2 j Bevolking, woningmarkt en woonmilieus
3
47
Gezondheid Gezondheid is een belangrijk ‘goed’ en heeft grote invloed op het welzijn. Daarom past dit thema ook in deze rapportage over welzijn, leefsituatie en participatie. Hoe is het met de gezondheid van verschillende groepen Amsterdammers in de stad? En in hoeverre is de gezondheid van invloed op de participatie? Dergelijke vragen staan centraal in dit hoofdstuk.
48
De Staat van de Stad Amsterdam IV
Kernpunten • De gemiddelde levensverwachting van Amsterdammers neemt toe maar ligt lager dan in de rest van Nederland. • De sterfte aan hart- en vaatziekten neemt af, mede door gezondere voeding en doordat het aandeel rokers afneemt. • Acht van de tien Amsterdammers voelen zich goed gezond. Bij Amsterdammers van Marokkaanse afkomst geldt dat voor zeven van de tien. • De ervaren gezondheid varieert uiteraard met de leeftijd, maar ook sterk met de genoten opleiding en met de hoogte van het gezinsinkomen. • Een derde deel van de Amsterdammers geeft aan last te hebben van één of meer langdurige
(ouderdoms)ziekten, aandoeningen of handicaps. • Ruim een kwart van de Amster dammers ervaart een lichamelijke beperking. • De mentale gezondheid van Amsterdammers ligt lager dan die in geheel Nederland. • Het psychisch welbevinden is gunstiger naarmate de gevolgde opleiding hoger is en naarmate het netto inkomen hoger is. Onder eenoudergezinnen en Amsterdammers van Marokkaanse en Turkse afkomst komen vaker psychische klachten voor. • Amsterdammers zijn iets minder vaak te dik en bewegen iets vaker voldoende dan de gemiddelde
In dit hoofdstuk draait het om de gezondheidstoestand van Amsterdammers. Immers het (kunnen) participeren in de maatschappij zal samenhangen met de gezondheid. Het gaat hierbij om de ervaren gezondheid, ziekten en handicaps, ervaren lichamelijke beperkingen, de psychische gezondheid, verschillen in levensstijl en in zorggebruik. Daarnaast staan relaties tussen de gezondheid, de leefomgeving en het maatschappelijke participeren centraal. Allereerst komen nu gegevens over de levensverwachting en sterfte van Amsterdammers aan de orde.
Levensverwachting en sterfte Levensverwachting mannen neemt toe
Minder sterfte door hart- en vaatziekten2 Hart- en vaatziekten zijn de meest voorkomende doodsoorzaak. In Amsterdam overleden in 2004 ruim 1700 personen aan een hartinfarct of hersenbloeding. Dat is 29,4% van alle sterfgevallen in dat jaar (landelijk 32,7%). Onder andere doordat mensen gezonder zijn gaan eten en minder zijn gaan roken is de kans om aan hart- en vaatziekten te sterven sinds de jaren zeventig in Nederland ongeveer gehalveerd. In Nederland zijn deze sterftecijfers in vergelijking met andere EU-landen laag. Ook in Amsterdam zien we een afname, in 1985 ging het nog om circa 41% van de sterfgevallen om hart- en vaatziekten, in 2004 om ruim 29%. Het aandeel sterfte door hart- en vaatziekten ligt in Amsterdam niet alleen lager dan in geheel Nederland maar ligt ook lager dan in Rotterdam, Den Haag en Utrecht. Een andere veel voorkomende doodsoorzaak is kanker. Het aandeel mensen dat overlijdt aan kanker blijft ongeveer gelijk en ligt in Amsterdam in 2004 op 27,7% van de sterfgevallen (1600 personen). Dit aandeel ligt iets hoger dan in Rotterdam en Den Haag, maar lager dan in Nederland (29,5%).
1995-1999 en 2000-2005 .EDERLAND MANNEN
1999 een stijging van bijna twee jaar. Ook in geheel Nederland zien we een toegenomen levensverwachting, vooral onder de mannen, maar in vergelijking met andere Europese landen is deze stijging gering.1 De levensverwachting van vrouwen neemt minder toe: in de periode van 1995-1999 op 2000-2005 rond een half jaar. Vrouwen worden mede door hun gezondere levensstijl over het algemeen ouder dan mannen. De gemiddelde levensverwachting bij geboorte voor een Amsterdamse vrouw is in de periode 2000-2005 79,9 jaar. De gemiddelde levensverwachting is in Amsterdam lager dan gemiddeld in Nederland: mannen en vrouwen worden hier gemiddeld 1,3 jaar minder oud.
Amsterdammers worden steeds ouder, vooral mannen. In de periode 2000-2005 is de gemiddelde levensverwachting voor een Amsterdamse man 75,3 jaar. Dit is in vergelijking met de periode 1995Afb. 3.1 Gemiddelde levensverwachting bij geboorte in Nederland en Amsterdam,
Nederlander, maar roken iets vaker en hebben vaker een hoog cholesterolgehalte en hebben bijna twee keer zo vaak een hoge bloeddruk. • Amsterdammers maken vaker gebruik van een huisarts en een medisch specialist en zijn vaker in het ziekenhuis opgenomen dan landelijk gezien. • Inwoners van Turkse en Marokkaanse afkomst gaan minder vaak naar de tandarts, de specialist en naar het ziekenhuis dan autochtone Neder landers. • De ervaren gezondheid hangt samen met het maatschappelijk participeren, vooral mensen met een slechte geestelijke gezondheid participeren minder.
.EDERLAND
!MSTERDAM
!MSTERDAM
VROUWEN bron: GGD Amsterdam
49
3 | Gezondheid
Ervaren gezondheid en fysieke beperkingen Acht van de tien Amsterdammers noemen hun gezondheid goed tot zeer goed (80,5%). Veertien procent vindt de eigen gezondheid matig en 3% spreekt van een slechte gezondheid.3 Dit komt vrijwel overeen met gegevens in de andere drie grote steden.4 In Den Haag bijvoorbeeld geeft 19% van de Hagenaars aan een matige of slechte gezondheid (rapportcijfer lager dan 7) te hebben5, in Utrecht 17%6. Landelijke gegevens laten een vergelijkbaar aandeel zien: in 2003 voelde 77,3% van de Nederlanders van 16 jaar en ouder zich goed tot zeer goed.7 Het verschil tussen Amsterdam en geheel Nederland heeft te maken met de grotere vergrijzing in Nederland. In vergelijking met andere Europese landen ervaren Nederlanders zichzelf relatief gezond (RIVM, op basis van Eurostat 2005). Inwoners van stadsdeel Centrum, Oud-West, OudZuid en Osdorp rapporteren het vaakst een goede gezondheid (87% of meer). De inwoners van OudZuid vermelden daarbij ook het vaakst dat zij geen last hebben van langdurige ziekten, aandoeningen en handicaps. Inwoners van Geuzenveld-Slotermeer, Amsterdam-Noord en Oost-Watergraafsmeer geven het minst vaak aan een goede gezondheid te hebben (76% of lager). Dergelijke verschillen zien we ook terug in de woonmilieus (zie afbeelding 3.3). Inwoners van het centrummilieu en de dorpsgebieden rapporteren het vaakst een goede gezondheid (respectievelijk 94% en 88%), inwoners van overgangsgebieden het minst vaak (77%). De verschillen tussen woongebieden weerspiegelen verschillen in demografische opbouw en sociaal-economische status die medebepalend zijn voor de ervaren gezondheid. Uiteraard hangt het zich gezond voelen samen met de leeftijd. Vanaf het 35 levensjaar daalt het aandeel Amsterdammers dat zich goed voelt: van 84% onder de 35 tot 45 jarigen, naar 60% onder de 75-plussers. Amsterdammers van Marokkaanse afkomst rapporteren de minst goede gezondheid (69% goed), daarna de Amsterdammers van Turkse en Surinaamse afkomst (respectievelijk 77% en 78% goed). De gerapporteerde gezondheid hangt samen met de sociaal-economische status. De ervaren gezondheid is duidelijk positiever naarmate men hoger opgeleid is en een hoger inkomen heeft. Van de ongeschoolde Amsterdammers rapporteert maar 60% een goede gezondheid, terwijl dat 94% onder de hoogopgeleiden is. Ook het inkomen heeft een sterk effect: onder de laagste inkomensgroepen (tot 1000 euro netto per maand) voelt nog geen tweederde zich goed gezond, terwijl dat onder de hoogste inkomensgroep (meer dan 3200 euro netto) geldt voor 95%. Ook uit landelijk onderzoek in 2003 blijkt dat laag geschoolden hun gezondheid als minder goed ervaren dan hooggeschoolde personen. Dit geldt voor vrouwen sterker dan voor mannen. Deze sociaal-economische verschillen komen in alle leeftijdsgroepen
Afb. 3.2 Goede gezondheid en geen gezondheidsklachten onder inwoners (18 jaar en ouder) per stadsdeel, 2006 (procenten) !MSTERDAM GEMIDDELD
#ENTRUM /UD 7EST /UD :UID /SDORP 7ESTERPARK :UIDER!MSTEL 3LOTERVAART $E "AARSJES "OS EN ,OMMER :EEBURG :UIDOOST /OST 7ATERGRAAFSMEER !MSTERDAM .OORD 'EUZENVELD 3LOTERMEER
ZEER GOEDE GEZONDHEID
GEEN LAST VAN LANGDURIGE ZIEKTEN AANDOENINGEN OF HANDICAPS
Afb. 3.3 Goede gezondheid en geen gezondheidsklachten onder inwoners (18 jaar en ouder) per woonmilieu, 2006 (procenten) !MSTERDAM GEMIDDELD
CENTRUM DORP CENTRUMRAND STADSRAND WELGESTELD STEDELIJK AANSLUITING INBREIDING TRANSITIE STADSVERNIEUWING EA OVERGANG
ZEER GOEDE GEZONDHEID
GEEN LAST VAN LANGDURIGE ZIEKTEN AANDOENINGEN OF HANDICAPS
voor en zijn het grootst in de jongste leeftijdsgroep (18 tot 30 jaar) en het kleinst in de oudste leeftijdsgroep (65+). Toch zijn de verschillen binnen de groep van ouderen nog groot: 50% van de ouderen met alleen lager onderwijs vindt de gezondheid ‘minder dan goed’, tegenover 30% onder diegene met een HBO of universitaire opleiding.8
Last van ziekten en aandoeningen Een derde deel van de Amsterdammers geeft aan last te hebben van één of meer langdurige ziekten, aandoeningen of handicaps. Hierbij tellen ook ouderdomsklachten of specifieke ouderdomsziekten mee. Uiteraard hangt dit sterk samen met de leeftijd. Zo heeft 16% van de 18-34 jarigen last van ziekten en dergelijke, tegenover 58% onder 55-plussers (35-54
50
De Staat van de Stad Amsterdam IV
vaker lichamelijke belemmeringen dan die met hoge re inkomens. Bijvoorbeeld vier van de tien mensen met een netto inkomen tot 1.000 euro rapporteren deze beperkingen, tegenover 1 op de 9 onder hen met een netto inkomen boven de 3.200 euro. Vrouwen ervaren vaker lichamelijke beperkingen dan mannen (29% tegenover 24%). Amsterdammers afkomstig uit de overige niet-westerse landen geven minder vaak aan dergelijke belemmeringen te ervaren (19%) dan andere afkomst groepen. Dit hangt samen met dat er in Amsterdam weinig ouderen onder deze groep vallen.
jaar: 31%). Ook hier is een verband met scholing en inkomen. Vooral ongeschoolden en laaggeschoolden hebben vaak last van ziekten en aandoeningen: bijna de helft (46%). De verschillen tussen de stadsdelen en woonmilieus staan in afbeelding 3.2 en 3.3 weergegeven en kwamen reeds hiervoor aan de orde.
Afb. 3.4 In welke mate voelt u zich als gevolg van één of meer langdurige ziekten, aandoeningen of handicaps (incl. ouderdomsklachten/-ziekten) belemmerd in …?, 2006 (procenten)
dagelijkse
bezigheden thuis
vrije tijd
school/werk 73
niet
76
75
licht
15
14
7
sterk
9
10
4
geen antwoord / n.v.t.
0
1
16
Alleenstaanden rapporteren vaker lichamelijke beperkingen dan anderen (36%). Landelijk onderzoek laat zien dat alleenstaanden (waaronder veel weduwen en weduwnaars) anderhalf keer zovaak aangeven beperkingen te hebben dan samenwonenden. Dit heeft niet alleen te maken met leeftijdsverschillen, opvallend is dat gescheiden vrouwen vaker beper kingen rapporteren dan gehuwde vrouwen.9
Ervaren lichamelijke beperkingen Ruim een kwart van de Amsterdammers (27%) geeft aan belemmerd te zijn bij het uitvoeren van dagelijkse bezigheden (thuis, school/opleiding/werk) of in de vrije tijd als gevolg van een ziekte, aandoening of handicap. Meestal gaat het om een lichte beperking in de dagelijkse bezigheden thuis of in de vrije tijd (zie afb. 3.4). Uiteraard hangt het ervaren van beperkingen samen met de leeftijd: 12% van de 18-34 jarigen hebben beperkingen, 25% van de 35-54 jarigen en bijna de helft van de 55-plussers (47%). Van de 75-plussers rapporteert ruim driekwart dergelijke fysieke belemmeringen. Ook hangt het ervaren van beperkingen samen met het opleidingsniveau en met het huishoudinkomen. Vier van de tien ongeschoold/ laaggeschoolden ervaart deze, tegenover twee van de tien onder middelbaar/hooggeschoolden. De Amsterdammers met lage inkomens rapporteren
De Amsterdamse GGD onderzocht het voorkomen van beperkingen in activiteiten in het dagelijks leven onder 55-plussers (Gezondheidsmonitor 2004). Zij maakten hierbij gebruik van een uit 10 vragen bestaande vragenlijst naar Activiteiten Dagelijks Leven (ADL; o.a. persoonlijke verzorging en verplaatsingen). Hieruit blijkt dat tenminste 11% van de 55-plussers tenminste één ADL-beperking heeft. 55-plussers van Turkse en Marokkaanse afkomst rapporteren veel vaker en meer van dergelijke beperkingen (25% heeft tenminste één beperking). Overigens spreken de onderzoekers van de GGD van een onderschatting van het voorkomen van beperkingen onder 55-plussers die samenhangt met de onderzoeksopzet.10 De verschillen tussen de stadsdelen in het aandeel inwoners dat fysieke beperkingen ervaart zijn groot. Zo ervaren bijna vier van de tien inwoners van Geuzenveld-Slotermeer dergelijke beperkingen, terwijl dat voor nog geen twee van de tien inwoners van Oud-Zuid geldt.
Afb. 3.5 Aandeel inwoners (18 jaar en ouder) met ervaren fysieke beperkingen per stadsdeel, 2006 (procenten)
Psychische gezondheid
!MSTERDAM GEMIDDELD
Psychisch welbevinden
'EUZENVELD 3LOTERMEER !MSTERDAM .OORD 7ESTERPARK /OST 7ATERGRAAFSMEER :UIDER!MSTEL /UD 7EST $E "AARSJES /SDORP :UIDOOST :EEBURG #ENTRUM 3LOTERVAART "OS EN ,OMMER /UD :UID
In De Staat van de Stad enquête zijn dit jaar voor het eerst vragen gesteld over het psychisch welbevinden. Het gaat om vragen over in welke mate men zich de afgelopen 4 weken kalm en rustig voelde, zich neerslachtig en somber voelde, en zich energiek voelde. Eén van de 10 Amsterdammers geeft aan zich dat zij zich de afgelopen 4 weken meestal (7%) of voortdurend (3%) neerslachtig en somber hebben gevoeld (zie afb. 3.6). Bijna de helft van de Amsterdammers had zelden of nooit dergelijke gevoelens en een derde deel voelde zich soms neerslachtig en somber. Bijna tweederde van de bevolking voelde zich de afgelopen 4 weken meestal of voortdurend kalm en rustig. Een klein deel (7%) had deze gevoelens zelden of nooit. De helft van de Amsterdammers voelde zich de afgelopen 4 weken meestal of voortdurend
51
3 | Gezondheid
energiek, drie van de tien ‘soms’. Twaalf procent voelde zich in die periode zelden of nooit energiek. In de Gezondheidsenquete van de GGD in 2004 werden soortgelijke vragen gebruikt en zij vonden dat de score op de mentale gezondheid van Amsterdammers iets lager ligt dan die in geheel Nederland. De groep van 65- tot 75-jarigen rapporteert een hoger psychisch welbevinden dan de andere leeftijdsgroepen. Het psychisch welbevinden is gunstiger naarmate de gevolgde opleiding hoger is en naarmate het netto inkomen hoger is. Dit komt overeen met resultaten uit de Amsterdamse Gezondheidsmonitor van de GGD waaruit blijkt dat mensen met laag inkomen en mensen met een lage opleiding een slechtere mentale en fysieke gezondheid rapporteren. Daarnaast rapporteren mensen met een uitkering vanwege ziekte of handicap en mensen in de bijstand een slechtere geestelijke gezondheid dan mensen met andere bronnen van inkomsten. Het huishoudtype maakt ook uit: eenoudergezinnen zijn minder positief over hun psychisch welbevinden dan gemiddeld en paren zonder kinderen juist positiever dan gemiddeld. Amsterdammers van Marokkaanse en Turkse afkomst rapporteren gemiddeld een slechter psychisch welbevinden dan andere bevolkingsgroepen: bijvoorbeeld rond een kwart voelde zich meestal of voortdurend neerslachtig en somber. Deze bevinding komt overeen met gegevens van de GGD Amsterdam/RIVM over 2004-2005 waaruit blijkt dat mensen die afkomstig zijn uit Turkije en Marokko zich vaker depressief of zonder duidelijke reden vermoeid voelen dan de autochtone inwoners van Amsterdam. Ook blijkt uit de Gezondheidsmonitor van de GGD dat autochtone Amsterdammers de beste mentale gezondheid rapporteren, Turkse Amsterdammers het minst en Marokkaanse Amsterdammers scoren hier tussenin. Uit De Staat van de Stad enquête blijkt dat eerste generatie allochtonen gemiddeld een slechtere geestelijke gezondheid rapporteren dan allochtonen die hier geboren zijn. Het algehele welzijn is uit te drukken in een samengestelde maat van participatie en leefomgeving indicatoren: de leefsituatie-index (zie hoofdstuk 1 voor een verdere uitleg). Eén van de indicatoren van de leefsituatiescore is gezondheid. Hierbij zijn items meegenomen over de ervaren gezondheid en ervaren belemmeringen, maar niet de vragen over het psychisch welzijn. De leefsituatie blijkt ook samen te hangen met de psychische gezondheid. In het algemeen geldt: hoe beter het psychisch welzijn, des te gunstiger de leefsituatie (zie afb. 3.7). Opvallend is de groep Amsterdammers die aangeeft zich nooit neerslachtig of somber te hebben gevoeld, zij hebben gemiddeld een wat minder gunstige leefsituatiescore dan zij die zelden deze gevoelens hadden.
Afb. 3.6 Hoe vaak heeft u zich de afgelopen 4 weken …… gevoeld?, 2006 (procenten)
voortdurend/
meestal
soms
weet niet/
zelden/nooit geen antwoord
neerslachtig en somber
10
32
50
kalm en rustig
64
22
7
8 7
energiek
50
29
12
9
klachten en psychiatrische aandoeningen. In Amsterdam heeft 15,9% van de bevolking van 12 jaar en ouder psychische klachten (o.a. angst en depressie). Dit is het hoogst van heel Nederland. Ook in de Westelijke Mijnstreek en Rotterdam en omgeving komen deze klachten vaker dan gemiddeld voor. In Nederland heeft 10,2% van de bevolking van 12 jaar en ouder psychische klachten.11 Het aandeel mensen met psychische klachten is in de jaren negentig in Nederland ongeveer gelijk gebleven. Wel is het aandeel onder jongeren van 16-18 jaar toegenomen en onder 65-plussers afgenomen. Uit onderzoek van de GGD Amsterdam (Gezondheids enquête Amsterdam 2004) blijkt dat één op de 15 Amsterdammers aan een stemmings- of angststoornis lijdt. Eén op de vier Amsterdammers heeft dat ooit in zijn leven doorgemaakt. Dergelijke stoornissen komen vaker voor bij Turkse en daarna Marokkaanse Amsterdammers (respectievelijk 19% en 10% afgelopen maand, gemiddeld 7%). De grootste risicogroepen voor deze stoornissen lijken Turkse vrouwen en Marokkaanse mannen. Bij Nederlandse en Surinaamse/Antilliaanse Amsterdammers komen angst en depressie het minst vaak voor. Van de leeftijdsgroepen hebben mensen tussen de 45-64 jaar het vaakst een dergelijke stoornis. Amsterdamse ouderen ervaren vaker depressieve klachten dan ouderen elders in het land (22% tegenover 16%). Dit hangt ermee samen dat Amsterdamse ouderen een kleiner sociaal netwerk hebben en zich vaker eenzaam voelen (44%) dan in de rest van het land (33%). Daarnaast ervaren zij vaker angstklachten en rapporteren zij een negatievere zelfwaardering dan ouderen in de rest van Nederland. Ook de bevindingen dat zij meer functionele beperkingen hebben, een slechtere gezondheid ervaren, vaker alleen wonen en zich minder vaak veilig voelen ’s avonds dan in de rest van het land hangen samen met het vaker voorkomen van depressieve klachten.12
Afb. 3.7 Gemiddelde leefsituatiescore naar psychisch welzijn, 2006 (gemiddelde Amsterdam = 100) hoe vaak heeft u zich de afgelopen 4 weken …… gevoeld?
kalm en rustig
neerslachtig en somber
energiek
103
90
106
Psychische klachten en stoornissen
soms
98
99
100
De psychische gezondheid kan ook worden getypeerd aan de hand van het voorkomen van psychische
zelden
95
106
92
nooit
92
103
90
voortdurend/meestal
52
De Staat van de Stad Amsterdam IV
Uit epidemiologisch onderzoek blijkt dat de kans op het hebben van een psychische stoornis groter is bij bepaalde groepen die oververtegenwoordigd zijn in Amsterdam, namelijk jong volwassenen, stedelingen, alleenstaanden en alleenstaande ouders, volwassenen met een laag of gemiddeld inkomen, werklozen en arbeidsongeschikten.13
Psychosociale problemen bij jongeren Bij psychosociale problematiek bij jongeren kan het gaan om teruggetrokken gedrag, depressie, angst, agressie, pesten, delinquentie en middelengebruik. Uit landelijk onderzoek blijkt dat oudere adolescenten, meisjes, leerlingen uit lagere sociaal-economische klassen, jongeren uit achterstandsbuurten, uit eenoudergezinnen, jongeren die gepest worden en allochtone jongeren een groter risico op het ontwikkelen van psychosociale problemen hebben.14 Onderzoek van de GGD Amsterdam laat zien dat leerlingen in de tweede klas van het VO, vooral Turkse jongeren, vaker psychosociale problemen hadden dan jongeren in Nederland.15 Eén op de tien van deze leerlingen (10,5%) heeft een verhoogde kans op psychosociale problemen: 9% van de meisjes, 12% van de jongens. De leerlingen uit de stadsdelen Osdorp, Geuzenveld-Slotermeer en Zeeburg hebben iets vaker een verhoogde kans op dergelijke proble matiek (respectievelijk 12,4, 11,1 en 11,1%). Er is een duidelijk verband gevonden tussen de kans op psychosociale problemen bij deze leerlingen en gepest worden, ontevreden zijn over het eigen uiterlijk, een ongewenste seksuele ervaring hebben gehad en zelf leerproblemen ervaren.
Leefstijlfactoren16 Amsterdammers zijn iets minder vaak te dik en bewegen iets vaker voldoende dan de gemiddelde Nederlander. Daar staat tegenover dat Amster dammers iets vaker roken, een hoog cholesterol gehalte hebben en bijna twee keer zo vaak een hoge bloeddruk hebben. Deze factoren verhogen de kans op hart- en vaatziekten en de kans op sterfte.
Aantal rokers neemt af Het aandeel Amsterdammers dat rookt is de afge lopen jaren afgenomen. Zo rookte in 2004 een derde deel van de bevolking boven de 18 jaar, terwijl dat in 1992/1993 nog voor 42% gold. Ook landelijk zien we deze teruggang. Amsterdammers lijken iets vaker te roken dan gemiddeld in Nederland (28% onder 15 jarigen en ouder) en dan Rotterdammers (ongeveer een kwart van 15 jaar en ouder), maar deze verschillen zullen ook deels door het verschil in de bekeken leeftijdscategorie komen. Mannen (39%) roken vaker dan vrouwen (28%). Het aandeel rokers onder vrouwen daalt sterker dan onder mannen (respectievelijk 12% en 6% daling sinds 1992-1993). Dat komt doordat vrouwen minder vaak beginnen met roken, het percentage gestopte rokers is ongeveer gelijk. De sterkste daling van het aandeel rokers zien we onder de jong volwassenen tot 35 jaar (met 10%).
Amsterdammers van Marokkaanse afkomst roken juist veel minder vaak (20%). Surinamers roken vaker dan Amsterdammers van Nederlandse afkomst: 40% van de 18-60 jarigen rookt (53% onder mannen, 28% onder vrouwen).17 Ook Amsterdammers van Turkse afkomst (45%), met name de mannen (58%), roken vaker dan gemiddeld. Uit een recent literatuuronderzoek van het NIVEL blijkt dat Turkse mannen tussen de 40 en 65 jaar vaker dan andere bevolkingsgroepen lijden aan COPD (Chronic Obstructive Pulmonary Disease: chronische bronchitis en longemfyseem), ziekten waarbij roken de belangrijkste risicofactor vormt.18 De meest zware rokers (meer dan 1 pakje per dag) zijn Nederlandse mannen tussen de 45 en 55 jaar. Het percentage rokers in Amsterdam is het laagst onder hoogopgeleiden (HBO, WO: 26%) en het hoogst onder mensen met een MAVO/LBO opleiding (42%).
Aantal drinkers neemt toe Acht van de tien Amsterdammers van 18 jaar en ouder drinkt alcohol: 81% van de mannen, 76% van de vrouwen. Het percentage drinkers is in verge lijking met 1999-2000 met 9% toegenomen. Vooral meer vrouwen zijn gaan drinken (+13%, onder mannen +6%). Het percentage drinkers ligt in Amsterdam lager dan in geheel Nederland (9% hoger onder mannen, 1% hoger onder vrouwen). Echter onder 65-plussers ligt het aandeel drinkers in Amsterdam wat hoger dan in Nederland. Hoewel Amsterdammers minder vaak alcoholgebruikers zijn dan overige Nederlanders, zijn zij vaker gewoontedrinkers (hoge gemiddelde dagconsumptie 15%) dan gelegenheidsdrinkers (zware drinkers, veel op 1 gelegenheid 10%). Bij de overige Nederlanders is dat juist andersom. Bijna eenderde van de volwassen Amsterdammers drinkt wekelijks meer dan het advies voor verantwoord alcoholgebruik19. Dit aandeel is in vergelijking met 1999-2000 met 5% toegenomen. Amsterdammers van Turkse afkomst drinken drie keer minder vaak alcohol dan autochtonen, onder Amsterdammers van Marokkaanse afkomst is dit zelfs 6 keer minder. Onder Marokkanen neemt het alcoholgebruik wel iets toe (+7% in vergelijking met 1999/2000). Surinamers drinken minder vaak alcohol dan Amsterdammers gemiddeld (54%: 42% onder Hindoestaanse Surinamers, 61% onder AfroSurinamers20), maar wel weer meer dan Marokkanen en Turken.
Drugsgebruik; Amsterdammers experimenteren meer dan landelijk Amsterdammers hebben vaker wel eens softdrugs gebruikt dan landelijk gezien, maar het huidige gebruik is ongeveer gelijk. Zo heeft in 2004 eenderde van de Amsterdammers (34%) van 18 jaar en ouder ooit eens cannabis gebruikt, landelijk is dat 17%. Vijftien procent van de Amsterdammers heeft het afgelopen jaar cannabis gebruikt. Amsterdammers van Turkse en Marokkaanse afkomst hebben minder vaak (ooit) cannabis gebruikt. Het harddrugsgebruik ligt in Amsterdam ook hoger. Vijftien procent van de Amsterdammers van 18 jaar
3 | Gezondheid
en ouder heeft ooit harddrugs gebruikt, tegenover 5% onder de Nederlandse bevolking. Het gaat daarbij niet vaak om heroïne. Deze drug wordt in tegenstelling tot de ons omringende landen door met drugs experimenterende jongeren gemeden. Het ooit-gebruik van cannabis en harddrugs nam tijdens de jaren negentig onder Amsterdammers toe, maar de laatste jaren lijkt er sprake te zijn van een kentering. Het Jellinek signaleert een matiging in het drugsgebruik in het uitgaansleven onder jongeren en jongvolwassenen.21 Er lijkt minder interesse in drugsgebruik tijdens het stappen en strenger drugsbeleid van clubs speelt ook een rol. Het ecstasygebruik is in de afgelopen jaren verder gedaald en de comeback van cocaïne in het uitgaansleven lijkt zich nu te stabiliseren. Het aantal opiaatverslaafden is volgens schattingen van de Amsterdamse GGD de laatste 15 jaar gehalveerd. In Amsterdam wonen in 2004 naar schatting 3.500 à 4.000 opiaatverslaafden. Deze teruggang komt doordat de hoofdstad minder verslaafden van elders aantrekt en vooral doordat de leeftijd van de verslaafden stijgt en er weinig jonge opiaatverslaafden bijkomen. Het aantal drugsgebruikers dat een ambulante methadonbehandeling ontvangt is eveneens teruggenomen: van 3.940 in 1989 naar 2.660 in 2004. De stadsdelen Westerpark, Centrum en Zuidoost kennen relatief veel methadongebruikers, terwijl in stadsdelen in Nieuw West en ZuiderAmstel relatief weinig methadoncliënten wonen. Ruim de helft van de GGD methadoncliënten is van nietNederlandse herkomst (52%), een vijfde deel van de cliënten is vrouw en de gemiddelde leeftijd is 43 jaar.22 Naast methadon wordt er op kleine schaal heroïne op medisch voorschrift verstrekt, in 2006 ging het om ongeveer 145 patiënten.23 In 2005 waren 1.754 cliënten bij het Jellinek in ambulante behandeling voor hun drugs- of alcoholverslaving. Dat is een toename van 16% ten opzichte van 2003.
Toenemend overgewicht, vooral onder jeugd24 Overgewicht vormt een groeiend probleem in de Nederlandse samenleving. Uit onderzoek van de GGD Amsterdam in 2004 blijkt dat bijna de helft van de Amsterdamse volwassenen te zwaar is. Het gaat om 31% matig overgewicht en 14% ernstig overgewicht.25 Overgewicht komt vooral vaak voor onder 55-plussers, Turkse en Marokkaanse Amsterdammers en laagopgeleiden. Maar ook Amsterdammers van Surinaamse afkomst hebben vaker overgewicht dan Nederlandse Amsterdammers (respectievelijk 48% en 38%).26 In Amsterdam komt overgewicht ongeveer even vaak voor als gemiddeld in Nederland. Het aandeel volwassenen met overgewicht is de afgelopen decennia sterk gestegen, maar is in 2005 voor het eerst in Nederland tot stilstand gekomen. In 1981 had 33% van de Nederlanders last van overgewicht, in 2004 47% en in 2005 45%. Het aandeel mensen met ernstig overgewicht is gestegen van 5% in 1980 naar 11% in 2005. Deze stijging is het sterkst te zien onder vrouwen tussen de 20 en 40 jaar. Overgewicht
is toegenomen in alle lagen van de bevolking en is daarmee niet meer uitsluitend een probleem van de lagere sociale klassen.27 Nederlanders zijn wel steeds vaker bewust met gezonde voeding bezig. Zo blijkt uit onderzoek dat Nederlanders in 2005 ten opzichte van het jaar daarvoor gezonder zijn gaan eten. Er wordt gemiddeld vaker ontbijt, lunch en avondeten gegeten en er worden minder tussendoortjes gegeten. Maar ouders van jonge kinderen blijken vaak zelf geen goed voorbeeld te geven. Zij hebben minder vaste tijden voor maaltijden en eten vaker tussendoortjes.28 Hoe vaak overgewicht bij Amsterdamse kinderen voorkomt is niet precies bekend. De GGD is in juli 2006 binnen de Jeugdgezondheidszorg gestart met een registratie van jongeren met overgewicht, maar hier zijn nog geen gegevens over beschikbaar. In een onderzoek van de Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling op scholen in achterstandswijken kwam een aandeel van 36% naar voren. De GGD vond in 2005 dat een kwart van de Amsterdamse kinderen in de tweede klas van het voortgezet onderwijs overgewicht heeft (25% onder jongens, 26% onder meisjes). In Utrecht en Rotterdam vond men vergelijkbare percentages van jongeren met overgewicht. Landelijke cijfers van het TNO laten zien dat gemiddeld 14% van de jongens en 17% van de meisjes van 4 tot 15 jaar te dik is. Het aantal kinderen met overgewicht is sinds 1980 sterk toegenomen.
Gezond bewegen Regelmatig bewegen kan een belangrijke rol spelen in het tegengaan van overgewicht en daarmee de gezondheid bevorderen. De Nederlandse Norm Gezond Bewegen schrijft voor minimaal een half uur per dag matig intensieve activiteit te verrichten op minimaal vijf dagen per week. Volgens gegevens van de GGD (Gezondheidsmonitor 2004) voldoen Amsterdammers iets vaker aan deze norm dan gemiddeld in Nederland het geval is (61% tegenover 55% in geheel Nederland).29 Nederlanders doen het in vergelijking met andere EU-landen niet slecht: samen met de Denen, Finnen, Zweden, Duitsers en Luxemburgers zijn ze meer lichamelijk actief dan inwoners van andere EU-landen. Nederlanders scoren vooral hoog als het gaat om matige fysieke inspanning zoals fietsen. In Nederland is het percentage mensen dat helemaal niet aan fysieke inspanning doet het laagst van de EU-landen. Daarentegen wan delen Nederlanders weinig en brengen ze veel tijd zittend door.30 In hoofdstuk 9 ‘Participatie in hobby’s, cultuur, sport en vakantie’ wordt op basis van de Staat van de Stad enquêtegegevens nader ingegaan op het bewegen en sporten van Amsterdammers. In een onderzoek van de Vrije Universiteit is een relatie tussen de fysieke inrichting van de buurt en gezond bewegen aangetoond.31 Amsterdammers die in een dichtbevolkte wijk met weinig groen wonen, in het onderzoek de Boerhaavebuurt in Oost, bewegen vaker en hebben minder vaak overgewicht dan bewoners die in een meer groene wijk wonen (De Punt, Osdorp). De bewoners van deze meer stede-
53
54
De Staat van de Stad Amsterdam IV
lijke buurten voldoen dan ook vaker aan de Norm gezond bewegen. Dit komt doordat bewoners van een dergelijke wijk vaker de boodschappen op de fiets of lopend doen, wat weer samenhangt met de mindere beschikbaarheid van parkeerplaatsen in deze gebieden. Bewoners van wijken aan de rand van de stad, in dit geval Osdorp, gaan vaker naar hun werk of opleiding en naar voorzieningen met de auto of het openbaar vervoer. Deze conclusies gelden niet voor de kinderen die in deze buurten wonen. Enerzijds spelen de kinderen in de meer groene wijken vaker buiten, maar zij brengen ook meer tijd door voor de televisie of de computer. Voor volwassenen speelt de kwaliteit van het groen in de buurt een rol. In de stedelijke buurt wordt het aanwezige groen (zoals het Oosterpark) positiever beoordeeld dan in de groene wijken, wat ook het bewegen daarin kan bevorderen
Zorggebruik Daling in contact met huisarts
Onderconsumptie specialist en ziekenhuis onder allochtonen
Uit de Amsterdamse Gezondheidsmonitor 2004 blijkt dat minder Amsterdammers (39%) rapporteren contact te hebben gehad met de huisarts dan in 1999/2000 (44%). Het bezoek aan een medisch specialist (21%), opname in een ziekenhuis (10%) en de behandeling voor psychische problemen (8%) zijn in Amsterdam gelijk gebleven. Amsterdammers maken vaker gebruik van een huisarts en een medisch specialist en zijn vaker in het ziekenhuis opgenomen dan landelijk gezien.
Afb. 3.8 Zorggebruik in Amsterdam en landelijk, 2003/2004 (procenten)
landelijk
mannen
vrouwen
totaal
(2003)
33,2
45,3
39,3
33,6
21,5
21,0
21,2
16,2*
8,8
10,2
9,5
5,9
7,3
8,9
8,1
n.b.
Uit landelijk onderzoek van het RIVM blijkt dat nietwesterse allochtonen twee keer zo vaak de huisarts bezoeken dan autochtonen. Maar als rekening wordt gehouden met hun relatief slechtere gezondheid dan verdwijnt dit verschil. Het RIAGG en het sociaalmaatschappelijk werk worden ook door allochtonen vaker bezocht. Het gebruik van gezinsverzorging en wijkverpleging verschilt niet tussen deze groepen. Allochtonen gaan minder vaak naar de tandarts, de specialist en naar het ziekenhuis dan autochtone Nederlanders. Wanneer gecontroleerd wordt voor sociaal-economische status en voor de gezondheidstoestand dan blijft de onderconsumptie van specialist en ziekenhuiszorg onder inwoners van Turkse en Marokkaanse afkomst bestaan.34
Jeugdgezondheidszorg35
contact met de huisarts (laatste 2 maanden) contact met een medisch specialist (laatste 2 maanden) ziekenhuisopname (afgelopen jaar) behandeld voor psychische problemen (afgelopen jaar) * Betreft het afgelopen jaar.
bron: GGD Amsterdam/AGM; landelijke cijfers, CBS 2003
Afb. 3.9 Gesignaleerde problemen onder Amsterdamse jeugd bij de Jeugdgezondheidszorg, 2006 (procenten)
Amsterdammers van Marokkaanse (51%), Turkse (47%) en van Surinaamse afkomst (55%32) bezoeken relatief vaak de huisarts. Dat geldt ook voor laag opgeleiden (55%) en vrouwen (45% afgelopen 2 maanden). Het zorggebruik neemt toe naarmate de leeftijd hoger is, met uitzondering van zorg bij psychische problemen. Amsterdammers van middelbare leeftijd gingen jaarlijks veel vaker dan ouderen in behandeling voor psychische problemen (45-54 jaar: 16%, 55-64 jaar: 6%, 65+: 1%). Inwoners van Marokkaanse en Turkse afkomst ontvangen niet vaker deze hulp dan autochtone Amsterdammers. Het gebruik van zorg bij psychische klachten is onder alle herkomstgroepen vergelijkbaar.33 Laag opgeleide Amsterdammers (alleen basisschool) zijn vaker in behandeling voor psychische problemen dan Amsterdammers met een andere opleiding. Dat geldt ook voor andere vormen van zorg, namelijk huisartsbezoek, bezoek aan een medisch specialist en ziekenhuisopname.
0-4-jarigen
5-jarigen
10,5
3,9
opvoedingsproblematiek
10-jarigen 2e klas VO 4,2
9,1
speciaal onderwijs 7,7
spraak- en taalontwikkelings8,9
7,5
2,7
1,5
14,8
psychosociale problematiek
5
18,2
30,9
40,4
42,4
ontwikkelingsproblematiek
4
0,2
0
0
4,4
vermoeden van kindermishandeling
1
0,3
0,3
5,8
1
problematiek
bron: GGD Amsterdam (JGZ), 2006
De Jeugdgezondheidszorg van de GGD Amsterdam heeft op grond van registraties van de consultatiebureaus een globaal beeld van het voorkomen van verschillende soorten problemen bij de Amsterdamse jeugd.36 Bij één van de tien 0-4 jarigen werd opvoedingsproblematiek geregistreerd (zie afb. 3.9). Bij de oudere basisschoolkinderen ligt dit percentage lager, rond de 4%, maar bij leerlingen van de 2e klas van het voortgezet onderwijs stijgt het percentage geregistreerde opvoedingsproblemen weer naar 9%. Onderzoek toont aan dat opvoedingsproblemen vaker spelen bij gezinnen die onder de armoedegrens leven, niet-westerse ouders, ouders met jongens en bij ouders met peuters en basisschoolkinderen. Spraak- en taalontwikkelingsproblemen werden bij één op de 11 0-4 jarigen geregistreerd. Dit is hoger dan landelijk. Volgens de literatuur komen deze problemen veel voor onder Turkse peuters. Ontwikkelings problematiek werd bij 4% van de 0-4 en bij minder dan 1% van de 5-jarigen geconstateerd en geregistreerd. Dit komt overeen met landelijke cijfers. Bij 5% van de 0-4 jarigen werd psychosociale proble matiek geregistreerd. Bij oudere kinderen ligt dit
55
3 | Gezondheid
geregistreerde percentage veel hoger, maar worden zeer veel problemen onder het kopje psychosociale problematiek geregistreerd. Kindermishandeling, of het vermoeden hiervan, werd het vaakst bij 0-4 jarigen geregistreerd (1%). Dit aandeel ligt zes keer hoger onder de leerlingen van het voorgezet onderwijs. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat deze kinderen zonder ouders naar het consult gaan waardoor moge lijke mishandeling beter ter sprake kan komen.
Afb. 3.10 Cliënten (2005) en bevolking van 0-23 jaar (1 januari 2005) per zorgregio (procenten)
Jeugdzorg
Bureau Jeugdzorg probeert ouders in staat te stellen hun kinderen beter op te voeden en kinderen en jongeren te helpen op een goede manier volwassen te worden. Bureau Jeugdzorg agglomeratie Amsterdam beslaat de gemeenten Amsterdam, Amstelveen, Hoofddorp, Purmerend en Zaandam. Het totaal aantal geaccepteerde aanmeldingen was in 2005 6386 in de gehele agglomeratie. In Amsterdam ging het om 3148 aanmeldingen, dat wil zeggen 1,6% van de 0-23-jarigen. Vele meldingen bij Bureau Jeugdzorg komen vanuit het onderwijs. Bijna 60% van de aanmeldingen in de agglomeratie komt vanuit het onderwijs. In Amsterdam ligt dit lager, op bijna 40%.37 Voor de aanmeldingen in de gehele agglomeratie zijn enkele kenmerken van de cliënten bekend. Apart voor Amsterdam zijn deze gegevens niet voorradig. De aanmeldingen betreffen voor het grootste gedeelte kinderen tussen de 12 en 17 jaar, ongeveer eenderde van de aanmeldingen betreffen kinderen onder de 12 jaar. Het betreffen iets vaker jongens dan meisjes. In Zuidoost en Noord is het aantal cliënten oververtegenwoordigd ten opzichte van het aantal kinderen van 0 tot 23 jaar. In Zuid en Centrum/Oud-West is het aantal cliënten ondervertegenwoordigd. Ten opzichte van 2003 is vooral het aandeel cliënten in Noord gegroeid en in Nieuw-West gedaald.
In totaal werden in 2005 van 2532 cliënten in Amsterdam een behandelingsprogramma afgerond. Van de cliënten waar de behandeling van is afgerond, is de herkomstgroep bekend. Daaruit blijkt dat vooral Surinamers en Antilianen zijn oververtegenwoordigd. De overige groepen zijn ondervertegenwoordigd. Het relatief hoge aandeel aanmeldingen in Zuidoost waar veel Surinamers en Antilianen wonen, wordt daarmee deels verklaard.
Relatie gezondheid met leefomgeving en maatschappelijke participatie De ervaren gezondheid hangt samen met ervaren sociale cohesie en overlast In een landelijk onderzoek38 is gevonden dat de sociale cohesie in een wijk samenhangt met de ervaren gezondheid van de bewoners. Bij sociale cohesie gaat het om de mate van contact met buren en andere buurtbewoners, de gehechtheid aan de wijk en het kennen van de wijkbewoners. In de 25% wijken met de minste sociale cohesie hebben mensen 44% meer kans om ongezond te zijn dan mensen in wijken met de meeste sociale cohesie. Door rekening te
#ENTRUM /UD 7EST CLIÑNTEN
.OORD
BEVOLKING
:UID
.IEUW 7EST
/OST
:UIDOOST
AFGERONDE BEHANDELINGEN bron: BJAA
houden met verschillen in sociaal-economische status (inkomen en opleiding) werden de verschillen kleiner. Maar nog steeds hadden mensen uit de 25% wijken met de minste sociale cohesie, 27% meer kans om ongezond te zijn dan mensen uit de wijken met de meeste sociale cohesie. Een dergelijk effect vinden we in onze Staat van de Stad enquête met betrekking tot de geestelijke gezondheid: Amsterdammers die een slechte geestelijke gezondheid rapporteren geven een lager cijfer voor de cohesie in de buurt dan mensen met een gemiddelde of goede geestelijke gezondheid. In een onderzoek dat gebruik maakte van de Staat van de Stad Amsterdam data uit 2004 en gegevens uit de Leefbaarheid en Veiligheidsmonitor 2003 is eveneens een relatie tussen de gerapporteerde gezondheid en kenmerken van de leefomgeving aangetoond.39 Een gerapporteerde matige tot slechte gezondheid ging samen met het ervaren van psychosociale stressoren in de buurt zoals overlast van buren, drugsgebruik, hangjongeren en overlast van rommel op straat en met het zich regelmatig onveilig voelen en ontevredenheid met het groen in de buurt. Factoren als de ervaren criminaliteit en graffiti in de buurt en geluidsoverlast hadden geen effect op de zelfgerapporteerde gezondheid.40 De relatie met de eerder genoemde overlast- en andere omgevingsfactoren bleef overeind na controle voor verschillen in individuele kenmerken van de buurtbewoners als sekse, opleidingsniveau, inkomen en etniciteit. Ook na controle voor buurtkenmerken als het percentage werklozen en het percentage dat een uitkering ontvangt bleef de relatie tussen overlast van buren, drugsgebruik, hangjongeren, rommel op straat enerzijds en de gerapporteerde gezondheid bestaan.
Geestelijke gezondheid meest van invloed op participatie41 De gezondheid en het maatschappelijk participeren hangen op een aantal terreinen samen, vooral voor wat betreft de geestelijke gezondheid. Mensen die aangeven zich niet goed gezond te voelen, mensen die last hebben van een langdurige ziekte of handicap en mensen met een slechte geestelijke gezondheid, geven vaker aan in een sociaal
56
De Staat van de Stad Amsterdam IV
isolement te verkeren dan anderen. Amsterdammers met een slecht geestelijk welzijn geven niet minder vaak aan contact te hebben met familieleden, maar wel minder vaak contact met vrienden en goede kennissen: bijvoorbeeld 15% minder dan 1x per maand, tegenover 5% onder ‘geestelijk meer gezonden’. De duidelijkste effecten van gezondheidsbeleving zien we op het gebied van sporten, op vakantie gaan en uitgaan. Bijvoorbeeld: een derde deel van de mensen met een gerapporteerde slechte gezondheid gaat nooit uit, tegenover 16% onder de anderen. Het hebben van hobbyactiviteiten hangt eveneens negatief samen met de ervaren (geestelijke) gezondheid, maar mensen met beperkingen hebben even vaak een hobby dan anderen. Of men al dan niet actief is in vrijwilligerswerk hangt alleen samen met het geestelijk welzijn. Amsterdammers die laag scoren op het geestelijk welzijn, verrichten minder vaak vrijwilligerswerk dan anderen. Dat geldt eveneens voor mensen met veel lichamelijke beperkingen. Het geven van informele hulp is niet gerelateerd aan het hebben van beperkingen of ziekten of aan het geestelijk welzijn. Wel geven Amsterdammers met een slechtere ervaren gezondheid minder vaak dergelijke hulp.
Het actief zijn voor belangen van de stad of buurt hangt niet af van iemands gezondheid. Maar deze vorm van maatschappelijke participatie kan ook op veel manieren plaatsvinden, vaak gaat het om het zetten van een handtekening voor een kwestie. Deze resultaten voor Amsterdammers komen voor een groot deel overeen met landelijke gegevens. Onderzoek van het RIVM (2005) onder 55-plussers laat zien dat de maatschappelijke participatie het meest is aangetast bij mensen met een psychische aandoening, zoals een depressie, angststoornis of cognitieve stoornis. Dit gaat op voor alle vormen van participatie, ook voor bijvoorbeeld het onderhouden van sociale contacten. Het SCP vond in 2003 dat de meeste ziekten vooral een belemmering vormen voor het verrichten van betaalde arbeid en vrijwilligerswerk. Aan andere vormen van maatschappelijke participatie, zoals recreatieve participatie en informele hulp doen zieken niet minder vaak mee dan anderen. Het NIVEL (2005) toonde aan dat chronisch zieken ook zelf aangeven participatieproblemen te ondervinden: ruim 40% van hen vindt dat zij maatschappelijk niet zo kunnen functioneren als zij zouden willen, vooral op het gebied van werk.
3 | Gezondheid
57
Noten 1 Bron: RIVM op basis van Eurostat 2005. De levensverwachting in Nederland ligt voor
16 Bron (tenzij anders vermeld): GGD
vouwen rond het gemiddelde van de 25 EU-
Amsterdam. D.G. Uitenbroek e.a. Gezond zijn
landen. Voor mannen ligt die hoger dan het
en gezond leven in Amsterdam. Amsterdamse
gemiddelde. De sterfte op jongere en middel
Gezondheidsmonitor Gezondheidsonderzoek
bare leeftijd is in Nederland lager dan in de
2004. Amsterdam, januari 2006.
meeste andere EU-landen. Maar de sterfte rond de geboorte en bij 80-plussers ligt juist hoger. 2
15 Idem.
Bron: CBS.
3 Twee procent van de geënquêteerden heeft geen antwoord op deze vraag gegeven of gaf
29 Landelijke gegevens, zie VTV 2006 (Volksgezondheid Toekomst Verkenning) van het RIVM. 30 Bron: Eurostat. Statistische Database van de Europese Unie. 31 Bron: De gezonde wijk; Een onderzoek naar
17 Bron: GGD Amsterdam. De gezondheid van
de relatie tussen fysieke wijkkenmerken en
Surinamers in Amsterdam. Januari 2006.
lichamelijke activiteit. EMGO instituut VU.
18 Bron: NIVEL. Zantinge, E.M. , W.L.J.M. Devillé & M. Heijmans. Allochtonen met astma,
Amsterdam, december 2006. 32 Bron: De gezondheid van Surinamers in
COPD of hooikoorts in Nederland: wat is er
Amsterdam. GGD Amsterdam, januari 2006.
bekend? Utrecht, 2006.
In dit onderzoek gaat het om Amsterdammers
aan het niet te weten. Deze respondenten zijn
19 Het advies van het NIGZ aan volwassenen
van Surinaamse afkomst van 18-60 jaar.
bij de verdere analyses naar verschillen tussen
luidt: drink als vrouw niet meer dan 1 tot 2
33 Zie: Stemmings- en angststoornissen in
groepen (bijvoorbeeld stadsdelen, herkomst-
glazen alcohol per dag, en als man niet meer
Amsterdam: verschillen in voorkomen en
groepen) verder buiten beschouwing gelaten.
dan 2 tot 3 glazen. Als je een keer meer wilt
zorggebruik naar etniciteit. Amsterdamse
drinken houd je dan als vrouw aan een maxi-
Gezondheidsmonitor. GGD Amsterdam,
4 Zie bijvoorbeeld het overzicht in hoofdstuk 5 Gezondheid in De Staat van Rotterdam 2005,
mum van 3 glazen en als man van 5 glazen.
COS, 2005.
Door minstens 2 dagen in de week niet te
5 Bron: Gemeente Den Haag, Dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn. Gezondheidsmonitor 2006. Den Haag, januari 2006; cijfers uit de Stadsenquete 2001 en 2003. 6 Bron: Gemeente Utrecht. De sociale staat van Utrecht; Monitor Sociale Infrastructuur. Utrecht, januari 2006. 7 Bron: SCP. De Sociale Staat van Nederland 2005. Den Haag, 2006. 8 Bron: POLS, gezondheid en arbeid, CBS 2003, in: Nationaal Kompas Volksgezondheid.
drinken, voorkom je dat alcohol een gewoonte wordt. 20 Bron: De gezondheid van Surinamers in Amsterdam. GGD Amsterdam, januari 2006. In dit onderzoek gaat het om Amsterdammers van Surinaamse afkomst van 18-60 jaar. 21 Bron: Antenne 2005; Trends in alcohol, tabak
10 Bij dit onderzoek werden de deelnemers
Augustus 2006. 36 Het gaat om een globaal beeld van het voorkomen van deze problematiek. Het betreft men worden niet standaard bij elk bureau
het Jellinek, Amsterdam, 2006.
systematisch geregistreerd. Dit levert een
22 Bron: GGD Amsterdam. G.H.A. van Brussel ‘02’03’04. Amsterdam, augustus 2005.
het RIVM.
Jeugdgezondheidszorg Amsterdam 2005.
geen epidemiologisch onderzoek, de proble
bleem. Zijn er economische verschillen? RIVM.
(Volksgezondheid Toekomst Verkenning) van
en arbeid, CBS. 35 Bron: GGD Amsterdam. Monitor
T., Benschop, A. en D.J. Korf. In opdracht van
& M.C.A. Buster. OGGZ Monitor Amsterdam
gezondheid en arbeid – CBS. In: VTV 2006
ziekten. 2006. Databron: POLS, gezondheid
en drugs bij jonge Amsterdammers. Nabben,
Ervaren gezondheid, omvang van het pro9 POLS, Permanent Onderzoek Leefsituatie,
oktober 2006. 34 Bron: RIVM. Sociale verschillen in kosten van
23 Bron: Gemeente Amsterdam. Drugsproblematiek in Amsterdam, een gezamenlijke aanpak. Amsterdam, januari, 2006. 24 Informatie afkomstig uit: Gezondheidspeil Amsterdam; overgewicht. Fact sheet over
mogelijke onderschatting van het voorkomen van de problematiek op. 37 Cijfers zijn een benadering, zie jaarrapportage Bureau Jeugdzorg. 38 Bron: Volksgezondheid Toekomst Verkenning 2006 (VTV), van het RIVM, data Woningbehoefte Onderzoek. 39 Bron: Agyemang, C., van Hooijdonk, C. ,
gevraagd naar een consultatiebureau toe te
de Amsterdamse volksgezondheid, num-
Wendel-Vos, W., Lindeman, E., Stronks, K.
komen. Dit kan belemmerend werken voor
mer 1, december 2006. GGD Amsterdam.
& Droomers, M. The association of neighbour-
55-plussers met een beperking. Vergelijking
Cluster Epidemiologie, Documentatie
hood psychosocial stressors and self-rated
met de vorige monitor, waarin de deelnemers
en Gezondheidsbevordering; Monitor
health in Amsterdam, the Netherlands.
thuis werden ondervraagd, laat zien dat er
Jeugdgezondheidszorg, GGD Amsterdam
Journal of Epidemiology and Community
dit keer minder deelnemers met beperkingen
2005.
waren. 11 Zie Nationale Atlas Volksgezondheid van het
25 Overgewicht is vastgesteld met de zogeheten
Health. 2007, nog niet gepubliceerd. 40 In andere studies zijn wel relaties gevonden
‘Body Mass Index’ (BMI) die wordt verkregen
tussen ervaren criminaliteit en andere gezond-
RIVM (www.zorgatlas.nl), data afkomstig van
door het lichaamsgewicht (in kilo’s) te delen
heidskenmerken dan de ervaren gezondheid.
POLS-enquete 2000 CBS.
door het kwadraat van de lichaamslengte (in
Bijvoorbeeld een hoge graad van criminaliteit
meters). Bij een BMI van 25 of hoger is sprake
in buurten in Amsterdam gaat samen met
Amsterdam), van de VU. In: GGD Amsterdam.
van overgewicht, vanaf 30 van ernstig over
hoge bloeddruk. Zie voor een overzicht het
Ouderen in Amsterdam: omvang en risico-
gewicht.
12 Bron: LASA (Longitudinal Aging Study
factoren van depressie, sociaal isolement en verlies regie over eigen leven. Januari 2006. 13 Bron: data NEMESIS-onderzoek, Vollebergh 2003, in: Onderzoek geestelijke gezondheidzorg Amsterdam. H. Heijnen, projectgroep Onderzoek GGZ Amsterdam, maart 2006. 14 Zie overzicht in: Psychosociale problematiek. Factsheet Monitor Jeugdgezondheidszorg
26 Bron: De gezondheid van Surinamers in
artikel genoemd onder noot 31. 41 Landelijke gegevens, zie VTV 2006
Amsterdam. GGD Amsterdam, januari 2006.
(Volksgezondheid Toekomst Verkenning)
In dit onderzoek gaat het om Amsterdammers
van het RIVM.
van Surinaamse afkomst van 18-60 jaar. 27 Bron: RIVM. Zorg voor gezondheid; Volksgezondheid Toekomstverkenning 2006. Bilthoven, 2006. 28 Gegevens bureau Q&A, onderzoek ‘Gevecht
Amsterdam 2005, GGD Amsterdam, augustus
om het Maagaandeel’, uitgevoerd voor
2006.
bedrijven in de levensmiddelenbranche. Nijkerk, 2006.
58
De Staat van de Stad Amsterdam IV