D o o r s t r o m i n g o f Ve r s t o p p i n g ? D y n a m i e k i n d e A m s t e rd a m s e b evo l k i n g e n wo n i n g m a r k t
Colofon Auteur
Kees Dignum Productiebegeleiding
Wim van Zee Grafische vormgeving
Studio Design Stadsdrukkerij (Ed Brasser) Fotografie
Ed Brasser Druk
Stadsdrukkerij Amsterdam In opdracht van
DWA: De Procesunit Sociaal Structuurplan Gebouw Metropool Weesperstraat 85-1018 VN Amsterdam Telefoon 020-5523088 www.ssp.amsterdam.nl O+S, het Amsterdamse Bureau voor Onderzoek en Statistiek
Weesperstraat 79-1018 VN Amsterdam Postbus 658-1000 AR Amsterdam Telefoon 020-5279527 Fax: 020-5279595 www.onstat.amsterdam.nl € 12,juni 2002
INHOUD 1 Inleiding 2 Dynamiek in Amsterdam na 1970 3 Dynamiek en bevolkingsgroepen 4 Dynamiek en stedelijkheid 5 Wachtgedrag rond de eeuwwisseling 6 Dynamiek in tien Amsterdamse woonmilieus 7 Woonmilieus, verhuisstromen en wooncarrière 8 Herstructurering Zuidoost 9 Conclusies en dynamiek en de toekomst
5 7 17 23 29 39 55 63 69
Bijlage 1: Mutatiegraad naar buurtcombinatie, 1986-2000 Bijlage 2: Amsterdam in tien woonmilieus Bijlage 3: Stedelijkheidskenmerken van de 25 grootste gemeenten in 2001 Bijlage 4: Stadsmonitor Amsterdam: gegevens concentraties Literatuur
76 78 80 83 84
Doorstroming of Verstopping
3
O+S Amsterdam
Doorstroming of Verstopping
4
O+S Amsterdam
1 INLEIDING De Amsterdamse bevolking is continu in beweging. In het rapport Staat van de Stad I uit 2001 wordt opgemerkt dat over een periode van tien jaar 476.000 vertrokken en gestorven Amsterdammers plaats hebben gemaakt voor 512.000 geboren en nieuw gevestigde Amsterdammers. Bovendien vonden er ruim 800.000 verhuizingen binnen Amsterdam plaats, terwijl de stad in de tussentijd een gemiddelde omvang van ca. 700.000 inwoners had.1 Sommigen noemen deze dynamiekcijfers zorgelijk, maar anderen spreken van een normaal Amsterdams of stedelijk verschijnsel. In het rapport Staat van de Stad I, over de participatie van Amsterdammers, kon het onderwerp dynamiek maar kort aandacht krijgen. Het Bestuurlijk Team Sociaal Structuurplan wilde meer informatie over het thema en gaf opdracht voor deze nadere verkenning. Nadere analyse en beschrijving biedt de mogelijkheid om de vinger op de zere plek te leggen - als die er is. Want dat dynamiek hoog kan zijn of laag, is evident, maar wanneer is het te hoog of te laag? In dit onderzoek naar de dynamiek in de Amsterdamse bevolking en woningmarkt staan de volgende vragen centraal: Wat verstaan we onder demografische dynamiek?
Is die dynamiek in Amsterdam afgenomen of toegenomen? Hoort bij het grootstedelijke milieu een sterkere dynamiek? Is een hoge bevolkingsdynamiek problematisch voor een stad of is een lage dynamiek eerder een probleem? Welke opgaven zijn er voor Amsterdam om de demografische dynamiek beheersbaar te maken? Hoofdstuk 2 gaat over de vraag wat onder dynamiek wordt verstaan, over de onderdelen van de dynamiek en de ontwikkeling in Amsterdam over de laatste decennia. In hoofdstuk 3 behandelt de vraag welke groepen meer of minder bijdragen aan de dynamiek. Hoofdstuk 4 plaatst de Amsterdamse cijfers in een breder verband. Hoe is de dynamiek in andere grote steden? Is sterke dynamiek een grootstedelijk verschijnsel en als dat zo is, waarom? In het vijfde hoofdstuk wordt de trends in de Amsterdamse dynamiek nader geïnterpreteerd en worden enkele ruimtelijke bijzonderheden besproken. In het zesde hoofdstuk wordt Amsterdam opgedeeld in woonmilieus die zich van elkaar onderscheiden naar bevolkingssamenstelling, type woningvoorraad en plaats op de woningmarkt. Hebben deze woonmilieus een specifieke rol in de stedelijke dynamiek? Het zevende hoofdstuk behandelt de onderlinge en externe relaties van de woonmilieus in termen van verhuizen en migratie. Ook komt de wooncarrière van verschillende Amsterdamse bevolkingsgroepen aan de orde en de rol die de woonmilieus daarin spelen. De waarde van de verlaten woning wordt vergeleken met die van de betrokken woning. Hiermee kan men beoordelen welke groepen bij verhuizing meer of minder vooruitgang boeken. Het achtste hoofdstuk bevat een casestudy over de betekenis van herstructurering voor het verhuispatroon van de bewoners. In de schijnwerper staat de nieuwbouw in de Bijlmer, deels op de plaats van enkele gesloopte honingraatflats. In het negende hoofdstuk worden de bevindingen geïntegreerd. Conclusies en bespiegelingen over dynamiek in de toekomst gaan samen op.
1
Schyns e.a., p 21.
Doorstroming of Verstopping
5
O+S Amsterdam
Doorstroming of Verstopping
6
O+S Amsterdam
2 DYNAMIEK IN AMSTERDAM NA 1970 Kernpunten %HYRONLQJVG\QDPLHNZRUGWJHPHWHQPHWPXWDWLHJUDDGGHRSWHOVRPYDQYHUKXL]LQJHQHQPLJUDWLH gedeeld door de gemiddelde bevolking. Cijfers over de blijvende bevolking gaan over woonduur in de gemeente of op hetzelfde adres. ,QKHWMDDULVGHPXWDWLHJUDDGHHQYDQGHODDJVWHZDDUGHQYDQGHODDWVWHGHUWLJMDDU +HWDDQWDOJHYHVWLJGHHQJHERUHQPHQVHQEHGUDDJWLQWLHQMDDUWLMG+HWDDQWDOYHUWURNNHQ en overleden mensen is in de jaren negentig 476.000. Dat is globaal tweederde van het gemiddelde bevolkingstotaal (rond 70%). 7ZHHGHUGHYDQGH$PVWHUGDPVHEHYRONLQJ ZRRQWODQJHUGDQMDDULQGHJHPHHQWH 7ZHHGHUGH ZRRQWNRUWHUGDQMDDURSKHWDGUHV +RHODQJHUGHSHULRGHGHVWHPHHUKHWDFFHQWRSG\QDPLHNOLJWHQGHVWHNOHLQHUKHWDDQWDOEOLMYHUV Een honderdjarige die altijd in Amsterdam woonde heeft 4,5 miljoen andere Amsterdammers kunnen ontmoeten maar er waren er hoogstens ruim 872.000 op één moment (eind jaren vijftig). 2.1 INLEIDING
De samenstelling van het huishouden, relaties, school, werkambities, meer geld, de woonplek van familie; verschillende factoren spelen mee in de beslissingen om ergens te blijven wonen of te gaan verhuizen. Daarbij veranderen woonlocaties in de tijd. De woningvoorraad, de bevolkingssamenstelling en voorzieningen verkeren in een continu proces van verandering, zowel in absolute termen als relatief. In dat raamwerk van factoren speelt bevolkingsdynamiek zich af en van Amsterdam kan men daar nog aan toevoegen dat het als grootste stad van het land een aantal bijzondere kenmerken heeft. In dit hoofdstuk wordt dynamiek in algemene termen geïntroduceerd. Wat is de definitie, waar bestaat het uit en wat is de ontwikkeling van de Amsterdamse dynamiek in de afgelopen decennia (§ 2.2)? In de derde paragraaf wordt op een andere manier naar de materie gekeken, namelijk via de woonduur in de gemeente en woonduur op adres. Paragraaf vier behandelt kort de dynamiek in ruimtelijke zin. Waar is het beweeglijker en waar is het rustiger? Die vragen worden overigens in het vijfde hoofdstuk gedetailleerder behandeld. In de laatste paragraaf wordt nog ingegaan op het tijdsperspectief. Over een lange periode gekeken ligt het accent meer op dynamiek, over een korte tijd meer op stabiliteit. 2.2 ONTWIKKELING DYNAMIEK IN AMSTERDAM, 1970-2000
Met bevolkingsdynamiek wordt gedoeld op de verhuizingen binnen een gebied en de migratie naar en uit dat gebied. Om de dynamiek van een gemeente of een buurt op een zinvolle manier te beschrijven en te vergelijken moet men ook de bevolkingsomvang van het gebied erbij betrekken. Bevolkingsdynamiek wordt gemeten met het begrip mutatiegraad: de som van de verhuizingen en migratie gedeeld door de gemiddelde bevolking van een jaar. Tabel 2.1 laat voor het jaar 2000 zien hoe de mutatiegraad wordt berekend: hoe de mutatiegraad van 14.4% in dat jaar tot stand komt. In 2000 verhuizen binnen Amsterdam ruim 65.000 personen. De migratie bedraagt 80.000 mensen: er vestigen zich namelijk uit binnen- en buitenland samen bijna 40.000 mensen en er migreren iets meer dan 40.000 mensen in omgekeerde richting. In de berekening van mutatiegraad tellen verhuizingen dubbel ten opzichte van migratie, omdat bij verhuizingen het adres van vertrek en het adres van vestiging in hetzelfde gebied (in dit geval Amsterdam) liggen. De opgetelde mutatie-onderdelen moeten gedeeld worden op de gemiddelde bevolking van betreffend jaar (732.919) en alspercentage worden weergegeven: 14,4% voor het jaar 2000.
Doorstroming of Verstopping
7
O+S Amsterdam
Tabel 2.1 Berekening dynamiek (mutatiegraad) in Amsterdam, 2000 Elementen van dynamiek binnenlandse vestiging 2000 binnenlands vertrek 2000 buitenlandse vestiging 2000 buitenlands vertrek 2000 verhuizingen binnen Amsterdam Bevolking bevolking 1-1-2000 bevolking 1-1-2001 gemiddelde bevolking 2000
Aantal personen 22.907 28.293 16.908 12.332 65.319
Factor 0,5 0,5 0,5 0,5 1,0
mutatiegraad 1,56 1,93 1,15 0,84 8,91
731.298 734.540 732.919
mutatiegraad totaal (%)
14,40
In de tabel, maar ook in figuur 2.2 voor de jaren 1970-2000, is te zien dat de binnengemeentelijke verhuizingen voor mutatiegraad van groter belang zijn dan migratie naar en uit Amsterdam. Overigens speelt de grootte van het gebied hierbij een rol. Veel verhuizingen vinden plaats over maar korte afstand. Dus hoe groter het gebied, des te meer bewegingen plaatsvinden binnen dat gebied zelf. Dat geldt als men gemeenten onderling vergelijkt, maar ook voor wijken of buurten binnen een gemeente. Figuur 2.1 Mutatiegraad in Amsterdam 1970-2000 naar bestanddelen 2000 1998 1996 1994 1992 1990 1988 1986 1984 1982 1980 1978 1976 1974 1972 1970
0
5
10
15
20
binnenlandse migratie buitenlandse migratie verhuizingen in Amsterdam
Doorstroming of Verstopping
8
O+S Amsterdam
In het langjarige overzicht is te zien dat in de jaren negentig een geleidelijke daling van de mutatiegraad heeft plaatsgevonden en dat 2000 zelfs tot de jaren met de geringste dynamiek behoort. Zelden ligt het cijfer lager dan 15% en alleen in 1979 was de mutatiegraad geringer (13,8%) dan in 2000. De figuren 2.3 en 2.4 laten de aantallen verhuizenden en migranten zien achter de mutatiegraad. Daaruit is op te maken dat de lage mutatiegraad van de laatste jaren vooral te maken heeft met een gering aantal verhuizingen (binnen de gemeente). In 2000 bedroeg het aantal verhuizingen iets meer dan 65.000 terwijl dat in het recordjaar 1984 op bijna 105.000 uitkwam. Vestiging en vertrek dragen tegenwoordig in ongeveer gelijke mate bij aan de mutatiegraad. In de jaren tot aan 1984 was vertrek een veel belangrijkere factor dan vestiging. In hoofdstuk 5 komt dit uitgebreid aan de orde. Figuur 2.2 Verhuizingen, vestiging en vertrek (binnenlands en buitenlands), 1970-2000 110000 100000 90000 80000 70000 60000 50000 40000 30000
vestiging
verrtek
2000
1998
1996
1994
1992
1990
1988
1986
1984
1982
1980
1978
1976
1974
1972
1970
20000
verhuizingen
Figuur 2.3 Verhuizingen, migratie en mutatiegraad, Amsterdam 1970-2000 110000 20 100000 16
90000
12
80000
migratie
Doorstroming of Verstopping
verhuizingen
9
mutatiegraad
O+S Amsterdam
2000
1998
1996
1994
1992
1990
1988
1986
1984
1982
1980
0 1978
50000 1976
4
1974
60000
1972
8
1970
70000
2.3 GEMIDDELDE WOONDUUR OP ADRES
Een andere manier om naar dynamiek of juist naar stabiliteit van een bevolking te kijken is de gemiddelde woonduur op adres. Deze is momenteel in Amsterdam 7,9 jaar en er is de laatste jaren enige stijging. Achter dat gemiddelde cijfer gaat een zeer brede verzameling van woongeschiedenissen schuil. Het aantal mensen dat heel lang op hetzelfde adres woont is beperkt en het aantal mensen dat zeer kort op een adres woont is erg groot. Bijna 14% van de bevolking woont korter dan één jaar op het betreffende adres. Net iets minder dan 12% woont tussen één en twee jaar en ruim 10% tussen twee en drie jaar. Bij elkaar opgeteld woont circa 70% van de bevolking korter dan tien jaar op een adres en de overige dertig procent tien jaar of langer. Figuur 2.4 Woonduur op adres 2001 14 12
precentage
10 8 6 4 2 0 0
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21- 31- 41- 51+ 30 40 50
aantal jaren
Figuur 2.5 Woonduur op adres 1991 en 2001 30
percentage
25 20 15 10 5 0 tot 1
1-3
4-6
7-10
10-19
20+
aantal jaren
1991
2001
De gemiddelde woonduur verandert omdat de verhouding tussen langwonenden en kortwonenden verschuift. Het aandeel mensen met een kortere woonduur dan een jaar is afgenomen, vergeleken met tien jaar geleden. Er is een lichte toename van mensen die één tot drie jaar op hetzelfde adres wonen en vooral van mensen met een woonduur van 7-19 jaar. De bovengemiddelde woonduur in Doorstroming of Verstopping
10
O+S Amsterdam
Geuzenveld/Slotermeer en Bos en Lommer vindt zijn oorzaak in de nog altijd grote aanwezigheid van mensen die na de bouw van de wijken in hun woning zijn blijven wonen. De dalende tendens in deze stadsdelen is een uiting van de inmiddels ruimschoots begonnen doorstroming; het aantal recente vestigers (met een korte woonduur) is snel gegroeid. In De Baarsjes en Osdorp is er ook daling van de gemiddelde woonduur, terwijl het niveau inmiddels beneden het Amsterdams gemiddelde ligt. Een toenemende gemiddelde woonduur is omgekeerd een teken van een zekere stabilisatie in het wonen. Een dergelijke tendens vinden we tegenwoordig in de meeste stadsdelen. In Amsterdam-Noord, Zuideramstel, Amsterdam Oud-Zuid en Oost/Watergraafsmeer is de woonduur bovengemiddeld, terwijl er nog steeds stijging van de gemiddelde woonduur is. In de andere stadsdelen is er een soort inhaaleffect, zelfs in Zuidoost waar sinds kort niet meer de laagste gemiddelde woonduur gemeten wordt. Die plaats heeft nu Zeeburg, waar veel nieuwbouw plaatsvindt. Figuur 2.6 Woonduur op adres in de Amsterdamse stadsdelen
tendens woonduur stadsdelen lager dan Amsterdam, stijgend hoger dan Amsterdam, dalend lager dan Amsterdam, dalend hoger dan Amsterdam, stijgend
2.4 ONTWIKKELING DYNAMIEK IN DE ONDERDELEN VAN AMSTERDAM
Ook in de mutatiegraad is de tendens naar meer stabiliteit af te lezen voor de verschillende woongebieden van Amsterdam. Er is voor 1986 en 2000 en twee tussenliggende jaren de mutatiegraad berekend voor de Amsterdamse buurtcombinaties. Wie de vier figuren snel achter elkaar bekijkt, ziet de gebieden met hoge mutatiegraad (boven de 18%) grotendeels uit het kaartbeeld verdwijnen. Duidelijk is te zien dat in 1986 nog grote delen van de Binnenstad en de negentiende-eeuwse gordel een hoge dynamiek hadden, terwijl dat in 2000 alleen nog is voorbehouden aan de oudste delen van de Binnenstad, enkele nieuwbouwgebieden en aan de Bijlmer. De serie wordt afgesloten met een kaartje over de ontwikkeling van de dynamiek in 1986-2000. In de blauwe en groene gebieden is de dynamiek afgenomen, en in de gele en oranje gebieden gestegen. Bijlage 1 bevat de cijfers achter de dynamiekkaartjes. Interpretaties van deze ontwikkeling volgen in het vijfde hoofdstuk.
Doorstroming of Verstopping
11
O+S Amsterdam
Figuur 2.7 Mutatiegraad naar buurtcombinaties, 1986
mutatiegraad 1986 buiten beschouwing < 10 10-15 15-18 18-20 > 20
(11) (9) (25) (12) (13) (24)
Figuur 2.8 Mutatiegraad naar buurtcombinaties, 1991
mutatiegraad 1991 buiten beschouwing < 10 10-15 15-18 18-20 > 20
Doorstroming of Verstopping
(10) (7) (23) (18) (13) (23)
12
O+S Amsterdam
Figuur 2.9 Mutatiegraad naar buurtcombinaties, 1997
mutatiegraad 1997 buiten beschouwing < 10 10-15 15-18 18-20 > 20
(9) (12) (16) (29) (16) (12)
Figuur 2.10 Mutatiegraad naar buurtcombinaties, 2000
mutatiegraad 2000 buiten beschouwing (9) < 10 (13) 10-15 (38) 15-18 (22) 18-20 (6) > 20 (6)
Doorstroming of Verstopping
13
O+S Amsterdam
Figuur 2.11 Ontwikkeling mutatiegraad 1996-2000
dynamiek 1986-2000 buiten beschouwing (9) hoger dan Amsterdam, dalend (33) lager dan Amsterdam, dalend (32) hoger dan Amsterdam, stijgend (9) lager dan Amsterdam, stijgend (11)
2.5 KOMEN, BLIJVEN EN GAAN OVER DE LANGE PERIODE
In Staat van de Stad werd gesteld dat de 476.000 vertrokken en gestorven Amsterdammers in tien jaar tijd plaatsmaakten voor 512.000 geboren en gevestigde Amsterdammers – op een gemiddelde bevolking van circa 700.000 in de jaren negentig van de vorige eeuw. Deze cijfers zijn niet direct in verband te brengen met die over woonduur en mutatiegraad uit de voorgaande paragrafen, want het is niet gebruikelijk om tot de mutatiegraad ook de cijfers over geboorten en sterfte te rekenen. Deze werden in Staat van de Stad wel in de rekensom vermeld, omdat ze voor het thema participatie van belang zijn. Voor bevolkingsdynamiek, gedefinieerd als mutatiegraad, bestaan er met geboorte en sterfte slechts indirecte relaties. De ene relatie is die tussen vergrijzing in bepaalde woongebieden, toenemende sterfte, ruimer wordende woningmarkt en een toenemend aantal vestigers. De andere relatie is die tussen een toenemend aantal kinderen, afname van de hoeveelheid woonruimte voor de personen in het huishouden en vervolgens een prikkel om te verhuizen naar een ruimere woning. Dus zowel sterfte als geboorten kunnen het proces van migratie en verhuizingen in gang zetten. Bij het relateren van migratie en verhuizingen aan de gemiddelde bevolking is de periode waarover dat gebeurt van belang voor het verhoudingscijfer dat men krijgt. Tien jaren mutatiegraad bij elkaar opgeteld levert een cijfer op van 171,5%. Dergelijke cijfers zeggen veel over de intensiteit van de mutaties in de stad maar vertellen niet dat er tegelijkertijd ook veel mensen zijn die niet zijn verhuisd of gemigreerd. Figuur 2.12 laat zien dat 60% van de bevolking anno 2001 langer dan tien jaar in de gemeente woont en dat 29% van alle Amsterdammers al tien jaar of langer op hetzelfde adres woont.
Doorstroming of Verstopping
14
O+S Amsterdam
Figuur 2.12 woonduur in de gemeente en op adres, 1-1-2001, korter en langer dan 10 jaar 100% 90% 80% 70% 60%
10+
50%
0-9
40% 30% 20% 10% 0% woonduur in gemeente
woonduur op adres
Geboorten en sterfte horen niet thuis in de definitie van mutatiegraad. Toch zijn ze van belang om het verschil in interpretatie langs de weg van de woonduur en langs de weg van migratie en verhuizingen begrijpelijk te maken. De bovenste lijn in figuur 2.13 toont het aantal vestigers en geboorten bij elkaar opgeteld in de afgelopen 10 jaar. De onderste lijn behelst de woonduur in 2001 afgezet tegen de jaren van vestiging en geboorte. De figuur moet van rechts naar links worden gelezen. Begin 2001 wonen er 43.893 mensen korter dan één jaar in Amsterdam. Zij hebben zich gevestigd of zijn geboren in het jaar 2000. Dat zijn er 6.565 minder dan het aantal mensen dat volgens de statistiek in Amsterdam is geboren en gevestigd in dat jaar, omdat een deel van deze recente vestigers en borelingen al weer binnen het jaar vertrokken is. Begin 2001 wonen er 39.608 mensen met een woonduur tussen één en twee jaar terwijl er in 1999, het betreffende geboorte- en vestigingsjaar, 52.239 mensen bijkwamen. Het verschil tussen beide getallen wordt terugwerkend in de tijd allengs groter, omdat er een steeds grotere periode ontstaat waarin mensen vertrokken of gestorven kunnen zijn. Voor het jaar 1991 bedraagt het verschil al meer dan 30.000 mensen. Verder terug in de tijd lopen de lijnen steeds verder uit elkaar. Opgeteld werden in de hele twintigste eeuw in Amsterdam ruim 1,2 miljoen mensen geboren en vestigden zich ruim 3,2 miljoen mensen in de hoofdstad2. Bij elkaar genomen hebben bijna 4,5 miljoen mensen zich Amsterdammer mogen noemen tussen 1900 en 2000. Toch bereikte de bevolking op zijn hoogst een aantal van 872.000: eind jaren vijftig. Er woonden dus over een eeuw gezien ruim vijf keer zoveel mensen dan er ooit op een moment tegelijk hebben gewoond.
2
Wintershoven 2001, bijlage
Doorstroming of Verstopping
15
O+S Amsterdam
Figuur 2.13 som van vestiging en geboorte 1991-2000 en woonduur anno 2001 55000 50000 45000 40000 35000 30000 25000
vestiging plus geboorte
Doorstroming of Verstopping
woonduur
16
O+S Amsterdam
2000
1999
1998
1997
1996
1995
1994
1993
1992
1991
20000
3 DYNAMIEK EN BEVOLKINGSGROEPEN Kernpunten Bijna driekwart van de dynamiek wordt gerealiseerd door mensen tussen de 18 en de 50 jaar. Ouderen (50+) en jongeren (0-17) zijn in de totale dynamiek maar kleine groepen. Bij etnische minderheden is de dynamiek sterker dan bij Nederlanders. Minder verhuizende senioren zijn vaak Nederlanders. Typisch Amsterdams is het grote aantal jonge Nederlandse vestigers. Amsterdam is een stad voor scholing, beginnende carrières en gevarieerd cultureel aanbod. Onder verhuizers en vertrekkers komen juist meer middelbare leeftijdsgroepen en kinderen voor: er is een gefaseerde wooncarrière. Westerse buitenlanders zijn vaak maar kort in de stad, waardoor vooral hun vestiging en vertrek bijdraagt aan de dynamiek. Turken en Marokkanen verhuizen vooral binnen de stad zelf. Bij Antillianen en overige niet-westerse buitenlanders is vestiging het belangrijkste in de dynamiek. 3.1 INLEIDING
In dit hoofdstuk wordt aandacht besteed aan de verdeling van dynamiek in de bevolking. Welke groepen zijn beweeglijker en welke groepen blijven langer in de stad of op hun adres wonen? De wooncarrière van mensen is sterk gerelateerd aan fases in de huishoudensloopbaan: zelfstandig gaan wonen uit het ouderlijk huis, samenwonen met een partner (al of niet gehuwd), kinderen krijgen, het uit huis gaan van kinderen, overlijden van de partner. Deze wooncarrières voltrekken zich voor sommige mensen volledig in Amsterdam; voor anderen is de stad slechts een kortere of langere fase in die wooncarrière. In de paragrafen wordt achtereenvolgens aandacht besteed aan dynamiek naar leeftijd, etniciteit en huishoudenstypen. 3.2 DYNAMIEK EN LEEFTIJD
Figuur 3.1 Binnenlandse migratie naar leeftijd, Amsterdam 2000 1500
personen
1000
500
0
-500
-1000 0
5
10
15
20
25
30
35
40
45
50
55
60
65
70
75
80
85
leeftijd vestiging
Doorstroming of Verstopping
vertrek
17
saldo
O+S Amsterdam
90
95
Figuur 3.2 Mutatiegraad naar leeftijd en aandeel verhuizingen, vestiging en vertrek, 2000
35 30 25 20 15 10 5 0 0
5 10 15 20 25 30 35 40 45 50 55 60 65 70 75 80 85 90 95
verhuizingen
vestiging
vertrek
Figuur 3.3 vestiging, vertrek en verhuizingen naar leeftijdsgroepen, 1998-2000 vestiging
vertrek
verhuis
0%
10%
20%
0-17
30%
40%
50%
18-27
60%
28-49
70%
80%
90%
100%
50+
Figuur 3.4 Mutatiegraad naar leeftijd 1995 en 2000
percentage
40 30 20 10 0 0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
leeftijd mutatiegraad 1995
mutatiegraad 2000
Amsterdam biedt een goed milieu voor opleiding en startende carrières, en heeft bovendien een goede woningmarkt voor mensen met een starters-portemonnee. Woonalternatieven elders komen echter alweer snel in het vizier voor mensen die deze fase enigszins voorbij zijn, die hun studie hebben afge Doorstroming of Verstopping
18
O+S Amsterdam
rond, een inkomen passend bij de opleiding hebben en misschien ook wel een relatie, en kinderen in aantocht. Figuur 3.1 is een neerslag van die specifieke functie van de hoofdstad. Een grote instroom van mensen ergens in die startfase, globaal 18-27 jaar, en een eveneens grote uitstroom van mensen die iets ouder zijn en vooral jonge kinderen hebben, is het typerende beeld. Dit geldt overigens niet alleen voor het jaar 2000 maar al sinds decennia. Jongeren en middelbare personen, globaal tussen 18 en 50 jaar, nemen driekwart van de stedelijke dynamiek voor hun rekening, inclusief de verhuizingen binnen de stad zelf (figuur 3.2). Kinderen en jongeren tot 18 jaar (16%) en senioren boven de 50 jaar (11%) zijn in het geheel van verhuizingen en migratie restgroepen. 3.3 DYNAMIEK EN ETNISCHE GROEPEN
Het naar Amsterdam komen voor opleiding en carrière is typisch voor Nederlandse jongeren. Bij allochtone groepen is het beeld anders. Er is een eenvoudige uitsplitsing gehanteerd: Nederlanders, etnische minderheden (Surinamers, Antillianen, Turken, Marokkanen, en mensen uit overige nietgeïndustrialiseerde landen) en westerse allochtonen (Zuid-Europeanen en mensen uit overige geïndustrialiseerde landen). Uit de leeftijdsverdeling van de vestigers blijkt dat vergeleken met de Nederlanders, de vestigers uit etnische minderheden veel vaker gezinnen zijn en dat de westerse allochtonen in net zo geringe mate tot gezinnen behoren als Nederlanders, maar wel iets ouder zijn. Dit is het profiel van de internationale carrièremakers. Het leeftijdsprofiel van de verhuizers en de vertrekkers is anders dan van de vestigers en dat is logisch, omdat men in het algemeen alweer één of meer fases verder is. De middelbare groep (28-49 jaar) is bij vertrek bij elke etnische groep groter dan bij verhuizing. Ook dit is verklaarbaar uit een gefaseerde wooncarrière. Men verhuist vaak eerst één of meer keren in de stad voor men besluit elders te gaan wonen. Bij Nederlanders en westerse allochtonen gaat dit getrapte verhuis- en migratiepatroon samen met gezinsvorming. Bij etnische minderheden is het gezinsprofiel niet alleen bij verhuizingen en vertrek herkenbaar, maar ook reeds bij vestiging. Overigens leveren Nederlanders de grootste bijdrage aan de dynamiek (45%), maar zij zijn in de Amsterdamse bevolking dan ook de grootste groep (54%). In verhouding is de mutatiegraad van Nederlanders dus minder dan gemiddeld. Bij de etnische minderheden is de verhouding omgekeerd: de groep neemt 42% van de mutaties voor haar rekening en is goed voor 34% van de bevolkingsomvang. Bij westerse allochtonen en Zuid-Europeanen is er weinig verschil tussen aandeel in de bevolking en aandeel in de mutatiegraad. Figuur 3.5 Bijdrage etnische groepen aan dynamiek (mutatiegraad), 1998-2000
13%
42%
45%
etnische minderheden westerse allochtonen
Doorstroming of Verstopping
Nederlanders
19
O+S Amsterdam
Figuur 3.6 vestiging naar leeftijd en etnische groep, 1998-2000 60 50 40 30 20 10 0 etnische minderheden
0-17
Nederlanders
18-27
westerse immigranten
alle vestigers
28-49
50+
Figuur 3.7 Verhuizingen naar leeftijd en etnische groep, 1998-2000 60 50 40 30 20 10 0 etnische minderheden
0-17
Nederlanders
18-27
westerse immigranten
alle verhuizers
28-49
50+
Figuur 3.8 vertrek naar etnische groep en leeftijd, 1998-2000 60 50 40 30 20 10 0 etnische minderheden
0-17
Nederlanders
18-27
Doorstroming of Verstopping
westerse immigranten
alle vertrekkers
28-49
50+
20
O+S Amsterdam
Figuur 3.9 Mutatiegraad naar etnische groep 1992 en 2000 Totaal Nederlanders Marokkanen Turken Zuideuropeanen geïndustrialiseerde landen Surinamers niet geïndustrialiseerde landen Antillianen 0
5
10
15
20
25
30
35
percentage
1992
2000
Tabel 3.1 mutatiegraad naar etnische groep en aandeel verhuizingen, vertrek en vestiging, 2000 Aandeel mutatiegraad 2000 verhuizingen Vestiging vertrek Antillianen 28.0 52.7 25.6 21.7 niet geïnd. 20.7 57.5 25.1 17.4 Surinamers 17.5 67.6 14.9 17.6 Geïnd. 16.6 48.8 28.0 23.2 Zuideurop. 15.8 54.3 23.5 22.3 Turken 15.4 75.6 14.4 10.0 Marokkanen 15.3 77.9 12.8 9.3 Nederlanders 11.6 61.7 16.5 21.9 Totaal 14.4 61.9 18.9 19.2 Van de afzonderlijke etnische groepen is de mutatiegraad bij Nederlanders het geringst. Dat heeft ook te maken met het gegeven dat de hogere leeftijdsgroepen vooral gevuld worden door Nederlanders en senioren zijn minder beweeglijk op de woningmarkt. Antillianen hebben momenteel de sterkste dynamiek, tussen 1992 en 2000 is er zelfs nog een lichte stijging. De sterkste daling in de dynamiek in die periode treedt op bij Surinamers en buitenlanders uit overige niet-geïndustrialiseerde landen, maar deze groepen hebben na de Antillianen anno 2000 nog wel de hoogste dynamiek. Verhuizingen, vestiging en vertrek spelen als bestanddelen van dynamiek een verschillende rol voor de etnische groepen. Bij buitenlanders uit geïndustrialiseerde landen en in iets mindere mate bij Zuid-Europeanen spelen vestiging en vertrek een veel belangrijkere rol dan verhuizingen binnen Amsterdam.
Doorstroming of Verstopping
21
O+S Amsterdam
Buitenlanders uit westerse landen zijn vaak doelgericht en kort in Amsterdam, bijvoorbeeld voor werk uitgezonden. Bij Antillianen en mensen uit overige niet-geïndustrialiseerde landen is vooral vestiging een belangrijk element in de dynamiek. Bij Turken en Marokkanen zijn vestiging en vertrek geen belangrijk onderdeel (meer) van dynamiek. Het grootste deel van hun dynamiek, bij Marokkanen zelfs 78%, wordt bepaald door verhuizingen binnen Amsterdam. 3.4 CONCLUSIE
Verhuizen, vertrek en vestiging zijn niet onder alle groepen van de bevolking gelijk verdeeld. Etnische minderheden zijn in termen van verhuizen en migratie dynamischer en Nederlanders juist minder dynamisch. Ook is er een typerend beeld over de leeftijdsgroepen. Bijna driekwart van de dynamiek wordt gerealiseerd door mensen tussen de 18 en de 50 jaar. Ouderen (50+) en jongeren (0-17) zijn in de totale dynamiek maar kleine groepen. Typerend voor Amsterdam is het grote aantal jonge vestigers van Nederlandse afkomst. Amsterdam is immers een stad waar velen voor scholing, de gevarieerde arbeidsmarkt of voor cultuur naartoe komen. In de cijfers over vestigers, verhuizers en vertrekkers komt ook duidelijk een gefaseerde wooncarrière tot uitdrukking. In het leeftijdsprofiel van de verhuizers en de vertrekkers komen, in vergelijking met vestigers, de middelbare leeftijden prominenter in beeld, aangevuld met de groep kinderen. Nederlanders dragen minder bij aan dynamiek door vooral de vergrijzing. Senioren verhuizen minder. Westerse buitenlanders zijn vaak maar kort in de stad, waardoor vooral hun vestiging en vertrek bijdraagt aan de dynamiek. Turken en Marokkanen verhuizen vooral binnen de stad zelf. Bij Antillianen en een brede groep niet-westerse buitenlanders is momenteel vooral de vestiging het belangrijkste element in de dynamiek.
Doorstroming of Verstopping
22
O+S Amsterdam
4 DYNAMIEK EN STEDELIJKHEID Kernpunten ,QJURWHVWHGHQDOV$PVWHUGDPLVGHG\QDPLHNVWHUNHUGDQLQNOHLQHUHSODDWVHQ*URWHVWHGHQKHbben specifieke culturele, economische en educatieve functies die veel mensen voor een bepaalde fase naar de stad trekken. 'HJURWHVWDGLVGDDUQDDVWHHQFDUULèremachine waardoor voor velen de mogelijkheden om een betere woning te ambiëren snel toenemen. 9DDNZRUGHQGLHPRJHOLMNKHGHQEXLWHQGHVWDGJHYRQGHQ:RQLQJHQLQGHVWDG]LMQPHUHQGHHOV klein en meer geschikt voor kleine huishoudens. Gezinnen met voldoende draagkracht vinden vaak een grotere woning in de regio. +RJHG\QDPLHNKRRUWELMGHVWDGPDDUMXLVWLQGHMDUHQQHJHQWLJLVLQ$PVWHUGDPGHG\QDPLHN sterk verminderd: hoog tot en met 1994 en extreem laag in 2000. Ook in de andere grote steden daalt de dynamiek. 4.1 INLEIDING
In dit hoofdstuk wordt de Amsterdamse dynamiek gerelateerd aan die van andere delen van het land. De woningmarkten strekken zich uit over afstanden die voor forensen acceptabel zijn en in de loop der tijd is zowel de actieradius van forensen als het aantal deelnemers aan woon-werkverkeer sterk gegroeid. Binnen de steeds grootschaliger wordende ruimtelijke relaties houden grote steden als Amsterdam een specifieke rol in de regionale woningmarkt, een typerende demografische opbouw en hiermee gepaard gaand een kenmerkende dynamiek. 4.2 REGIONALE MILIEUDIFFERENTIATIE
Bevolkingsdynamiek is in het algemeen groter in het westen van het land en in de grotere steden. De oorzaak hiervan is de woonmilieudifferentiatie binnen Nederland die twee schaalniveaus heeft. Nederland kent op het hogere niveau een verdeling naar een drukke centrumregio en een rustige periferie. Figuur 4.1 Verhuisdynamiek in de noordelijke Randstad, 1999 (promillages)
verhuisdynamiek > 120 95 - 120 80 - 95 65 - 80 < 65
Doorstroming of Verstopping
23
O+S Amsterdam
De drukke centrumregio is de Randstad, of als men het ruim ziet de provincies Utrecht en Noord- en Zuid-Holland. De periferie bestaat grofweg uit Limburg, Zeeland, Friesland, Groningen, Drenthe, Overijssel. Eventueel kan men een intermediaire zone onderscheiden met daarin Gelderland en NoordBrabant. De drukte en relatieve rust manifesteren zich onder meer in een verschillend niveau in de economie (omvang, innovatief niveau, verkeer), aanbod van culturele evenementen, en in het aanbod van participatiemogelijkheden voor de bevolking (cultureel, werk, scholing, samenlevingsvormen). Binnen de regio’s is er daarnaast een woonmilieudifferentiatie op het tweede niveau. Aan het einde van de negentiende eeuw verhuisde een deel van de Amsterdamse elite naar de kuststrook nabij Haarlem en Alkmaar, en naar de hoge zandgronden van 't Gooi. Deze woonmilieus zijn nog steeds in trek bij rijkere mensen3. In het westen van het land hebben plaatsen als Abcoude, Amstelveen, Bloemendaal, Heiloo, De Bilt, Bunnik, Maarn, Oegstgeest, Voorschoten en Wassenaar al een eeuw lang de status van milieu voor de beter-gesitueerden. De opeenvolgende suburbanisatiefasen hebben zich in de vorige eeuw in het westen van het land steeds eerder en op grotere schaal voorgedaan dan in de andere regio’s. Dat geldt voor de vrije suburbanisatie van de jaren zestig uit de vorige eeuw, die sterke transformaties veroorzaakte in rustige plattelandsdorpen van bijvoorbeeld het Groene Hart van de Randstad en van West-Friesland. Dat geldt ook voor de groeikernfase die kwam als reactie op de vrije suburbanisatie. De gebundelde deconcentratie heeft woonmilieus gecreëerd die qua schaal en karakter vrijwel alleen in het westen te vinden zijn: zogenoemde overloopkernen als Heerhugowaard, Heemskerk, Spijkenisse, Vianen, Purmerend, Oudorp, Zoetermeer. De opvolger van het groeikernenbeleid is het VINEX-beleid. Dit beleid doet weliswaar ook stedelijke regio’s buiten de Randstad aan, maar de schaal waarop dit compact-stedelijke bouwen wordt uitgevoerd is nergens zo groot als in het westen. De gemeente met het grootste doorgroei-contingent, Almere, is inmiddels doorgedrongen tot de toptien van gemeenten naar bevolkingsomvang. Het vroege begin van de suburbanisatie en de schaal waarop die plaatsvindt in het westen heeft geleid tot een sterkere differentiatie van typen woonmilieus4. Het is tegenwoordig zelfs zo dat gemeenten zich duidelijker proberen te profileren in de regionale markt en bepaalde doelgroepen voor ogen hebben. De meer geprofileerde milieudifferentiatie van het westen heeft betekenis voor verhuizen en wooncarrières. Wie omziet naar een andere woning zal vaker verhuizen naar een andere plaats binnen de regio met een ander profiel. Zo wordt het interne regionale migratiepatroon steeds ingewikkelder. Het is niet alleen meer de oude grote stad die als donor voor suburbane gemeenten fungeert, maar suburbane milieus krijgen onderling dergelijke relaties. Het gevolg is dat stadsgewesten in de perifere regio’s nog vaak wel zijn te beschrijven in termen van een klassiek mono-centrisch model, terwijl men in het westen en de intermediaire zone in afnemende mate in staat is te ontrafelen tot welk stadsgewest een milieu behoort. De grenzen van de stadsgewesten vervagen en wat men ziet opdoemen is een zeer omvangrijk ‘urban field’ of een ‘netwerkstad’ waarbinnen niet één of enkele centra zijn te ontwaren maar een veelvoud.5
3
Dignum (1997, p. 61) Van Engelsdorp Gastelaars e.a. (1980), Dignum e.a. (1991), Dignum (1997), Van de Wardt e.a. (1997). 5 Dignum (1997, p. 148). De ontwikkeling richting netwerkstad wordt in het Amsterdamse Structuurplan ook als toekomststrategie gekozen: Gemeente Amsterdam (2002). 4
Doorstroming of Verstopping
24
O+S Amsterdam
4.3 DYNAMIEK IN GROTE STEDEN
Ondanks de toenemende vervlechting van woonmilieus in het westen blijven met name de grote steden een bijzondere functie vervullen. Bovendien zijn grote steden vaak intern zodanig gedifferentieerd dat het verschillende functies zijn. Grote steden kennen vanwege hun functies een hoger dan gemiddelde bevolkingsdynamiek. De volgende factoren zijn hierbij van belang: Karakteristiek van woningvoorraad ten opzichte van die in de regio; Startersmilieu en carrièremachine; Tolerant klimaat voor minderheidsgroepen (etnisch, cultureel, economisch, politiek); Anonimiteit genereert geringe binding. De suburbanisatie vanuit de stad naar de regio, die in de vorige paragraaf besproken werd, is nooit werkelijk ten einde. Dat heeft met de combinatie van deze factoren te maken. De woningvoorraad bestaat voor een groot deel uit oudere en kleine gestapelde woningen met weinig privé-buitenruimte en een eveneens krap bemeten hoeveelheid collectieve buitenruimte. Ten opzichte van de woonmogelijkheden in de regio, waar grote woningen met tuin de modus zijn, wordt de woonkwaliteit van de stad door velen als matig beoordeeld. Wie de stad verkiest om te gaan wonen heeft daar kennelijk iets speciaals te zoeken en wie er langer blijft wonen heeft het waarschijnlijk wat wonen betreft meer dan gemiddeld goed getroffen. Wat die eerste groep betreft, de vestigers: met name die oude, kwalitatief matige woningvoorraad in oude wijken is goed geschikt voor alleenstaande starters op de woningmarkt. De tijd dat de negentiende-eeuwse woongebieden gezinsbuurten waren is, door de algemene toename van de woonruimteconsumptie, voorbij. Maar, de starters op de woningmarkt zijn vaak ook starters op de arbeidsmarkt en de relatiemarkt, en binnen niet al te lange tijd na aankomst in de stad hebben de vestigers meer ruimte nodig om hun groeiende huishouden te huisvesten en kunnen ze meer wooncomfort betalen, omdat hun inkomen snel toeneemt. Een klein deel van hen zal in de stad een woning vinden die voldoet aan de bijgestelde woonidealen. Het merendeel zal verhuizen naar de woongebieden rondom de stad. Zij voegen zich naar de ontstane functionele rolverdeling tussen stad en regio. Naast deze groep conventionele starters biedt de stad ook plaats aan allerlei minderheidsgroepen, die vaak na verloop van tijd ook mogelijkheden krijgen om zich wat wonen betreft te verbeteren. Dergelijke minderheidsgroepen zijn op allerlei manieren te definiëren en te onderscheiden: etnisch, cultureel, financieel-economisch, politiek. Vaak is het een combinatie van eigenschappen waarmee men naar de stad komt. Een vluchteling uit Somalië zal wellicht onder alle vier de noemers vallen, de Nederlandse gescheiden vrouw met kind is meer cultureel en economisch te plaatsen. Bijlage 2 bevat een tabel waarin is af te lezen dat dergelijke minderheidskenmerken meer aan de grote stad verbonden zijn dan aan de kleine stad: het aandeel gescheiden personen, het aandeel niet-Nederlanders, allochtonen, bijstandafhankelijken, eenoudergezinnen. Overigens laat dezelfde bijlage zien dat de grote stad ook hoger scoort op kenmerken die juist op welstand wijzen. Amsterdam is het milieu voor ‘sjiek en sjofel’, aldus een recente nota van de Dienst Welzijn Amsterdam6. Het aandeel mensen met een hoge opleiding is groot in de stad; het is namelijk ook een belangrijk educatief milieu; men vindt er universiteiten en hogescholen.
6
Gemeente Amsterdam, DWA, p 11. Over tweetoppigheid van de Amsterdamse woningmarkt zie bijvoorbeeld Meulenbelt (1997). Doorstroming of Verstopping
25
O+S Amsterdam
Ook het aandeel westerse allochtonen is hoog. Meestal is deze groep hoog opgeleid met goede kansen op de arbeidsmarkt. Overigens hebben deze westerse buitenlanders die kansen vaak niet nodig, omdat ze zeer doelgericht internationaal worden uitgezonden. De particuliere huursector in de stad is vaak het tijdelijke woondomein voor deze al dan niet jonge ‘urban professionals’. Een andere stedelijkheidsindicator is het grote aandeel ‘oude moeders’ - vrouwen die met een leeftijd van 35 jaar of hoger een kind krijgen. Bij uitstek de grote stad is een milieu waar het geaccepteerd is om kinderen krijgen uit te stellen en eerst een goed begin te maken met de carrière. De bijlage bevat nog enkele andere stedelijkheidskenmerken die niet per se aan de bevolking gebonden zijn. De hoge adressendichtheid kan men ook lezen als de sterke aanwezigheid van hoogbouw. Eengezinswoningen komen in grote steden dan ook alleen voor aan de randen en de eventuele landelijke gebieden binnen de gemeente. Een dicht grootstedelijk milieu gaat, zeker in binnenstadsgebieden, vaak samen met een levendige functiemenging. Deel van die functiemenging is ook de ruime aanwezigheid van culturele attracties, bijvoorbeeld musea. Een hoog museumbezoek, zie bijlage, kan men als een stedelijkheidskenmerk zien, omdat de grotere steden in het algemeen de grotere en belangrijkere musea hebben, die een landelijk en vaak internationaal bezoekerspubliek trekken. In grote steden is bovendien vaak een groter deel van de bevolking gericht op dergelijke vormen van topcultuur, maar hierover bestaan slechts incidentele onderzoeksgegevens en geen vergelijkende statistieken. Een hoog aandeel misdrijven kan men ook zien als een stedelijkheidskenmerk. Door een combinatie van bebouwingskenmerken, bevolkingskenmerken en het gebruik van de woonomgeving bestaat er in de steden een geringe mate van sociale controle. Wetsovertreders kunnen zich in de stad makkelijker verbergen in de anonimiteit. Figuur 4.2 Verhuismobiliteit in gemeenten naar grootteklassen, 1999 (promillages) 100.000 of groter (n=25) 50.000-100.000 (n=34) 25.000-50.000 (n=106) 15.000-25.000 (n=142) 10.000-15.000 (n=106) minder dan 10.000 (n=125) 0
20
40
60
80
100
120
140
Bron: CBS Statline, exclusief buitenlandse migratie
Doorstroming of Verstopping
26
O+S Amsterdam
Figuur 4.3 Migratie- en verhuisdynamiek in steden groter dan 100.000 inwoners, 1989-1999 (promil.) 180 170 160 150 140 130 120 110
Utrecht
1999
Rotterdam
’s-Gravenhage
1998
1997
1996
1995
1994
1993
1992
1991
1990
1989
1988
Amsterdam overige 21 grote steden
Bron: CBS Statline: in deze statistiek wordt de buitenlandse migratie niet meegeteld.
De essentie van deze opsomming is dat de grote stad continu aantrekkingskracht uitoefent op een veelheid van verschillende groepen die zeer specifiek, maar wel vaak voor een beperkte periode, op het grootstedelijke woonmilieu gericht zijn. Deze groepen zijn heel specifiek op zoek naar de stad om zich te scholen, te emanciperen, een bestaan op te bouwen, carrière te maken, cultuur te ervaren of zich te ontworstelen aan sociale controle7. Als zij slagen in hun doelen, verschijnen de mogelijkheden om het (her)opgebouwde bestaan elders voort te zetten. Hierdoor zijn grote steden wat betreft migratie dynamischer dan kleine steden en dorpen. Figuur 4.2 toont de relatie tussen de omvang van alle gemeenten in 1999 en de verhuismobiliteit. De dynamiek van de 25 gemeenten met meer dan 100.000 inwoners is bijna dubbel zo hoog als die in gemeenten met minder dan 15.000 inwoners. Figuur 4.4 Migratie- en verhuisdynamiek in vier grootste steden. 1990-2000 (percentages) 20 19 18 17 16 15 14 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 Amsterdam
Rotterdam
Utrecht
Den Haag
Bron: gemeentelijke statistieken. Inclusief buitenlandse vestiging en vertrek en inclusief toedeling van ‘ambtshalve’ vertrek aan binnenlands en vooral buitenlands vertrek. Een klein deel van de stedelijke bevolking is na verloop van tijd niet meer terug te vinden in de statistiek. Men heeft zich niet bij het bevolkingsregister laten uitschrijven. Deze personen worden na enkele jaren ‘ambtshalve’ toegedeeld aan migratie.
7
In Manifest G4 worden de vier grote steden een ‘opwerk- en emancipatiemachine’ genoemd.
Doorstroming of Verstopping
27
O+S Amsterdam
Ook in figuur 4.3 is deze relatie nog te zien. De dynamiekcijfers van de vier grootste steden, Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht liggen hoger dan die in de andere 21 grote gemeenten gezamenlijk.8 Overigens is ook te zien dat de dalende verhuis- en migratiedynamiek in Amsterdam, die ook al in hoofdstuk 2 aan de orde kwam, geen verschijnsel is dat voor alle grote steden in Nederland in gelijk mate optreedt. Pas sinds twee jaar is de dalende tendens er voor alle grote steden. In Amsterdam is de daling er echter al vanaf 1992, terwijl er in de overige steden vanaf die tijd nog meestal een stijgende dynamiek was. 4.4 CONCLUSIE
De dynamiek van de grote stad is gerelateerd aan een specifieke rol in de regio (vooral wat betreft woningmarktkenmerken) en aan de plaats in de nationale hiërarchie naar stedelijkheid. Stedelijkheid is immers verbonden met specifieke educatieve, economische en culturele activiteiten en met de aantrekkingskracht op specifieke bevolkingsgroepen waarvan een deel slechts voor een bepaalde fase de stad opzoekt. Bevolkingsdynamiek is daarmee een inherent kenmerk van stedelijkheid. In grote steden is de dynamiek, bijna per definitie, groter dan in kleinere plaatsen. In Amsterdam ligt de dynamiek dan ook hoger dan in de meeste andere plaatsen in de regio. Vanaf 1992 is de Amsterdamse bevolkingsdynamiek echter aanzienlijk afgenomen. Aan het begin van de jaren negentig lag de Amsterdamse vertrek- en verhuismobiliteit nog aanzienlijk boven die in de andere drie grootste gemeenten. Inmiddels ligt de verhuis- en migratiedynamiek in Rotterdam, Den Haag en Utrecht hoger dan die in Amsterdam. In deze drie steden treedt pas de laatste twee jaar een herkenbare daling op. Het Amsterdamse dynamiekcijfer is ook vergeleken met de langjarige cijfers in de hoofdstad op een dieptepunt gekomen. De laatste dertig jaar was de dynamiek alleen in 1979 geringer dan in 2000. Een hoge dynamiek hoort bij de grote stad, maar juist de laatste jaren is de dynamiek in Amsterdam ongekend laag.
8
Overigens komt met de gezamenlijke weergave van de dynamiek in de 21 grote steden niet tot uitdrukking dat Groningen, voor alle jaren in het voorbije decennium, de hoogste dynamiek had. Hoger dus dan elk van de vier grootste gemeenten. Doorstroming of Verstopping
28
O+S Amsterdam
5 WACHTGEDRAG ROND DE EEUWWISSELING Kernpunten In de jaren zeventig (grootschalige suburbanisatie) was de regio de motor van de Amsterdamse doorstroming. Vanaf midden jaren tachtig (compacte-stadbeleid) was de Amsterdamse nieuwbouw dat vooral. Aan het einde van de jaren negentig vallen beide motoren stil. De dynamiek is de laatste jaren meer afgenomen dan op basis van voorraadontwikkeling verwacht mocht worden. Huishoudens gericht op stedelijke cultuur zijn meer geneigd in de stad te blijven en wachten eventueel op nieuwe woningen in de stad zelf. Huishoudens met een gezinsgerichte leefstijl behoren tegenwoordig vaker tot de etnische minderheden en zijn nog weinig op de regio gericht. De wacht- en blijftendens is er ook op kleinschalig niveau. In de Binnenstad en negentiende eeuwse gordel ontstaan concentraties van lange woonduur en van krap wonen. Het zijn uitingen van intensivering in gebieden met een hoge woonwaardering. Verspreid over de stad vindt men ook intensivering in combinatie met armoede. Hier speelt het gebrek aan woonalternatieven een rol, waarbij de krapte op de woningmarkt een factor is. In gebieden met voortdurend hoge dynamiek vindt vaak nieuwbouw of herstructurering plaats. In andere gevallen is er een kwetsbare woningmarktpositie.
5.1 INLEIDING
Wat zijn de achtergronden van deze dalende verhuis- en migratiedynamiek? Dynamiek heeft sterk te maken met waar en wanneer er woningen beschikbaar zijn voor voorhoedegroepen in de woningmarkt. Het compacte-stadbeleid vertoont na anderhalf decennium haperingen en de regionale woningmarkt, die de doorstroming verzorgde in de jaren zeventig, neemt die rol momenteel niet over. In paragraaf 5.4 en 5.5 wordt het vizier naar kleinschalige ontwikkelingen gericht. Met behulp van Stadsmonitor Amsterdam wordt gezocht naar woongebieden binnen Amsterdam die langdurig in een staat van dynamiek verkeren. Dat zijn misschien gebieden waar door voortdurend verhuizen de leefbaarheid op de tocht staat. Ook wordt gekeken waar zich de gebieden bevinden waar in het verlengde van afnemende dynamiek de ruimte intensiever gebruikt wordt dan voorheen. Zijn hier tekenen van verstopping? 5.2 NAOORLOGSE ONTWIKKELING IN DE WONINGMARKT
Een van de belangrijkste ontwikkelingen vanaf de Tweede Wereldoorlog was de toenemende woonruimteconsumptie en de suburbanisatie. In de jaren voor de oorlog hielden vestiging en vertrek elkaar redelijk in evenwicht, maar vanaf midden jaren vijftig verruilden steeds meer mensen hun woonplek in de stad voor een in de regio. Motor achter deze verandering was de stijgende welvaart. Men kon meer geld uitgeven aan wonen en ook aan woon-werkverkeer. Veel mensen kochten een auto, waarmee ze konden forensen. In de twintig jaar tussen 1964 en 1983 vertrokken er gemiddeld per jaar 36.000 mensen naar de rest van het land terwijl er bijna 21.000 in omgekeerde richting kwamen: een jaarlijks binnenlands vertreksaldo van ruim 15.000. De mensen die in de stad bleven wonen (of gingen wonen), gingen er overigens ook op vooruit. In de merendeels kleine woningen woonden namelijk steeds minder vaak grote gezinnen en steeds vaker alleenwonenden, stellen en kleine gezinnen. De bevolkingsomvang daalde in de periode ’64-’83 van 868.000 naar 687.000 en de gemiddelde woningbezetting ging van 3.24 naar 2.25. Er was al met al een grondige transformatie gaande in de afstemming van huishoudens op de woningvoorraad.
Doorstroming of Verstopping
29
O+S Amsterdam
Figuur 5.1 Vertrek en vestiging naar/uit rest van Nederland, 1964-2000 45000 40000 35000 30000 25000 20000
binnenlandse vestiging
2000
1998
1996
1994
1992
1990
1988
1986
1984
1982
1980
1978
1976
1974
1972
1970
1968
1966
1964
15000
binnenlands vertrek
Vraag en aanbod op de woningmarkt raakten in een stroomversnelling, met de stad in de rol van donor en de regio in die van ontvanger. Aan het einde van die periode kwam die transformatie in rustiger vaarwater. Na 1983 was er in de meeste jaren nog wel een binnenlands vertrekoverschot maar op een relatief onbeduidend niveau vergeleken met de suburbanisatieperiode: gemiddeld jaarlijks bijna 2.500. De gemiddelde woningbezetting in de stad daalde nog wel verder, maar in een veel trager tempo. Er was vanaf 1985 zelfs weer plaats voor bevolkingsgroei. Het kleine binnenlandse vertrekoverschot werd tenietgedaan door een vestigingsoverschot met het buitenland: in de periode vanaf 1984 met jaarlijks gemiddeld ruim 4.000. Daarnaast zorgde aanvankelijk vooral het groeiend aantal allochtonen voor een toename van het geboortecijfer, in de jaren negentig kregen ook autochtone Amsterdammers weer meer kinderen. Vanaf 1984 was het saldo van geboorten en sterfte voor het eerst na 1972 weer positief en ging het een bijdrage leveren aan de bevolkingsgroei9. Verhuismobiliteit, ofwel dynamiek, bestaat uit vertrek naar en vestiging uit respectievelijk binnen- en buitenland en daarnaast uit verhuizingen binnen de stad. Deze binnenverhuizingen zijn, zeker bij grote gemeenten, een zeer belangrijk bestanddeel van de dynamiek. Veel mensen verhuizen maar over korte afstand. Dus ook in een van de piekjaren van binnenlandse migratie, bijvoorbeeld het jaar 1973 met ruim 45.000 vertrekkers en ruim 20.000 vestigers, bedroeg het aantal binnenverhuizingen ruim 85.000. 5.3 EEUWWISSELING, JAREN VAN STAGNATIE
Overigens is het aantal verhuizingen binnen de gemeente wel gerelateerd aan de migratie buiten de stad. Vertrek uit de stad maakt namelijk woningen vrij die benut kunnen worden voor interne verhuizing. Tot aan 1980 was deze relatie zeer duidelijk, na die tijd ging de woningproductie op eigen Amsterdams grondgebied een relatief belangrijkere rol spelen. De migratie naar buiten Amsterdam verminderde en de relatie tussen nieuwbouw en verhuizingen op eigen grondgebied werd sterker (vergelijk figuren 5.2 en 5.3). Aan het einde van de jaren negentig ontstaat echter een nieuwe situatie. Er treedt een combinatie op van verminderde woningproductie en een wegzakkend aantal verhuizingen binnen de stad. De vraag is waarom bij afnemende stedelijke productie niet weer meer mensen hun toevlucht zoeken tot een woning in de regio, zodat migratie naar de regio weer de motor van de stedelijke verhuizingen kan zijn. In de cijfers over binnenlandse migratie is geen aanwijzing dat deze situatie van de jaren zeventig zich weer herstelt.
9
Dignum en Wintershoven (2000), Janssen en Wintershoven (2001)
Doorstroming of Verstopping
30
O+S Amsterdam
Figuur 5.2 verhuizingen en binnenlands vertrek in Amsterdam, 1970-2000 50000 100000
40000
verhuizingen
90000
35000 80000 30000
binnenlands vertrek
45000
70000 25000
verhuizingen
2000
1999
1998
1997
1996
1995
1994
1993
1992
1991
1990
1989
1988
1987
1986
1985
1984
1983
1982
1981
1980
1979
1978
1977
1976
1975
1974
1973
1972
1971
20000 1970
60000
binnenlands vertrek
70000
1000
65000
0
60000
-1000
verhuizingen
ontwikkeling woningvoorraad
2000
2000
75000
1998
3000
1996
80000
1994
4000
1992
85000
1990
5000
1988
90000
1986
6000
1984
95000
1982
7000
1980
100000
1978
8000
1976
105000
1974
9000
1972
110000
1970
verhuizingen
Figuur 5.3 ontwikkeling woningvoorraad en verhuizingen in Amsterdam, 1970-2000
toegevoegde woningen
Is het aanbod in de regio minder of is er minder belangstelling voor wonen in de regio? Vermoedelijk spelen beide een rol. In de huurmarkt10 is er in de regio eveneens weinig ruimte en de koopmarkt11 is in de regio Amsterdam nog altijd overspannen. Daarnaast zal een flink aantal mensen willen wachten op de toename van het aanbod in Amsterdam. IJburg is in trek, getuige het grote aantal inschrijvingen. In de jaren zeventig kon de regio nog gemakkelijk voor compensatie zorgen voor gebrek aan Amsterdamse woningen, omdat wonen in het groen op afstand van de stad zeer populair was. 10 11
Van der Veer (2001) Amsterdam in Cijfers 2000, hoofdstuk 4
Doorstroming of Verstopping
31
O+S Amsterdam
Vermoedelijk is de groep die stedelijk wil blijven wonen anno 2001 een stuk groter. Voor hen is wachten op het geschikte aanbod in de stad de moeite waard. Dat er van een wachteffect sprake is, blijkt ook uit de verhouding tussen verhuizingen en woningvoorraad in de laatste jaren. Het aantal toegevoegde woningen mag dan een laagterecord bereikt hebben sinds de woningmarktcrisis van rond 1980, toch waren er verschillende jaren in het laatste decennium met rond de 2.000 toegevoegde woningen (1994, 1996, 1997, 1999 en 2000). Het aantal verhuizingen daalt echter vanaf 1998 sterker dan op basis van de voorraadontwikkeling verwacht mag worden. Zie hiervoor figuur 5.3. Hierin is nog niet verwerkt dat het aantal verhuizingen in 2001 nog een fractie minder is dan in 2000, namelijk 65.041. Figuur 5.4 Toegevoegde woningen in Amsterdam per vijfjaar-periode vanaf 1950 20000 15000 10000 5000
1995-99
1990-94
1985-89
1980-84
1975-79
1970-74
1965-69
1960-64
1955-59
1950-54
0
Een ander deel van de verklaring zal zijn dat de huidige Amsterdamse gezinshuishoudens nog onvoldoende worden aangetrokken door de regio. Mogelijk heeft dat een sociaal-economische en een culturele dimensie. De autochtone suburbanisatie van enkele decennia geleden was populair, omdat de paden reeds gebaand waren door generaties Nederlandse voorgangers. De animo van de huidige, merendeels allochtone gezinshuishoudens moet wellicht nog groeien door voorbeelden uit eigen kring. Wellicht speelt de woonlastensprong die men moet maken om in de groeikern te gaan wonen ook een rol. Dat dit een factor is blijkt uit de suburbanisatie van Surinamers naar met name Almere. Van de etnische minderheden is het sociaal-economische niveau van Surinamers het hoogst en hun animo om naar de regio te gaan navenant. De geringe dynamiek is zo extreem dat er woorden gebruikt worden als stagnatie en verstopping. Zelfs het woord woningnood valt weer regelmatig. Men maakt zich niet alleen zorgen over de doorstroming van mensen die al in Amsterdam wonen, maar ook over de huisvesting van allerlei groepen die men graag een plaats gunt in de stad. Is de economische voorspoed van Amsterdam ten einde als de gemeente en de regio samen niet in staat zijn voldoende woongelegenheid te bieden voor het (internationale) personeel van zich vestigende (buitenlandse) bedrijven? Blijft Amsterdam nog wel voldoende cultuurstad als de mogelijkheden voor studenten en andere starters zo sterk verminderen? Blijft Amsterdam nog wel voldoende emancipatiestad als de talloze minderheidsgroepen nog maar mondjesmaat in staat zijn om zich te vestigen? Deskundigen buigen zich het hoofd over de vraag waardoor de woningmarkt zo extreem verstopt is geraakt. Beleidsmakers beschuldigen projectontwikkelaars en bouwers ervan dat ze de productie traineren om de markt krap te houden en hoge winsten te kunnen halen. Bouwers zeggen op hun beurt dat regelgeving sneller bouwen onmogelijk maakt. Vraag blijft waarom de situatie in Amsterdam extremer is dan elders.Waarschijnlijk speelt het eerder genoemde wachteffect een rol. Amsterdam is in cultureel opzicht een stad die meer te bieden heeft dan Doorstroming of Verstopping
32
O+S Amsterdam
de andere grote steden. Er is een aanzienlijke groep die wacht op aanbod van modern geoutilleerde woningen in de nabijheid van dat culturele aanbod. Het succes van de Amsterdamse IJ-oevers mag men wellicht extrapoleren naar de grote belangstelling voor IJburg in aanleg. De eerste woningen worden dit jaar opgeleverd, maar de totale bouw zal pas in na 2010 gerealiseerd zijn. 5.4 CONCENTRATIES VAN KORTE EN LANGE WOONDUUR
De kijkrichting wordt nu verplaatst naar gebieden binnen Amsterdam. De kaarten die gepresenteerd worden zijn gemaakt met Stadsmonitor Amsterdam, een samenwerking van O+S met de Universiteit van Amsterdam, afdeling Geografie en Planologie. Dit Geografisch Informatie Systeem laat bundelingen van postcodegebieden zien zodra zij voldoen aan enkele opgegeven criteria voor concentratie. Het biedt de mogelijkheid om zeer kleinschalige gebieden van dynamiek en stabiliteit te onderscheiden. Figuur 5.5 Concentraties van korte (<3jr: geel) en lange woonduur (> 15 jr groen), 2000
Stadsmonitor Amsterdam, UvA, afdeling Geografie en Planologie, Gemeente Amsterdam O+S De kaart (figuur 5.5) laat concentraties zien van mensen die respectievelijk langer dan 15 jaar op het adres wonen en mensen die korter dan 3 jaar op het adres wonen. In de Binnenstad, Westerpark, De Baarsjes en Zuidoost zijn weinig concentraties van lange en veel concentraties van korte woonduur te vinden. In stadsdelen als Amsterdam Oud-Zuid en Zuideramstel overheersen de concentraties van lange woonduur in aantal en omvang. In de Westelijke Tuinsteden en Amsterdam-Noord is er meer een gemengd patroon. Dergelijke verschillen hangen samen met de functie van de woongebieden in de woningmarkt, de fase waarin de bevolking zich bevindt en met nieuwbouw. Interessant zijn de veranderingen. Die maken duidelijk waar er op microniveau tendensen zijn naar stabiliteit en naar dynamiek. Figuur 5.6 laat voor 2000 concentratiegebieden zien van lange woonduur die dat in 1996 nog niet waren. In deze gebieden versterkt de woonstabiliteit zich de laatste jaren. De gebieden liggen verspreid over de stad, met enig accent op de negentiende-eeuwse gordel. Maar ook in Amsterdam-Noord, Zuidoost en Geuzenveld zijn gebieden te vinden van geconsolideerdewoonstabiliteit.
Doorstroming of Verstopping
33
O+S Amsterdam
Figuur 5.6 Concentraties van lange woonduur (>15 jr) in 2000 die dat in 1996 niet waren
Stadsmonitor Amsterdam, UvA, afdeling Geografie en Planologie, Gemeente Amsterdam O+S In het algemeen mag men een dergelijke ontwikkeling voor betreffende gebieden als gunstig beoordelen. Omdat mensen elkaar langer kennen in de buurt, is er meer geneigdheid voor de woonomgeving en mogelijk ook voor elkaar te zorgen. Toch zijn er enkele gebieden waar het lang blijven wonen misschien op een iets minder positieve manier geïnterpreteerd mag worden. Namelijk waar geconsolideerde woonduur gepaard gaat met een lage sociaal-economische status, zoals in de Indische Buurt, de Stadionbuurt en noordelijke Rivierenbuurt. Het is de vraag of het blijven wonen in deze buurten niet ook te maken heeft met geringe mogelijkheden voor verhuizing vanwege een lage financiële draagkracht. Een vergelijkbare redenering kan gelden voor gebieden waar dynamiek een zeker continu karakter heeft. Figuur 5.7 toont waar zich in 1996 en 2000 de concentraties van korte woonduur bevinden. Dat zijn de gebieden met een sterke dynamiek Met veel van deze gebieden is weinig bijzonders aan de hand. Het zijn nieuwbouwbuurten, blokken waar grondig geherstructureerd wordt of gewoon wijken die zich in een proces van overgang van vergrijzing naar verjonging bevinden. Bijzonder zijn die gebieden die langdurig, zowel in 1996 als 2000, in een proces van dynamiek verkeren. Figuur 5.8 toont het patroon van die gebieden in de stad. Sommige zijn nieuwbouwgebieden waarbij de bouwperiode vijf jaar of meer beslaat, of waar de bouw gefaseerd wordt uitgevoerd. Voorbeelden zijn de eilanden Java en Borneo en in het westen stukjes van De Aker en Nieuw Sloten. Andere gebieden zijn duidelijk herstructureringsgebieden waar mensen moeten verhuizen en later weer terugkomen. Een gebied rondom de Jan Evertsenstraat ten westen van het Mercatorplein in De Baarsjes is daar een voorbeeld van en ook de gecontinueerde dynamiek in de zuidkant van de Frederik Hendrikbuurt moet op zo’n manier geïnterpreteerd worden. Ook delen van de Bijlmermeer - Frissenstein, Florijn enGerenstein hebben de laatste jaren te maken met herstructurering en daaruit voortvloeiendeaanhoudende dynamiek.
Doorstroming of Verstopping
34
O+S Amsterdam
Sommige van de plekken met gecontinueerde dynamiek zijn herkenbaar als huisvesting voor specifieke groepen, zoals de jongerenflat aan de H. Cleijndertweg in Amsterdam-Noord. Gebieden waar de langdurige dynamiek niet voldoende verklaard kan worden uit nieuwbouw of sloop zijn onder meer de Czaar Peterbuurt; een gebiedje bij de Linnaeusstraat bij de Wagenaarstraat; een stukje Oosterparkbuurt bij de Beukenweg; een strook nabij de Wibautstraat tussen Grensstraat en Overamstelstraat; een gebiedje bij de Da Costastraat en Bilderdijkstraat; nabij het Roelof Hartplein/Bronckhorststraat; in de Bijlmermeer Hakfort, Haardstee en Grunder; en verder zuidelijk in Zuidoost een gebied oostelijk van metrostation Reigersbos nabij het Reeuwijkplein. In de Bijlmermeer kan men de langdurige dynamiek op sommige plaatsen associëren met de status van dit woongebied in Amsterdam. De Bijlmermeer had jarenlang speciale vestigingsregels waardoor de woningen voor mensen van buiten Amsterdam makkelijk toegankelijk waren. Figuur 5.7 Concentraties van korte woonduur (> 3 jr) in 1996 (groen) en 2000 (geel)
Stadsmonitor Amsterdam, UvA, afdeling Geografie en Planologie, Gemeente Amsterdam O+S Vaak gaat het daarbij om groepen die ook maar kort in Amsterdam blijven of willen doorschuiven naar andere huisvesting. Nog steeds behoort de Bijlmermeer tot de gebieden met de hoogste dynamiek, ook al is die net zoals elders in de stad sterk gedaald in de afgelopen vijftien jaar (zie ook bijlage 1). De gebieden met gecontinueerde dynamiek in andere delen van de stad kan men niet makkelijk verbinden met de status van de buurten waarin zij liggen. In sommige gevallen zijn er geen bijzonderheden in het karakter van de omliggende buurt en zijn de betreffende gebieden maar een klein onderdeel van de buurt. Dat is ook de conclusie van deze analyse: de gebieden met gecontinueerde dynamiek waar geen herstructurering of nieuwbouw plaatsvindt, zijn in het algemeen maar zeer kleine vlekken en daarom moeilijk te interpreteren vanuit de kenmerken van de omliggende buurt. Uitzonderingen zijn gedeelten van de Bijlmermeer, waar overigens de verspreiding van gebieden met langdurige dynamiek momenteel geringer zal zijn dan enkele jaren geleden, toen de dynamiek in de hele Bijlmermeer veelhoger was. Doorstroming of Verstopping
35
O+S Amsterdam
Figuur 5.8 Concentraties van korte woonduur (< 3 jr) in 2000 die dat in 1996 ook waren
Stadsmonitor Amsterdam, UvA, afdeling Geografie en Planologie, Gemeente Amsterdam O+S 5.5 CONCENTRATIES VAN KRAPPE EN RUIME HUISVESTING
Een andere invalshoek om naar de lokale bijzonderheden van de stedelijke dynamiek en stabiliteit te kijken, is de concentratie van krappe en ruime huisvesting. Hiervoor wordt een eenvoudige definitie gehanteerd. Een huishouden woont neutraal als de woning één kamer meer heeft dan het aantal personen in het huishouden. Krap wonen betekent dat het aantal kamers gelijk is aan, of minder is dan het aantal personen. Ruim wonen betekent dat het huishouden twee kamers of meer heeft dan het aantal personen in het huishouden. Overigens wordt bij O+S een correctie toegepast voor kleine kamers; zo wordt bijvoorbeeld een vierkamerwoning beneden een bepaald aantal vierkante meters gerekend als driekamerwoning. In het licht van de afnemende dynamiek in de stad is het interessant om de ontwikkelingen in krap en ruim wonen te analyseren. Figuur 5.9 toont voor het jaar 2000 concentratiegebieden van krap wonen die dat in 1996 nog niet waren. Dit zijn dus de gebieden waar krap wonen boven de in de Stadsmonitor opgegeven concentratiegrens is uitgestegen in de vier jaren tussen 1996 en 2000. Uitgerekend daar waar krap wonen veelvuldig voorkomt12, namelijk in de Binnenstad, is het aantal concentraties van krap wonen gegroeid. Overigens is de tendens ook elders zichtbaar, zoals in delen van Westerpark, De Pijp, verspreide delen van Bos en Lommer, Slotermeer en Zuidoost. Ook een nieuwbouwgebied als De Aker behoort tot de nieuwe concentraties van krap wonen; waarschijnlijk door gezinsuitbreiding in niet al te grote woningen. Deze tendens kan opgevat worden als een intensivering van het wonen. De dynamiek daalt en ondertussen verzamelt zich in de woningen van deze gebieden een toenemend aantal mensen. Vermoedelijk heeft die intensivering in deze gebieden zelden te maken met armoede. Afgaande op hetpatroon in de stad is het verschijnsel vooral een uiting van woonwaardering.
12
Dignum en Van der Meer (2001)
Doorstroming of Verstopping
36
O+S Amsterdam
Figuur 5.9 Concentraties van krappe huisvesting in 2000 die dat in 1996 niet waren
Stadsmonitor Amsterdam, UvA, afdeling Geografie en Planologie, Gemeente Amsterdam O+S Figuur 5.10 Concentraties van ruim wonen (2+) in 2000 die dat in 1996 niet waren
Stadsmonitor Amsterdam, UvA, afdeling Geografie en Planologie, Gemeente Amsterdam O+S Het kan bijvoorbeeld gaan om mensen die in een kind krijgen en die ondanks de krappere huisvesting die dit tot gevolg heeft besluiten om te blijven wonen vanwege de geliefde centrale woonsfeer. Slechts daar waar woonintensivering plaatsvindt in gebieden met minder gunstige sociaal-economische kenDoorstroming of Verstopping
37
O+S Amsterdam
merken (concentraties van werkloosheid of bijstandafhankelijkheid) moet men erop verdacht zijn dat deze intensivering geen keuze is maar gebrek aan alternatieven. Enkele concentraties van woonintensivering in de Staatsliedenbuurt, Dapperbuurt, Oosterparkbuurt, Bos en Lommer en Slotermeer moeten met een dergelijke reserve bekeken worden. De tendensen in het krap en ruim wonen laten overigens over de hele linie zien dat de toename van de woonruimteconsumptie die jarenlang gewoon was in Amsterdam en heel Nederland, in de laatste jaren van het laatste decennium tot staan is gebracht, of zelfs licht ombuigt. We zien dat ook door de figuren 5.9 en 5.10 te vergelijken. Het aantal gebieden waar verruiming van de huisvesting plaatsvindt is op één hand te tellen. 5.6 CONCLUSIES
Dit hoofdstuk had een macro- en een microbenadering. In het eerste deel werd ingegaan op de achtergronden van de dynamiek in de afgelopen decennia. De jaren van grootschalige suburbanisatie werden opgevolgd door jaren van compacte-stadbeleid. Men kan ook zeggen dat in de jaren zeventig vooral de regio de motor van de Amsterdamse doorstroming was, terwijl vanaf midden jaren tachtig vooral de nieuwbouw in Amsterdam zelf dat was. Aan het einde van de jaren negentig lijken echter beide motoren stil te vallen. Het lijkt er op dat er momenteel minder animo is om naar de regio te migreren, ondanks het afnemende aanbod in Amsterdam. Ook de rapporten over de huur- en de koopmarkt wijzen in deze richting. Vermoedelijk voelen de hedendaagse Amsterdamse gezinshuishoudens in sociaaleconomisch en cultureel opzicht onvoldoende aantrekkingskracht van het regionale woonalternatief. De wacht- en blijftendens is ook op kleinschalig niveau af te lezen in de stad. Het ontstaan van concentraties van lange woonduur manifesteert zich juist in die gebieden die al decennia bekend staan als de woongebieden voor mensen in de startfase van hun wooncarrière, met name in de negentiendeeeuwse gordel. Het ontstaan van concentraties van krap wonen komt vooral voor rekening van gebieden in de Binnenstad en negentiende-eeuwse gordel. Het lijkt erop dat deze intensivering van het wonen vooral wordt ingegeven uit een keuze voor het woonmilieu. Er zijn echter gebieden waar dit anders geïnterpreteerd moet worden. Verspreid over de stad vindt men intensivering in combinatie met armoede. Hier speelt het gebrek aan woonalternatieven vermoedelijk een rol, waarbij de krapte op de woningmarkt een extra factor is. De geringe dynamiek in de stad anno 2000 heeft ook tot gevolg dat er maar een gering aantal gebieden wordt gevonden waar dynamiek over een langere periode continueert. In de meeste van deze gebieden is overigens sprake van gefaseerde of langdurige nieuwbouw of herstructurering. Gebieden waar deze verklaring niet geldt, verkeren waarschijnlijk in een kwetsbare woningmarktpositie. Van de Bijlmermeer is dit een bekend feit; hier worden enkele vrij grootschalige gebieden van gecontinueerde dynamiek gevonden. Er zijn ook enkele gebieden in de oudere delen van de stad met een dergelijke signatuur. Maar die zijn in het algemeen zo klein dat de aanhoudende dynamiek niet te verklaren is vanuit de gegevens die bekend zijn over de buurt waarin ze liggen.
Doorstroming of Verstopping
38
O+S Amsterdam
6 DYNAMIEK IN TIEN AMSTERDAMSE WOONMILIEUS Kernpunten Driehonderd Amsterdamse buurten zijn ingedeeld naar tien woonmilieus. De milieus verschillen van elkaar op bevolkingsamenstelling, woningkenmerken, woonomgeving en naar dynamiek. Hoge en lage dynamiek zijn aldus een structuurkenmerk van de woonmilieus. Hoge dynamiek is er in drie milieus. In de recente nieuwbouw is dynamiek er alleen in de korte pioniersfase. In het centrummilieu is dynamiek er structureel door de functie als startersmilieu. In het transitiemilieu is dynamiek, tijdelijk of langer, gekoppeld aan een zwakke woningmarktpositie. Het transitiemilieu krijgt er in de toekomst nieuwe vertegenwoordigers bij uit milieus met een vergelijkbare woningmarktpositie maar met een nu nog geringe dynamiek. Met name het stadsvernieuwingsmilieu en het modaal voor- en naoorlogsmilieu lijken makkelijk een ander profiel te kunnen krijgen. De geringe woontevredenheid in deze milieus is de voorbode van toenemende dynamiek. In het welgesteld stedelijk milieu en het moderne stadsrandmilieu, beide milieus met een hoge welstand, zijn bewoners het meest tevreden over het wonen. 6.1 INLEIDING
De dynamiek is niet overal in Amsterdam even sterk. Hoe sterk hangt onder meer af van de functie van de woningvoorraad en het type bewoners ter plaatse. Om de relatie tussen dynamiek en de kenmerken van onder meer bevolking kernachtig te kunnen bespreken, is er een indeling gemaakt van Amsterdam naar woonmilieus (§ 6.2). Gebieden die tot een bepaald woonmilieu behoren vertonen grote gelijkenis wat betreft de samenstelling van de bevolking, de woningvoorraad en enkele kenmerken van de woonomgeving. In § 6.3 wordt de betekenis van de woonmilieu-indeling besproken voor de dynamiek in Amsterdam. De redenen om te willen verhuizen verschillen voor de bewoners van de onderscheiden milieus. Dat heeft (§ 6.4) weer te maken met een verschil in leefbaarheid. 6.2 AMSTERDAMSE WOONMILIEUS
Er is voor de indeling naar woonmilieus gebruik gemaakt van statistische gegevens op buurtniveau. Deze kleinschalige indeling met 355 eenheden doet de specifieke kenmerken van het woonmilieu goed tot zijn recht komen, terwijl er in het algemeen voldoende vulling is om statistisch onderzoek mee uit te voeren. Daarnaast heeft de buurtindeling een goede herkenbaarheid. Voorzien van duidelijk omschreven grenzen kan men de bijbehorende beschrijvingen op de kaart terugvinden en in de stad ‘nalopen’. Nu eerst volgt een korte introductie van de woonmilieus. In de bijlage is beschreven hoe de indeling tot stand kwam. Centrum De ligging van de 80 buurten die tot dit milieutype behoren, maar ook het profiel dat uit de gegevens in het opgebouwde databestand kan worden opgetekend, maakt dat dit milieu Centrum genoemd is. De combinatie van kleine woningen en kleine huishoudens is het meest typerende voor dit milieu, waartoe grote delen van de Binnenstad en de negentiende-eeuwse gordel behoren. De bevolking bestaat anno 2001 voor meer dan de helft (58%) uit alleenwonenden. Gezinnen met kinderen zijn hier veruit in de minderheid (12%). Driekwart van de woningen is van voor 1920 en ruim de helft heeft een oppervlak van 60 m2 of minder, waarmee de hoeveelheid woonruimte per huishouden geringer is dan elders in de stad. Het centrummilieu kent een hoge verhuisdynamiek en veel bewoners nemen wellicht voor de relatief korte tijd dat zij er wonen, de betrekkelijk krappe huisvesting voor lief. Anderen zijn, mogelijk Doorstroming of Verstopping
39
O+S Amsterdam
door de gehechtheid aan dit milieu met sterke culturele uitstraling, bereid om ruimere woonalternatieven elders te weerstaan. Het sociaal-economische niveau van de bewoners ligt rond het stedelijk gemiddelde. De particuliere huursector is sterk vertegenwoordigd (52%). Figuur 6.1 Centrummilieu en welgesteld stedelijk milieu
woonmilieus centrum (80) welgesteld stedelijk (39)
Welgesteld Stedelijk De naam van dit milieu is ontleend aan het relatief hoge sociaal-economische niveau van woningvoorraad en bevolking in de 39 buurten. Het predikaat ‘stedelijk’ verwijst naar het contrast met andere welgestelde milieus met minder stedelijke signatuur. In dit milieu is de particuliere huursector met 56% nog sterker vertegenwoordigd dat in het centrummilieu. Daarnaast ligt het eigen woningbezit op 28%, bijna het dubbele van Amsterdam als geheel. Slechts 15% van de woningvoorraad is sociale huursector. Vier van de tien woningen heeft een waarde hoger dan KHWGXEEHOHYDQ$msterdam als geheel). Anders dan in het centrummilieu zijn er in het welgesteld stedelijk milieu veel grote woningen: 53% is groter dan 80m2 . Weliswaar zijn de alleenwonenden er minder sterk aanwezig (45%) dan in het centrummilieu, maar het aandeel gezinnen (grote huishoudens) ligt ook onder het stedelijk gemiddelde. Deze combinatie levert op dat het aandeel ruimwonende huishoudens in dit milieu ruimschoots groter is dan elders in de stad: driekwart van de huishoudens heeft ten opzichte van het aantal personen in het huishouden een of meer kamers extra in de woning. Voor Amsterdamse begrippen is dit milieu vergrijsd: 29% is ouder dan 55 jaar. In tegenstelling tot het centrummilieu behoort maar een klein gedeelte van de woningen tot de historische voorraad van voor 1920 (8%). De bouwperiode ‘20-’40 is met 51% zeer sterk vertegenwoordigd, maar ook de naoorlogse bouwperiode is in dit milieu ruim aanwezig. De hoeveelheid openbaar groen en water ligt boven het stedelijk gemiddelde. Tot het welgesteld stedelijk milieu behoren bekende stukken van Amsterdam Oud-Zuid en Zuiderastel, zoals Willemspark, Museumkwartier, Apollobuurt en delen van de Rivierenbuurt en de Stadionbuurt. Ten zuiden van de ringweg strekt het welgesteld stedelijke milieu zich uit tot Buitenveldert. Ook Amsterdam Oud-Zuid ten westen van de Kostverlorenvaart behoort tot ‘welgesteld stedelijk’, namelijk Hoofddorpplein en omgeving. Ruimtelijk zet het gebied zich voort in de
Doorstroming of Verstopping
40
O+S Amsterdam
zuidwesthoek van De Baarsjes en de woontorens aan de westelijke ringweg behorend tot Slotervaart/Overtoomse Veld. De overige buurten van ‘welgesteld stedelijk’ liggen verspreid over de stad: Middenmeer (Watergraafsmeer), het noordelijke en westelijke deel van de Buikslotermeer in Amsterdam-Noord, Kantershof en Gaasperplas in Zuidoost. ‘Welgesteld Stedelijk’ levert, getuige de cijfers over verhuizingen, migratie en woonduur een evenredig deel aan de dynamiek in Amsterdam. Modaal Voor- en Naoorlogs Het sociaal-economische niveau en ook de demografische karakteristiek lijken sterk op het gemiddelde van heel Amsterdam. Wel is er een aanzienlijk vergrijzing: 29% is ouder dan 55 jaar. Opvallend is dat de voor- en naoorlogse woningvoorraad in dit milieutype samengebracht zijn. Bijna geen van de woningen is van voor 1920 en slechts 8% van na 1980. Bijna 70% behoort tot de sociale huursector. Ondanks de vergrijzing ligt het aandeel gezinnen boven het Amsterdams gemiddelde. Ook het aandeel etnische minderheden is iets hoger dan in Amsterdam als geheel. Deze combinatie van vergrijzing van autochtone huishoudens en verjonging door de gezinshuishoudens van etnische minderheden is typerend voor een groot deel van de voor- en naoorlogse woongebieden. Overigens gebeurt dit proces van demografische transitie in dit milieu in een gematigd tempo. Het aandeel mensen met een korte woonduur ligt op het stedelijk gemiddelde. Het aandeel mensen met een woonduur van langer dan 20 jaar ligt op bijna het dubbele van Amsterdam.Tot dit modale milieu behoren de tuindorpen in AmsterdamNoord en Watergraafsmeer die overwegend uit laagbouw bestaan. Daarnaast behoren ook de compacter gebouwde woongebieden van dezelfde vooroorlogse bouwperiode tot dit milieu, zoals grote delen van De Baarsjes. Belangrijk aanwezig zijn daarnaast de woonbuurten die na de Tweede Wereldoorlog gebouwd zijn onder het regime van het Amsterdam Uitbreidingsplan. Grote delen van de Westelijke Tuinsteden en het naoorlogse Amsterdam-Noord behoren tot dit type. Ondanks de sterke aanwezigheid van buurten met een tuinstad- of een tuindorpsignatuur ligt de hoeveelheid groen en water onder het stedelijk gemiddelde. Figuur 6.2 Modaal voor- en naoorlogs milieu, stadsvernieuwingsmilieu en transitiemilieu
woonmilieus stadsvernieuwing transitie modaal voor- en naoorlogs
Doorstroming of Verstopping
41
O+S Amsterdam
Transitie Het transitiemilieu is zo genoemd omdat deze verzameling buurten de meeste doorstroming of transitie heeft. Vrijwel nergens ligt de mutatiegraad hoger dan hier en het aandeel mensen dat er korter dan één jaar woont ligt op bijna 33%. Een ander kenmerk van dit milieu is dat het de minst gunstige sociaal-economisch karakteristiek heeft van heel Amsterdam. Gemiddeld ligt het aandeel werklozen en uitkeringsafhankelijken ruim boven het stedelijk gemiddelde. Er is een hoog aandeel (52%) woningen met een WOZ-waarde onder de ZDWVDPHQKDQJWPHWGHVWHUNDDQZH]LJHVRFLDOHKXXUVHFWRU (88%). Er is een sterke vertegenwoordiging van gezinnen. Het aandeel ouderen (55-plus) ligt in dit milieu het laagst. Een grote concentratie gezinnen wijst in grote steden vrijwel altijd op allochtone gezinnen; autochtone gezinshuishoudens weten nog altijd veel beter de weg naar de regio te vinden13. Tweederde (64%) van de bevolking in dit milieu behoort tot de etnische minderheden. Het grootste aaneengesloten gebied dat tot het transitiemilieu behoort is te vinden in Zuidoost: het gehele noordelijke gedeelte van dit stadsdeel, De Bijlmer inclusief Venserpolder. De overige achttien van totaal dertig buurten liggen meer verspreid over de stad. Het gaat om delen van Bos en Lommer (Kolenkit), delen van zowel Geuzenveld als Slotermeer, Osdorp-Midden, Westlandgracht (Slotevaart/Overtoomse Veld). In Amsterdam-Noord behoren Nieuwendam-Noord, westelijk Banne I, de Van der Pekbuurt en de Vogelbuurt tot het transitiemilieu. Het milieu komt ook voor in dat deel van Amsterdam waar het centrummilieu overheerst: de Czaar Peterbuurt in de oostelijke Binnenstad, het noordwestelijke gedeelte van de Indische Buurt en de Polderweg en omgeving. Dit milieu heeft door de aanwezigheid van verschillende historische weefsels een hoeveelheid recreatieve buitenruimte die onder het stedelijk gemiddelde ligt.
percentage
Figuur 6.3 Percentage werkloosheid in de buurten van het modaal voor- en naoorlogs milieu, het transitiemilieu en het stadsvernieuwingsmilieu
15 10 5 0 5
10
15
20
25
30
35
40
45
50
buurten per milieu
modaal voor- en naoorlogs
stadsvernieuwing
transitie
Stadsvernieuwingsmilieu De naam stadsvernieuwingsmilieu is aan deze verzameling van 44 buurten gegeven vanwege een typerende mix van oud- en nieuwbouw: 17 procent van de woningvoorraad in deze verzameling buurten is van voor 1920, een derde is van tussen beide oorlogen, een kwart van de periode 1945-1980 en eveneens een kwart van na 1980. Het merendeel, 82%, is sociale huur. De geringe hoeveelheid water en groene buitenruimte (minder dan in het centrummilieu) toont aan dat het voor het merendeel om buurten gaat met een dichte bebouwing. De plaats op de kaart rechtvaardigt het predikaat ‘stadsvernieuwing’, al zijn er enkele bijzonderheden. Vergeleken met het stedelijk 13
Voor analyses van selectieve migratie uit de vier grote steden: Jobse, Kruythoff en Musterd (1990) en Van de Wouden en De Bruijne (2001). Zie ook VROMraad (1999).
Doorstroming of Verstopping
42
O+S Amsterdam
gemiddelde is ook het stadsvernieuwingsmilieu een verzameling van buurten met een laag sociaaleconomisch niveau. De werkloosheid en uitkeringsafhankelijkheid zijn iets minder hoog dan in het transitiemilieu, maar voor buurten afzonderlijk kan dat anders uitpakken (zie figuur 6.3). Afgaande op de demografische kenmerken is er meer menging dan in het transitiemilieu. Het aandeel ouderen ligt op het stedelijk gemiddelde. Er ligt een sterke nadruk op gezinnen, maar het aandeel etnische minderheden ligt aanzienlijk lager dan in het transitiemilieu. Kennelijk zijn er meer autochtone gezinnen. Het gaat waarschijnlijk om kleinere gezinnen. In de stadsvernieuwing zijn ten opzichte van het transitiemilieu gemiddeld de woningen kleiner, de huishoudens vaker een gezin en toch wordt er minder vaak krappe huisvesting aangetroffen (bij krappe huisvesting telt het huishouden evenveel of meer personen als/dan de woning kamers). Een belangrijk verschil met het transitiemilieu is ook het dynamiekcijfer. Migratie en verhuizingen liggen rond het stedelijk gemiddelde. Tot het stadsvernieuwingsmilieu behoren het grootste deel van de Indische Buurt, de Dapperbuurt, de Transvaalbuurt en de Oosterparkbuurt, de Van der Kunbuurt, de Van Lennepbuurt en delen van de Staatsliedenbuurt; alle onderdeel van de negentiende-eeuwse gordel. Ook delen van de oostelijke Binnenstad behoren tot de stadsvernieuwing: de Kadijken, Oostenburg en de Nieuwmarkt. Vertegenwoordigers van dit milieu in het ’20-’40-weefsel zijn te vinden in de Nieuwe Pijp (Diamantbuurt), De Baarsjes, de Spaarndammerbuurt en de zuidelijke Vogelbuurt. Overige vertegenwoordigers van het stadsvernieuwingsmilieu zijn te vinden in de vier stadsdelen van de Westelijke Tuinsteden, onder meer in de Kolenkitbuurt en Landlust in Bos en Lommer. Zuidoost is met Holendrecht/Reigersbos vertegenwoordigd. Sociaal-Nieuwbouwmilieu Dit milieu is sociale nieuwbouw genoemd omdat het zich door de veranderingen in het volkshuisvestingsbeleid aan het einde van de vorige eeuw inmiddels manifesteert als een uniek type. Steeds meer is menging van huur- en koopsector het beleid geworden en dat laat zich in veel nieuwbouwbuurten aflezen. Zo niet in dit milieu. Deze moderne buurten sluiten wat betreft eigendomsverhouding nog sterk aan bij het eerste driekwart van de twintigste eeuw, waarin de sociale woningbouw domineerde. Meer dan 90% van de woningen is van na 1980 en driekwart is sociale huur. Overigens is ook het eigen woningbezit vertegenwoordigd met een aandeel net onder het stedelijk gemiddelde. Er komen aanzienlijk meer grote woningen voor dan gemiddeld in de stad: ongeveer vergelijkbaar met het modaal voor- en naoorlogs milieu. Het sociaal-economische niveau van bevolking en woningvoorraad wijkt iets ten negatieve af van Amsterdam als geheel. In dit milieu ligt het aandeel etnische minderheden iets boven het gemiddelde en is er eveneens een iets sterkere nadruk op gezinnen dan op kleine huishoudens. Hoewel het om een milieu gaat met veel nieuwe woningen, is de mutatiegraad en het aandeel kortwonenden vrij gematigd. De verhuisgolf die bij de pioniersfase van nieuwbouwwijken hoort, is inmiddels afgesloten. Het zuidelijke deel van Zuidoost, Gein, werd al in de jaren tachtig opgeleverd, maar is een typische vertegenwoordiger van late sociale woningbouw. Meer recente vertegenwoordigers zijn Nieuw Sloten, Het Gemeente Waterleiding-terrein, Gouden Reaal, IJplein, Wittenburg, Cruquiusweg e.o., Oranje Nassau Kazerne. Moderne Stadsrandmilieu Het moderne stadsrandmilieu is wel een typische vertegenwoordiger van de nieuwe tijd. Bijna 60% is eigenwoningbezit. Het aandeel woningen met een hoge waarde voor de onroerende-zaakbelasting, ligt dan ook veel hoger dan in Amsterdam gemiddeld. Werkloosheid en bijstandsafhankelijkheid is hier uiterst gering. Er zijn uiteraard nog weinig mensen met een lange woonduur en ook het aandeel ouderen is met 14% gering. Er ligt in dit milieu een sterke nadruk op gezinnen en stellen. Het aandeel Doorstroming of Verstopping
43
O+S Amsterdam
etnische minderheden ligt iets onder het stedelijk gemiddelde. Zeer opvallend is de grote hoeveelheid buitenruimte die bewoners van dit milieu ter beschikking staat. Ook komen in dit milieu de meeste grote woningen voor. Ook in dit nieuwbouwmilieu tekent zich het einde van de pioniersfase af. Het verhuis- en migratieniveau ligt inmiddels beduidend lager dan gemiddeld en ook het aandeel mensen met een korte woonduur is al lager dan in de stad als geheel. De gebieden waar het om gaat zijn De Aker, Park Haagseweg, Eendrachtspark (Geuzenveld), Sloterplas (nieuwbouw aan de oostzijde), Jeugdland (Buikslotermeer), Twiske/Oostzanerwerf, het noordoostelijke gedeelte van Gein en JavaKNSM-eiland Figuur 6.4 Nieuwbouwmilieus
woonmilieus moderne inbreiding sociale nieuwbouw moderne stadsrand
Modern Inbreidingsmilieu Eveneens een milieu met een woningvoorraad van overwegend na 1980 is het modern inbreidingsmilieu. Ook hier ligt het eigenwoningbezit boven het stedelijk gemiddelde (38%), terwijl maar liefst 62% van de woningen een WOZ-waarde heeft boven de HQYDQGHZRQLQJHQJURWHULVGDQ 80 m2. Toch ligt in de sociaal-economische compositie iets minder nadruk op rijkdom: er is een bescheiden mate van werkloosheid en uitkeringsafhankelijkheid. Dit milieu heeft sterker dan het nieuwbouwmilieu aan de stadsrand een nadruk op alleenwonenden en stellen. Vanwege de veelal grote woningen hebben de huishoudens meestal veel woonruimte ter beschikking. Het aandeel ouderen ligt rond het stedelijk gemiddelde. Het migratieniveau ligt op het hoogste niveau van de stad, omdat het moderne inbreidingsmilieu buurten bevat die pas onlangs zijn opgeleverd. De gebieden zijn Bor neo/Sporenburg, VaRa-strook, Van Reijgersbergenstraat, Julianapark, Park de Meer (beide Watergraafsmeer) de Omval, Drenthestraat e.o. (noordoostelijk Buitenveldert), IJsbaanpad en Koningin Wilhelminaplein. Dorpsmilieus Aan de rand van de gemeente, maar voor een deel ook opgenomen in het groeiende stedelijke weefsel, vindt men nog oude plattelandsdorpen. Er zijn in de analyse zelfs twee typen gevonden, maar omdat ze in het vervolg van de bespreking geen rol meer zullen spelen, wordt niet lang aandacht besteed aan Doorstroming of Verstopping
44
O+S Amsterdam
de verschillen. Op de kaart (figuur 6.5) is te zien dat Driemond en de dorpen in Waterland zich onderscheiden van de dorpsbebouwingen die in de stad zijn opgenomen zoals de dijk- en lintbebouwing in Amsterdam-Noord en aan de westkant van Amsterdam. Groot zijn de verschillen niet. Driemond en de Waterlandse dorpen hebben beduidend meer buitenruimte in de woonomgeving, terwijl de waarde van de woningen op een relatief gematigd peil ligt. In de dijk- en lintdorpen is dat omgekeerd. De hoeveelheid buitenruimte ligt aanzienlijk boven het stedelijk gemiddelde, maar is niet extreem. Het aandeel hoge woningwaarden vormt wel een uitschieter. Beide dorpstypes komen overeen wat betreft een goede sociaal-economische structuur en een nadruk op gezinsleven. Veel van de woningen stammen uit de periode tussen de beide wereldoorlogen, maar tegelijkertijd is een vijfde van na 1980. Er is een zeer gering migratieniveau zoals het dorpen betaamt. Voor de stedelijke dynamiek spelen ze geen rol. Figuur 6.5 Dorpsmilieus
woonmilieus dorp dorp welgesteld
Tabel 6.1 Overzicht kenmerken van de tien woonmilieus woonmilieu Centrum Welgest. stedelijk Modaal +/- oorlogs Transitie Stadsvernieuwing Sociale nieuwbouw Moderne stadsrand Moderne inbreiding Dorp Welgest. dorp
dyna soc. miek econ. + + +
+ -
Doorstroming of Verstopping
+ + +
huisleefhoudens tijd klein middel oud oud gezin jong
gezin klein gezin gezin
jong middel
45
etn. minderh. + + + -
woningsector part part soc. soc. soc. soc. eigen eigen eigen eigen
grote won. + + + + + +
ruim wonen +
dure won. + + + +
+
O+S Amsterdam
+
ruime omgev.
+ + + +
Stedelijk mozaïek In figuur 6.6 worden alle besproken milieus in één kaartbeeld getoond. De stad toont zich in een patroon dat voor en deel bekende lijnen laat zien, maar voor een ander deel verrassende ruimtelijke kongsies bevat van buurten die op structuur sterk overeenkomen maar zich in andere stadsdelen bevinden. Tabel 6.1 geeft een beknopt overzicht van die structuurkenmerken. Figuur 6.6. Amsterdam in tien woonmilieus
woonmilieus moderne inbreiding centrum stadsvernieuwing sociale nieuwbouw dorp moderne stadsrand welgesteld stedelijk dorp welgesteld transitie modaal voor- en naoorlogs buiten beschouwing en water
6.3 RELATIE WOONMILIEUS EN DYNAMIEK
In de bespreking van de tien Amsterdamse woonmilieus zijn regelmatig de verschillen aan de orde gekomen in het sociaal-economische niveau van de bevolking, de demografische samenstelling, de grootte van de woningen, de bouwperiode, de eigendomsverhouding in de woningvoorraad, de hoeveelheid recreatieve buitenruimte en de mutatiegraad. Dat deze thema's aan de orde komen is de consequentie van een voorafgaande statistische procedure (factoranalyse). Hierbij is een veelheid van buurtkenmerken in een vijftal dimensies samengevat (figuur 6.7). Met behulp van die dimensies is vervolgens de indeling van buurten gemaakt (met behulp van een clusteranalyse). De kenmerken van de dimensies zijn daardoor ook het handvat om de bijzonderheden van de milieus te bespreken. Dynamiek is als een aparte dimensie benoemd. Dat geeft aan dat het een belangrijk kenmerk is om woonmilieus van elkaar te onderscheiden. Het belang is overigens groter dan in de naamgeving van de dimensies blijkt, omdat de sociaal-economische dimensie, die de belangrijkste van de vijf, zelf een groot deel van dynamiek in zich bergt, namelijk dat deel dat sterk gerelateerd is aan een laag sociaal-economisch niveau. Daarnaast is er dus nog een extra belang van dynamiek dat los staat van het sociaal-economische niveau. Zie ook bijlage 3. Dat blijkt ook in de bespreking van de milieus. Er zijn drie milieusoorten met een duidelijk hoger dan gemiddelde dynamiek. Alleen in het transitiemilieu is er een duidelijke associatie met een laag sociaaleconomisch niveau.
Doorstroming of Verstopping
46
O+S Amsterdam
Centrummilieu (structureel startersmilieu) Transitiemilieu (dynamiek in transitiefase) Zeer recente nieuwbouwmilieus (dynamiek in pioniersfase)
In het centrummilieu is het sociaal-economische niveau gemiddeld en heeft de hoge dynamiek meer te maken met een specifieke functie op de hedendaagse woningmarkt: de kleine woningen in de Binnenstad en de negentiende-eeuwse wijken doen voor een groot deel dienst voor de huisvesting van startende jonge huishoudens afkomstig van elders. Deze starters stromen weer door naar grotere woningen zodra zij daar geld voor hebben en bij huishoudensvergroting. De Binnenstad en negentiende-eeuwse gordel, vroeger echte gezinsbuurten, vervullen deze functie al tientallen jaren. Het centrummilieu heeft hiermee de status gekregen van een startersmilieu, met de laatste jaren een tendens naar een blijfmilieu voor welgestelde kleine huishoudens. De daling in de dynamiek voor het centrummilieu is goed te zien in de figuren 2.7 t/m 2.11 en in figuur 6.8. Ook in de drie recente nieuwbouwmilieus is de dynamiek groot, maar die is hier vooral gebonden aan de korte pioniersfase van oplevering en eerste bewoning. Geliefde nieuwbouwbuurten krijgen daarna al snel een zeer laag migratieniveau. De korte periode van sterke dynamiek treedt bij nieuwbouwwijken op in combinatie met een hoog sociaal-economisch niveau, vooral nu tegenwoordig nieuwbouwwijken voor een groot deel worden gebouwd in de koopsector, waarvoor een hoger dan gemiddeld inkomen nodig is. Figuur 6.7 factoren ter verklaring van woonmilieudifferentiatie in Amsterdam
Sociaaleconomisch Sociale huur en gezinsstructuur Moderne woningen, groen en gezinnen Dynamiek
lage waarde en groen ruimte
De relatie tussen hoge dynamiek en een laag sociaal-economisch niveau in de transitiemilieus moet meer geïnterpreteerd worden als een verschijnsel dat gebonden is aan de fase waarin het woonmilieu zich bevindt in termen van woningmarktpositie. Veel van de buurten in het transitiemilieu behoren tot de naoorlogse hoogbouw. De Bijlmer-hoogbouw stamt zelfs voor een deel uit de jaren zeventig. Dit woningtype heeft al vanaf de jaren zestig ernstige concurrentie van de sterk groeiende woningmarkt in de groeikernen. Daar was voor velen het aantrekkelijke huis met tuin te vinden. De aantrekkingskracht van de naoorlogse hoogbouwbuurten verminderde snel, vooral onder autochtone gezinshuishoudens Doorstroming of Verstopping
47
O+S Amsterdam
de oorspronkelijke doelgroep. De hoogbouw werd tegelijkertijd wel aantrekkelijk voor gezinshuishoudens van etnische minderheden, die een beduidend lager sociaal-economische niveau hadden. Een wijk met een dalende status is voor velen minder aantrekkelijk om te blijven of om zich te vestigen. Zo ontstaat een versnelde transitiefase met bijeffecten op de leefbaarheid. Want in buurten waar de doorstroming extreem is, kan geen sociale binding ontstaan. Figuur 6.8 Mutatiegraad naar milieu in 1995 en 2000
moderne inbreiding transitie centrum sociale nieuwbouw welgesteld stedelijk stadsvernieuwing modaal voor- en naoorlogs moderne stadsrand dorp welgest. dorp 0
5 2000
10
15
20 1995
Alle milieus doorlopen in de tijd een ontwikkeling. Niet alleen op het gebied van verhuis- en migratiedynamiek, maar ook op andere kenmerken. Het centrummilieu kreeg in de naoorlogse periode zijn status van woongebied voor kleine huishoudens. Sommige buurten in het transitiemilieu kregen nog maar betrekkelijk kort geleden te maken met een sterke aanwezigheid van etnische minderheden. Het verschijnsel van nieuwe woonbuurten met veel relatief rijke huishoudens is hooguit zo’n tien jaar oud. Daarvoor waren nieuwbouwwijken zeer gemengd of zelfs sterk gevuld met lage-inkomensgroepen. Kortom: de woonmilieu-indeling zoals hier beschreven, is slechts een momentopname voor 2001. Het zou nuttig zijn om over enige tijd te zien hoe de indeling is veranderd. 6.4 WOONMILIEUS, LEEFBAARHEID EN GENEIGDHEID TE VERHUIZEN
Van belang voor verandering is de mening van de bewoners over hun woonmilieu, en hun geneigdheid om er te blijven wonen of te vertrekken. Voor deze meningen en gevoelens is gebruik gemaakt van het onderzoek Wonen in Amsterdam dat O+S tweejaarlijks uitvoert in opdracht van de Stedelijke Woningdienst. Hier is de aflevering van 1999 gebruikt, dus de meningen kunnen afkomstig zijn van mensen die alweer zijn vertrokken uit het woonmilieu. In de figuren 6.9 t/m 6.13 is te zien dat het soort woonmilieu grote betekenis heeft voor woonbeleving. In het welgesteld stedelijk milieu worden de meeste tevreden mensen aangetroffen. Ook in de nieuwbouwmilieus, moderne stadsrand, moderne inbreiding, sociale nieuwbouw en het centrummilieu zijn maar weinig mensen ontevreden over hun woonomgeving. Het transitiemilieu oogst de minste tevredenheid, op enige afstand gevolgd door het stadsvernieuwings- en het modaal Doorstroming of Verstopping
48
O+S Amsterdam
voor- en naoorlogs milieu. De meeste Amsterdammers weten wel punten van verbetering te noemen, maar de verschillen tussen de milieus zijn wat dit betreft niet al te groot. Ze liggen wel ongeveer in lijn met de tevredenheid. Figuur 6.9 Tevredenheid met woonomgeving naar woonmilieu welgesteld stedelijk moderne stadsrand sociale nieuwbouw centrum moderne inbreiding modaal voor- en naoorlogs stadsvernieuwing transitie 0%
tevreden
20%
40%
60%
niet tevreden/niet ontevreden
80%
100%
ontevreden
Bron: Stedelijke Woningdienst, Wonen in Amsterdam 1999 De meeste verbeterpunten worden genoemd door bewoners van het transitiemilieu en het stadsvernieuwingsmilieu. Dat zijn ook de milieus waar men veiligheid op straat en rond de woning de grootste knelpunten vindt. Ook vindt men in deze milieus vaak het onderhoud van woningen een minpunt, terwijl men opvallend veel vaker dan in andere milieus een oplossing ziet in nieuwbouw. In het moderne stadsrandmilieu en het moderne inbreidingsmilieu zijn de voorzieningen meer een punt van kritiek, evenals het onderhoud van de openbare ruimte. Overigens weet 60% van de respondenten in deze nieuwbouwgebieden helemaal geen verbeterpunten te noemen. In het centrummilieu en het welgesteld stedelijk milieu valt op dat een gering aantal mensen ontevreden is, maar wel een flink deel verbeterpunten weet te noemen. De problemen zijn een mix van veiligheid en onderhoud aan woningen en omgeving. Kennelijk heeft men ondanks deze tekortkomingen een hoge waardering voor het wonen in deze milieus. In de geneigdheid binnen twee jaar te verhuizen zitten deels herkenbare en deels verrassende patronen. In het transitiemilieu en het stadsvernieuwingsmilieu zijn de mensen het meest verhuisgeneigd, wat niet verbaast gezien de antwoorden over de woontevredenheid. Ook de bewoners van het centrummilieu zijn verhuisgeneigd, wat niet zozeer correspondeert met hun woontevredenheid maar met de starterspositie die velen van hen hebben. Opvallend zijn de scores voor de moderne inbreiding en voor het modaal voor- en naoorlogs milieu.
Doorstroming of Verstopping
49
O+S Amsterdam
Figuur 6.10 Aantal genoemde verbeterpunten betreffend de woonomgeving naar woonmilieu moderne stadsrand modaal voor- en naoorlogs moderne inbreiding welgesteld stedelijk sociale nieuwbouw centrum stadsvernieuwing transitie
0%
0
1
20%
40%
2
60%
80%
3
100%
4+
Bron: Stedelijke Woningdienst, Wonen in Amsterdam 1999 Figuur 6.11 Verbeterpunten woonomgeving naar woonmilieu transitie stadsvernieuwing modaal voor- en naoorlogs sociale nieuwbouw welgesteld stedelijk centrum moderne inbreiding moderne stadsrand 0%
20%
40%
60%
80%
100%
herinr. OR
onderh. OR
meer winkels
meer OV
onderh. woningen
nieuwbouw
veiligheid straat
veiligheid huis
Bron: Stedelijke Woningdienst, Wonen in Amsterdam 1999
Doorstroming of Verstopping
50
O+S Amsterdam
Met de geringe woontevredenheid van de inwoners van het modaal voor-en-naoorlogs milieu zou een grotere verhuisgeneigdheid verwacht mogen worden. Maar vermoedelijk hebben de bewoners daarvoor een te geringe draagkracht. Ze zijn aangewezen op de sterk aanwezige sociale huursector in het milieu. De mutatiegraad is nog gering in dit aanzienlijk vergrijsde milieu, maar wellicht ontvangt het al langzaamaan nieuwe bewoners. De oude bewoners zijn waarschijnlijk degenen die deze verandering niet waarderen. Net zoals in het transitiemilieu wordt ‘sfeer in de buurt’ vaak als eventuele verhuisreden genoemd. De waardering voor het wonen in de verschillende gebieden van Amsterdam is ook al jaren bekend uit de reacties op aangeboden huurwoningen. In 2001 is het regionale woningmarktsysteem Woningnet van start gegaan. Dat levert voor de Binnenstad, Amsterdam Oud-Zuid en Oud-West meer dan 220 reacties per woning op. Het kaartbeeld (figuur 6.14) van een populaire Binnenstad en negentiendeeeuwse gordel, globaal de gebieden waar het Centrummilieu en het Welgesteld Stedelijk milieu domineren, was ook bekend tijdens het Amsterdamse systeem. De reactieaantallen zijn alleen nu met het regionale systeem nog hoger. Figuur 6.12 Wens om binnen twee jaar te verhuizen naar woonmilieu moderne stadsrand modaal voor- en naoorlogs welgesteld stedelijk moderne inbreiding sociale nieuwbouw centrum stadsvernieuwing transitie
0%
20%
40%
60%
80%
100%
nee,beslist niet eventueel wel,misschien zou wel willen,kan niets vinden beslist wel heb al andere huisvesting
Doorstroming of Verstopping
51
O+S Amsterdam
figuur 6.13 Verhuisredenen naar woonmilieu, WiA’99 welgesteld stedelijk centrum moderne inbreiding stadsvernieuwing moderne stadsrand sociale nieuwbouw modaal voor- en naoorlogs transitie 0%
20%
40%
60%
80%
100%
kwaliteit woning
prijs woning
overlast woonomgeving
voorzieningen
sfeer buurt
omstandigheden huishouden
omstandigheden werk
anders
Bron beide figuren : Stedelijke Woningdienst, Wonen in Amsterdam 1999 Figuur 6.14 Gemiddeld aantal reacties per woning in de sociale huursector, 2001
aantal reacties 220 - 287 150 - 220 120 - 150 80 - 120 buiten beschouwing
Bron: Woningnet, AFWC 6.5 INTERPRETATIE EN CONCLUSIE
De indeling van de driehonderd statistische buurten naar tien woonmilieus met overeenkomstige kenmerken, levert een zinvol kader voor bespreking van de relatie tussen verhuis- en migratiedynamiek en structurele kenmerken van de bevolking, de woningvoorraad en de woonomgeving. Er zijn milieus gevonden die een eigen leven leiden binnen de grootstedelijke bewegelijkheid. Aan de rand van Amsterdam bevinden zich dorpsmilieus die er niet alleen zo uit zien, maar die zich ook in de cijfers doen gelden als woongebieden die lijken op de dure suburbantendorpen Doorstroming of Verstopping
52
O+S Amsterdam
in de omgeving van Amsterdam, welgesteld met weinig doorstroming. De echte stedelijke milieus, acht in getal, hebben ieder een eigen plaats in de huidige woningmarktconstellatie. Het welgesteld stedelijk milieu en het centrummilieu zijn al enige decennia geen gezinsmilieu meer en zeker niet arm. De Vondelparkbuurt en het Museumkwartier zijn al een eeuw de topmilieus van Amsterdam. In de loop der tijd zijn daar nog nieuwe topgebieden aan toegevoegd, terwijl de laatste tijd het milieu van de rijkeren wordt uitgebreid naar aanliggende milieus die ooit veel minder allooi hadden en naar enkele verder weg gelegen gebieden zoals de Watergraafsmeer. Het centrummilieu heeft een andere allure. Door de meestal kleine woningen met soms geringe kwaliteit zijn de kwalificaties anders dan in het welgesteld stedelijk milieu. Het centrummilieu is al decennialang het domein van liefhebbers van de grootstedelijke cultuur die slechts zolang in het gebied blijven als studie en carrièrestart vereisen en de samenstelling van het huishouden toelaat. Mede daardoor is de dynamiek in dit milieu aan de hoge kant. Nieuwbouwmilieus hebben vooral in de periode dat de woningen worden opgeleverd een hoge dynamiek. Daarna stabiliseert de wijk snel. Het moderne inbreidingsmilieu komt overeen met het moderne stadsrandmilieu wat betreft de welvaart van de bewoners. Er zijn voor Amsterdamse begrippen veel koopwoningen en dat trekt een wat rijker woonpubliek. Dat is ook het grootste contrast met een derde nieuwbouwmilieu, het sociale nieuwbouwmilieu, dat door de nadruk op de sociale huursector de laatste vertegenwoordiger van de Eeuw van de Volkshuisvesting is. De sociaal-economische status van de bevolking is modaal. Er wonen relatief veel gezinshuishoudens en het aandeel etnische minderheden ligt boven het stedelijk gemiddelde. Het transitiemilieu kenmerkt zich het meest van alle milieus door sterke dynamiek. De woontevredenheid is in dit milieu dan ook het geringst. Dit milieu heeft een lage sociaal-economische status en er wonen nog maar weinig Nederlanders. Het transitiemilieu oefent weinig aantrekkingskracht uit op mensen die zich beter kunnen veroorloven. De Bijlmermeer is het grootste aaneengesloten gebied in dit milieu, maar ook delen van de Westelijke Tuinsteden, Amsterdam-Noord en de oostelijke negentiende-eeuwse gordel horen er bij. Het stadsvernieuwingsmilieu bestaat zowel uit echte stadsvernieuwingsbuurten, vooral te vinden in de negentiende-eeuwse gordel, als delen van de voor- en naoorlogse woongebieden die hier wat demografische en sociaal-economische kenmerken betreft op lijken. De sociaal-economische positie van de bevolking en de demografische kenmerken verschillen niet zo veel van het transitiemilieu, maar er is een vrij geringe dynamiek. Geringe dynamiek is er ook in het modaal voor- en naoorlogs milieu. Dit milieu lijkt door de sterk aanwezige sociale huursector wat op het transitiemilieu en het stadsvernieuwingsmilieu, maar de bevolkingskenmerken zijn anders. Het aandeel ouderen (Nederlanders) is vrij hoog en er zijn relatief minder armoedegroepen en etnische minderheden. De geringe woontevredenheid, vooral wat betreft ‘woonsfeer’ en veiligheid, duidt er hier waarschijnlijk op dat de oude bevolking langzaam plaatsmaakt voor een nieuwe bevolkingsgroep met een ander profiel. Als dit proces versnelt en er treedt verlaging van de sociaal-economische status op, dan gaan delen van dit milieu over in het transitiemilieu.
Doorstroming of Verstopping
53
O+S Amsterdam
Doorstroming of Verstopping
54
O+S Amsterdam
7 WOONMILIEUS, VERHUISSTROMEN EN WOONCARRIÈRE Kernpunten De woonmilieus hebben een verschillende karakteristiek en er zijn selectieve verhuisstromen tussen de milieus onderling. Centrummilieu, welgesteld stedelijk milieu en modern inbreidingsmilieu hebben sterke onderlinge relaties en met de buitenwereld. Tussen de drie nieuwbouwmilieus, moderne inbreiding, moderne stadsrand en sociale nieuwbouw, bestaan sterke onderlinge verhuisstromen. Er is wel een verschil in welstand tussen de drie. Dat onderscheid in welstand is er ook in de oudbouwmilieus waarmee de drie belangrijke verhuisrelaties hebben. In de wooncarrière van verhuizers in termen van WOZ-waarde is de rolverdeling van de milieus te herkennen. Centrummilieu en het welgesteld stedelijk milieu spelen een opmerkelijke rol. Ze zijn vestigingsgebied voor nieuwkomers die zich een dure start in Amsterdam permitteren om vervolgens door te schuiven naar beter betaalbare woningen met een geringere waarde. 7.1 INLEIDING
In dit hoofdstuk wordt gekeken naar de functie van de woonmilieus voor verhuisstromen en wooncarrières van Amsterdammers. Stromen bewoners door van het ene milieu naar het andere? In welke milieus komen de vestigers van buiten vooral aan en welke zijn met name de vertrekmilieus? Voor de analyse van de wooncarrières wordt gebruik gemaakt van de waarde van de woning voor de onroerende-zaakbelasting (WOZ-waarde). Het verschil in waarde tussen de verlaten en de betrokken woning zegt iets over de wooncarrière in termen van woonkwaliteit. Hoe hoger de waarde, des te hoger is in het algemeen de kwaliteit van een woning. Essentieel voor de analyse is de segmentering van de Amsterdamse woningmarkt naar sociale huur, particuliere huur en eigenaar-bewoning. Dat is het thema van de derde paragraaf. Daarna staan de carrières van verschillende leeftijdsgroepen en etnische groepen centraal en vervolgens de rol van de verschillende woonmilieus. 7.2AMSTERDAMSE WOONMILIEUS EN DE BELANGRIJKSTE VERHUIS- EN MIGRATIESTROMEN
De acht stedelijke woonmilieus in Amsterdam laten zich niet alleen typeren naar kenmerken van de bevolking, de woningvoorraad en de woonomgeving. Ze vervullen een typerende taak in de woningmarkt die zich laat beschrijven aan de hand van de verhuis- en migratiestromen. Het belang van de onderscheiden milieus is op de eerste plaats afhankelijk van de omvang. Het centrummilieu, het transitiemilieu en het modaal voor- en naoorlogs milieu spelen door de omvang van hun woningvoorraad en bevolking een veel grotere rol te spelen in de totale Amsterdamse dynamiek dan de drie nieuwbouwmilieus. Overigens staat in fuguur 7.1 ook ‘elders’ als bestemming of herkomst genoemd. Bij verhuizingen en migratie neemt de wereld buiten Amsterdam ongeveer een derde voor zijn rekening: vergelijk ook figuur 2.1 in hoofdstuk 2.
Doorstroming of Verstopping
55
O+S Amsterdam
Figuur 7.1 Relatief belang van de Amsterdamse woonmilieus in de totale Amsterdamse dynamiek
herkomst
bestemming
0%
20%
40%
60%
80%
elders
centrum
modaal voor- en naoorlogs
transitie
stadsvernieuwing
welgesteld stedelijk
moderne stadsrand
sociale nieuwbouw
100%
moderne inbreiding
Figuur 7.2 geeft de belangrijkste verhuisstromen voor de acht woonmilieus die het meest van belang zijn. De dorpse milieus hebben een kleine woningvoorraad en een geringe mutatiegraad. Ze zijn voor de verhuisstromen van zeer geringe betekenis. Figuur 7.2 Belangrijkste herkomst van verhuizenden en migranten voor acht Amsterdamse woonmilieus, 1998-2000
Doorstroming of Verstopping
56
O+S Amsterdam
Centrummilieu - Welgesteld Stedelijk Milieu Het welgesteld stedelijk milieu kent wat betreft de interne verhuisstromen in Amsterdam een herkenbare relatie met het centrummilieu en met het moderne inbreidingsmilieu. Voor het verbeteren van de woonsituatie is er, afgaande op de status van deze drie milieus, geen scherpe rolverdeling. Weliswaar is de gemiddelde woonkwaliteit in het welgesteld stedelijk milieu hoger dan in de twee andere milieus, maar op individueel niveau kan dat anders liggen. Waarschijnlijk zijn leefstijlfactoren en lokale bijzonderheden bepalend voor de onderlinge verhuisstromen. Het welgesteld stedelijk milieu heeft een herkenbare positie wat betreft de relatie met de buitenwereld. Zowel het vertrek naar buiten de gemeente als de vestiging van buiten is hier hoog. Vervolgmilieus op het welgesteld stedelijk milieu worden vaker aangetroffen buiten Amsterdam (in de suburbane regio of verder weg), terwijl het milieu vanwege de ruime aanwezigheid van koopwoningen en particuliere huursector goed toegankelijkheid is voor mensen van buiten met een grotere beurs. Transitiemilieu en Stadsvernieuwingsmilieu Het transitiemilieu heeft weinig andere milieus als belangrijkste herkomstgebied. Dat is logisch vanuit de gedachte dat mensen bij verhuizing hun woonsituatie willen verbeteren, en dat is moeilijk in dit milieu. Het enige milieu waarmee wel een intensieve, wederzijdse verhuisrelatie bestaat is het sociale nieuwbouwmilieu, met zijn grote sociale huursector. Veel van de verhuizers in het transitiemilieu richten zich echter op een andere woning binnen het milieu zelf; er is een hoog aandeel interne verhuizingen. Deze interne gerichtheid is waarschijnlijk het gevolg van de geringe bestedingskracht van vele huishoudens in dit milieu en de goedkope woningvoorraad. Een betere woning in een sterker milieu kunnen velen niet betalen. Ook het stadsvernieuwingsmilieu heeft een lage sociaal-economische status. Het is daarom ook voor dit milieu begrijpelijk dat er geen typerend donormilieu is. Wel starten vanuit het stadsvernieuwingsmilieu doorstromingspatronen richting het modaal voor- en naoorlogs milieu en naar het modern stadsrandmilieu. Modaal Voor- en Naoorlogs Milieu Het modaal voor- en naoorlogs milieu is een doorstroommilieu. Zowel vertrekkers als vestigers gaan er in hun woonsituatie op vooruit. Het milieu dat in sterke mate bijdraagt aan de vestiging is namelijk het stadsvernieuwingsmilieu, met zijn vrij lage sociaal-economische status. Het milieu waar veel vertrekkers naartoe gaan is het moderne stadsrandmilieu, dat een aanzienlijk hogere status heeft. Modern Stadsrandmilieu, Modern Inbreidingsmilieu en Sociale Nieuwbouwmilieu Het moderne stadsrandmilieu, het moderne inbreidingsmilieu en het sociale nieuwbouwmilieu zijn alle nieuwbouwmilieus, maar met een verschillende sociaal-economische signatuur en met een verschillende ligging. Toch zijn de drie met elkaar verbonden door aanzienlijke verhuisstromen. Men kan zeggen dat de drie milieus elkaar aanvullen. Ondanks deze onderlinge connectie zijn er verschillen tussen de drie nieuwbouwmilieus in hun relaties met de oudere woonmilieus. Het moderne inbreidingsmilieu wordt sterk gevoed door het centrummilieu en het welgesteld stedelijk milieu. De moderne stadsrand recruteert veel uit het modaal voor- en naoorlogs milieu, en het sociale nieuwbouwmilieu krijgt relatief veel mensen uit het transitiemilieu. De verschillen in sociaal-economische status tussen de nieuwbouwmilieus zijn kennelijk verbonden met de verschillen in welstand tussen de belangrijkste donormilieus. 7.3 WOONCARRIÈRE EN WONINGMARKTSECTOREN
De koopsector (eigenaarbewoning) is in termen van WOZ-waarde duurder dan de particuliere huursector, respectievelijk de sociale huursector. In de sociale huursector heeft ruim de helft van de Doorstroming of Verstopping
57
O+S Amsterdam
woningen een waarde beneden HQLQGHNRRSVHFWRUKHHIWELMQDGHKHOIWHHQZDDUGHERYHQ 150.000. De particuliere huursector zit er wat waardeverdeling betreft tussenin. Figuur 7.4 biedt inzicht in de rol die de drie sectoren spelen in wooncarrières. De grootste waardestijgingen worden, weinig verrassend, geboekt door mensen die overgaan van de huursector naar de koopsector. Van sociale huur naar koop is de gemiddelde waardestijging YDQSDUWLFXOLHUH huur naar koop 2PJHNHHUGNRPWGHJURRWVWHGDOLQJELMHHQRYHUJDQJYDQNRRSQDDUKXXrsector. Van koop naar sociale huursector is de waardesprong minus HQYDQNRRSQDDUSDUWiculiere huur 'HZDDUGHVWLMJLQJELMHHQRYHUJDQJYDQVRFLDOHKXXUQDDUSDUWLFXOLHUHKXXULV gemiddeld HQRPJHNHHUGLVHUHHQZDDUGHGDOLQJYDQ 2SYDOOHQG]LMQGHELQQHQVHctorale waardeverschillen bij verhuizing. In de sociale huursector is er amper waardeverschil, maar na verhuizing binnen de particuliere huursector woont men in een woning die gemiddeld JRHdkoper is. In de koopsector is dat verschil zelfs minus 'H]HZDDUGHGDOLQJGXLGWHUZDDrschijnlijk op dat nieuwkomers in Amsterdam aanvankelijk zijn aangewezen op een dure vrije sector. Eenmaal binnen kunnen ze gaan omzien naar een betaalbaarder alternatief. Figuur 7.3 Waarde onroerende-zaakbelasting naar eigendomssector, 2001 ( [ 100%
75%
50%
25%
0% sociale huur
< 75
75-100
Doorstroming of Verstopping
particuliere huur 100-125
eigenar bewoning
125-150
> 150
58
O+S Amsterdam
Figuur 7.4 Aandeel van de sectorale verhuizingen binnen Amsterdam en gemiddeld waardeverschil bij sectorale verhuizing (1998-2000) sociale huur -> eigendom: + 146.000 particuliere huur -> eigendom: + 83.000 sociale huur -> particuliere huur: + 42.000 sociale huur -> sociale huur: + 1.000 particuliere huur -> particuliere huur: - 27.000 particuliere huur -> sociale huur: - 34.000 eigendom -> eigendom: -63.000 eigendom -> particuliere huur: -334.000 eigendom -> sociale huur: -454.000
0
10
20
30
40
percentage
Voor het geheel der wooncarrières in Amsterdam zijn de aantalsverhoudingen in de sectorale verhuizingen van belang. Het merendeel van de verhuizingen (45%) vindt binnen de sociale huursector plaats en verloopt dus gemiddeld waardeneutraal. Groot zijn ook nog de aantallen verhuizingen binnen de particuliere huursector (13%) en van particuliere huursector naar sociale huursector (12%) en omgekeerd (9%). De verhuizingen binnen het eigenwoningbezit en van eigen bezit naar huur en omgekeerd zijn een veel kleiner deel van het geheel (samen 22%), maar hier worden, zoals gezegd, wel de grootste waardeverschillen geboekt. Over het geheel genomen wordt bij verhuizing binnen Amsterdam een waardedaling van JHUHDOLVHHUG(HQRSYDOOHQGUHVXOWDDWGDWYRRUUHNHQLQJNRPWYDQ specifieke groepen. 7.4 WOONCARRIÈRES VAN ETNISCHE GROEPEN EN LEEFTIJDSGROEPEN
Om de waardedaling bij verhuizing beter te begrijpen, wordt gekeken naar de gebruikmaking van van de woningmarktsectoren door de etnische groepen (figuur 7.5). De etnische minderheden, Turken, Marokkanen, Surinamers, Antillianen, de verzamelgroep uit overige niet-geïndustrialiseerde landen, en de Zuid-Europeanen, verhuizen veel vaker binnen de sociale huursector dan de Nederlanders en de overige buitenlanders uit geïndustrialiseerde landen (westerse allochtonen). Van alle verhuizingen binnen de stad vindt 45% plaats binnen de sociale huursector, maar bij Nederlanders en westerse allochtonen is dit maar 29% en 22%. Nederlanders, Zuid-Europeanen en westerse allochtonen hebben dan ook veel minder dan etnische minderheden te maken met waarde-neutrale verhuizingen en veel vaker met grote waardesprongen. Die waardesprongen gaan twee kanten op. De grafiek laat zien dat sectorale verhuizingen met waardedaling bij deze groepen vaker voorkomen dan sectorale verhuizingen met waardestijging. Het zijn dan ook vooral Nederlanders en westerse buitenlanders die een start hebben gemaakt in de dure particuliere huursector (ook kamerhuur valt hieronder: hierbij wordt de WOZ-waarde van de gehele woning meegeteld) en koopsector en daarna verhuizen naar goedkopere woningen, met een aanzienlijk lagere WOZ-waarde.
Doorstroming of Verstopping
59
O+S Amsterdam
Figuur 7.5 sectorale verhuizing naar etniciteit, 1998-2000 Marokkanen
Antillianen
Surinamers
Turken
Niet-geind. Landen
Zuid-Europeanen
Nederlanders
Geind. Landen
0%
20%
40%
60%
80%
100%
sociale huur -> eigendom: + 146.000
particuliere huur -> eigendom: + 83.000
sociale huur -> particuliere huur: + 42.000
sociale huur -> sociale huur: + 1.000
particuliere huur -> particuliere huur: - 27.000
particuliere huur -> sociale huur: - 34.000
eigendom -> eigendom: -63.000
eigendom -> particuliere huur: -334.000
eigendom -> sociale huur: -454.000
Tabel 7.1 gemiddelde WOZ-waarde naar etniciteit hoofdbewoner, 2001 etnische groep WOZ-waarde etnische groep Marokkanen 98.000 Niet-geindustr. Landen Turken 98.000 Zuideuropeanen Antilliannen 100.000 Nederlanders Surinamers 101.000 Geindustr. landen
WOZ-waarde 111.000 116.000 132.000 145.000
Een andere groep Nederlanders en westerse allochtonen boekt wèl vooruitgang en stroomt door naar de koopsector. Bij Nederlanders, westerse allochtonen en Zuid-Europeanen komt de sectorale verhuizing met waardestijging, met name van huur naar eigenwoningbezit, veel vaker voor dan bij etnische minderheden. Bij Surinamers valt de aanzienlijke doorstroming van sociale huur naar koop op. Antillianen, Surinamers en Turken zijn de enige drie etnische groepen die zich gemiddeld in termen van WOZ-waarde verbeteren na verhuizing. Bij westerse allochtonen gaat verhuizen gepaard met de grootste negatieve waardesprong. In het algemeen hebben de groepen die in termen van WOZ-waarde duur wonen bij verhuizing de grootste waardedaling en hebben de groepen die goedkoop wonen meer kans op een positieve waardesprong (vergelijk tabel 7.1). Het patroon keert terug in de sectorale verhuizing naar leeftijdsgroep. Gezinnen (lees 0-17 jaar) verhuizen vaak binnen de sociale huursector en hetzelfde geldt voor senioren (50+). Bij de middelbare leeftijdsgroep (28-49) treft men de meeste overgangen naar een duurdere sector aan. De leeftijdgroep 18-29 jaar vertoont het meest typerende het beeld van goedkoper doorverhuizen na een dure start. Doorstroming of Verstopping
60
O+S Amsterdam
Aangezien deze groep in sterke mate bestaat uit Nederlanders, is bij de leeftijdsgroep 18-29 van alle etnische groepen de meest negatieve waardesprong te zien bij Nederlanders, gevolgd door westerse allochtonen. Pas bij de leeftijdsgroep van vijftig jaar is er bij Nederlanders de grootste positieve waardesprong bij verhuizing. Figuur 7.6 Gemiddelde waardesprong (x ELMYHUKXL]LQJQDDUHWQLFLWHLW
-60
-50
-40
-30
-20
-10
0
10
20
Geind. landen
Nederlanders
Zuideuropeanen
Niet-geind. landen
Marokkanen
Surinamers
Turken
Antillianen
Figuur 7.7 sectorale verhuizing naar leeftijd, 1998-2000 50+
28-49
18-27
0-17 0%
20%
40%
60%
80%
100%
sociale huur -> eigendom: + 321.000
particuliere huur -> eigendom: + 182.000
sociale huur -> particuliere huur: + 93.000
sociale huur -> sociale huur: + 3.000
particuliere huur -> particuliere huur: - 60.000
particuliere huur -> sociale huur: - 75.000
eigendom -> eigendom: -138.000
eigendom -> particuliere huur: -736.000
eigendom -> sociale huur: -1.000.000
De sectorale verhuizingen met hun bijbehorende waardesprongen vertalen zich naar de woonmilieus (tabel 7.2). Het transitiemilieu, het stadsvernieuwingsmilieu en het modaal voor- en naoorlogsmilieu hebben vooral sociale-huurwoningen en nauwelijks dure huizen. Vestiging van binnen Amsterdam
Doorstroming of Verstopping
61
O+S Amsterdam
gaat in alledrie de milieus gepaard met een negatieve waardesprong, terwijl vertrek gemiddeld een positieve waardesprong oplevert. Tabel 7.2 Waarde van woningen naar woonmilieu bij verhuizing en migratie en waardeverschil bij vestiging en vertrek binnen Amsterdam
woonmilieu modaal voor- en naoorlogs transitie stadsvernieuwing welgesteld stedelijk centrum sociale nieuwbouw moderne stadsrand moderne inbreiding totaal
aandeel boven verhuis vertrek vertrek 6.9 8.8 0.7 1.1 9.1 8.4 49 49 26 31.1 23.9 23.5 50.7 50.4 64.6 72.9 17.2 21.8
Waardeverschil verhuis vestig 8.2 0.8 9.5 46.8 27.1 22.5 60.8 73.7 19.4
vest 9.2 1.0 8.1 48.9 29.8 23.4 59.5 76.9 22.6
vestig -78.8 -81 -64.9 -113.7 -61.9 27.1 84 732.4 -37.8
vertrek 55 60.8 6.7 23 -51.7 -12.5 -37.7 -3996.1 -37.8
Bij de nieuwbouwmilieus geldt het omgekeerde. Vooral de inbreidings- en uitbreidingmilieus tellen veel dure woningen van boven de :LH]LFKKLHUYHVWLJWYDQXLW$PVWHUGDP]HOIJDDWJHPLddeld gezien in een duurder huis wonen, wie naar een ander milieu verhuist levert gemiddeld waarde in.Bij het centrummilieu en het welgesteld stedelijk milieu gelden de bijzonderheden van het dure startersmilieu bij uitstek. Verhuizing binnen deze milieus of naar een ander Amsterdams milieu leidt gemiddeld tot waardeverlies, terwijl veel vestigers van elders in eerste instantie zijn aangewezen op de dure particuliere huur- en koopsectoren die in deze milieus sterk aanwezig zijn. Pas later kunnen deze nieuwkomers doorschuiven naar goedkopere alternatieven, bijvoorbeeld in de sociale huursector. 7.5 CONCLUSIES
De onderscheiden woonmilieus zijn van betekenis voor het traceren van relaties in de woningmarkt. De milieus, met hun specifieke woningvoorraad, demografische compositie en sociaal-economische opbouw, trekken verschillende bevolkingsgroepen en zorgen voor een selectief verhuisproces van het ene milieu naar het andere. Typerend is de functie van het centrummilieu en het welgesteld stedelijk milieu in de relatie van Amsterdam met de buitenwereld. Vooral de sterk aanwezige particuliere huuren koopsectoren vervullen deze functie. De sterke relatie met de buitenwereld geldt ook voor het moderne inbreidingsmilieu, dat nauw gerelateerd is aan beide milieus. Tussen de drie nieuwbouwmilieus bestaan omvangrijke verhuisstromen; kennelijk vullen ze elkaar in functionele termen aan. Er is een duidelijke rolverdeling tussen de drie in hun relaties met oudere delen van de stad. Het moderne inbreidingsmilieu onderhoudt sterke relaties met het centrum- en het welgesteld stedelijk milieu, het moderne stadsrandmilieu is kenmerkend verbonden met het modaal voor- en naoorlogs milieu en het sociale nieuwbouwmilieu met het transitiemilieu. Het koppelkenmerk is sociaal-economische status die paarsgewijs verschilt. Ook in de wooncarrière van verhuizers in termen van WOZ-waarde is de rolverdeling van de milieus te herkennen. Centrummilieu en het welgesteld stedelijk milieu spelen een opmerkelijke rol. Ze zijn vestigingsgebied voor nieuwkomers die zich een dure start in Amsterdam permitteren om vervolgens door te schuiven naar beter betaalbare woningen met een geringere waarde. In de milieus met veel sociale huursector was de vorige woning van de vestigers in het algemeen duurder voor de WOZbelasting. In de nieuwbouwmilieus doet men daarentegen in termen van woningwaarde bij vestiging een stap voorwaarts. Doorstroming of Verstopping
62
O+S Amsterdam
8 HERSTRUCTURERING ZUIDOOST Kernpunten De herstructurering van de Bijlmermeer heeft een verandering teweeg gebracht in de bevolkingsamenstelling. De nieuwbouw is veel meer dan de gesloopte flats een gezinsbuurt. Het is vooral een Surinaamse gezinswijk, met de typerende aanwezigheid van eenoudergezinnen zoals die onder Surinamers vaker voorkomen. Nederlanders sluiten goed aan in de nieuwbouw. De brede groep buitenlanders uit de niet-westerse wereld is beduidend minder aanwezig. Deze groep heeft waarschijnlijk minder draagkracht en de woonlasten zullen hoger liggen dan vroeger. Herstructurering geeft dus geringere kansen voor zwakke groepen op de woningmarkt. De nieuwbouw vervult een functie voor Zuidoost. Tegen de negentig procent komt uit het stadsdeel zelf. Ook vestigers uit Gein en Reigersbos, de laagbouwmilieus van de jaren tachtig, zijn ruim vertegenwoordigd.
8.1 INLEIDING
In dit hoofdstuk richten we de aandacht op een bijzonder soort verhuis- en migratiebewegingen. Namelijk die het gevolg zijn van herstructurering. Voor de toekomst is dat zeker van belang omdat grote delen van de naoorlogse woningvoorraad binnenkort grondig zullen worden aangepakt. We kijken naar de migratie-effecten van een recent voorbeeld: de herstructurering van de Bijlmermeer in Amsterdam Zuidoost. Leidt de nieuwbouw tot een andere bevolkingssamenstelling? Waar zijn de oude bewoners naartoe gegaan en vanwaar komen de nieuwe? Figuur 8.1 laat zien waar het gebied ligt waar de mutaties in de woningvoorraad hebben plaatsgevonden: het gaat om onderdelen van de buurten met nummers 732, 740 en 741, waarmee ze volgens de statistische indeling van de gemeente bekend zijn. Figuur 8.1 Herstructureringsgebied Bijlmermeer
Herstructurering Zuidoost Herstructurering
Doorstroming of Verstopping
63
O+S Amsterdam
8.2 SLOOP EN NIEUWBOUW
In de statistiek van O+S over bevolking en woningen is een vergelijking gemaakt tussen adressen die in 1995 bestonden en in 2001 niet meer en adressen die in 2001 bestonden en in 1995 niet. Op enkele uitzonderingen na gaat het hierbij om de woningen die gesloopt zijn en de woningen die gebouwd zijn. Het aantal mensen dat in de statistiek werd getraceerd uit de gesloopte flats Geinwijk en Gerenstein bedraagt bijna 2.000, het aantal mensen in de nieuwbouw rond de Bijlmerdreef is ruim 5.000. In 1999 werden veel woningen voor het eerst bewoond: de wijk begroette 2.000 nieuwe mensen. In 2000 en 2001 vestigen zich bijna 500 mensen. Tabel 8.1 Aantal teruggevonden personen uit gesloopte flats en aantal mensen in nieuwbouw Sloop Nieuwbouw Locatie aantal locatie Aantal Geinwijk 384 Bijlmerdreef e.o. 5.249 Gerenstein 1.412 Overig 80 Totaal 1.840 5.249 Figuur 8.2 Jaar van bewoning huidige bewoners nieuwbouwbuurt 2000
1500
1000
500
0 1996
1997
1998
1999
2000
2001
8.3 VERANDERING BEVOLKINGSAMENSTELLING
De gegevens over de bevolkingsamenstelling moeten met enige reserve beschreven worden, omdat van iets meer dan de helft (53%) van de gesloopte adressen geen gegevens over de bewoners meer waren terug te vinden. Bij de nieuwe adressen was bij slechts 11% geen informatie over de bewoners. Toch zijn de patronen zo opvallend dat ze niet kunnen worden toegeschreven aan deze omissies. Er is een aanzienlijke verandering in het profiel van de gesloopte en de nieuwbouwbuurt naar etniciteit. Vooral de sterke achteruitgang van de groep uit ‘overige niet-geïndustrialiseerde landen’ is opvallend. Deze etnische minderheid was in de gesloopte flats na de Surinamers de grootste groep (30%), maar in de nieuwe buurt is deze groep slechts 15% van het totaal. Dat is zelfs lager dan in Zuidoost als geheel. De nieuwbouw is zeer in trek onder Surinamers, die ruim de helft van de bevolking van de nieuwbouw uitmaken. Surinamers zijn daarmee in de nieuwbouw ook aanzienlijk sterker vertegenwoordigd dan in Zuidoost als geheel. Ook de groep Nederlanders is sterk gegroeid. Nederlanders zijn ondanks de groei ten opzichte van de gesloopte woningen nog altijd ondervertegenwoordigd ten opzichte van het stadsdeel.
Doorstroming of Verstopping
64
O+S Amsterdam
Figuur 8.3 Verdeling naar etniciteit van de hoofdbewoners in de oude buurt 1995, de nieuwe buurt 2001 en zuidoost 2001 60 50 40 30 20 10
oude buurt
nieuwe buurt
Overige Geïnd.
Tur, Mar, Z. Eur
Antillianen
Overige niet geïnd.
Nederlanders
Surtinamers
0
zuidoost
Figuur 8.4 Verdeling naar bewoningstype in de oude buurt 1995, de nieuwe buurt 2001 en zuidoost 2001 40 35 30 25 20 15 10 5 0 oudbouw
nieuwbouw
bevolking
alleenwonend
paar zonder kinderen
tweeouder gezin
eenouder gezin
overig
De verschuiving is minder groot bij de bewoningstypen in de oude en de nieuwe buurt. Wat het meest opvalt is dat de nieuwe buurt nog veel sterker dan de oude een gezinsmilieu is. Met name de tweeoudergezinnen zijn sterk vertegenwoordigd. Het aandeel eenoudergezinnen komt uit op een iets hoger peil dan gemiddeld in het stadsdeel, wat overigens voor Amsterdamse begrippen zeer hoog is. 8.4 BESTEMMING EN HERKOMST
Van de bewoners die vroeger woonachtig waren in de gesloopte flats zijn er 1.472 teruggevonden op een adres elders in Amsterdam en 368 zijn naar elders in het land of het buitenland gemigreerd. Van de bijna anderhalf duizend die in Amsterdam gebleven zijn, is tweederde in Zuidoost gebleven. In figuur 8.5 is te zien dat het herstructureringsgebied zelf een belangrijk vestigingsgebied is voor de Doorstroming of Verstopping
65
O+S Amsterdam
mensen die vanaf 1996 moesten vertrekken: 567 mensen zijn in de herstructureringsbuurten 932, 940 en 941 (vergelijk figuur 8.1) terechtgekomen. Een iets kleiner deel kwam in de overige buurten van Zuidoost terecht, met een voorkeur voor de noordwestelijke Bijlmermeer en Venserpolder. Buiten Zuidoost komen veel bewoners van de gesloopte woningen terecht in de Indische Buurt, de Transvaalbuurt en de Oosterparkbuurt. Nieuwbouwbuurten buiten Zuidoost zoals het KNSM-Java-eiland, Nieuw Sloten en de Aker zijn eveneens populaire bestemmingsgebieden. Ook Amsterdam Oost, het oudere gedeelte van De Pijp en de oostelijke Binnenstad zijn in trek bij vertrekkers uit de gesloopte flats. In Amsterdam Noord vindt men een verbinding met Nieuwendam-Noord en Tuindorp Nieuwendam. In de westelijke sector zijn delen van de Baarsjes en Osdorp in trek. Figuur 8.5 aantal vestigers per buurt afkomstig uit herstructureringsgebied Bijlmermeer
aantal vestigers geen 1- 2 2 - 20 20 - 60 > 60
De herkomst van de vestigers in de nieuwbouw van de Bijlmermeer concentreert zich nog sterker rondom het herstructureringsgebied dan de bestemming bij vertrek uit de gesloopte panden. Er zijn uit Amsterdam 4.208 mensen komen wonen en uit de rest van Nederland en het buitenland 1.041. Van de Amsterdamse vestigers komt 86% uit Zuidoost zelf. Het gaat in dit geval wel meer dan bij het vertrek uit de gesloopte flats, om mensen uit buurten buiten het herstructureringsgebied zelf. Ook op veel mensen uit Gein en Reigersbos oefent de Bijlmernieuwbouw aantrekkingskracht uit. Buiten Zuidoost vallen de Oosterparkbuurt, de Dapperbuurt en de Indische Buurt op en daarnaast enkele buurten in de Westelijk Tuinsteden en Amsterdam-Noord.
Doorstroming of Verstopping
66
O+S Amsterdam
Figuur 8.6 aantal vestigers in herstructureringsgebied Bijlmermeer naar herkomstbuurt
aantal vestigers geen 1- 2 3 - 20 20 - 100 > 100 all others
8.5 INTERPRETATIE
De herstructurering van de Bijlmermeer heeft een verandering teweeg gebracht in de bevolkingssamenstelling. Niet alleen het aanzien van de wijk is beduidend anders; de wijk zou niet misstaan in de centrale gedeelten van een grote groeikern. Ook de bevolking neigt naar die kant, in die zin dat het veel meer dan in 1995 een gezinswijk is. Wel is het volop een Surinaamse gezinswijk, met bovendien de typerende aanwezigheid van eenoudergezinnen zoals die onder Surinamers vaker voorkomen. Nederlanders sluiten goed aan in het nieuwbouwgebied. In ieder geval zijn ze ruimschoots sterker vertegenwoordigd dan in de gesloopte flats. De brede groep buitenlanders uit de niet-westerse wereld is beduidend minder aanwezig. Deze groep heeft waarschijnlijk gemiddeld minder draagkracht en de woonlasten zullen hoger liggen dan vroeger. Herstructurering heeft dus gevolgen voor groepen die zich op de woningmarkt minder kunnen permitteren. Duidelijk is te zien dat de nieuwbouw een functie vervult voor Zuidoost. Tegen de negentig procent komt uit het stadsdeel zelf. Ook vestigers uit Gein en Reigersbos, de laagbouwmilieus van de jaren tachtig, zijn ruim vertegenwoordigd.
Doorstroming of Verstopping
67
O+S Amsterdam
Doorstroming of Verstopping
68
O+S Amsterdam
9 CONCLUSIES EN DYNAMIEK IN DE TOEKOMST Primair doel van dit rapport is extra informatie te verschaffen over de bevolkingsdynamiek in de stad. In het rapport Staat van de Stad I werd gerept van circa een half miljoen mensen instroom en uitstroom in tien jaar tijd en 800.000 verhuizingen binnen de gemeente. Dat alles bij een gemiddelde bevolking van 700.000. Dat klinkt alsof iedereen continu aan het verhuizen is. In dit rapport is de dynamiek in een tijdsperspectief geplaatst en is gekeken op welke plaatsen er meer en minder dynamiek is, en bij welke bevolkingsgroepen de beweeglijkheid groter of kleiner is. Dynamiek en stabiliteit zijn er tegelijk Dynamiek en stabiliteit zijn er altijd tegelijkertijd. Het hangt ervan af of je kijkt naar de stromen, de mensen die komen en vertrekken, of naar de stand, de mensen die blijven. In tien jaar tijd vertrokken en stierven bijna een half miljoen Amsterdammers, en door vestiging en geboorten kwamen er ruim een half miljoen bij. Dat is bijna tweederde van de gemiddelde bevolking. Tegelijkertijd woont 60% van de Amsterdammers langer dan tien jaar in de gemeente. Ongeveer de helft daarvan (bijna 30% van de Amsterdammers) woont zelfs langer dan tien jaar op het huidige adres. Interpretatie van dynamiek hangt ook af van de periode die men kiest. In de hele twintigste eeuw zijn in Amsterdam ca 1,2 miljoen mensen geboren en hebben zich 3,2 miljoen gevestigd. Van die 4,5 miljoen Amsterdammers vindt met er nu nog enkelen terug. Dynamiek in tien jaar tijd van hoog naar laag Om dynamiek vergelijkbaar te maken is er het begrip mutatiegraad, de optelling van migratie (vestiging en vertrek) en verhuizingen (binnen de gemeente) gedeeld door de gemiddelde bevolking van een jaar. Sterfte en geboorten horen niet in deze definitie thuis. De vraag of de genoemde dynamiekcijfers over de afgelopen tien jaar nu hoog of laag waren, krijgt een dubbel antwoord, omdat er een sterke ontwikkeling is. Aan het begin van de jaren negentig waren de dynamiekcijfers hoog en rond de eeuwwisseling extreem laag. Daling van de mutatiegraad doet zich overigens ook voor in de andere grote steden, maar in Amsterdam was de daling er al vanaf 1993 en is het niveau inmiddels voor grootstedelijke begrippen laag. Dynamiek hoort bij de stad Naarmate steden groter zijn, is de dynamiek sterker. Dat heeft met de taakverdeling te maken die in de loop van de eeuwen in het land en de verschillende regio’s is gegroeid. De woningvoorraad, het aanbod van cultuur, de ontplooiingsmogelijkheden, de scholingsvoorzieningen en het gevarieerde aanbod van arbeid maken dat de grote stad aantrekkelijk is voor minderheidsgroepen, maar ook voor elitegroepen. De aantrekkelijkheid voor groepen die de stad als carrièrespringplank willen gebruiken, leidt tot dynamiek. Afgaand op de sterk verminderde dynamiek in Amsterdam rond de eeuwwisseling, is er met deze typerende grootstedelijke functie momenteel iets aan de hand. De Amsterdamse dynamiek is immers voor stedelijke begrippen bijzonder laag: zelfs nu er 65.000 mensen verhuizen en 40.000 mensen in en 40.000 uit gaan. Hoge dynamiek in nieuwbouw, de Bijlmer en middeleeuws Amsterdam De dalende Amsterdamse dynamiek vertaalt zich naar vrijwel alle subgebieden in de stad. Op de kaart van Amsterdam is het aantal gebieden met een werkelijk hoge mutatiegraad zienderogen geslonken. Er zijn enkele typerende gebieden overgebleven: gebieden met veel recente nieuwbouw, de Oudezijds- en
Doorstroming of Verstopping
69
O+S Amsterdam
Nieuwezijds-burgwallen in het historische centrum en de Bijlmermeer. Deze gebieden zijn exponenten van drie speciale Amsterdamse woonmilieus Dynamiek verbonden met functies van woonmilieus De ruimtelijke verdeling van dynamiek over de stad is verbonden met de ruimtelijke structuur van Amsterdam als woongebied. Die structuur is ontstaan over een periode van eeuwen en ontwikkelt zich steeds verder. Steeds worden nieuwe wijken toegevoegd die op dat moment het best zijn toegesneden op de markt, de kwaliteitseisen van die tijd en laatste bouwmode. Verouderende woongebieden krijgen in de loop der tijd een andere marktfunctie. Woonkwaliteit is een relatief begrip dat telkens wordt bijgesteld. Die verschuivende kwaliteit krijgt op de woningmarkt verbinding met groepen woonklanten met een veranderend profiel. De ruimtelijke structuur van het Amsterdamse woongebied is bestudeerd aan de hand van kenmerken van de bevolking, de woningvoorraad en de woonomgeving in de Amsterdamse buurten. Hieruit komt een indeling naar tien Amsterdamse woonmilieus voort. Sommige van deze milieus zijn zeer herkenbaar verbonden met woonstabiliteit: de dynamiek is hier zeer gering, er wonen veel mensen met een lange woonduur. Tot deze niet-dynamische gebieden behoren de milieus die men dorpen kan noemen. Zelfs in de grootste stad van het land vindt men aan de randen en temidden van uitbreidingswijken nog woongebieden met de sfeer van een dorp, al lijken ze wat betreft de aanwezigheid van rijkere stedelingen veel op de luxueuze suburbane dorpen rondom Amsterdam. Een ander milieu draagt de naam Moderne stadsrand. Hier is de toestroom van nieuwe bewoners net achter de rug en is een fase van stabiliteit aangebroken. woonmilieu Centrum Welgest. stedelijk Modaal +/- oorlogs Transitie Stadsvernieuwing Sociale nieuwbouw Moderne stadsrand Moderne inbreiding Dorp Welgest. dorp
dyna soc. miek econ. + + +
+ -
+ + +
huisleefhoudens tijd klein middel oud oud gezin jong
gezin klein gezin gezin
jong middel
etn. minderh. + + + -
woningsector part part soc. soc. soc. soc. eigen eigen eigen eigen
grote won. + + + + + +
ruim wonen +
dure won. + + + +
+ +
ruime omgev.
+ + + +
De drie milieus waar juist wel sprake is van sterke dynamiek dragen de namen Centrum, Transitie en Moderne inbreiding. In het moderne inbreidingsmilieu is dynamiek verbonden met de korte pioniersfase die hoort bij nieuwbouwwijken. In de nieuwbouwmilieus van iets minder recente oplevering is de dynamiek gematigd (sociale nieuwbouwmilieu) of zelfs laag (moderne stadsrand). In het Moderne inbreidingsmilieu gaat dynamiek samen met hoge welstand en ook met aanzienlijke tevredenheid onder de bewoners. ,QKHWFHQWUXPPLOLHXLVGHG\QDPLHNJHUHODWHHUGDDQGHKHGHQGDDJVHIXQFWLHYDQGLWJHELHGDOV starters- en carrièremilieu. Bij uitstek dit centrummilieu, bestaand uit grote delen van de Binnenstad en de negentiende-eeuwse gordel, bevat naar de huidige maatstaven veel kleine woningen die tegenwoordig nog maar matig gewaardeerd worden door gezinshuishoudens en juist wel door één- en tweepersoonshuishoudens. Studenten, beginnende arbeidscarrières, mensen die nog niet toe zijn aan een gezin: op veel terreinen kan men het bevolkingsprofiel van de centrumbewoners typeren als starter. Bijzonder is dat dit milieu deze functie al decennia vervult. Dynamiek is in dit milieu een Doorstroming of Verstopping
70
O+S Amsterdam
structuurkenmerk, terwijl de kenmerken van de bevolking nauwelijks veranderen. De startersbevolking die toe is aan een nieuwe stap in de werk- en wooncarrière, maakt plaats voor een nieuwe startersbevolking met een profiel dat vrijwel hetzelfde is als dat van de vertrekkers toen zij arriveerden. In het transitiemilieu is dynamiek gerelateerd aan een specifieke fase van de woningen en de bevolking. Woningen verouderen, hele wijken verouderen en ook de bevolking vergrijst. Deze processen lopen vaak parallel. Een nieuwbouwwijk stroomt vol met startende gezinnen, twintig of dertig jaar later vertrekken veel jongeren die er zijn opgegroeid. Soms gaan de ouders zelf ook weg, maar vaak blijft men als vergrijzende bevolkingsgroep in de wijk achter. Een versnelling in het verhuisproces ontstaat als de leeggekomen woningen bewoond worden door mensen met een lagere sociaaleconomisch positie dan de oorspronkelijke bevolking. Die kans is groot als de kwaliteit van de woningen fysiek of naar de maatstaven van de tijd is afgenomen. In vakliteratuur wordt dat proces invasiesuccessie genoemd. De oude bevolking maakt plaats voor een nieuwe met een profiel dat past bij de inmiddels verminderde status van het woongebied. In het milieu dat transitiemilieu genoemd is, lijkt deze ontwikkeling al in een vergevorderd stadium. Kenmerk van het milieu is de combinatie van hoge dynamiek met lage sociaal-economische status. De woningmarktpositie van de Bijlmermeer is in dit verband van grote betekenis. Het transitiemilieu wordt namelijk sterk gedomineerd door de bekende hoogbouw van de Bijlmermeer en aanliggende middelhoogbouw in overige delen van Zuidoost. De hoogbouw was jarenlang toevluchtsoord voor starters op de woningmarkt, omdat er soepele vestigingsregels voor bestonden. Tegelijk behoorde de Bijlmer tot de minst geliefde woonplekken van de stad, zodat menigeen weer snel vertrok. Zo ontstond een structurele dynamiek, waarbij lage- statusgroepen steeds weer werden opgevolgd door nieuwe lage-statusgroepen. Momenteel is de overheid in de Bijlmermeer grondig bezig om de eenzijdigheid van het woongebied te doorbreken. Men wil nadrukkelijk ook andere klanten bedienen dan startersgroepen met een kleine beurs. Positieverschuivingen van milieus Milieus kunnen in de loop der tijd een andere positie innemen; in enkele lijken zich al verschuivingen af te tekenen. Eén van de milieus is Stadsvernieuwing genoemd, terwijl het in feite een mengvorm is van stadsvernieuwing aan de oostkant van het centrummilieu en gebieden in de Westelijke Tuinsteden en de ring ’20-’40 die niet tot het transitiemilieu en niet tot het modaal voor- en naoorlogsmilieu behoren. Kenmerk van dit milieu is dat de vrij lage sociaal-economische status gepaard gaat met een vrij gematigde dynamiek. Vermoedelijk bevindt dit milieu zich op een breekpunt. Het ligt in de lijn der verwachtingen dat het westelijke deel dynamischer gaat worden en gaat opschuiven richting transitiemilieu. Het oostelijke deel waar de stadsvernieuwing heeft plaatsgevonden, zal wat profiel betreft waarschijnlijk opschuiven naar het centrummilieu. Een ander milieu is modaal voor- en naoorlogs milieu genoemd. Ook hierbij gaat het om een mengvorm; delen behoren tot de ring ’20-’40, andere delen tot de naoorlogse tuinsteden. Modaal is dit milieu genoemd omdat de werkloosheid en het aandeel etnische minderheden op het Amsterdams gemiddelde liggen. De woonduur is hoog en er wonen veel ouderen. Afgaande op dit profiel is de invasiesuccessie in dit milieu in een beginfase. Vermoedelijk gaan delen van dit milieu binnen afzienbare tijd over tot een van de milieutypes met hogere dynamiek en minder gunstige sociaal-economische kenmerken. Het is nuttig om de bewegingen in dit milieu te volgen.
Doorstroming of Verstopping
71
O+S Amsterdam
Is Dynamiek een probleem? De bespreking van de milieus en hun dynamiek geeft impliciet ook een antwoord op de vraag of dynamiek een probleem is. De kortstondige dynamiek in nieuwbouwmilieus kan beslist geen probleem genoemd worden. De dynamiek in het centrummilieu, met de opeenvolging van bewoners met een overeenkomstig en niet-problematisch profiel, is ook geen probleem. De waardering voor het centrummilieu als woongebied is bovendien hoog en reacties op de woningmarkt tonen de geliefdheid van dit milieu. Dynamiek kan vooral een probleem zijn in het transitiemilieu. In het proces van invasie en successie ontstaat onder de oude bevolking vaak ontevredenheid over de komst van nieuwe bewoners met een ander profiel en waarschijnlijk is die ontevredenheid groter als het proces sneller gaat. De geringe woontevredenheid in het transitiemilieu, het stadsvernieuwingsmilieu en het modaal voor- en naoorlogsmilieu moet in dat licht worden bezien. Juist daar schort het volgens bewoners aan de veiligheid en is de sfeer in de buurt een probleem. Ook voor sociale cohesie is een hoge dynamiek niet goed. Toch is een fase van dynamiek en statusverlaging voor de meeste woonbuurten onvermijdelijk. Gezien de demografische fase en de veranderende status van woningen op de markt is een woongebied op een bepaald moment simpelweg toe aan de fase van transitie en doorstroming. Bovendien kan een buurt of woonwijk niet afgeschermd worden voor nieuwe, anders geprofileerde vestigers. Sterker nog, gebieden met een ruimer wordend woningaanbod zijn van belang voor het functioneren de grootstedelijke woningmarkt. Die moet continu een grote stroom aspirant-vestigers bedienen, alsook een groep recent gevestigden met woonwensen die zich snel ontwikkelen. Voor de mensen die huisvesting vinden in deze gebieden is het bestaan van super-dynamiekmilieus functioneel. Vermoedelijk is het daarom goed om gebieden met superdynamiek te hebben. Alleen is het aan de aanbieders van deze woonruimte om de gevolgen voor de omgeving onder controle te houden. Momenteel is de dynamiek in Amsterdam als geheel gedaald tot een zeer laag niveau. De verwachting is dat ze uiteindelijk weer zal gaan stijgen. Mogelijk leidt dit in delen van het stadsvernieuwingsmilieu en het modaal voor- en naoorlogsmilieu inderdaad tot de verwachte downgrading, zoals de statusverlaging met een vakterm heet. Er kan zich ook verdichting voordoen. In met name het centrummilieu vindt een zekere intensivering van het wonen plaats. Weliswaar wonen in de kleine woningen vaak kleine huishoudens, maar toch in een verhouding die men kan aanduiden met krap wonen. Dat krap wonen komt met name in het centrummilieu voor en versterkt zich de laatste jaren. Afnemende dynamiek gaat gepaard met verdere verdichting. Vermoedelijk gaat het voor een deel om welgestelde huishoudens die sterk aan het centrummilieu gehecht zijn en enige vermindering van het wooncomfort tolereren. Bekend is dat de Binnenstad en de negentiende-eeuwse gordel een proces van upgrading beleven. Naast de functie die het centrummilieu al enige decennia heeft als startersmilieu, is het vanaf de jaren negentig ook in toenemende mate het milieu voor meer modale inkomensgroepen met een stedelijke leefstijl. Die raken niet graag hun zeer stedelijke woonplek kwijt en zijn bereid een beetje in te schikken als er gezinsuitbreiding is.
Doorstroming of Verstopping
72
O+S Amsterdam
Wachtende IJburgers en blijvende gezinnen Brengt IJburg deze rijkere burgers uit het centrummilieu in beweging? Biedt deze nieuwe moderne stedelijke woonwijk de ruimte die zij wellicht zoeken? Wellicht werkt het zo. We kunnen IJburg in het verlengde plaatsen van het moderne inbreidingsmilieu, dat nu ook veel vestigers uit het centrummilieu en uit het welgesteld stedelijk milieu trekt. IJburg ligt weliswaar ver van het centrum, maar zal waarschijnlijk niet het imago krijgen van het stadsrandmilieu. Dat is door de sterke aanwezigheid van laagbouw en gerichtheid op gezinnen toch vooral een alternatief voor de groeikern. Het nieuwe stadsdeel zal de stedelijke leefstijlgroepen waarschijnlijk kunnen bekoren. Krijgt het centrummilieu daarmee dan weer eenzijdig zijn typering van startersmilieu terug? Zo zal het niet gaan, gezien het vermogen dat de laatste tien of vijftien jaar in dit milieu is geïnvesteerd. Met name van het eigenwoningbezit gaat geen dynamische werking uit in termen van woningmarkt. Er zal enige beweging komen in dat deel van de sociale huursector waar scheef gewoond wordt, waar huishoudens wonen die door hun inkomensgroei niet meer tot de doelgroep van het volkshuisvestingsbeleid horen. Maar groot zal die beweging niet zijn. In het Centrummilieu reageren zo veel mensen op het huurwoningenaanbod van Woningnet dat alleen zij met een zeer lange woonduurtijd op het vorige adres in aanmerking komen. Mensen die hun opgebouwde ‘woonduurkapitaal’ verruilen voor een woning in het centrummilieu, gaan niet overmorgen weer weg. Afgaande op de woningverdeling over stad en regio is de stad meer geschikt voor kleine huishoudens en de regio meer voor grotere. Woningen van voldoende grootte voor gezinnen (drie-, vier- en vijfkamerwoningen) zijn er in Amsterdam minder dan in de regio en bovendien zijn ze per type meestal kleiner. Bovendien ontbeert de Amsterdamse etagewoning meestal een tuin en is deze voorziening in de groeikern ruim voorhanden. Hiermee is niet gezegd dat gezinshuishoudens geen plaats verdienen in de stad, maar dat er in regionaal verband een rolverdeling is met een inmiddels historisch karakter. Amsterdamse gezinshuishoudens behoren tegenwoordig veel vaker tot de etnische minderheden en onder hen is de belangstelling voor wonen in de regio nog gering. In de vakliteratuur over de ontwikkeling van woongebieden wordt vaak gevonden dat immigrantengroepen in hun woonambities de autochtone bevolking volgen zodra een tweede of volgende generatie achterstanden op het gebied van scholing en arbeidsmarkt inhaalt en beter gaat verdienen. Voor het realiseren van woonambities is immers geld nodig. Surinamers, die in toenemende mate naar vooral Almere trekken, hebben deze fase bereikt14. Met name de Turken en Marokkanen zijn echter sterk lokaal gericht in hun verhuis- en migratiegedrag. De vraag is of dat te maken heeft met hun gemiddeld geringere sociaal-economische positie, met cultureel bepaalde voorkeuren of een mengeling van beide. Gevolgen van stedelijke herstructurering In hoofdstuk 8 is aan de hand van de herstructurering in de Bijlmermeer beschreven dat de nieuwbouw een ander bevolkingsprofiel heeft dan de gesloopte buurt. Opmerkelijk is dat Surinamers in nog groteren getale de nieuwbouw rond de Bijlmerdreef hebben omarmd dan op basis van hun aanwezigheid in Zuidoost verwacht mocht worden. De groep die in zeer geringe mate in de Bijlmernieuwbouw terechtkomt is de verzamelgroep van buitenlanders uit overige niet geïndustrialiseerde landen. Deze etnische minderheid van zeer gevarieerde herkomst is als groep gezien het kortst in Nederland, heeft de laagste sociaal-economische positie en heeft ook in de huurwoningenmarkt de slechtste papieren gezien de korte opgebouwde woonduur.
14
De Feijter, Sterckx en De Gier (2001)
Doorstroming of Verstopping
73
O+S Amsterdam
Herstructurering biedt dus goede kansen voor gevestigde groepen, terwijl de startersgroepen naar elders verwezen worden. In het te herstructureren Parkstad zijn Marokkanen en Turken de belangrijkste etnische minderheden. Als deze groepen in nog zo geringe mate de groeikern weten te vinden, is dan het nieuwe Parkstad wel een haalbaar alternatief voor hun huidige woonsituatie? Of wordt Parkstad toch vooral het vervolgmilieu voor Nederlanders die niet langer tevreden zijn in het modaal voor- en naoorlogse milieu waar zij nog ruim vertegenwoordigd zijn? Momenteel is vooral het moderne stadsrandmilieu het doorstroommilieu voor dit modaal voor- en naoorlogs milieu, maar het heeft maar beperkte capaciteit. Vermoedelijk zal Parkstad het gemengde woondomein worden van Nederlanders, Turken en Marokkanen. Maar Turken en Marokkanen zullen waarschijnlijk niet zo sterk vertegenwoordigd zijn als Surinamers in de Bijlmernieuwbouw. De vraag is wel waar de huishoudens naartoe gaan voor wie de Parkstadnieuwbouw een te grote sprong is. Regionale taakverdeling: sociaal-economische nivellering Vermoedelijk ligt een deel van de oplossing in de regio15. Gemeenten en woningcorporaties in de regio Amsterdam weten elkaar steeds beter te vinden in samenwerking op het gebied van volkshuisvesting. Men is ervan doordrongen dat de gevolgen van herstructurering, zowel die in Amsterdam als in de regio, gezamenlijk moeten worden opgevangen en men denkt na over het profiel dat de woongebieden van de regio in de toekomst moeten krijgen. De regionale samenwerking vereist een zeker ‘offer’. Veel regiogemeenten zijn eraan gewend dat het sociaal-economische profiel van hun bevolking positief afsteekt ten opzichte van Amsterdam. De komst van minder draagkrachtige groepen uit bijvoorbeeld de Amsterdamse herstructurering zal dat contrast enigszins doen afnemen. Met strategieën die gericht zijn op deze regionale doorstroming en nivellering, wordt Amsterdam in de gelegenheid gesteld zijn traditionele taak als carrièremachine te blijven vervullen. Met de geringe dynamiek van de laatste jaren staat die functie op de tocht. Dat is bijvoorbeeld te merken aan de verminderde instroom van jongeren. Het gebrek aan woonruimte voor studenten is de laatste jaren enorm. Startmilieus voor mensen aan het begin van hun loopbanen zouden wellicht ook in de regio gevonden kunnen worden, maar het ligt gezien de kwalitatieve kenmerken van de woningvoorraad en gezien het culturele klimaat voor de hand dat Amsterdam vooral die taak behoudt. Daarom is het wenselijk dat de regio helpt om andere groepen meer te laten doorstromen.
15
Zie ook Van Diepen en Musterd (2001).
Doorstroming of Verstopping
74
O+S Amsterdam
Bijlagen 1 Mutatiegraad naar buurtcombinatie, 1986-2000 2 Stedelijkheidskenmerken voor gemeenten goter dan 100.000 inwoners 3 Amsterdam in 10 woonmilieus 4 Stadsmonitor Amsterdam: gegevens concentraties
Doorstroming of Verstopping
75
O+S Amsterdam
Bijlage 1 Mutatiegraad naar buurtcombinatie, 1986-2000 (van hoog naar laag 2000) Buurtcombinatie 00 Burgwallen-Oude Zijde 01 Burgwallen-Nieuwe Zijde 58 De Omval 80 Lutkemeer/Ookmeer 93 Bijlmer Centrum (D,F,H) 94 Bijlmer Oost (E,G,K) 82 Osdorp-Midden 03 Grachtengordel-Zuid 27 Weesperzijde 16 Frederik Hendrikbuurt 14 Staatsliedenbuurt 07 De Weteringschans 45 Schinkelbuurt 41 Van Galenbuurt 33 Oostelijk Havengebied 08 Weesperbuurt/Plantage 31 Indische Buurt West 24 Oude Pijp 18 Kinkerbuurt 02 Grachtengordel-West 22 Vondelbuurt 61 IJplein/Vogelbuurt 38 Erasmuspark 21 Overtoomse Sluis 29 Dapperbuurt 42 Hoofdweg e.o. 37 Landlust 50 Duivelseiland 30 Transvaalbuurt 40 De Krommert 25 Nieuwe Pijp 95 Nellestein 46 Willemspark 87 Westlandgracht 13 Spaarndammer- en Zeeheldenbuurt 47 Museumkwartier 43 Westindische Buurt 44 Hoofddorppleinbuurt 19 Van Lennepbuurt 49 Apollobuurt 20 Helmersbuurt 65 Tuindorp Oostzaan 17 Da Costabuurt 32 Indische Buurt Oost 53 IJselbuurt 09 Oostelijke Eilanden/Kadijken 60 Volewijck
Doorstroming of Verstopping
1986 35,6 35,4 58,0 8,1 31,1 30,3 11,6 26,8 18,6 19,7 23,1 23,5 19,5 16,5 27,0 22,6 23,1 23,6 17,9 25,3 27,1 14,8 10,9 18,1 19,7 16,1 14,7 19,8 27,2 18,3 23,5 17,9 20,9 13,4 18,7 18,6 17,2 14,6 19,8 17,1 21,9 8,0 17,3 19,4 16,2 24,2 15,1
1991 28,0 28,9 46,5 8,7 27,5 26,9 14,6 23,0 18,7 17,9 22,1 20,4 17,6 21,2 20,3 17,6 23,6 22,0 20,8 20,5 22,5 16,2 16,0 19,0 20,4 20,0 16,8 18,9 23,1 18,8 19,4 17,5 16,9 18,5 19,8 15,0 16,5 14,9 21,4 14,3 18,3 10,7 17,4 20,0 18,0 18,3 15,8
76
1997 35,2 31,7 41,3 7,2 29,3 27,8 15,6 21,4 17,0 20,0 22,0 20,2 17,8 19,1 20,3 19,1 18,0 19,4 18,2 19,6 19,6 15,4 16,7 18,3 17,7 19,6 16,6 19,5 16,7 17,2 18,5 20,0 16,3 16,2 18,1 17,1 17,6 16,4 16,3 17,2 18,2 12,9 15,2 19,3 18,7 16,1 13,9
1998 31,0 30,3 20,9 9,3 27,8 25,0 17,4 20,6 19,9 20,9 19,0 19,6 38,9 22,9 20,5 19,3 18,6 12,2 18,9 18,9 20,8 16,9 18,5 17,4 14,9 20,2 17,2 99,1 16,1 18,6 6,0 20,9 34,7 18,1 18,1 2,2 18,1 16,7 15,4 25,2 17,6 10,6 15,8 19,0 18,2 17,3 14,2
2000 31,7 25,6 22,9 22,3 21,2 20,0 19,7 18,3 18,2 18,1 18,0 18,0 17,9 17,8 17,0 17,0 16,9 16,9 16,6 16,5 16,5 16,4 16,1 15,6 15,5 15,4 15,4 15,3 15,3 15,3 15,3 15,2 15,2 15,0 14,9 14,9 14,8 14,8 14,8 14,7 14,6 14,4 14,3 14,1 14,0 14,0 14,0
O+S Amsterdam
86-2000 -3,9 -9,8 -35,1 14,2 -9,9 -10,3 8,1 -8,5 -0,4 -1,6 -5,1 -5,5 -1,6 1,3 -10,0 -5,6 -6,2 -6,7 -1,3 -8,8 -10,6 1,6 5,2 -2,5 -4,2 -0,7 0,7 -4,5 -11,9 -3,0 -8,2 -2,7 -5,7 1,6 -3,8 -3,7 -2,4 0,2 -5,0 -2,4 -7,3 6,4 -3,0 -5,3 -2,2 -10,2 -1,1
Buurtcombinatie 05 Haarlemmerbuurt 04 Nieuwmarkt/Lastage 54 Rijnbuurt 39 De Kolenkit 86 Overtoomse Veld 52 Scheldebuurt 26 Diamantbuurt 68 Nieuwendam-Noord 28 Oosterparkbuurt 97 Gein 55 Frankendael 76 Slotermeer-Noordoost 48 Stadionbuurt 69 Buikslotermeer 96 Holendrecht/Reigersbos 06 Jordaan 78 Geuzenveld 85 Slotervaart 91 Buitenveldert-Oost 77 Slotermeer-Zuidwest 59 Station Zuid/WTC e.o. 70 Banne Buiksloot 56 Middenmeer 83 De Punt 90 Buitenveldert-West 81 Osdorp-Oost 84 Middelveldsche Akerpolder/Sloten 64 Nieuwendammerdijk/Buiksloterdijk 66 Oostzanerwerf 62 Tuindorp Nieuwendam 88 Sloter-/Riekerpolder 67 Kadoelen 15 Centrale Markt 57 Betondorp 63 Tuindorp Buiksloot 79 Eendracht 98 Driemond 73 Waterland 10 Westelijk Havengebied 11 Bedrijventerrein Sloterdijk 12 Houthavens 34 IJ-eiland e.o. 36 Sloterdijk 71 Buiksloterham 72 Nieuwendammerham 75 Spieringhorn 92 Amstel III/Bullewijk
Doorstroming of Verstopping
1986 19,9 23,3 13,5 12,1 11,7 14,1 15,7 12,8 22,4 28,7 13,8 10,9 14,8 15,8 15,0 23,3 10,7 12,4 19,4 11,4 0,0 10,4 11,9 10,9 11,6 11,4 11,0 9,2 9,9 12,0 12,7 6,1 9,3 20,3 7,7 0,0 5,5 8,6 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0
1991 19,3 17,7 16,5 17,7 15,2 14,3 19,7 14,3 19,9 13,0 16,8 14,1 14,2 12,6 14,1 17,8 14,4 12,2 12,0 13,0 0,0 13,5 11,2 11,9 10,8 11,3 7,0 7,6 13,9 11,1 45,0 24,5 12,7 9,9 7,8 28,1 6,6 7,2 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0
77
1997 16,9 16,8 14,8 15,5 17,4 15,0 15,4 13,8 18,9 13,6 13,8 13,2 14,8 15,0 16,3 16,0 15,5 17,7 12,1 14,0 9,6 12,3 12,1 12,6 12,1 11,4 12,1 7,4 9,2 7,6 9,4 6,6 27,6 7,9 6,7 8,0 5,4 7,8 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0
1998 15,5 19,2 15,0 15,3 16,6 16,5 10,3 14,6 16,4 14,8 13,8 14,1 27,1 18,3 15,5 15,8 14,2 14,9 10,9 13,7 11,3 13,7 11,7 12,9 13,5 12,9 21,2 8,0 10,5 7,7 10,0 8,0 17,0 10,1 7,9 7,1 7,4 6,1 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0
2000 13,7 13,6 13,6 13,5 13,4 13,3 13,0 13,0 13,0 12,9 12,9 12,9 12,7 12,7 12,6 12,5 12,2 11,9 11,5 11,2 11,1 10,9 10,9 10,8 10,3 9,7 9,0 8,7 8,4 8,3 7,7 7,5 7,4 7,0 6,5 6,2 6,1 6,1 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0
O+S Amsterdam
86-2000 -6,2 -9,7 0,1 1,4 1,7 -0,8 -2,7 0,2 -9,4 -15,8 -0,9 2,0 -2,1 -3,1 -2,4 -10,8 1,5 -0,5 -7,9 -0,2 11,1 0,5 -1,0 -0,1 -1,3 -1,7 -2,0 -0,5 -1,5 -3,7 -5,0 1,4 -1,9 -13,3 -1,2 6,2 0,6 -2,5 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0
Bijlage 2 Stedelijkheidskenmerken voor gemeenten groter dan 100.000 inwoners
Plaats Amsterdam Rotterdam ’s-Gravenhage Utrecht Eindhoven Tilburg Groningen Breda Nijmegen Apeldoorn Enschede Almere Haarlem Arnhem Zaanstad ’s-Hertogenbosch Amersfoort Maastricht Dordrecht Leiden Haarlemmermeer Zoetermeer Emmen Zwolle Ede
bevolking 1-1-2001 734.594 595.255 442.356 256.420 203.397 195.819 174.250 162.308 153.705 153.683 150.449 150.398 148.377 139.329 136.115 130.477 128.035 122.163 120.021 117.022 113.553 110.129 107.422 107.373 102.405
Doorstroming of Verstopping
geschei den 9,9 9,2 9,7 6,1 7,4 6,1 6,8 6,3 6,9 5,4 5,8 6,9 7,7 7,3 6,4 6,4 5,8 7,0 6,7 6,0 5,3 6,8 4,6 5,4 3,9
nietNederl. 12,0 9,6 9,9 9,0 6,1 4,8 3,1 3,9 4,7 2,0 5,3 4,3 4,8 5,7 5,0 4,4 4,8 4,8 5,3 6,5 3,5 2,8 1,7 1,9 2,8
alloch tonen 44,4 40,0 40,1 29,8 23,5 19,7 16,5 18,6 22,1 13,4 24,7 26,4 20,4 25,5 21,3 17,3 19,9 19,9 23,9 22,5 16,9 23,8 9,4 13,7 13,0
78
westers 13,3 9,5 12,2 9,9 11,2 7,9 9,0 10,0 11,7 7,7 12,6 9,7 9,6 11,4 8,3 8,5 8,5 14,4 9,8 10,7 9,4 11,6 6,6 6,6 7,2
dichth. adressen 6.094 3.799 4.849 3.352 2.078 2.426 3.009 1.732 2.233 1.523 1.826 1.453 3.019 1.906 1.716 1.837 2.017 1.919 2.359 3.153 1.290 2450 709 1.692 1.321
abw 7,0 7,1 5,0 3,8 3,0 3,1 6,1 2,7 5,0 1,7 3,7 2,3 2,5 4,6 2,0 2,7 2,1 3,3 4,1 2,9 0,8 1,7 2,5 2,3 1,3
O+S Amsterdam
hoge oplei- mis plaats ding drijven Amsterdam 24,7 16,0 Rotterdam 14,8 11,8 ’s-Gravenhage 18,2 10,4 Utrecht 32,1 20,6 Eindhoven 19,9 14,1 Tilburg 17,6 13,3 Groningen 26,4 12,5 Breda 19,1 12,7 Nijmegen 28,3 15,7 Apeldoorn 12,7 8,3 Enschede 14,7 8,3 Almere 14,6 8,8 Haarlem 19,4 9,9 Arnhem 18,7 12,9 Zaanstad 12,6 7,1 ’s-Hertogenbosch 18,6 11,7 Amersfoort 21,2 10,1 Maastricht 21,0 6,0 Dordrecht 14,1 10,9 Leiden 32,6 9,0 Haarlemmermeer 13,8 10,3 Zoetermeer 16,9 7,8 Emmen 6,8 6,4 Zwolle 15,8 8,5 Ede 12,9 7,0
Museum 643,4 131,3 304,4 204,7 62,8 83,5 212,9 14,1 90,2 558,5 62,4 0,0 184,6 385,0 169,1 90,9 58,4 244,1 52,6 271,5 140,8 0,0 9,2 98,1 478,6
oude moeders 26,4 23,3 20,4 25,0 18,2 18,4 22,1 18,6 28,3 17,8 16,0 18,4 23,9 20,1 17,8 21,5 23,9 20,6 17,0 26,0 21,3 20,0 11,8 18,4 18,9
enkele ouders 5,1 4,6 4,5 3,1 2,8 2,9 3,4 2,8 3,3 2,3 2,7 3,4 3,1 3,3 2,9 2,8 2,5 3,0 2,9 2,8 2,4 3,3 2,4 2,5 2,0
verhuis mobiliteit 150,0 151,6 174,8 171,7 142,7 138,9 210,7 138,3 111,7 144,5 164,0 119,1 145,2 156,1 99,7 122,2 134,7 146,2 147,6 142,3 96,7 108,1 130,3 148,8 95,6
gescheiden: aandeel gescheiden personen op totale bevolking 1-1-2001 niet-Nederl.: aandeel Niet-Nederlanders 1-1-2000 allochtonen: aandeel allochtonen van de totale bevolking 1-1-2000 westers: aandeel westerse allochtonen op totale bevolking 1-1-2000 dichth. adressen: aantal adressen per km2, 1-1-2000 abw: aandeel uitkeringen ABW op totale bevolking 1-1-2000 hoge opleiding: aandeel mensen met hoge opleiding op totale bevolking 1-1-1998 misdrijven: aandeel misdrijven op de totale bevolking per 1-1-1998 museum: aandeel museumbezoeken op de totale bevolking per 1-1-1998 oude moeders: aandeel levendgeborenen van moeder van 35 jr. en ouder op het totaal aantal levendgeborenen per 1-1-1999 enkele ouders: aandeel ouders in eenoudergezinnen op de totale bevolking per 1-1-1999 verhuismobiliteit: aandeel verhuizingen en migratie op gemiddelde van de bevolking 1999.
Doorstroming of Verstopping
79
O+S Amsterdam
BIJLAGE 3 AMSTERDAM IN TIEN WOONMILIEUS
Van de 355 statistische buurten in Amsterdam is een bestand opgebouwd met relevante kenmerken van de woningvoorraad, de bevolking en de woonomgeving. Elementaire bevolkingsvariabelen zijn de huishoudensamenstelling, de leeftijdsopbouw, de etnische compositie, de economische situatie van bevolking. Belangrijke woningkenmerken zijn de bouwperiode, de eigendomsverdeling, de woninggrootte, de WOZ-waarde. Als variabele die bevolking en woningvoorraad bij elkaar brengt is de verhouding tussen woninggrootte en huishoudensgrootte opgenomen: krap wonen versus ruim wonen. Het belangrijkste woonomgevingskenmerk is het aandeel openbare ruimte dat wordt ingenomen door groen of water. Er zijn ruim vijftig buurten buiten de analyse geplaatst omdat ze geen woonmilieu zijn maar recreatief of werkmilieu, of omdat ze als woonmilieu een te lage celvulling hebben. Ook is er een aantal kenmerken buiten de analyse geplaatst omdat ze te veel samenhang vertoonden met een ander kenmerk. Op de resterende variabelen is een factoranalyse uitgevoerd. De verklaarde variantie bedraagt 78,2%. Tabel b3.1 geeft de samenhang tussen de gebruikte variabelen en de vijf factoren. Aan de hand van deze samenhang kunnen de factoren als volgt worden omschreven. Tabel b3.1 samenhang factoren en variabelen Factor 1 Factor 2 Werkloosheid 0.90 0.09 Gezinnen 0.03 0.65 stellen zonder kinderen -0.77 -0.03 eigen woningen -0.66 -0.21 sociale huur 0.65 0.64 woningen voor 1920 0.14 -0.81 woningen na 1980 0.06 0.03 etnische minderheden 0.80 0.44 woonduur < 1 jaar 0.42 -0.52 woonduur > 20 jaar -0.62 0.30 leeftijd 55+ -0.55 0.45 Mutatiegraad 0.47 -0.55 groene en blauwe ruimte -0.42 -0.01 krap wonen 0.44 -0.34 ruim wonen -0.66 0.34 WOZ < 75.000 -0.62 -0.40 WOZ > 150.000 0.56 0.22
factor 3 -0.10 0.55 0.02 0.47 -0.03 -0.12 0.73 0.07 -0.16 -0.45 -0.41 -0.25 0.47 0.42 -0.22 0.20 0.03
factor 4 -0.02 -0.05 0.19 -0.03 -0.02 -0.37 0.44 0.16 0.55 -0.39 0.00 0.42 -0.01 -0.59 0.41 0.09 -0.05
factor 5 -0.05 0.11 0.23 0.25 -0.12 -0.12 -0.28 0.07 0.34 0.25 0.08 0.26 0.47 0.16 -0.03 -0.24 0.59
1 Sociaal-economische dimensie De eerste factor is sterk gerelateerd aan sociaal-economische status. Hoge werkloosheid en een hoog aandeel etnische minderheden verhouden zich positief met deze dimensie. Tweepersoonshuishoudens zonder kinderen, lange woonduur, ruim wonen, eigen woningbezit verhouden zich negatief met deze dimensie. Dat zoveel variabelen sterk gerelateerd zijn aan deze factor maakt dat de factor 32% van de totale verklaarde variantie voor zijn rekening neemt. Kennelijk loopt de belangrijkste geleding van Amsterdamse woonmilieus langs de sociaal-economische scheidslijn.
Doorstroming of Verstopping
80
O+S Amsterdam
2 Sociale huur en gezinsstructuur De tweede dimensie toont een relatie tussen de sociale huursector en gezinnen (ofwel huishoudens met kinderen). Dat gezinnen in Amsterdam vaak tot de etnische minderheden behoren is ook terug te vinden in de factorscores. Er is overigens in deze factor geen sterke associatie met sociaal-economische status. Bovendien is er een lichte associatie met ruim wonen, terwijl gezinnen goed vertegenwoordigd zijn in deze dimensie. Er is een sterk negatieve samenhang met de historische woningvoorraad. 3 Moderne woningen, groene ruimte en gezinnen Een derde dimensie laat eveneens een positieve samenhang zien met gezinnen, maar ditmaal juist in combinatie met eigenwoningbezit. Bovendien bestaat er in deze dimensie samenhang met een groene of waterrijke woonomgeving. Deze kenmerken verwijzen naar moderne buitenwijken. Overigens wordt er verder geen sociaal-economische richting aan deze dimensie gevonden en bestaat er een lichte relatie met krap wonen. 4 Dynamiek De vierde dimensie kan men Dynamiek noemen. Er is een positieve samenhang met korte woonduur en hoge mutatiegraad. Er is bovendien een negatieve samenhang met krap wonen en een licht positieve samenhang met ruim wonen. De dimensie relateert positief met de jonge en negatief met de oude woningvoorraad. 5 Restant De vijfde factor kan men een restant noemen. Kennelijk schuilt er iets in de combinatie van hoge woningwaarde en groene woonomgeving dat niet goed in de overige dimensies vertegenwoordigd is. De vijf factoren zijn gebruikt in een clusteranalyse. Een oplossing met tien groepen bleek de beste interpretatiemogelijkheden te bevatten. Tabel b3.2 geeft de gemiddelde waarden van de variabelen in de tien groepen. Deze tabel, en de ligging van de milieus op de kaart, geeft aanwijzingen voor de beschrijving van de tien Amsterdamse woonmilieus.
Doorstroming of Verstopping
81
O+S Amsterdam
Tabel b3.2 gemiddelde waarden van de indicatoren voor de tien woonmilieus
woonduur tot 1 jaar woonduur > 20 jaar mutatiegraad
welgest. centrum stedelijk 28,6 24,7 8,5 17,6 17,2 13,7
modaal + /naoorl. 22,5 16,2 12,0
social.. stadsver nieuw transitie nieuwing bouw 33,4 22,6 22,1 5,1 6,8 0,6 20,0 13,0 13,7
moderne rand 22,7 1,2 8,3
moderne inbreid. 39,2 1,0 21,4
dorp 12,8 26,6 6,1
welgest. dorp 13,2 18,8 6,6
totaal 25,7 10,3 14,8
werklozen bijstand
6,6 10,1
3,0 4,1
6,3 12,0
10,9 25,2
9,7 20,4
6,9 14,0
2,7 3,8
4,2 11,9
2,5 5,5
2,2 3,4
6,6 12,6
gezinnen stellen alleenstaanden
12,5 22,4 58,0
19,2 29,0 45,2
24,3 26,2 44,3
31,8 18,1 41,1
26,6 18,9 48,0
31,8 21,4 41,1
41,7 31,8 21,8
18,0 28,9 49,7
39,5 27,9 22,7
42,4 31,9 20,0
23,1 23,9 46,5
leeftijd tot 10 jr leeftijd 55+
6,6 15,5
8,0 29,3
10,4 29,4
15,3 13,7
12,5 18,3
12,6 15,9
15,5 13,6
9,4 20,9
12,4 24,5
12,2 21,9
10,2 20,6
etnische minderheden 17,8
13,4
30,2
64,4
47,4
38,3
22,1
15,3
3,2
7,7
29,1
eigen woningen sociale huur particuliere huur
19,9 28,3 51,7
28,5 15,2 56,4
9,9 69,7 20,4
5,7 88,2 6,1
4,8 82,4 12,8
16,0 74,3 9,7
58,9 28,9 12,1
38,5 25,7 35,9
65,0 12,2 22,8
61,4 14,0 24,6
19,2 49,6 31,2
woningen tot 60 m2 57,6 woningen 60-80m2 22,2 woningen > 80 m2 20,2
21,4 26,0 52,6
46,8 36,6 16,6
42,8 31,8 25,4
52,8 32,7 14,5
24,8 37,1 38,2
2,1 23,6 74,3
12,1 20,0 67,9
17,7 29,6 52,8
17,4 24,5 58,1
41,8 28,9 29,4
woningen voor 1920 woningen 1920-45 woningen 1956-80 woningen na 1980
74,2 8,2 2,7 14,9
8,4 50,6 36,7 4,4
0,7 37,7 53,9 7,7
8,8 9,7 59,4 22,1
16,8 32,7 24,9 25,6
6,3 0,6 1,6 91,5
1,5 1,9 1,5 95,1
1,3 3,1 8,5 87,1
10,4 50,3 19,3 20,1
4,8 54,3 16,8 24,1
25,6 24,6 26,2 23,5
WOZ < 75.000 WOZ > 150.000
12,7 31,0
8,3 41,6
15,4 9,3
52,1 1,4
13,4 9,7
10,2 21,1
4,5 44,6
4,7 61,7
24,9 25,2
7,4 59,4
16,1 23,8
krap wonen ruim wonen
34,2 27,8
12,4 66,2
22,4 42,9
32,0 32,0
29,7 31,3
27,2 33,8
27,5 42,6
15,2 53,3
42,1 33,6
37,8 41,9
27,4 38,4
groene en bl ruimte
15,2
22,8
14,2
17,6
7,3
23,9
55,2
30,9
91,0
42,8
19,8
werkzame personen 14,5 werkz p detail handel 12,7
13,5 10,8
4,6 12,6
3,3 13,2
3,7 13,2
6,6 9,2
1,4 7,7
24,9 1,9
2,7 9,1
4,1 9,4
8,8 11,7
bijzonderheden dynamiek mutatiegraad max. 30,7 mutatiegraad min. 10,7 woonduur < 1jr max 45,7 woonduur < 1jr min 20,1 woonduur > 20 jr max15,5 woonduur > 20 jr min 2,0
19,0 8,3 44,4 13,5 26,2 8,2
18,9 6,5 33,2 13,3 28,0 7,3
36,8 10,5 59,2 22,9 12,2 0,0
16,8 9,6 27,4 16,0 13,2 1,0
27,9 6,2 32,2 12,2 4,2 0,0
14,0 6,1 33,4 11,6 6,8 0,0
11,7 28,3 58,8 25,2 4,7 0,0
9,5 1,3 16,1 7,6 33,7 15,5
9,9 3,9 20,1 0,0 29,9 1,3
36,8 1,3 59,2 0,0 33,7 0,0
De groen gemarkeerde variabelen in tabel b3.2 zijn gebruikt in de factoranalyse. De geel gemarkeerde variabelen zijn buiten deze analyse gebleven omdat ze te hoog samenhangen met andere variabelen. Doorstroming of Verstopping
82
O+S Amsterdam
BIJLAGE 4 STADSMONITOR AMSTERDAM: GEGEVENS CONCENTRATIES
figuur
Thema
5.5 5.5
minim. minim. aant aantal aantal percent kleur bijzonder aantal percent. gebieden totaal groep groep woonduur < 3 jr 2000 50 49,72 96 18.287 14.244 77,9 rood woonduur > 15 jr 2000 50 37.60 105 25.463 11.829 46,5 groen
5.6 5.6 5.6
woonduur > 15 jr 1996 woonduur > 15 jr 2000 woonduur > 15 jr 2000
50 50 50
36.00 37,86 38,36
115 105 21
30.656 14.350 25.463 11.829 3.356 1.469
46,8 niet 46,5 niet 43,8 rood uitsluitend
5.7 5.7
woonduur < 3 jr woonduur < 3 jr
2000 1996
50 50
49,72 49,44
96 96
18.287 14.244 20.296 14.405
77,9 rood 71,0 groen
5.8 5.8 5.8
woonduur < 3 jr woonduur < 3 jr woonduur < 3 jr
1996 2000 2000
50 50 50
49,44 49,72 50,15
96 96 28
20.296 14.405 18.287 14.244 8.316 5.508
71,0 niet 77,9 niet 65,9 rood insluitend
5.9 5.9 5.9
krap wonen krap wonen krap wonen
2000 1996 2000
50 50 50
45,13 45,09 45,13
89 80 36
23.007 12.996 21.013 11.837 5.358 2.952
56,5 niet 56,3 niet 55,1 rood uitsluitend
5.10 5.10 5.10
ruim wonen (2) ruim wonen (2) ruim wonen (2)
1996 2000 2000
50 50 50
29,54 27,40 31,25
47 42 4
26.251 12.667 25.808 12.190 611 211
47,8 niet 47,2 niet 36,2 rood uitsluitend
Doorstroming of Verstopping
Jaar
83
O+S Amsterdam
LITERATUUR Diepen, A. van, en S. Musterd (2001), Stedelijke leefstijlen en woonmilieus in Amsterdam. UvA, Afd. Geografie en Planologie Dignum, K., S. Musterd EN W. Ostendorf (1991), WOONMILIEUS IN NEDERLAND: NAAR EEN GENESTE WOONMILIEUTYPOLOGIE. Amsterdam, UvA, Inst. voor Sociale Geografie. DIGNUM, K. (1997), Senior en Stad: de betekenis van stedelijke woonmilieus voor de sociale netwerken van minder draagkrachtige ouderen. Amsterdam, AME. DIGNUM, K. en L. WINTERSHOVEN (2000), Demografische ontwikkelingen in 1999. Fact sheet nummer 6. Amsterdam, dRO, O+S. DIGNUM, K. en M. VAN DER MEER (2001), Ruim wonen in Amsterdam: wens of werkelijkheid? Fact sheet nummer 6. Amsterdam, O+S. ENGELSDORP GASTELAARS, R. van, W.J.M. OSTENDORF en S. DE VOS (1980), Typologieën van Nederlandse gemeenten naar stedelijkheidsgraad: milieudifferentiatie en maatschappelijke ongelijkheid binnen Nederland. ’sGravenhage, Staatsuitgeverij. GEMEENTE AMSTERDAM (2002), Ontwerp Structuurplan ‘Kiezen voor stedelijkheid’: de toelichting. Gemeente Amsterdam, dRO. FEIJTER, H. DE, L STRECKX en E. DE GIER (2001), Nieuw Amsterdams Peil: wonen, werken, leven in een multiculturele metropool. Amsterdamse Sociaal-culturele verkenningen 1. Amsterdam, SISWO. GEMEENTE AMSTERDAM, DIENST WELZIJN AMSTERDAM (2002), Stedelijk en Sociaal: De Sociale Pijler van Amsterdam, bezien vanuit DWA. JANSSEN, M. en L. WINTERSHOVEN (2001), Minder bevolkingsgroei in Amsterdam: Demografische ontwikkelingen in 2000-2001. Fact sheet nummer 10. Amsterdam, dRO, O+S. JOBSE, R.B., H.M. KRUYTHOFF en S. MUSTERD (1990), Stadsgewesten in beweging: migratie naar en uit de vier grote steden. IRO, OTB, CGO, Utrecht, Delft, Amsterdam. MEULENBELT, K. (1997), Van een één- naar een twee-toppige woningmarkt: de opkomst en neergang van woonbuurten in het Amsterdamse en Rotterdamse stadsgewest. Amsterdam, AME. SCHYNS, P., T. BOUCHIER, K. DIGNUM, E. LINDEMAN, en J. SLOT (2001), De Staat van de Stad Amsterdam I, Sociaal Structuurplan. Amsterdam, O+S. VEER, J. VAN DER (2001), Jaarrapportage Woonruimteverdeling 2000. Amsterdam, ROA-platform Volkshuisvesting VROMraad (1999) Stad en wijk: verschillen maken kwaliteit. Advies no 13: Visie op de Stad. Vromraad, Den Haag WARDT, J.-W. van de, F. BODEWITZ en S. DEKKER (1997), Woonmilieus in Nederland: een typologie van gemeenten in 1994. BRON UvA, Amsterdam. WALLAGH, G. (eindred.) (2001) De Stad in de Wereld, De wereld in de Stad, Manifest G4. Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Utrecht. WINTERSHOVEN, L. (2001), Demografisch eeuwboek Amsterdam: Ontwikkelingen tussen 1900 en 2000. Amsterdam, dRO. WOUDEN, R. VAN en E. DE BRUIJNE (2001), De stad in de omtrek: problemen en perspectieven van de vier grootstedelijke gebieden in de Randstad. Den Haag, SCP.
Doorstroming of Verstopping
84
O+S Amsterdam