najaar 2005 blz 1 / 26
STICHTING EMERITAATSVOORZIENING “S.E.V.” administrateur: mr J. Janssens-Boer Prof. L. Fuchslaan 31 3571 HD UTRECHT e-mail-adres:
[email protected]
Utrecht, 24 oktober 2005
AAN de kerkenraden en de commissies van beheer/penningmeesters van de Nederlands Gereformeerde Kerken.
Geachte broeders en zusters,
Hierbij nodigen wij u uit uw kerk door één of meer afgevaardigden te laten vertegenwoordigen tijdens de najaarsvergadering van het bestuur met de aangesloten kerken. Zoals eerder gemeld zal deze vergadering worden gehouden op
donderdag 17 november 2005 om 20.00 uur in de Jeruzalemkerk, Troosterlaan 65 te Utrecht De agenda is aan de ommezijde afgedrukt en de bijbehorende stukken treft u bijgaand aan. Zoals u in het verslag kon lezen, heeft het bestuur tijdens de afgelopen voorjaarsvergadering een studie aangekondigd naar het antwoord op vragen die samenhangen met de toekomst van de SEV. Het bestuur is sinds de voorjaarsvergadering actief met deze materie bezig. Tijdens de najaarsvergadering wordt tijd ingeruimd voor een eerste gedachtewisseling aan de hand van een notitie die u bij de stukken voor de vergadering aantreft. Het behoeft geen betoog dat ieders aanwezigheid juist vanwege dit onderwerp op extra hoge prijs wordt gesteld. Na de vergadering zal er gelegenheid zijn om in een informele sfeer br A. Wattèl de hand te schudden ter gelegenheid van zijn afscheid als voorzitter van de S.E.V. Indien u onverhoopt verhinderd mocht zijn om de vergadering bij te wonen, stellen wij het op prijs om schriftelijk of per e-mail bericht van verhindering van u te ontvangen. De adresgegevens vindt u bovenaan deze brief. Indien u vragen en/of opmerkingen heeft naar aanleiding van de stukken verzoeken wij u deze, zo mogelijk tijdig voorafgaande aan de vergadering, toe te zenden aan de administrateur.
Inmiddels verblijven wij, met christelijke groet en hoogachting, namens het bestuur,
J. Janssens-Boer administrateur
NB: volgens afspraak met de kerken wordt één set vergaderstukken toegezonden aan de kerkenraad en één aan het (door de kerk opgegeven) adres van de Commissie van Beheer of penningmeester. Indien u in deze enveloppe twee sets hebt aangetroffen, is op het door uw kerk ingevulde informatieformulier per 1 januari 2005 het adres van de kerkenraad tevens aangemerkt als het postadres van de Commissie van Beheer en/of de penningmeester. U wordt in dat geval verzocht één set zo spoedig mogelijk aan de Commissie van Beheer c.q. de penningmeester te overhandigen.
najaar 2005 blz 2 / 26
STICHTING EMERITAATSVOORZIENING “S.E.V.”
AGENDA voor de najaarsvergadering 2005 te houden op donderdag 17 november 2005 vanaf 20.00 uur
1.
Opening
2.
Ingekomen stukken en/of mededelingen
3.
Verslag voorjaarsvergadering d.d. 25 mei 2005 (eerder verspreid)
4.
Bestuurssamenstelling (voorstel regulier aftreden en herbenoeming diverse bestuursleden bijgevoegd)
5.
Begroting 2006 en vaststelling bijdrage 2006 (begroting en toelichting bijgevoegd)
6.
Studie deelnemerschap en kosten (dekking) SEV-pensioen (notitie bijgevoegd)
7.
Rondvraag
8.
Afscheid br A. Wattèl
9.
Sluiting
najaar 2005 blz 3 / 26
STICHTING EMERITAATSVOORZIENING "S.E.V." administrateur: mr J. Janssens-Boer Prof. Leonard Fuchslaan 31 3571 HD UTRECHT tel. 030 - 27 11 915, b.g.g. 27 11 333
NOTULEN van de voorjaarsvergadering 2005 met de bij de Stichting Emeritaatsvoorziening aangesloten kerken, gehouden 25 mei 2005 om 20.00 uur in de Jeruzalemkerk te Utrecht. Aanwezig zijn de bestuursleden: H.G. Bronsveld-Taute, J.G. van Dalen, J. van ’t Hof, F.W. Meijer, H. van Rees, H. Strating, W. van Veen en A. Wattèl (voorzitter), alsmede zr J. Janssens-Boer (administrateur). De volgende 26 kerken zijn door afgevaardigden vertegenwoordigd: Alphen aan den Rijn Amsterdam-centrum Arnhem Breukelen Dalfsen Dronten Ede
Enschede Ermelo-H’wijk-Putten Haarlemmermeer-0Z Heemstede-Haarlem Heerde Heerenveen Houten
Kampen Katwijk Langerak Loosdrecht Maassluis Nunspeet Oegstgeest
Rijswijk Voorthuizen-Barneveld Wapenveld Wezep Wormer
De volgende 27 kerken hebben bericht van verhindering gezonden: Alkmaar Almkerk-Werkendam Amersfoort-zuid Amsterdam-TZW Apeldoorn Barendrecht Culemborg
Deventer Doetinchem-Velp Emmeloord ’s-Gravenhage Hardinxveld-Giessendam Hoogeveen Hoorn
Leerdam Maastricht Marknesse Nieuwegein Rotterdam-O. Rijsbergen Sliedrecht
Veenendaal Westbroek IJsselmuiden Zoetermeer Zwartsluis Zwolle CCC
1. Opening De voorzitter, br Wattèl, opent de vergadering, laat zingen Gezang 247, vers 1 en 2 en leest Psalm 133. Stilstaand bij het gelezen gedeelte merkt spreker op dat wie rondkijkt op het kerkelijk erf (ook op het Nederlands Gereformeerde kerkelijk erf) in toenemende mate een zekere onrust signaleert. De verschillen in opvatting nemen toe en hebben de neiging steeds hoger te worden opgespeeld. Spanningen nemen toe en gemeenteleden raken soms wat vervreemd binnen hun eigen kerkelijke gemeente. Refererend aan een recente uitspraak van Koningin Beatrix dat we maatschappelijk gezien in een overgangstijdperk leven, meent spreker dat dat kerkelijk gezien ook zo is, met alle onrust van dien. In die situatie komt psalm 133 naar ons toe: ”Hoe goed en liefelijk is het als broeders tezamen wonen” of, in de woorden van de Naardense Bijbel ”als broeders ook zetelen in eendracht”. Dat blijft toch in alles en door alles heen de opdracht: elkaar ondanks alle verschillen vasthouden en aanvaarden als broeders en zusters in Christus. Immers, de één zingt psalmen en hij dankt God en de ander zingt Opwekking en hij dankt God om maar eens een grove indeling te maken. Vandaag de dag dreigt de geest van God te worden geannexeerd. De Geest is dan de Geest van kracht en genezing. Of juist de Geest van het Woord en de kerk. Hoe vaak niet de Geest van de eigen kring. Maar de Geest is primair de Geest van de gemeenschap die de gelovigen in al hun verscheidenheid verenigt in hun band aan Christus. De Geest maakt één wat is verdeeld en schenkt ons aan elkaar, opdat wij in eendracht leven en ons op elkaar betrokken weten. Dat is een opdracht en tegelijk een geschenk. Hoe geweldig is het, als je het ziet gebeuren, zoals de dichter van Psalm 133 het uitroept, met een uitroep van verrassing en vreugde: “kijk nou toch eens, hoe geweldig dat is, die eendracht, die onderlinge liefde”. En daar is de Heer aanwezig met Zijn zegen. Daar is heil, genezing en leven tot in eeuwigheid. Vervolgens gaat br Wattèl de vergadering voor in gebed.
2.
Ingekomen stukken en mededelingen
Br Wattèl meldt het volgende: a. Van 22 kerken is bericht van verhindering ontvangen. b. Er zijn brieven ontvangen van resp. de kerken van Amsterdam-centrum en Oegstgeest m.b.t. het jaarverslag 2004 en een e-mailbericht met een vraag vanuit Almere. Het technische gedeelte van de brief van Amsterdam-C. zal schriftelijk of per mail worden beantwoord; een aantal algemene punten van die brief alsmede de brief van Oegstgeest en het emailbericht vanuit Almere zullen worden betrokken bij de behandeling van het jaarverslag. c. De najaarsvergadering zal D.V. plaatsvinden op donderdag 17 november 2005. S.E.V. najaarsvergadering 25 mei 2005
-1-
najaar 2005 blz 4 / 26
d.
e.
Het bestuur gaat een website in het leven roepen (waarschijnlijk aanhakend bij de NGK-website) met algemene informatie en bijv. een ziekmeldingsformulier voor de predikanten. Meer informatie volgt zodra e.e.a. in de lucht is. Spreker refereert aan een tweetal op zichzelf staande ontwikkelingen, die voor het bestuur aanleiding zijn zich nader te beraden op de toekomst. Allereerst is in een uitspraak van de kantonrechter Lelystad inzake de CG kerkenraad Zeewolde (en de classis) vs zijn voormalige predikant een ontwikkeling te zien met betrekking tot de manier waarop de rechtspositie van de predikant wordt bezien. O.a. omdat er sprake was van een gezagsverhouding, oordeelde de rechter in deze zaak dat de predikant in loondienst was. Dit in tegenstelling tot een eerdere uitspraak van de Hoge Raad uit 1991, waar de rechter uitsprak dat de predikant, vanwege de eigenheid van zijn ambt, niet in loondienst is. De uitspraak inzake Zeewolde is wat specifiek, en op de bredere waarde ervan voor de verhouding kerkenraad-predikant valt wel wat af te dingen, gezien de verhoudingen o.g.v. de CG kerkorde; bij ons ligt dat allemaal wat anders. Bovendien betrof de kwestie meer zaken die niet zozeer met het eigenlijke ambtswerk te maken hadden maar meer met andere zaken eromheen, zodat je je kunt afvragen of het geschil inderdaad de geestelijke aspecten van het ambt betrof. Er lijkt echter een tendens te ontstaan dat de predikant meer dan voorheen als een normale werknemer beschouwd gaat worden. Dat zou consequenties hebben: ook voor de SEV. De SEV valt nl. niet onder de Pensioen- en Spaarfondsenwet (PSW). Dat is geen kwestie van niet willen: het kan in deze situatie gewoon niet. Dat heeft tot gevolg dat de SEV geen werknemers in loondienst in de regeling mag opnemen. Dat gegeven treft nu al de gemeenten die een pastoraal werker in dienst hebben en die niet in de regeling kunnen onderbrengen. Als ook de predikant in de toekomst aangemerkt wordt als zijnde in loondienst, is de vraag: hoe verder met de SEV. De kerk van Houten heeft zich tot het bestuur gericht met het volgende. De NGK Houten telt ca. 1000 zielen en één predikant. De kerkenraad heeft gemeld dat hij geen 2e predikant wil gaan beroepen maar voornemens is een staf te vormen, die naast de predikant moet gaan bestaan uit een aantal gekwalificeerde mensen geen predikant zijnde. Zij komen in loondienst en worden belast met taken die anders een 2e predikant zou doen. Gezien de arbeidsverhouding kan de SEV deze personen niet in de regeling opnemen. Dat betekent voor Houten dat zij aan de SEV afdraagt o.b.v. het ledental en tegelijkertijd geconfronteerd wordt met de pensioenlasten van de “gemeentewerkers” met predikantvervangende taken die niet bij de SEV kunnen worden ondergebracht. De kerkenraad van Houten heeft het bestuur om een oplossing gevraagd. O.a. de hier geschetste ontwikkelingen zijn voor het bestuur aanleiding zich te beraden op de volgende vragen (die feitelijk uitmonden in de vraag “hoe verder met de SEV”): * als de ontwikkeling van de rechtspositie van de predikant zich doorzet richting dienstverband, hoe gaat de SEV daar mee om; * wat te doen met de vraag die nu uit Houten komt; * blijft de SEV alles in eigen dekking houden of worden de predikanten geheel of gedeeltelijk bij een ander fonds (bijv. PGGM) ondergebracht; * hoe lang gaat de SEV door met het huidige omslagstelsel waarbij de lasten worden omgeslagen over alle leden. In feite zal iedere gemeente een kosten-baten-analyse maken. Als het elders goedkoper kan, is het verschil in feite een solidariteitsheffing. Hoe lang moet op deze weg worden voortgegaan. Het bestuur wil deze ontwikkelingen niet afwachten maar er tijdig op anticiperen. Een aantal bestuursleden is belast met de opdracht zich hier in te verdiepen en met een advies aan het bestuur te komen, waarna het onderwerp aan de kerken kan worden voorgelegd. Het is een zeer complexe materie, maar het bestuur stelt zich voor om op een termijn van 1,5 à 2 jaar knopen door te hakken. Als de tijd het toelaat zal spreker aan het eind van de vergadering gelegenheid geven om op het bestuurlijk voornemen te reageren.
3.
Verslag najaarsvergadering d.d. 20 november 2004
Onder correctie van het aanvangstijdstip wordt het verslag overeenkomstig het concept vastgesteld. Naar aanleiding van blz. 9 van het verslag beantwoordt br Wattèl een vraag die was blijven staan: mocht een second opinion in het kader van de vaststelling van het arbeidsongeschiktheidspercentage een ander percentage opleveren dan het eerder vastgestelde percentage, dan geldt het in tweede instantie vastgestelde percentage van meet af aan.
4.
Bestuurssamenstelling
Br Wattèl refereert aan het regulier aftreden van br Strating in de najaarsvergadering. Br Strating heeft aangekondigd dat hij niet herbenoembaar is. Er zijn vanuit de kerken geen namen genoemd. Refererend aan het bij de stukken gevoegde voorstel meldt spreker dat het bestuur in br A. van der Molen uit Heerenveen een kandidaat heeft gevonden die past in het profiel voor de penningmeester. Br Strating is bereid nog een jaar aan te blijven om br van der Molen in te werken. Br Wattèl heet br Van der Molen van harte welkom in het bestuur en spreekt uit dat deze het vertrouwen van zowel het bestuur als van de kerken heeft; daar kan hij altijd op terugvallen.
S.E.V. najaarsvergadering 25 mei 2005
-2-
najaar 2005 blz 5 / 26
5.
Jaarverslag 2004
Naar aanleiding van de hoofdstukken 1 en 2 van het bestuursverslag zijn er geen vragen of opmerkingen. Br Strating licht vervolgens het financiële gedeelte toe aan de hand van hoofdstuk 3 van het bestuursverslag. De belangrijkste financiële indicator, de dekkingsgraad, stijgt van ruim 100% naar bijna 109%. Dat is zelfs hoger dan het jaar 2000, toen de beurs op zijn hoogtepunt was. Eind 2004 was de situatie heel anders, met een kwakkelende beurs en de AEX op minder dan de helft van de stand in 2000. Daarnaast is de rente op de kapitaalmarkt gedaald tot een absoluut laagterecord. Al met al een heel ongunstig klimaat voor pensioenfondsen. Hoe vallen die prachtige resultaten te rijmen met die slechte omstandigheden? Spreker tracht deze schijnbare paradox te verklaren. Allereerst de waarderingssystematiek speelt hierbij een rol: de beleggingen worden gewaardeerd tegen marktwaarde en de pensioenverplichtingen tegen een vaste rekenrente van 4 %. Vervolgens licht spreker de verschillen met de begroting toe. Het eigen vermogen was eind 2004 EUR 1.400.000 hoger dan begroot. Daarbij is van belang dat de begroting 2004 in september 2003 is opgesteld en is vastgesteld in november 2003; eind 2003 zag het er al beter uit dan begroot. Een deel van het verschil tussen jaarrekening en begroting is hier dan ook aan toe te schrijven. De rest van het verschil (EUR 1.100.000) is toe te schrijven aan 2004. De achtergrond van dit verschil is beschreven in hoofdstuk 3.3 van het verslag. De gehanteerde overlevingstafels (CRC2003) zijn op 1 januari 2004 ingevoerd; dit zijn de zwaarste (“veiligste”) tafels. Dat heeft zijn impact op de voorziening pensioenverplichtingen. Ook speelt de vrijval van de voorziening vroegtijdige emeriteringen een rol, in verband met de herverzekering van het arbeidsongeschiktheidsrisico van de predikanten. Het inlooprisico (m.b.t. de predikanten die geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt waren op het moment van sluiten van de verzekering) blijft voor rekening van de SEV. Verwacht wordt dat in de loop van dit jaar meer duidelijkheid ontstaat over de werkelijke omvang van dit inlooprisico; dan kan worden bezien of de SEV het zelf blijft dekken of aparte verzekeringen voor dit risico sluit. Onder verwijzing naar hoofdstuk 3.2. meldt spreker dat de SEV een goed beleggingsjaar achter de rug heeft. Het gerealiseerde rendement bedraagt 11,4%; ruim meer dan de begrote 5,5%. Het gemiddelde rendement van de pensioenfondsen in Nederland komt uit op 9,9%. Dat verschil kan gedeeltelijk worden verklaard door verschillen in de beleggingsmix; een vergelijking per beleggingscategorie geeft echter een beter inzicht: SEV begroot in % Obligaties Aandelen vastgoed Totaal portefeuille
SEV gerealiseerd in % 4,5 8,0 7,0 5,5
8,2 12,0 29,0 11,4
Pensioenfondsen gemiddeld in % 7,7 9,0 33,0 9,9
Obligaties vormen voor de SEV de belangrijkste categorie; dat heeft een keerzijde. De effectieve rente is eind 2004 gedaald tot 3,8%. Dat betekent dat bij gelijkblijvende rente de opbrengst voor de komende 5 à 6 jaar ligt op dat niveau. Dat, afgezet tegen de gehanteerde rekenrente (4%), brengt de SEV in de gevarenzone. Door de verdere daling van de rente in 2005 ontstaat boekhoudkundig een mooi rendement, maar de effectieve rente op 10-jarige Staatsleningen komt uit op 3,1 à 3,2%. Met de verwachte meeropbrengst van aandelen en vastgoed komen we nog net boven die 4% uit. Dat betekent dat alleen het nominale pensioen gedekt kan worden en dat er geen ruimte meer is voor indexatie. Als we de doelstelling voor de indexatie (80% van het inflatiecijfer) willen realiseren, dan moet dat op een andere manier gefinancierd worden. Duidelijk is dat de rekenrente van 4% niet meer heilig is. Ook de SEV zal zich daar de komende tijd op moeten bezinnen en bij de bespreking van de begroting 2006 komt het bestuur er op terug. De in 2003 genomen maatregelen ter verbetering van de financiële positie zijn nog steeds hard nodig en hadden, zij het nu nog beperkt, een positieve impact. Het oordeel van de actuaris (dekking matig) en zijn advies om de financiële positie nauwlettend in de gaten te houden, zal het bestuur nadrukkelijk opvolgen. Br Van Rees licht aan de hand van blz. 11 van het jaarverslag de Voorziening Pensioenverplichtingen toe. Belangrijkste punt is de overstap op de overlevingstafels CRC2003; ze zijn ontworpen voor verzekeraars en het zijn de zwaarste tafels, waarin de hogere levensverwachtingen voor de komende jaren zijn verwerkt. Op dit punt is dus sprake van een veilige grondslag. Ook br Van Rees staat stil bij de rekenrente van 4%. De “oude” voorziening arbeidsongeschiktheid (EUR 621.000) kon gedeeltelijk vrijvallen vanwege het feit dat het arbeidsongeschiktheidsrisico bij AMEV is herverzekerd; er is een bedrag van EUR 267.000 omgezet in een voorziening op individuele basis voor die predikanten die op 1 juli 2004 al arbeidsongeschikt waren. De rest (EUR 354.000) is vrijgevallen. In 2015 gaat de reparatie spelen van het AOW-gat voor die predikanten die zijn geboren ná 1950 en gehuwd met een jongere echtgenote. Zo’n predikant ontvangt bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd slechts een halve AOW-uitkering, zonder de huidige toeslag. De SEV repareert dit zolang de echtgenote jonger is dan 65 jaar. Tot 2015 wordt daarvoor een voorziening opgebouwd.
S.E.V. najaarsvergadering 25 mei 2005
-3-
najaar 2005 blz 6 / 26
In actuarieel verslag en verklaring is een toets van de toereikendheid van de voorzieningen opgenomen; daar ligt ook een berekening van de continue dekking van de minimumpositie aan ten grondslag. Bij die berekening is rekening gehouden met de risico’s die je loopt, volgens een standaardprocedure die uit de koker van de PVK komt. De kerk van Amsterdam-centrum heeft er - terecht - op gewezen dat de benodigde reserve beleggingsrisico’s (gesteld op 14,5% van de pensioenverplichtingen) is gebaseerd op een beleggingsmix van 50% obligaties en 50% zakelijke waarden. De beleggingsmix van de SEV is 70% obligaties en 30% zakelijke waarden; daar hoort een ander percentage voor de beleggingsbuffer bij. In geld uitgedrukt komt de berekening ca. EUR 300.000 voordeliger uit dan in het rapport weergegeven. Br De Vries (Katwijk) tekent aan dat in punt 3 genoemde opbrengst beleggingen niet is gerealiseerd, maar is gebaseerd op een aanname ten aanzien van de waardering van die beleggingen, en dan met name van de obligaties. Het betreft hier dus in feite niet gerealiseerde winst. Aannemende dat wordt gewacht tot uitloting, lijkt het spreker niet realistisch om daar op enig moment - in dit geval per 31 december - de beurswaarde aan toe te kennen. Op basis van een eigen berekening, die rekening houdt met (een aanname van) dit verschil, veronderstelt spreker dat de waardering in het financieel verslag te rooskleurig is. Hij voelt zich daarin gesteund door de bevindingen van de actuaris, die immers tot een dekkingsgraad van 91% komt. Doelend op het streven om op enig moment een dekkingsgraad van 110 à 115% te bereiken, vraagt spreker zich af of daarmee wordt gedoeld op het dekkingspercentage volgens de berekeningswijze in het jaarverslag (die ultimo 2004 uitkomt op 108,9) of op het percentage waarop de actuaris uitkomt (ultimo 2004: 91%). Br Strating verwijst voor de samenstelling van het beleggingsresultaat naar de toelichting op bladzijde 12 van het jaarverslag. De directe beleggingsopbrengsten betreffen ontvangen rente en dividenden en de indirecte resultaten betreffen zowel de gerealiseerde als de ongerealiseerde waardeverschillen op de portefeuille. Een aantal jaren geleden is ervoor gekozen om de volledige portefeuille te waarderen op beurswaarde; dat is ook gebruikelijk in pensioenland. Sterker nog, het wordt in de nieuwe Pensioenwet (die volgend jaar van kracht wordt) wettelijk voorgeschreven. Daar komt bij dat de beleggingen van de SEV op ieder moment gemakkelijk in geld zijn om te zetten. Tegen die achtergrond is de wijze van waardering niet onlogisch en is het onderscheid tussen gerealiseerde en niet gerealiseerde beleggingsopbrengst minder van belang. Het streefcijfer voor 2012 heeft betrekking op de financiële cijfers zoals die in de jaarrekening tot uitdrukking komen en niet op de cijfers zoals de actuaris die berekent; volgens die laatste berekeningswijze zou je als fonds al heel goed uitkomen als je op een dekking van 100% uitkwam. Br De Vries merkt op dat kennelijk is beoogd tot uitdrukking te brengen dat de SEV goed geboerd heeft - en dat mag ook - maar op deze wijze komt het geflatteerd over. Br Strating werpt tegen dat hij juist heeft geprobeerd uit te leggen dat de situatie helemaal niet zo rooskleurig is. Juist om dat rooskleurige beeld te nuanceren zijn in hoofdstuk 3.4 beschouwingen bij de dekkingsgraad opgenomen. Spreker tekent nog aan dat pensioenfondsen gemiddeld 9,9% rendement hebben gemaakt; als ook de pensioenverplichtingen tegen marktwaarde zouden zijn gewaardeerd, zouden alle pensioenfondsen op een verlies zijn uitgekomen, juist vanwege die gedaalde rente. Br Wattèl stelt vast dat het gehanteerde waarderingssysteem op zich het juiste is. Spreker kan zich voorstellen dat zich bij oppervlakkige lezing de licht euforische vraag opdringt waarom het nog zo lang moet duren voor de gewenste dekkingsgraad wordt bereikt; het zou achteraf misschien beter zijn geweest de nuancering wat meer naar voren te halen. Concreet ingaand op de opmerking van br De Vries merkt spreker op dat de actuaris in zijn berekening rekening houdt met een “opslag” voor de optelsom van de theoretische risico’s (algemene risco’s, beleggingsbuffer) die je als fonds loopt en aldus op 91% uitkomt. Dat is een andere benadering dan die van br de Vries; dat de berekening van laatstgenoemde ook op 91% uitkomt, berust daarom op toeval. Br Meijer vult nog aan dat in de door br De Vries bij zijn berekening gebruikte bijlage beleggingen, de beurswaarden van 2003 en 2004 worden vergeleken; in dit systeem wordt niet meer gekeken naar de nominale waarde. Vroeger kwam de nominale waarde van de vastrentende waarden jaarlijks terug op de balans (dat was veel eenvoudiger) maar dat systeem mag niet meer worden gehanteerd; je mag nu alleen uitgaan van de beurswaarden. Met het actuarieel verslag in de hand constateert br Martens (Ede) met enige teleurstelling dat het effect van de per 1 januari 2004 getroffen maatregelen op het totale resultaat beperkt is. Kijkend naar punt 7.1. van het actuarieel verslag: als het effect van deze conclusie wordt doorgerekend in de premie, maakt hij zich zorgen over de premieontwikkeling in de toekomst. Tevens vraagt spreker zich af in hoeverre het mogelijk is om de rekenrente op 3% te brengen, wat sommige pensioenfondsen al doen. Br Van Rees legt uit dat de in 7.1 gehanteerde aftrekposten de reserves zijn die worden berekend vanwege risico’s die je als fonds loopt. Feitelijk wordt hier de vraag gesteld of je er als fonds over een jaar nog bent. Er wordt inderdaad gerekend met forse bedragen, die ook afhangen van de manier waarop je hebt belegd. De huidige dekkingsgraad lijkt inderdaad mooier dan hij is. Het is moeilijk om door te rekenen of de premies in de toekomst werkelijk moeten worden verhoogd of dat er eventueel andere maatregelen nodig zijn. Enerzijds is de rente uitzonderlijk laag; daar staat tegenover dat de inflatie gelukkig ook laag is, hetgeen een gunstige invloed heeft op de lasten. Het bestuur zal de ontwikkelingen nauwlettend volgen. Bij het vaststellen van het doel is er destijds vanuit gegaan dat een dekkingsgraad van 110 à 115% voldoende moest zijn. Als je dit vergelijkt met de eisen van de PVK, die qua beleggingsrisico’s op ca. EUR 2.000.000 kunnen worden gekwantificeerd, moet je vaststellen dat die destijds niet in volle omvang in het doel zijn verdisconteerd. Het bestuur heeft geprobeerd enigszins te matigen: de dekkingsgraad zweefde toen net onder 100% en dan is een doel van 110 à 115% ambitieus te noemen. De huidige inzichten zijn misschien S.E.V. najaarsvergadering 25 mei 2005
-4-
najaar 2005 blz 7 / 26
weer wat strenger en misschien moet daar in de toekomst rekening mee worden gehouden, maar spreker adviseert om daar niet op voorhand uitspraken over te doen. In het kader van de bij agendapunt 2e aangekondigde studie wordt het fonds ook financieel/rekentechnisch nog eens goed onder handen genomen. Br Martens verzoekt om dit voor de begroting 2006 nog eens goed uit te rekenen. Een groot deel van de stijging van de dekkingsgraad komt voort uit de waardestijging van de portefeuille. Het effect van de eerder genomen maatregelen vertaalt zich zijns inziens minder in een stijging van de dekkingsgraad dan gehoopt. Br Van Rees becijfert het verschil in dekkingsgraad ten opzichte van het basisscenario (bijdrage EUR 19, ELR en volledige indexering) op +3,5 à 4%. Het is niet veel, maar wel structureel. Als je de rekenrente op 3% brengt, zal er ca. 15% bij moeten. Br Wattèl benadrukt dat het bestuur er niet aan denkt om op basis van deze cijfers voor 2006 met een incidentele bijdrageverhoging te komen; de bijdrageontwikkeling verloopt volgens de eerdere afspraken. Br Van Willigen (Amsterdam-centrum) plaatst de kanttekening dat de maatregelen nog maar kort geleden zijn getroffen, zodat het effect nog niet groot kán zijn. De overstap op de MLR gaat op termijn iets opleveren en daar komt bij dat het bij de beperking van de indexering om kleine bedragen gaat: indexering met 80% van de inflatie in plaats van 100% levert, gerelateerd aan de totale beleggingsportefeuille, weinig verschil op. Het is wel belangrijk dat de maatregelen op enig moment wél effect gaan sorteren. Spreker hecht eraan dat niet tot volgend jaar wordt gewacht met het signaal naar de actuaris dat in het rapport een fout staat en informeert in het verlengde hiervan naar een antwoord op zijn schriftelijke vraag naar de ontwikkeling van de kosten van accountant en actuaris. In 2004 waren die bijna 40% resp. 30% hoger dan in 2003; in 2002 waren de kosten hoger dan in 2003. Er was kennelijk een wonderlijke dip in 2003. Br Strating stelt dat de boekhoudkundige posten mede te maken hebben met de schatting van overlopende posten. De nota’s over de respectieve jaren geven een lagere stijging te zien dan de boekhoudkundige posten; er zijn in beperkte mate ook extra werkzaamheden verricht. De kerken mogen verwachten dat het bestuur dit goed in de gaten houdt. Br Wattèl zegt toe dat op deze vraag wordt teruggekomen. Br Scholten (Rijswijk) begrijpt uit de actuariële stukken dat de actuariële dekkingsgraad 91% is, dat daarbij een aantal risico’s is gekwantificeerd, maar dat de effecten van de genomen structurele maatregelen daarin niet zijn verdisconteerd. Br Van Rees becijferde die effecten op 3,5 à 4%; mag spreker hieruit afleiden dat de actuariële dekkingsgraad in feite 95% is? Br Wattèl antwoordt dat de actuaris, naar de situatie van eind 2004 en op basis van zijn aannames en zijn uitgangspunten, (zoals de noodzakelijk aanwezige buffers) op een dekkingsgraad van 91% komt. Daarbij is rekening gehouden met alles wat er in het betreffende jaar gebeurd is. De genomen maatregelen zijn niet zodanig gekwantificeerd dat je bijvoorbeeld kunt zeggen: ”als het niet gebeurd was, zou de dekkingsgraad niet 91% maar 87% zijn geweest”. Br Van Rees vult aan dat de actuaris in zijn berekeningen uitgaat van de balans per 31 december 2004 en daar wat plussen en minnen op toepast. Het effect van de bijdrageverhoging in de toekomst is dus niet verwerkt: het is geen beoordeling op de lange termijn, maar van de huidige stand van zaken, rekening houdend met de risico’s op een termijn van één jaar. Br Scholten mist in dit jaarverslag de kostprijs van het pensioen. Br Van Rees geeft aan dat de accountant heeft aangeraden de kostprijs niet in het jaarverslag op te nemen, omdat wél vermelden een vertekend beeld geeft. Bij de begroting wordt de vermelding van de actuariële premie wel gehandhaafd. Als de begroting dan normatief is, wil br Scholten in het jaarverslag zien wat het werkelijk geworden is. Br Martens (Ede) informeert of het mogelijk is om volgend jaar weer een gewone resultatenrekening en balans op te nemen. Br Strating antwoordt dat pensioenfondsen de mogelijkheid hebben om het óf op deze manier te presenteren of door middel van een traditionele balans en staat van baten en lasten, zoals de SEV ook tot een jaar of acht geleden deed. Er is destijds gekozen voor de huidige vorm van presenteren omdat dit toegankelijker is voor de gemiddelde lezer. Br Wattèl komt terug op de dekkingsgraad, die deze avond - terecht - centraal heeft gestaan. Tegelijkertijd moet ervoor worden gewaakt dat de dekkingsgraad te zeer een eigen leven gaat leiden, alsof dat het enige is waar het om gaat. De SEV is nog niet waar zij moet zijn, maar in vergelijking met andere kerkelijke fondsen staat de SEV er bepaald niet slecht voor. Het is geenszins sprekers bedoeling om op deze manier kritiek te hebben bij de gestelde vragen, integendeel, maar het is goed om naar het totaal te kijken. Kijkend naar de ingekomen brieven stelt spreker vast dat de nog niet beantwoorde vragen uit de brief van Amsterdam-centrum per mail zullen worden beantwoord. Vanuit Almere is een vraag gemaild naar de consequenties van de op komst zijnde richtlijnen van het Financieel Toetsingskader. Formeel heeft de SEV daar niets mee te maken, omdat zij geen PSW-fonds is en niet onder PVK-toezicht valt. Het bestuur heeft wel de gewoonte om te kijken naar de ontwikkelingen in pensioenland en daar rekening mee te houden. N.a.v. de resterende punten van de brief uit Oegstgeest stelt spreker dat de SEV niet op de dekkingsgraad wordt aangesproken door de PVK, omdat ze niet onder PVK-toezicht valt. N.a.v. de stelling dat GMVgehonoreerde predikanten (in tegenstelling tot PKN-gehonoreerde predikanten) geen bijdrage voor hun pensioenvoorziening betalen, stelt spreker vast dat dit een misverstand is. Het door de commissie WAP overgenomen GMV-model voorziet wel degelijk in een inhouding emeritering. Het verschil is, dat deze inhouding door de kerk wordt gepleegd en niet rechtstreeks bij de SEV terechtkomt. Op de vraag “hebben WAP-gehonoreerde predikanten een premievrij pensioen?” is het antwoord dus bevestigend in die zin dat de predikanten niet rechtstreeks premie aan de SEV afdragen én ontkennend in die zin dat er wel een inhouding emeritering op hun traktement plaatsvindt. Op de vraag of het consequenties heeft voor de S.E.V. najaarsvergadering 25 mei 2005
-5-
najaar 2005 blz 8 / 26
pensioenbijdragen of -uitkeringen als een kerk de WAP-regeling niet ratificeert, antwoordt spreker dat de SEV zich daar niet in mengt. Zij neemt slechts kennis van datgene wat kerk en predikant met betrekking tot het traktement c.a. opgeven. Spreker stelt ten slotte vast dat de vergadering zich kan vinden in het jaarverslag en dankt degenen die hebben bijgedragen aan de totstandkoming ervan. 6. Rondvraag Br Wattèl geeft de gelegenheid om te reageren op de onder punt 2e aangekondigde studie. Br Vos (Arnhem) merkt op dat de wereld van individualisme aan elkaar hangt en hij pleit ervoor in de kring van de kerken en in de SEV de solidariteit hoog in het vaandel te houden; dat leidt zijns inziens tot handhaving van de bijdrage per ziel. Br Van Willigen vraagt zich af waarom een gemeente van 1000 zielen geen 2e predikant kan vinden. Br V.d. Brink (Houten) legt uit dat zijn gemeente bij de sterke groei niet wilde opschalen naar twee predikantsplaatsen, maar een staf wilde vormen van medewerkers met aanvullende competenties. Er is een profiel gemaakt van de bijdrage van de predikant aan de gemeente en er is een schets gemaakt van wat de gemeente daarnaast nodig heeft. Er is een advertentie geplaatst waarop zowel predikanten als andere gekwalificeerde personen konden solliciteren. Dat is gebeurd en er zal een staf worden gevormd die bestaat uit de huidige predikant en drie niet-predikanten. Houten zal zeker doorgaan op het spoor dat een staf wordt samengesteld op basis van competenties die gericht zijn op de bearbeiding die de gemeente op dat moment nodig heeft. Spreker veronderstelt dat er meer kerken zullen zijn die een pastoraal werker hebben aangesteld, niet omdat ze geen predikant kunnen vinden of betalen, maar omdat het iemand was die de bewuste gemeente nodig had. N.a.v. de oproep tot solidariteit heeft spreker de indruk dat de solidariteitsgedachte en de wijze van bijdrageheffing is ontstaan in een periode dat de kerken er totaal anders voor stonden; solidariteit was misschien wel de enige basis waarop de emeriti van een pensioen konden worden voorzien. De vraag is of de SEV inmiddels niet is uitgegroeid tot een normaal pensioenfonds, behalve de wijze van bijdrage-inning. Waarom alleen solidariteit m.b.t. de pensioenbijdrage en niet m.b.t. bijvoorbeeld honorering? Is het verstandig om bijdragen te heffen ongeacht of een gemeente geen, een, twee of drie predikanten heeft? De directe aanleiding is dat er in Houten een disbalans is: de pensioenbijdrage is 47% van het predikantssalaris en bovendien moet Houten de stafwerkers zelf verzekeren, nu dat bij de SEV niet kan. Ook los hiervan mag de vraag wel eens gesteld worden. Br Veldman (Kampen) is blij met de vraag vanuit Houten. De NGK Kampen telt 2.200 zielen, het aantal predikanten is teruggebracht van vier naar drie plus een pastoraal werker. De pensioenkosten van laatstgenoemde moet Kampen zelf dragen. De samenstelling van de gemeente, de per generatie teruglopende bijdragebereidheid plus wijzigende financiële prioriteiten zijn aanleiding tot grote zorgen. Het zou spreker zeer welkom zijn als de pensioenkosten voor de pastoraal werker niet bovenop de bijdrage aan de SEV zouden komen. Br Martens (Ede) informeert waar de grens ligt: kunnen ook de koster en andere medewerkers waarvoor pensioenpremie wordt betaald, verzekerd worden? Overigens heeft de kerk van Ede 1.150 leden en naast de 2 predikanten wil ook deze kerk een pastoraal werker aantrekken. Br Wattèl deelt mede dat de vraag van Houten één van de aanleidingen is geweest voor het gestarte onderzoek. Houten loopt inderdaad voor, maar niemand weet hoelang dat zo zal zijn. Steeds meer kerken zoeken naar een modus om op een andere manier dan de traditionele in de behoefte aan prediking, pastoraat etc. te voorzien. Het werk dat vroeger door een predikant werd gedaan, wordt opgedragen aan anderen, die dan per definitie in dienstbetrekking zijn, dus arbeidsrechtelijk in een andere positie verkeren dan de predikant. Het is niet uitgesloten dat deze ontwikkeling zich voortzet. Ook het fenomeen van de pastoraal werker neemt hand over hand toe. Het bestuur is geneigd voor zichzelf in ieder geval de grens te trekken bij mensen die werk doen als aanvulling op of vervanging van de gemeentepredikant. Spreker heeft overigens geen idee waar het onderzoek op uitdraait. Datzelfde geldt voor de bijdrageheffing in de toekomst. Je kunt zeggen: kort je bijdrage maar met het bedrag dat de kerk kwijt is aan externe pensioenkosten. Dat klinkt eenvoudig, maar betekent dat de lasten door een kleiner aantal zielen moeten worden opgebracht en aldus terechtkomen bij de andere kerken. Kortom, het bestuur gaat aan de gang en weet niet waar het uitkomt. Hoe solidariteit daar doorheen loopt, is ook nog niet bekend. Niemand zal betwisten dat de kerken onderling solidair moeten zijn - spreker heeft ook niet voor niets aan het begin van de vergadering Psalm 133 gelezen - maar de grote vraag is hoe je op een goede manier invulling geeft aan dat begrip. Br De Vries tekent aan dat er vele gemeenten langdurig vacant waren en zijn en redelijkerwijze misschien nooit een predikant kunnen beroepen. Toch klaagden ze niet over de bijdrage. Dat is solidariteit. Br Wattèl is dat met hem eens, maar werpt tegelijk de vraag op of dat redelijk is en zo zou moeten blijven. Speker bedoelt hiermee te zeggen dat iedere vraag in dit kader legitiem is. De kerken moeten proberen daar samen uit te komen.
7.
Sluiting
S.E.V. najaarsvergadering 25 mei 2005
-6-
najaar 2005 blz 9 / 26
Nadat br Van Dalen de vergadering met dankgebed heeft besloten, sluit br Wattèl de vergadering, dankt de afgevaardigden voor hun aanwezigheid en participatie en wenst ieder een goede thuisreis.
S.E.V. najaarsvergadering 25 mei 2005
-7-
najaar 2005 blz 10 / 26
STICHTING EMERITAATSVOORZIENING "S.E.V."
Agendapunt 4 - najaarsvergadering 2005
BESTUURSSAMENSTELLING
Volgens rooster treden de broeders J.G. van Dalen en H. Strating in de najaarsvergadering 2005 af als bestuurslid van de Stichting Emeritaatsvoorziening. Daarnaast komt thans ook aan het bestuurslidmaatschap van br Wattèl een einde. Br Van Dalen Br Van Dalen is beschikbaar voor herbenoeming voor een nieuwe periode van vier jaar. Het bestuur stelt dan ook voor hem opnieuw te benoemen. Br Strating Br Strating gaf eerder aan dat hij na zijn aftreden niet beschikbaar zou zijn voor herbenoeming. Het bestuur is verheugd dat in de afgelopen voorjaarsvergadering in zijn opvolging kon worden voorzien door benoeming van br A.J. van der Molen. Om br Van der Molen de gelegenheid te geven om zich in de materie in te werken, heeft br Strating de bereidheid uitgesproken om nog tot de najaarsvergadering 2006 als bestuurslid aan te blijven. Het bestuur stelt gaarne voor om br Strating opnieuw te benoemen, voor een periode van één jaar. Br Wattèl In de afgelopen jaren hebben de ontwikkelingen binnen de SEV elkaar snel opgevolgd. We denken in dat verband alleen al aan de invoering van een middelloonregeling en de implementatie van de overige maatregelen met het oog op de dekkingsgraad, aan het vervallen van de WAZ en de daarop volgende wijziging van de regeling. Tegelijkertijd deed zich een relatief groot aantal wisselingen in het bestuur voor. In het belang van de continuïteit heeft br A. Wattèl zich na zijn reguliere aftreden in 2004 bereid verklaard om nog één jaar in functie te blijven. Dat betekent dat br Wattèl in de komende najaarsvergadering definitief zal aftreden als voorzitter van de Stichting SEV. Het bestuur heeft naar aanleiding daarvan het volgende overwogen. Tweeledige vacature: allround bestuurslid met deskundigheid op pensioengebied en voorzitterschap Voor het eerst in het voorjaar 2003 heeft het bestuur de kerken verzocht om aandacht voor de opvolging van br Wattèl: enerzijds als allround bestuurslid met deskundigheid op het gebied van pensioenen en anderzijds als voorzitter. Dat heeft geen reacties opgeleverd. Ondanks de contacten die er waren is ook het bestuur zelf er tot op heden niet in geslaagd een opvolger te vinden die aan beide kwalificaties voldoet. Intussen gaan de ontwikkelingen door. Immers binnen het bestuur is de toegezegde studie gestart naar deelnemerschap, de kosten van het pensioen en de verdeling van die kosten over de kerken. Dat blijkt een intensieve, tijdrovende bezigheid, met even fundamentele als complexe vragen. Het bestuur is gaandeweg tot de overtuiging gekomen dat nú een nieuwe externe voorzitter aantrekken geen goede zaak zou zijn. Het zou betekenen dat een kandidaat in staat én bereid zou moeten zijn zich in algemene zin in te werken in de materie, in te stappen in de lopende studie én tegelijkertijd tijdens die studie het voorzitterschap op zich te nemen. Het bestuur heeft daarom na rijp beraad besloten op dit moment alleen extern te voorzien in de vacature van allround bestuurslid met deskundigheid op het gebied van pensioenen. Het bestuur meent daartoe een geschikte kandidaat te hebben gevonden in br W.H. Martens MBA, lid van de NGK te Ede. Br Martens is sinds 2003 werkzaam als manager bedrijfsvoering bij Mentrum GGZ te Amsterdam; daarvoor bekleedde hij verschillende (project)managementfuncties bij Pensioenfonds PGGM. Daarnaast is br Martens o.a. voorzitter van de Commissie van Beheer van de NGK Ede en plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Toezicht van Zorggroep Opella, Protstants Christelijke Stichting voor Wonen, Zorg en Welzijn.
najaar 2005 blz 11 / 26
SEV-najaarsvergadering 2005 agendapunt 4-bestuurssamenstelling
-2-
Mochten de kerken een voordracht willen doen van naar het oordeel van de kerken geschikte tegenkandidaten, dan ontvangt het bestuur die voordracht gaarne vóór 1 november a.s. Het bestuur heeft voorts zr Bronsveld-Taute bereid gevonden om gedurende enkele jaren het voorzitterschap op zich te nemen. In die periode kan de invulling van het voorzitterschap daarna nader worden bezien. In verband met de lopende studie naar deelnemerschap, kosten en kostenverdeling is br Wattèl bereid gevonden het komende jaar als adviseur aan het bestuur verbonden te blijven. Utrecht, 10 oktober 2005 het bestuur van de Stichting SEV
najaar 2005 blz 12 / 26
STICHTING EMERITAATSVOORZIENING “S.E.V.” administratie: mr J. Janssens-Boer Prof. Leonard Fuchslaan 31 3571 HD Utrecht 030 27 11 915, b.g.g. 030 27 11 333 e-mailadres:
[email protected]
Aan de Raden van de Nederlands Gereformeerde Kerken
Utrecht, 24 oktober 2005
Betreft:
Begroting 2006
Geachte zusters en broeders, Bijgaand treft u aan de begroting 2006 in relatie tot de verwachte uitkomsten over het lopende jaar (‘raming 2005’). Raming 2005 De verwachtingen voor het verloop van 2005 en 2006 laten onder handhaving van de vaste rekenrente van 4% een forse verbetering zien van de financiële positie van het fonds. Deze verbetering hangt samen met een verdere daling van de rente op de kapitaalmarkt in 2005 tot circa 3% alsmede de stijgende aandelenbeurzen. Daarnaast zijn de traktementen in 2005 veel minder hard gestegen ten opzichte van voorgaande jaren. De stijging van de traktementen kwam per 1 januari 2005 uit op 0,4% (2004: 3,3%). Als gevolg van deze ontwikkelingen stijgt de dekkingsgraad van het fonds naar verwachting van 108,9% ultimo 2004 naar 116,2% ultimo 2005. Opnieuw studie naar toekomst SEV Voor het verkrijgen van een goed inzicht in de financiële positie van de SEV moet worden bedacht dat de beleggingen tegen marktwaarde gewaardeerd worden maar dat de voorziening voor pensioenverplichtingen –zoals tot nu toe gebruikelijk in pensioenlandtegen een vaste rekenrente van 4% is gewaardeerd. De 4% vaste rekenrente werd als een veilig niveau beschouwd waaronder de kapitaalmarktrente niet zou kunnen zakken. Met de rentedaling in 2005 tot circa 3% is deze visie echter gelogenstraft. De aanhoudende lage rentestand baart het bestuur grote zorgen omdat deze de toekomstige rendementen sterk onder druk zet. Het bestuur heeft daarom dit aspect meegenomen in een nieuwe studie naar de toekomst van de SEV. Voorlopige berekeningen laten zien dat in de toekomst aan extra verhogingen van de bijdrage niet valt te ontkomen om de huidige regeling te kunnen blijven financieren. Het bestuur wil de voorlopige conclusies van deze studie graag met u delen.
najaar 2005 blz 13 / 26
Bijdrage 2006 Het bestuur heeft besloten de bijdrage voor 2006 vast te stellen op basis van de met u in 2003 gemaakte afspraken, te weten een verhoging van de bijdrage gebaseerd op de traktementsontwikkeling. Gelet op de geringe traktementsstijging (0,4%) is als gevolg van deze maatregel geen bijdrageverhoging noodzakelijk. Per 1 juli 2004 is de WAZ vervallen als gevolg waarvan de risico’s voor de SEV zijn toegenomen. De SEV heeft besloten het arbeidsongeschiktheidsrisico per deze datum onder te brengen bij Fortis. Tegenover deze lastenverzwaring van de SEV staat een lastenverlichting bij de kerk en/of de predikant als gevolg van het wegvallen van de WAZ premie. De kosten van de herverzekering bedragen circa € 6 per lid, waarvan een bedrag van € 4 al was verwerkt in het in 2003 afgesproken bijdrageniveau voor de komende jaren. Als gevolg hiervan heeft het bestuur besloten voor 2006 de bijdrage per lid te verhogen met € 2,00 tot € 30,00. De voorgestelde bijdrage van € 30,00 komt nagenoeg overeen met de verwachte kostprijs van het pensioen, de zgn. actuariële premie. Deze komt uit op € 28,78 per lid bij 4% rekenrente respectievelijk € 33,30 bij 3% rekenrente. Begroting 2006 Omdat in de loop van 2005 de rente verder is gedaald tot ruim onder de kritische grens van 4% is onzeker of de tot nu toe gehanteerde vaste rekenrente van 4% gehandhaafd kan blijven. Hierover wordt binnen het bestuur nog gesproken en dient nog overleg met accountant en actuaris plaats te vinden. Vooruitlopend op de besluitvorming wordt de begroting 2006 aan u voorgelegd zowel op basis van een rekenrente van 4% als op basis van een rekenrente van 3%. De aanpassing van de rekenrente naar 3% ‘kost’ de SEV circa € 2,4 miljoen ofwel 15% van de voorziening pensioenverplichtingen. De kasstromen zijn in beide varianten vanzelfsprekend aan elkaar gelijk. De indexatie van ingegane uitkeringen is begroot op 1,4%, gebaseerd op de huidige inflatieverwachting. In 2003 is met de kerken afgesproken om de indexatie te beperken tot 80% van de prijsinflatie zolang de financiële doelstelling gericht op het bereiken van een dekkingsgraad van 110 à 115% binnen een periode van 10 jaar niet gerealiseerd is. In 2006 zullen de ingegane uitkeringen echter volledig geïndexeerd worden. De hiervoor benodigde extra bijdrage wordt voor dit jaar gefinancierd met een (eenmalige) gift van de NGK Bilthoven. Met de voorgestelde bijdrageverhoging en de naar beneden bijgestelde rendementen op de beleggingsportefeuille verwachten we eind 2006 een dekkingsgraad van 117,0% te bereiken bij 4% rekenrente respectievelijk 101,4% bij 3% rekenrente. Hoogachtend, namens het bestuur
H. Strating RA, penningmeester Bijlagen: • Specifieke toelichting op de begroting 2006 • Cijferbijlage met begroting 2006, raming 2005, begroting 2005 en werkelijk 2004 • Uitgangspunten voor de begroting 2006
najaar 2005 blz 14 / 26
Specifieke toelichting op de begroting 2006 De begroting laat voor 2006 in relatie tot de begroting en de raming over 2005 zien: • De verwachte mutaties in het pensioenvermogen (het bedrag dat de SEV beschikbaar heeft om aan haar pensioenverplichtingen te voldoen). • De verwachte mutaties in de voorziening pensioenverplichtingen. • De dekkingsgraad (de mate waarin de SEV in staat is aan haar pensioenverplichtingen te voldoen). De dekkingsgraad wordt berekend als het quotiënt van het pensioenvermogen en de voorziening pensioenverplichtingen. De raming 2005 geeft inzicht in de verwachte uitkomsten over 2005 en is gebaseerd op de beschikbare cijfers tot en met het derde kwartaal 2005. De raming 2005 laat zien dat het pensioenvermogen naar verwachting circa € 2,2 miljoen hoger zal uitkomen dan in de begroting 2005 werd opgenomen. De verwachte dekkingsgraad ultimo 2005 komt met 116,2% veel hoger uit dan oorspronkelijk was begroot (101,9%). De verdere uitgangspunten voor de begroting zijn op een afzonderlijke bijlage toegelicht.
-2-
najaar 2005 blz 15 / 26
BEGROTING 2006 STICHTING EMERITAATSVOORZIENING "SEV" PENSIOENVERMOGEN
(bedragen in duizenden euro's) Begroting Begroting 2006 2006 (o.b.v. 4%) (o.b.v. 3%)
Raming 2005
Begroting 2005
Werkelijk 2004
883 35 9
885
822
9
9
Toevoegingen 1. Bijdragen kerken 2. Giften kerken 3. Premies individuele verzekeringen 4. Opbrengst beleggingen: - obligaties - vastgoed - aandelen 5. Uitkeringen herverzekering 6. Inkomende waarde-overdrachten Totaal toevoegingen
957
957
9
9
429 429 835 534 870 97 97 222 112 665 231 231 290 257 298 9 9 13 PM PM 0 PM --------------------------------------------------- ---------------- ---------------1.732 1.732 2.287 1.797 2.664
Onttrekkingen 7. Uitkeringen 8. Uitgaande waardeoverdrachten 9. Premie herverzekering 10. Algemene kosten Totaal onttrekkingen Mutaties in het pensioenvermogen Pensioenvermogen per 1 januari Pensioenvermogen per 31 december Voorziening pensioenverplichtingen per 31 december Over-/(onder)dekking Dekkingsgraad
929 PM 227
929 PM 227
944 0 313
932 PM 234
953 90 125
53 53 49 49 53 -------------------------------------------------- ---------------- ---------------1.209 1.209 1.306 1.215 1.221 523
523
980
582
1.443
18.022 18.022 17.042 16.055 15.599 ---------------- ---------------- ---------------- ---------------- ---------------18.545 18.545 18.022 16.637 17.042 15.851 18.288 15.507 16.323 15.646 ---------------- ---------------- ---------------- ---------------- ---------------2.694 257 2.515 314 1.396 117,0%
101,4%
116,2%
101,9%
108,9%
15.507
15.507
15.646
15.931
15.517
VOORZIENING PENSIOENVERPLICHTINGEN Stand per 1 januari Aanpassing rekenrente naar 3% Verhoging i.v.m. wijziging traktementen/AOW en 1 jaar inkoop Kosten indexaties Resultaat op sterfte Inkomende waardeoverdrachten Benodigde interest Resultaat op arbeidsongeschiktheid Voorziening aanpassing overlevingstafels Overige mutaties
Af: uitkeringen minus uitkeringen herverzekering koopsom inkoop arbeidsongeschiktheid uitgaande waardeoverdrachten Stand per 31 december
2.373 525 130 0
663 141 0
467 466 482 64 79 156 -168 6 -200 0 PM -626 545 612 643 639 0 0 -105 -52 -354 0 0 181 454 -17 -22 8 0 -5 -------------------------------------------------- ---------------- ---------------16.771 19.208 16.524 17.254 16.689 929 929 944 931 953 -9 -9 -13 86 0 PM 90 -------------------------------------------------- ---------------- ---------------15.851 18.288 15.507 16.323 15.646
najaar 2005 blz 16 / 26
Uitgangspunten voor de begroting 2006 (bedragen in duizenden euro's tenzij anders is aangegeven) Begroting Begroting 2006 2006 (o.b.v. 4%) (o.b.v. 3%) 1. Bijdragen kerken Aantal leden Bijdrage per lid (in euro's) Bijdrage totaal Actuarieel benodigde premie idem, per lid (in euro's)
Raming 2005
Begroting 2005
Werkelijk 2004
31.900 30,00
31.900 30,00
31.527 28,00
31.600 28,00
31.616 26,00
957
957
883
885
822
918 28,78
1.062 33,30
628 19,93
963 30,47
711 22,49
De actuarieel benodigde premie is opgebouwd uit: 525 663 467 466 482 - Verhoging i.v.m. wijziging traktementen/AOW en 1 jaar inkoop - Kosten indexaties 130 141 64 79 156 - Sterfteresultaat PM PM -168 6 -200 - Toevoeging voorziening voor arbeidsongeschiktheid 0 0 -105 -52 -354 - Toevoeging voorziening omrekening overlevingstafels 0 0 0 181 454 - Overige mutaties -17 -22 8 0 -5 - Premies herverzekering 227 227 313 234 125 - Algemene kosten 53 53 49 49 53 -------------------------------------------------- ---------------- ---------------Totaal 918 1.062 628 963 711 3. Premies individuele verzekeringen Betreft één individuele verzekering 4. Opbrengst beleggingen (rendement): - obligaties - vastgoed - aandelen 5. Inkomende waardeoverdrachten 7. Uitkeringen Ouderdomspensioen Weduwepensioen Arbeidsongeschiktheidspensioen Totaal
9
9
9
9
9
3,40% 5,40% 6,40%
3,40% 5,40% 6,40%
7,00% 10,00% 10,00%
4,75% 7,00% 8,00%
8,20% 29,00% 12,00%
PM
PM
--
PM
--
530 530 527 517 560 364 364 375 396 393 35 35 42 18 -------------------------------------------------- ---------------- ---------------929 929 944 931 953
8. Uitgaande waardeoverdrachten
PM
PM
9. Premie herverzekering Zwitserleven (overlijdensrisico) AMEV (arbeidsongeschiktheid en overlijdensrisico) Koopsom inkoop arbeidsongeschiktheidsuitkering
30 197
30 197
25 5 7 8 4 4 53
25 5 7 8 4 4 53
1,40% 0,40% 0,40% 1,40%
1,12% 0,40% 0,40% 1,40%
10. Algemene kosten Personeelskosten: -salariskosten -sociale lasten Actuaris Accountant Kosten bestuur Kantoorkosten
11. Grondslagen Indexeringspercentage ingegane uitkeringen Indexeringspercentage minimum-uitkeringsgrondslag Indexeringspercentage maximum-uitkeringsgrondslag Indexeringspercentage opgebouwde aanspraken
0
PM
90
29 41 34 198 193 90 86 -------------------------------------------------- ---------------- ---------------227 227 313 234 124
*) correctie: 1,40%
*)
24 4 6 7 4 4 49
25 4 5 7 4 4 49
27 5 6 7 6 2 53
0,65% 3,30% 3,30% 1,10%
0,80% 3,30% 3,30% 1,60%
1,50% 6,00% 2,20% 2,20%
najaar 2005 blz 17 / 26
STICHTING EMERITAATSVOORZIENING
STUDIE DEELNEMERSCHAP EN (KOSTEN)DEKKING SEV-PENSIOEN In de voorjaarsvergadering heeft het bestuur een aantal ontwikkelingen aangestipt die op zichzelf staan, maar ieder voor zich en in samenhang met elkaar aanleiding zijn zich nader te beraden op de toekomst: hoe verder met de SEV.
1.
ACHTERGROND VOOR DE STUDIE
1.1. Predikantschap: een ambtelijke of arbeidsrechtelijke benadering? Allereerst lijkt er een tendens waarneembaar om de predikant meer dan voorheen als een normale werknemer te beschouwen. In 1993 sprak de Hoge Raad nog uit dat de predikant, vanwege de eigenheid van zijn ambt, niet in loondienst is. Een recenter uitspraak van de kantonrechter Lelystad inzake de CG kerkenraad Zeewolde (en de classis) versus zijn voormalige predikant geeft een andere ontwikkeling te zien met betrekking tot de manier waarop de rechtspositie van de predikant wordt bezien. Nu valt aan de bredere geldigheid van deze laatste uitspraak voor de verhouding kerkenraad-predikant het nodige af te dingen, gezien de andere verhouding kerkenraad/predikant op grond van de CG kerkorde. Bovendien betrof de kwestie zaken die niet zozeer met het eigenlijke ambtswerk te maken hadden maar meer met andere zaken eromheen, zodat het geschil minder de geestelijke dan de praktische aspecten van het ambt betrof. Er lijkt echter een tendens te ontstaan dat het predikantschap in arbeidsrechtelijke zin meer als werknemerschap beschouwd zal gaan worden. Als die tendens zich in de toekomst verder doorzet in die zin dat predikanten binnen de NG-kerken als werknemer moeten worden beschouwd, zou dat ook consequenties hebben: ook voor de SEV. De SEV valt nu nl. niet onder de Pensioen- en Spaarfondsenwet (PSW). Dat is geen kwestie van niet willen: het kan in deze situatie gewoon niet. Dat heeft tot gevolg dat de SEV geen werknemers in loondienst in de regeling mag opnemen. Dat gegeven treft nu al de gemeenten die een pastoraal werker in dienst hebben en die niet in de regeling kunnen onderbrengen. Als ook de predikant in de toekomst aangemerkt wordt als zijnde in loondienst, is de vraag: hoe verder met de SEV.
1.2. Deelnemerschap en verdeling pensioenlasten Zoals gemeld in de voorjaarsvergadering heeft de kerkenraad van Houten (ca. 1000 zielen) zich tot het bestuur gericht met het voornemen om niet een tweede predikant te beroepen, maar een staf te vormen die naast de predikant moet gaan bestaan uit een aantal gekwalificeerde mensen geen predikant zijnde. Zij komen in loondienst en worden belast met taken die anders een 2e predikant zou doen. Gezien de arbeidsverhouding kan de SEV deze personen niet in de regeling opnemen. Dat betekent voor Houten dat deze kerk aan de SEV afdraagt o.b.v. het ledental en tegelijkertijd geconfronteerd wordt met de pensioenlasten van de “gemeentewerkers” met predikantvervangende taken die niet bij de SEV kunnen worden ondergebracht. De kerkenraad van Houten heeft het bestuur om een oplossing gevraagd. Hier is in feite een tweeledige vraag aan de orde, nl. die naar het deelnemerschap (wie kan deelnemer zijn in de SEV) en de basis voor de bijdrageheffing in het algemeen. Het bestuur trekt de vraag breder dan alleen in relatie tot de vraag van Houten. Er zijn nl. steeds meer (ook kleinere) gemeenten die zich geen fulltime predikant kunnen/willen veroorloven, en een pastoraal werker aantrekken. Ook de vraag naar de verdeling van de pensioenlasten heeft een bredere relevantie dan alleen ter beantwoording van de vraag vanuit Houten. Ook hier dus een discussiepunt dat raakt aan “hoe verder met de SEV”.
1.3. Eigen beheer of herverzekering? In de afgelopen periode is regelmatig tijdens vergaderingen gesproken over de vraag of de SEV alles in eigen beheer moet blijven doen of de predikanten geheel of gedeeltelijk bij een ander fonds of een verzekeraar zou moeten onderbrengen. Ook hier is nader onderzoek wenselijk.
SEV - studie deelnemerschap en (kosten)dekking SEV-pensioen
-1-
najaar 2005 blz 18 / 26
De hier geschetste ontwikkelingen zijn voor het bestuur aanleiding zich te beraden op de volgende vragen, die feitelijk uitmonden in de vraag “hoe verder met de SEV”: 1. wat zijn de kosten van het pensioen 2. pensioenkosten: hoe verhouden die zich tot de kosten indien de predikanten elders zouden worden ondergebracht 3. pensioenzekerheid: biedt de ontwikkeling van de financiële situatie voldoende zekerheid voor de dekking van de pensioenverplichtingen? Welke rol speelt de rekenrente voor de pensioenverplichtingen hierin? 4. zowel uit een oogpunt van pensioenkosten als pensioenzekerheid: blijft de SEV alles in eigen dekking houden of worden de predikanten geheel of gedeeltelijk bij een ander fonds of een verzekeraar ondergebracht 5. moet, ongeacht de vraag naar eigen beheer of herverzekering, het huidige omslagstelsel (waarbij de lasten worden omgeslagen over alle leden) worden gecontinueerd? Een aantal bestuursleden is belast met de opdracht zich hier in te verdiepen en uiteindelijk met een advies aan het bestuur te komen, waarna het onderwerp aan de kerken kan worden voorgelegd. Tegen de achtergrond van hun bevindingen tot nu toe heeft het bestuur zich sinds de voorjaarsvergadering intensief met deze zeer complexe materie bezig gehouden. Het bestuur stelt zich voor om uiterlijk op een termijn van 1,5 à 2 jaar (gerekend vanaf de voorjaarsvergadering) knopen door te hakken. Het wil de kerken echter niet pas op dat moment met afgeronde bestuurlijke gedachten confronteren. Het stelt er hoge prijs op de kerken in alle openheid tussentijds deelgenoot te maken van zijn bevindingen en overwegingen in het kader van het onderzoek en de kerken mee te nemen in de ontwikkeling van de bestuurlijke gedachten hierover. Tegen die achtergrond moet deze notitie worden bezien. Het is een onderdeel van een studie waarin wordt gezocht naar antwoorden. De lezer zal in deze notitie dan ook niet een definitief antwoord vinden op bovenstaande vragen.
2.
MEERJARENBELEID
In mei 2003 is met de kerken een meerjarenbeleid afgesproken. Het doel was het bereiken van een gewenst niveau van pensioenzekerheid. Daarmee wordt bedoeld dat er een vermogen moet zijn dat voldoende is ter dekking van van de pensioenverplichtingen en waarmee bovendien nog wat risico's kunnen worden opgevangen. Als maat voor de pensioenzekerheid wordt de dekkingsgraad gehanteerd; dat is de verhouding tussen de waarde van de bezittingen en de waarde van de pensioenverplichtingen. Het doel was het bereiken van een dekkingsgraad van 110% `a 115% eind 2012. De prognoses bij ongewijzigd beleid wezen op een tot ver onder de 100% dalende dekkingsgraad. De beleidsveranderingen werden zodanig gekozen, dat van alle belanghebbenden een bijdrage werd gevraagd. Voor de actieve predikanten was dat de overgang van de eindloonregeling naar een middelloonregeling (pensioen niet langer gebaseerd op het eindtraktement). Voor de geëmeriteerden werd een korting op het indexatiebeleid ingevoerd (jaarlijks wordt niet de hele inflatie gecompenseerd maar 80% ervan). De kerken werden geconfronteerd met een hogere en ook verder doorgroeiende bijdrage. 2.1. Dekkingsgraad De dekkingsgraad is zoals gezegd de verhouding tussen de waarde van de bezittingen en de waarde van de pensioenverplichtingen. Uiteraard is de wijze van waardering van groot belang voor de uitkomst van de dekkingsgraad. Hieronder volgt enige uitleg over de waardering, die nuttig is voor een goed begrip van het navolgende. Waardering van de bezittingen. De bezittingen bestaan in hoofdzaak uit aandelen en obligaties. Het zal niet verbazen dat aandelen op beurswaarde worden gewaardeerd. Het is theoretisch de bedoeling, dat aandelen naast het dividend ook een indirect rendement opleveren in de vorm van stijgende koerswaarden. Door de aandelen tegen beurswaarde te waarderen vertaalt het rendement zich in steeds meer waard wordende bezittingen. Uiteraard is er wel eens een terugslag, maar je hoopt bij belegging in aandelen op een stijgende trend. De obligaties worden ook gewaardeerd tegen beurswaarde. Dat geeft duidelijkheid voor de gebruiker van de jaarrekening in die zin dat je de werkelijke waarde ziet staan. De beurswaarde komt op je bankrekening als je de bank opdracht geeft alles te verkopen. Een nadeel van die duidelijkheid is dat de ontwikkeling van de beurswaarde veel moeilijker te doorgronden is dan bij aandelen. Bij aandelen ben je blij als de koers stijgt. En je denkt er bij: misschien stijgt de koers nog wel verder! Louter vreugde dus bij stijgende koersen.
SEV - studie deelnemerschap en (kosten)dekking SEV-pensioen
-2-
najaar 2005 blz 19 / 26
Niet alzo bij obligaties. Als de waarde van een obligatie van 100% naar 110% stijgt weet je één ding zeker: op de einddatum is de koers weer terug op 100%. Als de obligatie over stel 5 jaar wordt afgelost mag je dus rekenen op 2% koersdaling per jaar. De koersstijging van 10% werd veroorzaakt door een daling van de marktrente met ongeveer 2%. Je ziet dan qua rendement één vet jaar gevolgd door vijf magere jaren. Per saldo wordt je er niet rijker of armer door, want de debiteur betaalt (als het goed is) precies waar je op mocht rekenen. De beurswaarde van de obligaties reflecteert de ontwikkeling van de marktrente. Een hogere marktrente geeft een lagere waarde en een lagere marktrente geeft een hogere waarde. Waardering van de verplichtingen Bij de verplichtingen doen we het anders dan bij de obligaties. De voorziening pensioenverplichtingen fluctueert niet met de marktrente, maar wordt berekend met een vaste rekenrente. In de jaren '60 van de vorige eeuw is men tot de overtuiging gekomen, dat men veilig kon rekenen op een beleggingsopbrengst van 4%. De verzekeraars, de pensioenfondsen en ook de SEV hanteerden 4% rekenrente. U weet waarschijnlijk dat die opvatting uiteindelijk door de feiten achterhaald is. Een concreet voorbeeld: als SEV over één jaar € 1,00 moet betalen is de huidige verplichting € 0,96 (1/1,04). In de loop van het jaar wordt € 0,04 aan de voorziening toegevoegd, zodat op de betaaldatum de voorziening gelijk is aan het te betalen bedrag. Bij 3% rekenrente moet de voorziening € 0,97 zijn (1/1,03). Overgang van 4% naar 3% rekenrente veroorzaakt een verhoging van de voorziening met € 0,01. Dat is dus ongeveer 1%. Als SEV over twee jaar € 1,00 moet betalen is de 4%-voorziening € 0,92 en de 3%voorziening € 0,94. Dan stijgt de voorziening bij overgang naar 3% rekenrente dus ongeveer 2%. De stijging van de voorziening hangt dus samen met de looptijd van de verplichtingen. Bij de SEV zal bij conversie van 4% naar 3% rekenrente de voorziening met ongeveer 15% stijgen. Prognoses zijn betrekkelijk Boven is uitgelegd dat een lage marktrente een hoge waardering van obligaties tot gevolg heeft. De rentestand is nu op een niveau als in een halve eeuw niet is voorgekomen. Vreemd genoeg is ons doel uit 2003 van een dekkingsgraad van 110% à 115% nu al bereikt. Het cijfer liegt niet, maar u bent gewaarschuwd voor de magere jaren die volgen. 2.2. Rentestand De beleidsveranderingen werden onderbouwd met prognoses. Deze gingen uit van een rendement op obligaties van 4,0% in 2003, in vier jaar oplopend tot 5,0%. Het rendement op vastgoed was 7,0% en op aandelen 8,0%. Inmiddels is de financiële situatie gewijzigd. Het rendement op obligaties is niet gestegen, maar gedaald: het rendement op de 10-jarige staatslening haalt nog maar net de 3%. Bij de berekening van de voorziening pensioenverplichtingen wordt uitgegaan van een intrestvoet van 4,0%. Er is jaren lang verondersteld, dat het werkelijke rendement hoger dan 4,0% zou zijn en dus een extra opbrengst (overrente) zou genereren, waaruit de kosten van indexatie kon worden bestreden. Die vanzelfsprekendheid van toen is inmiddels wel achterhaald. Levensverzekeraars hanteren voor nieuwe verzekeringen een rekenrente van 3,0%. Pensioenfondsen die zijn herverzekerd, betalen een tarief dat met een rekenrente van 3,0% is berekend. Het ligt dus voor de hand om daar als SEV ook naar te kijken. Wat je niet wilt is: rekenen op een niet realistische opbrengst van beleggingen. Als we nu te optimistisch zijn moeten we later bijbetalen of , als dat niet meer lukt, de pensioenen verlagen. Dat wil niemand zien gebeuren. Hieronder wordt uitgewerkt wat een overgang naar 3,0% rekenrente voor de SEV betekent. 2.3. Bijdragebeleid en actuariële premie In het vervolg zal het begrip actuariële premie veel worden gebruikt. Intuïtief mag u dit vertalen als de werkelijke jaarlijkse kosten van de pensioenregeling. De vraag die gesteld wordt is: betalen we meer of minder dan de actuariële premie? Is de bijdrage kleiner dan de actuariële premie dan leven we op krediet. In het andere geval wordt er wat gespaard voor later. De actuariële premie omvat de volgende elementen: • te betalen herverzekeringspremie • kosten • inkoop jaar pensioenrechten actieve predikanten • indexatie pensioenrechten actieve predikanten • indexatie ingegane en premievrije pensioenen De indexatie van de ingegane en premievrije pensioenen is tot nu toe niet meegenomen in de actuariële premie. De gedachte was dat de indexatie wel uit de intrestopbrengst (boven 4%) kon worden bekostigd. De lage marktrente steekt hier een spaak in het wiel. Voorzichtigheidshalve wordt in deze nota de indexatie in de actuariële premie meegenomen. SEV - studie deelnemerschap en (kosten)dekking SEV-pensioen
-3-
najaar 2005 blz 20 / 26
3. SCENARIO’S Hieronder worden een aantal scenario’s gepresenteerd voor de ontwikkeling van de dekkingsgraad. Allereerst wordt gekeken naar de uitkomst van de respectieve scenario’s qua ontwikkeling van de dekkingsgraad (pensioenzekerheid) en dan naar de bijdrageontwikkeling en de verhouding tussen bijdrage en actuarïele premie (pensioenkosten). Het eerste scenario gaat naar goed gebruik uit van voortzetting van bestaand beleid. De volgende scenario's laten zien wat beleidsveranderingen teweegbrengen. De economische werkelijkheid en de verzekerde pensioenen zijn in alle scenario's gelijk. Daarover nu eerst wat gegevens: • De veronderstelde rendementen zijn 3,4% voor obligaties, 5,4% voor vastgoed en 6,4% voor aandelen. De beleggingsmix is 70% in obligaties, 10% vastgoed en 20% aandelen. Deze combinatie geeft een rendement van 4,2%. • De CAO-lonen stijgen met 1,9% (1,4% in 2006). De indexatie van de opgebouwde pensioenrechten van actieve predikanten is ook 1,9%. • De consumentenprijzen stijgen met 1,4%. De ingegane en premievrije pensioenen stijgen met 1,12% (80% van 1,4%). • Het ledental is stabiel op 31.900. • Het aantal predikanten blijft met enige wisselingen op het huidige niveau. • De gemiddelde leeftijd zal daardoor toenemen van 47,5 jaar op 1 januari 2005 tot 51,5 op 1 januari 2012. • Het gemiddelde traktement stijgt iets meer dan de CAO-index. De gemiddelde stijging komt uit op 2,67%. • Enkele uitkomsten voor het jaar 2012: - aantal fte 74,13, - maximum pensioengrondslag 65.361 (55.162 in 2005) - stand traktement 4,50 mln (3,72 mln in 2005). • Raming 2005: het pensioenvermogen op 31-12-2005 is 18,0 mln.
3.1. Scenario 1, huidig beleid, uitgaande van rekenrente 4% Hier wordt het huidige beleid voortgezet. De voorziening pensioenverplichtingen wordt berekend met een rekenrente van 4,0%. De dekkingsgraad ontwikkelt zich in dit scenario als volgt: Tabel 1
01-01-2006
Pensioen vermogen € mln 18,0
Pensioen verplichting € mln 15,5
116,0%
Dekkingsgraad rapport 2003 102,2%
01-01-2007
18,4
15,8
116,7%
102,9%
01-01-2008
18,9
16,1
117,0%
104,6%
01-01-2009
19,5
16,7
117,1%
106,4%
01-01-2010
20,1
17,2
116,8%
108,0%
01-01-2011
20,8
17,9
116,3%
109,4%
01-01-2012
21,6
18,7
115,7%
110,5%
01-01-2013
22,3
19,4
115,1%
111,8%
Datum
Dekkingsgraad
Op zich ziet dit er niet slecht uit. In 2003 hadden we deze serie dekkingsgraden prachtig gevonden. In het rapport van april 2003 kropen we moeizaam vooruit van 102,2% tot 111,8%. Nu toont de tabel een stabiel verloop van 116,0% naar 115,1%. De adder onder het gras is de rekenrente die in dit scenario is gehanteerd. Als op 1 januari 2013 het rendement op obligaties inderdaad nog steeds 3,4% is, kun je dan nog steeds uitgaan van 4% rekenrente? Bij een prudente vaststelling van de rekenrente moet de overtuiging aanwezig zijn, dat het werkelijke rendement zelden of nooit onder de rekenrente komt. Dat is heden al niet meer het geval. In het volgende scenario zal daarom 3,0% rekenrente worden gehanteerd.
SEV - studie deelnemerschap en (kosten)dekking SEV-pensioen
-4-
najaar 2005 blz 21 / 26
Eerst echter in de volgende tabel een vergelijking tussen de bijdragen en de actuariële premie. Tabel 2 Jaar
Actuariële premie € mln
Bijdrage 1 € mln
Actuariële premie/bijdrage
Bijdrage per lid €
2006
0,90
0,89
100,5%
28,00 2
2007
0,96
0,92
104,6%
28,71
2008
0,99
0,94
106,0%
29,40
2009
1,06
0,96
110,2%
30,25
2010
1,13
1,00
112,9%
31,31
2011
1,16
1,02
113,1%
32,09
2012
1,21
1,05
114,7%
33,05
Het is duidelijk dat de bijdrage in dit scenario ondanks de jaarlijkse verhogingen achterblijft bij de actuariële premie.
3.2. Scenario 2, met 3% rekenrente In dit scenario wordt vanaf 31-12-2005 de voorziening pensioenverplichtingen berekend met 3,0% rekenrente. Het resultaat is als volgt: Tabel 3 Datum
Pensioenvermogen € mln
Pensioenverplichting € mln
Dekkingsgraad
01-01-2006
18,0
17,9
100,6%
01-01-2007
18,4
18,2
101,1%
01-01-2008
18,9
18,7
101,3%
01-01-2009
19,5
19,2
101,4%
01-01-2010
20,1
19,9
101,2%
01-01-2011
20,8
20,7
100,8%
01-01-2012
21,6
21,5
100,3%
01-01-2013 22,3 22,3 100,0% Ook in dit scenario is de dekkingsgraad stabiel. Deze is echter van een veel lager niveau. De dekkingsgraad komt nauwelijks boven de 100%. Door de lagere rekenrente stijgt de voorziening pensioenverplichtingen en ook de actuariële premie. Tabel 4 toont het gevolg voor de actuariële premie: Tabel 4 3
Bijdrage per Actuariële premie/bijdrage lid €
Jaar
Actuariële premie € mln
Bijdrage € mln
2006
1,03
0,89
116,9%
28,00
2007
1,11
0,92
121,7%
28,71
2008
1,15
0,94
123,2%
29,40
2009
1,23
0,96
127,7%
30,25
2010
1,29
1,00
130,7%
31,31
2011
1,33
1,02
130,6%
32,09
2012
1,38
1,05
132,1%
33,05
1
Ontwikkeling op basis van het in 2003 met de kerken afgesproken bijdragebeleid In de begroting 2006 wordt inmiddels een bijdrage van € 30,00 voorgesteld. 3 Ontwikkeling op basis van het in 2003 met de kerken afgesproken bijdragebeleid SEV - studie deelnemerschap en (kosten)dekking SEV-pensioen 2
-5-
najaar 2005 blz 22 / 26
De bijdragen zijn duidelijk veel te laag ter dekking van de actuariële premie. Dat de dekkingsgraad desondanks stabiel blijft komt door de hogere intrestwinst. Immers, de marge tussen het werkelijke rendement en de rekenrente is nu 1,2%. Dat is echter nog niet genoeg ter dekking van de indexaties (1,9% voor de actieven en 1,12% voor de inactieven).
3.3. Scenario 3, met 3% rekenrente en de bijdrage stijgt met 10% per jaar De actuariële premie wordt niet gedekt door de bijdragen. Een logische stap lijkt dan het verhogen van de bijdragen. In scenario 1 en 2 is de stijging van de bijdrage gelijk aan de stijging van het gemiddelde traktement. In scenario 3 stijgt de bijdrage jaarlijks met 10%, los van de traktementsontwikkeling. De impact hiervan op de dekkingsgraad is als volgt: Tabel 5 Datum
Pensioenvermogen € mln
Pensioenverplichting € mln
Dekkingsgraad
01-01-2006
18,0
17,9
100,6%
01-01-2007
18,4
18,2
101,1%
01-01-2008
19,0
18,7
101,7%
01-01-2009
19,7
19,2
102,5%
01-01-2010
20,6
19,9
103,4%
01-01-2011
21,6
20,7
104,5%
01-01-2012
22,8
21,5
106,0%
01-01-2013
24,1
22,3
108,1%
Op deze wijze wordt nog geen riante dekkingsgraad bereikt, maar er zit weer groei in. De bijdrage verbetert aanzienlijk ten opzichte van de actuariële premie: er ontstaat zelfs een surplus. Tabel 6 Jaar
Actuariële premie € mln
Bijdrage Premie/bijdrage € mln
Bijdrage per lid €
2006
1,03
0,89
116,9%
28,00
2007
1,11
0,98
113,4%
30,80
2008
1,15
1,08
106,9%
33,88
2009
1,23
1,19
103,7%
37,27
2010
1,29
1,31
99,8%
41,00
2011
1,33
1,44
92,9%
45,10
2012
1,38
1,58
88,0%
49,61
3.4. Eigen beheer of herverzekering? De gedachte aan herverzekering heeft verschillende oorsprongen: • Het bestuur acht het goed om met enige regelmaat de vraag te stellen of het beter of goedkoper kan • Men kan stellen, dat de SEV een dure pensioenregeling is. Daarmee wordt niet bedoeld dat het een luxe regeling is voor de predikanten, maar wel één die relatief veel geld kost. Dat heeft een achtergrond; op de vraag wat die achtergrond is, komen we in par. 5 nog terug. In 2006 is de netto pensioengrondslag (waarover 2% pensioen wordt opgebouwd) van alle predikanten samen € 2,49 mln. De totale bijdrage is € 0,89 mln. Dat is al 36% van de pensioengrondslag en dan wordt ook nog aangetoond dat de bijdrage eigenlijk te laag is! Dat roept de vraag op of het niet goedkoper is het pensioen bij een verzekeraar onder te brengen. De al dan niet theoretische herverzekering is dan een objectieve toets op de kosten van de pensioenregeling. Of dat inderdaad goedkoper is, hangt mede af van het antwoord op de vraag naar de achtergrond van de stelling dat we een dure regeling hebben. SEV - studie deelnemerschap en (kosten)dekking SEV-pensioen
-6-
najaar 2005 blz 23 / 26
• In scenario 3 wordt al een forse stijging van de bijdrage aangenomen. Desondanks is de resulterende dekkingsgraad niet indrukwekkend te noemen. Om een voorbeeld te noemen: een waardedaling van 25% op vastgoed en aandelen doet de dekkingsgraad al tot 100% dalen. Dat is geen doemdenken, want zo’n waardedaling komt min of meer overeen met de voorafgaande waardestijging. De fondsen die onder de PSW vallen, dienen daarom over een vermogensbuffer te beschikken. De SEV spiegelt zich aan deze eisen; met het ingezette meerjarenbeleid werd beoogd de noodzakelijke buffer te creëren. Het ligt in de aard van herverzeking, dat risico's worden overgedragen aan de verzekeraar. De herverzekerde risico's vergen dan geen vermogensbuffer meer bij het pensioenfonds. Daar staat tegenover dat de verzekeraar marges in de premies verwerkt, die het de verzekeraar mogelijk maken de vereiste buffers te vormen. Daar betaal je dus een premie-opslag voor. Is de jaarlijks verschuldigde premie betaald, dan is het pensioenfonds van de overgedragen risico's bevrijd. Je betaalt iets, maar je krijgt er ook iets voor terug. Zonder herverzekering zijn ruime buffers noodzakelijk. In eerste instantie is aan Fortis ASR offerte gevraagd voor de herverzekering van de pensioenrechten. Doel van het opvragen van een offerte was om een basis te hebben voor een vergelijking tussen “eigen beheer” en herverzekering. De uitkomst van de offerte was opmerkelijk. De per 1 januari 2006 aanwezige pensioenrechten zouden volgens offerte kunnen worden overgedragen tegen een tarief dat op 4% rekenrente is gebaseerd. Dat is, gezien de marktrente, op zich bijzonder. Daarmee neemt de verzekeraar immers het risico, dat er geen 4% rendement wordt gehaald 4 . Het gevolg voor de SEV is, dat het pensioenvermogen op dit moment ruim voldoende zou zijn voor het bekostigen van de overdracht. Wat overblijft is prettig als buffer om jaarlijks de verschuldigde premie aan de herverzekeraar te betalen.
3.5. scenario 4: herverzekering volgens offerte, bijdrage stijgt 10% per jaar Hieronder volgen de uitkomsten van het scenario waarbij per 01-01-2006 op basis van de uitgebrachte offerte de pensioenrechten bij Fortis ASR zouden worden ondergebracht. De bijdragen stijgen als in scenario 3 met 10% per jaar, ongeacht de traktementsontwikkeling. Ontwikkeling van het pensioenvermogen 5 . Tabel 7 Datum
Pensioenvermogen € mln
Pensioenverplichting € mln
Surplus
01-01-2006
2,56
0,54
2,02
01-01-2007
2,41
0,57
1,84
01-01-2008
2,27
0,59
1,68
01-01-2009
2,19
0,62
1,57
01-01-2010
2,13
0,66
1,47
01-01-2011
2,11
0,71
1,40
01-01-2012
1,86
0,36
1,50
01-01-2013
2,02
0,39
1,63
Het vermelde pensioenvermogen op 01-01-2006 is na betaling van de koopsom voor de overdracht aan Fortis ASR.Het is niet dramatisch, maar met het vrije vermogen is nog geen stabiele situatie bereikt.
4
Dat in de offerte een rekenrente van 4% is gehanteerd leidt ertoe dat binnen afzienbare tijd niet op deling in intrestwinst moet worden gerekend. 5 De vermelde pensioenverplichting betreft enkele restanten, die voor eigen rekening blijven. SEV - studie deelnemerschap en (kosten)dekking SEV-pensioen
-7-
najaar 2005 blz 24 / 26
Heel interessant is de vraag of de actuariële premie nu door de bijdragen wordt gedekt. De actuariële premie bestaat in deze situatie vrijwel geheel uit de door Fortis in rekening te brengen premies. Tabel 8 Jaar
Actuariële premie € mln
Bijdrage € mln
Actuariële premie/bijdrage
Bijdrage per lid €
2006
1,15
0,89
129,1%
28,00
2007
1,22
0,98
124,8%
30,80
2008
1,28
1,08
118,6%
33,88
2009
1,36
1,19
114,8%
37,27
2010
1,45
1,31
110,5%
41,00
2011
1,48
1,44
103,0%
45,10
2012
1,52
1,58
96,1%
49,61
Pas in het laatste jaar is de actuariële premie gedekt door de bijdrage.
3.6. Scenario 5, herverzekering zonder bijdrageverhoging Het laatste scenario toont de ontwikkeling van het vermogen als bij herverzekering de bijdragen blijven stijgen volgens het gemiddelde traktement en dus, anders dan in scenario 4, niet is gerekend met een bijdragestijging van 10% per jaar. Tabel 9 Datum
Pensioenvermogen € mln
Pensioenverplichting € mln
Surplus
01-01-2006
2,56
0,54
2,02
01-01-2007
2,41
0,57
1,84
01-01-2008
2,21
0,59
1,62
01-01-2009
1,98
0,62
1,36
01-01-2010
1,69
0,66
1,03
01-01-2011
1,34
0,71
0,63
01-01-2012
0,64
0,36
0,28
01-01-2013
0,22
0,39
-0,17
In het jaar 2013 is het echt mis, want dan wordt het vermogen negatief. Op dat moment kan dus de aan de herverzekeraar verschuldigde premie niet worden voldaan.
3.7. De offerte op zich beoordeeld Het werd in 3.4. al aangegeven: de offerte waarover wordt gesproken was bedoeld als een objectieve toets op de kosten van de pensioenregeling. Daarvoor is hij in bovenstaande scenario’s ook gebruikt. Het gegeven dat de offerte was gebaseerd op een rekenrente van 4%, had voor de SEV tot gevolg dat het pensioenvermogen op dit moment voldoende was voor het bekostigen van een feitelijke overdracht op basis van deze offerte. Het leek het bestuur dan ook niet meer dan verantwoord om dat nadrukkelijk te overwegen. Los van de aantrekkelijkheid van herverzekering in het algemeen heeft het bestuur overwogen dat het in dit stadium van de lopende studie niet verantwoord zou zijn om hier op in te gaan. Ondanks het feit dat het vermogen van de SEV voldoende zou zijn voor het bekostigen van de overdracht, zou herverzekering nú, op deze basis, vrijwel onontkoombaar leiden tot een verslechtering van de regeling of een forse bijdrageverhoging, Een bijdrageverhoging die de kerken wellicht niet kunnen, maar wel moeten opbrengen, vanwege de premieverplichting jegens een derde (de verzekeraar).
SEV - studie deelnemerschap en (kosten)dekking SEV-pensioen
-8-
najaar 2005 blz 25 / 26
Het bestuur wil de lasten zeker niet vooruitschuiven, maar de vraag “eigen beheer of herverzekering” na gedegen onderzoek in vrijheid beantwoorden, zonder de druk van de vervaldatum van de offerte. Het heeft aldus besloten op dit moment niet in te gaan op de offerte. Voor alle duidelijkheid: dat betekent niet dat de vraag naar herverzekering nu voor de rest van de studie van tafel is.
4. PENSIOENZEKERHEID EN DE INVLOED VAN DE REKENRENTE Bij de SEV is de rechtszekerheid van de predikanten ten aanzien van hun pensioen altijd een belangrijk punt geweest. In de statuten wordt deze rechtszekerheid ook genoemd als kenmerk van de te realiseren pensioenregeling. Er is veel werk van gemaakt deze zekerheid niet alleen in juridische zin, maar ook in economische zin te bieden. Zolang het pensioenvermogen nog onvoldoende was ter dekking van de pensioenverplichtingen is een helder onderscheid gemaakt tussen gegarandeerde en ongegarandeerde pensioenrechten. Ongegarandeerde uitkeringen konden alleen worden gedaan zolang deze uit de bijdragen konden worden betaald. Al weer geruime tijd geleden was de financiële positie zodanig, dat het onderscheid kon worden losgelaten en alle pensioenen werden gegarandeerd. Het bieden van pensioenzekerheid blijft voor het bestuur van de SEV een essentiële zaak. Er is in 2003 dan ook een pakket maatregelen genomen met het doel een dekkingsgraad te bereiken waarmee nog enige risico's konden worden opgevangen. De vanzelfsprekendheid waarmee tot voor kort een rekenrente van 4% werd toegepast is nu niet meer aanwezig. Een voorzichtig beleid met een voldoende mate van zekerheid vereist nu in feite een calculatie met een rekenrente van 3%. Bij overgang naar 3% rekenrente zakt de dekkingsgraad van 116,0% naar 100,6%. We zijn daarmee weer ongeveer terug bij “AF”. Aanvankelijk steeg de dekkingsgraad onverwacht snel naar 116,0%. Maar als vervolgens de rekenrente aan de lage marktrente wordt aangepast komt de dekkingsgraad weer op 100,6%. Een voorziening pensioenverplichtingen à 3% geeft een heel ander beeld van de financiële situatie. Erg belangrijk is dat ook een ander beeld wordt gegeven van de kosten van de pensioenregeling. In tabel 9 ziet u naast elkaar de actuariële premies (AP) bij een rekenrente van 4% resp 3%. Daar zit een verschil van ongeveer 15% tussen. Kiezend voor 3% rekenrente geeft de met 4% berekende kolom een onderschatting van de pensioenlasten. Uit dezelfde tabel 9 blijkt overigens dat het huidige niveau van de bijdragen niet volstaat ter dekking van de actuariële premie à 4%.
5.
KOSTENNIVEAU VAN DE PENSIOENREGELING
Het is alleszins begrijpelijk als het bovenstaande het gevoel geeft, dat de SEV-regeling duur is. Dat is ook waar, gezien de volgende vergelijkingen. • Het traktement op jaarbasis is in 2006 3,92 mln. De actuariële premie à 3% is dan 1,04 mln. Dat is 27% van het traktement. In 2012 is de AP 31% van het traktement. • De netto pensioengrondslag (NPG) is in 2006 2,49 mln. De AP à 3% is 42% van de NPG. In 2012 is de AP 50% van de NPG. Het volgende moge dienen om enig inzicht in te verschaffen in de kosten van de regeling. • Bij een werknemerspensioenfonds zijn de kosten van arbeidsongeschiktheidsuitkeringen relatief laag, doordat alleen een excedentenregeling boven de WAO (dus een beperkt deel van het arbeidsongeschiktheidsrisico) ten laste van het fonds komt. De SEV-regeling voorziet ook in uitkeringen, die anders ten laste van de sociale verzekeringen zouden komen. • SEV heeft een deelnemersbestand met een hoge gemiddelde leeftijd. Met de leeftijd stijgt de premie per eenheid pensioen. De SEV heeft een deelnemersbestand met een gemiddelde leeftijd van 47,5 op 01-01-2005. Op 01-01-2012 is dat gestegen tot 51,5 jaar. SEV heeft voorts een deelnemersbestand dat oud is in dienstjaren. Met het aantal dienstjaren stijgt het reeds opgebouwde pensioen. Dat wordt geïndexeerd met de loonindex. Op 01-01-2006 hebben de predikanten een pensioen opgebouwd, dat overeenstemt met 13,9 dienstjaren. Per 01-01-2012 is dat opgelopen tot 17,9 dienstjaren. In de scenario's is rekening gehouden met 1,9% indexatie van opgebouwde rechten. Door de hoge opgebouwde rechten is de indexatie kostbaar. In 2006 kost de indexatie evenveel als drie maanden pensioenopbouw. In 2012 is dat opgelopen tot vier maanden pensioenopbouw. De stijging van leeftijd en dienstjaren verklaart de toename van de actuariële premie als percentage van het traktement of de NPG. Daar is ook niets aan te doen, althans niet zonder gedwongen ontslagen onder oudere predikanten! SEV - studie deelnemerschap en (kosten)dekking SEV-pensioen
-9-
najaar 2005 blz 26 / 26
6. HOE VERDER Het bestuur gaf al aan dat deze notitie geen definitieve antwoorden zou bevatten op de vragen die zich opdringen. Met het voorgaande is een poging gedaan de kerken deelgenoot te maken van de eerste bevindingen en overwegingen in het kader van het onderzoek van de afgelopen maanden en waar mogelijk van de bestuurlijke gedachten daarover. Eén aspect is hiervoor in ieder geval niet aan de orde gekomen en dat is de verdeling van de pensioenkosten. Dat betekent bepaald niet dat het bestuur zich daarmee niet heeft bezig gehouden; het betekent alleen dat uit de veelheid aan gegevens die op dit punt uit de studie voortkomen in dit stadium nog geen lijn valt te destilleren. In de voorjaarsvergadering 2005 werd de verwachting uitgesproken dat besluitvorming zou kunnen plaatsvinden op een termijn van 1,5 à 2 jaar. Het bestuur gaat er vooralsnog van uit dat - DV - uiterlijk in het najaar 2006 besluitvorming kan plaatsvinden.
SEV - studie deelnemerschap en (kosten)dekking SEV-pensioen
- 10 -