2
Bevolking, woningmarkt en woonmilieus De samenstelling van de bevolking verandert door migratie, geboorte en sterfte. Deze demografische ontwikkelingen zijn verbonden met de situatie op de woningmarkt. De diversiteit van de bevolking en de woningmarkt komt tot uiting in de verscheidenheid aan woonmilieus.
30
De Staat van de Stad Amsterdam VII
Kernpunten • De bevolking van Amsterdam is
• Meer gezinnen blijven in de stad
• Na jaren met veel nieuwbouw
de laatste jaren sterk toegenomen, in vijf jaar tijd met 52.000. • In 2012 is de bevolking met 9.400 gegroeid, bijna evenveel als in 2011. • Amsterdam is in trek bij nieuwe stedelingen, zoals studenten en young professionals.
wonen. • De economische crisis heeft grote consequenties voor de woningmarkt: lagere woningprijzen, meer te koop staande woningen en minder verkochte woningen.
gaat de woningproductie richting historisch dieptepunt. • Het aandeel koopwoningen steeg van 7% in 1990 naar 28% in 2012.
Participatie van Amsterdammers in de samenleving vindt plaats in de context van ontwikkelingen in de bevolkingssamenstelling en op de woningmarkt. Dit hoofdstuk beschrijft de demografische ontwikkelingen in Amsterdam in termen van het aantal inwoners, herkomst, leeftijd en gezinssamenstelling. Ook worden ontwikkelingen op de woningmarkt behandeld en de verschillende woonmilieus toegelicht.
De Amsterdamse bevolking Bevolkingsomvang blijft groeien Amsterdam kent de laatste jaren de sterkste bevolkingsgroei sinds de geboortegolf kort na de Tweede Wereldoorlog. Op 1 januari 2013 telde de stad 799.442 inwoners. In 2012 is de bevolking met circa 9.400 inwoners gegroeid, ongeveer evenveel als in 2011. In 2010 nam het aantal inwoners nog met bijna 12.800 toe, een naoorlogs record. In totaal is de Amsterdamse bevolking in de afgelopen vijf jaar met meer dan 52.000 gegroeid. Deze ‘bevolkingsexplosie’ heeft grote gevolgen: voor de bouw, de infrastructuur en voor de maatschappelijke voorzieningen. De sterke groei is grotendeels het gevolg van natuurlijke aanwas: geboorte minus sterfte. Dit geboor-
teoverschot is al jarenlang een stabiele groeifactor. Van de bevolkingsgroei in 2011 wordt 62% door het geboorteoverschot verklaard, 23% door een positief binnenlands migratiesaldo en 15% door een positief buitenlands migratiesaldo.
Veel migratie uit Oost- en Zuid-Europa De buitenlandse migratie is het laatste decennium sterk van karakter veranderd (afb. 2.2). Vanaf 2008 komen vanuit het buitenland meer mensen naar Amsterdam dan er weggaan. In de drie jaren daarvoor was dat andersom. Anders dan in de periode voor 2005 wordt de buitenlandse migratie van de laatste jaren niet meer gedomineerd door immigratie uit de traditionele herkomstlanden Turkije, Marokko, Suriname en Nederlandse Antillen, maar steeds meer door arbeidsmigranten uit de EU-landen in Oost- en Zuid-Europa (waaronder Bulgarije, Roemenië, Polen, Italië, Spanje en Griekenland) en in mindere mate uit de opkomende economieën van de zogenoemde BRIC-landen (Brazilië, Rusland, India en China).
Helft van Amsterdammers van niet-Nederlandse herkomst De Amsterdamse bevolking bestaat voor 49% uit personen van Nederlandse herkomst (beide ouders in Nederland geboren), voor 35% uit personen van
Afb. 2.1 Verandering van de Amsterdamse bevolkingsomvang, 2000-2012 14
x 1.000
12 10 8 6 4 2 0 –2 –4 –6 –8 2000
2001
geboorteoverschot 1)
2002
2003
2004
2005
binnenlands migratiesaldo
Toe-/afname bevolking is inclusief administratieve correcties.
2006
2007
buitenlands migratiesaldo
2008
2009
2010
2011
2012
toe-/afname bevolking 1) bron: O+S
31
2 | Bevolking, woningmarkt en woonmilieus
niet-westerse herkomst en voor 16% uit westerse migranten en hun nakomelingen.1 In 2000 lagen deze percentages op 56%, 31% resp. 13% (afb. 2.3). Marokkaanse Amsterdammers vormen met ruim 72.000 de grootste buitenlandse herkomstgroep, gevolgd door Surinaamse Amsterdammers met 68.000. Er wonen circa 42.000 Turkse en 12.000 Antilliaanse Amsterdammers in de stad. Van de Marokkaanse, Surinaamse, Turkse en Antilliaanse Amsterdammers is bijna de helft in Nederland geboren en dus van de tweede generatie. Bijna 85.000 inwoners van Amsterdam zijn van overige niet-westerse herkomst. Het aantal Surinaamse Amsterdammers is sinds 2000 afgenomen. Deze afname wordt deels veroorzaakt door het ontstaan van een derde generatie (die beschouwd wordt als zijnde van Nederlandse herkomst en niet meer van Surinaamse), deels door vertrek naar de regio.2
Amsterdam in trek bij studenten en young professionals Sinds 2006 vestigen zich meer mensen vanuit andere delen van Nederland in Amsterdam dan er vertrekken. Dit was sinds 1950 niet meer voorgekomen. In afbeelding 2.4 is de vestiging in en vertrek uit Amsterdam naar leeftijd weergegeven. Een groot deel van de vestigers is jong – tussen de 18 en 24 jaar – en komt naar Amsterdam om te studeren. Met de sterke groei van het aantal studenten aan de hogescholen en universiteiten in Amsterdam is de vestigingspiek rond de leeftijd van 18 tot 20 jaar de laatste jaren nog groter geworden. Een andere grote groep van vestigers is iets ouder – tussen de 25 en 35 jaar – en komt veelal voor werk naar Amsterdam. Vaak gaat het hier om young professionals die in andere steden zijn afgestudeerd, zoals Utrecht, Groningen en Leiden. De laatste jaren stijgt ook het migratiesaldo uit overige delen van Nederland. Dit is een trend die ook voor andere grote steden geldt en mede het gevolg is van het beleid om nieuwbouw in en rond steden te concentreren. Mede hierdoor is ook het vertrek van Amsterdammers naar Almere sterk afgenomen. Mensen die uit Amsterdam vertrekken stromen vooral door naar de regio rond Amsterdam. Dit zijn vaak gezinnen met jonge kinderen die op zoek zijn naar een gezinswoning in een rustige omgeving. Vestigers komen dus uit heel Nederland, vertrekkers gaan vooral naar de regio. De laatste jaren is de instroom van nieuwe stedelingen groter dan de uitstroom van vooral jonge gezinnen.
Nieuwe stedelingen Sinds de jaren negentig is Amsterdam steeds aantrekkelijker geworden voor jonge hoogopgeleiden. Zij worden naar de stad getrokken door de aanwezigheid van culturele, sociale en economische voorzieningen en onderwijsinstellingen, en leveren vanwege hun vaak bovengemiddelde koopkrachtpositie een bijdrage aan het in stand houden van deze voorzieningen. Deze nieuwe stedelingen3 wonen vaak in de populaire oude delen van de stad (afb. 2.5). Vooral het centrum bestaat voor een groot deel uit nieuwe stedelingen. Zij komen van buiten Amsterdam en hebben zich direct of met tussenstappen in het
Afb. 2.2 Buitenlands migratiesaldo naar herkomstgroepering, 2000-2011 x 1.000
8 6 4 2 0 –2 –4 –6 –8
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
autochtonen
niet-westerse allochtonen
Zuid-Europa
overige westerse allochtonen
2007
2008
2009
2010
2011
Oost-Europa bron: O+S
Afb. 2.3 Niet-Nederlandse bevolking naar herkomstgroepering, 1 januari 2000 en 2013 140
x 1.000
120 100 80 60 40 20 0 Surinamers
Antillianen
Turken
Marokkanen
overige niet-westerse allochtonen
2013
2000
westerse allochtonen bron: O+S
Afb. 2.4 Binnenlandse migratie van Amsterdam naar leeftijd, 2011 2.500 2.000 1.500 1.000 500 0 –500 –1.000
0
5
10 15 20 25 30 35 40 45 50 55 60 65 70 75 80 85 90 95+
saldo
vestiging
vertrek
centrum gevestigd. Het aandeel nieuwe stedelingen groeit echter vooral in de buurten rondom het centrum (afb. 2.6). Omdat het centrum al vol zit, vestigen nieuwe stedelingen zich in de ring daaromheen.
bron: O+S
32
De Staat van de Stad Amsterdam VII
Afb. 2.5 Aandeel nieuwe stedelingen per buurt, 1 januari 2012
0 – < 20% 20 – < 30% 30 – < 40% 40 – < 100% bron: O+S
Afb. 2.6 Groei van aandeel nieuwe stedelingen per buurt, 1 januari 2002-2012
geen groei groei tot 5 procentpunten 5 procentpunten en meer minder dan 30% nieuwe stedelingen bron: O+S
33
2 | Bevolking, woningmarkt en woonmilieus
Meer jonge gezinnen in de stad Een groot deel van de jonge gezinnen in Amsterdam verruilt op een gegeven moment de stad voor een ruimere woning in de regio. Hun aantal neemt de laatste jaren echter af. Gezinnen kiezen er vaker voor om (langer) in de stad te blijven wonen. Het aantal jonge kinderen in Amsterdam neemt dan ook toe, net als in de andere drie grote steden: Rotterdam, Den Haag en Utrecht (afb. 2.7).4 In de rest van Nederland daalt het aantal jonge kinderen juist. De toename van het aantal jonge kinderen is voor een deel gelegen in de trend dat jonge stellen minder en minder snel de stad uit trekken als zij een gezin willen stichten of net een kind hebben gekregen. De toename wordt versterkt doordat gezinnen van Nederlandse herkomst gemiddeld steeds meer kinderen krijgen. Waar in de jaren negentig nog vooral Turkse en Marokkaanse gezinnen verantwoordelijk waren voor de natuurlijke aanwas, krijgen zij nu gemiddeld steeds minder kinderen. Vrouwen van Nederlandse herkomst krijgen er daarentegen steeds meer.5 VINEX-wijken en andere nieuwbouwlocaties in de grote steden hebben een flinke impuls gegeven aan de bevolkingsgroei én aan het aantal jonge kinderen. Zo zorgde IJburg voor een toename van bijna 3.000 jonge kinderen. Sinds 2008 groeit het aantal jonge kinderen ook in de oudere delen van de steden. Deze toename kan het gevolg zijn van de verslechterde koopwoningmarkt, waardoor jonge stellen na het krijgen van een kind minder makkelijk doorstromen naar een gezinswoning aan de rand van de stad of in de regio. Daarnaast lijken steeds meer nieuwe stedelingen de voorzieningen en het culturele leven van de stad bewust te verkiezen boven de rust en ruimte buiten de ring A10, ook als zij een gezin gaan vormen.6 Amsterdam heeft zich voor velen tot een aantrekkelijke woonstad ontwikkeld, ook voor gezinnen met jonge kinderen. Nog steeds wonen de meeste gezinnen in de stadsdelen Nieuw-West, Zuidoost en Noord. De groei van het aantal gezinnen vindt vooral plaats in Oost, Centrum en in Zuid.
De Amsterdamse woningvoorraad De bevolkingsgroei hangt sterk samen met het beschikbaar zijn van woningen. Door de oplevering van relatief veel nieuwbouwwoningen kon het aantal inwoners van Amsterdam na 2006 sterk toenemen. In de periode 2007-2012 steeg de woningvoorraad met bijna 18.000 woningen, terwijl de bevolking in die periode met ruim 56.000 personen toenam. De toename van de woningvoorraad hangt niet alleen af van nieuwbouw, maar ook van sloop en andere toevoegingen dan wel onttrekkingen. Met de recente aanwas is de woningvoorraad van Amsterdam toegenomen tot ruim 397.000 woningen op 1 januari 2013.7
Nieuwbouw naar dieptepunt Door de blijvende groei van het aantal Amsterdammers neemt de druk op de woningmarkt toe en blijft de nieuwbouwproductie urgent. Maar
Afb. 2.7 Ontwikkeling aantal kinderen van 0-5 jaar, 2002-2012 (index: 2002=100) 140 130 120 110 100 90 80 2002
2003
Utrecht
2004
2005
Den Haag
2006
2007
Amsterdam
2008
2009
Rotterdam
2010
2011
2012
Rest van Nederland bron: CBS
Afb. 2.8 V erandering van de Amsterdamse woningvoorraad, 2000-2012 8
x 1.000
6 4 2 0 –2 –4
2000
2001
2002
nieuwbouw 1)
2003
2004
2005
2006
overige op-/afvoer 1)
2007
2008
2009
2010
2011
2012
toename
Overige op- en afvoer betreft m.n. sloop en verbouw van woningen.
de woningbouw gaat gebukt onder de heersende economische crisis. In het jaar 2012 werden in Amsterdam ruim 2.500 nieuwe woningen gebouwd. Dit is nog altijd meer dan in de periode 2000-2004, toen er gemiddeld nog geen 2.000 woningen per jaar werden gebouwd. Maar het is aanzienlijk minder dan in de periode 2006-2010, met elk jaar meer dan 4.000 woningen. In het licht van de huidige crisis lijkt de gerealiseerde productie van 2012 opvallend, maar Amsterdamse woningbouw vergt veel tijd in planning en uitvoering. De projecten die de laatste jaren zijn opgeleverd dateren deels van vóór de crisis. Elders in het land is de nieuwbouwproductie sinds de crisis veel sterker afgenomen. Als gevolg van de voortdurende crisis zullen de eerstkomende jaren in Amsterdam minder woningen worden gebouwd. Dit blijkt ook uit het feit dat er maar weinig woningen in aanbouw zijn. De productie van nieuwbouwwoningen gaat richting een historisch laag niveau.
Economische crisis goed merkbaar op woningmarkt In 2008 zette een periode van recessie in, als gevolg van de financiële crisis die in 2007 in de VS begon
bron: DBI/O+S
34
De Staat van de Stad Amsterdam VII
in trek. Dit verklaart een deel van de daling van de prijs van de wel verkochte woningen. In de regio rond Amsterdam zijn de prijzen ongeveer even sterk gedaald als in de stad, maar het aantal verkochte woningen is daar nog sterker afgenomen.
Afb. 2.9 Woningvoorraad Amsterdam naar eigendom, 1 januari 2000-2012 12 400
x 1.000
350 300
Sterke toename koopwoningen
250 200 150 100 50 0 2000
2001
2002
eigen woning
2003
2004
2005
2006
corporatiewoning
2007
2008
2009
2010
2011
2012
particuliere huur bron: DBI/DBGA/O+S
en medio 2008 Nederland bereikte. De gevolgen van deze economische crisis zijn goed zichtbaar op de woningmarkt van Amsterdam: de woningprijzen dalen, het aantal woningen dat te koop staat neemt toe en er worden minder woningen verkocht. Vóór de recessie van 2008 werden in Amsterdam gemiddeld circa 800 woningen per maand verkocht, in 2012 lag het gemiddelde op 575 per maand.8 Goedkopere woningen worden nog wel verkocht, maar vooral duurdere woningen buiten de ring A10 zijn minder
De woningvoorraad van Amsterdam bestond tot de jaren negentig voornamelijk uit huurwoningen, veelal in eigendom van woningbouwcorporaties. In 1990 was het eigenwoningbezit in Amsterdam slechts 7%. In die tijd ontstond echter steeds meer draagvlak voor een gedifferentieerder woningvoorraad in de stad, enerzijds onder druk van kleinere budgetten voor volkshuisvesting, anderzijds om hogere (midden) inkomens vast te kunnen houden. Sindsdien is het aandeel koopwoningen sterk toegenomen (afb. 2.9). In 2000 lag het aandeel op 15% en in 2012 op 28%.9 Deze sterke toename van het aantal koopwoningen is deels het gevolg van de grote productie van nieuwe koopwoningen en deels van de massale verkoop van huurwoningen.10 Hierdoor neemt het aantal koopwoningen sterker toe dan de groei van de woningvoorraad. Het aandeel koopwoningen in Amsterdam ligt nog steeds ver onder het Nederlands gemiddelde, waar meer dan de helft koopwoning is. De corporatievoorraad is afgenomen tot 47% en de particuliere huurvoorraad tot 25%. De meeste huurwoningen vallen onder de sociale-huurgrens van 643 euro. Dit geldt voor bijna alle corporatiewoningen en het grootste deel van de particuliere huurwoningen.
Afb. 2.10 Gemiddelde WOZ-waarde in euro per m2 per buurtcombinatie, 2012
meer dan 4.100 3.500 – 4.100 2.800 – 3.500 minder dan 2.800 bron: DBGA/O+S
35
2 | Bevolking, woningmarkt en woonmilieus
De richtlijn van het Rijk dat 90% van de corporatiewoningen onder de sociale-huurgrens moet worden toegewezen aan inkomens tot 33.614 euro heeft gevolgen voor het zogenoemde scheefwonen. Als de definitie wordt doorgetrokken naar alle huurwoningen, dus inclusief particuliere huur, dan huurt 24% scheef. Een groot deel van hen valt in de inkomensgroep 33.614 tot 43.000 euro, waarvan bekend is dat ze moeilijk kunnen doorstromen.11
Koopwoningen verspreid over de stad De koopwoningvoorraad is in alle delen van de stad toegenomen en het aandeel koopwoningen varieert weinig per stadsdeel. Noord heeft met 25% het kleinste aandeel koopwoningen en Centrum met 30% het grootste aandeel. De prijzen van de woningen verschillen wel per stadsdeel. Het gebied binnen de ring A10 is een geliefde woonplek geworden en mensen zijn bereid daar meer voor een woning te betalen. De vierkantemeterprijzen liggen in Centrum het hoogst, gevolgd door Zuid. Ook West en Oost kennen hoge vierkantemeterprijzen. In Noord, Zuidoost en NieuwWest liggen de prijzen beduidend lager (afb. 2.10). Tot medio 2008 stegen de woningprijzen binnen de ring sterk, buiten de ring was de stijging gering. Als gevolg van de economische crisis zijn de woningprijzen na deze voorlopige top gedaald. De daling was het sterkst binnen de ring.
Samenhang woningvoorraad en bevolking In het algemeen is er een sterk verband tussen groei van de woningvoorraad en groei van de bevolking. De laatste jaren blijft de groei van het aantal woningen in Amsterdam echter sterk achter bij de bevolkingsgroei. Andere factoren speelden ook een rol. Zo nam de bestaande leegstand af en de gemiddelde grootte van huishoudens toe. Deze toename is voor een groot deel het gevolg van de toename van het aantal gezinnen met kinderen in Amsterdam, maar komt ook door de toename van het aantal studentenwoningen met meer dan één bewoner (woningdelers). Dat betekent dat Amsterdammers de afgelopen jaren qua woonruimte flink hebben moeten inschikken, voor een groot deel als gevolg van de economische crisis.
Verwachtingen Alles wijst erop dat de Amsterdamse bevolking voorlopig blijft groeien. Volgens de jongste prognose zal de stad in 2030 circa 870.000 inwoners tellen. Door het ouder worden van de babyboomgeneratie zal het aandeel 65-plussers toenemen. De vergrijzing doet zich in Amsterdam later en in minder sterke mate voor dan in de rest van Nederland. Voor de komende jaren is er veel onzekerheid over de ontwikkeling van de woningvoorraad. Aan de ene kant zijn er veel woningbouwprojecten opgeschort. Aan de andere kant is het onduidelijk hoeveel rek er nog zit in de bestaande voorraad. Misschien neemt de leegstand verder af en inwoning nog meer toe. Naar verwachting zal de woningvoorraad de eerstkomende jaren minder sterk groeien dan de bevolking. Veel zal daarbij afhangen van de economische ontwikkeling. Als de recessie voorbij is en de woningmarkt aantrekt,
Afb. 2.11 Ontwikkeling van aantal inwoners, woningen en gemiddelde woningbezetting (GWB) in Amsterdam, 1 januari 1990-2012 en prognose tot 2030 900
x 1.000 inwoners/woningen
GWB
3,0
800 2,5
700 600
2,0
500 1,5
400 300
1,0
200
0,5
100 0 1990
1995 inwoners
2000
2005
woningen
2010
2015
2020
2025
0,0 2030
gemiddelde woningbezetting bron: DRO/O+S
zal naar verwachting in de nieuwbouw een inhaalslag plaatsvinden. De gemiddelde woningbezetting zal dan weer dalen.
Woonmilieus Amsterdam kent grote ruimtelijke verschillen. Om deze verschillen in de stad weer te geven wordt in deze rapportage gebruikgemaakt van de indeling in woonmilieus.13 Een woonmilieu is een verzameling van buurten die op het gebied van wonen en bevolking op elkaar lijken. Op basis van de situatie in 2008 is Amsterdam ingedeeld in twaalf woonmilieus. Afbeelding 2.12 geeft een overzicht van de verspreiding van de woonmilieus over de stad. Hieronder volgt een korte beschrijving van de woonmilieus.14
Centrum en centrumrand In het oude deel van Amsterdam zijn twee woonmilieus te onderscheiden: centrum en centrumrand. Kenmerkend voor beide is een bovenmodaal sociaaleconomisch niveau in combinatie met kleine en oude woningen. De kwaliteit van de woningen lijkt niet de belangrijkste reden om in het centrum te wonen. De woningen worden veelal bewoond door kleine huishoudens. Centrum omvat het historische deel van de binnenstad. Het aandeel koopwoningen en huurwoningen in de particuliere sector is hoog. De corporatiesector omvat nog geen 10% van de voorraad. Het percentage etnische minderheden is laag, wel wonen er veel buitenlanders uit westerse landen. Van alle woon milieus behoort de doorstroming in dit woonmilieu tot de hoogste. Centrumrand omvat een groot deel van de binnenstad en de negentiende-eeuwse gordel, zoals Oud-West en de Oude Pijp. In vergelijking met het woonmilieu centrum lijkt de eigendomsverhouding van woningen meer op die in de stad als geheel.
Welgesteld stedelijk en dorp Tot het woonmilieu welgesteld stedelijk behoren grote delen van de Vondelparkbuurt, Willemsparkbuurt,
36
De Staat van de Stad Amsterdam VII
Afb. 2.12 Woonmilieus in Amsterdam, 2008
centrum centrumrand welgesteld stedelijk
Nb 1 Amsterdamse suburb
vergrijsde tuinstad
Nb 2 transformatie
verbinding
Nb 3 water en groen
transitie
Nb 4 moderne stad
dorp
Nb 5 compacte vernieuwing bron: Dienst Wonen, Zorg en Samenleven
Apollobuurt, Hoofddorppleinbuurt en het Museumkwartier, maar ook delen van Buitenveldert, De Baarsjes en Watergraafsmeer. Kenmerkend voor dit woonmilieu is de zeer hoge sociaaleconomische status. Woningen hebben gemiddeld een hoge waarde en het woningbezit is relatief hoog. Het percentage gezinnen ligt rond het stedelijk gemiddelde, het percentage kinderloze paren ligt daar boven. De grootte van de woningen maakt dat er vaak ruim wordt gewoond. Dit woonmilieu is enigszins vergrijsd. De doorstroming is gematigd. Het woonmilieu dorp, dat juist ver van het stadscentrum ligt, wordt gekenmerkt door een hoge welstand en veel groene buitenruimte. Vergrijzing bestaat er naast gezinsleven. Het merendeel van de woningen wordt bewoond door de eigenaar. Voorbeelden zijn dorpen als Durgerdam, Holysloot en Ransdorp in Noord en aan de westkant Sloterdijk, Sloten en de Osdorperweg.
Vergrijsde tuinstad, transitie en verbinding Deze drie woonmilieus komen veel voor in herstructureringsgebieden. Een woonmilieu dat zich in sociaaleconomisch opzicht rondom het gemiddelde bevindt is vergrijsde tuinstad. Het zijn meestal naoorlogse woonblokken waar niet al te veel verandering is opgetreden. Dat uit zich bijvoorbeeld in de hoge graad van vergrijzing en een hoog aandeel mensen met een woonduur van langer dan twintig jaar. Een groot deel van de vooroorlogse tuindorpen behoort eveneens tot dit woonmilieu.
De andere twee woonmilieus vormen samen een kwart van de Amsterdamse buurten en kennen een lager dan gemiddelde welstand. Kenmerkend voor het woonmilieu transitie is de hoge doorstroming. De woningen zijn vrijwel uitsluitend corporatiewoningen, die veelal door etnische minderheden worden bewoond. Het aandeel gezinnen is relatief hoog en in de woningen van gemiddelde grootte heeft men doorgaans weinig ruimte. Tot dit woonmilieu behoren grote delen van de Bijlmer en overig Zuidoost, delen van de naoorlogse westelijke en noordelijke tuinsteden, oud-Noord en een deel van de Indische Buurt. Het woonmilieu verbinding lijkt qua woningprofiel enigszins op centrumrand. De woningen zijn eveneens aan de kleine kant en er wonen vaak alleenstaanden. Het aandeel gezinnen ligt rond het stedelijk gemiddelde. Het aandeel corporatiewoningen ligt echter veel hoger dan in centrumrand. De sociaaleconomische kenmerken vertonen scores onder het stedelijk gemiddelde. Dit woonmilieu komt veel voor in de gordel ‘20-’40.
Vijf nieuwbouwmilieus In de indeling van 2008 worden vijf nieuwbouwmilieus onderscheiden. Deze woonmilieus worden alle gekenmerkt door een zekere dominantie van de koopsector en redelijk hoge WOZ-waarden. De vijf woonmilieus markeren een fasering in de Amsterdamse nieuwbouw en onderscheiden zich van elkaar in demografische kenmerken en bevolkingsdynamiek.
2 | Bevolking, woningmarkt en woonmilieus
Amsterdamse suburb Het eerste nieuwbouwmilieu bestaat uit uitbreidings wijken vanaf 1980 die overwegend in Zuidoost liggen, in de richting van Abcoude, aangevuld met het dorp Driemond. Met de laagbouw van de suburb werd afgerekend met de hoogbouwfilosofie van de Bijlmermeer. Ook enkele vergrijsde buurten met hoge welstand in Noord vallen eronder. Inmiddels zijn in de buurten van de Amsterdamse suburb de verhuisgeneigdheid en dynamiek tot de laagste van de stad gaan behoren. Transformatie Het tweede nieuwbouwmilieu omvat de opvolgers van het eerste nieuwbouwmilieu, met als voorbeelden De Aker, Nieuw Sloten, Eendracht, GWL-terrein (Ecowijk), maar ook Twiske West, Zeeburgerdijk Oost, Entrepot-Noordwest, Architectenbuurt en Wittenburg. Het gaat om nieuwbouwprojecten uit de jaren negentig waarbij oorspronkelijk onbewoonde terreinen werden bebouwd met woningen. De naam transformatie duidt op deze omzetting van de ene functie naar de andere. Opvallend voor deze tweede nieuwbouwfase is dat het aandeel corporatiewoningen groter is dan in de eerste fase. Dit grotere aandeel betaalbare woningen werkt ook door in andere sociaaleconomische kenmerken. Water en groen Het derde nieuwbouwmilieu heeft van de vijf nieuwbouwmilieus het grootste aandeel woningen met een hoge WOZ-waarde. Dit woonmilieu blinkt uit door de grote hoeveelheid ruimte in de omgeving van de woningen. In sommige gevallen, zoals het Oostelijk Havengebied en een deel van IJburg, gaat het bij die buitenruimte om water. Bij Twiske Oost en de Walvisbuurt in Noord gaat het om weiland, bij Park de Meer om de parkachtige omgeving van het voormalige Ajax-stadion. De naam water en groen refereert aan de grote hoeveelheid blauwe en groene buitenruimte in dit woonmilieu.
Moderne stad Het vierde nieuwbouwmilieu heeft voor nieuwbouw een groot aandeel alleenwonenden, stellen zonder kinderen en senioren. Het gaat om een mengvorm van inbreidingsbuurten (Koningin Wilhelminaplein, Olympisch Stadion, Zuiderhof, VU-kwartier, Het Funen, Oostelijke Handelskade, Julianapark, De Omval) en enkele kleine stedelijke vernieuwingsbuurten zoals Eendrachtspark (Geuzenveld), Meer en Oever (Osdorp) en De Klenckebuurt ten zuiden van de Zuidas in Buitenveldert. Deze buurten zijn niet meer te zien als de Amsterdamse tegenhangers van de gezinswijken in de groeikern, maar als moderne aanvullingen op het inmiddels florerende Amsterdamse centrum, vandaar de aanduiding moderne stad. Compacte vernieuwing Het vijfde en laatste nieuwbouwmilieu is een mengvorm van enerzijds nieuwbouw op leeg terrein zoals delen van IJburg (Steigereiland Zuid en Haveneiland Noordwest) en Westerdokseiland in stadsdeel Centrum en anderzijds omvangrijke delen van de stedelijke vernieuwing in de Bijlmermeer. Ook het Zuidwestkwadrant Zuid in Osdorp valt in dit woon milieu. Het aandeel corporatiewoningen ligt voor een nieuwbouwmilieu hoog, het aandeel woningen met een hoge WOZ-waarde juist laag. Grote woningen zijn minder dominant. Dit is een woonmilieu met een aanzienlijk lagere sociaaleconomische status dan gewoon is voor nieuwbouwbegrippen. Omdat in de enquête Staat van de Stad het aantal respondenten voor sommige woonmilieus te klein is om representatieve uitspraken over te kunnen doen, worden sommige woonmilieus samengenomen. De woonmilieus centrum en centrumrand worden samengenomen, alsmede de woonmilieus dorp en Amsterdamse suburb en de nieuwbouwmilieus moderne stad en compacte vernieuwing.
37
38
De Staat van de Stad Amsterdam VII
Noten 1 Voor de indeling van personen in herkomstgroepen wordt in deze rapportage de gangbare definitie van het CBS gevolgd.
Amsterdammers naar Almere verhuisden. Deze stroom is inmiddels gehalveerd. 3 In de figuren is de volgende definitie van
9 Dit cijfer van O+S ligt onder dat van het onderzoek ‘Wonen in Amsterdam 2011’ (WiA), dat op een eigenwoningbezit van 30,2%
Personen waarvan ten minste één ouder in
nieuwe stedelingen gehanteerd: personen van
uitkomt. Het cijfer van O+S is gebaseerd op
het buitenland is geboren, worden in deze
Nederlandse en overige westerse herkomst
administraties, het WiA-onderzoek op een
definitie allochtonen genoemd. De allochtonen
(exclusief Oost-Europeanen) die van buiten
bewonersenquête. De voornaamste reden
worden onderverdeeld in westerse allochtonen
Amsterdam zijn gekomen en die 18 jaar of
van verschil is dat een bewoner het begrip
en niet-westerse allochtonen. Allochtonen uit
ouder waren bij vestiging in Amsterdam en
eigendom anders interpreteert dan de admi-
Europa, Noord-Amerika, Oceanië, Japan en
nog geen 55 jaar oud zijn.
Indonesië worden tot de westerse allochtonen
4 CBS. Steeds meer jonge kinderen groeien
nistraties. 10 Sinds 1998 worden in Amsterdam sociale
gerekend. Alle overige allochtonen worden
op in de grote stad. CBS Webmagzine,
huurwoningen verkocht aan particulieren.
tot de niet-westerse allochtonen gerekend.
15 februari 2013.
Uit cijfers van de Amsterdamse Federatie
5 Het vruchtbaarheidscijfer (Total Fertility Rate)
van Woningcorporaties (AFWC) blijkt dat er
gaans onderverdeeld in Surinamers, Antillianen
onder Amsterdammers van niet-westerse
in de periode 1998-2011 circa 17.400 corpo
(inclusief Arubanen), Turken, Marokkanen en
herkomst is in de periode 1992-2010 gedaald
overige niet-westerse allochtonen. In deze
van 2,2 naar 1,9 kind per vrouw. Onder autoch
rapportage verwijzen de termen personen
tonen is dit in dezelfde periode gestegen
van Nederlandse herkomst en personen van
van 1,0 naar 1,5 kind per vrouw. In 2011 is
niet-Nederlandse herkomst naar de begrippen
het gemiddeld aantal kinderen van zowel
12 De aantallen in deze afbeelding zijn gebaseerd
autochtonen en allochtonen volgens de
niet-westerse als autochtone vrouwen in
op administraties van woningen en wijken
definitie van het CBS. Niet-westerse alloch-
Amsterdam gedaald, mogelijk een effect van
enigszins af van de uitkomsten van het
tonen worden aangeduid als personen van
de economische crisis.
De niet-westerse allochtonen worden door-
niet-westerse herkomst. Westerse allochtonen
6 W.R. Boterman. Residential practices of
worden aangeduid als westerse migranten en
middle classes in the field of parenthood.
hun kinderen. In de afbeeldingen hanteren
Proefschrift Uva, 2012.
we vanwege de leesbaarheid de beknopte CBS-termen. 2 In de definitie van het CBS wordt de derde generatie niet meer als allochtoon beschouwd. Veel Surinaamse Amsterdammers zijn naar
7 De standgegevens van de woningvoorraad
Wonen in Amsterdam 2011. Stand van zaken. Amsterdam, 2012.
WiA-onderzoek; zie voorgaande noot. 13 K. Dignum. Transformatie door nieuwbouw: Amsterdamse woonmilieus 2008. Factsheet Dienst Wonen. Amsterdam, 2009. 14 Dienst Wonen, Zorg en Samenleven. Wonen
op 1 januari 2013 (en de verandering van
in Amsterdam 2011. Stand van zaken.
de voorraad over 2012) zijn gebaseerd op
Hoofdstuk 5, pp. 83-100. Amsterdam, 2012.
voorlopige cijfers. 8 Bron: CBS. Statline-tabel Bestaande koop-
groeistad Almere vertrokken. Het vertrek
woningen naar COROP en grote gemeenten;
zat begin deze eeuw op zijn hoogtepunt,
1995-2012.
toen jaarlijks ruim 1.000 Surinaamse
ratiewoningen zijn verkocht in Amsterdam. 11 Dienst Wonen, Zorg en Samenleven.