelvoorzieningen: Het resultaat van de voorbereidingsfase omvat het definitieve ontwerpplan ofwel het landinrichtingsplan. Vanaf het moment dat dit plan is vastgesteld wordt overgegaan naar de uitvoeringsfase waarbij er geen inspraak meer is op het resultaat van de voorbereidingsfase. Het landinrichtingsplan wordt vertaald naar het begrenzingenplan en het plan van toedeling.
Begrenzingenplan Wegen die opgenomen zijn in het begrenzingenplan, worden toegewezen aan rechthebbenden. Bij het vaststellen van het begrenzingenplan zijn alle paden, die opgenomen zijn in het plan, openbaar. De wegen die niet voorkomen in het begrenzingenplan zijn niet openbaar, ongeacht de status die ze voor de landinrichting hadden. Tegen het begrenzingenplan kan geen bezwaar aangetekend worden. Het begrenzingenplan komt overeen met de inhoud van het landinrichtingsplan (definitieve ontwerp), zodat het van belang is, in de voorbereidingsfase aan te geven waar wandelroutes gelegen zijn, de functie van de wandelpaden en te bepalen wat er met de overige wegen en paden in het gebied moet gebeuren. Een goede visie op de wandelmogelijkheden in het landinrichtingsgebied kan problemen in het begrenzingenplan voorkomen. Plan van toedeling In dit plan worden alle gronden en wegen die niet opgenomen zijn in het begrenzingenplan, toebedeeld aan een overheid of particulier. De partij die de grond en/of weg toebedeeld krijgt, kan er gegeven de toegekende functie in principe mee doen wat hij wil, als er geen afspraken zijn gemaakt. Het opheffen van wegen ten behoeve van een andere functie, zoals agrarisch perceel, is hierbij mogelijk. Het is hierbij dus zaak en op te letten dat gronden en wegen toe worden gewezen aan een 87
publiek lichaam dat het wandelen behartigt en/of een particuliere eigenaar die positief staat tegenover recreatief medegebruik (Stichting Lopende Zaken, 1997). De lijst van rechthebbenden geeft hierin meer inzicht. Deze lijst omvat alle perceels- en grondeigenaren in het gebied, de rechten van deze eigenaren en het eventuele recht van overpad en erfdienstbaarheid situaties op bestaande percelen. Tegen het plan van toedeling is bezwaar mogelijk via de landinrichtingscommissie.
5.1.3
Het planologisch toetsingskader in relatie tot andere wetten en regels
Wet ruimtelijke ordening Vanuit de Wet ruimtelijke ordening worden ontwikkelingen bevorderd en de sectorale belangen van functies op elkaar afgestemd. In de wet ruimtelijke ordening vormt het bestemmingsplan het meest concrete plan, waarin de gebruiksfuncties ofwel bestemmingen van het gebied bepalend zijn voor de mogelijkheden en beperkingen voor het realiseren en behouden van wandelpaden, -structuren en voorzieningen. Hiermee vormt het bestemmingsplan feitelijk het toetsingskader van ontwikkelingen die gestuurd worden vanuit beleidsstukken zoals het streekplan, structuurplan en andere (beleids)plannen. Als voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen en gebruiksfuncties overeenkomen met het bestemmingsplan, dan is het mogelijk om die ruimtelijke ontwikkeling vorm te gegeven. Hiermee vormt het bestemmingsplan alleen de richtlijn of een ontwikkeling wel of niet mogelijk is en stelt het bestemmingsplan geen directe eisen en/of mogelijkheden aan deze ontwikkeling. Als een bestemmingsplan bijvoorbeeld aangeeft dat het gewenst is een weg een sterke recreatieve betekenis te geven, kunnen vervolgens door het toepassen van wetgeving op dat specifieke gebied zoals de wegenverkeerswet, maatregelen daartoe genomen worden. De wet ruimtelijke ordening is voor het ontwikkelen van wandelvoorzieningen, hiermee niet los te zien van andere wet- en regelgevingen. Bestemmingsplan en relatie met andere wetten en regels Natuurgebieden: In het bestemmingsplan kan de bestemming natuurgebied opgenomen worden. Op grond daarvan kunnen gebruikvoorschriften en verboden worden opgesteld. Het bestemmingsplan kan echter niet leiden tot het actief handelen ter bescherming van de natuur. Daarvoor is een aanwijzing als beschermd natuurgebied nodig. Wetten en regels die hierin wel actief kunnen sturen zijn de Natuurbeschermingswet en Flora- en Faunawet. Met name voor terrein beherende instanties die te maken hebben met zowel recreatie en natuur, zijn deze wetten van belang. Infrastructuur: Het bestemmingsplan kan voorzien in het beschermen van wandelmogelijkheden op paden en wegen. Evenals bij de natuurterreinen is het echter niet mogelijk een bestemming dwingend te (laten) realiseren. Het realiseren van wandelmogelijkheden kan moeilijk zijn, als de eigenaar medewerking weigert. De Wegenwet en de Wegenverkeerswet kunnen hierin, een ondersteuning en aanvulling vormen op het bestemmingsplan. Landinrichtingswet
88
In tegenstelling tot de Wet Ruimtelijke Ordening, vormt de Landinrichtingswet een middel om actief te sturen in ruimtelijke ontwikkelingen in het landelijk gebied. Daarbij heeft de Landinrichtingswet geen beschermende functie op bestaande wegen en/of paden, maar voorziet een ontwikkelingskarakter waarbinnen de wegen en paden gerealiseerd kunnen worden. Daarbij is een actieve betrokkenheid van organisaties voor wandelen van belangen. Op basis van het begrenzingenplan en het plan van toedeling vervallen alle gebruiksrechten die van toepassing waren op het gebied. Hiermee wordt duidelijk dat de Landinrichtingswet een op zich zelfstaand instrument is, dat integraal ruimtelijke ontwikkeling stuurt.
5.2
Wettelijk toetsingskader
Het wettelijk toetsingskader wordt gevormd door regels en wetten die invloed kunnen hebben op de mogelijkheden voor het realiseren van wandelvoorzieningen en -paden. De centrale vraag voor het bepalen van het toetsingskader is: “welke voorschriften en regels hebben invloed op de realisatie mogelijkheden en het gebruik van wandelvoorziening en voor welke partijen is de wet van toepassing”. Het toetsingskader geeft hiermee richtlijnen aan voor het gebruik en de realisatiemogelijkheden van wandelvoorzieningen. Een overzicht van relevante wetten is opgenomen in tabel 5.6 “Wettelijk toetsingskader”. Tabel 5.6
Wettelijk toetsingskader wandelvoorzieningen
Wet
Doel van de wet
Betrokken partijen
Relevantie
Gebieden en/of onderdeel waarop de wet van toepassing is.
Wegenwet
Het vastleggen van regels, voorschriften en richtlijnen voor openbare wegen.
Terreininrichters Terreineigenaren Terreinbeheerders Wandelaars Wandelaars
Van toepassing om openbaarheid van wegen /paden te verkrijgen en te zien waar wegen/ paden openbaar zijn.
Openbare wegen in het landelijk gebied natuurterreinen en stedelijke randzone De wet omvat de wegenlegger waarin alle openbare wegen en paden zijn vastgelegd.
Wegenverkeerswet paragraaf 5.1.1
Het aangeven van regels waarop en op welke wijze de weg voor verkeersdoeleinde gebruik mogen worden. De wet is van toepassing op openbare en niet openbare wegen.
Terreininrichters Terreineigenaren Terreinbeheerders
Van toepassing op alle wegen waar wandelaars gebruik van maken.
Openbare en niet openbare wegen in het landelijk gebied, natuurterreinen en stedelijke randzone
Flora- en faunawet
Het instandhouden van flora en fauna die in het wild voorkomen. De wet geeft richtlijnen voor het beschermen van flora en fauna.
Terreininrichters Terreinbeheerders Wandelaars
Alleen van toepassing als gedragsregel voor wandelaars
In het wild voorkomende flora en fauna in het landelijk gebied, natuurterreinen en stedelijke randzone
paragraaf 5.1.1
paragraaf 5.1.2
89
Natuurbeschermingswet paragraaf 5.1.2 Natuurschoonwet paragraaf 5.1.2 Wet op de openlucht -recreatie
Het beschermen van waardevolle terreintypen en gebieden. De wet geeft richtlijnen voor het uitvoeren van activiteiten en werkzaamheden in natuurmonumenten.
Terreininrichters Terreineigenaren Wandelaars
Van toepassing als gedragsregel bij gebruik en aanleg van wandelvoorzieningen
Alle gebieden die aangewezen zijn als natuurmonumenten
Het bevorderen van het instandhouden van landgoederen. De wet stimuleert de openstelling van landgoederen middels een fiscaal voordeel.
Terreininrichters Terreineigenaren Wandelaars
Alleen van toepassing bij natuurschoonwet landgoederen
Aangewezen landgoederen
Het aangeven van richtlijnen regels en voorschriften voor het vestigen van overnachtingsverblijven.
Terreininrichters Terreineigenaren
Van toe-passing waar wandelaars kunnen overnachten
Kampeer en overnachtingsplaatsen waaronder kampeerterreinen bij de boer. De regel is land dekkend.
paragraaf 5.1.3
5.2.1
Regelgeving gericht op wandelpaden en overige infrastructuur
Voor actuele informatie met betrekking tot de opgenomen wetten en regelingen wordt verwezen naar de website van het ministerie van Verkeer en Waterstaat (www.minvenw.nl)
Wegenwet Algemeen De wegenwet (VW, 1930-1990) stelt voorschriften vast omtrent openbare wegen. Voor wandelaars is de wet van belang, omdat hieraan in veel gevallen rechten voor toegang ontleend kunnen worden. In de wet wordt onder openbare wegen verstaan: alle al dan niet verharde wegen die zonder toestemming van de eigenaar vrij toegankelijk zijn zonder dat het gebruik ervan wordt belemmerd en anderzijds de eigenaar van de weg iedere weggebruiker de toegang over en tot de weg dient te dulden. De wet is sterk gericht op de openbare weg die in particulier bezit is en een publiekelijk bestemming heeft. Onder de wegenwet worden de volgende paden gerekend: voetpaden, rijwielpaden, jaagpaden, dreven, molenwegen, kerkwegen en bruggen. Voor een aantal van deze wegen is een beperkt gebruik van toepassing, hierin wordt aangegeven voor welke gebruikers de weg openbaar is opengesteld.
Voorschriften De wegenwet geeft regels ten aanzien van het teniet gaan van de openbaarheid van wegen, burgerlijke rechten ten aanzien van wegen , het onderhoud van wegen, opstelling wegenleggers, de onteigening van wegen, aanleg, verbetering en tolheffing. Een aantal regels zijn hieronder uitgewerkt:
!
Wegenlegger De wegenwet bepaalt dat in elke gemeente een zogenaamde wegenleger moet worden opgesteld. De wegenlegger omvat een gemeentelijk- en provinciaal register, waarin een overzicht is opgenomen van
90
alle openbare wegen buiten de bebouwde kom. Voor de padenmakers vormt de wegenlegger een belangrijk aanknopingspunt voor het ontwikkelen van wandelroutes. In de wegenlegger is de eigenaar van de weg aangegeven, de onderhoudsgerechtigde en het bevoegd gezag. Aandachtspunt bij het hanteren van de wegenlegger is, dat veranderingen in gebieden consequent doorgevoerd moeten zijn. Niet alle gemeenten gaan even consequent met de gegevensverwerking om, doordat bijvoorbeeld bij een fusie gemeenten de aanpassingen van de wegenlegger niet wordt aangepast. De betrouwbaarheid van de informatie vanuit de wegenleger is hiermee niet altijd gegarandeerd.
!
Onderhoud van de weg Vanuit de wegenwet is geregeld, dat de toezichthouder van de openbare weg zorgdraagt voor het instandhouden, de bruikbaarheid, de veiligheid en vrijheid van het gebruik van de weg. Het toezicht van openbare wegen is vrijwel altijd in handen van de overheid (Hennekens, 1971). De toezichthouder hoeft niet altijd zelf de taken uit te voeren, maar kan deze aan iemand opdragen. Bij het nalaten van ingrepen of het opheffen van belemmeringen, kan de degene op zijn taak worden gewezen. De onderhoudsplichtige is dus daadwerkelijk belast met de onderhoud van de weg. Procedure tot openbare weg vanuit de wegenwet Openbaarheid van een weg kan op twee manieren tot stand komen, doordat de weg daartoe bestemd wordt door de gerechtigde of doordat er sprake is van een zogenaamde verjaring. Hieronder zullen kort de verschillen worden omschreven:
! Bestemd door gerechtigde De rechthebbende van de weg bepaalt, dat aan de weg een openbare bestemming kan worden gegeven. Daarbij dient de rechthebbende een aanvraag in te dienen bij de gemeenteraad (gemeentebestuur) van de des desbetreffende gemeente, waarin de weg zich bevindt. Het rijk, de provincie en het waterschap hebben zelf het recht een weg een openbare bestemming te geven. Voor een particulier is deze stap vrij logisch, omdat voor het onderhoud van de weg, de zorg voor instandhouding en de bruikbaarheid de weg in handen komt van de overheid en daarbij de particulier de medewerking nodig heeft van de gemeente (overheid). De gemeente kan hierbij de openbare functie van de weg vastleggen in het bestemmingsplan. De rechthebbende van de weg kan in deze aanvraag tevens aangeven, dat een beperkte toegankelijkheid van toepassing is voor een bepaald soort verkeer. ! Verjaring Verjaring van een weg ontstaat als een weg gedurende een bepaalde aaneengesloten periode van dertig of tien achtereenvolgende jaren na 1902 voor ieder toegankelijk is geweest. Dit is echter moeilijk vast te stellen. Belangrijk is echter, dat als de verjaring eenmaal is opgetreden het de rechthebbende niet is toegestaan de toegankelijkheid te niet te doen (zie wegenwet voor verdere uitwerking hierin). Bebording met “verboden toegang” voorkomt verjaring van de weg. Wegenverkeerswet Algemeen
91
De wegenverkeerswet (VW, 1935) omvat een raamwerk, dat regels aangeeft waarop en op welke wijze de wegen voor verkeersdoeleinden gebruikt mogen worden. In de wet worden wandelaars als verkeer gerekend. In 1991 is in de wet een bepaling opgenomen op grond waarmee het mogelijk is niet alleen wegen af te sluiten vanuit zogenaamde klassieke verkeersbelangen maar ook bij schadelijke of hinderlijke invloeden van verkeer op de omgeving. In bos- en natuurterreinen kan het gemotoriseerde verkeer door deze bepaling in bijzondere situaties geweerd worden. Voor wandelaars betekent dit, dat naast een aantrekkelijke wandelomgeving de verkeersveiligheid in veel gevallen verbeterd wordt. In de wegenverkeerswet geldt de volgende definitie voor een weg: “Alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden, waarbij de bermen en de constructies tot de weg worden gerekend”. Afwijkend van de wegenwet geldt de wegenverkeerswet voor niet-openbare en openbare wegen. In de wegenverkeerswet is de plaats van de wandelaar in het verkeer aangegeven, waarbij een wandelaar, als er geen trottoir aanwezig is, aangewezen is op het fietspad. Ontbreekt er een fietspad, dan mogen de wandelaars gebruik maken van de berm of de rijbaan. Hiermee is aangegeven dat wandelaars wel degelijk gebruik mogen maken van fietspaden als wandelpad. Een herkenbare aanduiding middels bebording is aan te raden. Voorschriften Vanuit de Wegenverkeerswet zijn de volgende regelingen van kracht. Voor uitgebreide voorschriften wordt verwezen naar de desbetreffende regelingen: ! Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens (RVV). In deze regeling zijn voorschriften opgenomen ten aanzien van het gedrag van weggebruikers op de weg. ! Reglement Besluit Administratieve Bepalingen Wegverkeer (BABW) Deze regeling geeft voorschriften op de uitvoering van het RVV. Daarnaast zijn directe voorschriften aangegeven voor het toepassen van verkeerstekens en infrastructurele maatregelen. Procedure voor aanvraag van een verkeersbesluit. Het afsluiten van wegen of een beperkte toegankelijk van verkeer kan aangevraagd worden middels het Verkeersbesluit. Het verkeersbesluit wordt ingediend bij de wegbeheerder van het desbetreffende wegtracé. Aan het verkeersbesluit zijn de volgende randvoorwaarden gesteld: ! in het verkeersbesluit dient aangegeven te worden, welke doelstellingen beoogd worden met de maatregelen voor afsluiting of beperkte verkeersdeelneming, ! het belangen dat ten grondslag ligt voor het verkeersbesluit. Hierbij zijn alle belangen ten aanzien van natuur, recreatie en infrastructuur tegen elkaar afgewogen. Voor het verkeersbesluit worden alle desbetreffende grondeigenaren gehoord, waarna het besluit afhankelijk van de wegbeheerder (gemeente, waterschap, provincie of ministerie) bekend wordt gemaakt. Het verkeersbesluit wordt gepubliceerd in de staatscourant (besluit ministerie), provinciaal blad (besluit Gedeputeerde Staten) en op de gebruikelijke wijzen van het waterschap en gemeenten. Op het besluit kan door iedereen binnen de termijn van 30 dagen na de dag waarop het besluit bekend is gemaakt beroep aantekenen. Als het verzoek voor een verkeersbesluit wordt afgewezen, kan beroep aangetekend worden bij de Kroon.
5.2.2
Regelingen voor het beschermen van natuur en natuurterreinen 92
Voor actuele informatie met betrekking tot de opgenomen wetten en regelingen wordt verwezen naar de website van het ministerie van Landbouw Natuurbeheer en Visserij ( www.minlnv.nl/regelingen)
Flora- en Faunawet Algemeen: De flora- en faunawet (LNV, 1998) is van kracht in natuurterreinen, het landelijk gebied en het stedelijk gebied van Nederland en heeft tot doel het instandhouden van planten- en diersoorten, die in het wild voorkomen. Daarnaast heeft de regeling als nevendoel dat alle planten- en diersoorten in principe met rust gelaten worden, daarbij niet enkel de zeldzame soorten (Ministerie LNV, 2000). Voorschriften die invloed hebben op het recreatief gebruik: De wet voorziet in het verbieden van enkele handelingen, die het voortbestaan van planten- en diersoorten in gevaar brengen, hieronder vallen: ! plukken, verzamelen, vernielen en afsnijden van planten, die behoren tot de beschermde inheemse soorten, ! het doden, verwonden en opzettelijk verontrusten van beschermde inheemse diersoorten, ! voorkomen van verstoren van gebieden met specifieke natuurwaarden, zoals weidevogelgebieden in het broedseizoen. Hieronder valt het aanwijzend van vogelbeschermingszones en beschermd leefgebied (b.v. bos met orchideeën), ! het vernielen en/of beschadigen van holen, nesten, voortplantings-, rust- of verblijfplaatsen van dieren. De naleving van de regelgeving is in handen van een plaatselijke toezichthouder, die verschillende bevoegdheden heeft ten aanzien van de naleving van de regelgeving. Procedure Voor het aanleggen van voorzieningen, zoals wandelpaden in natuurbeschermingsgebieden heeft men een meldingsplicht en goedkeuring nodig van Gedeputeerde Staten van de provincie. Gedeputeerde Staten toetst de plannen aan de gestelde eisen ten aanzien van de natuurbeschermingswet (regeling beschermde leefomgeving) en de lokale omstandigheden van het gebied. Het voorstel kan in zijn geheel of gedeeltelijk afgewezen worden. In het laatste geval kunnen aan de aanvraag voorschriften worden verbonden waarbij aangerichte schade aan het beschermingsgebied hersteld en/of gecompenseerd dient te worden (Flora- en fauna wet min. LNV, 2001). Natuurbeschermingswet Algemeen De natuurbeschermingswet (LNV, 167-1998) is een middel van het Ministerie van LNV om gebieden aan te wijzen als Natuurmonument. De gebieden, die aangewezen zijn en worden, omvatten terreinen en wateren die algemeen van belang zijn uit oogpunt van natuurschoon en/ of een natuurwetenschappelijke betekenis en -waarden hebben. De regeling voorziet door het aanwijzen van gebieden in het beschermen van waardevolle terreintypes en leefgebieden van planten- en diersoorten. Vanuit de natuurbeschermingswet is het verplicht een natuurbeleidsplan op te stellen, waarin de beleidsrichting is aangegeven ten aanzien van de natuur- en landschapswaarden in Nederland. De hoofdlijnen in het natuurbeleidsplan 2000 zijn, het behoud,
93
herstel, ontwikkeling en duurzaam gebruik van natuur en landschap, als leefbare en duurzame samenleving (Nota natuur, bos en landschap, 2000). Voorschriften natuurbeleidsplan die invloed hebben op het recreatief gebruik: Voor gebieden die aangewezen zijn en worden als natuurmonument gelden beperkende voorschriften ten aanzien van toegankelijkheid en het betreden van een gebied. Voor zeer kwetsbare natuurgebieden kan de toegang tijdelijk en/ of voor een grotere periode beperkt zijn. Vanuit de natuurbeschermingswet zijn o.m. de volgende regelingen van toepassing: ! het is in strijd zonder vergunning handelingen te verrichten die schade veroorzaken en/of invloed hebben op het gebied. Hieronder vallen het plaatsen en aanleggen van wandelpaden en -voorzieningen. ! het is verboden een beschermd natuurmonument te verontreinigen en daarin planten, bloemen of takken te snijden waarbij schade aan de natuur wordt toegebracht. Procedure aanvraag voor ontheffing werkzaamheden en activiteiten Voor het uitvoeren van activiteiten en werkzaamheden in natuurmonumenten is een ontheffing noodzakelijk. Deze ontheffing kan aangevraagd worden bij het ministerie LNV. Het verzoek wordt toegezonden naar de betrokken provincie (Gedeputeerde Staten) en gemeente(n) (Burgemeester en Wethouders), die reactie kunnen geven op de plannen. De uiteindelijke beslissing wordt genomen door de minister. Voor werkzaamheden en maatregelen die in het beheerplan van het natuurmonument zijn aangegeven, behoeft geen ontheffing aangevraagd te worden (bron Recreatie en toerisme, Schmeink en Vierling, 2001). Procedure voor het vaststelling van een natuurmonument Bij het aanwijzen van gebieden als natuurmonument is het voor wandelaars en organisaties die de wandelbelangen behartigen van belang, te beoordelen in hoeverre het gebied toegankelijk is en blijft voor wandelactiviteiten. Het aanwijzen van een natuurmonument vindt plaats door de minister, waarbij voor het gebied een kadastrale omkadering opgesteld wordt. Het plan en de kadastrale omkadering worden ter inzage gelegd bij de gemeente(n) waarbinnen het gebied zich bevindt. Voor de wandelaar en/of belangenbehartigers is dit het moment waarop schriftelijk een reactie ingediend kan worden bij de Gedeputeerde Staten van de provincie. Binnen een jaar na aankondiging van de plannen, besluit de minister van LNV tot het al dan niet aanwijzen van het object als natuurmonument. Bij aanwijzing ligt het “definitieve” plan te inzage bij de gemeente. Betrokkenen die reeds eerder een reactie kenbaar hebben gemaakt, hebben de mogelijkheid om beroep aan te tekenen bij de afdeling rechtspraak van de Raad van State. De bezwaren worden getoets aan het rijksbeleid op het gebied van Ruimtelijke Ordening en Natuur. Op basis van het beleid, zal al dan niet goedkeuring worden verleend voor het aanwijzen van het gebied als natuurmonument (bron wetenschapswinkel Moerdijk,1995).
Natuurschoonwet Algemeen Het doel van deze wet (LNV, 1928) is het bevorderen van het instandhouden van landgoederen (buitens en buitenplaatsen). De regeling voorziet in het creëren van een fiscaal voordeel (ten aanzien van schenkingen, successie en vermogensbelastingen) voor de desbetreffende eigenaren. Er is ten dele onderscheid gemaakt in opengestelde en niet opengestelde landgoedterreinen waarbij de opengestelde
94
terreinen meer financieel voordeel hebben vanuit de regelingen. De natuurschoonwet kan gebruikt worden als middel om het openstellen van landgoederen te bevorderen. Voorschriften In het rangschikkingsbesluit 1990 is aangegeven, dat landgoederen die in aanmerking komen voor de natuurschoonwet opengesteld dienen te zijn voor recreatief gebruik. Aanvullend zijn hierin bepalingen opgenomen met betrekking van de pad(en)dichtheid en de totale lengte van het pad evenredig aan de oppervlakte van het terrein. Tevens is in het rangschikkingsbesluit aangegeven, dat de toegankelijkheid van het terrein middels bebording duidelijk is aangegeven. Delen van het landgoed kunnen wegens privacy en natuur- en cultuurhistorische waarden afgesloten worden. In de praktijk blijkt dat de bewegwijzering en de bebording niet altijd te ondervangen knelpunt is. Het gebied kan openbaar toegankelijk zijn maar de eigenaar onthoudt zich van verdere medewerking. Procedure voor aanvraag natuurschoonwet: Om in aanmerking te komen voor de natuurschoonwet moet een aanvraag ingediend te worden bij de minister van LNV (aanvraag + kaarbeelden). Het ministerie beoordeelt of het terrein en de daarbij behorende gebouwen voldoen aan de eisen die gesteld worden aan een landgoed. Daarbij wordt de volgende definitie gehanteerd: een landgoed is een in Nederland gelegen, geheel of gedeeltelijk met bossen of andere houtopstanden bezette onroerende zaak- daaronder begrepen die waarop een buitenplaats of andere, bij het karakter van een landgoed passende, opstallen voorkomen- voor zover het blijven voorbestaan van die onroerende zaak in zijn karakteristieke verschijningsvorm voor het behoud van het natuurschoon wenselijk is (bron Recreatie en toerisme, Schmeink en Vierling, 2001). Indien op het verzoek wordt ingegaan, wordt de onroerende zaak als een landgoed aangemerkt met ingang van het tijdstip, waarop het verzoek is ingediend. De daarbij geldende voorwaarden voor openstelling, onderhoud en dergelijke zijn vanaf dat moment eveneens van toepassing (afhankelijk keuze eigenaar opengesteld of niet opengesteld).
95
5.2.3
Regelgeving ten aanzien van openluchtrecreatie
Wet op de openluchtrecreatie Algemeen De wet openluchtrecreatie (LNV,1994) geeft regels ten aanzien van overnachtingsverblijven (kampeerterreinen, jachthavens, boerenerven, paalkamperen en dergelijke). Voor met name het vestigen van kampeermogelijkheden langs wandelroutes is deze regelgeving van toepassing. Onder kampeerterrein wordt verstaan: terreinen of plaatsen, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen (tent van wandelaar) ten behoeve van een recreatief nachtverblijf (bron Recreatie en toerisme, Schmeink en Vierling, 2001). Voorschriften Voor het vestigen van een kampeerplaats- en terrein voor het overnachten van wandelaars is een kampeerovereenkomst noodzakelijk als er sprake is van het permanent stallen van meerdere kampeermiddelen. Voorschriften ten aanzien van de kampeerovereenkomst en aanverwante regelgevingen, die invloed kunnen hebben op het recreatief gebruik van kampeerterreinen, zijn hieronder weergegeven. Voor informatie omtrent deze regelingen wordt verwezen naar de tekstuitgave recreatie en toerisme 2001 (Schmeink en Vierling, 2001). Direct verwant aan kampeervergunning: ! besluit hygiëne, gezondheid, veiligheid kampeerterreinen, ! regeling natuurkampeerterreinen. Indirect verwant aan kampeervergunning: ! besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer, ! besluit veiligheid attractie- en speeltoestellen. Procedure voor aanvraag van een vergunning voor kampeerterrein. Een vergunning voor een kleine kampeerplaats van 10 tot 15 plaatsen kan aanvraagt worden bij de gemeente (Burgemeester en Wethouders). Voor de vergunningsaanvraag is een gedegen plan noodzakelijk met daarin duidelijkheid over regelgeving en bezoekers. De aanvraag wordt getoetst aan de gebruiksfunctie van het bestemmingsplan van de gemeente en aan de algemene voorgeschriften (veiligheid, rust, natuur- en landschapsbescherming, bescherming milieu, hygiëne en gezondheid) van de wet openluchtrecreatie
Paalkamperen Paalkamperen vormt een bijzondere overnachtingsmogelijkheid voor wandelaars langs wandelroutes. De regels en voorschriften voor paalkamperen zijn hieronder kort toegelicht. De wet voor het paalkamperen wordt momenteel herzien. Voor actuele informatie wordt verwezen naar de web-site van het ministerie van LNV. Algemeen
96
Paalkampeerplaatsen vormen open plekken in bos- en natuurterreinen gemarkeerd met een paal waar het toegestaan is voor een periode van maximaal 72 uur aanéén te overnachten. De paalkampeerplaatsen zijn eenvoudig zodat aanvullende voorzieningen zoals sanitair niet aanwezig zijn. De paalkampeerplaatsen zijn met name bedoeld om voor trekkende wandelaars het aantal overnachtingsmogelijkheden langs de wandelroute te vergroten. Paalkamperen kan op basis van een vrijstellingsontheffing. Voorschriften Aan de locatie voor paalkamperen worden verschillende eisen gesteld. De paalkampeerplaats dienen geen afbreuk te doen aan de natuurwaarden van het gebied. Gebieden met bijvoorbeeld specifieke planten- en diersoorten, zoals de Rode bosmier, dienen beschermd te worden. Het toetsen van paalkampeerplaatsen aan natuurontwikkelingsplannen en natuurbeschermingsregelingen is van belang. Paalkampeerplaatsen in heideterreinen met Bochtige smele, Heide en Pijpenstrootje zijn minder geschikte gebieden voor paalkamperen vanwege het mogelijk brandgevaar. Om daadwerkelijk ontheffing voor paalkampeerplaatsen te kunnen krijgen, is een aanwijzing van de plaats noodzakelijk in het bestemmingsplan, dat hiervoor het gebruik niet beperkt.
5.3
Privaatrechtelijke overeenkomsten voor toegankelijkheid
In de praktijk komt het veel voor dat wandelpaden en -routes op plaatsen worden gerealiseerd die in privé-eigendom zijn. Bij het realiseren van wandelpaden op privé-terreinen staan de volgende vragen centraal: “wie is aansprakelijk op het moment dat een wandelaar het privé terrein betreed?”, “hoe kan openstelling contractueel vastgelegd worden?”, “wat zijn hierbij de verschillen tussen de regelingen?”. In deze paragraaf, zal op het medepad en -terreingebruik ingezoomd worden.
5.3.1
Juridische aspecten van wandelmogelijkheden
Publiek- en privaatrecht Het onderscheid tussen publiek- en privaatrecht is van belang aan te geven in het kader van wandelaars, waarbij het bij het publiekrecht gaat om de rechten en plichten van burgers in relatie tot de overheden en bij privaatrecht om de rechten en plichten van burgers onderling. Het verschil is, dat het publiekrecht geheel uit dwingende regels bestaat en voor privaatrecht regels gelden in geval burgers onderling geen regelingen hebben getroffen of wel het regelend of aanvullend recht. De wegenwet, zoals eerder is aangegeven, valt onder het publiekrecht en regelingen tussen particuliere grondeigenaren en wandelaars vallen onder het privaat recht (b.v. de regeling erfdienstbaarheid).
97
Rechtsbescherming van wandelaars: De overheid kan zowel privaatrechtelijke als publiekrechtelijk rechtshandelingen plegen die invloed kunnen hebben op wandelaars. In een privaatrechtelijke rechtshandeling zoals het aankopen van een bos of pacht van een weiland is er sprake van het privaatrecht. De overheid is eigenaar van het terrein. Als er in deze situatie een conflict / geschil plaatsvindt tussen de wandelaar op het terrein en de eigenaar ervan (de overheid als gevolg van een privaatrechtelijk rechtshandeling) dan is de burgerlijke rechter bevoegd uitspraak te doen in het conflict. In geval een overheid een publiekrechtelijke rechtshandeling pleegt, vloeit de rechtsvorm voort uit het publiekrecht. Voorbeelden hiervan zijn: het vaststellen van een bestemmings- of landinrichtingsplan, het uit de openbaarheid halen van een weg en het verlenen van een parkeervergunning. Per regeling of wet is aangegeven hoe en of de wandelaar hierin tegen beroep kan gaan. In veel gevallen zijn de regelingen ondergebracht in de Algemene wet Bestuursrecht. Deze wet geeft algemene regels ten aanzien van de gang van zaken bij het bezwaar maken of in beroep gaan tegen een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Openbaar en toegankelijk In het juridische kader is het van belang te definiëren wat het begrip openbaar en toegankelijk omvat. Onder toegankelijk is te verstaan “het toegestaan zijn van het treden van een weg”. Openbaar is aangegeven en wordt beschouwd als “juridisch openbaar”. Kortom: “De openbaarheid van een weg geeft een rechtstoestand aan, te weten, dat een ieder vrijelijk bevoegd is van de weg gebruik te maken, behoudens beperkingen, te stellen bij of krachtens de wet.”.
5.3.2
Het betreden van particuliere gronden
Het wandelen op particulier terrein is in veel gevallen zonder toestemming van de eigenaar niet toegestaan. In het burgerlijk wetboek is over het betreden van een terrein in artikel 22 (deel 5 burgerlijk wetboek) de volgende bepaling opgenomen: Wanneer een erf niet is afgesloten door bijvoorbeeld bebouwing, omheining of water mag ieder zich erop begeven, onder voorwaarde dat de eigenaar hier geen schade of hinder van ondervindt en niet kenbaar heeft gemaakt dat het verboden is zonder zijn toestemming zich op het erf te bevinden (bron wetenschapswinkel; Moerdijk,1995). De eigenaar van het terrein kan middels het aangeven van bebording of door persoonlijke kennisgeven aangeven, dat het gebied verboden is te betreden. Hierbij kan de eigennaar beroep doen op artikel 461 van het wetboek van strafrecht: “hij die, zonder daartoe gerechtigd te zijn, zich op eens andere grond waarvan de toegang op een voor hem blijkbare wijze door de rechthebbende is verboden, bevindt of daar vee laat lopen, wordt gestraft met een geldboete van de eerste categorie.” Voor wandelen is de toegankelijkheid de belangrijkste eis, om wandelroutes in het landelijk gebied te kunnen realiseren. Voor het betreden van een privé terrein zijn er verschillende regelingen aanwezig om recreatief medegebruik mogelijk maken. Deze regelingen kunnen voor een bepaalde periode afgesloten worden of voor een lange tijd. Bij deze laatste groep regelingen kunnen voorwaarden opgenomen worden, als er sprake is dat het terrein overgaat in een andere eigenaar, waarbij de 98
regelingen voor recreatief medegebruik gehandhaafd blijft. Zowel op de kortlopende regelingen als de lang lopende regelingen zal hierna worden ingegaan.
Erfdienstbaarheid (januari 1992) Algemeen Voor het creëren van langdurige toegang van wandelmogelijkheden op privé-terreinen is de erfdienstbaarheid een mogelijkheid, waarmee de wandelaar het recht en toegang verkrijgt tot privégronden. Onder erfdienstbaarheid wordt verstaan: “ een erfdienstbaarheid is een last, waarmee een onroerende zaak- het dienende erf- ten behoeve van een andere onroerende zaak- het heersende erf- is bezwaard”. Het dienende erf kan gezien worden als het land waarop gelopen wordt en de lasten zijn de verplichtingen ten aanzien van het erf om er iets te doen of te dulden. Dit betekent voor wandelmogelijkheden dat het heersende erf, het dienend erf , in een notariële akte een verplichting kan opleggen om wandelaars over zijn terrein toe te laten. Het recht gaat over op de volgende eigenaar van het heersende en het dienende erf. Het is mogelijk een verplichting in de notariële akte op te nemen tot onderhoud en aanbrengen van bouwwerken, die nodig zijn voor het uitoefenen voor de erfdienstbaarheid (wandelmogelijkheden). Procedure Erfdienstbaarheid wordt gevestigd door het opmaken van een notariële akte van vestiging die vervolgens wordt ingeschreven in de openbare register. Voordelen van de erfdienstbaarheid is dat het perceelseigenaar ook daadwerkelijk de eigenaar van het terrein blijft en er zijn geen moeilijke grondtransactie noodzakelijk zoals bij aankoop van een terrein.
Kwalitatieve verbintenis en kettingbeding Zowel de kwalitatieve verbintenis als het kettingbeding zorgt ervoor dat bij het overgaan van een terrein naar een nieuwe eigenaar de rechten van recreatief medegebruik gehandhaafd kunnen blijven al dan niet wettelijk geregeld.
Kwalitatieve verbintenis In artikel 6:252 van het Burgerlijk wetboek is een regeling opgenomen die het mogelijk maakt om bij een overeenkomst te bedingen dat de verplichtingen van één van de partijen om iets te dulden of niet te doen ten aanzien van het registergoed, zal overgaan op degenen die het goed onder bijzondere titel zullen verkrijgen (moerdijk,1995) Met dit wandelrecht zal bij overdracht van een perceel het recht om wandelaars te dulden op het terrein niet teniet gaan. Een kwalitatieve verbintenis wordt middels een notariële akte opgesteld en in het openbaar register opgenomen. Kettingbeding Het kettingbeding regelt dat degene die het wandelrecht vestigt met de grondeigenaar afspreekt, dat als hij zijn grond verkoopt twee verplichtingen oplegt aan zijn volger: ten eerste de verplichting wandelaars te dulden en ten tweede dat hij de verplichting ook oplegt aan de rechtsopvolger en te bedingen dat deze de verplichting ook weer aan zijn rechtsopvolger oplegt. Een kettingbeding is niet wettelijk geregeld, zodat een doorwerking van verplichting niet kan worden gegarandeerd en
99
afhankelijk is van de persoonlijk doorgifte van de eigenaar. Ter voorkomen van dat de regeling niet wordt toegepast kan er een forse boete worden verbonden als de regeling niet wordt nageleefd. In het kettingbeding kunnen verplichtingen opgenomen worden tot het doen van activiteiten of maatregelen zoals het aanleggen van wandelvoorzieningen.
Gebruiksovereenkomst Algemeen: Een gebruiksovereenkomst (LNV, 1985) is een regeling die afgesloten wordt tussen de overheid (publiekrechtelijk lichaam) en de eigenaar van een perceel of terrein, waarbij de eigenaar zich verplicht recreatief medegebruik, waaronder wandelen, toe te staan. De instantie die de overeenkomst afsluit stelt een schadevergoeding beschikbaar die, als het nodig mocht zijn, achteraf wordt vergoed. Hierbij moet gedacht worden aan schade die kan ontstaan tijdens recreatief medegebruik aan privé eigendommen (hekwerken, afrasteringen e.d) of eventueel het vee. De gebruiksovereenkomst wordt voor een bepaalde periode en met bepaalde voorwaarden afgesloten. Met de gebruikersovereenkomst wordt het wandelen op percelen en terrein in hoofdzakelijk agrarische gebieden mogelijk. Aansprakelijkheid ten aanzien van een gebruikersovereenkomst: De perceels-en terreineigenaar kan aansprakelijk worden gesteld als een recreant schade oploopt op zijn eigendom. Claims kunnen voorkomen worden door het duidelijk kenbaar maken dat de recreant op particulier terrein bevindt en dat het terrein alleen te betreden is op eigen risico. Wanneer dit laatste is aangegeven, is de eigenaar niet aansprakelijk bij schaden of ongevallen van een recreant. Procedure Een gebruikersovereenkomst wordt afgesloten op provinciaal niveau. Organisaties die zich bezig houden met het realiseren van wandelpaden kunnen voor grondeigenaar, een gebruiksovereenkomst indienen bij de provincie. In een gebruikersovereenkomst wordt vastgelegd wat de duur is van de regeling en onder welke voorwaarden recreatief medegebruik mogelijk is.
Subsidieregeling “Netwerk landelijke wandelpaden” Algemeen: De regeling (LNV, 1995) komt voort uit de zogenaamde braakliggingsregeling voor landbouwgronden vanuit de Europese Unie en is in Nederland vanaf 1995 van toepassing als de subsidieregeling “Netwerk landelijke wandelpaden”. De regeling stimuleert en voorziet in de openstelling van landbouwgronden voor wandelaars. De overeenkomst wordt afgesloten met de perceelseigenaar voor een periode van 10 jaar en gaat over naar een eventueel nieuwe eigenaar van het terrein. Voor de openstelling en toestaan van recreatief medegebruik op het perceel ontvangt de eigenaar een éénmalige bijdrage van f 2,20 per m1 wandelpad. Naast de vergoeding wordt een schadevergoedingsregeling opgesteld, waaruit financiële middelen beschikbaar komen als er sprake is van schade aan het terrein, objecten of vee door recreatief medegebruik. Vanuit de regeling zijn aanvullende financiële middelen beschikbaar voor het aanleggen en of realiseren van wandelvoorzieningen zoals bruggetjes, overstapjes en dergelijke. Voorschriften
100
Om in aanmerking te komen voor de subsidieregeling dient aan de volgende richtlijn te worden voldaan. De gronden vallen binnen de recreatieve ruimtelijke structuur zoals aangegeven is in het Structuurschema Groene Ruimte. Procedure Voor het openstellen van landbouwgronden vanuit de subsidieregeling kan een aanvraag ingediend worden bij de Stichting Wandelplatform -LAW. Het wandelplatform sluit, met goedkeuring van het ministerie van LNV, een overeenkomst af als voldaan wordt aan de bovengenoemde voorschriften.
5.3.3
Het betreden van verpachte terreinen
Evenals het betreden van particuliere gronden is het betreden van verpachte terreinen zonder toestemming van de pachter niet toegestaan. De openstelling van verpachte gronden voor wandeldoeleinden zal in eerste instantie op vrijwillige basis geschieden. Vanuit een overheidsorgaan bijvoorbeeld gemeente, waterschap of provincie kan het afsluiten van een overeenkomst zoals aangegeven is in een gebruiksovereenkomst of de subsidieregeling “Netwerk landelijke wandelpaden” stimulerend werken voor het toestaan van recreatief gebruik. Deze regelingen staan los van de pachtovereenkomst.
Wandelpaden in bestaande verpachte terreinen Het realiseren van een wandelpad op verpachte terreinen gebeurt in eerste instantie op vrijwillige basis. Als het pad is aangelegd bestaat er een mogelijkheid dat het terrein aan een nieuwe pachter wordt verpacht. In deze gevallen moet er voor gezorgd worden, dat het recreatief medegebruik en het eventule aangelegde wandelpad gehandhaafd blijft. Het kan zijn dat de nieuwe pachter op vrijwillige basis het recreatief medegebruik toelaat. Om te voorkomen dat de nieuwe pachter niet akkoord gaat kan er in het pachtovereenkomst een openstellingsvoorwaarden worden opgenomen bij het zoeken van een nieuwe pachter, deze in een nieuw pachtcontract op te nemen en de pachtprijs daarop af te stemmen. Voor het geval een pachter niet wil meewerken kan hem in sommige gevallen een andere kavel worden geboden, ter ruiling (projectbureau lopende zaken, 2001 en Moerdijk, 1995).
5.4
Risico’s en aansprakelijkheid
Wandelen is een sportieve activiteit dat op het eerste oogopslag een veilige en risicoloze bezigheid lijkt. Toch kunnen ook bij het wandelen ongelukken en/of gevaarlijke situaties voorkomen. Gedacht kan worden aan bijvoorbeeld: kuilen in het wandelpad waarover wandelaars kunnen struikelen, voorzieningen in slechte technische staat waardoor de wandelaar valt en loslopend vee die wandelaars mogelijk kunnen aanvallen. Dit zijn slecht enkele risico’s waaraan de wandelaar tijdens de wandeling mee te maken kan krijgen. De belangrijkste vragen bij het voorkomen van één van de
101
bovengenoemde situaties zijn: wie is er aansprakelijke, hoe is de aansprakelijkheid geregeld en op welke wijze is het risico te voorkomen? Het handboek gaat niet in te gaan op elke juridische rechtsvorm in verschillende situaties maar geeft een globaal beeld hoe de aansprakelijk is geregeld voor terrein beherende instanties en de wandelaar. Aan deze paragraaf kunnen geen rechten worden ontleend. Voor het opstellen van deze paragraaf is gebruik gemaakt van informatie van Staatsbosbeheer.
5.4.1
Algemene bepalingen Burgerlijk Wetboek
De algemene uitgangspunten voor schade en aansprakelijkheid zijn opgenomen in het Burgerlijk Wetboek. Kort samengevat zijn de volgende uitgangspunten van toepassing voor wandelaars: ! iedereen is verantwoordelijk voor zijn eigen schade, ! als er schade ontstaat, omdat een ander een onregelmatige daad heeft begaan, dan kan degene die de schade lijdt, de schade verhalen op de andere. Daarbij is bijvoorbeeld sprake in geval van opzet, nalatigheid, onzorgvuldigheid en dergelijke. Per geval zal dit aangetoond moeten worden, ! de eigenaar / bezitter van dieren is aansprakelijk voor schade die door zijn dieren is aangericht, mits er voldoende verband bestaat tussen de schade en de gedragingen van het dier.
5.4.2
Wandelen in gebieden met meerdere recreatievormen
Wandelaars zijn in veel gevallen niet de enige recreanten in een gebied. Naast wandelaars kunnen er voorzieningen aanwezig zijn voor fietsers, mountainbikers, skaters en ruiters. Het komt dus regelmatig voor dat wandelpaden multifunctioneel worden gebruikt. Daarbij kunnen verschillende conflictsituaties ontstaan tussen recreanten onderling. Aansprakelijkheid In situaties waarbij de wandelaar schade en/of letsel oploopt op een wandelpad die multifunctioneel gebruikt wordt, zijn de algemene regels van het burgerlijk wetboek van kracht. Wanneer er schade en/of letsel ontstaat door gebruikers die het wandelpad niet mogen gebruiken (mits duidelijk aangegeven door bebording) zijn de personen die niet gerechtigd zijn het pad te gebruiken strafrechtelijk en daarmee aansprakelijk. Preventie risico’s Om de veiligheid te vergroten in terreinen met meerdere recreatievormen dient er gestreefd te worden naar de volgende voorwaarden. ! Het zoveel mogelijk uitzetten van afzonderlijke routes voor verschillende recreatievormen, zoals een ruiter-, wandel-, mountainbike- en fietsroute, ! Andere recreatievormen zoals mountainbikers op wandelpaden en gemarkeerde wandelroutes niet toestaan, middels verbod- en gebodsborden, 102
! !
Het duidelijk aangeven wanneer sprake is van multifunctioneel padgebruik, zodat de wandelaar hiervan op de hoogte is, Knooppunten en kruispunten met andere recreatievormen duidelijk kenbaar maken.
5.4.3
Wandelen in afgerasterde terreinen met loslopende dieren
Wandelaars worden regelmatig op wandelroutes, zowel in natuurterreinen als het landelijk gebied geconfronteerd met loslopend vee. Met name in natuurterreinen wordt in toenemende mate grazers ingezet als “instrument” voor het natuurbehoud. De wandelaar loopt hierbij tussen loslopend vee waarbij er een kans aanwezig is, dat er schade en /of letsel aan mens of materieel kan ontstaan. Aansprakelijkheidsregeling Zoals reeds is aangegeven in het Burgerlijk Wetboek artikel 6:179, is de bezitter van een dier aansprakelijk voor de aangerichte schade van zijn dier, mits er voldoende causaal verband bestaat tussen de schade en de gedragingen van het dier. De rechtsvorm is gebaseerd op het feit, dat de bezitter het dier in leven houdt en voor derden het gevaar schept van onberekenbare krachten die de eigen energie van het dier als levend wezen oplevert. De rechtsvorm is een zware vorm van aansprakelijkheid ofwel het risicoaansprakelijkheid, waarbij het er in het beginsel niet toe doet of de bezitter van het dier schuld treft. Voor terreinbeheerders van natuurterreinen en perceeleigenaren van landbouwgronden betekent dit, dat men aansprakelijk is als er sprake is van schade en of letsel aan wandelaars veroorzaakt door hun dieren. In gevallen een terrein verpacht, verhuurd en/of beweid wordt door dieren van een derden en tegelijkertijd opengesteld is voor wandelaars, blijft volgens artikel 6: 179 Burgerlijk Wetboek de bezitter van de dieren risicoaansprakelijk. Aansprakelijkheid in de praktijk Terreinbeheerders zijn, in bijna alle gevallen aansprakelijk bij ongevallen en letsel door dieren. Het risico dient dan ook middels een goede verzekering te worden afgedekt. De terreineigenaren zijn niet of deels aansprakelijk als de wandelaar in dit geval zelf de situatie heeft veroorzaakt door uitlokking, bewuste roekeloosheid, onvoorzichtigheid en negeren van adviezen. Als hiervan sprake is, valt dit onder het “eigen schuld”zoals is aangegeven is in het burgerlijk wetboek artikel 6:101. Het is echter moeilijk vast te stellen wanneer er sprake is van “eigen schuld”. Preventie risico’s Het risico, dat een loslopend dier schade toebrengt aan mens of materieel, is niet uit te sluiten. Mens en dier zullen dan geheel van elkaar gescheiden moeten worden. Er zijn een aantal voorwaarden waarop gewezen kan worden als wandelaars een terrein betreden met loslopend vee, te weten: ! het duidelijk aangeven en waarschuwen (waarschuwingsplicht), dat een wandelaar een terrein betreedt waar het vee losloopt, ! het aangeven van handelingen en verplichtingen die als dan niet zijn toegestaan om “veilig” het terrein met loslopend vee te kunnen betreden, ! wijzen op de gevaren die er kunnen ontstaan bij het benaderen van dieren, bijvoorbeeld het aaien van net geboren dieren. De bovengenoemde voorwaarden geven geen juridisch kader waarop de terreinbeheerder kan terugvallen, maar zijn primair bedoeld om de bezoeker te waarschuwen en “veilig” door het gebied 103
met loslopende dieren te sturen. In het wandelpadenplan kan rekening gehouden worden met wandelroutes door terreinen met loslopend vee. Daarbij kan gedacht worden aan het realiseren van overzichtelijke wandelroutes en alternatieve routes. Voor de wandelaar betekent dit, dat men zelf kan bepalen of men door en/of langs een kudde dieren loopt.
5.4.4
Wandelen op privé-terreinen (landgoederen, natuur- en agrarische gebieden)
Wandelen langs een wandelroute levert veel verrassingen op. Zo kunnen verschillende attractiepunten zoals gebouwen, uitzichtpunten en bezoekercentra een meerwaarde geven aan een wandelroute. Ook zijn er verrassingen die minder aangenaam kunnen zijn of zelfs gevaarlijke situaties kunnen opleveren. Enkele voorbeelden zijn hieronder aangegeven:
!
!
Het voorkomen van planten en/of dieren in terreinen, die schadelijke invloed hebben op de wandelaar, zoals: S eikenbladprocessierupsen veroorzaken blaren en irritatie op de huid, S teken kunnen de ziekte van Lyme overdragen aan mensen, S giftige planten en paddestoelen die bij inname fatale gevolgen kunnen hebben, S vogels in het broedseizoen die wandelaars aanvallen (meeuwen duingebied), S beten van dieren zoals adders en vleermuizen. Gevaarlijke terreinen langs een wandelroute waarbij gevaarlijke situaties ontstaan als wandelaar van het pad afwijken zoals: S terreinen waar men snel kan wegzakken zoals moeras- en drijfzandgebieden, S gebieden met niet zichtbare gevaren zoals veenbroei en zwaar verontreinigde gebieden.
Aansprakelijkheid Aansprakelijkheid van de terreinbeherende instantie op mogelijke gevaren, zoals hierboven zijn aangeven, berust op het feit, het al dan niet kenbaar maken aan de wandelaar en/of gebruiker van het mogelijk gevaar waaraan men bloot wordt gesteld. Is er sprake van een situatie waarbij een wandelaar schade en of letsel oploopt door omstandigheden die bij voorbaat voorzien konden worden door een terreinbeherende instantie, dan wordt deze terreinbeherende instantie al snel aansprakelijk gesteld. Het is dus belangrijk, dat als er in een terrein een gevaar voorkomt, waarvan de terrein beherende instantie op de hoogte is, dit middels informatievoorzieningen duidelijk kenbaar te maken aan de wandelaar. De terreinbeherende instantie heeft redelijkerwijs gedaan, wat van hem verwacht mag worden. Aanvullend op informatievoorzieningen kan de bepaling “betreding op eigen risico”worden opgenomen. Als een wandelaar na het lezen toch besluit het gebied te betreden dan betekent dit, dat men het risico zelf op zich neemt bij ongevallen en de terreinbeherende instantie niet aansprakelijk gesteld kan worden. Preventie risico’s Het belangrijkste middel om risico’s te voorkomen is het duidelijk aangeven van het mogelijke gevaar waaraan de wandelaar wordt blootgesteld. Dit kan middels voorlichting op borden of foldermateriaal waarin de route staat beschreven. Daarnaast is het verstandig terreinen met een mogelijk risico voor wandelaars af te sluiten. Deze terreinen kunnen met artikel 461 Wetboek van Strafrecht worden afgesloten, waarbij de beherende instantie niet aansprakelijk gesteld kan worden als de wandelaar toch het gebied betreed. Gevaarlijke terreinen zoals drijfzandlocaties of ingangen van grotten hebben 104
op mensen met name kinderen een aantrekkingskracht. Verbodsborden zijn in deze geval niet voldoende zodat voor een combinatie met een fysieke afsluiting (hek) gekozen dient te worden.
5.4.5
Wandelvoorzieningen en opstallen
Langs een wandelroute kunnen meerdere voorzieningen zijn geplaatst die gebruikt kunnen worden door wandelaars en in eigendom en beheer zijn van privé eigenaren en/of instanties. De voorzieningen zijn bedoeld om de gebruiks- en belevingswaarde van een wandelroute te vergroten. Echter als er sprake is van achterstallig onderhoud of technische onduidelijkheid kunnen er onveilige situaties ontstaan waarbij wandelaars schade en/of letsel kunnen oplopen. Een voorbeeld is bijvoorbeeld, dat een rugleuning van een zitbank, door achterwege blijven van onderhoud, breekt en de wandelaar achterover valt met alle gevolgen van dien. In deze gevallen heeft een terreinbeheerder te maken met aansprakelijkheid ten aanzien van opstallen. Aansprakelijkheid De aansprakelijkheid voor opstallen zoals informatiepanelen, hekwerken, picknicktafels, speel- en trimtoestellen is geregeld in artikel 174 boek 6 van het Burgerlijk Wetboek. Wanneer een opstal niet voldoet aan de eisen die daaraan in de geven omstandigheden mogen worden gesteld en daardoor een gevaar oplevert voor personen of zaken, is de bezitter van die opstal aansprakelijk wanneer dat gevaar wordt verwezenlijkt. Er is hier sprake van een risicoaansprakelijkheid, wat inhoud, dat de terreinbeheerder op het feit dat de opstal gebreken vertoont aansprakelijk wordt gesteld. Deze gebreken kunnen niet alleen defecten of beschadigingen zijn maar ook fouten in het ontwerp en/of constructie van de opstallen. Voor fouten in het ontwerp en constructie is de terreinbeheerder in beginsel verantwoordelijk. Het plaatsen van opstallen, die voldoen aan de wettelijke norm voor opstallen, ondervangt deze juridische aansprakelijkheid. Voor opstallen waarvan het gebruik enige gevaar opbrengt, zoals het beklimmen van een uitzichttoren, heeft de eigenaar van de opstallen een kwetsbare juridische status en zal men dus snel aansprakelijk worden gesteld, als er ongevallen plaatsvinden. Voor het gebruik van de opstallen met enig gevaar geldt een risico-aanvaarding door de gebruiker ervan. De gebruiker aanvaart de algemene risico’s van het gebruik van de voorziening. Het risico van het gebruik en de handelingen voor het voorkomen van onveilige situaties dienen hierbij duidelijk aangegeven te zijn. Het plaatsen van borden waarop het betreden op eigen risico geschiedt kan hierbij al voldoende zijn. Wel dient erop geattendeerd te worden, dat ook bij plaatsing van borden de aansprakelijkheid beperkt is gedekt. Bebording dekt de aansprakelijkheid voor minderjarigen bijvoorbeeld niet, terwijl deze voorzieningen zoals klimtorens vaak en frequent door kinderen gebruikt worden. Preventie risico’s Het tijdig controleren en onderhouden van opstallen langs een wandelroute kan veel problemen voorkomen. Om daadwerkelijk aan te kunnen tonen dat er de afgelopen jaren onderhoud is gepleegd aan de opstallen, is het van belang een registratiesysteem op te zetten. In dit registratiesysteem is aangegeven in welk jaar de voorzieningen zijn geplaatst, welke onderhoudsmaatregelen zijn uitgevoerd en wanneer de voorzieningen voor het laatst zijn gecontroleerd. Op basis van het registratiesysteem kan juridische verantwoording worden afgelegd.
105
5.5
Financieel draagvlak
Wandelvoorzieningen kunnen gerealiseerd worden als hiervoor financieel draagvlak is. Financiële middelen kunnen beschikbaar worden gesteld vanuit de overheid of lokale stichtingen en/of belangenorganisaties. In Nederland zijn er verschillende regelingen die het aanleggen en onderhouden van recreatieve voorzieningen stimuleren. In bijlage 6 van het handboek is een overzicht opgenomen van relevante (subsidie)regelingen.
Toelichting bijlage 6 subsidieregelingen Bijlage 6 heeft als hoofdoel inzicht te geven in de aanwezige en mogelijke regelingen die eventueel financieel bij kunnen dragen aan het realiseren van wandelvoorzieningen. Daarnaast heeft de bijlage als nevendoel: inzicht te geven welke instellingen en organisaties beroep kunnen doen op (subsidie)regelingen, binnen welk gebied / provincie de subsidieregeling van kracht zijn en welke mogelijkheden de subsidieregeling biedt voor het realiseren en/of onderhouden van wandelpaden en voorziening. De regelingen en de daarbij behorende randvoorwaarden, voorschriften en de hoogte van de bijdrage kunnen van tijd tot tijd veranderen. Voor actuele informatie met betrekking tot de (subsidie)regelingen wordt verwezen naar de subsidieverstrekkers, zoals het ministerie van LNV (www.minlnv.nl), de provincie waarbinnen de subsidieregeling van kracht is (www.provincies.nl) en/of de website van Stichting Recreatie (www.stichting-recreatie.nl).
106
107
6.
WANDELVOORZIENINGEN IN DE PRAKTIJK
6.0
Algemeen
In de praktijk zijn verschillende instanties betrokken zijn bij de vormgeving, inrichting en onderhoud van wandelvoorzieningen. Voor dit hoofdstuk is dankbaar gebruik gemaakt van de praktijkervaring van Staatsbosbeheer en Landschap Waterland. Vanuit deze praktijkervaring zijn er verschillende aandachtspunten voortgekomen, die naast de inhoud van het handboek kunnen bijdragen aan het realiseren en instandhouden van wandelpaden.
6.1
Realisatie van wandelvoorzieningen
Vrijwilligers als ondersteunende kracht bij het realiseren van wandelvoorzieningen Bij het opstellen van een wandelpadenplan zijn verschillende organisaties en instanties betrokken. Ook in het planproces vormt de wandelaar een belangrijke schakel, tenslotte is de wandelaar de gebruiker van het wandelpad. Zowel bij het opstellen van het wandelpadenplan als de uitvoering ervan kunnen wandelaars een bijdragen leveren aan “hun” wandelroute. Landschap Waterland werkt bijvoorbeeld samen met “vrijwillige wandelaars”, wandelaars die op vrijwillige basis een wandelpad controleren. Hun werkzaamheden behelzen het vastleggen van de onderhoudstoestand van het pad, het controleren van de markering en bewegwijzering langs het wandeltracé en werkzaamheden ten behoeve van het uitzetten van wandelroutes. Per praktijksituatie en instantie kunnen wandelaars verschillend ingezet worden. Per situatie dient dan ook afgewogen te worden of, en op welke wijze wandelaars kunnen bijdragen aan wandelvoorzieningen. Bij het inzetten van vrijwilligers is het belangrijk de volgende aspecten af te bakenen, voordat deze daadwerkelijk aan de slag gaan: • taken die de vrijwilliger kan uitvoeren (wat mag men doen?); • verantwoordelijkheid bij het uitvoeren van de taak (tot welk niveau mag men beoordelen?); • bevoegdheden tijdens de vrijwillige werkzaamheden (wanner mag men iets uitvoeren op basis van eigen initiatief en wanneer ook niet?); • aansprakelijkheid in gevallen er ongelukken gebeuren tijdens de vrijwillige werkzaamheden (waarvoor is men verzekerd bij uitvoerende werkzaamheden?).
109
Het inzetten van vrijwillige wandelaars heeft de volgende voordelen: • wandelaars, terreinrichters en beheerders kunnen gezamenlijk werken aan wandelvoorzieningen, waarbij wensen en eisen van wandelaars duidelijk in beeld gebracht kunnen worden, • vergroting van het draagvlak voor en van de betrokkenheid van wandelaars bij wandelvoorzieningen; • de communicatielijn tussen wandelaars, terreininrichters en -beheerders is kort, zodat terreininrichters en -beheerders weten wat er speelt in het veld en daarmee snel kunnen ingrijpen. Voorbeelden zijn het oplossen van gevaarlijke situaties langs en op kruisingen met wegen en het begaanbaar maken van modderachtige wandelpaden.
Toegankelijke gebieden als randvoorwaarde voor uitvoering Voor het realiseren van wandelvoorzieningen is de toegankelijkheid van een gebied de belangrijkste randvoorwaarde. In de praktijk blijkt, dat het realiseren van toegankelijke gebieden voor wandelvoorzieningen, een lastige opgave is. Veelal zijn terreineigenaren niet bereid medewerking te verlenen. Argumenten hiervoor zijn: • privacy op het terrein: waarbij het betreden van wandelaars (vreemden) op het erf en /of perceel een negatieve invloed kan hebben op het gevoel van vrijheid (privacybeleving) van de terreineigenaar; • ziektes en plagen: de kans is aanwezig dat wandelaars ziekten zoals mond- en klauwzeer meebrengen en dieren hiermee kunnen infecteren; • honden op het terrein: wandelaars met honden zijn minder gewenst op een agrarisch perceel doordat de kans aanwezig is, dat honden vee kunnen aanvallen (bijvoorbeeld het doodbijten van schapen); • zwerfvuil: er bestaat een grote kans dat wandelaars vuil achterlaten op het terrein, wat extra onderhoud betekent voor de terreineigenaar en gevaarlijke situaties kan opleveren voor dieren (darmklachten en verstikking); • schade en vernielingen: het openstellen van een terrein betekent dat er ook toegang is voor verschillende mensen, waarmee de kans dat er schade en vernielingen worden aangebracht aan opstallen van de terreineigenaar, groter wordt; • opbrengstderving perceel: de oppervlakte die beschikbaar gesteld wordt voor de aanleg van het wandelpad is niet meer anderszins productief. Verder kan het afwijken van de paden ook schade opleveren aan de opbrengst van een perceel. Opbrengstderving geldt niet alleen voor akkerbouw en tuinbouw maar bijvoorbeeld ook voor de rundveehouderij, waar sprake kan zijn van een verminderde grasopbrengst. Veel van de bovengenoemde argumenten zijn te ondervangen door inrichtingsmaatregelen, zoals aangegeven is hoofdstuk 5 van het handboek. De belangrijkste reden dat terreineigenaren hun terreinen niet openstellen is het ontbreken van een extra stimulans om bovengenoemde argumenten te accepteren en medewerking te verlenen aan openstelling. De huidige onkostenvergoeding bij openstelling blijkt in de praktijk te beperkt te zijn.
110
Aandachtspunt in het ontwerp • in het planproces van een wandelpadenplan is het aan te bevelen te toetsen in het veld, welke mogelijkheden er zijn voor het openstellen van particuliere terreinen. Het aangeven van alternatieve tracés en de bandbreedte waarbinnen de wandelroutes gerealiseerd dienen te worden, zijn mogelijkheden om problemen in het uitvoeringsstadium te voorkomen; • vanuit het plankader van het wandelpadenplan dienen alle denkbare vormen van cofinanciering of sponsoring om toegankelijkheid te realiseren onderzocht te worden. Hierbij kan ook gedacht worden aan initiatieven vanuit de lokale horeca en middenstand (zie paragraaf 6.2).
6.2
Bewegwijzering wandelvoorzieningen
Foldermateriaal en internet als promotie voor de streek en de wandelroute Wandelroutes kunnen als belangrijk recreatief en toeristisch product gezien worden. Een wandelroute vormt namelijk een aaneengeschakeld netwerk van paden en wegen, waar toeristen zich kunnen verplaatsen langs cultuurhistorisch of landschappelijk interessante objecten, langs horecavoorzieningen, winkels, gebouwen en andere elementen. Op deze manier kan een toerist een beeld krijgen van een specifiek gebied binnen Nederland. Dit betekent dat, naast het ontspanningselement zoals “er even uit zijn” en “lekker genieten”, de wandelroutes een belangrijke betekenis kunnen hebben als toeristische inkomstenbron voor de lokale horeca, musea en winkelvoorzieningen. Een voorbeeld hiervan is een agrarisch bedrijf dat naast streekgebonden producten ook kleine excursies aanbiedt. Dergelijke initiatieven en aanwezige attractiepunten kunnen een meerwaarde vormen voor een wandelaar. Daarom moeten deze elementen onder de aandacht gebracht worden. Foldermateriaal en routebeschrijvingen of –kaarten vormen belangrijke informatiebronnen om zowel de wandelroute als de streek waarbinnen de route zich bevindt te promoten. Internet is een medium dat kan bijdragen aan de promotie van een wandelroute en van de streek waarin de route ligt. Aandachtspunt in het planproces • het betrekken van lokale instanties zoals de horeca, museums en ander voorzieningen, die betrokken zijn bij het toeristisch recreatief product van de streek, kan een meerwaarde geven aan het opstellen van een wandelpadenplan. Cofinanciering van aanleg en onderhoud van wandelpaden kan met deze partijen mogelijk te regelen zijn (lokale belangen); • het opnemen van gratis consumpties, kortingen op entree en gratis streekgebondenproducten in foldermateriaal en routebeschrijvingen kan wandelaars ertoe aanzetten om langs de wandelroute attractiepunten zoals musea te gaan bezoeken; • gebruik maken van internet als medium voor het bekendmaken van de wandelroutes aan een breder publiek.
111
6.3
Inrichting en onderhoud wandelvoorzieningen
Wandelvoorzieningen in beeld, maakt onderhoud gemakkelijk Voor wandelaars is het van belang, dat het wandelpad waarover men zich verplaatst begaanbaar is en dat de voorzieningen langs de route aan alle veiligheidsaspecten voldoen. Om aan deze eisen te kunnen voldoen zijn jaarlijks gerichte onderhoudswerkzaamheden noodzakelijk. Voor terreineigenaren die verantwoordelijk zijn voor het beheer en onderhoud van enkele wandelpaden betekent dit, dat hooguit een paar wandelpaden nagelopen moeten worden. Voor terreinbeherende instanties die te maken hebben met tientallen wandelroutes, netwerken, knooppunten en concentratiepunten, wordt het onderhoud een taak waarop men snel het overzicht kan kwijtraken. Met name voor deze instanties is het van belang de bestaande voorzieningen, wegen en paden en de onderhoudstoestand ervan, vast te leggen. Voordelen daarvan zijn: •
• • •
over meerdere jaren kan de onderhoudstoestand van de voorzieningen worden aangegeven en aangetoond. Dit is belangrijk waar het gaat om de aansprakelijkheid van de terreineigenaar en -beheerder (zie hoofdstuk 5); terreinbeheerders kunnen nagaan wat de levensduur is van voorzieningen, op basis hiervan een doelmatig beheer toepassen en op deze kennis hun planning baseren; per voorziening is informatie vastgelegd, zodat gemakkelijk materialen besteld kunnen worden bij technische mankementen; bij wisseling van terreineigenaar of -beheerder is een uitgebreide inventarisatie niet nodig, omdat hoeveelheden, locatie en onderhoudstoestand zijn vastgelegd.
Belangrijk voor het beheerdocument is, dat nieuwe voorzieningen geregistreerd worden in het systeem zodat het beheerdocument de actuele informatie kan geven over alle voorzieningen langs de wandelroutes. Aandachtspunt in het planproces • het vastleggen van geplande inrichtingsvoorzieningen, materialen en hoeveelheden kan een basis vormen voor het beheersysteem.
112
BIJLAGE 1
LITERATUURLIJST
Hoofdstuk 2 Stichting Wandelplatform -LAW, Vooruitlopen op de toekomst “Beleidsvisie 2000-2001", Amersfoort, 2000 NIPO Amsterdam en Stichting Wandelplatform -LAW, De wandelaar gemarkeerd, Amsterdam, 2001 Nemo, Vereniging van Vrije Wandelaars, Knelpunten in Wandelland, Amsterdam Stichting Wandelplatform -LAW, Pas op wandelaars, Amersfoort, 1997 Koert W., Wandelen als raadsel, Wageningen Universiteit, 1999 Bakker P.J.G. en Hintzen J., Profielschets lange-afstand-wandelen in Nederland, Breda, Dienst Centrum voor Toerisme en Verkeer, 1991 Kleef B.N.M. van, Uit wandelen met het spoor, Amersfoort, Stichting Wandelplatform -LAW, 1991 Coeterier J.F. en Schoene M.B., Een belevingsmeter voor landinrichtingsprojecten, Wageningen, sc-dlo, 1998 Visschedijk P.A.M., Gegevensverzameling recreatief gebruik SBB-terreinen 1998, Wageningen, ibn-dlo, 1998 Jansen M., Bakker J.G. en Boerwinkel H.W.J., Recreatie in het Nationaal park i.o. ZuidKennemerland, Wageningen, Landbouwuniversiteit, 1994 Keken G.E. van, Elands B.H.M. en Beke B.M.W.A, Kunnen recreanten een dagje zonder de auto?, Wageningen, 1995 Goossen C.M., Typologie van toeristische- recreatieve potenties, Wageningen, DLO-Staring Centrum, 1995
Hoofdstuk 3 Elzinga G. en Tiebosch S., Kwaliteit van wandelroutes, De Haag, Stichting Recreatie Kennis- en Innovatiecentrum, 1997 Peltzer R.H.M., Conflicten rond sportieve recreatievormen in enkele duingebieden, Wageningen, 1990 Goossen C.M., Langers F. en Lous J.F.A., Indicatoren voor recreatieve kwaliteiten in het landelijk gebied, Wageningen, 1997 Burgers R., Pilot-project Kwaliteitsmeting LAW’s, Amersfoort, Stichting wandelplatform-LAW, 1999 Burger J.E.J.M. en Voet H. van der, De wandelaar in de klem, Wageningen, 1994 Stichting Wandelplatform- LAW en Stichting Landelijk Fietsplatform, Stad en Ommeland, inspirerende verbindingen voor wandelaars en fietsers, Amersfoort, 2000 Knijnenburg A., Wensen, Waardering en Gebruik ten aanzien van Wandel- en Fietsmogelijkheden in het landelijk gebied, Wageningen, Universiteit, 1989 Jansen M. en Held J.J. den, Verbindingszones voor recreatie en natuur, Wageningen, Landbouwuniversiteit, WIRO en Heidemij Advies B.V., 1995 Bouwman S.W.T., Christiaans R.G.J., Kempen E.M.A. van, Vossen C.A.J, Bakker J.G. en Jaarsma C.F., Fietspadenplannen in Nederland, Wageningen, Universiteit vakgroep, 1997 Mars V., S. Schuppen van en Wolfs R., Wandelpadenplan Waterland, Amsterdam, Stichting Lopende Zaken, 1997 Goossen C.M., Knelpuntenanalyse wandelen en fietsen in het landelijk gebied, Wageningen, 1991 Peters K.B.M., Kwaliteit van de recreatieve omgeving, Den Haag, Stichting Recreatie, Kennis- en Innovatiecentrum, 1997 ANWB bv, ANWB Fietsroute boek Nederland, Den Haag, 2000 Pilon J.J., Landschapstypen, Boskoop, 1992 Scharten J.G., Inleiding Landschapstype, Velp, 1995 Boerwinkel, H.W.J. en J.F.B. Philipsen, Management natuurlijke ommgeving voor recreatie en toerisme, collegetekst en werkgroepopdrachten, Wageningen, 1999
Hoofdstuk 4 Grontmij, Handboek inrichtingselementen voor bos, natuur en landschap, De Bilt, afdeling Ruimtelijke Planning, 1991 Staatsbosbeheer, Technische Mededelingen Recreatie, Driebergen, 2000 Dercksen F.B.H. en Roosmalen R.E.T van, Knelpuntenoplossing toerschaats- en kanoroutes Waddinxveen, Grontmij Advies en Techniek, 2000 Proudman R.D. en Rajala R., Trail Building an d Maintenance, Appalachian Mountain Club, 1981 Meierhofer U.A. en Zumoberhaus M., Holzkonstruktionen im Wanderwegbau, Bern, 1992 Agate E., Footpaths a Practical Conservation Handbook, Wallingford, 1983 Berkers R.F.A., Toeristisch- recreatieve bewegwijzering, Wageningen, 1991
Hoofdstuk 5 Moerdijk L., Voet bij stuk (Wetenschapswinkel), Wageningen, landbouwuniversiteit werkgroep recreatie en toerisme, 1995 Mars V., Schuppen S. van en Wolfs R., Zwartwitboek kansen en knelpunten in Nederland wandelland Amsterdam, Stichting Lopende Zaken, 1997 Schmienk H. en Vierling W., Recreatie en toerisme, Alphen aan den Rijn, Samsom, 2000 Noord-Holland en Provinciale waterstaat, Openbare voetpaden in Noord-Holland, Haarlem, 1987 Ministerie van Volkshuisvesting Ruimtelijke Ordening en Milieu, Wet op de Ruimtelijke Ordening, ‘s Gravenhage, 1962 Stichting wandelplatform-LAW, Lopende zaken, Amersfoort, 1997 Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, Landinrichtingswet, ‘s Gravenhage, 1985 Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, Nota landinrichting, Gravenhage, 1993 Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Wegenverkeerswet, ‘s Gravenhage, 1935 Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, Flora en Faunawet en natuurbeschermingswet, ‘s Gravenhage, 1998 Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, Natuurschoonwet, ‘s Gravenhage, 1928 Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, Wet openluchtrecreatie, ‘s Gravenhage, 1994
BIJLAGE 2
WIRO-LEDEN
Prof.dr.ir. H.N. van Lier (voorzitter) Landbouwuniversiteit Wageningen, Leerstoel Landgebruiksplanning, Laboratorium voor Ruimtelijke Planvorming, Departement Omgevingswetenschappen Ir. K. Kuijken (secretaris) Ministerie van LNV, Directie Groene Ruimte en Recreatie Ing. J.G. Bakker (penningmeester) Adviesbureau Bakker RTS / Grontmij Groep Alkmaar Ir. F.W. Alberts Directoraat-Generaal Rijkswaterstaat, Directie Flevoland Ir. H.A. Bruning oud-directeur van het Nationaal Park De Hoge Veluwe Mevr. Ir. G. Horst-Bruggeman Arcadis Heidemij Advies BV Drs. H.A.J. Koenders Staatsbosbeheer, Sectie Recreatie en Landschap Ir. H. Mast oud-medewerker ANWB Ir. B. Ploeger Gemeente Zoetermeer Mevr. Ir. M. Veer Stichting Recreatie, Kennis- en InnovatieCentrum Drs. P.A.M. Visschedijk Alterra
BIJLAGE 3
BASISKWALITEITEN WANDELROUTES
Deze bijlage omvat een samenvatting van de basiskwaliteiten voor wandelroutes. Voor de gebruikswaarde en de belevingswaarde zijn de belangrijkste randvoorwaarden aangegeven. Daarnaast zijn inrichtingsaspecten uitgewerkt die als een handvat gebruikt kunnen worden bij het opstellen van een wandelpadenplan. De waarderingsgraad die opgenomen is in de tabellen, is gebaseerd op praktijkervaring en literatuur (Goossen, Langers, 1997).
Basiskwaliteiten gebruikswaarde Kwaliteitsfactoren gebruikswaarde
Randvoorwaarden/ criteria
Toegankelijkheid
Openstelling gebieden (openbaar toegankelijk)
Belangrijkheidsgraad* xxxx
Inrichtingsaspecten Overeenkomst en/of regeling perceelseigenaar.
Obstakelvrij
xx
Overstap- en afsluitingsprincipes.
Begaanbaarheid
Begaanbaarheid gericht en afgestemd op wandelaars (groepen)
xx
Toepassing verhardingsmateriaal, inrichtingsvoorzieningen (overstap- en afsluitingsprincipes) en informatievoorzieningen afgestemd op gebruiker.
Bereikbaarheid
Wandelroutes en-paden aansluitend op openbaar vervoer en parkeervoorzieningen
xxx
Afstemming wandelroutes- en paden op bestaande en nieuw te ontwikkelen opstapplaatsen openbaar vervoer, parkeerplaatsen en fietsenstalling.
Bereikbaarheid / Samenhang
Verbinden en verknopen van wandelgebieden, wandelroutes en de directe woonomgeving van de wandelaar
xxxx
Wandelroutes aansluiten op bestaande wandelstructuren (lokale, regionale en nationale wandelroutes), wandelgebieden (natuur- en recreatieterreinen) en de directe woonomgeving (stad en ommeland).
Samenhang
Logische aansluitingen
xxxx
Inrichtingsvoorzieningen voor het verbinden en verknopen van wandelpaden (stad en ommeland verbindingen).
Voorzieningenniveau
Voorzieningenniveau afgestemd op eisen gebruikersgroep
xx
Wandelroutes en -paden aanleggen langs bestaande en nieuw te ontwikkelen voorzieningen. (Tabel 2.3 Eisen van categorieën wandelaars aan wandelvoorzieningen).
Herkenbaarheid
Duidelijke wandelroutes
xx
toepassing informatievoorzieningen Eenheid, continuïteit, herkenbaarheid in informatieverstrekking.
Oriëntatiemogelijkheden langs wandelroutes
x
toepassing informatievoorzieningen op start-, eind- en vervolgpunten van wandelroutes (land-marks).
* Verklaring x = aandachtspunt, xx = minder belangrijk, xxx = belangrijk en xxxx = zeer belangrijk
Basiskwaliteitseisen belevingswaarde
Kwaliteitsfactoren gebruikswaarde
Randvoorwaarden/ criteria
Sociale veiligheid
Overzichtelijkheid en toezicht**
xxx
Mijden kruisingen met andere verkeers- en recreatiestromen
xxx
Toepassen alternatieve inrichtingsvoorzieningen zoals overstap- en afsluitingsprincipes, informatievoorzieningen en/of aanpassen wandelrouten.
Scheidenen en duidelijk kenbaar maken als er sprake is van medepadgebruik
xx
Toepassing informatievoorzieningen, afsluitprincipes en/of alternatieve inrichtingsvoorzieningen voor het al dan niet toestaan van medepadgebruik.
Duidelijkheid en overzicht op en langs wegen en knooppunten
xxx
Toepassing informatievoorzieningen en afsluitprincipes.
Exclusiviteit
Vrijliggende wandelpaden
xx
Toepassing informatievoorzieningen en afsluitprincipes. Aanleggen vrijliggende wandelpaden.
Landschappelijke aantrekkelijkheid
Attractiepunten en informatievoorzieningen langs het wandelpad
xxx
Toepassing informatievoorzieningenen afstemmen wandelroutes op attractiepunten en voorzieningen in het gebied.
Landschappelijke variatie
Afwisseling in landschaps- en gebruiksvormen in de omgeving Verassing, onthulling en variatie zijn daarbij belangrijke belevingsaspecten
xxx
Diversiteit langs wandelroutes: ! doorkruising verschillende landschapstypen, ! afwisseling cultuur en natuur, ! gebruik maken seizoensaspecten (bosranden), ! afwisseling in structuur van het landschap (open en gesloten), ! gebruik maken van reliëf van het terrein voor het creëren van vista’s (uitzichtpunten), ! lopen open langs grenzen en overgangen, ! lopen langs verschillende terreintypen in het landschap (water, bos, moeras e.d.).
Intensiteit gebieden (drukte beleving)
Scheiding verschillende recreatievormen
xx
Zonering recreatieve route en het realiseren van vrijliggende wandelpaden.
Ruimtelijk scheiden van functies die invloed hebben op de belevingswaarde van de wandelaar.
xx
Wandelroutes en -paden ruimtelijk scheiden en op afstand realiseren van infrastructuur (wegen, spoorlijnen en vliegvelden) en bedrijfsterreinen (industriegebieden).
Verkeersveiligheid
Belangrijkheidsgraad*
Inrichtingsaspecten Belgrijkste aspecten: zicht op de omgeving, oriëntatiemogelijkheden langs de wandelroute, ruimte op en langs het wandelpad, koppeling wandelroutes in de nabij omgeving van bestaande infrastructuur (fietspaden en wegen).
! ! ! !
* Verklaring x = aandachtspunt, xx = minder belangrijk, xxx = belangrijk en xxxx = zeer belangrijk ** De sociale veiligheid mag niet ten kosten gaan van de aantrekkelijkheid van een wandelrouten.
BIJLAGE 4
LANDSCHAPSTYPEN VAN NEDERLAND
In deze bijlage zijn de aspecten per landschapstypen uitgewerkt (ANWB, 2000) en (Pilon, Scharten1992 en 1995)
Terpenlandschap Ontstaan en gebruik De eerste bewoning in het noorden van Nederland vindt plaats op verhoogde gronden (terpen) waarmee de mensen zich beschermden tegen de zee. Rond het jaar 1000 is begonnen het gebied te bedijken waarmee het achterliggende land beschermd werd tegen de invloeden van de zee. Het patroon van kreken, kwelders en opgeslibde gronden is de basis van het ontstaan van het huidige landschap. Akkerbouw en veelteelt vormt de belangrijkste gebruiksvorm in het landschap. Kenmerken Open landschapsvorm met grillige patronen gevormd door mozaïek of blokvormige verkaveling, kronkelige dijkpatronen, geulen/ kreken/oeverwalen. Verhoogde terpen en terpdorpen met radiale verkavelingsvormen vormen specifieke elementen in de ruimte. Punten Terpdorpen (verhoogde ligging landschap), kop-hals-rompboerderijen, waterherbergen, grenspalen, stelbergen (drinkwaterput of militaire verdedigingsplaats), molens en kastelen. Lijnen Trek- en opvaarten, jaagpaden, wegen over oever- en kwelderwallen, kreekruggen, voetpaden, zoekwegen, kerkpaden en ringdijken. Vakken Eendenkooien, bos-percelen met stinsflora, poelen, boomgaarden en akkerlanden.
Essenlandschap Ontstaan en gebruik Het essenlandschap is ontstaan op de plateaus van de hogere zandgronden, waar esdorpen op de overgang van heideterreinen en beekdalen zijn ontwikkeld. De esdorpen met akkers rond de bewoningskern zijn ontstaan vanuit een coöperatief gebruik van gronden. De "marke" genoemd, wat inhoudt dat gronden door verschillende boeren gezamenlijk worden gebruikt onder strikte rechten en plichten. Het landschap bestaat uit beekdalen met weiden- en hooilanden, heideterreinen (later ontgonnen, zie kampenlandschap) voor begrazing van het vee (schapen) en de hoger gelegen esakkers rond de bebouwingskern, die door het potstalsysteem, ophoging door mest vanuit schaapskooien, geschikt zijn gemaakt voor akkerbouw. In het huidige landschap is deze verdeling van grondgebruik nog steeds zichtbaar, waarbij op de voormalige heideterreinen zowel akkerbouw als veeteelt aanwezig is. Kenmerken
Wisselend landschap met heide, bos, kronkelende beken, esdorpen (brinken) en open agrarische percelen (hogere enkgronden). Radiale wegenpatronen vanuit dorpen, grillige verkavelingsvormen (blokvormig) en loodrechte verkavelingsvormen op beken met houtwallen en houtkades tussen percelen. Boerderijen met erfbeplantingen bestaande uit eik. Punten Brinken, kerken, Saksische boerderijen, kastelen (ridderhofstede), schaapskooien, korendorpen en korenmolens (water- en windmolens), grafheuvels (aardhoppen), zwerfstenen en keien. Lijnen Dreef, dijk en straat (radiaal uitwaaierend vanuit dorpen). Vakken Heideterreinen en -velden (schaapsdriften), bossen, markebossen, stubben (hakhoutbosjes), hooilanden (beemden), uiterwaardengronden (beekdalen of groengronden).
Oude Hoevenlandschap Ontstaan en gebruik Het oude hoevenlandschap is ontwikkeld in de periode, dat de ontginnings-mogelijkheden in het essenlandschap de vastgestelde markengrenzen bereikten. Het hoevenlandschap bevindt zich op de meer vochtige en lemige gebieden van de hogere zandgronden met dekzandruggen. Het landschap is opgedeeld in hoger gelegen gronden met markante boerderijen, opgebouwd uit een kleine es (akker) en lager gelegen gronden, waar zich beekdalen met weiden- en hooilanden bevinden. Kenmerken Kleinschalig landschap met veel afwisselingen (gradiënten) door relief, brede en smalle beken en beplantingen (bos , kavelrand beplantingen en houtkaden). Kenmerkende en verspreidstaande boerenerven (kleine essen) met zware erfbeplantingen en agrarische percelen rond de boerderij. Percelen blokvormig en omgrensd met houtwallen, kavelrand beplantingen en hakhoutsingels. Punten Waterrad,- water- en oliemolens, alleenstaande hoeven (Saksische boerderijen) en kastelen. Lijnen Oude Hessenwegen (gelegen op de dekzandruggen), wildwallen, beekdalen en spinnenwebachtige wegen tussen oude boerenerven. Vakken Geriefhoutbosjes, loofhoutbossen, handelsnederzettingen en militaire terreinen op knooppunten met wegen en beken, turfgaten en eendenkooien gekoppeld aan kastelen.
Jong kampenlandschap Ontstaan en gebruik Het jonge kampenlandschap is ontstaan in de laatste 150 jaar, waarbij heideterreinen in het essen- en hoevenlandschap (hogere zandgronden) ten behoeve van bos en landbouwgronden zijn ontgonnen. Aanleiding voor het ontginnen van deze woeste gronden was de komst van kunstmest zodat het potstalsysteem overbodig werd en de toenemende behoefte aan gronden welke noodzakelijk werden geacht voor een goede welvaartsontwikkeling in Nederland. De ontginningen hebben grootschalig en kleinschalig plaatsgevonden, waarbij een strak stramien van kavels is ontstaan, waarvan het huidige grondgebruik veelteelt en akkerbouw is. Kenmerken Kleinschalig tot grootschalig geordend landschap gevormd op voormalige heide terreinen. Landschap als geheel bestaat uit heideontginningen, natuur- en militaire terreinen en boerderijen op geordende percelen met een strak kavelpatroon (naarmate de ontginning later is zijn de kavels grootschaliger). De “kampen “ zijn afgepaalde stukken grond met een sterk rationele verkavelingspatroon deels afgegrensd met een kavelgrensbeplanting en deels open (greppels), waarbij de ontginningsbasis met boerderijen de structuurdrager van het gebied vormt. Punten Boerenerf met vruchtbomen, kloosters en plaggenhutten (spitketens). Lijnen Jaagpaden, postwegen en trekvaarten. Vakken Natuur- en militaire terreinen, landgoederen en kleine heiderestanten (niet ontgonnen gedeeltes).
Slagenlandschap Ontstaan en gebruik Rond het jaar 1000 is begonnen met het ontginnen van onbewoonde natte veengebieden in Nederland. In het gebied werden sloten gegraven diep in het veengebied ten behoeve van de afwatering. Het ontgonnen land klonk in door het verteren van de bovenste veenlaag zodat gebieden natter en natter werden. Het bedijken en regulieren van het watersysteem houd deze gebieden ook nu nog in takt. Veel veengebieden zijn daarnaast gebruikt voor het winnen van veen als brandstof voor de kachel. Waar deze brandstofwinning grootschalig heeft plaatsgevonden, zijn gebieden veranderd in plassen/ meren (Vinkeveense plassen). Op de natte gronden vindt voornamenlijk veeteelt, boom- en sierteelt plaats. Kenmerken Open landschapsvorm met een strak stramien van kavels gevormd door gegraven sloten, weteringen en opgeworpen kades. Kavelsgrenzen worden deels gemarkeerd door knotrijen, houtkades en lokale bosjes (pestbosjes, grienden e.d.) Weteringen, wegen en verdichte bebouwingslinten markeren een ontginningsbasis in het gebied vanuit waar de ontginning (veenwinning) is gestart. Ontginningsvormen zijn “cope”verkavelingen (kavels 105 m breed bij 1250 m diep), opstrekkende verkaveling (recht kavelpatroon zonder achter-grens) en blokverkaveling (vast blokpatroon). Landschap als geheel wordt gevormd door open weilanden, plassen, meren veenriviertjes, lintdorpen, boerderijen en forten. Het landschap komt voor op klei-, veen- en zandgronden.
Punten Boerderijen (Hallehuis type), forten (Hollandse waterlinie), molens (windwatermolens) molentocht, vliet en - wetering en waterstaatkundige werken. Lijnen Kaden (rond ontginningsblok deels beplant), (dwars)weteringen, kerkpaden (verbinding tussen twee dorpen), melkwegen (dubbelzijdig beplant) naar boerenerven, weggetjes op oeverwallen langs randen veenontginning, tiendwegen (wegen over weteringen) en lintdorpen. Vakken Pestbosjes, eendenkooien, binnendijkse grienden, weilanden (waarden), rietlanden, natuur- en recreatieterreinen, petgaten, legakkers en plassen (meren).
Polders en droogmakerijen Ontstaan en gebruik Grotere wateren, plassen en meren zijn door de komst van de windwatermolen in Nederland (ca 1450) drooggelegd. Rond de waterplas werd een dijk met (ring)vaart opgeworpen, zodat het water in het omkaderd gebied bemalen en afgevoerd kon worden. Het nieuwe land kreeg en regelmatige en rationele verkaveling voorkomend uit de architectuur (renaissance), waarbij de gronden voornamenlijk als landbouwgrond in gebruik zijn. Kenmerken De polders en droogmakerijen zijn omkaderde gebieden met dijken, waarbinnen zich een rationeel patroon bevindt van kavels, wegen en boerderijen. Het polderlandschap is een open en weids gebied, waarbinnen boombeplantingen langs wegen en beplanting op erven de massa’s in de ruimte vormen. Het gebied is opgebouwd uit een stelsel van rechte wegen, waarbij hoofdwegen en zijwegen zijn te onderscheiden (hiërarchie). De kavels zijn strak en hebben allen éénzelfde afmeting van 200 t/m/ 300 m breed en 800 t/m 1200 m lang. Punten Sluizen, gemalen (stoom en elektrisch), windwatermolens (molengang), korenmolens, boerderijen (stolp type) en dijkwerkers huizen. Lijnen Dijken, afwateringskanalen (boezemwateren, ringvaarten), rechte verbindingswegen. Vakken Kruispunt- en dijkdorpen, wielen, poelen, jaagbossen, akkerlanden, weilanden en fruitteeltgebieden.
Veenkoloniaal landschap Ontstaan en gebruik Het veenkoloniaal landschap bevindt zich op de hogere zandgronden, waar door permanent aanwezig water veengroei heeft plaatsgevonden. Deze gebieden zijn in de 16e eeuw systematisch en grootschalig ontgonnen, waarbij het land toegankelijk werd en het veen gebruikt kon worden voor de
industrie (baksteen en brandstof). De ontginning werd gestuurd door de "compagnie" een gezamenlijk initiatief van ondernemers. Het ontginnen heeft geleid tot een geometrisch landschap met veel vaarten en kanalen, waarbij de gronden geschikt zijn gemaakt voor landbouw. Kenmerken Het veenkoloniaal landschap komt voor in (voormalige) hoogveengebieden en heeft sterke overeenkomsten met het slagenlandschap. Het landschap wordt gekenmerkt door een geometrisch verkaveling met langgerekte percelen die ontspringen uit een ontginningsbasis (hoofd- ontsluitingsvaarten, veenkoloniale dorpen). In tegenstelling tot het slagenlandschap is het veenkoloniaalgebied opgebouwd uit een stelsel van (veen)kanalen, hoofdvaarten, monden, wijken (zijkanalen) en zwetssloten (tussen wijken in gelegen) waarbij bruggen karakteristiek zijn voor de streek. Het veenkoloniaal landschap is een open landschap met enkele en dubbele lintbebouwingen als lijn vormige (structuur) elementen in het landschap. Punten Boerderijen (afgeleid aan aangrenzend landschapstypen). Lijnen Veenstroompjes, veenkanalen, veenwallen en achterwegen of dreef (onverharde paden aan het einde van een wijk). Vakken Hooilanden, veenputten, bossen (Oranjewoud), buitenplaatsen en landgoederen.
Rivierenlandschap Ontstaan en gebruik De eerste bewoners rond de rivier ofwel het rivierenlandschap maakte gebruik van de hoogteverschillen in het gebied, waarbij op de oeverwal akkers, boomgaarden en de boerderij gevestigd waren en de lagere gedeeltes bestemd en in gebruik zijn als hooi- en weilanden. Terpen en hogere gelegen gronden werden ook gebruikt om zich te beschermen tegen de dynamiek van het rivierwater. Het rivierenlandschap is rond 1000 bedijkt zodat de invloeden van de rivier op het achterland beperkt werd en er binnendijkse en buitendijkse gronden ontstonden. Van de buitendijkse gronden werd de opslibbende grond gebruikt voor steenfabrieken. In het huidige rivierenlandschap zijn de binnendijkse gronden gebruikt voor akkerbouw, boom- en sierteelt en veeteelt. In de buitendijkse gebieden bevinden zich voornamelijk weidegebied en natuurterrein.
Kenmerken Het rivierenlandschap bestaat uit deels bedijkte en deels onbedijkte gebieden, welke worden onderscheiden in de boven-, midden- en benedenloop van de rivier. De bovenloop wordt gekenmerkt door het rivierdal, dat sterk in breedte wisselt met uiterwaarden, de rivier en wisselende verkavelingsvormen begrenst met maasheggen of meidoornhagen. De uiterwaarden worden sterk onderbroken door zijriviertjes en beken die uitkomen in de hoofdrivier (geul). De midden- en benedenloop onderscheiden zich door het bedijkte gebied (bandijken), waarbinnen de rivier is gelegen. De bedijking zorgt voor een opdeling in het binnendijksgebied en een
buitendijksgebied, waarbinnen de uiterwaarden en de rivier is gelegen. De verkaveling is gevarieerd en blokvormig en is begrensd met meidoornhagen en greppels. Punten Wielen/ kolken/ waaien, dijkhuizen, boerderijen (T-boerderij typen), veerhuizen (rivierovergang), steenfabrieken, woerden (verhoogde terpboerderijen of dorpen) en scheepswerven. Lijnen Stegen (veldwegen evenwijdig aan de rivier), steilranden (hoogte verschillen met hogere gronden), kreekruggen, oeverwallen, oude meanders en zijriviertjes. Vakken Boomgaarden, boomkwekerijen, populierenbossen, eendenkooien, grienden, rivierduinen en plassen (klei-win-gaten).
Heuvellandschap Ontstaan en gebruik Het heuvellandschap bestaat uit plateaus, die door afzettingen van loss en leem zijn ontstaan met daarin ingesneden beekdalen en rivieren. De beekdalen met rijke graslanden zijn altijd bewoond geweest. Op de plateaus is daarentegen de eerste bewoning rond het jaar 1000 gesticht. Hierbij zijn bos- en heideterreinen ontgonnen en geschikt gemaakt voor akkers voor het verbouwen van rogge. In het huidige landschap is deze indeling van graslanden in de dalen en akkerbouw op de plateaus nog steeds aanwezig, waarbij op de plateaus snijmaïs in plaats van rogge wordt verbouwd. Kenmerken Glooiende landschapstypen met beek- en erosiedalen met rivieren en beken, steile hellingen met hellingbossen afgewisseld met plateaus. De hellingen en dalen zijn kleinschalig door hellingsbossen, geriefhout, houtwallen- en singels, graften, holle wegen en kavelrand beplantingen. Kavels zijn gericht op bekenstructuur en begrensd door meidoornhagen. De plateaus zijn grootschalig en open van karakter en zijn middels holle wegen (verdiepte wegen met beplante stijlranden) met het kleinschalige beekdalen verbonden. De verkaveling is grootschalig (akkerbouw). Punten Grafheuvels, boerderijen (heren- en vakwerkboerderijen),bandwatermolens, kastelen / landhuizen, bakhuizen, kloosters, kapellen en kruizen.
Lijnen Holle wegen, romeinse wegen, kerkpaden, molenwegen, manpeat, karsewegen, bruyelwegen, heerstraten, drijfwegen, leystraten, graften (wallen van steen), beken, rivieren, houtwallen en -singels. Vakken Hellingbossen, kalkgraslanden, beekbegeleidende hooilanden, akkerpercelen, kwelwaterbronnen, brandvijver en drinkpoelen en laagland (beken).
Duinlandschap
Ontstaan en gebruik Het duinlandschap is ontstaan door het natuurlijke proccessen van een terugtrekkende zee en daarmee gepaard gaande afzettingen van zand op strandwallen. De bewoning is geconcentreerd langs de binnenduinrand, waar bollensector profiteert van de zandige ondergrond. Kenmerken Het duinlandschap kenmerkt zich door een langgerekte en smalle duinenreeks evenwijdig aan de vloedlijn van de zee met snelle opeenvolging van kale onbewoonde duinen naar de bewoonde duinrand met dorpen, bollenvelden en weilanden. De duinen vormen een natuurlijk landschap met een grote diversiteit aan milieuomstandigheden (droog-nat, zout-zoet) vertaald in duinmeren, valleien, boswachterijen (Duinen Schoorl) en het strand. De binnenduinrand bestaat uit een strak stramien van kavels loodrecht op het duingebied doorsneden met duinrellen en beekjes die stromen tussen de overgang van het zandig duin naar het laaggelegen polderlandschap. Bewoningsvormen in de binnenduinrand zijn geclusterd in de vorm van lintbebouwingen evenwijdig aan het duin. Punten Dalen met moestuinen (b.v. Bergen), bunkers, vuurtorens, strandpaviljoen (paal 19) en monumenten tweede Wereldoorlog. Lijnen Vloedlijn langs het strand, paden in boswachterijen, duinrellen en binnenduinrand. Vakken Landgoederen, villawijken, duinvallei, bollenvelden, duinmeren (waterwingebieden).
BIJLAGE 5
CULTUURHISTORIES ONDERZOEK
In deze bijlage zijn verschillende literatuurbronnen opgenomen waarin informatie met betrekking tot cultuurhistorie is terug te vinden.
Atlassen:
! !
Wolters-Noordhoff Altlasproducties, Grote Historische Atlas van Nederland 18381857, 1990 Wieberdink/ Robas producties, Historische Atlas van Nederland 1847-1908, 1998,
Boeken:
! ! ! ! ! ! !
Gonggrijp, Nederland in Vorm, Aardkundige waarden van het Nederlandse Landschap, Landschapsbeleidsplan Ministerie LNV 1989, Haartsen, de Klerk, Vervloet en Borger, Levend Verleden, Een verkenning van cultuurhistorische betekenis van het Nederlandse landschap, Landschapsbeleidsplan Ministerie LNV 1989, Van Ginkel en Steenhouwer, Archeologieboek Nederland, Monumenten van het verleden, ANWB 1998, De Harde, van Triest, Jonge landschappen 1800-1940, het recente verleden in de aanbieding, Werkgroep Symposium Cleverius, Utrecht, 1994, Barends, Renes, Stol, Triest, de Vries en van Woudenberg, Over hagelkruisen, banpalen en pestbosjes, Historische Landschapselementen in Nederland, 1994, Hendrikx, De ontginning van Nederland, Het ontstaan van de agrarische cultuurlandschappen in Nederland, 1998, van de Ven, Leefbaar laagland, Geschiedenis van de waterbeheersing en landwinning in Nederland, 1993,
Andere bronnen: Raadplegen cultuurhistorische kring (lokale werkgroep voor het in kaart brengen van cultuurhistorische elementen) ! Monumenten inventarisatie provincie (MIP’S zijn per provincie uitgebracht).
!
BIJLAGE 6 LANDELIJKE EN PROVINCIALE SUBSIDIEREGELINGEN
Deze bijlage omvat een overzicht van relevante subsidieregelingen die financieel kunnen bijdragen bij het realiseren van wandelvoorzieningen. In het overzichtstabel subsidieregelingen is onderscheid gemaakt in landelijke en provinciale subsidieregelingen. De provinciale regelingen hebben in tegenstelling tot de landelijke regelingen betrekking op een bepaald gebied (gemeente en/of provincie). Voor actuele informatie met betrekking tot de (subsidie)regelingen wordt verwezen naar de subsidieverstrekkers zoals het ministerie van LNV (www.minlnv.nl), de provincie waarbinnen de subsidieregeling van kracht is (www.provincies.nl) en/of de web-site van Stichting Recreatie (www.stichting-recreatie.nl).
Toelichting tabel Subsidieregeling Subsidieaanvrager
: :
Locatie
:
Kern regeling
:
Naam van de subsidieregeling, Welke personen, bedrijven en instanties kunnen aanspraak maken op de subsidieregeling? Op welke gebied heeft de subsidieregeling betrekking? LGB- Landelijk gebied NTT- Natuur- en recreatieterreinen STR- Stedelijke randzone Voor welke ontwikkelingen zijn er subsidies beschikbaar?
Regio’s Provinciale subsidieregelingen Noord-Nederland West-Nederland Midden Nederland Oost-Nederland Zuid-Nederland
: : : : :
Groningen, Friesland, Drenthe en Overijssel, Noord-Holland, Zuid Holland en Zeeland, Utrecht en Flevoland, Gelderland, Limburg en Brabant.
A
Landelijke subsidieregelingen
Subsidieregeling
Subsidieaanvrager
Locatie
Kern regeling ten aanzien van wandelpaden en -voorzieningen
Programma beheer: Regeling functiebeloning bos- en natuurterreinen
Individuen Ondernemingen Non-Profitinstellingen Publiekrechtelijke
NTT
Stimuleren voor het instandhouden van natuur- en bosterreinen ten behoeve van functies die deze terreinen in de samenleving vervullen zoals recreatie (wandelen en openstelling terreinen).
Subsidieregeling Netwerk Landelijke Wandelpaden
Ondernemingen
LGB
Aanleg wandelpaden en voorzieningen op landbouwgronden, Bevordering openstelling landbouwgronden voor lange afstand wandelpaden in Nederland
Bijdrage voor Kwaliteitsverbetering routenetwerken wandelen/fietsen
Individuen Ondernemingen Non-Profitinstellingen Publiekrechtelijke instel.
LGB NTT STR
Kwaliteitsverbetering van de landelijke hoofdstructuur van wandel- en fietspaden.
Groen In en Om de Stad (GIOS)
Ondernemingen Non-Profitinstellingen
STR
Aanleggen recreatieve voorzieningen zoals wandelvoorzieningen in de directe woonomgeving (stadsranden)
Stimuleringsregeling Vernieuwing Landelijk Gebied
Individuen Ondernemingen Non-Profitinstellingen
LGB NTT
Voorbeeldprojecten op het gebied van recreatie en natuur die onder andere de samenhang tussen stad en platteland verbeteren.
Nationaal Groenfonds
Individuen Ondernemingen Non-Profitinstellingen Publiekrechtelijke instellingen
LGB NTT
Investeringen ten behoeve van natuur, landschap, bos binnen het beleid van de overheid. “Landschap herstellen rond wandelpaden”?
Stimuleringsregeling breedtesport
Publiekrechtelijke instellingen
STR
Versterking breedtesporten zoals hardlopen, wandelen voor bevordering van leefbaarheid in wijken en buurten.
Regeling Versterking Recreatie
Ondernemingen Non-Profitinstellingen
LGB STR
Versterking van de functie recreate in de samenleving. Bevordering wandelinfrastructuur in stedelijke randzone en knelpunten in Law’s vallen onder deze regeling.
Besluit Natuur in en om de stad
Individuen Ondernemingen Non-Profitinstellingen Publiekrechtelijke
STG STR
Kwaliteitsimpuls bestaande en nieuw te ontwikkelen natuurprojecten waarbij natuur gecombineerd wordt met infrastructuur, recreatie e.d..
Subsidieregeling
Subsidieaanvrager
Locatie
Kern regeling ten aanzien van wandelpaden en -voorzieningen
Regeling Subsidiëring Kwaliteit Groene Hart (Gebied “Het Groene Hart”)
Ondernemingen Non-Profitinstellingen Publiekrechtelijke instellingen
LGB NTT STR
Projecten ten behoeve van de toegankelijkheid en bereikbaarheid en aanleg van recreatieve verbindingen en voorzieningen waaronder wandelpaden in het Groene Hart
Subsidieregeling Gebiedsgericht Beleid
Individuen Ondernemingen Non-Profitinstellingen Publiekrechtelijke instellingen
LGB
Ontwikkeling van plannen, onderzoek en voorlichting, gekoppeld aan uitvoeringsactiviteiten en ontwikkeling van een optimale milieukwaliteit voor recreatie, natuur, landschap, drinkwatervoorziening en cultuurhistorie;
B
Provinciale subsidieregelingen
Provinciale subsidieregelingen Noord-Nederland Subsidieregeling
Subsidieaanvrager
Locatie
Kern regeling ten aanzien van wandelpaden en -voorzieningen
Subsidieregeling Ontwikkeling Recreatie en Toerisme (provincie Drenthe)
Ondernemingen Non-Profitinstellingen Publiekrechtelijke instellingen
LGB NTT STR
Planvorming, aanleg, inrichting en verbetering van toeristische-recreatieve functies Het aanpassen van recreatieve functies voor gehandicapten
Krediet Recreatie en Toerisme (provincie Groningen)
Individuen Ondernemingen Non-Profitinstellingen Publiekrechtelijke instel.
LGB NTT STR
Ondersteuning recreatieve projecten met beperkte subsidiemogelijkheden
Subsidieverordening Recreatie en Toerisme Overijssel 2000
Ondernemingen Non-Profitinstellingen Publiekrechtelijke
LGB NTT STR
Bevordering van het recreatief en toeristisch product waaronder het realiseren van routestructuren voor fietsen wandelpaden.
INTERREG IIIA, EemsDollard Regio in het Noordoostelijk deel van Nederland (Groningen en Drenthe)
Ondernemingen Non-Profitinstellingen Publiekrechtelijke instel.
LGB NTT
Duurzame ruimtelijke ontwikkeling met onder ander verbetering infrastructuur wandelpaden
Provinciale subsidieregelingen West-Nederland Subsidieregeling
Subsidieaanvrager
Locatie
Kern regeling ten aanzien van wandelpaden en -voorzieningen
Deelverordening openluchtrecreatie Noord-Holland 1998 / Fonds Openluchtrecreatie
Non-Profitinstellingen Publiekrechtelijke
LGB NTT STR
Bevorderen van de beleefbaarheid van het platteland door het aanleggen van provinciale recreatieroute (netwerken over land)
Deelverordening Blauwe Loper 2000 (Provincie Noord-Holland, Halgebied)
Individuen Ondernemingen Non-Profitinstellingen Publiekrechtelijke
LGB STR
Projecten ten behoeve van het stimuleren van recreatieve product. Inrichting van wandel- en voetpaden
Verordening Groene Subsidies Provincie Zuid-Holland
Individuen Ondernemingen Non-Profitinstellingen Publiekrechtelijke
LGB NTT STR
Aanleggen groene structuren en knooppunten in de stedelijke randzone gericht op het recreatief medegebruik zoals wandelen. En het verbeteren van infrastructuur en verbindingen met natuurterreinen en landschappelijke gebieden.
Regeling Economisch en Toeristisch Ontwikkelingsfonds (Provincie Zeeland)
Ondernemingen Non-Profitinstellingen Publiekrechtelijke instellingen
LGB NTT STR
Stimulering recreatieve infrastructuur waaronder het aanleggen van wandelpaden
Reserve verkeer en vervoer Zeeland
Non-Profitinstellingen Publiekrechtelijke instellingen
LGB
Bevordering verkeersveiligheid: aanpassing infrastructuur
Provinciale subsidieregelingen Zuid-Nederland Subsidieregeling
Subsidieaanvrager
Locatie
Kern regeling ten aanzien van wandelpaden en -voorzieningen
Provinciale cofinanciering voor toeristisch-recreatieve projecten in Limburg
Individuen Ondernemingen Non-Profitinstellingen Publiekrechtelijke
LGB
Projecten die het toeristisch -recreatief product van Limburg versterken.
ROM Mergelland (Provincie Limburg)
Ondernemingen Non-Profitinstellingen Publiekrechtelijke
LGB NTT
Ontwikkeling van recreatie in het Romgebied zoals het verbeteren en aanleggen van wandelpaden.
Stimuleringsregeling verkeer en vervoer (Provincie NoordBrabant)
Individuen Ondernemingen Non-Profitinstellingen Publiekrechtelijke
LGB NTT STR
Infrastructurele projecten die bijdragen aan veilige en duurzame kruispunten, aanleg primaire fietspaden en openbaar vervoermaatregelen naar natuur- en recreatieterreinen.
Subsidieregeling
Subsidieaanvrager
Locatie
Kern regeling ten aanzien van wandelpaden en -voorzieningen
Subsidies Kwaliteits- en Structuurverbetering Landelijk Gebied NoordBrabant 2001
Individuen Ondernemingen Non-Profitinstellingen Publiekrechtelijke
LGB
Behoud, herstel en verbetering van het landelijk gebied waarbij het onder andere gaat om recreatie en toerisme.
Uitgaven met betrekking tot ontwikkelingen van Recreatie, Natuur en Landschap NoordBrabant
Non-Profitinstellingen
LGB NTT
Ondersteuning op het vlak van natuur in combinatie met recreatie.
Provinciale subsidieregelingen Oost-Nederland Subsidieregeling
Subsidieaanvrager
Locatie
Kern regeling ten aanzien van wandelpaden en -voorzieningen
Subsidieverordening personenvervoer, infrastructurele voorzieningen (Provincie Gelderland)
Ondernemingen Non-Profitinstellingen Publiekrechtelijke
LGB NTT STR
Stimulering openbaar vervoer naar natuuren recreatieterreinen
Uitvoering Nadere Uitwerking Rivierengebied (NURG) De Gelderse Poort, Fort Sint-Andries, Noordoever Nederrijn, IJsselmonding Vaarverbinding naar-IJssel, Hanzesteden aan de IJssel en de Bastidesteden..
Ondernemingen Non-Profitinstellingen Publiekrechtelijke
LGB NTT STR
Inrichtingsmaatregelen ten behoeve van openluchtrecreatie waaronder het aanleggen van wandelpaden
Provinciale subsidieregelingen Midden-Nederland Subsidieregeling
Subsidieaanvrager
Locatie
Kern regeling ten aanzien van wandelpaden en -voorzieningen
Subsidieverordening Fonds economische en toeristische ontwikkeling Utrecht 1998 (ETO)
Ondernemingen Non-Profitinstellingen Publiekrechtelijke instellingen
LGB NTT STR
Ontwikkeling voorzieningen en routes ten behoeve van de recreatieve infrastructuur.
BIJLAGE 7
OVERZICHT WIRO RAPPORTEN
De WIRO is een vereniging die in de begin jaren van 1970 is opgericht en sinds die tijd bezig heeft gehouden met het uitbrengen van WIRO rapporten. Van 1988 tot 1993 is de vereniging tijdelijke ingeslapen. De eerste 12 rapporten zijn van wat oudere datum. Deze rapporten kunnen nog relevante informatie bevatten. Enkele daarvan zullen geüpdate worden. De onderwerpen van de rapporten van 1975 t/m 1985 hebben betrekking op de volgende onderwerpen: Strandbaden nr.1; Kampeerterreinen nr.2; Prognosemethoden nr3; Vissen/visplaatsen/visplassen nr.4; Recreatieverkeer nr 5; Recreatie verblijven nr.6; Stedelijke recreatie nr.7; Open water in stedelijke gebieden nr. 8; Veldsportvoorzieningen nr. 9; Op en om het paard nr.10; Gebruik en inrichting watersportgebieden nr.11 en Luchtsporten nr.12. De laatste rapporten hebben betrekking op de volgende onderwerpen: NO 13
VERBINDINGSZONES VOOR RECREATIE EN NATUUR
1995
NO 14
HANDBOEK WANDELVOORZIENINGEN
2002
De rapporten kunnen besteld worden bij: P/a Wageningse Universiteit & Reseach centrum (WUR) Departement omgevingswetenschappen Bibliotheek De Hucht Generaal Foulkesweg 13 6703 BJ Wageningen