Waarde en waardigheid
Door Willem van Lit
Uitgave: © Willem van Lit 2011 Publicatie: KKC Curacao ©2011
Hoofdstuk 2: Waarde en waardigheid Verkenning Op veel Caribische eilanden bestaat er een gevestigd wantrouwen tussen verschillende bevolkingsgroepen. Op sommige eilanden word je dat beter gewaar dan op andere. Er is verschil te vinden in felheid van tegenstelingen. Op een andere plaats in dit boek ga ik verder in op die verschillen. In het vorige hoofdstuk heb ik de uitingsvorm en aard van die voortdurend opbruisende energie geschetst. Nu ga ik kijken naar omstandigheden en oorzaken van die diepgewortelde verdeeldheid. Hoe kan het zijn dat dit antagonisme zo hardnekkig standhoudt? Waar zit dat ten diepste in verankerd? Vanouds loopt de scheidslijn van humeuren er tussen de (nakomelingen van) de daders en slachtoffers. Europeanen hebben in hun ontdekkingsdrift en veroveringswaan als pioniers de Atlantische wereld afgeschuimd en ze hebben bij hun dadendrang en in een kennelijke overtuiging van beschavingsorde veel rommel achtergelaten en ellende veroorzaakt. De nakomelingen van de mensen die het hebben ondergaan, hebben de laatste decennia veel aandacht gekregen. Om in diepere zin de patronen en de achterliggende structuren beter te kennen, moet men ook de andere kant van het slachtofferisme leren kennen. Hierbij moet men de ontdekker, de veroveraars en pioniers in de gedaanten van hun overtuiging, wil en gedrevenheid laten zien. De vertegenwoordigers van de slachtoffers zijn ontleed op psychopathologische termen en men heeft het volledige schaamte- en angstcomplex over generaties in kaart gebracht met alle daarbij behorende problemen. Dit is bij voortduring gedaan. Dit leidt wel tot inzicht, maar het constant hameren op deze ziekmakende elementen leidt ook tot stigmatisering. Het slachtoffer ervaart daarbij wel erkenning en ontwikkelt een superioriteitsgevoel op moreel gebied – ze worden helden in hun kwaal – maar uiteindelijk helpt het niemand verder bij het tot ontwikkeling brengen van een krachtig en constructief zelfbewustzijn. De thymotische uitingen blijven hangen in afbraakspanning van woede, ook al wordt het trots genoemd. Het is geen werkelijke bevrijding. Vanuit dezelfde gedachte lost het ook niets op de nakomelingen van de daders gevangen te houden in een schuldcomplex. Hiermee bestaat er geen mogelijkheid nog ooit iets goed te doen. Alle foute zaken worden – op vaak het “gezag” van historische wetmatigheden – in bitterheid uitgelegd. Het geeft geen enkele houvast of garantie ooit te ontsnappen aan een dodelijk pathetische omhelzing. Men houdt de vertegenwoordigers van de daders vast in een moreel inferieure houding, maar daaruit ontstaat nooit een constructieve en coöperatieve situatie van waaruit een ontwikkeling krachtig ter hand kan worden genomen. De scheidslijnen tussen de tegenstanders zijn ook steeds moeilijker te trekken. Wie zijn nog precies de slachtoffers? En wie zijn nog daders? De vermenging en uitwisseling hebben dit onderscheid ingewikkeld gemaakt. Een voorbeeld daarvan is de moeizame discussie wie nog echt Nederlander is of yu’i Korsow. Het zijn vruchteloze en overbodige ruzies die steeds tot grote teleurstelling in juridische scherpslijperij worden uitgevochten. Voor een oplossing draait het ook niet om dit type vragen.
Met de eindeloze verwijzingen naar dader en slachtoffer komt ook de geschiedenis steeds weer als getuige naar voren. Men zoekt hierin wetmatigheden. De geschiedenis kan hooguit een aantal verklaringen geven, maar er bestaat geen historische wet die maatschappelijke patronen of verhoudingen vastlegt voor de toekomst. Voor zover er iets te leren valt uit de geschiedenis, blijft dat beperkt tot het verklaren van huidige structuren en verschijnselen zonder vingerwijzingen naar morele gevolgtrekkingen. De geschiedenis bewijst niet dat bijvoorbeeld één ras verheven zou zijn boven een ander of dat sommige beschavingen waardevoller zijn dan andere. Er is weinig te voorspellen; dat hebben we met de laatste economische crisis wel gemerkt. Hooguit kunnen we een andere koers bepalen door nieuwe dialogen te voeren op basis van moed en gezamenlijke opvattingen, kennis en inzicht, die integer en constructief moeten zijn. Telkens opnieuw.1 Als we dan constateren dat door voortdurend uitleggen van het psychopathologische slachtofferisme en het voortdurend kweken van verlammende vormen van daderschuldbewustzijn geen oplossing biedt voor de impasse in de onderlinge verhoudingen en dat dit dan ook de ontwikkeling van de samenleving voortdurend belemmert, dan zullen we een andere manier moeten vinden. Als daarbij duidelijk wordt dat er geen historische wetmatigheid uitzicht biedt op een andere (vooraf vastgestelde) toekomst, dan bestaat er maar één bron of grondvest en dat is het vertrouwen in een integer menselijk vermogen, de kracht van samenhang op basis van moed en rede. Meer is er niet. Op basis van deze vaststelling ben ik op zoek naar de ene formule, die het mogelijk maakt tot het inzicht te komen. Er is misschien maar één gedachte of samenstel van woorden nodig om te laten zien wat nodig is. Daarom deze zoektocht naar de omstandigheden en oorzaken van diepgewortelde tegenstelling. Het is een verkenning van menselijke mogelijkheden en beperkingen, die gevoerd wordt vanuit het geloof in de rede. Er is niets anders voorhanden. Het is verkenning naar evenwicht in waarde en waardigheid. Inwendige noodzaak en ontremming Soms verweeft me het idee dat ik slechts met een gering aantal woorden de nuance kan ontwerpen, die de loop van gebeurtenissen naar een ander patroon of debiet kan verleggen. Er moet een eenvoudige manier zijn om inzichten te krijgen en te verlenen, die motieven, belangen of intenties anders kunnen structureren en die mensen uit hun behoud of stellingen krijgen. En zo zou alles plotsklaps helder worden, verklaarbaar en toegemeten aan de ware maat en regelmaat der dingen. Dit idee komt voort uit een hartstocht die zich hult in het voorkomen de stem van de rede te zijn, een gemoedstoestand die me aanzet tot handelen-inmezelf en die ik denk te kunnen uitstralen naar anderen met plausibele beweegredenen. Er moeten wel geobjectiveerde argumenten aan ten grondslag liggen. Dit is in feite de taak van elke raadgever: de ander bewust maken van de innerlijke drijfveer die tot handelen aanzet, scherper nog: die de ander aanzet tot het nemen van risico’s, een handeling tot investering met een opbrengst die niet gegarandeerd is. De ander moet wel uitgaan van de integriteit van mijn oproep, de hechtheid en oprechtheid van mijn redevoorstel: vertrouwen. Voor velen ben ik echter bij voorbaat verdacht.
Ik zal op dit gegeven (het historicisme) later nog terugkomen. Karl Popper is in zijn boek “de open samenleving en haar vijanden “ hier uitgebreid op in gegaan. Zie onder andere zijn hoofdstuk 22 v.a. pagina 445. 1
En natuurlijk is het een illusie te denken dat ik die enkele woorden kan vinden. Het is steeds de vraag waar het om zou moeten of kunnen draaien. Waarde en waardigheid. Dat denk ik nu met voorwaardelijke verwondering. Zit daar de kern? Ik bedacht dat waarde en waardigheid voortkomt uit de vervulling van de gelijkheid, vrijheid en de broederschap van het mensdom. Tegelijkertijd. In het huidige politiek correcte denken schuilt het idee dat waardigheid ontstaat uit zoveel mogelijk gelijkheid. Waardigheid zou hetzelfde zijn als evenwaardigheid. Dat zou dan hetzelfde zijn als gelijkheid. Ik denk dat dat in wezen een misvatting is, tenminste voor zover de twee andere beginselen niet tevens in dezelfde mate erbij betrokken zijn. Maar er zit nog een andere dimensie aan de functie van de consulent. Als ik de ander kan aanzetten tot handelen dan is die bereid tot het nemen van risico’s. De ander is overtuigd; hij zal zich ontplooien en de grenzen opzoeken, sterker nog, hij zal eroverheen gaan. Degenen die door mijn advies inzicht hebben gekregen, zouden barrières kunnen nemen; zij zouden zich bewust kunnen zijn van hun remmingen en irrationele beperkingen en ze zouden de belemmeringen kunnen overwinnen, overtuigd van de eenvoud en schoonheid die in de oplossing verankerd ligt. Op de Caribische eilanden zou men plots zien dat het een verschrikkelijke vergissing is verstokt te blijven in de dodelijke sentimenten van schaamte en schuld. Het complex van schuld en schaamte Ik wil op zoek naar de formule om de menselijke conditie in het Caribische gebied duidelijk te krijgen. De aard en omvang van het dodelijk stremmend mechanisme dat door de complexen van schuld en schaamte in stand blijft, zou (plotsklaps) helder worden en verklaarbaar. Hierdoor kan er dan inzicht komen en ruimte ontstaan voor constructieve dynamiek. Natuurlijk is dit een schier onmogelijke ambitie, maar het moet toch mogelijk zijn een andere orde te vinden met waarde en waardigheid als kernpunten en dit op basis van de redelijkheid. De lijn die de breuk markeert is onregelmatig en grillig. De vervlechting van de patronen heeft een genadeloze geschiedenis van eeuwen harde confrontatie. De complexen houden elkaar onwrikbaar overeind en lijken elkaar zelfs te versterken. Omdat alles hierin samenkomt: het idee van waarde en waardigheid, dan zal vanuit die begrippen de formule gevonden moeten worden. Waarde en waardigheid vertegenwoordigen het gevoel ergens bij te horen, maar dan toch niet kunnen begrijpen waar het werkelijk om gaat. Maar dat begrijpen hoeft ook niet, want het zou een vanzelfsprekende situatie moeten zijn, zoals lucht die er is om in te ademen. Ik zoek nog verder omdat ik in de diepere lagen van mijn onbehagen niet genoeg kan peilen waarom die vanzelfsprekendheid kennelijk achterwege blijft. Het onbehagen schuilt in het feit dat men door boosheid, schaamte, schuld en arrogantie van de incompetentie gedreven, van elkaar vervreemd blijft. Het is de voedingsbodem voor een diep wantrouwen. Het draait om ontheemding van tijd en plaats, voortdurend geschaad vertrouwen, de kennelijke onthechting van betekenis van gebeurtenissen en de daarbij behorende krimpende moraliteit om het doen en laten, de onverschilligheid over eigen verantwoordelijkheid, de lamentatie over de loop van gebeurtenissen waar men zegt geen vat op te hebben gehad (bij mankement van de consultatieve bluf) en de roep om wraak op basis van autoriteit van geschiedeniswetten, die er niet zijn en nooit hebben bestaan. Dit alles roept een schrijnende terneergeslagenheid op, waarin ik een pit gewaar word van schrompelige teloorgang. Ik zeg met nadruk: ontheemd zijn van vertrouwen en de onthechting van betekenis. In deze
constatering groeit de verweesde identiteit, een situatie waarbij ik me met steeds meer moeite nog kan uitdrukken, nog kan verwoorden omdat de verslagenheid al te zeer voelbaar wordt. En steeds meer komen de begrippen waarde en waardigheid voor de geest. Ze komen samen op het speelveld van gezonde schroom, twijfel, noodzaak tot reflectie, ingetogenheid: hierin schuilen zwaarwichtige dimensies van de redelijkheid, samen met bevindend zelfonderzoek, gezond verstand, empirie en dialoog balancerend met de intuïtie, het gevoel en het instinct. En dit is dan het krachtenveld, waarin spontaneïteit en verwondering kansen krijgen – ach, hoe vaak zijn deze laatste krachten al overgegeven aan de zucht naar direct effectbejag en onthutsende meligheid met het belachelijk verklaren van sereniteit. 2 Ontremd zijn. Dat… ja, dat is wat ik probeer in dit boek: juist die formule te vinden, die op een wonderlijk eenvoudige wijze de schoonheid van een doorbraak kan laten zien. Ik wil ondanks alle neerslachtigheid en schijnbare uitzichtloosheid, zonder te vervallen in spirituele bezweringen of kabbala toch doordringen tot die ene juiste combinatie van woorden, die het simpele inzicht geeft. Misschien kan dan de eeuwenlang patstelling van schuld en schaamte geruimd worden en de “geschiedenis” die te pas en te onpas wordt opgevoerd, uiteindelijk echt geschiedenis laten worden. Dit kan alleen plaatsvinden als je de dader en het slachtoffer ontdoet van zijn (historisch bepaalde) gestalte en wezen. Je moet hen in een nieuwe context en omstandigheden tegenover elkaar plaatsen. Onthuld. Dan kan leniging plaatsvinden. Leniging. Zo heet dat, denk ik. Ik lees om te doorgronden. Veel passages lees ik meermalen om goed te begrijpen wat er staat. Het heeft te maken met mijn idee van taal, als iets waar ik heel dicht tegenaan moet kruipen om te ervaren wat er staat, om zoveel mogelijk te ervaren, beleven, ontwarren en ontwaren. En elke dag lees ik weer iets dat te maken heeft met de gedachten die ik hier span. Ik geef hierbij twee citaten. “Surinaamse immigranten ontdekten aan het eind van de twintigste eeuw dat als je in Nederland iets wilt bereiken de moraal een effectieve weg is. Zij merkten dat Nederlanders met succes kunnen worden aangesproken op morele inferioriteit. En dat, omgekeerd, erkend slachtofferschap leidt tot de toekenning van morele superioriteit aan het slachtoffer. In die zin vertoont de hedendaagse verwerking van het Surinaamse slavernijverleden in Nederland typisch Nederlandse trekken. Niet voor niets blijkt er in Suriname zelf nauwelijks behoefte aan zo’n ‘verwerking’ te bestaan”. En “In navolging van Amerikaanse activisten werd de Surinaamse en Antilliaanse slavernij omgedoopt tot de ‘zwarte holocaust’” .3 Wynia betoogt dat er tot het eind van de vorige eeuw het slavernijverleden nog weinig of geen aandacht kreeg, zowel in Suriname als in Nederland. Dat is pas op gang gekomen nadat in 1975 bij de onafhankelijkheid van Suriname ongeveer de helft van de Surinamers naar Nederland was gekomen om er te blijven. En dan Grunberg; die wordt geïnterviewd over het thema onverschilligheid en moraal. Hij beweert dat iedereen recht heeft op onverschilligheid, net als luiheid. Hij zegt dat je in ethische kwesties altijd een keuze moet maken. Bij een dilemma waar het gaat om dreiging Je hoeft alleen maar naar een avond tv te kijken in Nederland, waar uur na uur de treurigheid uit de grappig bedoelde meligheid drupt terwijl de ene bekende grappenmaker de ander voortdurende op de schouders zit te kloppen om het de volgende dag deze lafheid in gemeenplaatsen te herhalen in omgekeerde vorm; “kijk ons eens goed zijn, zeg”! 3 Syp Wynia “Schuldgevoel over ‘zwarte holocaust’’’, Elsevier, speciale editie “Ons Suriname”, 2010, uitg. Reed Business bv, pagina 86 en 87. 2
bijvoorbeeld zullen ouders in de overgrote gevallen kiezen voor hun kinderen en niet om bescherming van een mogelijk zielig ander slachtoffer of een dader die misschien wel tot een verdrukte minderheid in de samenleving behoort en waarvoor begrip moet worden getoond. Onverschilligheid gaat dan om zelfbescherming. Onverschilligheid staat niet gelijk aan het mogelijk maken van een misdaad of aan immoraliteit. Hij zegt dat “je altijd moet oppassen om een positie in te nemen waarin de ander je beleert”. 4En hierbij denk ik dan terug aan de vorige passage waarin sprake is van morele inferioriteit van een ‘would-be’ dader en de superioriteit van het ‘would-be’ slachtoffer, waarbij zelfs een van meest onverdachte personen, zoals Job Cohen – voormalig burgemeester van Amsterdam – in 2002 “bij zijn eerste bezoek aan Suriname zei: ‘Ik vind het heel lastig mijn excuses aan te bieden voor iets waarop ik geen enkele invloed heb kunnen uitoefenen’”5. Want ook in het interview met Grunberg gaat het over de shoah of de holocaust, een gebeurtenis die – zoals de interviewer zegt – steeds als een schaduw over het uitgebreide werk van Grunberg heen ligt en waaraan ook deze in moreel opzicht niet kan ontsnappen, ondanks zijn ideeën over het mensenrecht op onverschilligheid. “Ik denk wel dat mensen die pretenderen na te denken over de samenleving, de cultuur de moraal, er (de holocaust –WvL) niet omheen kunnen”. 6 Jammerlijke arrogantie of hoe het niet moet Vanochtend werd ik wakker uit een droom waarbij ik in een cursus of een debat zat dat over economie ging. Ik voelde me op het gemak in de groep, maar ik had niet het kennisniveau van de andere deelnemers, die voor mij vreemden waren. De discussie had een hoog “als … dan…”-gehalte. Er werd veel gepraat over vragen als dit of dit niet gebeurd of gezegd was, dán zou dat en dat het gevolg geweest zijn. Er werd veel jargon gebruikt en de gesprekken waren heel specialistisch. De groep discussieerde over de samenhang van de inflatie, de rente, staatsschulden en internationale verhoudingen. Het was een droom, zoals ik zei en in een droom kom je ook wel eens terecht in situaties die passen bij hetgeen je eigenlijk zou willen. Zoals het gewenst is. Deze droom hing samen met mijn speurtocht naar het vinden van een juiste formule, een moment waarin precies zou gezegd worden wat nodig was om de situatie te redden en het juiste te doen. In deze kring van hoog gevormde studenten en leraren zou met de juiste samenstelling van geesten dé formule gevonden kunnen worden. Men vroeg mij hoe ik erover dacht en ik zei dat ik veel van de discussie niet goed kon volgen. Het was nogal academisch. Een aantal dingen was mij wel opgevallen. Ik zei dat ik eigenlijk wel geschokt ben geweest door de kwetsbaarheid van zogenaamde “economische waarden en waarheden”. Dat was door de laatste crisis zo plots duidelijk geworden. En dat niemand dat heeft zien aankomen. Dat banken en andere financiële instellingen zó snel kunnen omvallen, had mij getroffen. Het was een ferme deuk in mijn vertrouwen. Het ontzag voor en de overtuiging over de degelijkheid van de grondvesten van het dagelijkse bestaan werden behoorlijk aangetast. En dat het zo snel kon gaan. In slechts enkele weken of zelfs dagen vervielen de gerespecteerde instituten tot bijna niets meer. Een vriend van mij merkte onlangs nog op: “en wij maar denken dat de besten uit ons midden allemaal bij de banken werken”. Uiteindelijk bleek dat het te maken had met de integriteit van vele bankspecialisten, directeuren, managers, werknemers dus van grote financiële instellingen, of – beter gezegd – het ontbreken van die onkreukbaarheid. Nog anders gezegd, het schaamteloze gerotzooi met het geld van anderen. Arnon Grunberg in een interview “Onverschilligheid is een mensenrecht’, met Pieter van den Blink pagina 24 en 25 in “Hollands Diep” van november/december 2010. 5 Syp Wynia “Schuldgevoel over ‘zwarte holocaust’’’, pag 86 en 87. 6 Arnon Grunberg in een interview “Onverschilligheid is een mensenrecht’, pag 30. 4
Waarde en waardigheid? Ondanks alle diepzinnigheid en geëxalteerdheid van beschouwingen, essayistisch gekeuvel en econostylistische dialogen samen met de boekenkasten vol hooggeleerde onderrichtingen en inleidingen kon de crisis toeslaan op een manier die niemand voor mogelijk had gehouden. Sterker nog; ondanks het grootse palaveren wordt er nog steeds weinig vooruitgang geboekt op het gebied van armoedebestrijding en ecologisch verval. Er was een jonge vrouw op tv, die in het programma van Pauw en Witteman (P&W) vertelde dat ze was gevraagd door Dirk S (de voormalige bankdirecteur met de voorletters van zijn naam in de combinatie DSB) hem te helpen. Ze zei dat ze met tegenzin – ze gebruikte het woord “agressief” – met hem in gesprek was gegaan, maar dat ze (waarschijnlijk egogestreeld) toch had gedaan wat hij vroeg; jammer, het was te laat geweest om DSB te redden van de ondergang. Nu had ze dan een boek geschreven over de laatste dagen van de bank. Ze had het boek niet vanuit een onafhankelijk standpunt geschreven; ze was bevooroordeeld, zei ze zonder enige schroom. Er was een filmflits van een ontroerde exbankbaas die haar boek in ontvangst nam. Ze vertelde dat ze zich betrokken voelde bij de klanten van de bank. Ze wist dat S klanten had getild en verlokt tot het afsluiten van veel te dure leningen. Oplichting, zo heet dat. Gaandeweg werd haar verhaal een technisch-economistische verhandeling over de teloorgang van de bank. Het excuseren van S sloop haar verhaal binnen. Er verscheen een sluikse sympathie voor de protagonist van de jammerlijke teloorgang, de opportunist S. “Als … dan …”. S schoof steeds verder weg uit de hoek van eindverantwoordelijkheid. Het “als …” kwam steeds verder buiten handelingsbereik van S te liggen. Vooral “als die anderen niet dit, dan …”. Dat vertelde ze met een autoriteit (van het schrijven van een boek, jaja) die getuigt van nonchalante argeloosheid, doorspekt met een conceptuele arrogantie. Zij wrikte zich in haar betoog gaandeweg los van het verhaal van haar eenzijdige betrokkenheid met de klanten van S en verliet daarmee de aanvankelijke aangedaanheid over het verlies dat de klanten hadden geleden. Ze beschreef het proces van de ondergang – zei ze – met verbazing, want anders had ze dit boek niet kunnen schrijven. Het trof mij dat zij dit vertelde met stellige hooghartigheid in verbazing gedrenkt, waarbij zij niet in de gaten heeft gehad dat ondergang zo snel en treffend kon plaatsvinden in stelsels die in zichzelf de arrogantie van kennelijke onverwoestbaarheid dragen, kennelijk, ja… en die daarvoor anderen weten te lijmen, erin doen geloven dat alles recht en oprecht is verlopen. De dragers van dit geloof in heilige onkreukbaarheid zijn echter zelf niet in staat deze configuratie – immers in deze gevallen zijn ze steeds in absurde verbazing overgegeven aan zichzelf – in stand te houden ondanks eeuwen kennis, ervaring, kunde, geslepenheid, vaardigheid, degelijkheid, doorwrochtheid, academisch discours en wat dies meer zij. Niets blijft er over, niets dan paniekoverleg, sussende verklaringen, schichtige noodgrepen, zieligheid, uitroepen tot steunfinanciering en verwijten. Er blijft op deze manier ook geen spaan heel van de zakelijke en professionele stelligheid, die met zogenaamd rationele frasen de klant moet dwingen in of overtuigen met solide beweringen. De hoofdfiguren doen niets anders dan stamelen: als het niet zo stuitend onthutsend zou zijn, zou de stunteligheid bijna ontroering wekken. S en zijn bende horen in het cachot. Niets minder. Waarde en waardigheid?
Van die “deskundige” mevrouw bij P&W blijft ook niet veel over dan een verbouwereerde met een stupide sympathie voor een man die gezinnen soms diep in problemen heeft gebracht en die gemeenschappen (in verschillende dorpen en stadjes in Noord-Holland) heeft ontwricht, maar die niemand als boef mag aanduiden. Haar nutteloze verbazingpagina’s, waarop haar jarenlange kennelijk professionele reputatie van consulent gevestigd zijn, fladderen ietwat argeloos open en weer dicht. Ze is door P&W gevraagd om haar mogelijke kennis, doorwrochtheid en faam, maar die blijken slechts gebaseerd te zijn op banale onthutsing en een trage omslag van sympathie door vileine verleiding door een ex-bankbaas. Haar verhaal van onvermogen was de perfecte weergave van de ziekte van deze tijd, waarin de verheerlijking van de incompetentie wordt bezongen en waarin men heftig verontwaardigd is dat men niet gevierd wordt als men de eigen verantwoordelijkheid volkomen ontloopt. De mevrouw is langzaam gemeukt op het ijzer van haar eigen schaamteloosheid, en dat heeft ze zelf in een vuistdik relaas weergegeven. Ze bracht werkelijk niks naar voren wat van enig nut had kunnen zijn om de situatie te redden; er was geen formule meer te bedenken, maar er moest wél glorie geoogst worden op gronden van debacle. Ongelooflijk, als je nadenkt over díe schaamteloosheid. Hier wringt voor mij ook de schoen. Ik ben op zoek naar een formule, een sluitende redenering, taal, woorden om tegenstellingen te overbruggen, inzicht te verlenen en dynamiek te ontwikkelen. Als ik naar het voorgaande kijk, stemt dat niet vrolijk. Het slagen in een ontwikkeling van duurzame sociaaleconomische verhoudingen is minder gebaseerd op kennis, ervaring of vaardigheid. Het succes is eerder te danken aan slechts de wil, de handeling op zich, de dadercultuur. En hierin werkt het geweten ietwat marginaal. Als men gedwongen wordt na te denken over de integere en redelijke werking van sociaaleconomische processen en mechanismen na een crisis (zoals van de afgelopen jaren), dan leidt dat tot gestotter en machteloze armgebaren die iets verraden van smoezelige achterkamertjes waar oplichterpraktijken vanuit een giftig berekenende instelling worden ontwikkeld. Niks verantwoordelijkheid nemen. Dan is het van belang de dadercultuur naderbij te bekijken omdat die haaks lijkt te staan op het gezonde verstand en het idee over redelijkheid. Ik plaats de dadercultuur in de Atlantisch-Caribische context. Ik wil de aard en het effect kunnen zien van dergelijke instelling en de samenhang met de reeds gecompliceerde tweespalt van pioniers en slachtoffers in dat gebied. De pioniers Ik weet niet of hij de open brief, die ik hem ooit schreef ooit heeft gelezen, hoewel hij voor iedereen is in te zien7. De marineofficier, die mijn commandant was, was jonger dan ik. Niet dat dit echt ter zake doet, maar hij was in het carrièrepikorde-denken een zogenaamd goudhaantje. Hij zou snel doorstoten naar de top. Hij wilde omwille van die drang alleen maar in het gezelschap verkeren van andere veelbelovende karakters, kennelijk uitermate wilskrachtige figuren die zich tooien met sjerpen van succes, hoe dun de stof en waterachtig de kleuren van dergelijke linten van onderscheid dan ook zijn mogen. De vlondertjes waarop de prijzen van succes staan opgesteld, liggen aan de overkant van de brede loopbaanstroom en ze zijn dikwijls uiterst fragiel en wankel, hun ankers maar amper berekend op de vloed en deining. De eigenaren van goudhaaninborsten zijn echter dikwijls forse schotsenstappers; zij 7
Atlantisch Rendez-vous, verhalen uit de Kraalzee, pagina 273 e.v.
lopen met gespreide armen, heel bewust hun evenwicht houdend in snelle treden van schots naar schot over de wiegelende stroming naar de vlonders aan de andere kant. Bij deze passage zetten ze zich regelmatig af tegen schouders en ruggen van anderen die de overtocht iets bedachtzamer trachten te voltooien. Ik schreef hem een brief waarbij ik hem eigenlijk waarschuwde voor zijn situatie. Het was echter niet zo dat ik nu verwachtte dat hij naar mij zou luisteren; die illusie had ik niet. Ik wilde via deze open brief voor mezelf duidelijk krijgen dat de luisterrijke epoche van dergelijk extatisch schotsenspringen misschien wel voorbij was. De grootse dagen van onverschrokkenheid als zeekrijgsman zijn achter de rug. Niks blijft nog onopgemerkt. Je kunt je op je schip niet meer achter de horizon verstoppen. De tijd dat de zee voor prijzen en prijsvechters was, is voorgoed voorbij. Voor elk incident dat maar enigszins door het grote oog van de Opmerkzaamheid wordt waargenomen en dat maar twee graden afwijkt van De Grote Koers, richt men tribunalen op. Ze trekken je dan één voor één de pluimen uit het goudhaanpak. Er is geen ruimte meer. De grote ontdekkingstochten zijn uitgevoerd en een marineofficier die nog steeds groots wil worden in de traditie van de kaapvaart, moet heden ten dage over een immens verblindende gestalte in charisma beschikken. Hij moet onverhoeds en ongezien de schotsen betreden en hij moet over een onomstotelijk excuusvermogen beschikken. Mijn commandant wilde zeker elke week wel eens in de plaatselijke krant komen met een heuglijk feit, een goede daad of onverschrokkenheid. Vooral met foto. Hoewel ik nogal wat aandacht aan hem besteed in dit stukje, speurt geen spier in mij bekommernis voor zijn wedervaren. Het ging niet om hem. Ik wilde begrijpen en doorgronden hoe wij als Europeanen ooit in staat zijn geweest ons ooit in dit deel van de Caribische wereld te vestigen met een dergelijke overweldigende invloed en hier ook nog een samenleving te ontwikkelen die ons in het diepste van ons wezen vreemd was, is en zal blijven. We plantten er een manier van samenleven op slechts enkele eilanden in een overweldigend decor, maar vanuit het “moederland” konden en kunnen we maar een heel vage verbinding ervaren met deze wereld. Sterker nog, we wilden er ons niet en weigeren ons nog steeds ermee te associëren, terwijl we toch met alle vezels van onze oorsprong en wezen vorm en inhoud hebben gegeven aan deze samenleving. Ik probeer te achterhalen vanuit welke gesteldheid, geest, samenstelling van idee, overtuiging, morele code, betrokkenheid of visie we ons deze gebieden hebben toegeëigend, hoe we ze hebben vastgelegd, in kaart gebracht, met naam hebben genoemd, gestempeld en bebouwd? Deze commandant was in mijn ogen een prototype van het pioniersras dat zich ooit heeft toegelegd op deze taak: kordaat, vervuld van een snedige antieke geest en hij wilde niet horen van zaken die zijn wereld in de war konden sturen. Ikzelf ben een nazaat van die zelfde doortastende karakters. Ze hebben mensen naar de eilanden gevoerd, geprest, gedwongen en ze zijn er zelf ook gaan werken en wonen in de context die ze zelf hebben ontworpen en geëxploiteerd. Dit is eeuwenlang zo gegaan vanuit een kennelijke houding van berekenende onverschilligheid. Ik zeg “kennelijk”, want ik weet het niet zeker en daarbij is het niet aan mij neerbuigend te doen over die geschiedenissen. Eén ding is wel zeker: een aanzienlijk deel van hen die we er naartoe brachten en van ons die er uit vrije wil is aangespoeld, is van elkaar vervreemd. We zijn ook losgeslagen van de oorspronkelijke moraal, motieven, leefwijze en mentale instelling en wel zodanig dat er een weerbarstige kern van vijandigheid is ontwikkeld, waarvan de boosheid ons regelmatig in kwalijke erupties in het verbouwereerde gezicht waait. Wat vroeger buiten de directe
waarneming werd uitgevreten, bleef onzichtbaar. Er lijkt aan de andere kant van de lijn iets vreselijk fout te zijn gegaan en dát op een onooglijke oppervlakte van circa 1000 km2, het gezamenlijke oppervlak van zes eilanden, stippen op de horizon, splinters in de oceaan. Niemand aan deze kant van de lijn wilde indertijd weten wat er gebeurde. Het duurde letterlijk eeuwen. Er groeide toen al een wezenlijk woud van ongemak, onbegrip en smadelijk wantrouwen, dat uiteindelijk in een volkomen misverstand ontaardde, gevoed door barrières misplaatste schaamte, apathische schuldbeleving en woekerende narrigheid. Uiteindelijk worden we nu nog bijna voor het tribunaal van het verleden gedaagd, terwijl we ons in het moederland zelfgenoegzaam wentelen in politieke correctheid, hemel en hel bij elkaar schreeuwen over gelijkwaardigheid en te hoop lopen tegen discriminatie. Oh, mijn god en mijn geweten, hoooort mij aan! De Caribische eilanden… die zijn er toch maar alleen om er even uit te rusten? Meer niet, toch? Maar de horizon is nu doorzichtig geworden. Dáár ginds… in ons koninkrijk is het scheef gelopen. De verbijstering. Boeli van Leeuwen schreef erover en dit fragment illustreert op schrijnende wijze hoe het fout is gelopen, hoe de vervreemding met bijna dwaze onthutsing heeft toegeslagen. Het fragment is een vertelling van twee katholieke priesters die elkaar als oude vrienden op Curaçao wederom zijn tegengekomen en die uitkomen bij een wanhopige vrouw die kennelijk bezig is een van haar kinderen om te brengen. Zij proberen haar het kind af te nemen en er ontstaat een schermutseling. “Ze hield het kind nu naast de teil tegen de grond gedrukt. Adam liet haar los en zei zacht en dringend: ‘Dunami e jioe’ (vert. ‘geef mij het kind’). Ze sloeg plotseling dubbel, bleef met haar kin op de rand van de teil liggen en begon spasmodisch te braken. Adam stak zijn hand uit en zei weer zacht gebiedend: ‘Dunami e jioe’. De vrouw kwam op haar knieën overeind, haar kin en hals glinsterend van schuimend braaksel, de tong kwijlend uit de mond en liet het kind los. Adam nam het kind in de kromming van zijn rechterarm en keerde zich om het aan Pater Bodin door te geven. Net toen hij zich had omgedraaid, greep de vrouw naast de teil een keukenmes, sprong overeind en stak het mes met een zoevend geluid tot aan de greep in zijn rug”. 8 Dat was een verhaal van ruim veertig jaar geleden, maar nog… kleuters en kinderen gaan zonder eten naar school… of juist níet, omdat de moeders zich diep schamen over de armoede, hun kind en de omgeving waarin ze dreigen te verstikken. Dit is niet incidenteel. Er zijn nog steeds moeders die aan de uiterste rand van wanhoop leven op het eiland. De horizon is doorzichtig geworden nu door alle moderne middelen van communicatie. Alle informatie wordt in een knip en klik vastgelegd en men kan zien, ervaren, horen en beleven. Maar nog steeds blijven de beelden diffuus. Het dringt niet door. We zijn al eeuwenlang verstekelingen in elkaars gezelschap. We leven in elkaars context. We gebruiken hetzelfde idioom. We maken gebruiken van elkaars middelen en mogelijkheden, maar zonder dat we dat van elkaar willen weten. Het is nog sterker: we blokkeren elkaar in vertrouwen en bejegening. We reizen met een last waarvan we het fijne niet kennen en niet eens willen kennen: niet de substantie, niet de omvang, de zwaarte of de lichtheid, niet de hanteerbaarheid. Het is alsof we een wezenlijk onderdeel van elkaars verband missen, ja zelfs alsof we niet van elkaars bestaan op de hoogte zijn gesteld. Waar zijn de pioniers voor dit niemandsland, die nieuwe voortrekkers?
8
“De eerste Adam”, Boeli van Leeuwen, P.N. van Kampen en zoon, 1966, Amsterdam
Wynia heeft het over het raken op het punt van morele inferioriteit, waarin de nakomeling van de dader verkeert en Grunberg verdedigt het recht op onverschilligheid. Dit laatste staat tegenover het gelijk van de eeuwenlang geconserveerde woede van de nakomelingen van de slachtoffers en de kennelijk daarmee samenhangende morele superioriteit van die nakomelingen. Wat is dat dan precies, die morele superioriteit of inferioriteit? Wat behelst het recht op onverschilligheid? Vanuit deze constateringen kom ik uit bij de paradox van de moraliteit. Ik zeg “de” paradox. Er zijn ongetwijfeld meer vormen en benaderingswijzen om vele paradoxen in de moraliteit aan te duiden. Dit hangt ook samen met opvattingen, ideologieën, cultuurstelsels en religies. Ik denk echter dat woede in de vele verschijningsvormen die het kent en die men misschien niet eens meer als woede kan of wil zien, zelf energie kan geven aan de innerlijke conflicten bij en de paradox van de moraliteit. Hierdoor ontstaan sociaal antagonisme, inertie en pathetiek, zelfs met sterke collectieve pathologische trekken, die over generaties heen structureel onoplosbaar zijn of lijken. In de Caribische context is deze paradox sterk aanwezig. Juist bij de discussies van wat genoemd wordt de ‘zwarte holocaust’ is dit duidelijk merkbaar. Het lijkt erop dat nergens elders ter wereld de maatschappelijke samenhang zozeer wordt gespleten door de tegenstelling tussen schuld en schaamte. Het gaat hierbij om een complex van factoren en actoren. Aan de ene kant staan de daders, de nakomelingen ervan, degenen die gezien worden als vertegenwoordigers van het stelsel van verovering, exploitatie en uitbuiting, de pioniers, durvers en doeners, die zich nog steeds vrijpostig en zonder scrupules lijken te gedragen. Zij staan tegenover de slachtoffers, de nakomelingen ervan, de oud-geknechten en onderdrukten. De kant van de slachtoffers is veelvuldig beschreven. In ontelbare publicaties zijn de verhalen opgetekend en vanuit velerlei kanten is het slachtofferisme als fenomeen onderkend en gemarkeerd. Men heeft de bijbehorende traumata in hoogte, diepte en laagte ontleed, gekwalificeerd en gekwantificeerd. Bijna alles wat er gebeurt in die samenleving op de bijna verwoestende thymotische dynamiek. Ik heb dat in hoofdstuk 1 hopelijk duidelijk genoeg aangetoond. Om een goed beeld te krijgen van de werking van de thymotische dynamiek9 zoals Sloterdijk dat noemt, is het van belang te kijken naar beide krachtenvelden: die van de dader en van het slachtoffer. Aan de ene kant de daders met het schuldcomplex ontwikkeld, aan de andere kant de slachtoffers met het schaamtecomplex. Beide zijn verschijningsvormen uit eenzelfde stam: de thymos. Beide fenomenen zal ik trachten te beschrijven. De daders “DE GESCHIEDENIS VAN de ontdekkingen is ontelbare malen te boek gesteld: als avonturenroman van de zeevaart, als succes- en misdaadgeschiedenis van de veroveringen, als afgunstgeschiedenis van de imperiale grootmachten én als nieuw-apostolische kerkgeschiedenis (die zelf weer de afgunstgeschiedenis van de missieorden en de verschillende gezindten was). ‘De Europese expansie’ is voorwerp geweest van alle soorten verheerlijking en verkettering; in de Oude Wereld is ze tot een akker geworden waarop de zelftwijfel zijn naoogst houdt. Een filosofisch doordachte geschiedenis van de ontdekkingen daarentegen, zowel van de aardse als van de maritieme, werd bij mijn weten nooit overwogen, laat staan dat er pogingen werden ondernomen er een te schrijven – en dat ligt waarschijnlijk in hoofdzaak hieraan dat de hoofdbegrippen die onontbeerlijk zijn voor een filosofisch resumé van het 9
Peter Sloterdijk, Woede en Tijd pagina 19 e.v.
globaliseringsproces, slechts ondergeschikte plaatsen innemen of – en dat geldt voor de meeste – er helemaal geen deel van uitmaken: afstand, afvaardigbaarheid, baldakijn, barbaren, beeldvorming, cynisme, dichtheid, eenzijdigheid, inbezitneming, investering, kapitaal, kartering, medium, misdaad, missie, netwerk, oecumene, onbekendheid, ontremming, remming, risico, schulden, terugkoppeling, uitbreiding, uiterlijkheid, verkeer, waansystemen, wensdenken, wereldsysteem”. 10 Sloterdijk vat in dit citaat eigenlijk heel goed samen dat er tot op heden wel veel is geschreven over de grote Europese era (van 1500 tot circa 1945), maar dat nooit goed is onderzocht wat nu exact de grondslag, de diepere oorzaken en het motief zijn geweest van die overweldigende Eurocentralisatie in de wereld. Zeker het Amerikaanse continent, maar ook het Afrikaanse is doordrenkt van Europese aanwezigheid. De laatste decennia is Europa voor deze bemoeienis overladen met verwijten; het verleden zoals Sloterdijk in hetzelfde boek aangeeft, is getribunaliseerd voor deze vijfhonderdjarige misdaad en de voormalige helden zijn in de nieuwetijdse moraliteit ontmaskerd als schurken. Men kan er echter niet onderuit de structurele gespletenheid van veel Caribische samenlevingen te verklaren zonder verkettering en veroordeling van de Europese expansie en overheersing. Met “Het Kristalparadijs” doet Sloterdijk een eerste poging te komen tot een filosofie van de grote ontdekkingen en de era van Europa. Hij plaatst deze studie in een globalistische context. Hiermee wil hij aangeven dat – willen we ooit de dwingende en dringende tendens tot globalisering leren doorgronden – we deze moeten leren begrijpen in de wereldgeschiedenis van de laatste vijfhonderd jaar. In zijn opvatting is globalisering niet iets wat de laatste vijfentwintig jaar is begonnen, maar was die in zijn eerste fase al in de 18e eeuw afgerond. En omdat dit begrip op filosofische gronden nooit is beschreven en onderzocht, zijn er misverstanden en tegenstellingen ontstaan. De verwarring heeft lang genoeg geduurd. Men komt er bijvoorbeeld niet meer met verklaringen van morele superioriteit (of inferioriteit) zoals Wynia dat schrijft of met het mensenrecht van onverschilligheid, zoals Grunberg bepleit. Deze bieden geen oplossingen voor het mensonterende probleem van gespletenheid ingeval de Caribische situatie. Het probleem is overduidelijk, maar waar of hoe vindt men leniging, herstel voor gedane zaken en recht voor geschiedenissen? Verkenning van de ruimte: het terra incognita. Naarmate ik vorder over de witte vlakte van deze pagina’s, waarop ik schrijf, kleurt het langzaam blauw door de inkt van de pen en de ruimte lijkt groter en weidser te worden zelfs. Ik schrijf dit ook deels voor mezelf om mijn eigen vlakte in kaart te brengen. Ik heb steeds meer bladzijden nodig, steeds meer witte papiervlakten. Ik schreef hierboven “terra incognita”. De wereld is echter meer water dan land. Niemand had in de 16e eeuw durven denken dat er zo ontzettend veel zee zou zijn. We leven niet op een aardbol, maar op een waterbol. De meeste onbekende plekken op onze globe zijn niet wit maar blauw. Om te ontdekken moest men varen. Heel veel varen. De maritieme activiteit werd een sleutelbezigheid; de maritieme instelling bij de ontdekkers werd de dominante geesteshouding. Verzamelen en thuis brengen. Dat was een van de grootste opgaven van de ontdekkers, zij die de werkelijkheid bloot leggen, onthullen. Ze moesten de bewijzen vergaren, maar meer nog, zij moesten de opbrengsten mee naar huis nemen, de verdiensten, de winsten voor het
10
Peter Sloterdijk, Het Kristalpaleis, pag. 61.
ingelegd kapitaal. En ik wil ook wat thuis brengen met dit schrijven, dat deels ook een ontdekkingstocht is voor mezelf. In die zin is het niet anders. Soms wil ik te veel ineens vertellen. Mijn pen raast dan over het papier. Ik hou de expanderende gedachten dan niet bij en dan moet ik zo nu en dan teruggrijpen naar gedachten die ik eerder heb gebruikt. Ze dienen dan als springplank voor een volgende verkenning. De ontdekkingstocht is een manie. Waarom zou ik me anders wagen aan zo’n boek? In januari 2008 schreef ik bij mijn afscheid van de Koninklijke marine een pamflet. Ik keek hierbij terug op bijna veertig jaar werken en leven bij de nationale reder. Ik schreef onder andere dit op. “Identiteit: overgeleverd aan de continentalen De meeste grote beschavingen zijn ontstaan bij de zeeën of aan grote rivieren. Hier was de meeste reuring. Het is heel simpel te verklaren: schepen hebben het vermogen relatief veel goederen en mensen over grote afstanden snel te vervoeren. Over land is dat (nog steeds) moeizamer. Nederland dankt haar beschaving aan de zee. Rigoureus of mild. Maritiem, ja. En welke betekenis kunnen we daaraan geven? Nederland (of een zeer belangrijk deel daarvan) is door de eeuwen heen Atlantisch georiënteerd. Het achterland was gericht op het continent. Een Atlantische of maritieme gerichtheid houdt in dat je extrovert bent, gewend bent met veel vreemde invloeden om te gaan. Het karakter van Atlantisch gerichte mensen is voorts flegmatiek, dynamisch en onberekenend. Zij zijn rigoureus bij het nemen van beslissingen (men heeft immers dikwijls te maken met snel wisselende situaties) en hooghartig van nature. Continentaal gerichte mensen zijn conservatief, introvert, stabiel, mild, statisch, star, principieel en wrokkig van aard. Dit zijn absolute kwalificaties en men moet voor ogen houden dat er veel varianten in zitten; het gaat om patronen. Daarbij komt dat Atlantisch georiënteerden gewend zijn in kleine verbanden te werken met snel wisselende patronen; continentalen werken in grotere verbanden met vaste patronen. Deze laatsten hebben ook de neiging om alles meer vast te leggen (de kadastergeest), terwijl de maritieme geest meer werkt met lijstjes op ad hoc basis11 (het gegist bestek op een vrije zee). Continentaal gerichte mensen zijn jaloers op mensen van maritieme aard. Ze dichten de ander kenmerken en geaardheden toe die zij in hun landelijke aard ook wel zouden willen hebben, maar die er in hun levenswijze niet of minder toe doen. De heren van de zee lijken meer mondain, bereisd, liberaal en openhartiger te zijn en met bluf te kunnen bestaan, terwijl de heren van het land provinciaal zijn, feodaal, meer gehecht aan één plek, grondig in hun aanpak, maar bekrompen. Het is het verschil tussen de Britse en Duitse aard als men het in algemene lijnen wil bekijken. Het is maar net waar je je bij thuis voelt. En dat is een basis waarop identiteit wordt gevormd. De laatste jaren heeft er meer vervlechting plaatsgevonden tussen beide oriëntaties, maar in de kern bestaan de verschillen nog wel. De maritieme oriëntatie is stukje bij beetje ingeperkt doordat de moderne informatietechnologie mogelijkheden heeft geschapen tot grotere beheersing van de bedrijfsvoering en dus met verminderde regelmogelijkheden voor traditioneel autarkisch ingestelde heren van de zee. De patronen van de continentalen dringen zich op bij de maritiemen, deels als uiting van de latente jaloezie (‘we zullen die vrijbuiters wel krijgen’!).
Niet voor niets is in Nederland het juridisch kader ontworpen voor de vrije zee (Mare Liberum van Hugo de Groot), een nog steeds springlevende doctrine.
11
Esprit. Wij als marinemensen ervaren het verlies van eigen regelmogelijkheden en manoeuvreerruimte natuurlijk ook (zie ook bij ‘normen’) en we reageren als admiraal Michiel de Ruijter zelf: ‘De heren hebben mij niet te verzoeken, slechts te sturen. Al zouden de heren mij bevelen op één schip de vlag te voeren en de vijand tegemoet te treden, dan ga ik’. (vrij vertaald natuurlijk). Het getuigt van grootsheid van geest en bestaan, hooghartigheid en overtuiging. Uiteindelijk zal de vrije geest overwinnen; we staan boven alles. Anderen maken beleid; wij trekken ons plan. En dit is een instelling om jaloers op te worden natuurlijk. Het verraadt een houding die men onverzettelijk kan noemen. Niet voor niets worden heren van de zee geciteerd in dit verband: ‘dan liever de lucht in’! of ‘ik val aan, volg mij’! “ Ik wist toen nog niet dat ik ruim twee jaar later “Het Kristalparadijs” van Peter Sloterdijk zou lezen. Hij zegt dat de wijsbegeerte vanouds terrane trekken heeft, waarbij vaste patronen worden uitgedacht, waarden en normen die “voortvloeien uit landbouw en de verbondenheid met het leefgebied”. Vaste grond met vaste patronen in vaste overtuigingen. Maar het was al veranderd. “Dit gebeurde in een tijd waarin het marinisme zo al niet de absoluut betere, dan toch de pragmatisch slimmere antwoorden had gegeven; de rede van de zee weet dat men ervoor moet oppassen dat men niet strandt; alleen wie aan de oppervlakte navigeert, opereert succesvol. De nautische geest heeft geen fundamenten nodig, maar overslagplaatsen, buitenlandse partners, inspirerende havencontacten, verre doelen en een dosis burgerlijk aangewende criminele energie”. Zo zijn de manieren van de maritiem gerichte karakters. Dat schreef ik ook al min of meer. Over de continentalen schrijft hij: “In het algemeen wil men immers het geheel vanuit het veilige nationale territorium beheersen en tegen de eisen van de nautische beweeglijkheid vaste bodem in stelling brengen”12. Hij schrijft over terrane en maritieme voogden en denkers en schetst daarbij op een geheel eigen wijze de verschillen tussen wat ik noemde de Atlantische of maritieme geesten en de continentale. Ik was eigenlijk ietwat onthutst toen ik mijn spinsels hierbij bevestigd zag, maar Sloterdijk maakt er meer van. Hij ontwerpt de contouren van een filosofie voor de pioniers, de ontdekkers en hij zoekt daarbij naar de oorsprong van die onweerstaanbare wil en overtuiging voor de ontdekking en verovering van terra incognita. De globe, de perfecte bol, de bijna griezelige schoonheid van de blauwe zonnesatelliet en de hartstocht waarmee dat gepaard ging: de eerste fase van de globalisering. Deze fase wordt gekenmerkt door de Grote Verhalen van de ontdekkingen, de wereldfaam van cartografen, de ontwikkeling van de nerveuze onverschilligheid van het kapitaalstromen en kredieten en de grootsheid van de “seaborne empires”. Die eerste fase van globalisering werd al afgesloten in de 18e eeuw. De gestage ontsluiting van de wereld begon in westwaartse richting en was dus Atlantisch van aard en samenstelling. De beweging in de richting waar de zon onder gaat, was veelbelovend: verwesterlijking staat voor exploratie en ontwikkeling van nieuwe rijkdom. Pas later – toen de eerste fase van globalisering was afgesloten en de Europeanen zich gingen vestigen – werd verwesterlijking synoniem voor kolonialisme13. Bezetenheid. Zo kun je de drang van de Europeanen wel noemen. Gedurende zowat vijfhonderd jaar ging de trek door. De bol zou en moest ontdekt en onthuld worden. Het ging samen met een enorme wilskracht en gedrevenheid, waarbij grote risico’s werden genomen. Sloterdijk lijkt koortsachtig naar een verklaring te zoeken. “Zonder motiverende waansystemen, die zulke sprongen in het onduidelijke en onbekende als verstandige handelingen rechtvaardigden, waren de reizen van de Portugezen en de Spanjaarden nooit op touw gezet. Wezenlijk aan de goed georganiseerde waan is dat hij aan anderen kan worden gepresenteerd als plausibel project, een waan die niet aanstekelijk is, begrijpt
12 13
Sloterdijk Het Kristalpaleis, pag 98 – 99. De term kolonialisme verwijst overigens wel naar Columbus, die in het Spaans Colon heette.
zichzelf onvoldoende”. Hij heeft het over de deliriums van de ontdekkers. 14. Het is het perfecte samenvloeien van onzelfzuchtigheid en zelfbediening dat leidt tot autogene manie en zelfenthousiasmering, die zo sterk is dat ze uitmondt in zelfoverreding, bereid tot het uitdragen van de waan tot succes. En deze waan is zo sterk dat hij kans ziet anderen ermee aan te steken. Er moest immers geïnvesteerd worden: de kapitalen werden wereldrond gemaakt en werden productief gemaakt, waarbij men elkaar aanstak op een bovenzinnelijke manier, vertelt Sloterdijk. Er is meer nodig om te komen tot de overtuiging en de vervolmaking van de ontdekkingen. Het vergt doorslaand onderzoek naar de precieze motivering, de kracht die de ontdekker in zichzelf moet oproepen om door te gaan, een zelfovertuigende vloed die ingegeven is door een intrinsieke raadgever, de consulent in zichzelf die jezelf overhaalt door te gaan. Men moet verlost zijn van eigen aarzelingen en remmingen. Er wordt een toestand van subjectivering “opgeroepen, geschapen en vervuld”, waardoor het individu de stap maakt van het idee naar de uitvoering. Hij wil de theorie omzetten in praktijk, zoals dat heet. Hierdoor wordt hij dader (ondernemer) die een “redelijk” besef heeft van zijn eigen interesse en directe belang. 15 De pionier is ontremd; hij is de terughoudendheid voorbij en dit kan ver gaan. Columbus vervalste in zijn verbetenheid zelfs de logboeken van zijn schepen om bij de bemanningen de moed erin te kunnen houden. Vasco Da Gama liet bij een opkomende storm de navigatieinstrumenten en kaarten van zijn kapiteins overboord gooien om bij hen de gedachten of neigingen terug te keren vroegtijdig te elimineren. 16 De drang zichzelf steeds verder te stuwen en ervan overtuigd te zijn dat het zál lukken, ligt in de directe betekenis van het doen of handelen zelf: de wil om te handelen en te ondernemen, eerder nog dan in het uiteindelijke resultaat. Een dergelijke zelfontremming en zelfoverreding kon tot ontwikkeling komen in Europa nadat het humanisme er was ontstaan en er voorgoed een basis kreeg als nieuwe mentale instelling. Bij het ontstaan en de groei ervan in de 15e eeuw ontdekte de mens zijn eigen mogelijkheden als ontwerper en uitvinder. Hij is ontkomen aan de middeleeuwse geest die hem aan het aardse en metafysische hield. Hij vond nu een nieuwe weg in politieke, economische en sociale structuren, maar ook in de wetenschap en de kunsten. De technologie ontwikkelde nieuwe instrumenten en de mens kwam tot ontplooiing op eigen kracht. Het waren vernieuwingen die juist nieuwsgierig maakten. Men was koortsachtig en ontwortelend aan het zoeken. Heimwee sloeg om in “uitwee”, de drang om weg te gaan en los te komen. De Europese mens vond de ruimte om een “dader van nieuwe daden” te worden, “een veroorzaker van nieuwe effecten, een drager van nieuwe voorstellingen”17. Met de nadruk op nieuw vooral. Maar er zijn in die omstandigheden weinig referenties. De mens beseft dat hij alleen zichzelf als richtsnoer en norm heeft voor het handelen hoezeer hij ook wil doen voorkomen dat hij meewerkt aan de uitvoering van door God gegeven heilsplannen. Hij kan alleen vertrouwen op zijn eigen mogelijkheden, middelen, beperkingen, waarnemingen en overtuigingen. Hieruit ontstaat een nieuwe “dadercultuur”, waarbij men alleen ongericht iets kan “stamelen over genie en creativiteit”, zoals dat “sinds het einde van de 15e eeuw in het artistieke Europa rondzingt”, maar dat juist daardoor “een bewijs van onvermogen van de moderne mens om een zinvol standpunt te bepalen tegenover de eigen ondernemingskracht” is.18 Dat is de keerzijde ervan. De mens is dus gedwongen in het offensief te gaan. Hij is gedwongen zijn eigen potentieel te ontdekken. Hij is op zichzelf aangewezen. Hij gaat aan de slag met deze nieuwe inzichten en groeiende eigenzinnigheid en zo ontwikkelt hij die nieuwe dadercultuur. Sloterdijk, Het kristalpaleis, pag 62. Sloterdijk, het Kristalparadijs, pag. 65 – 66. 16 Idem, pag. 91. 17 Idem, pag. 75. 18 Idem, pag 75. 14 15
Met die bezetenheid, de nieuwe dadercultuur, de ontremming, de bovenzinnelijke drift van rondreizend kapitaal, de prijzen en de vastberadenheid om de onbekende verten te onthullen en in kaart te brengen, probeert de moderne mens ook te ontkomen aan zijn spleen. Hij zoekt genezing voor zijn zwaarmoedigheid en in hem teert het verlangen weg te gaan, het Eldorado te zoeken als de ontevredenen der aarde. Er ligt een wereld open en die is er klaar voor ontdekt te worden. Slauerhoff heeft het veelvuldig gedicht, zoals in (een fragment uit) Zeekoorts hieronder. “Ik moet weer op zee gaan, een goed schip en in ’t verschiet Een ster om op aan te sturen, anders verlang ik niet. Het rukken van ’t wiel. ’t Gekraak van het hout, het zeil er tegen, Als de dag aanbreekt over grauwe zee, door een mist van regen”. Het verlangen om weg te zijn als tegenovergestelde van heimwee, kan net zo krachtig zijn. Het is de nautische extase. En die instelling – een mentale kwestie, die de meeste van de moderne Europeanen niet meer kwelt omdat we gewend zijn geraakt aan collectieve verzorging en zekerheid – dreef onze voorvaders onwrikbaar voorwaarts. Ze moésten omdat ze konden, wilden en gedreven of gelokt werden. Het recht van de ontdekker Verzamelen en thuis brengen. Elke ontdekker wil bewijs verzamelen van zijn vondst. Hij wil het laten zien en hij wil de opbrengst van zijn moed, doorzettingsvermogen en spitsvondigheid in handen krijgen en het houden. Het is van hem. Het is niet louter het avontuur; er moet ook aan verdiend worden: wat iemand vindt is van hem. Het tonen van de veroveringsgoederen die door ontdekking zijn verkregen, is essentieel. Het is belangrijk voor de erkenning en het blijft in zijn bezit. Het ontdekken zelf is het onthullen van zaken die eertijds verborgen waren gebleven. Dat moet in kaart worden gebracht en veilig gesteld. Men neemt buit, monsters, goederen, documenten, levende have en ook verdragen mee. De zeekaarten waar de kapiteins vroeger mee op stap gingen, waren staatsgeheim. Veelal alleen de admiraal wist waar men naar toe ging. De ontdekkingen waren wel bekend, maar slechts voor een beperkt aantal mensen. De concurrentie was letterlijk moordend. Een zee die voor iedereen open ligt en waar de vrijheid heerst, daar heerst ook het recht van de sterkste, want wie moet wie controleren en op basis waarvan? Er is geen handhaver. Kaarten waren strategische middelen en de eerste visuele hulpmiddelen van de globalisering. Op deze manier trok men de overkant, de pas ontdekte en veroverde gebieden naar zich toe; de wereld wordt op deze manier virtueel kleiner en overzichtelijk. Hanteerbaar voor het brein. Dit was de eerste fase van de globalisering. “Imperialisme is toegepaste planimetrie, de kunst om bollen in het platte vlak en werelden in tabellen weer te geven. De heer bepaalt de schaal. Soeverein is degene die over de vervlakking beslist. Alleen datgene laat zich veroveren wat zich met succes van een dimensie laat beroven”. 19 Maar waar ontleenden de Europese ontdekkers het recht aan de bezochte gebieden ook te veroveren en als het hunne in te lijven? Men vond wel dat er ook een juridische bodem gelegd moest worden onder de nieuw verklaarde eigendommen. Dat was ten eerste om het eigendom van de ontdekking op zichzelf vast te leggen en – zeer belangrijk ook – als tweede wilde men het gebied veilig stellen tegen de concurrentie. In het begin van de tochten ging het om een Spaanse en Portugese wedloop. De ontdekkers brachten de gebieden die ze 19
Sloterdijk, Het kristalpaleis pag. 111.
bezochten onder “Hoge Bescherming” van de vorst namens wie ze waren uitgevaren en die de expeditie dan ook veelal had gefinancierd. Deze vorst verwachtte rendement op geïnvesteerd kapitaal. In die vroegkapitalistische exploitatiedrang was er al concurrentie. De stukken van continenten en de eilanden die men op de reizen vond en die ze in kaart brachten, werden met groot gebaar en formaliteit gelokaliseerd, opgetekend, afgebakend, beschreven en opgeëist. De reizigers plantten er hun vaandels en vlaggen; men kende het gebied een naam toe alsof het ok een doopsel ging. Men las plechtstatig verklaringen voor. Het ging in feite ook om een doopsel; in het kielzog van de ontdekkers waren priesters meegereisd die de opdracht hadden de nieuwe gebieden onder de hoede van de nieuwe god te plaatsen. De nieuwe wereldlijke vorst legde namens de kerkelijke autoriteit ook de christelijke “Hoge Bescherming” op: het gevonden gebied werd eigendom van vorst en kerk. Het was ook de praktijk van de feodaliteit, zoals die gangbaar was in Europa. Dit was reguliere politiek. De hoge bescherming van de vorst werd in de opvatting van de feodaliteit gezien als een privilege. Volgens Sloterdijk zijn in deze geste ook de motieven van het “maritieme natuurrecht” begrepen. Wat men op of over zee “vangt” – als “losse vis” of als “vrij wild” kan men houden; men mag het zich toe-eigenen. Dat is het recht van de ontdekker, de visser en de bezetter. Hugo de Groot wordt algemeen gezien als een van de grondleggers van het internationaal recht. In een van zijn werken heeft hij het recht op de vrije zee (“De mare liberum”) beschreven20. Volgens de opvattingen van zijn tijd werd op grond van het natuurrecht aangenomen dat bezit alleen rechtmatig verkregen kon worden uit arbeid. Omdat er op zee niets te “bewerken” viel, werd de zee – als transportmedium – gezien als niemands bezit (res nullius in de Latijnse juridische term). En dus was de zee voor iedereen open en toegankelijk. Ieder had evenveel recht op het bevaren van de open zeeën. Het motief om het ontdekte gebied toe te eigenen werd moreel versterkt door de opvatting dat de Europeanen zichzelf beschouwden als de gulle gevers, zij die een “waardevoller goed” komen aanbieden. Dit “waardevoller goed” bestond in hun opvatting uit nieuwe en betere rechtsregels, een nieuw rechtvaardigheid en beschavingsgoed. Een onderdeel van het brengen en schenken van dit waardevoller goed, was ook dat men de mensen die het betrof voor zichzelf aan het werk mocht zetten. Nadat Columbus en de zijnen de Caribische gebieden hadden ingelijfd, werden de nieuwe onderdanen belastingplichtig. Naar de zeden en Wat Sloterdijk met het maritieme natuurrecht bedoelt, maakt hij niet expliciet duidelijk. Het moet worden gezien als een specifieke vorm van het natuurrecht in het algemeen. In Nederland heeft men vanuit het zogeheten libertaristisch gedachtengoed een internetsite (www.natuurrecht.nl) geopend. De aanhangers van deze stroming denken sterk vanuit het natuurrecht. In de site wordt op specifieke wijze het natuurrecht uitgelegd. Robert de Limburgh beschrijft op die site in zijn opstel “Korte inleiding tot het natuurrecht” het natuurrecht als “het geheel van gedragsregels dat op het intuïtieve gevoel voor rechtvaardigheid en goed en kwaad gebaseerd is, dat aan de menselijke natuur eigen is en door de rede alléén ontdekt kan worden, …”. Naast het natuurrecht, dat niet door de mens is gemaakt en dat onveranderbaar zou zijn, kent men het positieve recht. Dit laatste is wel door de mens gemaakt; het is instrumenteel van aard en moet voortdurend aangepast worden aan de eisen van de tijd en omstandigheden. Het natuurrecht kent een eeuwenoude traditie. Onder andere Aristoteles, Socrates, Plato en Epicurus hebben het idee ontworpen en besproken. Via onder andere Thomas van Aquino en Augustinus is het verder ontwikkeld. Hugo de Groot heeft het in de 17e eeuw gebruikt als grondslag voor de ontwikkeling van het moderne denken over internationaal recht. Hij heeft op basis hiervan het recht voor het verwerven van buit op zee (De iure praedae), het recht op het open gebruik van de zee (De mare liberum) en het recht over oorlog en vrede (De iure belli ac pacis) beschreven. Hiermee heeft hij onder andere de toen heersende dagelijkse praktijk van ontdekkingen en veroveringen bevestigd.Veel van zijn denkbeelden reiken tot de huidige tijd. Bronnen : www.natuurrecht.nl , Jan en Annie Romein Erflaters van onze beschaving, pag 231 e.v.. Conrad Busken Huet, Het land van Rembrandt, pag. 399 e.v. 20
overtuigingen van die tijd was het niet ongewoon dat men hen daarvoor liet werken. In de feodale rechtsstructuren werden de gebieden toegewezen aan Spanjaarden, die het als leen van de koning beheerden. En zo ver weg van het Europese huis ontpopten zij zich al snel als onderkoningen (verdaderos reyes). De bevolking werd aan hen toegewezen in een stelsel van encomienda (toevertrouwen) en repartimiento (verdeling). Hoewel de koning van Spanje regelmatig aangaf dat men de indianen goed moest behandelen en dat zij niet als slaven beschouwd mochten worden, sloeg de uitbuiting al snel toe. Het toezicht op de behandeling was natuurlijk heel gebrekkig en in het genoemde stelsel ontaardde het al snel tot misstanden en grove mishandeling van de oorspronkelijke bewoners. 21 Ook David van Reybroeck geeft nog voorbeelden van het zogeheten waardevoller goed dat Europeanen brachten als hij een Belgische oud-koloniaal aan het woord laat die het treffend zegt. De Belgen, die in aanvankelijk nog in Congo achterbleven, voelden zich (zelfs bij de onafhankelijkheid van Congo in 1960) nog de dragers van de moderne beschaving, de vertegenwoordiger van de beschaving “tout court, die de maatstaf en de standaard van alle volkeren op aarde was”. De Europeanen benaderden de wereld “rondom als bouwers en vormgevers, met de wil die wereld te kneden en te transformeren en met de overtuiging dat we daar het recht op hadden”. 22 De weerklank van deze motieven zien we heden ten dage nog steeds weerspiegeld als we horen zeggen dat “het westen” zich gedwongen acht de waarden van rechtvaardigheid, de mensenrechten en de democratie te brengen in landen als Irak en Afghanistan. Men heeft er heel veel voor over; velen wagen hun leven in dienst van deze opvatting. In de huidige tijd worden dergelijke denkbeelden uitgedragen en ontwikkeld in een democratische context noemen, met andere woorden: de daden die uit deze overtuiging en wil tot uitvoering naar voren komen, heten gelegitimeerd te zijn door het volk zelf; het wordt gedragen door democratische controle en wilsbeschikking. Zoiets bestond niet in de dagen van de grote veroveringen. Men legde alleen verantwoording af aan de feodale vorst die zijn goede geld in de expeditie had gestoken. Men hoefde zich niet in allerlei bochten te wringen voor goedkeuring. Het geweten had het iets gemakkelijker: men kon gewoon zijn gang gaan. Het geloof en de rechtvaardiging van de daad hadden voldoende aan de steun van een kleine elite. Andere opvattingen deden er niet toe. Als je de bezochte gebieden tot je eigendom verklaart, heb je ook een bepaalde overtuiging over de mensen die er tot dan toe wonen of gewoond hebben. Je brengt hen immers een waardevoller goed. Als vanaf het begin van de veroveringen is er – in de woorden van Sloterdijk – sprake van “asymmetrie tussen de ontdekkers en de bewoners van de gevonden landen”. Een dergelijk instelling is een van de centrale kenmerken van de Europese opstelling bij de expansie, die zich in eeuwen voordoet. “Overzeese territoria golden als zaken zonder eigenaar, zolang de ontdekkers-bezetters zich tijdens het in kaart brengen van nieuwe gebieden, zij het bewoond of onbewoond, niet gehinderd of weersproken waanden. Meestal werden de bewoners van verre landen niet als eigenaars van die landen beschouwd maar als deel van het koloniale gevonden voorwerp – als het ware als het menselijk fauna, dat naar believen bejaagd en geoogst leek mogen te 21 Voor een uitgebreide beschrijving van het vroege stelsel van encomienda en repatimiento in de Caribische omgeving kan men te rade gaan bij De la Try Ellis, Antilliana, 1981, pag. 135 t.e.m. 146. De la Try Ellis haalt in zijn studie de oorspronkelijke Spaanse bronnen aan die een treffend beeld geven van de eerste jaren Spaanse overheersing in het Caribische gebied. 22 David van Reybroek, Congo pag. 309.
worden (dit gold overigens in de regel ook voor de grote meerderheid van de bevolking van de Europese territoria in de feodale tijd). De zogenaamde primitieve mens kon er zich in eerste instantie geen beeld van vormen wat het betekende dat Europeanen zich een beeld van hen en hun territoria wilden vormen. Wanneer de ontdekkers bij de ontmoeting met inboorlingen doordrongen raakten van hun eigen technische en mentale superioriteit – waarvoor de Aziatische en islamitische rijken vergelijkenderwijs minder aanleiding gaven , trokken ze daar in de regel meteen de conclusie uit dat ze het recht hadden het land in bezit te nemen en het aan Europese vorsten te onderwerpen”. 23 De ontdekkers moesten alles vastleggen; dat schreef ik eerder. De cartografie speelde hierbij een doorslaggevende rol. Kaarten waren ongeveer hetzelfde als notariële akten. Ze hadden in hun gewichtigheid en belang een wetenschappelijk gehalte en reputatie. Daarbij moesten de ontdekkers bij de kartering ook de namen voegen die de cartografen later op hun tekentafel toevoegden. Die werden dan vastgesteld, gehecht en algemeen gemaakt. In de naamgeving zelf was deels de wedloop om de veroveringen af te leiden. De naam die het kleine Bahamaeiland op 12 oktober 1492 van Columbus kreeg was “San Salvador” en deze naam was in twee opzichten goed gekozen. Het was de verzuchting dat men eindelijk land had gezien na zoveel maanden op het water. Maar het eiland was ook de nieuwe voorpost van het Christendom in de onbekende wereld. Het was de manier om aan te geven dat de god van de Spanjaarden hier nu meester werd. Verschillende gebieden kregen het voorvoegsel “Nieuw” of “Novus” in bezwerend wetenschappelijk jargon. Verschillende gebieden wisselden in de loop van jaren van eigenaar en kregen vaak ook weer andere namen. De Malvinas zijn voor de Britten de Falklands om nog maar te herinneren aan redelijk recente voorvallen. Soms kwamen namen bij toeval terecht of werden er vergissingen gemaakt. Een beroemd voorval is dat de naam van Amerigo Vespucci bij vergissing is verleend aan het continent Amerika24. De naam, zoals de cartografen die op hun kaarten vaststelden, bevestigden het recht van de ontdekker of veroveraar en vooral als eigendom namens wie hij het land in bezit had genomen. De beleving van de ruimte en het uitgestelde leven. Een andere dimensie van het leven op de Caribische eilanden is het idee van het uitgestelde leven. In de weidse ruimte van het overvloedige licht in het Caribische bekken heb ik me dikwijls afgevraagd wat nu de precieze reden of oorzaak is van het extra gevoel van vrijheid, de magnifieke grootsheid van de ruimte waarin je lijkt te bewegen en de bredere beleving van schoonheid in uitbundigheid van kleur en leven waardoor ik steeds werd bevangen door een vliesdunne huid van lichte droefenis. Het klinkt overdreven en extatisch en tegelijkertijd ervaar ik het als een absoluut en levendig deel van de werkelijkheid. Ook daarover heb ik nogal wat geschreven en ook weer Sloterdijk kwam gedeeltelijk met een bevestiging van een dergelijke beleving. Voor dat intense gevoel van heimwee en “uitwee” (de onrust van het steeds onderweg willen zijn) heb ik nooit een verklaring kunnen vinden. Antilliaanse Sloterdijk, Het kristalpaleis pag 114. In “The Catholic Encyclopedia” die ook via internet is te benaderen (http://www.newadvent.org/cathen/15384b.htm) staat een korte biografie van Amerigo Vespucci. Hierin staat dat Vespucci zelf in geen enkel opzicht zelf verantwoordelijk is geweest voor het feit dat zijn naam aan de Nieuwe Wereld werd toegekend in plaats van die van Columbus, die toch eigenlijk als de moderne ontdekker wordt gezien. Het was de Duitse cartograaf en geograaf Martin Waldseemüller die in 1507 zijn beroemde werk uitbracht “Cosmographia introductio” en waarin voor het eerst de naam America opdook. Hij argumenteerde dat – in navolging van de andere continenten Europa, Azia en Afrika – ook dit nieuwe continent een vrouwelijke aanduiding moest krijgen, waardoor Amerigo veranderde in America. Ondanks diverse pogingen de naam later nog te veranderen, bleef America in alle atlassen en in alle beschrijvingen bewaard. Dit thema is ook beschreven door W.Ch. de la Try Ellis (Antilliana), pag.152 en 153. 23
24
literatoren zoals Cola Debrot, Tip Marugg en Boeli van Leeuwen schrijven er ook over in hun boeken.25 En hoe komt het dat het aan ons blijft kleven toen we terug waren in het oude continent. Tegelijk met de vrijheid en ruimte ervoer ik een merkwaardig patroon van oppervlakkigheid, de vrijblijvendheid waarmee mensen in hun onderlinge verhoudingen elkaar bejegenen. Men zweeft als het ware om elkaar heen zonder diepgang; het is alsof men elkaar niet of onvoldoende bereikt. Misschien wil men voortdurend een voorbehoud maken in de onderlinge verhoudingen. Het is een voorbehoud dat ook samen gaat met het levensgevoel waar verschillende Antilliaanse schrijvers ook steeds op terugkomen: het voortdurend uitstel van bestaan, het idee dat de aanwezigheid steeds voorlopig is, een leven met voorbehoud van blijven. Soms had ik het idee dat mensen er steeds op bedacht waren te vertrekken van de eilanden voor het geval er iets verkeerd gaat. Sommigen zeiden zelfs dat men niet voor altijd hier zou blijven hangen; velen waren dikwijls bezig met elders, alsof ze daar dan beter op hun plaats zouden zijn. “’Het genie is een langdurige geduldbeoefening’. Dit las ik in ‘Bewolkt bestaan’, een roman van Cola Debrot, een Antilliaanse schrijver. Het verhaal gaat over twee broers die na jaren terugkeren op Curaçao om de plantage van hun overleden ouders te verkopen. Een van de broers komt onderweg een oude geliefde tegen. Het was nog in de tijd voor de vliegverbindingen toen alle overtochten nog per schip gemaakt moesten worden. Het citaat is eigenlijk een beetje een vreemde zin. Geduld uitoefenen is een deugd, ‘een schone zaak’; nee, hier is het zelfs een genie. Je stelt voor jezelf steeds uit datgene wat je erg graag zou willen. Tot hoe lang? En… waarom zou je dat doen? In deze roman van Debrot leven de hoofdfiguren ook steeds met de belofte dat het allemaal wel terecht komt en dat ze het ooit nog wel anders zullen beleven. Men stelt het leven voortdurend uit”.26 Zo schreef ik het eerder ooit op in een van mijn weekboekafleveringen toen we zelf nog op Curaçao woonden. Het is niet aan te geven waar dit gevoel van ontheemding precies vandaan komt. Tegen het einde van onze verblijfperiode in het Caribische gebied schreef ik er het volgende over. “157. De voortdurende belofte Week: 25 juni 2006 Als over een aantal weken de straalmotoren op vleugels in een gierende cadans het eiland onder ons vandaan trekken, dan blijf ik over met de gedachten dat deze archipel aan de rand van het bassin van de Caribische zee verloren werkelijkheden herbergt en dat ze deze tegelijkertijd zal blijven verliezen. Het is een verbazingwekkend gebied van eilanden, heel vaak tragisch van teloorgang, mild en hard en ook in perioden van bloei vertonen de verhalen sporen van schrijnend menselijk drama. Achter elkaar werden hier volkeren open weggejaagd. V.S. Naipaul is geboren op Trinidad als kind van voorouders uit India. Hij schrijft dat zijn bestaan, zoals voor iedereen die woont in zijn eigen geboorteland, een vanzelfsprekende wording was totdat hij erachter kwam dat ook op dit eiland een andere werkelijkheid had bestaan, een waarvan hij het bestaan niet had vermoed. Het was voor 25 Het thema ontheemding, vervreemding en eenzaamheid komt o.a. voor bij Tip Marugg in zijn boeken. Onder andere in “De morgen loeit weer aan” en “De straten van Tepalka” of bij Boeli van Leeuwen in “De rots der struikeling”, “Een vreemdeling op aard” en “In het teken van Jona”.
Cola Debrot, “Bewolkt bestaan” uit 1948 en ook in zijn roman “Mijn zuster de negerin” uit 1935 is het thema van ontheemding terug te vinden. 26
hem zelfs verbijsterend hiervan kennis te nemen: “… met mijn besef afgesneden te zijn van een verleden”, hoe “… meer dan vierhonderd jaar na Columbus in dit werelddeel, dat hij Indië had genoemd, mensen uit India woonden; en dat de mensen die hij Indianen had genoemd waren verdwenen. Ze hadden niets achtergelaten dat aan hen deed denken; ze werden niet gemist” (“Verlies van Eldorado”, uitg. Heureka 1978). Op de Antilliaanse eilanden waren dat de Caiquetio’s. Ze werden afgevoerd of vermoord; toen kwamen de grote wisselingen van mensen en bevolkingen op gang en allemaal lieten ze wel iets achter al was het maar een intrigerende indruk in verhalen en legenden, hoewel Naipaul zegt dat ze niet worden gemist. De bibliotheek van Willemstad bevat een grote afdeling die gaat over reizen, volkenkunde en vreemde culturen. Ik vind dat opvallend. Het is net alsof mensen hier – meer dan elders – nieuwsgierig zijn naar hoe het anderen vergaat, alsof alles buiten het eiland exotisch is. Ik heb er series boeken gevonden die me met een instant opgejaagde interesse langs de rijen deed wandelen, de wijs- en middelvinger dolend over de ruggen. Prevelend. Ik zocht langs het rijtje dat ging over de Caribische cirkel en ik vond V.S. Naipaul. Hij schrijft over zoektochten. In dit boek gaat het over het speuren naar de basis van de wonderlijke eigenheid waar hij onthutst naar kijkt. Toen ik bij dat rek stond en door het “Verlies van Eldorado” bladerde, kwam er een vreemde zin bij mij op: “… waaraan we zijn ontleend”. Zo’n flard fleemt als een fragment van rafelend besef. Ik noem het maar even zo omdat ik er geen andere betekenis voor weet. De lezer begrijpt misschien dat ik nu over de randen van intuïtie schrijf en dat ik denk over de legenden, waaruit mijn eigen realiteit is samengesteld. Zo’n fragment blijft hangen. Van gemis te kunnen schrijven, zo, dwalend langs geruchten die vaak vergissingen bleken te zijn of een herontdekking van uitdrukkingen, die steeds weer bedoelingen waren, maar die lang niet als zodanig herkenbaar waren: een gewaarwording die met het loskomen van de wielen van het asfalt van onze herinnering ongewis achterblijft. Hoe ging het ook alweer met dat land van goud? Alsof er steeds iets overblijft… van St. Eustatius bijvoorbeeld waar de gedachte – zoals het was in de 18e eeuw – nog steeds speelt dat het een “Gouden Rots” kan zijn of ook van Aruba waar eind 19e eeuw kortstondig een echte goudkoorts op gang kwam. Maar dat is het niet alleen. Het gaat ook om teloorgang van andere dingen. Een geheel ander temperament. Barche Baromeo vertelt over zijn jeugd op Curaçao, over zijn schoolgang bij de nonnen en hoe hij daarna los probeerde te komen: “Datzelfde gevoel van machteloosheid deed mij van Koningin Zingha (een geïdealiseerde schoolvriendin, WvL), die zich uitleefde in de Tambu, dromen en zo mijn hartstocht bevredigen, terwijl de maatschappij hamerde op een lichte huid om je ras te verbeteren en hogerop te komen. Je vrat jezelf van binnen op, gefrustreerd als je was door het gemis dat je voelde je niet in je eigen taal te kunnen uiten. Om voor eens en altijd, voor de eeuwen en eeuwen die nog moeten komen, vanuit het diepst van je zijn, het uit te gillen en je te ontdoen van al wat het onderwijs in het opgelegde Nederlands, zonder de basis van Moeder Papiaments, je heeft aangedaan” (“de nieuwe Antilliaan”). Hier roept iemand die verwacht lelijk terecht te komen in de vijzel van de geschiedenis, zoals zo velen voor hem in deze archipel met V.S. Naipaul als referentie van deze mogelijkheid, teneinde alweer onthutst herontdekt te worden in de teloorgankelijke realiteit. Het Papiaments staat momenteel opnieuw onder druk, terwijl men eerder niet eens de kans heeft gekregen de werkelijkheid in eigen taal te vertolken. Er ontrolt zich reeds een nieuwe geschiedenis, die van de globalisering en in deze
beweging sneven nu weer kleinoden. Het heden is nu al een legende, klaar om herontdekt te worden. Zo groeit de verbijstering weer aan in deze ring van de Cariben. Om heel wat redenen volgen we veelal niet onze hartstocht, de oorsprong “… waaraan we zijn ontleend”, zoals Baromeo vertelt en zoals ik plots dacht bij die boekenkast. We blijven achter, de taal ontbreekt, de verhalen zijn vergeten, de archieven zitten overvol, men overstelpt elkaar, hele volkeren vergaan, we zinken weg in moed, we ontsnappen aan elkaars bewustzijn, we verbergen onszelf. Dat is een kwestie van niet willen of niet kunnen natuurlijk en daarvoor is dan – paradoxaal vermogen – de passie toegerust op hart en ziel; we mogen gissen naar vermogen: zo is het in het atelier van onze autonomie. Over een aantal weken gaan we trachten te ontsnappen. Weg van hier. Ik denk niet dat dat lukt – het ontsnappen met de opzet alles onachtzaam achter ons te laten, bedoel ik – , want er dienen zich in onze nieuwe situatie weer andere dingen aan terwijl de oude dingen blijven; hetgeen we zullen missen.”27 Vooral in de eerste eeuwen van de expansie vochten de Europese machten hun oorlogen uit in verre Atlantische gebieden. Ook nadat ze op het eigen continent hun vetes hadden beslecht met verdragen, gingen de gewelddadigheden op de oceanen en in de gebieden overzee gewoon verder. Koningen verleenden hun admiraals kaperbrieven. Zo kregen rooftochten een legitiem karakter. Veel kapiteins hadden zelfs een dergelijke brief niet nodig om gebied en rijkdom te vergaren. De zee was van niemand en dus van iedereen. Alles wat over het grote water bewoog, kon worden genomen, aangerand en eventueel vernietigd. Het recht van de sterkste was dagelijkse praktijk. Er was niemand om toezicht te houden. Handelaars, veroveraars, ontdekkingsreizigers, pioniers, kapers, smokkelaars, boekaniers en piraten. Zij opereerden allen in het exosferische vlak en ruimte en dat is in het buitengebied, ver weg van de eigen woon- en leefwereld, een gebied dat niet meer herkenbaar is als eigen. In deze immense ruimte is alles veroorloofd; alles is buiten gesloten en hier vervaagt het onderscheid tussen wonen en verblijven enerzijds en exploreren en exploiteren, uitbuiten en uitzuigen anderzijds. De daders zijn er verstrooid in de door-god-verlaten ruimte, waar men verstoken blijft van eigen huiselijkheid en geborgenheid. Men is er de losgeslagene, de ontheemde in een grenzeloze extremiteit. Alles wat je vindt, mag je houden; het is van niemand en iedereen. Zelfs mensen. In dergelijke exosferische gedaanten zijn de onderlinge bindingen zeer zwak; men heeft geen affectieve relatie met omgeving, zaken, natuur, mensen of dieren. Er is sprake van verzwakte objectbindingen en sterk verminderde identificatie. Met een dergelijke instelling en perceptie worden risicovol handelen en ontrouw dikwijls beloond. Bij berekenend en egocentrisch optreden komt de nadruk te liggen op speculatief onderhandelen en is samenleven in verbondenheid opzij gezet. Het geheimzinnig gemak waarmee mensen die elkaar ontmoeten in dat grote buiten soms bereid zijn elkaar te bevechten en naar het leven te staan, wordt met deze constatering misschien wel duidelijk. De ander behoort niet tot jouw levensruimte; hij staat vreemd ver van je af en is geen medebewoner. Hij is passant en geen “mededrager van een zintuigelijk-zedelijke klankkast” 28. De ander is een lukrake voorbijganger, die je toevallig ontmoet in plezierige of onplezierige omstandigheden en ook die omstandigheden zijn niet eigen en niet vertrouwd. De onverschilligen acteren zonder rekening te houden met welke huisregels dan ook. De
27 28
Deze weekboekaflevering is tevens terug te vinden in mijn “Atlantisch rendez-vous” (2010), pag. 291 Sloterdijk “Het kristalpaleis” pag. 120 - 131.
conventies van het oude continent voldoen hier niet. Men is ervan losgeslagen. Men slaagt er bijna niet in in de nieuwe wereld een eigen intimiteit te hervinden. Het is niet voor niets dat velen in de periode van expansie oorlog, zeeroverij en gewone handel als dezelfde activiteit zagen. In de onafzichtelijke waterwoestijn, waar de moraliteit aan de kant was gezet, kon ook de deportatie-industrie (slavenhandel) als globalistische criminaliteit ontstaan en dat hield men gedurende zowat drie-en-een-halve eeuw vol. De oceaan was een zee van gruwelen. Het een immens gebied waar het kaperkapitalisme werd beoefend en waarbij zich een diep wantrouwen kon ontwikkelen voor de maritieme ondernemers. Zij waren de anarchisten bij uitstek. In het levensgevoel van het voortdurend uitstel van bestaan, het idee dat de aanwezigheid steeds voorlopig is en de ontheemding klinken de echo’s na van eeuwen wilde handel, opportunisme en kapermentaliteit. Men vindt het uiterst moeilijk een affectieve houding te ontwikkelen voor de omgeving en de mensen die naast je wonen en leven. Men probeert met uiterste inspanning bevestiging te krijgen, die zonder geborgenheid nooit kan ontstaan. Het is kennelijk heel moeilijk op vertrouwde voet te komen; de intimiteit ontbreekt. En dat is de erfenis van een geestesgesteldheid in onmacht die tot stand komt bij eeuwen wilde handel, wantrouwen en speculatieve bejegening. Het is de zoektocht naar heling in letterlijke zin bijna: men wil zich één kunnen voelen met de omgeving waarin men leeft en woont, het gebied als eigen ervaren en er zich thuis achten. Men zoekt leniging en die is maar niet te vinden. Om dat te kunnen, moet je jezelf en daarna de ander ervan kunnen overtuigen dat hij geen vreemde meer voor je is, dat hij thuis hoort in je eigen wereld en dat je niet van plan bent weg te gaan. Je leeft hier niet voorlopig meer; het is je eigen. En uit zo’n overtuiging moet het onderlinge vertrouwen kunnen groeien. Je moet erop aan kunnen dat de ander je niet meer ziet als een middel, een instrument dat hij naar believen kan hanteren. Hij is geen lukrake passant meer die je kan negeren. Synthese Ik keer terug naar mijn uitgangsstelling bij het begin van dit hoofdstuk. Ik probeer de reikwijdte van mijn ontleding te overzien en ik besef dat ik nu pas één helft van mijn redenering heb. Ik schreef dat ik een formule wilde vinden waarbij het probleem van de menselijke conditie in het Caribische gebied kan worden omschreven en waardoor de aard en omvang (plotsklaps) helder zou worden en verklaarbaar. Dit zou openingen bieden voor de oplossing. Ik weet dat dit een al te grote ambitie is: het zoeken naar een andere orde in waarde en waardigheid en dit op basis van de redelijkheid. De breuklijn loop op een onregelmatige en grillige manier tussen de ontdekkers en de pioniers aan de ene kant en de slachtoffers van de expansiedrang aan de andere kant. En dat betreft dan de nakomelingen ervan. Bij deze frictie draait het om het in elkaar verstrikt raken van het schuldcomplex bij de daders en het schaamtecomplex bij de andere groep. Deze vervlechting heeft een patroon van eeuwen. De complexen houden elkaar in stand en lijken elkaar te versterken. Het is een dodelijk pathetische omhelzing. Dit zijn termen uit de psychologie. Dit betekent dat je bij schuld en schaamte op jezelf bent teruggeworpen. Men veronderstelt dat je eerst met jezelf in het reine moet komen, wil er sprake zijn van verzoening tussen de twee groepen. De vraag komt naar voren of het dan niet mogelijk is de breuk tussen de nazaten van de twee complexen op een andere manier te repareren en wat moet dan het proces of het mechanisme zijn om tot een andere verbinding te komen. Ik probeer weg te stappen van de
psychopathologische verklaringen en dus op een andere manier verbindingen te leggen voor het herstel van waarde en waardigheid. Het enige waar we op kunnen vertrouwen, is de werking van de menselijke rede. Dat wil zeggen dat hierin de sleutel moet liggen om de tegenstelling te overbruggen zonder de eigenheid of identiteit geweld aan te doen. Rede heeft te maken met vertrouwen en identiteit en het zoeken naar verbondenheid. Mensen willen betekenis kunnen geven aan de situatie waarin ze leven: be-teken-is. En die is gebaseerd op waarneming, wil tot zelfonderzoek, empirie, dialoog, gezond verstand en een gezonde mate van schroom. Dit komt tot stand binnen de menselijke condities die óók gedicteerd worden door het gevoel, de intuïtie en het instinct. In dit evenwicht vinden we betekenis voor rechtvaardigheid, voor beginselen van vrijheid, gelijkheid en broederschap, waarde en waardigheid. Vanuit het kruispunt van deze ideeën zijn in het verleden al wegen aangelegd en het gebruik daarvan is meerdere malen getest. We moeten de problemen van het verstrikt zijn van daders en slachtoffers plaatsen in de context van deze door de rede ontwikkelde structuren om antwoorden te beproeven. In dit hoofdstuk heb ik de analyse geschreven van de pioniers, de Atlantisch gerichte karakters met de maritieme geesten die als exponenten van de dadercultuur worden gezien. De dadercultuur staat hier in de meest brede zin van het woord. Het betreft de instelling en houding van het handelen op gegist bestek zonder vaste bodem en zo zoekt men nadrukkelijk risico’s op. En met de grote investeringen willen ze ook een groot rendement binnen halen. Deze handelswijze gaat samen met een drang die grenst aan bovenzinnelijke bezetenheid, het “delirium van de ontdekker”. De pioniers beschikken over een grote eigen wil die zelfontremmend werkt. In deze dynamiek en energie van zelfovertuiging zit besloten dat wat men waar ook ter wereld vindt, men ook kan behouden. Ze veroveren de wereld, leggen deze vast, benoemen de gevonden delen en stellen ze veilig voor de concurrenten. De zee is vrij en van niemand en dus ook van iedereen. De veroveraars zijn losgeslagen van hun thuis en ze komen elkaar tegen in de sferen van betekenisloosheid, in gebieden die vreemd zijn, waar ze geen betrokkenheid mee voelen, waarover men kan beschikken en die gereed zijn voor exploitatie. Men brengt de gebieden onder de “Hoge Bescherming” van een feodaal vorst ergens ver weg. Dat is dan wat men onder kolonialisering verstaat: men kan de landen en eilanden gewoon nemen zonder dat men eraan is gehecht, dat wil zeggen: zonder dat men er identiteit aan ontleend of dat men binding ermee ondervindt. Het heeft geen betekenis voor de eigenheid. Dit versterkt tegelijkertijd het gevoel ergens voorlopig te zijn, de instelling dat men voortdurend een uitgesteld leven leidt. Aanvankelijk is het dan de onverschilligheid en arrogantie van de pionier die voortkomt uit de exosferische ontremming, maar een dergelijke houding heeft slechts beperkte houdbaarheid. Op een zeker moment – en misschien is dat pas na enkele generaties – moet er een nieuwe hechting komen. Men moet betekenis kunnen hechten aan de leefsituatie. Er moet betrokkenheid ontstaan. Als dat niet gebeurt of onvolledig, dan blijft men hangen in het idee dat repatriëring steeds mogelijk is en ook mogelijk moet zijn. Er heerst de verwachting dat men steeds kan terugkeren naar de oorsprong van dat waardevolle goed, de icoon van de beschaving, het moederland. Daar zal de binding hersteld worden. De repatriëring stelt men uit. Voortdurend; omdat men eigenlijk ook weet dat men niet meer kan aarden in het land van oorsprong.
Aanvankelijk was er bij de ontdekkers ook de overtuiging dat ze de veroverde gebieden iets te bieden hadden. Men bracht een waardevol goed: de beschaving, maar dit waardevol goed werd kennelijk voortdurend als pand bewaard, als een belofte die maar niet werd ingewilligd. Beschaving veronderstelt regulering van menselijk verhoudingen waarbij verschillen worden overbrugd en geschillen op een “geciviliseerde” wijze worden opgelost. Deze intentie stond meestal nogal ver af van de dagelijkse realiteit, waarin men eerder te maken had onverschilligheid, betekenisloosheid van binding en ontheemding. De belofte werd niet ingelost. Dit groeide uit tot een onbegrepen teleurstelling en ontluistering. Langzamerhand ontwikkelde zich het onmachtgevoel en het schuldcomplex. In het hoofdstuk hierna beschrijf ik de kant van het slachtoffer, maar in het perspectief van het betoog hiervoor kunnen we nu al constateren dat zich bij de nakomelingen van deze groep iets soortgelijk voordeed. Het grote verschil met de vorige groep is dat deze mensen tegen hun wil en onder dwang zijn weggevoerd van hun thuis en met geweld ontheemd zijn. Ook bij deze groep greep de onverschilligheid om zich heen, maar die was van een andere orde. Die kwam niet voort uit de bovenzinnelijke bezetenheid van zelfontremming en hypertensie van de verwachting of de dadendrang om de daad alleen, maar uit voortdurende angst en het verzet tegen het geweld dat men had ondervonden. Deze groep van gedwongen migranten moest ook een nieuwe binding ontwikkelen met een nieuwe identiteit en verbondenheid, maar voor hen was de weg terug definitief en radicaal afgesloten. Hieruit ontwikkelde zich het complex van angst en schaamte, zoals in het volgende hoofdstuk duidelijk zal worden. De hoop op terugkeer verdween evenwel niet geheel. Onder Curaçaose slaven leefde bijvoorbeeld de mythe dat zij naar Afrika konden terugvliegen als ze maar geen zout hadden gegeten29 . Tegen alle verdrukking in handhaafde de groep delen van hun oude geloof, gebruik en zeden30. In zekere zin hielden zij ook de belofte van ooit terug te keren in stand en leefden ze ook hun voorlopige leven, ook al wisten ze dat terugkeer zeer onwaarschijnlijk was. Waar zouden ze naar toe moeten? Repatriëren? Wat was dan patria voor hen? Er moest een nieuwe identiteit komen en daarom is juist voor deze groep de discussie over wie nu precies yu í Korsou is zo van belang. Het is een existentieel discours. De weg terug is voorgoed afgesneden. De krachten van schuld en schaamte die de omhelzing van de twee groepen veroorzaken, vertonen sterke gelijkenis, hoewel hun oorzaken elders gezocht moeten worden. De strikken lijken onontwarbaar; men kan niet los komen van oude verbindingen omdat men geen nieuwe betekenis kan vinden. Dit wordt nog eens versterkt door de thymotische krachten (zoals beschreven in het hier niet gepubliceerde eerste hoofdstuk) waardoor de knoop nog verder wordt aangetrokken.
Pater Paul Brenneker uit “Slaven vliegen weg”(1961). Gevonden in “Tropentaal”, pag. 32. Over de vele overblijfselen van de Afrikaanse cultuur heeft de Amerikaanse onderzoeker M.J. Herskovits in de jaren dertig van de vorige eeuw veel gepubliceerd. Zie onder andere zijn boek “The Myth Of The Negro Past”.
29
30