Review rapport Witteveen+Bos 'Aanvullend onderzoek naar mogelijke risico’s en gevolgen van de opsporing en winning van schalie- en steenkoolgas in Nederland' Door Peter Polder, Ko van Huissteden en Willem Jan Atsma Totstandkoming rapport In opdracht van het ministerie van Economische Zaken (EZ) stelde ingenieursbureau Witteveen+Bos, in samenwerking met Fugro en Arcadis, een rapport op naar de mogelijke risico's en gevolgen van de opsporing en winning van schalie- en steenkoolgas in Nederland. Voor het begeleiden van het onderzoek werd 19 juni 2012 een klankbordgroep in het leven geroepen bestaande uit diverse stakeholders zoals gemeenten en provincies, milieubeweging, bewonersgroepen en waterbedrijven. Ook twee leden van het stichtingsbestuur van Schaliegasvrij Nederland hadden zitting deze klankbordgroep. Na een breder inventarisatie van vragen binnen zowel de klankbordgroep als binnen de vaste kamercommisie van Economische Zaken werd door het ministerie een onderzoeksopzet vastgesteld die vooral inging op de technische aspecten rond schaliegas boringen, en vragen rond nut en noodzaak, omgevingseffecten, aansprakelijkheid uitsloot. Op 19 juni 2012 werden de definitieve vragen vastgesteld1. Op 25 april 2013 is het definitieve onderzoeksplan van Witteveen +Bos gereedgekomen. De klankbordgroep heeft in de voorbereidingsfase van het onderzoek forse kritiek geuit op de beperkte onderzoeksopzet en het feit dat betrokken ingenieursbureaus niet onafhankelijk zijn. De bureaus voeren met regelmaat opdrachten uit voor het ministerie en de olie- en gasindustrie, ook op het gebied van schaliegaswinning. Ook de onafhankelijke commissie voor de Milieu Effect Rapportage (MER) werd door Economische Zaken gevraagd het rapport te bekijken en concludeerde eerder dat de onderzoeksopzet onder de maat was, onder meer omdat 'Belangen van andere functies en gebruikers van een wingebied zoals drinkwaterwinning en omwonenden geen onderwerp van de studie zijn'. In juni 2013 bleek dat de conceptversie van het rapport, tegen de uitdrukkelijke afspraak in het onderzoeksplan in, niet met de klankbordgroep zou worden gedeeld. De klankbordgroep zou, na ondertekening van een geheimhoudingsverklaring, alleen maar worden geïnformeerd over de hoofdlijnen van de onderzoeksresultaten. Het rapport zou pas buiten het ministerie worden verspreid nadat het eerst was voorzien van commentaar van het kabinet. Milieudefensie, gemeentes en provincies, en de Stichting Schaliegasvrij Haaren weigerden ondertekening van de geheimhoudingsverklaring met als gevolg dat zij niet meer door Economische Zaken werden toegelaten tot de laatste vergadering van de klankbordgroep. Opzet rapport en onderzoekmethode Het onderzoek van Witteveen+Bos is een literatuurstudie met een beperkte onderzoeksopzet waarin veel zaken niet worden niet mee genomen; nut en noodzaak van schaliegas, financieel-economische aspecten, het boorprogramma, aansprakelijkheid, en omgevingseffecten. Vragen over deze onderwerpen worden door het ministerie zelf op uiterst summiere wijze beantwoord in bijlage C+D van het rapport. Veel van deze antwoorden ontberen een degelijke onderbouwing. Witteveen+Bos geeft steeds aan dat er ook locatie specifiek onderzoek nodig is, dat gericht is op zowel ondergrondse als bovengrondse effecten en risico's, kritiek die ook door TNO en de Commissie MER werd geuit. Ook op de onderzoeksmethodiek valt veel af te dingen. Als de onderzoekers meer tijd zou zijn gegund was de kwaliteit van het rapport ongetwijfeld beter geweest. Soortgelijk onderzoek in opdracht van de overheid in de VS2 en Ierland3 zal pas volgend jaar zijn afgerond. Het is opvallend dat de onderzoekers bijvoorbeeld recente publicaties rond methaan en vloeistoffen naar grondwater (Sauter et al., 2011, Jackson et al., PNAS 2013) niet bespreken. Over veel aspecten bestaat nog geen wetenschappelijke consensus of is onderzoek nog in een beginfase. Niettemin doet Witteveen+Bos op basis van dit onderzoek zonder voorbehoud geruststellende uitspraken over de risico's op bijvoorbeeld vloeistof- en 1 Brief aan de Tweede Kamer minister Economische Zaken, 19 juni 2012, link 2 EPA http://www2.epa.gov/hfstudy 3 http://www.epa.ie/newsandevents/news/previous/2013/january/name,51286,en.html
methaanmigratie en aardbevingen. Ook worden in het rapport risico’s nauwelijks gekwantificeerd. Er wordt steeds in subjectieve termen gesproken over 'theoretisch, onwaarschijnlijk, miniem, minimaal, nihil, zeer klein' . Dit maakt het onmogelijk risico's met elkaar te vergelijken. Opvallend is ook dat harde conclusies uit de samenvatting in het rapport in de onderliggende bijlagen aanzienlijk genuanceerd, en in sommige gevallen zelfs tegengesproken worden. Bijvoorbeeld: - de conclusie dat de huidige wet- en regelgeving toereikend zijn (pagina 3, hoofdrapport) wordt ondergraven door de vele suggesties voor verbetering die in het rapport te vinden zijn (bijvoorbeeld in hoofdrapport pagina 103, deelrapport II, pagina 12) - de stellige conclusie dat de klimaatvoetafdruk van schaliegas vergelijkbaar is met die van conventioneel aardgas (hoofdrapport, pagina 9, 40) tegenover de melding in de bijlages dat deze groter is dan conventioneel aardgas en aardgas niet als transitiebrandstof gezien mag worden (deelrapport I, pagina 128). Over het geheel genomen geeft het rapport de indruk dat de onderzoekers de risico's stelselmatig bagatelliseren. Een kenmerkende opmerking is wat dat betreft: De bovengrondse installaties die voor de schaliegaswinning nodig zijn zullen weinig verschillen van de bovengrondse installaties van de aardgaswinning. De schaliegaswinning is vergelijkbaar (met conventionele gaswinning) voor de fysieke humane risico’s bovengronds. Evenmin zijn de risico’s voor de bovengrondse ruimtelijke ordening onderscheidend van conventionele gaswinning (hoofdrapport pagina 101). Dit terwijl de een winningslocatie voor schaliegas aanzienlijk meer installaties huisvest, er meer gevaarlijke vloeistoffen opgeslagen liggen en het boren aanzienlijk langer in beslag neemt. Hetzelfde geldt voor het vergelijken van de 16 conventionele aardgasvelden in Nederland die sinds 1980 gefracked zijn met de vele honderden te fracken boorputten die in het geval van schaliegaswinning in Nederland nodig zouden zijn. Het fracken in een schalieformatie kenmerkt zich door aanzienlijk meer druk, grotere diepte, gebruik van veel meer water en meer hulpstoffen als zand en chemicaliën. Veel van de berekeningen die Wittenveen+Bos in het rapport maken, over watergebruik, de te verwachten stroom vervuild water en de klimaatimpact, lijken te zijn gebaseerd op een scenario dat olieservicebedrijf Halliburton in 2011 heeft gemaakt voor Energie Beheer Nederland4. In dit scenario wordt uitgegaan van een oppervlakte die slechts een kwart van de huidige concessie van Cuadrilla in Brabant beslaat. Ook wordt in het Halliburton scenario uitgegaan van een voor schaliegas erg beperkte range van 1,5 kilometer horizontaal boren vanuit 10 boorputten op 13 boorlocaties. In sommige andere berekeningen wordt zonder verdere uitleg uitgegaan van 2,5 kilometer. Het is twijfelachtig in hoeverre een horizontale boring van slechts 1,5 kilometer economisch realistisch is. Het is wel duidelijk dat de hoeveelheid benodigd water en het geproduceerde afvalwater recht evenredig is aan de lengte van de boorschacht en het benodigde aantal boorputten en boorlocaties. Wie iets wil zeggen over de impact en risico's van schaliegaswinning in Nederland zal bovendien uit moeten gaan van het verwachte aantal boorlocaties en boorputten verspreid over alle vergunde of aangevraagde schaliegasconcessies. Het huidige scenario gaat slechts uit van beperkt gebied van 15 bij 15 kilometer (225 km2)binnen de concessie van Cuadrilla in Brabant van 1900 km2. Een aantal voor de bewoners van de vergunninggebieden belangrijke onderwerpen wordt slechts zeer summier en onvolledig behandeld. Dit betreft vooral effecten op natuur en landschap, luchtverontreiniging en lawaai/verkeersoverlast. De indruk bestaat dat op de punten onvoldoende deskundigheid is ingezet. Bovendien onderstreept het de eenzijdig mijnbouwtechnische benadering van de onderzoekers, waarin geen aandacht is voor omwonenden van gaswinningen. Aardbevingen Zoals TNO5 al eerder meldde onderschat het Witteveen+Bos rapport het aardbevingsrisico bij schaliegasboringen in Nederland. De zwaarst gemeten aardbevingen bij schaliegaswinning zijn niet 3.0 maar 3.8 op de schaal van Richter (samenvatting hoofdrapport pagina 1). Een beving die 9 maal zwaarder is. In de conclusies vermeldt het rapport niet dat ook de onderzoekers van Witteveen+Bos gevaar zien in het effect van herhaaldelijke bevingen op het lekdicht blijven van de boorput. Dat is 4
Notional Field Development Final Report - EBN www.ebn.nl/Actueel/.../2011_NFDP_Halliburton.pdf 5 Reactie TNO op Witteveen+Bos rapport TNO http://www.tno.nl/content.cfm?context=overtno&content=nieuwsbericht&laag1=37&laag2=69&item_id=20 13-08-28%2014:43:58.0&Taal=1
opmerkelijk, want juist dit is een groot verschil in riscico ten opzichte van conventionele aardgaswinning. Daarnaast doen de onderzoekers alsof de locatie van elke natuurlijke breuk nauwkeurig te bepalen is. Voorkomen dat de fracks een natuurlijke breuk bereiken, vermindert het risico op een beving aanzienlijk. In werkelijkheid is de locatie van kleinere breuken, zeker in de compacte schalieformaties, slecht zichtbaar in seismische profielen en alleen bij benadering te lokaliseren. In de bijlages van het rapport wordt deze conclusie wederom genuanceerd. Niet in het onderzoek meegenomen is het aardbevingsrisico bij de herinjectie van vervuild proceswater. Juist dit veroorzaakte in de Verenigde Staten de zwaarste aardbevingen. Injectie van proceswater in de diepe ondergrond wordt door Witteveen+Bos wel gezien als mogelijke oplossing voor het vervuilde proceswater bij boringen in Nederland. Migratie van methaan en frackvloeistoffen naar grondwater In het Witteveen+Bos rapport wordt heel stellig beweerd (samenvatting hoofdrapport, pagina 2, beantwoording onderzoeksvraag B.2 ) dat gezien de afstand tussen de 3 kilometer diepe schalieformaties en het grondwater doorlekken van methaan en frackvloeistoffen erg onwaarschijnlijk zijn Onvermeld blijft recent Amerikaans wetenschappelijk onderzoek (Osborn et al., PNAS, 2011, Jackson et al., PNAS 2013) dat wel wijst op deze mogelijkheid. Zeker in het geval van methaan is het een mogelijkheid dat het gas via natuurlijke breuken zich een weg omhoog vindt. en grondwater dus vervuild raakt met methaan of methaan in de atmosfeer terecht komt. Methaan zou hier gezien kunnen worden als voorloper van zwaardere, en potentieel veel meer toxische verbindingen die op dezelfde manier, zij het trager, omhoog kunnen migreren. Een soortgelijke harde conclusie trekt Witteveen+Bos rond de andere risicofactor voor het grondwater, de fracvloeistof. De mogelijkheid dat de chemicaliën die in de bodem worden geinjecteerd bij het fracken het grondwater vervuilen wordt ontkend (hoofdrapport, pagina 60). Er zijn tenminste twee modelstudies gedaan van diepe grondwaterstroming naar mogelijke migratie van frackvloeistof via breuken. Beide studies, waarvan één gefinancierd is door de olie- en gasindustrie, geven aan dat migratie op een termijn van enkele tientallen jaren kan plaatsvinden (T. Myers, 20126; M. Sauter et al., 20117) Op deze termijn is mogelijke schade moeilijk nog te verhalen op de veroorzaker. Ook de stelling dat er geen aanleiding is voor migratie van frackvloeistof door de afwezigheid van druken dichtheidsverschillen is fysisch onjuist. Fracken is namelijk het onder grote druk inbrengen van vloeistof in de te kraken formaties en houdt dus onvermijdelijk het opbouwen van drukverschillen in. Een andere mogelijkheid die niet is meegenomen is het 'meeslepen' van methaan en andere stoffen door warmte uit de diepe ondergrond via de boorput. Dit zorgt voor convectie en het naar boven stromen van formatiewater. TUDelft publiceerde recent een modelstudie8 naar dit fenomeen. Waterverbruik In de berekeningen van Witteveen+Bos wordt, uitgaande van 2.500 meter horizontaal boren en 22 fracks per put, het waterverbruik berekend op 20.400 m3 per put, waarvan tot 50% terug naar boven komt als vervuild proceswater (onderzoeksbijlage II, pagina 68). Voor de 13 locaties die het eerder genoemde Halliburton scenario voorspiegelt, betekent dit (per 225 km2 concessiegebied) 2.619.500 m3 drinkwater dat nodig is en 1,3 miljoen m3/jaar afvalwater. Dit zou volgens Witteveen+Bos 4 % van de jaarlijkse industriewaterlevering van Brabant Water (67 miljoen m3/jaar) vragen. Zoals eerder aangegeven lijkt deze berekening uit te gaan van slechts een kwart van de concessie van Cuadrilla en geeft het geen beeld van de het verwachte waterverbruik in heel Nederland, en zelfs niet in heel Brabant. Ook is het onduidelijk waarom er uitgegaan wordt van slechts een beperkte lengte van de boorgang. Het had voor de hand gelegen dat het onderzoek cijfers had geboden die op heel Nederland van toepassing zijn, en uit gaan van verschillende boorgang lengtes. Er wordt vermeld dat er technologie is om het waterverbruik te verminderen, maar in de bijlages wordt vermeld dat deze technologie nog niet in een commerciële fase zit. Dit werpt de vraagt op of en hoe snel deze technologie beschikbaar zal komen in Nederland. Ook blijft onderbelicht dat de keuze voor 6
Myers, T., 2012 Potential Contaminant Pathways from Hydraulically Fractured Shale to Aquifers. Groundwater, doi: 10.1111/j.1745-6584.2012.00933.x 7 Sauter, M., Helmig, R., Schetelig, K. 2011 Abschätzung der Auswirkungen von Fracking-Maßnahmen auf das oberflächennahe Grundwasser Gutachten im Rahmen des InfoDialogs Fracking Informations- und Dialogprozess der ExxonMobil über die Sicherheit und Umweltverträglichkeit der Fracking-Technologie für die Erdgasgewinnung 8 Theo Olsthorn, TU Delft www.youtube.com/watch?v=xxhZJcY194Q
oppervlaktewater, water uit rioolzuivering danwel het recyclen van proceswater om drinkwater uit te sparen, ook betekent dat er meer energie en chemicaliën nodig zijn om water geschikt te maken voor het fracking proces. Wet- Regelgeving en controles In de conclusies is het rapport van Witteveen+Bos erg stellig dat de huidige wet- en regelgeving voldoet om de risico's van schaliegaswinning te mitigeren. In het rapport en haar bijlages constateren de onderzoekers niettemin tal van lacunes in dezelfde wet- en regelgeving. Zo wordt een onderzoek van KWR Watercycle Research Institute uit Nederland aangehaald dat als conclusie heeft dat in de REACH9 verordening de risico’s voor drinkwater niet, dan wel onvoldoende, vooraf zijn geïnventariseerd en geëvalueerd. Tegelijkertijd wordt er op verschillende plekken in het rapport naar REACH gewezen als een garantie dat het gebruik van chemicaliën voor ondergrondse injectie veilig is. Dit is volstrekt met elkaar in tegenspraak, alleen al omdat REACH niet voorziet in deze vorm van gebruik van chemische verbindingen. Verder worden in het rapport tal van aanbevelingen gedaan over het maken van een 0-meting, extra grondwater en seismische monitoring, het beter wettelijk vastleggen van bufferzones, het fracking proces apart opnemen in de Mijnbouwwet, en het verbieden van het gebruik van bepaalde chemicaliën. Van een aantal van deze technische aanbevelingen in het rapport is het onduidelijk of ze wettelijk af te dwingen zijn, of dat we moeten hopen op de goede intenties van de boorbedrijven. Met het doen van deze aanbeveling zegt Witteveen+Bos impliciet dat er voordat er geboord wordt eerst wetten en regelgeving moeten worden aangescherpt. Een vraag die het rapport ten onrechte niet meeneemt ,is de vraag of Staatstoezicht op de Mijnen (SOdM) – en vervolgens ook andere toezichthouders in een winningsfase – de werkdruk die een verveelvoudiging van het aantal boorputten in Nederland, wel aan kan. Ook is het de vraag of de huidige praktijk van deze toezichthouders wel voldoet. Met de zeer beperkte werkorganisatie die SOdM nu heeft lijkt dat zeker niet het geval. De berekening van de kosten van alle benodigde risico mitigerende maatregelen is uiterst summier uitgewerkt, maar wekt de indruk dat er voor de boorbedrijven hoge kosten aan verbonden zijn. De vraag is dan ook terecht hoe dit zich verhoudt met de verwachte geringe opbrengst per boorput. Terwijl een boorput in Slochteren 1200 miljoen m3 levert, wordt de opbrengst van een schaliegasput ingeschat tussen de 22 en 93 miljoen m3 (Bijlages I, pagina 100). Het is aannemelijk dat hierdoor een druk ontstaat voor boorbedrijven om deze risico mitigerende maatregelen niet of minder uit te voeren bij de vele schaliegasputten. Een vraag die in het onderzoek niet beantwoord wordt, blijkbaar vanuit de aanname dat overheid en samenleving deze risico's en kosten wel zullen opvangen. Risico Witteveen+Bos weet elk risico rond schaliegaswinning in het rapport te bagatelliseren met een beroep op wetgeving en controle, en het gebruiken van “best practices” en moderne technologie. Een voorbeeld hiervan zijn de aanbevelingen rond risicomitigatie bij boringen die de onderzoekers doen op pagina 63 van het rapport. Daarmee negeert het rapport de menselijke geneigdheid tot fouten maken. In Nederland waren afgelopen 5 jaar 349 boorputten10 actief in de periode 2008-2011 225 incidenten11 plaats waarbij gas ontsnapte. Dit waren voornamelijk conventionele olie- en gaswinningsputten en een enkele geothermie put. Dit zijn boorputten van een type dat met minder risico gepaard gaan vergeleken bij schaliegas boringen. Over het algemeen was daar menselijk falen de oorzaak. Ook bij de lange lijst met incidenten12 rond schaliegaswinning in de VS is menselijk falen een belangrijke factor. Schaliegaswinning betekent een verveelvoudiging van het aantal boorputten. Meer boorputten en meer boorputten per boorlocatie betekent een verveelvoudiging van de menselijke foutfactor. Niet meegenomen in het rapport is een groeiend gebrek aan ervaren, goed opgeleid personeel, dat zeker zal ontstaan bij snelle uitbreiding van het aantal boorputten. Minder goed opgeleid en of ervaren personeel betekent eveneens meer kans op fouten. Een andere opvallende omissie in het onderzoek is de manier waarop risico’s beschreven worden. Slechts op enkele plekken wordt een poging gedaan risico’s te kwantificeren. Ook worden steeds de 9 REACH Registration, Evaluation, Authorisation and Restriction ofChemical substances http://ec.europa.eu/environment/chemicals/reach/reach_intro.htm 10 Www.nlog.nl 11 Jaarverslag SOdM 2012, bijlage C 12 List of the Harmed http://pennsylvaniaallianceforcleanwaterandair.wordpress.com/the-list/
risico's van een enkele boorput of enkele boorlocaties beschreven, en niet de cumulatie van risico die ontstaat bij het ontwikkelen van een veelvoud aan boorlocaties. Ook wordt voorbij gegaan aan de effecten van de enorme toename van transport van o.a. gevaarlijke vloeistoffen zoals de vele tankautoladingen aan frack-chemicaliën en chemisch en radioactief vervuild proceswater in een landelijke, slechts door smalle wegen ontsloten omgeving. Tenslotte wordt ook het risico op blowouts, explosies door plots oplopende gasdruk vanuit de boorput, glashard ontkend. Niettemin is een blowout bij schaliegaswinning in de VS een bekend risico13 , en benadrukken ook de onderzoekers van Witteveen+Bos de noodzaak van een goede blowout preventer, wat op zijn minst en curieuze tegenspraak is. Klimaatimpact. Ook het berekenen van de klimaatimpact van schaliegas wordt gedaan op basis van het onderliggende scenario van Halliburton. Hier wordt echter, anders dan bij de berekening van waterverbruik, uitgegaan van een horizontale boring van 1,5 kilometer. Waarom in de ene berekening 2.5 km en in de andere 1.5 km wordt toegepast, wordt nergens uitgelegd. De resultaten zullen echter verschillen. In de conclusies lijken de onderzoekers te willen stellen dat de klimaatimpact van schaliegas vergelijkbaar is met conventioneel aardgas (hoofdrapport, pagina 1). Dit wordt in de onderbouwing echter weer ontkracht en tegengesproken (bijlage I vanaf pagina 113). Bij schaliegaswinning zijn langere boorputten, meer boorputten en meer boorlocaties noodzakelijk. Tegelijkertijd kenmerkt schaliegas winning zich door fors minder productie. Een klimaatvoetafdruk die gelijk is aan conventioneel aardgas is dan ook onmogelijk.Terecht wordt erop gewezen dat het in de VS gebruikelijke opslaan van proceswater in open vijvers daar een voorname bron van methaanemissies is. Methaan is een extreem krachtig broeikasgas. Deze praktijk is in Nederland verboden. De conclusie die Witteveen+Bos hieruit trekt lijkt te suggereren dat er daarom geen methaan zal ontsnappen bij schaliegaswinning in Nederland. Dat is echter niet hard te maken, en wordt in haar eigen onderzoek ook tegengesproken. Er wordt geen melding gemaakt van recent Amerikaans onderzoek (Pétron et al., 201214) waaruit blijkt dat 4% van de productie naar de atmosfeer kan lekken. Hoge methaanemissies in de VS wordt door de auteurs geheel geweten aan de Amerikaanse methode van het opvangen van flowback water in open bassins. Pétron et al noemen deze praktijk echter niet als belangrijke bron, maar vooral verschillende typen lekkages in gasinstallaties. Ook in Nederland zullen talloze boorputten met duizenden kilometers verbindende pijpleidingen nodig zijn. Het onderzoek van Pétron et al gebruikt state-of-the-art technieken om de emissies over een groot gebied te karakteriseren. Ook wordt de mogelijke impact van ongelukken waarbij gas vrij komt onderbelicht. Ook in Nederland zal kan dit zich voordoen en zal schaliegaswinning gepaard gaan met het ontsnappen van een deel van het gewonnen methaan naar de atmosfeer. De auteurs verzuimen verder de recente discussie over de sterkte van de bijdrage van methaan aan klimaatverandering te noemen. De impact van methaan als broeikasgas moet waarschijnlijk naar boven bijgesteld worden. Tevens is er veel voor te zeggen om niet, zoals Witteveen+Bos doet, te kijken naar het effect van methaan over een periode van 100 jaar, maar te rekenen met de veel sterkere impact die het gas heeft gemeten over 25 jaar, vanwege de urgentie om klimaatverandering terug te dringen. Deze discussie wordt overigens in de bijlagen bij het rapport wel besproken. Naar verwachting zal het Global Warming Potential (de bijdrage aan de opwarming van het klimaat van methaan t.o.v. die van kooldioxide) in het komende IPCC rapport naar boven bijgesteld worden, waardoor het effect van methaanemissie nog belangrijker wordt voor de studie van klimaateffecten. Tot slot is het maar zeer de vraag of de methaan die gevangen zit in het vervuilde proceswater nuttig gebruikt kunnen worden of zal worden afgefakkeld. Bij affakkelen vindt geen volledige verbranding plaats, en dat betekent wederom hogere emissies. Luchtkwaliteit Met de mededeling dat er onvoldoende gegevens zijn om het effect van schaliegaswinning op de luchtkwaliteit te berekenen, omzeilt Witteveen+Bos antwoord op deze belangrijke vraag. De schaliegasgebieden in de VS kenmerken zich door een sterk verslechterde luchtkwaliteit onder invloed van veel zwaar transport, affakkelen, methaanlekkage en het gebruik van dieselgeneratoren en zware 13 natgas well blows out during fracking http://www.reuters.com/article/2011/04/20/chesapeake-spillidAFN2015195120110420 14 Pétron, G., et al., Hydrocarbon emissions characterization in the Colorado Front Range: A pilot study. Journal of Geophysical Research, 117, D04304, doi:10.1029/2011JD016360
pompen op boorlocaties (zie onder andere de studie van Pétron et al., 2012, waarin ook vluchtige organische koolwaterstoffen zijn gemeten. Deze emissies zijn eveneens in het geheel niet genoemd in het rapport. Vluchtige koolwaterstoffen dragen bij aan de vorming van fotochemische smog en kunnen gezondheidsproblemen veroorzaken. Op basis van het Halliburton scenario hadden de onderzoekers op zijn minst een inschatting kunnen doen. Dit had een antwoord kunnen geven op de vraag of schaliegaswinning de luchtkwaliteit in gevaar brengt of niet. Hoewel er een aantal maatregelen te nemen zijn om emissies te voorkomen, blijkt uit het Haliburton scenario dat ook in Nederland affakkelen, methaanemissies en zwaar transport niet te vermijden zijn. Nederland heeft nu al moeite om de huidige luchtkwaliteitsnormen te handhaven. De vraag of schaliegaswinning in bepaalde gebieden tot overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen lijdt is dan ook relevant en had niet op deze wijze terzijde mogen worden geschoven. Natuur Evaluatie van de effecten op de natuur blijft nagenoeg beperkt tot een evaluatie van regelgeving voor natuurbescherming, en daaruit wordt vervolgens de conclusie getrokken dat natuurgebieden in Nederland goed beschermd zijn tegen ingrepen zoals schaliegaswinning. Echter, de case study van Halliburton die elders in het rapport gehanteerd wordt, neemt aan dat natuurgebieden ‘might go’ gebieden zijn, en dat er dus geboord zou kunnen worden. De minister van Economische Zaken kan op basis van nationaal belang de beschermde status van natuurterreinen omzeilen. Een analyse van de effecten op ecosystemen ontbreekt nagenoeg. Alleen effecten van wateronttrekking op waterflora en –fauna wordt kort genoemd. Niet besproken wordt: effecten van verdroging door wateronttrekking op kwetsbare ecosystemen, ontgraving ten behoeve van zandwinning voor frac zand, de effecten van verstoring en versnippering van leefgebieden door het aanleggen van boorlocaties en toegangswegen. Deze effecten kunnen leiden tot het compleet verdwijnen van kwetsbare soorten. In de Verenigde Staten is in diverse onderzoeken een vernietigende invloed van schaliegaswinning op de biodiversiteit geconstateerd. Daarnaast neemt door de schaliegaswinning de belevingswaarde van landschap en natuur sterk af, aangezien de schaliegaswinning over grote gebieden kan plaatsvinden (inclusief grote natuurgebieden als de Veluwe) in een zeer sterke impact op de natuur te verwachten. Overlast (lawaai, licht, verkeer) Ook deze voor omwonenden belangrijke onderwerp komen nauwelijks aan bod. Nergens wordt uitgelegd dat een well pad met (volgens het rapport) tot 30 boringen betekent dat er jarenlang volcontinu, ook ’s nachts geboord wordt. De putten op een well pad kunnen namelijk niet tegelijkertijd geboord worden; het boren van 1 put kost 2 tot 6 maanden volgens het rapport. Een puttencomplex met 10 boorputten (volgens het Halliburton scenario) kost dan tot 60 maanden = 5 jaar tijd voor het boren van de putten alleen al. Dit heeft voor omwonenden directe gevolgen in de vorm van langdurige lawaai- en lichtoverlast overdag en ’s nachts en verkeersoverlast. Het aantal vrachtwagenbewegingen per well pad (honderden per boring, en een vergelijkbaar aantal per frack-behandeling) wordt niet besproken; verkeersoverlast en risico wordt expliciet buiten beschouwing gelaten. Bijlage C+D, antwoorden op vragen die niet meegenomen zijn in het onderzoek. Vragen die door EZ uit het onderzoek gehouden werden, zijn in een aparte bijlage beantwoord door het ministerie zelf in bijlage C+D. De antwoorden hebben een zeer slechte onderbouwing en vinden in een aantal gevallen geen basis in het rapport van Witteveen+Bos. Voorbeelden zijn het in de bijlage genoemde effect van aardgaswinning op huizenprijzen, het toereikend zijn van de wet,- en regelgeving en de werking van de huidige schaderegeling. In de antwoorden van het ministerie lijken alle aanbevelingen van Witteveen+Bos niet te zijn meegenomen. In de antwoorden van het ministerie wordt onder andere de cruciale vraag beantwoord hoeveel gasproductie er uit schaliegas te verwachten is. EZ noemt daarbij 200-500 miljard m3 gas (bijlage C+D, pagina 2) en verwijst naar een artikel van TNO als bron. TNO maakt in het artikel echter duidelijk dat dit niet gaat om economisch winbare reserves maar technisch winbare reserves. Uit technische details over de kosten van risico mitigerende maatregelen, de dikte en eigenschappen van de schalieformatie en het winningsscenario verspreid over het rapport en het onderliggende scenario van Halliburton valt verder op te maken dat het economisch rendement van schaliegas in Nederland twijfelachtig is. Het voert voor deze notitie te ver om daar in detail op in te gaan.
Tot slot vergen tal van vragen in bijlage C+D verdere studie en meer detail. Het ministerie probeert deze vaak complexe vragen te beantwoorden in 9 pagina's. Ze neemt daarmee het belang van deze vragen niet serieus.
Conclusie. Onze conclusie is daarom dat het onderzoek van Witteveen+Bos vooral haastwerk is geweest, met de opzet groen licht te verkrijgen voor de winning van schaliegas. We leggen de verantwoordelijkheid voor deze tijdsdruk bij het Ministerie van Economische Zaken. Wellicht als gevolg hiervan is de onderzoeksmethodiek achter het rapport van slechte kwaliteit en worden tal van relevante studies niet mee genomen. Veel van de berekeningen zeggen misschien iets over een klein deel van Brabant, maar niet van toepassing te zijn op heel Nederland. Opvallend is het verschil tussen de conclusies en de samenvatting enerzijds, en de onderliggende bijlages anderzijds. Onzekerheden, lacunes in de beschikbare kennis, gesignaleerde risico's en aanbevelingen voor aanscherping in wet en regelgeving zijn over het algemeen in de conclusies niet terug te vinden. De onderzoekers van Witteveen+Bos lijken de risico's rond schaliegaswinning te bagatelliseren en subjectief te beschrijven. Sommige risico's, zoals blowouts en het doorlekken van methaan of chemicaliën naar het grondwater worden ontkend met een stelligheid die op basis van de beschikbare wetenschappelijke literatuur niet te verantwoorden is. In een aantal gevallen wordt relevante wetenschappelijke literatuur niet meegenomen. Vragen over de impact op luchtkwaliteit worden ten onrechte niet beantwoord. De auteurs vertrouwen teveel op beheersbaarheid van risico's door toezicht, veiligheidsmaatregelen en locatiespecifiek onderzoek. In theorie zal dit veiligheid verhogen maar de theorie is nog geen praktijk. In hoeverre dit ook toegepast wordt is is sterk afhankelijk van toekomstige ontwikkelingen: politieke druk in de richting van deregulering, kosten van toezicht en handhaving. Ook met het beste veiligheidsmaatregelen kan er iets mis gaan. Aangezien men onconventionle gaswinning in een zeer dichtbevolkte omgeving wil toepassen kunnen de gevolgen dan groot zijn. Ook wordt de vraag niet gesteld of er nog 'ruimte' is voor de extra milieurisico's die onconventioneel gas met zich mee brengt. De kwaliteit van lucht, water, bodem en natuur staat in Nederland al sterk onder druk door industrie, verkeer en landbouw, inclusief een erfenis uit het verleden (bodem- en grondwaterverontreiniging). Toevoeging van additionele verontreiniging, hoe 'beheersbaar' ook, kan daardoor ongewenst zijn. Tot slot heeft het rapport het vooral over de techniek van het fraccen. Het is helemaal vanuit de fascinatie van de mijnbouwingenieur geschreven. Wat voor invloed dit heeft op het leefmilieu van de mensen die hiermee in hun woonomgeving te maken krijgen komt nauwelijks aan bod. Het gaat bij schaliegas niet alleen om techniek, maar vooral over mensen, en hun omgeving, waarin ze vaak veel geinvesteerd hebben. Het rapport kan door al deze cruciale tekortkomingen geen antwoord geven op de uiteindelijke vraag waar mee de onderzoekers aan het werk gezet werden: de vraag of schaliegas winning in Nederland op een verantwoorde wijze plaats kan vinden. Andere commentaren op het onderzoek van Witteveen+Bos Prof Jan Rotmans http://www.joop.nl/opinies/detail/artikel/22576_schaliegasadvies_wetenschappelijk_ondeugdelijk/ TNO http://www.tno.nl/content.cfm?context=overtno&content=nieuwsbericht&laag1=37&laag2=69&item_id=201308-28%2014:43:58.0&Taal=1 Brabant Water http://www.brabantwater.nl/NL/actueel/Pages/Schaliegasonderzoekrisico%E2%80%99sdrinkwateronderbelic ht.aspx
Gedetailleerd commentaar op de tekst van het rapport deel I + bijlagen 1.3. Afbakening. De zinsnede 'Locatiespecifieke afwegingen kunnen onder andere in een milieu effect rapportage aan de orde komen.' Men is hier veel te vaag over locatiespecifiek onderzoek. Een milieu-effect rapportage zou verplicht moeten zijn. 2. Verantwoording en methodiek, en 2.1, Consultatieronde. Bij de consultatierondes trad het ministerie sterk sturend op, met name vragen naar economische effecten van veiligheidsmaatregelen en milieurisico's en nut en noodzaak van schaliegas en steenk gas werden buiten de deur gehouden. 2.2 Werkwijze onderzoek, Afbakening van de diepgang. Bij toepassing van nieuwe technologie horen kennisleemten horen niet alleen in een achtergrondnotitie genoemd te worden maar ook prominent in de samenvatting en conclusies van het onderzoek. Idem, Bronnenonderzoek: Wat wordt bedoeld met de zinsnede 'Persoonlijke meningen en adviezen van de externe experts zijn niet meegenomen in het onderzoek om vooringenomenheid te voorkomen'? Persoonlijke meningen van experts kunnen zeer relevant zijn. 3.1. Vergelijking niet-conventionele gas en conventionele gaswinning. De zinsnede 'Ondertussen zijn de frac technieken sinds de jaren ’50 van de vorige eeuw zo ver ontwikkeld en zo vaak al toegepast dat dit geen onconventionele technieken meer zijn' is zeer tendentieus. De frac techniek is op zich niet nieuw, maar de toepassing voor onconventionele fossiele brandstoffen betekent een paar ordes van grootte van opschaling wat aantallen boringen betreft en eveneeneens opschaling van gebruikte druk, hoeveelheden water, chemische additieven en zand. Elders in het rapport wordt dit bevestigd. 3.2. Manieren van opsporing. 'De gehele schalielaag is in eerste instantie exploitabel' is aantoonbaar onjuist en gaat voorbij aan beschikbare geologische informatie uit de VS (J.D. Hughes, Nature 494, 307308). Binnen schalie- en steenkoolpakketten zijn 'sweet spots' die meer gas opleveren, doorgaans bepaald door lokale omstandigheden tijdens afzetting van het gesteente. Deze sweet spots in gasvelden kunnen pas na het doen van vele tientallen proefboringen vastgesteld worden, omdat ze doorgaans niet met seismisch onderzoek zijn vast te stellen. Dit heeft ook grote gevolgen voor de waarde van proefboringen. In Nederland wordt vaak het argument gebruikt dat een gering aantal proefboringen nodig is om de grootte van de gasvoorraden vast te stellen. Een gering aantal boringen zegt op basis van algemene geostatistische principes niets over de gasvoorraden, maar is een opmaat voor de directe toepassing van grootschalige winning. Bij 'Productietesten' wordt niet vermeld dat deze tests inhouden dat grote hoeveelheden gas worden afgefakkeld. 3.4. Mogelijke gevolgen. 'Na het boren is tijdens de productiefase de hinder voor een groot deel verdwenen'. Wat niet wordt vermeld is, dat putten meerdere malen gefract kunnen worden in de loop van hun levensduur, met iedere keer dezelfde logistieke gevolgen. Hierdoor blijft ook het ruimtebeslag groot. Watergebruik: niet vermeld wordt, dat dit waterverbruik een extra belasting betekent voor de grondwatervoorraden en de onttrekking van extra water mogelijk gevolgen heeft voor kwetsbare natuur. Frac vloeistof: 'Een aantal van deze hulpstoffen kan, in hoge concentraties, schadelijk zijn voor mens, natuur en milieu'. De toevoeging 'in hoge concentraties' is tendentieus. Verschillende additieven die in de praktijk gebruikt zijn, kunnen ook in lage concentraties schadelijk zijn. 'Door lekkage of morsing van frac-vloeistof op de boorlocatie kan in theorie vervuiling van het ondiepe grondwater, oppervlaktewater en (water)bodem optreden'. Ook hier weer een sterk tendieuze formulering. Niet alleen in theorie, ook in de praktijk zal ernstige bodemverontreiniging kunnen optreden. Fraccen in steenkoolformaties: niet wordt vermeld, dat gezien de geringe diepte (1500 m) van bruikbare steenkoolformaties de risico's van fraccen voor drinkwaterwinning navenant groter zijn. Onduidelijk is wat bedoeld wordt met 'elders verwerkt'. Niet genoemd wordt, dat veelal afvalwater van het proces van boren en fraccen ondergronds geinjecteerd wordt in de VS. Ook in Nederland wordt afvalwater van olie- en gaswinning ondergronds geinjecteerd. Wordt deze praktijk in Nederland uitgebreid? Gasemissies: 'Het retourwater moet in Nederland worden opgeslagen in tanks, waardoor ontsnapping van methaan wordt voorkomen' – hier zou de toevoeging 'in theorie' niet misplaatst zijn. In de praktijk heeft iedere opslagtank of afsluiter een extra mogelijkheid voor lekkage. In par. 4.4 wordt gemeld dat er zich bij conventionele gaswinning gemiddeld meer dan 30 gaslekkages per jaar gerapporteerd worden. Ook heeft in de praktijk het gas vaak niet de juiste kwaliteit is om aan het gasnet geleverd te worden, waardoor affakkelen noodzakelijk is. Klimaatvoetafdruk: De stelling dat de klimaatafdruk van schaliegaswinning per gewonnen hoeveelheid gas
is gelijk kan zijn dan conventionele gaswinning is fysisch onmogelijk. Immers, als de hoeveelheid gewonnen gas per boring kleiner is dan conventioneel gas en het aantal CO2 emitterende activiteiten in het productieproces groter (zoals de auteurs zelf zeggen), dan kan de klimaatvoetafdruk van onconventioneel gas nooit gelijk zijn aan die van conventioneel gas, maar moet daarom substantieel groter zijn. De auteurs noemen hier ook niet het verhoogde risico van de lekkage van methaan. Aardbevingen en bodemdaling: 'Bij winning van schalie- en steenkoolgas treedt geen compactie op in het gesteente of in de steenkool. Daarom zal de winning ook niet leiden tot bodemdaling'. Onjuist, al zal de bodemdaling bij schaliegas veel geringer zijn dan bij conventioneel gas. Bij alle vormen van gaswinning wordt de druk verlaagd in het gesteente en kan daardoor compactie optreden. Bij schalie is de compactie geringer dan bij zandsteen door het lagere porienvolume. Bij steenkoollagen echter wordt het gas gewonnen door grote hoeveelheden water aan de steenkoollagen te onttrekken, waarbij compactie in sterkere mate kan optreden. Niet genoemd wordt, dat veelal afvalwater van het proces van boren en fraccen ondergronds geinjecteerd wordt. In de VS is gebleken, dat deze praktijk tot een sterke toename van het aantal aardbevingen heeft geleid (tot magnitude 5 en hoger) waarbij ook schade aan gebouwen kan voorkomen. Ook in Nederland wordt afvalwater van olie- en gaswinning ondergronds geinjecteerd. In dit licht is ook niet duidelijk waarop het getal van magnitude 3.0 voor door fraccing geinduceerde aardbevingen gebaseerd is; immers, het mechanisme waardoor deze aardbevingen veroorzaakt worden is hetzelfde. Niet besproken gevolgen. Een aantal gevolgen van de gaswinning wordt in dit hoofstuk in het geheel niet of nauwelijks genoemd. Natuur en landschap: Een belangrijk gevolg is sterke toename van industriele activiteiten in nu nog groene en vanwege natuur en landschap hogelijk gewaarde gebieden. Dit betreft niet alleen de boorlocaties zelf, maar ook de aanleg van infrastructuur, zoals toegangswegen en leidingen. Natuur en biodiversiteit kunnen ernstig te leiden hebben van verstoring door infrastructuur en verdroging door toegenomen grondwateronttrekking en mogelijke verontreiniging. Verkeer: Veel wegen in landelijk gebied zijn niet geschikt voor de grote hoeveelheden vrachtverkeer die een boorlocatie dagelijks aantrekt. Toenemend vrachtverkeer leidt ook tot toename van lawaai, verkeershinder, luchtverontreiniging. Luchtverontreiniging. Boorinstallaties en gasbehandelingsinstallaties kunnen emissies van methaan en vluchtige koolwaterstoffen veroorzaken (Pétron et al., 2012, Journal of Geophysical Research). Affakelen van gas veroorzaakt naast geluid- en lichthinder ook emissies van vluchtige koolwaterstoffen door onvolledige verbranding, roet, fijn stof. Emissie van vluchtige koolwaterstoffen draagt bij aan vorming van fotochemische smog en heeft dus nadelige volksgezondheidseffecten. Proppant. Een niet besproken onderdeel van de frac vloeistof is de 'proppant' waarvoor doorgaans kwartszand wordt gebruikt dat aan specifieke korrelgrootte-eisen moet voldoen (1000 tot 4000 ton per put, zie par. 4.3). In de VS (Michigan) heeft zich een sterke uitbreiding van de zandwinning voorgedaan als gevolg van de vraag naar fraczand. Ook in Nederland zal zich bij onconventionele gaswinning een dergelijke toename van de vraag naar zand voordoen, met toename van zandwinning. 3.5. Mogelijke veiligheidsrisico’s voor mens, natuur en milieu Blowouts: Dat door de lage permeabiliteit het risico van blowouts nagenoeg afwezig is, is onjuist. In de VS zijn gedocumenteerde gevallen van blowouts of andere ernstige gasexplosies bij onconventionele gasboringen. Veiligheidsrisico’s voor natuur en milieu. Risico op vervuiling van grondwater door boorgat falen. Hoewel men aangeeft dat de ervaring met conventionele boringen wat betreft integriteit van het boorgat gunstig is, zijn er rapproten uit de industrie die aangeven dat de bij een groot aantal boorgaten er problemen kunnen zijn. Een rapport van Schlumberger (Brufatto et al., Oilfield Review, z.j.) geeft aan dat tot 60% van de boorgaten problemen met gasdichtheid van de casing kunnen vertonen. Dit gebeurt vooral bij oudere boringen. Het door de auteurs aangegeven grotere risico bij herhaald fraccen wordt dus versterkt door de leeftijd van de boring. Risico op vervuiling van grondwater door migratie. De conclusie dat de risico's hier alleen theoretisch zijn berust op een sterk versimpelde voorstelling van zaken wat betreft de complexiteit van de ondergrond. Gesteentepakken in de ondergrond, zelfs schalies, zijn niet impermeabel. In de praktijk zijn er in vast gesteente talloze discontinuiteiten in de vorm van grote en kleine breuken, diaklazen en laagvlakken waar de permabiliteit groter is dan in het omringende gesteente. Alleen van de grotere breuken is de ligging met enige zekerheid bekend. Er zijn tenminste twee modelstudies gedaan van diepe grondwaterstroming naar mogelijke migratie van fracking vloeistof via breuken. Beide studies, waarvan een gefinancierd is door de olie- en gasindustrie, geven aan dat migratie op een termijn van enkele tientallen jaren (T. Myers, 2012, Groundwater; M. Sauter et al., 2011, ExxonMobil Production Deutschland GmbH). Op deze termijn is mogelijke schade moeilijk te verhalen. Ook de stelling dat er geen aanleiding is voor migratie van frac vloeistof door de afwezigheid van druk- en dichtheidsverschillen is onjuist. Fraccen is namelijk het onder grote druk inbrengen van vloeistof in de te kraken formaties en kan leiden tot het opbouwen van
drukverschillen, al zullen die via het boorgat grotendeels weer verdwijnen. Maar ook hoeft de vloeistof niet dezelfde dichtheid te hebben als het formatiewater wat vaak door een hoog zoutgehalte een hoge dichtheid heeft. Ook wordt er hier compleet aan voorbij gegaan, dat winning van steenkoolgas op een veel geringere diepte (1500 m) plaatsvindt dan die van schalie, wat het risico van migratie vergroot. De bewezen methaanmigratie naar ondiep drinkwater (Osborn et al., PNAS, 2011, Jackson et al., PNAS 2013) wordt niet genoemd. 3.6. Preventie of mitigatie van de effecten. Ook in dit hoofdstuk wordt ten onrechte een te sterke indruk van veiligheid gewekt. Boorgat integriteit. Hier wordt weer teveel vertrouwd op regelgeving en procesbewaking. De door de auteurs genoemde training en procesbewaking kan echter sterk onder druk komen te staan bij sterke uitbreiding van onconventionele gaswinning. Bufferzones. In tenminste een geval heb ik zelf kunnen constateren dat de exacte locatie van een vroegere boring niet meer te traceren was aan de hand van de coordinaten in de NLOG database. De positionele nauwkeurigheid van vooral oudere boorlocaties en andere ondergrondse infrastructuur wisselt waarschijnlijk sterk. Ook hier is de veiligheid slechts schijn. De aanwezigheid van een groot aantal afgewerkte schaliegasputten zadelt toekomstige generaties op met belangrijke beperkingen in het toekomstig gebruik van de ondergrond. Mitigeren van lokale effecten. De exacte locatie van veel breuken is doorgaans slechts met een nauwkeurigheid van een paar tientallen tot een paar honderd meter bekend, zeker in de diepere ondergrond. De nauwkeurigheid hang vooral af van de dichtheid van seismische gegevens en de kwaliteit van de interpretatie ervan. Het verkeerslicht of hand-aan-de kraan principe blijkt ook niet te worden toegepast bij de aardbevingen in het Groningse gasveld, dus waarom zou dit bij onconventioneel gas wel worden toegepast? 3.7. Wet- en regelgeving is geen garantie dat schade ook werkelijk wordt voorkomen. Veel hangt af van de controle op naleving ervan, en die kan snel onder druk komen te staan bij sterke toename van onconventionele gaswinning of economische druk. 3.8. Conclusies. Gezien bovenstaande opmerkingen is een aantal van de conclusies niet terecht. Dit geldt met name voor de risico’s op grond- en drinkwatervervuiling door methaan en frac-vloeistof, bodemdaling en blow-outs. Bij de waterbehoefte wordt hergebruik voorgesteld van het fracwater; dit is bij 3.4. niet besproken. Er wordt niet aangegeven in hoeverre dit technisch of economisch mogelijk is. Van enkele Amerikaanse bedrijven is bekend dat zij gestopt zijn met reinigen en hergebruiken omdat het te duur is. 3.9. Kennislacunes. De meeste door de auteurs genoemde kennislacunes zijn geen kennislacunes maar lacunes in de wet- en regelgeving, waarop het rapport elders zo sterk vertrouwt. Een werkelijke kennislacune is het gebrek aan hydrogeologische studies over de verticale migratie van (frac)vloeistoffen in de diepe ondergond. Met de zinsnede 'Hoewel uit de technische vergelijking van conventionele gaswinning en onconventionele gaswinning blijkt dat er weinig tot geen verschillen zijn aan te geven...' spreken de auteurs van het rapport zichzelf tegen. In hoofdstuk 3 geven ze op verschillende punten aanzienlijke verschillen aan. 4. PRAKTIJKERVARING VEILIGHEID (A.1) 4.2. Methode van boren (A.1.2) Waarom zijn de door SodM gerapporteerde incidenten hier niet nader gespecificeerd of is een duidelijke verwijzing naar de bijlage opgenomen? Daar is in de onderzoeksvraag om gevraagd. 4.3. Methode van fraccen (A.1.3). Waarop is de conclusie dat zich in Nederland geen incidenten met gevaar voor mens en milieu hebben voorgedaan gebaseerd? Heeft er tijdens deze fracs monitoring van water en seismische activiteit plaatsgevonden? 4.4. Veiligheid bij de winning van conventioneel gas in Nederland (A.1.4). 5. OPSPORING EN WINNING VAN ONCONVENTIONEEL GAS (A.2) 5.1. Karakteristieken van opsporing en winning van onconventioneel gas (A.2.1). Bij het genoemde ruimtebeslag is waarschijnlijk geen rekening gehouden met de aanleg van infrastructuur, zoals toegangswegen en leidingen. De afname van het ruimtebeslag na het boren is mogelijk niet juist. Verschillende conventionel boorlokaties in Noord- en Oost-Nederland laten zien dat een aanzienlijk deel van het boorterein in gebruik blijft. Voor herhaling van fracs gedurende de levensduur van de put zal deze ruimte blijvend nodig zijn zoals onlangs uitgevoerde fracs van de NAM bij Blija laten zien. Tabel 5.1 (Aard en duur van deelactiviteiten bij schaliegaswinning) geeft een vals beeld van de duur van de activiteiten op een boorlocatie. Gezien de tijdsduur (tot 10 maanden) die nodig is voor het boren en fraccen van 1 put, betkent dit dat een multi-well pad gedurende enkele jaren in continu (24 uurs) bedrijf kan zijn, met gevolgen van lawaai- en licht-overlast voor de omgeving. De putten kunnen namelijk niet simultaan geboord
worden. 5.3. Enhanced Coal Bed Methane (A.2.3). Het is opmerkelijk dat de winning van CBM hier als oneconomisch wordt gezien terwijl er enkele jaren geleden wel een exploratievergunning voor CBM is aangevraagd (IJssel-Oost). De betrokken maatschappij (Queensland Gas) heeft de vergunning om onbekende redenen teruggegeven. Niet wordt vermeld dat voor de winning van CBM de onttrekking van aanzienlijke hoeveelheden water aan de koollaag nodig is. Ook wordt niet gemeld waarop de bewering dat dit water minder verontreinigd is, is gebaseerd. Voor ECBM is de beschikbaarheid van CO2 voor injectie een probleem. Injectie van CO2 kan pas plaatsvinden na geruime tijd van CBM winning (Van Bergen et al., in Geology of the Netherlands). 5.4. Klimaatvoetafdruk van schaliegas (A.2.4). Hierboven is al uitgelegd dat de auteurs zichzelf ernstig tegenspreken als het gaat om de klimaatvoetafdruk van schaliegas. Deze kan per gewonnen hoeveelheid gas niet gelijk zijn aan die van conventionele gaswinning. Immers, de hoeveelheid gewonnen gas per boring kleiner is dan conventioneel gas en het aantal CO2 emitterende activiteiten in het productieproces is groter. Ook de emissie van CH4 is relatief groter. Er zijn grote onzekerheden in de levenscyclus analyse van gas en de uitkomsten kunnen sterk gestuurd worden dor de keuzes die bij berekeningen worden gemaakt, zoals de verschillende analyses laten zien. De lekkage van methaan wordt onvoldoende geanalyseerd. Er word geen melding gemaakt van recent Amertikaans onderzoek (Pétron et al., 2012, Journal of Geophysical Research) waaruit blijkt dat 4% van de productie naar de atmosfeer kan lekken. Hoge methaanemissie in de VS wordt door de auteurs geheel geweten aan de Amerikaanse methode van het opvangen van flowback water in open bassins. Pétron et al noemen deze praktijk echter niet als belangrijke bron, maar vooral verschillende typen lekkages in gasinstallaties. Het onderzoek van Pétron et al gebruikt state-of-the-art technieken om de emissies over een groot gebied te karakteriseren. Dergelijk onderzoek is voorzver mij bekend nog niet in Europese gasvelden uitgevoerd. De conclusie dat de Nederlandse praktijk wat methaanemissie betreft beter zou zijn dan de Amerkaanse is daarom niet op onderzoek gebaseerd. Ook verzuimen de auteurs de recente discussie over de sterkte van de bijdrage van methaan aan klimaatverandering te noemen (wel in de bijlage, maar dit is in de hoofdtekst ook beslist op zijn plaats). Deze is mogelijk groter dan in het verleden werd aangenmen; naar verwachting zal dit in het komende IPCC rapport naar boven bijgesteld worden. Zoals eerder aangegeven is het maar zeer de vraag of emissies uit flowback nuttig gebruikt kunnen worden. Bij affakkelen vindt geen volledige verbranding plaats. 6. RISICOBEHEERSING EN BORGING VAN VEILIGHEID (A.3) 6.1. Risico’s van schaliegas (A.3.1). De zin 'De opsporing en winning van schaliegas brengt vergelijkbare risico’s met zich mee als de exploratie en productie van conventioneel gas' is tendentieus. In dezelfde alinea geven de auteurs aan dat de cumulatieve risico's groter zijn voor schaliegas door het grotere aantal putten. Risico's veroorzaakt door luchtverontreiniging worden niet genoemd. 6.3. Onconventioneel gas: experimenteel of bewezen technologie? (A.3.3). Hier wordt niet de vraag beantwoord of het ook om milieuveilige en maatschappelijk geaccepteerde technologie gaat. Ook wordt geen antwoord gegeven op de vraag of bepaalde methoden worden afgedwongen dan wel worden afgekeurd, en welk bevoegd gezag dat kan doen. 6.4. Integriteit van een boorgat (A.3.4). De vraag, hoe de risico’s na het verlaten van de boorlocatie worden voorkomen, beheerst en gemonitord, wordt in het geheel niet beantwoord. In par. 11.3 wordt dat wel beantwoord: er vindt geen monitoring plaats. 7. EFFECTEN VAN WATERGEBRUIK (B.1) 7.1. Waterverbruik voor fraccen en boren bij schalie- of steenkoolgas (B.1.1.1). Het scenario voor 13 locaties voor Brabant is gebaseerd op een studie van Halliburton in opdracht van EBN. Deze beslaat echter niet het hele concessiegebied in Brabant maar slechts een gebied van 15 x 15 km. Het werkelijke aantal boorputten kan gezien de grootte van de concessie kan daarom zeker 3 x groter zijn. Het waterverbruik daarom ook. De inzet van propaan voor fraccen brengt weer andere problemen met zich mee, zoals de veiligheid van transport van grote hoeveelheden van deze brandbare en explosieve stof. In Tabel 7.2 is onduidelijk waarop he watergebruik over 15 en 25 jaar productie gebaseerd is. Is dit inclusief meerdere malen fraccen van de put? 7.2. Oorsprong van het water voor fraccen en boren (B.1.1.2). De geringe beschikbaarheid van grondwater is realistisch. Hierboven is al aangegeven dat hergebruik van water vanwege kostenaspecten in de VS verlaten wordt door bedrijven die hiermee geexpermeneerd hebben. De eindconclusie van dit stuk zou moeten zijn, dat watergebruik, zelfs bij een beperkt aantal van 13 boorlokaties in Brabant, een aanzienlijke druk op de beschikbaarheid van water betekent. 7.3. Impact waterverbruik op waterhuishouding, natuur en milieu (B.1.1.3) 'Berekeningen laten zien dat het watergebruik
voor het boren en fraccen per schaliegas voorkomen tussen de 0,1 % tot 0,8 % van de beschikbare waterbron kan uitkomen'. Deze berekeningen zouden nader gespecificeerd moeten worden. Wat wordt met 'beschikbare waterbron' bedoeld? Is dit het lokaal beschikbare water in een gasveld, of landelijk beschikbaar water? De auteurs zeggen, dat op dit moment het nog niet duidelijk is op welke schaal schaliegaswinning in Nederland uitgevoerd zou kunnen worden. Hoe kan men dan deze getallen presenteren? Een scenario met 130 boringen voor Brabant is minimalistisch gezien de dichtheid van boorlokaties in de VS en de grootte van de concessie. De effecten van toegenomen onttrekking van grondwater op de natuur worden onvoldoende uitgewerkt. Er is niet alleen sprake van effecten op waterflora en fauna, maar ook van effecten van verdroging van kwetsbare terrestrische natuur. 7.4. Technieken voor beperken waterverbruik (B.1.1.4). Zoals eerder vermeld heeft een Amerikaans bedrijf uit kostenoverwegingen afgezien van hergebruik van fracwater. Het is niet waar dat diepe injectie van afvalwater in Nederland verboden is. Er zijn vergunningen afgegeven, o.a. Aan Vermillion in Friesland. 8. PROCESSEN EN EFFECTEN IN DE ONDERGROND (B.2) 8.1. Effecten van mijnbouwactiviteiten op de omgeving (B.2.1). Er wordt wel vermeld dat er een bureaustudie is gedaan naar mogelijke effecten op kwetsbare natuur maar de resultaten daarvan worden hier niet vermeld! Het rapport geeft ten onrechte het idee dat belangrijke natuurgebieden als Natura2000 en EHS gevrijwaard zijn van mijnbouwactiviteiten. De elders aangehaalde scenariostudie van EBN/Halliburton over schaliegasontwikkeling in Brabant ziet Natura2000 en EHS gebieden als 'MIGHT GO' areas! 8.3. Migratie gas of vloeistoffen naar bovenliggende lagen (B.2.3). Hier wordt mogelijke migratie langs breuksystemen niet vermeld! Er zijn tenminste twee modelstudies gedaan naar mogelijke migratie van fracking vloeistof via breuken. Beide studies, waarvan een gefinancierd is door de olie- en gasindustrie, geven aan dat migratie op een termijn van enkele tientallen jaren (T. Myers, 2012, Groundwater; M. Sauter et al., 2011, ExxonMobil Production Deutschland GmbH). De bewering dat er geen verticale of horizontale migratie van gas of vloeistoffen naar overliggende lagen mogelijk is, is dus onjuist. 8.5. Geologische impact van gefracte lagen op omgeving (B.2.5). 'Wanneer er sprake is van diepere opslaglocaties (diepte tussen de 2.000 en 3.500 m), moeten fraccing- activiteiten goed worden afgewogen/afgestemd met dit gebruik. Dit zelfde kan gesteld worden voor geothermische activiteiten op aanzienlijke diepten.' Met andere woorden: fraccing beperkt ander gebruik van de diepe ondergrond aanzienlijk. 8.7. Verschillen met conventioneel gas en veiligheidsrisico’s (B.2.7). Zoals eerder vermeld sluiten de auteurs elders in het rapport een blowout niet uit. 9. EMISSIES EN AFVALSTROMEN (B.3) 9.1. Emissies van methaan (B.3.1) Deze sectie is slecht gedocumenteerd. Waarom worden de studies waarom het gaat niet met name genoemd? 'Omdat in Nederland de afstand tussen het wingesteente en het watervoerend pakket zeer veel groter is dan 600 m en er bovendien sprake is van afsluitende lagen boven het winpakket, kan migratie van methaan naar bovenliggende watervoerende lagen uitgesloten worden' Deze uitspraak is veel te stellig. Ook in situaties in de VS (Osborn et al, 2011, Jackson et al., 2013) waar migratie van methaan bewezen is, gaat het om een veel grotere afstand (1500-2500 m) tussen producerende laag en de aquifers waaruit drinkwater gewonnen wordt. 'In de Nederlandse situatie zijn verlaten boorgaten goed bekend en afgesloten'. Waarop is dit gebaseerd? Uit eigen ervaring blijkt dat positionele informatie van oude boorgaten niet altijd van even goede kwaliteit is. Voor zover mij bekend is er nooit onderzoek gedaan naar de kwaliteit van de afsluiting van oude boorgaten. Uit par. 11.3 blijkt ook dat er geen monitoring plaatsvindt. Andere mogelijkheden voor methaan migratie is migratie via breuken en scheuren (diaklazen) in het gesteente. Jackson et al (2013) nemen een correlatie waar tussen de mate van tektonische deformatie en de hoeveelheid methaan in drinkwater. Tektonische deformatie leidt tot vorming van breuken en heeft ook in afdichtende lagen in Nederland plaatsgevonden. Deze mogelijkheid noemen de auteurs niet. 9.2. Emissies, risico’s en mitigatie (B.3.2). De vraag blijft, in hoeverre de brabantse case study van EBN/Halliburton representatief en er geen grotere dichtheden van boorlokaties verwacht kunnen worden (met name als het om de Geverik member gaat). Ook is niet duidelijk waarop de getallen voor hergebruik van water gebaseerd zijn. Bij de emissies naar de lucht worden de emissies van vluchtige koolwaterstoffen (Petron et al., 2012) niet genoemd, deze kunnen van grote invloed zijn op de luchtkwaliteit. Bij mitigerende maatregelen wordt alleen gesproken over bufferzones ten opzichte van ander gebruik van de ondergrond. Bufferzones voor bovengrondse effecten (luchtverontreiniging vs bewoning bijvoorbeeld) zijn minstens zo belangrijk. 9.3. Samenstelling boorspoeling (B.3.3). Hier wordt niet genoemd dat boorgruis het mineraal pyriet kan bevatten. Dit kan bij oxidatie leiden tot sterke zuurvorming. Op basis van paragraaf 9.5 moet geconcludeerd
worden dat boorgruis van schalielagen vergelijkbaar is met sterk vervuilde grond of slib. 9.4. Samenstelling frac-vloeistof en proppants (B.3.4). 'Zand is algemeen verkrijgbaar als materiaal'. Dat is niet waar, althans, zand is niet verkrijgbaar zonder extra ruimtegebruik en milieubelasting voor zandwinning. In de VS is in sommige gebieden zandwinning sterk uitgebreid. In Nederland is nagenoeg geen ruimte om zandwinning uit te breiden; er is de afgelopen jaren actief beleid gevoerd om zandwinning op land te beperken. Dit wordt niet besproken in het rapport. 9.6. Samenstelling retourwater en invloed op watersysteem (B.3.6). 'In Nederland zijn voor zover bekend nog geen proefboringen uitgevoerd waarbij de kwaliteit van het ‘flowback water’ is geanalyseerd'. Hier komt een aap uit de mouw. Fraccing was toch een bestaande techniek die al vele malen in Nederland is uitgevoerd? Het is dan onwaarschijnlijk dat de samenstelling van de flowback nooit geanalyseerd is in Nederland. Of is – ondanks de goede regelgeving en toezicht – de flowback toch niet op een verantwoorde wijze verwerkt? 'Het hoge zoutgehalte zou door middel van verdunning op het gewenste niveau gebracht kunnen worden'. Dit leidt tot additioneel watergebruik, is hiermee rekening gehouden in de paragrafen over watergebruik? Deze paragraaf blijft uiterst vaag over de wijze van verwerking van de radio-actieve stoffen. Wat houdt het 'best practice protocol' in? Over de onmogelijkheid van het doorlekken van frac vloeistof naar het ondiepe grondwater is men weer veel te stellig. Hergebruik of lozing: de auteurs vermelden niet in hoeverre er voldoende capaciteit is voor het verwerken van de genoemde hoeveelheden afvalwater, en of deze capaciteit voldoende uitgebreid kan worden. 9.8. Beleid ten aanzien van affakkelen (B.3.8). Niet vermeld wordt, in hoeverre de wettelijke eisen in Nederland het affakkelen beperken. 9.9. Licht en geluidbelasting (B.3.9). Niet vermeld wordt dat de geluids- en lichtbelasting van de omgeving dag en nacht, en bij een multi-well pad gedurende enkele jaren kan plaatsvinden. Nachtelijke geluidsbelasting is veel schadelijker dan geluidsbelasting overdag, verstoorde nachtrust kan ernstige gezondheidsproblemen veroorzaken. 10. MECHANISCHE EFFECTEN AAN HET OPPERVLAK (B.4) 10.1. Wet- en regelgeving bodembeweging (B.4.1). In de vraagstelling was het volgende opgenomen: 'Geef tevens aan welk risico bestaat voor bodembewegingen en welk risico wordt aanvaardbaar geacht. Hierbij ook aandacht voor gebieden met veel natuurlijke breuken zoals in midden- en Zuid-Nederland.' Deze vragen zijn NIET beantwoord. 10.4. Representativiteit Bowland case voor Nederland (B.4.4). Volgens de laatste alinea van deze paragraaf zijn overeenkomsten tussen het Geverik laagpakket en de Bowland shale groot. Het gaat om hetzelfde laagpakket in een vergelijkbare tektonische setting. Op basis daarvan zouden de auteurs moeten toegeven dat de Bowland case inderdaad ook representatief voor Nederland kan zijn. Voor de Posidonia schalie er weliswaar geen overeenkomst in de formatie, maar er zijn wel breuken met voldoende tektonische spanning die geactiveerd kunnen worden. 10.6. Relatie tussen fraccen en aardbevingen in Nederland (B.4.6). 'Een mogelijke relatie tussen fraccen en aardbevingen is elders in de wereld wel aangetoond. Op basis van bovengenoemde gevallen kan echter niet worden geconcludeerd dat er een duidelijk verband is'. Dit is een zeer onduidelijke alinea. 10.7. Geïnduceerde aardbevingen in Nederland en de relatie met fraccen (B.4.7). Waarop is de maximale magnitude van 3.0 voor door fraccen geinduceerde aardbevingen gebaseerd? Wat betreft schade door aardbevingen aan gebouwen en constructies kan wel een algemeen antwoord gegeven worden: bij veel gebouwen is de kwaliteit zodanig dat ook lichte aardbevingen schade kunnen veroorzaken, zoals blijkt uit de situatie in Groningen en paragraaf 10.8. 10.8. Gevolgen van aardbevingen voor trillingsgevoelige gebouwen (B.4.8). Het stoplicht-systeem kan geen schade voorkomen. Immers, er wordt pas ingegrepen als er al schade is ontstaan. 10.9. Risico’s van aardbevingen voor gaswinning (B.4.9). De vraag welke afstand tot breuken in acht zou moeten worden genomen wordt niet beantwoord. 10.10. Relatie tussen bodemtypen en aardbevingen (B.4.10). Hierbij zou ook vermeld kunnen worden dat bij slappe bodems (waterrijk zand, klei) de kans op liquefactie (vervloeiing) bestaat bij sterkere aardbevingen. 10.11. Risico’s bij herinjectie van productiewater (B.4.11). Het gevaar op het optreden van geïnduceerde aardbevingen wordt hier onderschat en de Amerikaanse gegevens wordt daarmee geen recht gedaan. In het midden van de VS is een sterke toename van het aantal aardbevingen gemeten sinds de schaliegaswinning zich heeft uitgebreid volgens een onderzoek van de Amerikaanse geologische dienst USGS. Dit wordt toegeschreven aan injectie van afvalwater. De kans op aardbevingen door injectie van afvalwater is dus niet klein te noemen. Dit verhaal is ook relevant voor Nederland. Er is geen enkele reden om aan te nemen dat bij injectie in producerende gasvelden geen aardbevingen kunnen optreden door activering van breuken.
11. REGELGEVING MET BETREKKING TOT VEILIGHEID (B.5). 11.3. Wet- en regelgeving voor monitoring (B.5.3). 'Na buitengebruikstelling worden boorgaten en productieputten niet meer gemonitord of gecontroleerd'. Gezien het grote aantal boorputten bij schaliegas is dergelijke monitoring wel nodig. 11.6. Wet- en regelgeving voor verlaten mijnbouwwinningslocaties (B.5.6). Er wordt niet aangegeven of er controle is op de juiste afsluiting van een boorgat en of er sprake is van monitoring van eventuele lekkages. BIJLAGE 2.1. Subvraag 1: Methode van fraccen. De geotechnische eigenschappen (Young's modulus en Poisson ratio) zijn ongunstig voor fraccen van de Posidonia schalie. Heeft dit consequenties voor het watergebruik en de gebruikte stoffen? De anistropie van de horizontale spanningscomponenten in het gesteente in Nederland heeft ook gevolgen voor de mogelijkheden voor het uitzetten van boortrajecten en kan daarmee ook het aantal benodigde boorlocaties vergroten. Is daarmee in het 'base case scenario' voor schaliegaswinning in Brabant rekening gehouden? 2.2. Subvraag 2: Overeenkomsten en verschillen. Hierbij wordt niet vermeld dat ook de hoeveelheden water die benodigd zijn voor het fraccen bij horizontale boringen groter zijn. 2.3. Subvraag 3: Incidenten. Wat zijn de genoemde 'bevindingen' van SodM? Heeft er bij de uitgevoerde frac jobs monitoring van grondwater en emissies van methaan en andere vluchtige stoffen plaatsgevonden? Zo nee, dan kan niet met zekerheid worden gesteld dat er geen milieu-effecten waren, zoals in par. 2.4 en 3.4. Onderzoeksvraag A.1.4, 1.2. Afbakening. Hier wordt te licht voorbijgegaan aan verkeersongelukken door toegenomen verkeersintensiteit. Onconventionele gaswinning brengt een groter aantal verkeersbewegingen van veelal zwaar vrachtverkeer met zich mee. Dat vindt vaak plaats op wegen die daarvoor niet of nauwelijks ingericht zijn, met groter risico op verkeersongevallen en calamiteiten tot gevolg. Dit heeft grote gevolgen voor de woonomgeving is de gasvelden en daar kan niet zomaar aan worden voorbij gegaan. 2.2. Veiligheidsrisico’s opsporing en winning van aardgas. De hier gegeven risicoberekeningen hadden prominenter in het hoofdrapport gepresenteerd kunnen worden. De gasontsnappingen geven geen gunstig beeld met betrekking tot de klimaatvoetafdruk; dit zijn dan nog alleen de grotere gasontsnappingen. Onderzoeksvraag A.2.1, 2.5. Logistiek van hydraulisch fraccen. 'In Nederlandse omstandigheden zou opslag in bassins zeer waarschijnlijk geen optie zijn'. Dat is minder stellig dan in de hoofdtekst van het rapport. 3.2. Aard en duur van gasopsporing en -winning activiteiten. Is de aanleg van wegen in het ruimtebeslag van de boorlocaties opgenomen? Waarschijnlijk niet gezien de tekst hierover in de bijlage. Hier wordt alleen de oppervlakte van de locatie zelf genoemd. De bij 'productie-activiteiten' genoemde lekkages van vluchtige stoffen uit condensaat-tanks worden in de hoofdtekst helemaal niet genoemd terwijl ze een flinke impact op de luchtkwaliteit in de omgeving kunnen hebben, met gevolgen voor de gezondheid van omwonenden. Onderzoeksvraag A.2.2. 1.2 Afbakening. Winning uit het Geverik laagpakket is geen 'theoretische' mogelijkheid aangezien er vergunningen zijn aangevraagd hiervoor. Onderzoeksvraag A.2.3 2.2. Vergelijking (E)CBM en schaliegas. De hoofdtekst van het rapport is veel positiever over de kwaliteit van het water dat aan steenkoollagen onttrokken wordt dan de hier gegeven tabel. Onderzoeksvraag A.2.4 Klimaatvoetafdruk. In dit hoofdstuk wordt belangrijke recente literatuur over hoge methaanemissies uit schaliegasvelden niet besproken (Pétron et al., 2012). Deze bevestigt de hoge waarden die door de wel geciteerde publicatie van Howarth gebruikt worden. De klimaatvoetafdruk van schaliegas zoals hier aangegeven komt daardoor beter uit dan deze in werkelijkheid is. 3.3. Klimaatvoetafdruk van schaliegas. Het is niet duidelijk waarop de 'best estimate' van de auteur gebaseerd is. Onderzoeksvraag B.1.1.2 Watergebruik. In dit hoofdstuk wordt ervan uitgegaan dat waterlevering door grondwater geen optie is vanwege restricties op grondwaterwinning. Dat is terecht gezien de mogelijke gevolgen voor kwetsbare natuur. De vermelde optie van het gebruik van drinkwater houdt echter ook in dat de onttrekking van grondwater voor drinkwater door de waterleidingbedrijven zal toenemen. Onderzoeksvraag B.1.1.3. Watergebruik. Hier is geen goede analyse gemaakt van de effecten van watergebruik op de natuur. Allen mogelijke effecten van gebruik van oppervlakte water of waterfauna worden genoemd. Bij grondwaterstandsdaling door toegenomen onttrekking van grondwater zijn sterke effecten op kwetsbare natte ecosystemen te verwachten. Volgens de conclusies is het op dit moment is nog niet duidelijk op welke schaal schaliegaswinning in Nederland uitgevoerd zou kunnen worden. Alleen op basis daarvan kunnen de daadwerkelijke waterbehoeftes bepaald worden en kan een gedegen watermanagementplan opgesteld worden. Toch worden met vrij grote stelligheid een relatief laag watergebruik gepresenteerd, op basis van een case study voor Brabant, die alleen een beperkt gebied van exploratievergunning voor de Posidonia schalie in beschouwing neemt. Wanneer de hele concessie
voor de Posidonia schalie in Brabant en ook winning in het Geverik laagpakket in de beschouwing wordt betrokken kan de waterbehoefte aanmerkelijk toenemen. Onderzoeksvraag B.1.1.4 Watergebruik. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de opties voor hergebruik van water. Aangegeven wordt, dat hoe hoger de eisen zijn die aan het eindproduct van waterzuivering worden gesteld, hoe hoger de kosten. Een aantal processen (ontzilting) zijn ook energie-intensief. Niet vermeld wordt, dat Amerikaanse bedrijven inmiddels afzien van hergebruik na experimenten, vanwege de hoge kosten. Onderzoeksvraag B.2.1 Bovengronds effecten. 4. Invloed en mogelijke maatregelen ecologie 4.1 Effecten. Bij de opsomming van mogelijke effecten ontbreken verstoring en versnippering van ecosystemen die een groot effect kunnen hebben op biodiversiteit. Het ruimtebeslag betekent onherroepelijk verstoring van habitats. Maar dat is niet het enige effect. De aanleg van boorlokaties met toegangswegen en andere infrastructuur (leidingen, verbreding andere wegen) werkt in sterke mate versnipperend waardaar migratiemogelijkheden van planten- en diersoorten sterk beperkt kunnen worden. Deze versnippering, en het intense gebruik van de infrastructuu, kan leiden tot het verdwijnen van gevoelige soorten over een veel groter gebied dan de ruimte die ingenomen wordt door de infrastructuur zelf. De bij 4.4 genoemde mitigatiemaatregelen zullen dit niet kunnen voorkomen. De Brabants case study (EBN/Halliburton) sluit boringen in natuurgebieden niet uit. 4.4. Maatregelen om effecten te voorkomen/compensatie. Gebruik van drinkwater voor fracwater is geen oplossing voor het probleem van verdroging. Hiermee wordt het probleem alleen maar verplaatst. Onderzoeksvraag B.2.3. Migratie gas/vloeistoffen. 2. Analyse. Wat betreft migratie langs breuken negeren de auteurs literatuur die bij hen bekend moet zijn geweest. Dit zijn geohydrologische analyses die aantonen dat migratie van fracking vloeistoffen langs breukvlakken in een tijdsbestek van enkele tientallen jaren mogelijk is (T. Myers, 2012, Groundwater; M. Sauter et al., 2011, ExxonMobil Production Deutschland GmbH). Over de permeabiliteit van breukvlakken worden verschillende statements gemaakt: aan de ene kant lage permeabilteit, aan de andere kant toch mogelijkheden voor migratie door lokaal hogere permeabiliteit. Het is inderdaad zo dat dit sterk kan verschillen, maar dat kan er niet toe leiden dat migratie praktisch uitgesloten wordt, wat de auteurs wel doen. De situatie is zeer relevant voor Brabant, waar de breuken tot aan het oppervlak doorlopen. De vraag naar migratietijd wordt niet afdoende beantwoord, maar dat had wel gekund met behulp van de beide publikaties hierboven. De auteurs slaan er nu maar een slag naar, zonder gebruikmaking van geohydrologische modellering. Ook kan niet uitgesloten worden dat migratie aangedreven wordt door druk- of dichtheidsverschillen; door het over het algemeen hoge zoutgehalte kan het formatiewater mogelijk een grotere dichtheid hebben dan de fracking vloeistof. Voorbeelden van typische dichtheden van fracking vloeistof vs formatiewater worden in het rapport niet gegeven.