DISCUSSIENOTA DE VERGUNNING OP HOOFDLIJNEN
Uitgave van de Functionele Werkgroep Verontreiniging Oppervlaktewateren en het WVO-Contactteam FWVO-nota nummer : ISBN : Auteurs :
Datum
:
98.01 9036951496 Volkert Bakker Richard Boulan Jos van Dalen Hans Kip januari 1998
VOORWOORD ........................................................................................... BIJ TWIJFEL: INHALEN! Voor u ligt de discussienota: vergunning op hoofdlijnen. De vergunning op hoofdlijnen als tegenhanger van de traditionele vergunning. De vergunning op hoofdlijnen als onderdeel van de zogenaamde vier-eenheid: bedrijfsmilieuplan, bedrijfsinternmilieuzorgsysteem, milieujaarverslag en vergunning op hoofdlijnen. Representatief voor een nieuwe aanpak, waarbij bedrijf en bevoegd gezag op een andere manier met elkaar omgaan. Geen vergunning met losse flodders en/of veel onnodige details, maar een vergunning met duidelijke, juridisch afdwingbare voorschriften, beperkt tot die zaken, die milieuhygiënisch echt relevant zijn. Om die reden wordt ook wel de term vergunning op hoofdzaken in plaats van vergunning op hoofdlijnen gehanteerd. Een vergunning, die het bedrijf de ruimte geeft haar verantwoordelijkheid ten aanzien van haar milieubeleid zelf in te vullen en de overheid, en ook derden, de zekerheid biedt dat het milieu voldoende wordt beschermd. In den lande wordt veel gediscussieerd over de vergunning op maat: waar zit het bedrijf op de schaal van passief (en dus een traditionele aanpak) tot pro-actief (de vergunning op hoofdlijnen). Wat te doen als er een half BIM is, als een bedrijf nog wel eens de vergunning overtreedt, of als je als vergunningverlener gewoon je twijfels hebt? Rijkswaterstaat wil meer prioriteit gaan geven aan diffuse bronnen en streeft naar een andere relatie met het bedrijfsleven. In de Vierde Nota Waterhuishouding is dit nadrukkelijk aangegeven. Daarom ons advies: niet te lang discussiëren over een kwart, een halve, of driekwart vergunning op hoofdlijnen. Bij twijfel: inhalen. Als het bedrijf aangeeft er voor te willen gaan en er een BIM, een BMP en een milieujaarverslag is (of komt): gewoon doen! Een vergunning op hoofdlijnen, tenzij ............! Natuurlijk, er zullen de 'TCR-ren' blijven. Natuurlijk moet niet iedereen met blauwe ogen worden vertrouwd. De werkwijze met de traditionele vergunning heeft uitstekend gewerkt en zal ook in de toekomst bij een aantal bedrijven noodzakelijk blijven. In deze nota wordt uitvoerig stilgestaan bij de vier-eenheid. Een gecertificeerd BIM, een goedgekeurd BMP, een gevalideerd milieujaarverslag en een vergunning op hoofdlijnen. Vooral ook bij de onderlinge samenhang. Waar ieder instrument op zich bepaalde beperkingen heeft, wordt juist door de combinatie van de instrumenten een volwaardig alternatief geboden voor de traditionele vergunning en heeft het een grotere potentie. De auteurs pretenderen niet dat dit dé oplossing is, maar geven de discussie over dit onderwerp wel een flinke zet vooruit. Vooral omdat niet geschuwd wordt de redenering over de samenhang consequent door te zetten en in een voorbeeld een recent verleende vergunning kritisch tegen het licht te houden om te bezien wat het in de praktijk betekent. Bewust is gekozen voor het uitbrengen van de nota als discussienota. Wij willen met u de discussie over dit onderwerp aangaan. Niet vanuit een defensieve houding. Want ook binnen Rijkswaterstaat is nog lang niet iedereen er van overtuigd dat de voorgestelde werkwijze ook daadwerkelijk voordelen biedt. 1
Wij realiseren ons ook dat er nog voldoende stof voor discussie zal zijn: bijvoorbeeld de vraag of een BIM gecertificeerd moet zijn volgens ISO 14001, hoe de inspraak rond het BMP meer gestalte moet krijgen, of een algemeen zorgplicht artikel moet worden toegevoegd aan de vergunning, hoe de heffingen in dit traject kunnen worden ondergebracht, of ............ Wij zijn niet bang voor de discussie en willen ook niet vooruitlopen op die discussie. Wel willen we benadrukken dat de afzonderlijke discussiepunten in de onderlinge samenhang moeten worden bezien. Bewust is in de nota geen samenvatting gegeven. Het is belangrijk de gehele nota te lezen om de verschillende onderdelen juist in die onderlinge samenhang te kunnen bezien. Wij realiseren ons dat het een zoektocht wordt naar een nieuwe werkwijze. Dat betekent onvermijdelijk dat er fouten zullen worden gemaakt. Het management van Rijkswaterstaat is zich dat bewust en zal daar de nodige ruimte voor bieden. Voorzitters FWVO en WVO-CT Ingwer de Boer Alex Steinmetz
2
INHOUDSOPGAVE ........................................................................................... VOORWOORD ............................................................................................... 1 INHOUDSOPGAVE .......................................................................................... 3 1 INLEIDING ................................................................................................... 4 2 HISTORISCHE SITUATIE ............................................................................... 7 3 DE NIEUWE BENADERING ........................................................................... 8 3.1 Bedrijfsmilieuplan .................................................................................... 10 3.1.1 Inleiding ........................................................................................... 10 3.1.2 Controlerende taak ........................................................................... 10 3.1.3 Positie derden ................................................................................... 11 3.2 Bedrijfsintern milieuzorgsysteem .............................................................. 12 3.2.1 Inleiding ........................................................................................... 12 3.2.2 Controlerende taak ........................................................................... 13 3.2.3 Positie derden ................................................................................... 14 3.3 Milieujaarverslag ..................................................................................... 15 3.3.1 Inleiding ........................................................................................... 15 3.3.2 Controlerende taak ........................................................................... 16 3.3.3 Positie derden ................................................................................... 16 3.4 Vergunning op hoofdlijnen ...................................................................... 17 3.4.1 Inleiding ........................................................................................... 17 3.4.2 Aanvraag .......................................................................................... 17 3.4.3 Overwegingen .................................................................................. 18 3.4.4 Besluit ............................................................................................... 19 3.4.5 Voorschriften .................................................................................... 19 3.4.6 Controlerende taak ........................................................................... 20 4 UITGEWERKT VOORBEELD ....................................................................... 21 4.1 Inleiding .................................................................................................. 21 4.2 Uitgewerkt voorbeeld .............................................................................. 21 5 REFERENTIES ............................................................................................. 37
3
1
INLEIDING
........................................................................................... Een 'Vergunning op hoofdlijnen'. In de Vierde Nota Waterhuishouding (Regeringsvoornemen) wordt geconstateerd dat in de praktijk blijkt dat bedrijven daadwerkelijk hun verantwoordelijkheid ten aanzien van het milieu oppakken. Daaraan wordt de logische vervolgstap gekoppeld, dat er nu gezocht kan gaan worden naar mogelijkheden voor een vergunning op hoofdlijnen in combinatie met de introductie van: • een goedwerkend en gecertificeerd milieuzorgsysteem; • een geaccordeerd bedrijfsmilieuplan; • een door het bevoegd gezag te valideren milieujaarverslag. Maar wat wordt er precies verstaan onder een vergunning op hoofdlijnen (VOH)? En wat is de relatie met de andere nieuwe instrumenten, het bedrijfsmilieuplan (BMP), het bedrijfsintern milieuzorgsysteem (BIM) en het milieujaarverslag (MJV)? In deze discussienota wordt daar een antwoord op gegeven. In het eerste deel wordt de filosofie achter de samenhang aangegeven en in het tweede deel wordt aan de hand van een recent verleende vergunning uitgewerkt wat in de praktijk onder een vergunning op hoofdlijnen kan worden verstaan. De gewenste waterkwaliteit wordt op een groot aantal plaatsen voor een groot aantal parameters niet gehaald. De knelpunten worden, anders dan in de achter ons liggende jaren, niet meer toegeschreven aan de industrie. De industrie heeft de afgelopen jaren grote inspanningen geleverd en de emissies naar water vergaand teruggedrongen. Verdere reducties zijn bijna alleen nog te bereiken door zorgvuldiger bedrijfsvoering en/of fundamentele aanpassingen van productieprocessen. Van de 'saneringsfase' zijn we nu in de 'beheersfase' terecht gekomen. De aanpak van de diffuse bronnen is daarbij achter gebleven. Daarom zal de aandacht van Rijkswaterstaat zich daar de komende jaren op gaan richten. De traditionele vergunningverlening op grond van de WVO is bij de sanering van de afvalwaterlozingen een uitstekend hulpmiddel gebleken. Maar dat was in een tijd waarin de grote saneringsmaatregelen nog moesten worden gerealiseerd. De vergunning is door de jarenlange praktijkervaring uitgegroeid tot een nogal omvangrijke, gedetailleerde beschrijving van de activiteiten van een bedrijf en de vele voorwaarden, die het bevoegd gezag aan de activiteit verbindt. Maar tegelijkertijd is het ook een beknellend geheel geworden voor zowel bedrijf als overheid. Voor het bedrijf, omdat het een vergunning ervaart als het eenzijdig door de overheid opleggen van een groot aantal gedetailleerde verplichtingen, waaronder het uitvoeren van emissiebeperkende maatregelen. Het bedrijf krijgt daarbij niet voldoende gelegenheid zelf te kiezen voor de meest optimale werkwijze, waarbij naast de milieubelangen ook de bedrijfseconomische aspecten kunnen worden meegewogen. Voor de overheid omdat deze werkwijze een grote specialistische inzet van menskracht vereist, waardoor onvoldoende tijd overblijft bijvoorbeeld om het vergunningenbestand up-to-date te houden en prioriteiten te kunnen verleggen. En als er geen adequate vergunningen zijn komt ook de handhaving in het gedrang. Daarnaast is er een maatschappelijke ontwikkeling op gang gekomen, waarbij de 4
overheid een stap terug wil doen om de vrije markt de ruimte te geven. Dat heeft ook consequenties voor de uitvoering van het milieubeleid. Een traditionele vergunning laat weinig ruimte aan het bedrijf om zelf invulling te geven aan de eigen verantwoordelijkheid om een bepaalde activiteit uit te voeren binnen de eisen die de vergunning daaraan stelt. Het is een andere manier van denken. Pas als je iemand echt vertrouwen geeft, zal hij daarnaar handelen en zich zelf verantwoordelijk beschouwen voor de milieuaspecten. In het NMP-2 en 3e Nota WHH zijn milieudoelstellingen voor de lange termijn geformuleerd voor de verschillende thema's van het milieubeleid. Voor de verschillende doelgroepen zijn alle doelstellingen tezamen veelal een zodanig pakket dat alleen via een integrale benadering met ruimte voor ingrijpende en fundamentele procesveranderingen de doelstellingen gehaald kunnen worden. Om adequaat op deze gewijzigde problematiek te kunnen inspelen is er aanvullend instrumentarium nodig. Belangrijke drijfveer achter deze verandering is ook de overtuiging dat doelstellingen alleen zullen worden gehaald als er voldoende draagvlak voor is, als het een gezamenlijk gedragen doelstelling is. Duidelijk anders dan in de traditionele situatie, waarin zwart-wit geredeneerd het bevoegd gezag alleen oog had voor de sectorale milieudoelstellingen en het bedrijfsleven alleen voor winst. Een gezamenlijke doelstelling betekent ook dat partijen alles in het werk zullen stellen om die te behalen. Het betekent ook dat je met elkaar afspraken kunt maken over de realisatie en bijbehorende termijnen. Afspraken dan wel op directieniveau. En dan zal het in principe niet meer nodig zijn alle afspraken nog eens zodanig expliciet vast te leggen dat strafrechtelijk optreden mogelijk wordt. Bestuurlijk optreden blijft altijd mogelijk. Overigens zal dat niet te betekenen dat er helemaal geen randvoorwaarden meer aan de bedrijfsvoering worden gesteld. In de vergunning zullen (enkele) kernvoorschriften worden opgenomen waarin de essentiële randvoorwaarden duidelijk worden vastgelegd. De overheid zal namelijk altijd, omdat die taak in de Grondwet is vastgelegd, een vinger aan de pols moeten houden. Binnen een 'open' relatie tussen bedrijf en bevoegd gezag hoeft dat geen probleem te zijn en is daar ruimte voor. Bovendien blijkt in de praktijk dat er altijd een terugvalpositie moet zijn. Een systeem, waarvan strafrechtelijke acties deel kunnen uitmaken om kwaadwillende bedrijven tot de orde te roepen. Op deze wijze zal ook gekomen kunnen worden tot een efficiëntere en effectievere uitvoering van dit onderdeel van het milieubeleid, gebaseerd op een andere relatie, een andere rolverdeling tussen overheid, het bedrijfsleven en de omgeving. Overigens zal dat zeker in eerste instantie niet onmiddellijk 'tijd' opleveren, maar zal er eerst geïnvesteerd moeten worden om het gewenste effect te bereiken. De laatste jaren is een nieuw pakket aan instrumenten ontwikkeld voor de uitvoering van het milieubeleid als alternatief voor de traditionele vergunning. In de volgende hoofdstukken zal de historische situatie worden vergeleken met de nieuwe benadering. Daarmee worden de twee uitersten geschetst. In veel gevallen zal er sprake zijn van een geleidelijke overgang van het eerste model naar de nieuwe situatie. Waarschijnlijk zullen in de praktijk beide uitersten nog naast elkaar blijven bestaan, met een groot aantal situaties 'er tussenin'. Er zijn geen algemene regels te geven voor het tussenliggende traject. Dit is afhankelijk van de zaken zoals de relatie tussen bevoegd gezag en bedrijf, de onderlinge communicatie, het handhavingsgedrag. 5
Wel zouden we er voor willen pleiten niet te veel tussenvormen te ontwikkelen. In de praktijk zal dat namelijk leiden tot een groot scala aan onoverzichtelijke, maar ook nogal subjectieve alternatieven. De primaire keus voor één van beide modellen ligt bij het bedrijf. In ruil voor een pro-actief milieubeleid en verinnerlijking van de milieudoelstellingen in de bedrijfsvoering (een goed werkend BIM en een BMP, met instemming van de overheid) staat een vergunning op hoofdlijnen, terwijl er verantwoording wordt afgelegd aan overheid en publiek via een milieujaarverslag.
6
2
HISTORISCHE SITUATIE
........................................................................................... Bij de uitvoering van het milieubeleid speelt de vergunning en de handhaving daarvan een belangrijke rol. De WVO is gebaseerd op het principe dat niets mag, tenzij er een vergunning voor is verleend. Zo'n vergunning kan worden aangevraagd bij het bevoegd gezag, de beheerder van het oppervlaktewater, waarop de lozing plaatsvindt. De aanvraag is een cruciale stap in het proces. De aanvrager dient duidelijk aan te geven wat hij wil lozen, wat de lozingssituatie is alsmede welke de maatregelen zijn die hij treft om de nadelige effecten zo veel mogelijk te beperken. Hierbij is een zodanig gedetailleerde beschrijving van de productieprocessen en lozingssituatie nodig dat beoordeling of aan de stand der techniek wordt voldaan mogelijk is. Ook derden, belanghebbenden moeten zich op basis van de aanvraag een goed beeld kunnen vormen van de voorgenomen activiteit, zodat de mogelijkheden voor inspraak, bezwaren en beroep kunnen worden benut. De vergunning wordt verleend (of geheel of gedeeltelijk geweigerd) onder voorwaarden. De activiteit wordt (gedetailleerd) beschreven in de overwegingen bij de vergunning met de voorwaarden/beperkingen in de vergunning waaraan voldaan moet worden bij het lozen. Wat betreft de handhaving wordt onderscheid gemaakt tussen toezicht, ook wel preventieve handhaving genoemd, waarbij controles plaatsvinden wanneer nog geen concreet vermoeden bestaat van een overtreding of een milieuhygiënisch ongewenste situatie en repressieve handhaving, het daadwerkelijke optreden om te bereiken dat de algemeen of individueel geldende rechtsregels worden nageleefd. Voor de repressieve handhaving van de vergunning staan het bevoegd gezag een groot aantal middelen ter beschikking, variërend van bestuurlijke (overleg met de directie), bestuursrechtelijke (zoals de dwangsom) tot strafrechtelijke (via een proces-verbaal) maatregelen.
7
3
DE NIEUWE BENADERING
........................................................................................... In de nieuwe benadering wordt gestreefd naar een andere rolverdeling m.n. tussen bevoegd gezag en het bedrijf. Een rolverdeling gebaseerd op gelijkwaardigheid van beide partijen, met als uitgangspunt de eigen verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven voor de uitvoering van het milieubeleid. In de nieuwe benadering wordt veel belang gehecht aan gemeenschappelijk gedragen doelstellingen. Daarbij moeten zowel milieu- als economische aspecten een plaats krijgen in de afweging van belangen. Wat betreft de rol van de omgeving verandert er niet zo veel. Daarbij zijn de volgende zaken van belang: 1. Beide partijen moeten het willen. Van beide partijen dient het management aan te geven te zullen kiezen voor de nieuwe aanpak. Essentieel daarbij is dat het bedrijf te kennen geeft de verantwoordelijkheid te zullen oppakken en dat het bevoegd gezag te kennen geeft een stap terug te zullen doen. 2. Afspraak=afspraak. Afspraken komen in gezamenlijk overleg tot stand. Dat betekent ook dat betrokken partijen zelf achter die afspraken staan en bereid zullen zijn daar naar te handelen. Kortom als een bedrijf toezegt een maatregel te zullen nemen, of een bepaalde procedure in acht te zullen nemen, kunnen andere partijen er vanuit gaan dat dat ook daadwerkelijk gebeurt. Mocht er onverhoopt toch iets tussen komen zal betrokkene zelf het initiatief nemen met de andere partijen te overleggen over de ontstane situatie. 3. Verantwoording naar derden. In de Nederlandse situatie is de inspraakmogelijkheid van derden een belangrijk onderdeel van de milieuwetgeving. Openheid over de ontwikkelingen op milieugebied bij een bepaalde activiteit kan wantrouwen en een groot aantal vragen en bezwaren voorkomen. Klachten zullen serieus moeten worden behandeld. 4. Het bevoegd gezag zal uiteindelijk moeten beoordelen of een bepaalde activiteit op een bepaalde locatie mogelijk is en welke randvoorwaarden aan die activiteit moeten worden gesteld ter bescherming van de belangen van het milieu en de omgeving (in brede zin). 5. Nadenken over de hoofdlijnen. In diverse rapportages wordt aangetoond dat bedrijven een aanzienlijke inspanning hebben geleverd om de milieubelasting terug te dringen. Rijkswaterstaat wil prioriteit geven aan de aanpak van diffuse bronnen. Goede redenen om ons binnen RWS kritisch te bezinnen op wat nog de hoofdzaken bij de industrie zijn en waar op 'gestuurd' moet worden vanuit het bevoegd gezag. Een verdere inzet om op details verdere reducties te realiseren is bij de industrie wellicht niet meer op zijn plaats, zeker als dezelfde industrie ook nog eens op basis van het BIM een continue afname van de milieubelasting kan realiseren. 8
6. Het is een leerproces. Het is niet redelijk van beide partijen te verwachten, dat onmiddellijk de nieuwe rol wordt opgepakt. Maar als er problemen zijn moet men in goed overleg daar oplossingen voor zoeken. 7. Een complicatie zou kunnen zijn dat het bevoegd gezag een tweede pet heeft. Vanuit de samenleving wordt van de overheid verwacht dat ze een oogje in het zeil zal houden (toezicht) en eventueel zal optreden tegen overtreders van de wet- en regelgeving. Op zich hoeft dat geen probleem te zijn. Voorwaarde is wel dat er voldoende duidelijkheid wordt gecreëerd in welke situaties een andere pet zal worden opgezet en dat er consequent zal worden opgetreden. Eigen verantwoordelijkheid betekent niet dat het bevoegd gezag nooit meer langs komt. In de nieuwe benadering staan een viertal instrumenten ter beschikking: het bedrijfsmilieuplan (BMP), het bedrijfsintern milieuzorgsysteem (BIM), het milieujaarverslag en de vergunning (op hoofdlijnen). Deze vier instrumenten vormen één samenhangend geheel (de zogenaamde vier-eenheid, zie figuur 1) en moeten ook als zodanig in relatie tot elkaar worden bezien. Welke rol spelen de nieuwe instrumenten in dit plaatje?
........................................................................................... Figuur 1
BMP
BIM
MJV
VOH
De De vier-eenheid
9
3.1
Bedrijfsmilieuplan
3.1.1
Inleiding
Het BMP (of een meerjarenprogramma als het bedrijf behoort bij een bedrijfstak, die niet deelneemt aan één der convenanten) is een belangrijk onderdeel van de nieuwe aanpak. Het is een strategisch plan, waarin het bedrijf haar doelstellingen formuleert en tevens haar voornemens bekend maakt ten aanzien van maatregelen en onderzoek om de milieubelasting naar de omgeving te beperken, inclusief de fasering. Eens in de vier jaar stelt een bedrijf een BMP op; voor een deel van de bedrijven een 'verplichting' die voortvloeit uit de convenanten, maar veel bedrijven doen het op vrijwillige basis. Het geeft zowel het bedrijf zelf als het bevoegd gezag inzicht in de milieuproblematiek bij het bedrijf. Uiteraard verdient het daarbij de voorkeur het BMP niet te beperken tot de IMT-afspraken (Integrale Milieu Taakstelling, de milieudoelstellingen in een convenant) alleen, maar de totale milieuproblematiek van het bedrijf in beeld te brengen. De overheid wordt in de gelegenheid gesteld te reageren op het plan. Indien de overheid instemt met het plan, is het bedrijf gehouden de maatregelen conform het BMP uit te voeren. In een situatie waarin de verantwoordelijkheid bij het bedrijf wordt neergelegd kan er vanuit worden gegaan dat het bedrijf zich ook aan de afspraken zal houden. In principe is het dan niet nodig deze zaken ook nog eens in de vergunning vast te leggen. Wordt dat wel gedaan, dan blijft de verantwoordelijkheid toch bij de overheid liggen en zal er uiteindelijk niets veranderen. Overigens is tevens afgesproken dat een bedrijf jaarlijks zal rapporteren over de voortgang van de maatregelen uit het BMP.
Via het instrument BMP worden afspraken gemaakt over gewenste maatregelen en benodigd onderzoek ter beperking van de emissies, zowel voor de korte als de (middel)lange termijn. Het komt in de plaats van de onderdelen uit de vergunning met betrekking tot de verplichting tot het uitvoeren van onderzoek en saneringsmaatregelen in de traditionele vergunning.
3.1.2
Controlerende taak
Op welke wijze kan de overheid de vinger aan de pols houden? In principe spreekt het binnen de nieuwe rolverdeling voor zich dat het bedrijf problemen bij de realisatie van de voorgenomen maatregelen/onderzoek zal melden bij het bevoegd gezag. In onderling overleg kan een oplossing voor de ontstane situatie worden gevonden. Bij ingrijpende maatregelen kan worden overwogen met een zekere regelmaat een voortgangsbespreking te houden. Knelpunten bij de uitvoering kunnen dan tijdig worden onderkend en aangepakt. Hoewel het niet in de plaats kan komen van een directe terugmelding (zoals hierboven genoemd), zal het bedrijf sowieso in de jaarlijkse 10
voortgangsrapportage (in veel gevallen het milieujaarverslag) melding maken van de voortgang van de uitvoering van het BMP. Communicatie is een belangrijk onderdeel van de nieuwe aanpak. Uitgangspunt is dat door partijen bewust en op directieniveau gekozen is voor de nieuwe aanpak. Conflicten moeten ook in die context worden aangepakt. Dat betekent dat bij eventuele problemen in de praktijk men in eerste instantie ook op directieniveau elkaar kan aanspreken op de gemaakte afspraken. Mocht dat uiteindelijk onvoldoende effect hebben dan kunnen andere middelen worden ingezet. Zo is het opstellen van een BMP een resultaatsverplichting uit de convenanten en is het in principe mogelijk het bedrijf als het op dit punt nalatig is, in gebreke te stellen op basis van civiel recht. Het is overigens de vraag of deze route erg effectief is en of dit niet slechts een theoretische mogelijkheid is. Het is in dergelijke gevallen verstandiger dat het bevoegd gezag overgaat tot het aanscherpen/intrekken van de vergunning en terugvalt op de traditionele vergunningverlening.
3.1.3
Positie derden
Tot nu toe zijn bij de convenanten en de uitvoering daarvan derden formeel niet betrokken. Het BMP wordt door het bedrijf opgesteld. Het bevoegd gezag wordt in de gelegenheid gesteld commentaar te leveren, maar het bedrijf hoeft die niet te verwerken in het definitieve BMP. In de meeste gevallen zal er overeenstemming kunnen worden verkregen over het BMP. Door in te stemmen met een BMP gaat het bevoegd gezag akkoord met de voorgestelde maatregelen en geeft het bevoegd gezag te kennen zich te zullen inzetten om het BMP in de vergunning op te nemen. Nu is het nog zo dat pas op het moment dat het BMP deel uitmaakt van een vergunningprocedure is inspraak mogelijk. Het is van belang dat derden dan uit de overwegingen kunnen opmaken dat het bevoegd gezag het BMP heeft beoordeeld en wat het oordeel is. Als het BMP onderdeel wordt van de vier-eenheid, is het noodzakelijk dat ook derden worden betrokken bij de beoordeling van het BMP en in de gelegenheid worden gesteld commentaar te leveren op het ontwerp-BMP.
11
3.2
Bedrijfsintern milieuzorgsysteem
3.2.1
Inleiding
Een milieuzorgsysteem conform de ISO-14000 norm (thans wereldwijd geaccepteerd) bevat de volgende elementen: • milieubeleid • planning à milieuaspecten à wettelijke en andere eisen à doelstellingen en taakstellingen à milieuzorgprogramma('s) • implementatie en uitvoering à structuur en verantwoordelijkheid à opleiding, bewustzijn en vakbekwaamheid à communicatie à documentatie van het milieuzorgsysteem à documentenbeheer à beheersing van werkzaamheden à voorbereid zijn en reageren op noodsituaties • controle en corrigerende maatregelen à monitoring en metingen à afwijkingen en corrigerende en preventieve maatregelen à registraties à milieuzorgsysteemaudits • beoordeling door de directie Het BIM is een noodzakelijk onderdeel van het nieuwe instrumentarium. De essentie van het BIM is dat wordt geborgd dat aan wet- en regelgeving wordt voldaan (o.a. door corrigerende maatregelen als er onverhoopt toch iets fout gaat) en dat er een continue verbetering optreedt van de milieuprestaties. Maar de introductie van het BIM heeft voor het bedrijf ook praktische voordelen. Ervaringen tot nu toe leren dat daadwerkelijke introductie van een milieuzorgsysteem weliswaar veel tijd en inzet vraagt, maar dat dat zich in de praktijk binnen één à twee jaar terugverdient door betere procesbeheersing, minder grondstoffenverbruik en productverlies. Geconstateerd moet worden dat bij steeds meer bedrijven een milieuzorgsysteem operationeel wordt. En omdat deze bedrijven dat ook gaan vragen van opdrachtgevers en klanten zal het een steeds bredere toepassing krijgen. Tot nu toe is altijd gesteld dat zo'n systeem in principe van het bedrijf is en de overheid niet aangaat. Als het BIM in relatie tot de vergunning op hoofdlijnen een zelfstandige rol gaat spelen, komt dat anders te liggen. Delen van de vergunning worden dan in het BIM ondergebracht. Dit betreft m.n. de zogenaamde middelvoorschriften (hoe wordt een bepaalde afvalwaterstroom behandeld alvorens te worden geloosd en de 'zorgvoorschriften' (voorschriften op het gebied van meldingen, het voorkomen van calamiteiten, de doelmatige werking van zuiveringstechnische werken, etc). Algemeen gesteld zal in een dergelijk systeem het bedrijf aangeven hoe bepaalde milieuaspecten in het bedrijf zullen worden geborgd. In relatie tot de traditionele vergunning geldt dat de zogenaamde middel- en zorgvoorschriften handen en voeten krijgen in het BIM. Als een bedrijf bereid is daar in alle openheid over te communiceren, hoeft het bevoegd gezag deze 12
aspecten niet meer in de vergunning te regelen en worden dus de middelen, 'de wijze waarop' in het BIM vastgelegd. Vergelijkbaar met de situatie van het BMP geldt ook hier dat het bedrijf dus zelf de verantwoordelijkheid op zich neemt voor eerdergenoemde zaken. Het is niet meer nodig deze zaken ook nog eens in een vergunning vast te leggen. Om een BIM onderdeel te laten uitmaken van de vier-eenheid zal het BIM aan de volgende voorwaarden moeten voldoen: • het BIM is gecertificeerd volgens ISO-14000 (wellicht de komende tijd nog in enkele gevallen volgens BS-7750) en/of heeft een EMAS-registratie. • het bedrijf heeft een goedwerkend doch niet gecertificeerd BIM-systeem of heeft een ander certificaat dan ISO-14000 (of BS-7750). De overheid zal in dit geval het bedrijf moeten verzoeken een externe audit te ondergaan volgens ISO-14000. Een dergelijke audit zal moeten plaatsvinden door een erkende (certificatie-)instelling. Certificering wordt uitgevoerd door een door de SCCM erkende instelling. In deze SCCM hebben zowel bedrijfsleven, overheid als maatschappelijke groeperingen, zoals milieu- en vakbeweging, zitting. Deelnemende partijen hebben er belang bij dat de certificering goed verloopt. Zo wordt terugkoppeling nagestreefd naar de SCCM als zich praktijkproblemen voordoen. Bij volgende audits kan dan daarmee rekening worden gehouden.
In het instrument BIM worden regels vastgelegd over de interne bedrijfsvoering, waaronder begrepen o.a. management-aansturing, verantwoordelijkheden, planning en opleiding van medewerkers. Zo kan in het BIM bijvoorbeeld de basis worden gelegd voor goede externe rapportages door middel van een goed meet- en registratiesysteem, het voorkomen van calamiteiten en de beoordeling van grond- en hulpstoffen. Het komt in de plaats van de middel- en zorgvoorschriften in de vergunning.
3.2.2
Controlerende taak
Op welke wijze kan de overheid de vinger aan de pols houden? Een belangrijk punt hierbij is dat het bevoegd gezag niet in de schoenen moet willen gaan staan van het bedrijf. De verantwoordelijkheid voor de bedrijfsvoering blijft nadrukkelijk bij het bedrijf liggen evenals de formele aansprakelijkheid bij calamiteiten en overschrijdingen van de vergunning. Bij de Rijksluchtvaart Dienst (RLD) heeft zich in de jaren zeventig een rigoureuze verandering voorgedaan bij de inspectie van nieuwe vliegtuigen of van vliegtuigen na een onderhoudsbeurt. Van oudsher werd toezicht en controle uitgeoefend door middel van technische inspecties (de zogenaamde inspectie van de boutjes en moeren), maar in de loop van de zeventiger jaren is overgeschakeld op afstandelijker toezicht gericht op het organisatie- en managementniveau. En hoewel veel mensen daar in eerste instantie zeer sceptisch tegenover stonden (over de schouder meekijken lijkt toch veel beter dan controle op afstand) bleek het in de praktijk een succes. 13
De situatie bij de RLD is representatief voor toezicht en controle bij bedrijven met een goed organisatie- en managementsysteem op het gebied van het milieu. Bijna geen eindcontrole, wel aandacht voor de organisatie en het management en vooral leren van de keren dat het desondanks toch mis gaat. Met behulp van de (externe) systeemaudits wordt het BIM regelmatig op de goede werking gecontroleerd. Het ligt voor de hand dat ook het bevoegd gezag incidenteel nagaat of het BIM in de bedrijfsvoering is geïntegreerd. Weten de betreffende operators wat hen te doen staat bij specifieke omstandigheden, zoals beschreven in het BIM? In de praktijk zal een incident of calamiteit een goed aanknopingspunt zijn om de integratie van BIM in de bedrijfsvoering onder de loep te nemen. De aanpak met behulp van de zogenaamde 'dieptecontrole' kan bij herhaling van dergelijke gevallen veel aanvullende informatie opleveren. Gelet op de omvang en complexiteit is het ondenkbaar dat een BIM van de ene dag op de andere volledig geïntegreerd zal zijn in een bedrijf. Het vraagt ook van het bevoegd gezag enig begrip dat het bedrijf tijd nodig heeft om de zaken voor elkaar te krijgen. Het BIM is geen garantie dat er geen overschrijdingen meer zullen plaatsvinden, wel dat er van dergelijke situaties geleerd zal worden, zodat herhaling voorkomen wordt. Het bevoegd gezag kan hierbij een belangrijke stimulerende rol vervullen. Wordt echter geen verbetering geconstateerd dan vervalt ook hier, evenals t.a.v. het BMP de basis voor de nieuwe aanpak en wordt weer teruggestapt op de traditionele vergunningverlening, door intrekking of aanscherping van de vergunning op hoofdlijnen.
3.2.3
Positie derden
Het BIM genereert alle informatie die nodig is voor in- en externe rapportages, zoals het milieujaarverslag. Het gaat te ver om derden volledige inzage te geven in de interne bedrijfsvoering van de bedrijven. Certificering is echter een belangrijk signaal voor derden omdat dan het BIM aan de eisen van de ISO 14000 voldoet. Bovendien is de Milieubeweging ook nadrukkelijk betrokken bij de regels voor certificering.
14
3.3
Milieujaarverslag
3.3.1
Inleiding
Het bedrijf rapporteert jaarlijks over de voortgang van haar milieu-inspanningen, zowel in een publieksverslag als in een overheidsverslag. Het overheidsverslag bevat een kwalitatief en een kwantitatief deel. In het kwalitatieve deel wordt een overzicht gegeven van de voortgang van de maatregelen zoals in het BMP afgesproken en een vooruitblik naar het komend jaar. Op deze wijze wordt duidelijk of het bedrijf zich aan de afspraken uit het BMP houdt. In het kwantitatieve deel wordt een overzicht gegeven van de actuele emissies. Dit maakt zichtbaar of de maatregelen het gewenste effect hebben en of de invoering van het BIM effectief is. Het is een geschikt middel om naar de omgeving (publieksverslag) en naar het bevoegd gezag (overheidsverslag) te laten zien welke inspanningen het bedrijf heeft geleverd en wat het effect daarvan is. Op deze wijze kan bijvoorbeeld de continue verbetering, die het bedrijf op basis van het BIM realiseert, zichtbaar worden gemaakt. Begin 1997 is het wetsvoorstel milieuverslaglegging in de Kamer besproken. De betreffende bedrijven (circa 300) zullen zowel een publieksverslag als een overheidsverslag moeten opstellen. De randvoorwaarden voor het publieksverslag zijn in de Wet vastgelegd, de randvoorwaarden voor het overheidsverslag en welke bedrijven het precies betreft zullen in een AMvB worden vastgelegd. Het MJV zal deel gaan uitmaken van de vier-eenheid. In dat geval kan worden afgezien van rapportages met een hogere frequentie. Het betekent namelijk dat er afspraken zijn gemaakt tussen bevoegd gezag en bedrijf over het melden van vergunningoverschrijdingen (onderdeel van BIM), er een kwalitatief goed meeten registratiesysteem is en de basisgegevens altijd bij het bedrijf kunnen worden ingezien. Tevens is het belangrijk dat er overeenstemming is over de frequentie van meten en de wijze waarop de jaarcijfers tot stand komen. De procedure dient in het BIM te zijn beschreven. Via het MJV wordt invulling gegeven aan de huidige rapportageverplichting in de vergunning. Er is een duidelijke relatie met de andere instrumenten. Feitelijk wordt over de essenties uit het BMP, BIM en de vergunning op hoofdlijnen in het MJV gerapporteerd.
Het MJV geeft een kwalitatief en kwantitatief beeld van de maatregelen die het bedrijf heeft genomen en de effecten daarvan op de emissies. De eisen ten aanzien van een MJV worden geregeld in de Wet Milieuverslaglegging en de bijbehorende AMvB. In het BIM wordt het meet- en registratiesysteem beschreven. Het BIM genereert alle informatie die nodig is voor het MJV. Deze werkwijze komt in de plaats van de 15
meet-, registratie en rapportageverplichting uit de vergunning.
3.3.2
Controlerende taak
Het MJV zal een belangrijk onderwerp kunnen zijn van het overleg tussen bedrijf en bevoegd gezag. Het bevoegd gezag zal steekproefsgewijs willen nagaan of de rapportages op de juiste manier tot stand komen. Daartoe kan het bevoegd gezag altijd inzage krijgen in de metingen bij het bedrijf en de achterliggende procedures. Daarnaast is het met name op het gebied van water gebruikelijk om controlemonsters te nemen, om op deze wijze de resultaten van het bedrijf te kunnen controleren. Welke rol het bevoegd gezag krijgt bij de controle van het publieksverslag is op dit moment nog niet geheel duidelijk. Vanuit de Kamer is er op aangedrongen het publieksverslag extern te laten auditen. Dit zal nog nader worden ingevuld.
3.3.3
Positie derden
In de huidige situaties kunnen derden rapportages op basis van de vergunning opvragen bij het bevoegd gezag. Maar in de praktijk is dat een drempel en bovendien zijn die rapportages niet altijd even toegankelijk voor het publiek. Derden krijgen in de toekomst via het publieksverslag jaarlijks een totaal overzicht van alle milieuaspecten van een bedrijf in een vorm die goed leesbaar is. Daardoor worden belanghebbenden op de hoogte gehouden van de ontwikkelingen bij het bedrijf. Het overheidsverslag kan evenals in de huidige situatie, bij het bevoegd gezag worden opgevraagd.
16
3.4
Vergunning op hoofdlijnen hoofdlijnen
3.4.1
Inleiding
Dit is het sluitstuk van het nieuwe instrumentarium. De aspecten betreffende de interne bedrijfsvoering zijn zeker gesteld via het BIM. Over de maatregelen en eventueel benodigd onderzoek zijn afspraken gemaakt in het BMP. Jaarlijks rapporteert het bedrijf in haar MJV over de relevante milieuaspecten. Dan blijven er nog maar een beperkt aantal zaken over die in een vergunning moeten worden geregeld. Dat betreft dan met name nog enkele kernvoorschriften. In dit hoofdstuk zal nader worden ingegaan op de rol van de aanvraag, de overwegingen, het besluit en de voorschriften.
3.4.2
Aanvraag
Een vergunning op hoofdlijnen wil nog niet zeggen een aanvraag op hoofdlijnen. Beoordeelt moet kunnen worden of de voorgenomen activiteit binnen de milieugrenzen blijft en spoort met het emissiebeleid. Een aanvraag dient te voldoen aan wettelijke eisen. Het bevoegd gezag zal moeten kunnen beoordelen of de gevraagde vergunning kan worden verleend of in het belang van het milieu moet worden geweigerd. Derden moeten kunnen controleren of de vergunning rechtmatig wordt verleend of geweigerd, of de voorschriften voldoen aan de daaraan te stellen rechtseisen en of voldoende met hun milieubelangen wordt rekening gehouden. Op het moment van de aanvraag zal duidelijk zijn of het bedrijf de eigen verantwoordelijkheid oppakt/wil oppakken en bereid is te investeren/reeds geïnvesteerd heeft in BMP, BIM en milieuverslag. Daarbij zal tevens duidelijk zijn wat de status en inhoud wordt van het BMP en BIM, uiteraard voor zo ver relevant voor de beoordeling van de lozing. De aanvrager zal in de aanvraag duidelijk moeten aangeven wat hij wil lozen, wat de lozingssituatie is alsmede welke de maatregelen zijn die hij treft om de nadelige effecten zoveel mogelijk te beperken en wat die effecten dan wel zijn. Hierbij is een zodanig gedetailleerde beschrijving van de productieprocessen en lozingssituatie nodig dat beoordeling of aan de stand der techniek (BUT/BBT, Alara) wordt voldaan mogelijk is. Het dient een totaalplaatje te leveren van de waterproblematiek en kan zich niet beperken tot de hoofdzaken, bijvoorbeeld de IMT-zaken. In concreto betekent het dat de aanvraag het midden houdt tussen enerzijds een aanvraag op inrichtingsniveau en anderzijds een aanvraag op het niveau van de gedetailleerde procesbeschrijving in het BIM. De aanvraag dient de proces-flow schema's te bevatten met een korte beschrijving. Ten aanzien van het BIM kan in de aanvraag worden volstaan met de vermelding dat het bedrijf een BIM heeft conform ISO-14000 (voor de praktijk is het wellicht het meest eenvoudig het certificaat toe te voegen of een verklaring van een erkend certificateur dat het BIM voldoet aan de ISO-norm). Daarmee is volkomen helder aan welke uitgangspunten het BIM voldoet. Alleen daar waar het UVR (Uitvoeringsbesluit Verontreiniging Rijkswateren) of de lokale lozingsverordeningen aanvullende informatie vraagt kan het betreffen17
de gedeelte uit het BIM worden toegevoegd aan de aanvraag. Een voorbeeld hiervan is de wijze waarop de stofbeoordeling zal plaatsvinden. Voorkomen moet worden dat er hele hoofdstukken uit het BIM worden toegevoegd, omdat daarin vaak zeer gedetailleerd wordt beschreven hoe e.e.a. is geregeld. Dergelijk gedetailleerde informatie is voor een beoordeling van de aanvraag niet nodig. Bovendien zou dan bij iedere wijziging in het BIM een melding/ nieuwe aanvraag nodig zijn. In de praktijk kan worden volstaan met een samenvatting. Voor een BMP zijn in vergelijking tot het BIM minder heldere beoordelingscriteria gedefinieerd. In de praktijk zal getoetst kunnen worden aan de criteria die door de overleggroep van de betreffende bedrijfstak zijn geformuleerd. Als er op een later tijdstip wijzigingen optreden in de bedrijfsactiviteiten kunnen deze worden gemeld conform meldingsvoorwaarden van het betreffende artikel in de WM, maar ook op basis van het zogenaamde kapstokartikel in de WVOvergunning. In het voorbeeld wordt dit verder uitgewerkt.
Het moment van de aanvraag blijft een belangrijk toetsmoment voor het bevoegd gezag. Dat betekent dat op dat moment een beoordeling moet plaatsvinden van de totale milieu(water)problematiek.
3.4.3
Overwegingen
Het heeft geen zin om in de overwegingen een samenvatting te geven van de aanvraag of grote delen uit de aanvraag over te nemen. Eventueel kan kort worden aangegeven wat wordt aangevraagd. Wel moet worden gemotiveerd waarom het bevoegd gezag tot de betreffende beschikking, dat wil zeggen de vergunning en de voorschriften of de weigering, is gekomen. Dat betekent bijvoorbeeld dat moet worden aangegeven: • of er een MER is uitgevoerd, de conclusies daaruit en het oordeel van het bevoegd gezag daarover; • of aan de stand der techniek wordt voldaan; • of vanuit het ontvangende oppervlaktewater aanvullende maatregelen nodig zijn (immissietoets); • welke activiteiten worden geweigerd, dan wel sterk ingeperkt en waarom; • hoe het bevoegd gezag aankijkt tegen de onderdelen van de vier-eenheid; • wat het oordeel is van het bevoegd gezag over de maatregelen en het voorgenomen onderzoek in BMP; • wat het oordeel is van het bevoegd gezag over de onderwerpen die in het BIM worden opgepakt; • wat het oordeel is van het bevoegd gezag over het milieujaarverslag; • wat het oordeel is over de uitgebrachte adviezen en bezwaren;
Kern van de overwegingen moet zijn de onderbouwing van de gehele beschikking. Het heeft geen zin om zaken die ook al in andere documenten staan over te schrijven in de overwegingen.
18
3.4.4
Besluit
Gelet op de systematiek van de WVO kan volstaan worden met aan te geven welke emissies worden vergund. Tevens dient te worden aangegeven op welke punten het aangevraagde wordt geweigerd, dan wel wordt beperkt ten opzichte van het aangevraagde. Andere emissies dan die worden vergund zijn dus verboden.
In het besluit dient te worden aangegeven welke emissies worden vergund en op welke punten het aangevraagde eventueel wordt geweigerd, dan wel slechts gedeeltelijk wordt toegestaan.
3.4.5
Voorschriften
In de vergunning worden de randvoorwaarden, de kernvoorschriften geformuleerd waaraan de emissies moeten voldoen. In de vergunning worden alleen die zaken opgenomen, die het bevoegd gezag wil regelen en zo nodig repressief wil kunnen handhaven. Dat betekent ook dat het niet gewenst is de aanvraag deel te laten uitmaken van de vergunning. Iedere wijziging ten opzichte van de aanvraag moet weliswaar aan het bevoegd gezag worden gemeld, maar dan hoeft dat niet te leiden tot een uitgebreide vergunningprocedure. Ook een koppeling van (delen van) het BIM aan de vergunning is om die reden niet gewenst. Bovendien zullen dergelijke zaken toch alleen bestuurlijk worden 'gehandhaafd' en dat kan ook op basis van toezeggingen van het bedrijf. Het is van belang dat waterbeheerders zich goed afvragen wat nog relevant is. Daarbij komt bijvoorbeeld de vraag aan de orde of het belangrijk is of een bedrijf 0,1 of 0,2 van stofje x loost op moment y, of dat het veel relevanter is dat er jaarlijks niet meer wordt geloosd dan 500 gram x. In het voorbeeld wordt dit onder artikel 5 nader toegelicht. In het BIM is nader uitgewerkt op welke wijze de 500 gram zal worden bepaald. In relatie tot de vergunning op hoofdlijnen wordt van verschillende kanten gepleit om een algemeen zorgplichtvoorschrift in de vergunning op te nemen. Hieronder wordt verstaan een open geformuleerd voorschrift met een sterk ethisch-normatieve lading, die een beroep doen op ongeschreven betamelijkheidsnormen en een vangnet kunnen vervullen bij het afdwingen van de naleving van milieurecht. Hierbij wordt dan gedacht aan die voorschriften, waarover in deze nota wordt betoogd dat ze kunnen worden opgenomen in het BIM. Los van de discussie over de juridische haalbaarheid, is ook de principiële discussie op zijn plaats of een zorgplichtartikel wel past binnen de algehele filosofie achter de vier-eenheid.
De vergunning op hoofdlijnen beperkt zich tot de kernvoorschriften. De aanvraag zal geen deel uitmaken van de vergunning.
19
3.4.6
Controlerende taak
Het toezicht is vooral gericht op de naleving van de lozingseisen en op het behalen van de doelen t.a.v. reducties van emissies naar het oppervlaktewater. Omdat het bedrijf met de 'vier-eenheid' een goed meet- en registratiesysteem heeft, zichzelf regelmatig controleert (o.a. via interne en externe audits) en op effectieve wijze rapporteert aan de waterbeheerder, verschuift het toezicht van fysieke controles (zoals met behulp van monstername) naar administratieve controles (zoals van het MJV). Het is hierbij aan te bevelen dat de waterbeheerder (vergunningverlener en toezichthouder) minimaal eens per jaar met het bedrijf overleg voert over de voortgang van het BMP, over opgetreden calamiteiten en/of overschrijdingen en de ontwikkeling van de hoeveelheden geloosde stoffen (bijvoorbeeld via lozingsbeelden). Indien de milieuprestaties goed zijn, kan volstaan worden met een minimale frequentie wat betreft fysieke inspecties. Indien calamiteiten en/of overschrijdingen van vergunningvereisten voorkomen, kan additioneel worden onderzocht (gebruik makend van het BIM-systeem van het bedrijf) wat er gebeurd is, wat het bedrijf heeft gedaan om de calamiteit of overschrijding te beëindigen en de gevolgen ervan te beperken en om herhaling te voorkomen. Hierdoor is ook beter dan voorheen de verwijtbaarheid vast te stellen. Op basis hiervan kan bepaald worden welk repressief handhavingstraject moet worden gevolgd. Overigens verschilt de repressieve handhaving bij een vergunning op hoofdlijnen niet wezenlijk van die van een 'klassieke' vergunning. Wel heeft de waterbeheerder en het OM meer informatie tot zijn beschikking zodat de afweging vergemakkelijkt wordt. Als aanvullend instrument in toezicht nieuwe stijl dient de dieptecontrole genoemd te worden. Dit betekent dat bij het bedrijf bekeken wordt op welke wijze de naleving van de vergunningvoorschriften geborgd is. Dit kan met name gebruikt worden als er vermoeden is dat het bedrijf niet (structureel) conform het eigen BIM-systeem werkt.
20
4
UITGEWERKT VOORBEELD
........................................................................................... 4.1
Inleiding
In deze bijlage wordt een recent verleende vergunning op basis van de criteria die in dit document worden aangegeven nader beoordeeld. De artikelen worden in relatie tot de vier-eenheid stuk voor stuk bezien en van commentaar voorzien. Het commentaar is in cursief weergegeven. Veelal is gekozen voor een korte samenvatting van datgene wat in het eerste deel nader is uitgewerkt. Die onderdelen uit dit voorbeeld waarvoor geconcludeerd wordt dat ze ook in een vergunning op hoofdlijnen behoren terug te komen zijn vet gedrukt. De overige (delen van de) artikelen zullen binnen de vier-eenheid niet in de vergunning behoeven te worden opgenomen, omdat het betreffende onderwerp beter op een andere wijze kan worden geregeld. Alleen bij artikel 5 is afgeweken van deze systematiek en is een geheel nieuw Artikel (vet) toegevoegd. Op de overwegingen wordt in dit voorbeeld niet verder ingegaan. De tekst in het eerste deel biedt op dat punt voldoende houvast.
4.2
Uitgewerkt voorbeeld
Gelet op de Wet verontreiniging oppervlaktewateren, het Uitvoe Uitvoeringsbe ringsbesluit ringsbesluit verontreiniging niging rijkswate rijkswateren, ren, de Wet milieubeheer en de Algemene wet beverontrei stuursrecht. BESLUIT: Aan ...... te ...... hierna hierna te noemen 'de vergunninghou vergunninghouder' houder' vergunning te verlenen voor: het lozen van afvalwater met behulp van een werk op het ...... afkomstig van haar inrichting gelegen aan de ...... te ...... onder de volgende voorschriften: Artikel 0 1. De volgende delen van de aanvraag zijn onderdeel van de vergunning: ......."; 2. De vergunninghouder dient te werken conform zijn aanvraag, voorzover deze volgens lid 1 onderdeel uitmaakt van deze vergunning. Daar waar de aanvraag en de voorschriften niet met elkaar in overeenstemming zijn, zijn de voorschriften bepalend.
In veel vergunningen is de aanvraag op deze wijze onderdeel gemaakt van de vergunning. Het is ongewenst (delen van) de aanvraag onderdeel te maken van de vergunning. Ieder detail dat dan gewijzigd wordt dient bij het bevoegd gezag te worden gemeld.
21
Artikel 1 (begripsbepaling) In deze beschikking wordt verstaan onder: 1. 'De waterkwaliteitsbeheerder': de hoofdingenieur-directeur van ...... 2. etc..
Een nuttig artikel: duidelijkheid is altijd belangrijk. Alleen die begrippen opnemen die terugkomen in het besluit. Strikt genomen is de begripsbepaling geen voorschrift in de zin van een vergunningvoorschrift en zou dus kunnen worden weggelaten. Eigenlijk zouden de voorschriften zelf voldoende duidelijk moeten zijn. Artikel 2 (plaatsbepaling) 1. De lozing van afvalwater met behulp van een werk vindt plaats via het lozingspunt dat aangege aangegeven ven is op de tekening die is opgenomen als bijlage bijlage 1 behorende bij deze vergunning. Op deze tekening is ook het onttrekkingspunt van oppervlaktewater aangegeven. 2. De vergunninghouder moet, uiterlijk voor ...... aan de waterkwaliteitsbeheerder een tekening overleggen waarop de feitelijke ligging van de riolering voor afvoer van afvalwaterstromen is aangegeven alsmede de plaatsen van meet- en bemonsteringsvoorzieningen daarin. De tekening behoeft de goedkeuring van de waterkwaliteitsbeheerder. De goedgekeurde tekening wordt als bijlage 1A van deze vergunning beschouwd.
Lozingspunten, meet- en bemonsteringspunten en onttrekkingspunten moeten exact worden vastgelegd (in de vergunning of in een bijlage), inclusief hemelwaterafvoer etc. Een rioleringstekening behoort wel onderdeel uit te maken van de aanvraag, maar niet van de vergunning. Artikel 3 (omschrijving afvalwaterstromen ......) 1. De via lozingspunt 1 (zie bijlage 1) op het ...... te lozen afvalwaterstro afvalwaterstromen terstromen mogen uitsluitend uitsluitend bestaan uit ...... uit de in de aanvraag van ...... genoemde (zie bijlage 5). 2. De onder lid 1 genoemde aanvraag van ...... te ......, kenmerk ......, d.d. ...... (inclusief de daarbij behorende bijlagen), maakt deel uit van deze vergunning. Indien in de voorschriften is afgeweken van het gestelde in de aanvraag dan prevaleren de voorschriften.
De afvalstromen zijn van wezenlijk belang voor de vergunning. In dit geval niet verwijzen naar de aanvraag, maar opnemen in de vergunning zelf. Lid 2 kan vervallen. Het is ongewenst de (gehele) aanvraag onderdeel te maken van de vergunning. Ieder detail dat dan gewijzigd wordt dient bij het bevoegd gezag te worden gemeld.
22
Artikel 4 (zuiveringstechnische voorzieningen ......) 1. Het procesafvalwater van vergunninghouder mag, via meetpunt 1, uitsluitend worden geloosd na te zijn geleid door een doelmatig en oordeelkundig gebruikte AWZI. De hierbij vrijkomende afvalstoffen mogen niet op oppervlaktewater worden geloosd. 2. De onderdelen van de zuiveringstechnische voorzieningen mogen niet zwaarder worden belast dan de ontwerp-grondslagen zoals neergelegd in de aanvraag.
Dit is een goed voorbeeld van een middelvoorschrift, dat uitstekend kan worden geregeld in het BIM. Het bedrijf neemt in het BIM een procedure op, waardoor de gewenste werkwijze wordt geborgd. Dit artikel kan vervallen. Artikel 5 (lozingseisen ......) 1. Het effluent van de AWZI mag slechts worden geloosd als de onderstaande waarden van genoemde parameters in meetpunt 1 niet worden overschreden:
I CZV BZV5 Onopgeloste bestanddelen Ntot Ptot MAK (BTEX) EOX (eventueel) Co Sb pH
125 (mg/l) 10 2
II 200
(mg/l)
(mg/l) (mg/l)
1 (mg/l) 0.03 (mg/l)
III 400 40 40 20 4 20 <100 2 0.06 6-9
(mg/l) (mg/l) (mg/l) (mg/l) (mg/l) (ug/l) (ug/l)* (mg/l) (mg/l)
IV 20 20
(mg/l) (mg/l)
10
(ug/l)
∗ Het < teken impliceert dat de geformuleerde eis afgeleid is van de detektiegrens op het moment van het verlenen van de vergunning. I. Gemiddelde waarde in een etmaalmonster bepaald als voortschrijdend rekenkundig gemiddelde van een reeks van 10 opeenvolgende debietsproportionele etmaalmonsters waarbij de etmalen niet noodzakelijkerwijs aaneengesloten behoeven te zijn. II. Waarde in een debietsproportioneel genomen etmaalmonster. III. Waarde in een willekeurig genomen steekmonster. IV. Gemiddelde waarde in een steekmonster bepaald als voortschrijdend rekenkundig gemiddelde van een reeks van 10 willekeurig genomen steekmonsters met een periode van tenminste 24 uur verstreken tussen afzonderlijke steekmonsters.
23
2. In geen enkel willekeurig genomen steekmonster van het in het eerste lid bedoelde effluent mag het gehalte van de hierna volgende congeneren van dioxines meer bedragen dan 0,1 ng/l (0,1*10-9 g/l): dibenzo-p-dioxinen (PCDD): 2,3,7,8 -TCDD 1,2,3,7,8 -PeCDD 1,2,3,4,7,8 -HxCDD 1,2,3,6,7,8 -HxCDD 1,2,3,7,8,9 -HxCDD 1,2,3,4,6,7,8 -HpCDD 1,2,3,4,6,7,8,9 -OCDD dibenzofuranen (PCDF): 2,3,7,8 -TCDF 1,2,3,7,8 -PeCDF 2,3,4,7,8 -PeCDF 1,2,3,4,7,8 -HxCDF 1,2,3,6,7,8 -HxCDF 1,2,3,7,8,9 -HxCDF 2,3,4,6,7,8 -HxCDF 1,2,3,4,6,7,8 -HpCDF 1,2,3,4,7,8,9 -HpCDF 1,2,3,4,6,7,8,9 -OCDF 3. De analyses van de in het eerste en tweede lid van dit voorschrift genoemde parameters moeten worden uitgevoerd zoals is aangegeven op de bij deze vergunning behorende bijlage 2. Artikel 5 (lozingseisen ......) 1. Het effluent van de AWZI mag slechts worden geloosd als de onder onderstaande staande waarden van genoemde parame parameters ters in meetpunt 1 niet worden overschreden:
I CZV Onopgeloste bestanddelen EOX (eventueel) Co Sb
jaarvracht
II 400 mg/l) ((mg/l) 40 (mg/l) (mg/l) <100 (ug/l)*
jaarvracht (eventueel) jaarvracht (eventueel)
∗ Het < teken impliceert dat de geformuleerde eis afge afgeleid geleid is van de detektiegrens op het moment van het verlenen van de vergunning. I. Jaarvracht berekend volgens methodiek ........., beschreven in .......... II. Waarde in een willekeurig genomen steekmonster.
Dit is de kern van de vergunning. Hierin worden de randvoorwaarden vastgelegd. Het is noodzakelijk vooraf de parameters zeer kritisch tegen het licht te houden om te kunnen vaststellen wat in ieder geval genormeerd moet worden in de vergunning. 24
Hiertoe wordt de volgende algemene lijn voorgesteld: • Om de werking van de zuiveringstechnische werken bij het bedrijf te kunnen vaststellen kunnen 1 à 2 sturingsparameters op het effluent worden vastgesteld. (Voor indirecte lozingen zullen de sturingsparameters vooral moeten worden afgestemd op de doelmatige werking van de RWZI en het terughoudingsrendement in de RWZI). Het is van belang direct te kunnen ingrijpen, de controle zal moeten plaatsvinden op basis van steekmonsters. Voorbeelden van sturingsparameters zijn bijvoorbeeld voor een olieafscheider de parameter olie, voor een biologische zuivering het CZV-gehalte en opgeloste bestanddelen of voor een metaalverwijdering (ONO-achtig) de metalen. • Voor zover er eisen worden gesteld aan de lozing in verband met de kwaliteit van het ontvangend oppervlaktewater kan worden volstaan met het opnemen van jaarvrachten. Alleen bij zeer omvangrijke (naar aard en/of omvang) lozingen, die een significante invloed heeft op de waterkwaliteit kan overwogen worden etmaalmonsters te begrenzen. • Etmaalmonsters zijn wel belangrijk om als basis te dienen voor het bepalen van de jaarvrachten, maar zullen in het algemeen geen toegevoegde waarde hebben in de vergunning. • Voor lozingen met een incidenteel karakter zullen aparte regelingen moeten worden getroffen. Toegespitst op dit specifieke geval betekent dit concreet: à Sturingsparameters: steekmonsters voor CZV, onopgeloste bestanddelen en eventueel EOX, als dat in het afvalwater voorkomt. à Bescherming van de waterkwaliteit: In dit geval zou overwogen kunnen worden voor Co en Sb een jaarvracht op te nemen. Het argument voor is dat het stoffen zijn die specifiek zijn voor het proces, het argument tegen is dat er geen waterkwaliteitsdoelstellingen voor deze stoffen zijn geformuleerd. à In dit geval worden N en P niet bij de productie toegepast, maar als voedingsstoffen gedoseerd aan de biologische zuivering. Het is niet nodig voor deze stoffen een jaarvracht op te nemen (het BIM regelt de dosering). Daarbij kunnen bij het artikel uit de voorbeeldvergunning de volgende kanttekeningen worden gemaakt: • Het betreffende bedrijf heeft geen speciale voorzieningen om de emissie van dioxines c.s. te beïnvloeden. Bovendien is de bepaling van dioxines dermate duur dat er hooguit één of twee keer per jaar zal worden gemeten. De resultaten komen pas maanden later beschikbaar. Wat is dan de zin van zo'n voorschrift. Een eenmalige meting en een rapportage daarover volstaat in dit geval en is veel realistischer. • BZV is door zijn bewerkelijkheid een onhandige parameter om te sturen. Bovendien geldt algemeen dat als het BZV-gehalte verhoogd is, ook het CZV-gehalte de grenzen overschrijdt. • Het debiet is niet beperkt in deze vergunning. Daardoor zit er in feite geen beperking aan de omvang van de lozing. Door jaarvrachten op te nemen wordt impliciet het debiet begrensd. N.B. Vanuit het waterbeheer bezien zou de omvang van de lozing toch eigenlijk het belangrijkste moeten zijn. Er wordt in deze 25
vergunning (inclusief de overwegingen) niets over de omvang van de lozing gezegd. Het is gewenst alle lozingseisen in één artikel onder te brengen. Artikel 6 (lozingseisen hemelwater ......) 1. Het mogelijk door de bedrijfsvoering verontreinigde hemelwater van ...... dient voor lozing een olie-afscheider van voldoende inhoud te doorlopen. Ander dan mogelijk door bedrijfsvoering verontreinigd hemelwater mag niet door de olie-afscheider worden geleid. 2. De olie-afscheider dient zoveel als voor een goede werking noodzakelijk is te worden geledigd. De hierbij vrijkomende afvalstoffen mogen niet op het oppervlaktewater worden geloosd.
Dit is een voorbeeld van een middelvoorschrift. In de praktijk zijn de voorzieningen aanwezig en kan het bedrijf in het BIM aangeven hoe het met dit afvalwater en vooral de zorg voor de bedrijfsvoering zal omgaan. Het hoeft niet in de vergunning te worden vastgelegd. In de huidige situatie wordt dit artikel in de praktijk niet gehandhaafd. Indien er getalswaarden bekend zijn en het betreft een significante lozing kunnen de getalswaarden worden opgenomen in artikel 5. Artikel 7 (lozing koelwaterspui ......) 1. De temperatuur van de te lozen koelwaterspui mag, in meetpunt 2 in een willekeurig genomen steekmonster, niet meer bedragen dan 300C. 2. Aan het koelwater in het koelwatersysteem mag een hoeveelheid natriumhypochloriet worden toegevoegd, zodanig dat het vrij beschikbaar chloorgehalte in de koelwaterspui, in meetpunt 2 in een willekeurig genomen steekmonster, niet meer bedraagt dan 0,4 mg/l. 3. Uiterlijk 1 maand nadat voor de eerste keer van deze vergunning gebruik wordt gemaakt, dient de vergunninghouder bij de waterkwaliteitsbeheerder een onderzoeksvoorstel in te dienen dat gericht is op een verlaging van het vrij beschikbaar chloorgehalte in de koelwaterspui tot 0,1 mg/l. Tenminste moet aandacht besteed worden aan het discontinu spuien van koelwater. 4. Het in het vorige lid bedoelde onderzoeksvoorstel behoeft de schriftelijke goedkeuring van de waterkwaliteitsbeheerder en dient in overleg met deze opgesteld te worden. 5. Over het onderzoek dient 6 maanden na het indienen van het onderzoeksvoorstel te zijn gerapporteerd en de rapportage behoeft de schriftelijke goedkeuring van de waterkwaliteitsbeheerder. 6. Eén maand voordat voor de eerste keer van deze vergunning gebruik wordt gemaakt, dient de vergunninghouder dit te melden aan de waterkwaliteitsbeheerder. 26
In principe is de temperatuur van de koelwaterlozing door het ontwerp van het koelsysteem bepaald en gekoppeld aan de innametemperatuur. In de aanvraag kan het bedrijf dit systeem beschrijven en in het BIM kan aangegeven worden hoe zal worden opgetreden als bijvoorbeeld de temperatuur van het koelwater de 30EC overschrijdt, welke hulpmiddelen worden gebruikt en hoe nieuwe stoffen zullen worden beoordeeld. Bij een gesloten koeltoren ligt de temperatuur van de lozing vast. (Regelmatige) rapportage is dan niet nodig. Alleen voor een beperkt aantal omvangrijke warmtelozingen (doorstroomkoelsystemen of procesafvalwaterstromen) is het belangrijk dit aspect in de vergunning (artikel 5) vast te leggen. In de meeste gevallen betreft het echter een bijzaak. De wijze en omvang van de dosering van actief chloor zal in het BIM worden geborgd. Alleen bij grote systemen zou kunnen worden overwogen het chloorgehalte in de vergunning, onder artikel 5, op te nemen. Artikel 8 (faecaal afvalwater ......) 1. Het faecaal afvalwater van ...... dient voor de lozing een septictank van voldoende inhoud te doorlopen. Ander dan faecaal afvalwater mag niet door de septictank worden geleid. 2. Deze septictank dient zoveel als voor een goede werking noodzakelijk is te worden geledigd. De hierbij vrijkomende afvalstoffen mogen niet op het oppervlaktewater worden geloosd.
Dit is typisch een middelvoorschrift. Regelen in het BIM. Artikel 9 (onderzoek dioxines ......) 1. Vergunninghouder dient uiterlijk ...... onderzoek uitgevoerd te hebben naar de aanwezigheid van dioxines in het afvalwater. 2. Vergunninghouder dient uiterlijk ...... een voorstel voor het onder lid 1 bedoelde, ter schriftelijke goedkeuring, aan de waterkwaliteitsbeheerder te doen toekomen. 3. De rapportage over het onder lid 1 genoemde onderzoek dient, binnen 1 maand na afloop van het onderzoek, bij de waterkwaliteitsbeheerder ingediend te zijn. Deze rapportage behoeft de schriftelijke goedkeuring van de waterkwaliteitsbeheerder en dient in overleg met deze opgesteld te worden. 4. De waterkwaliteitsbeheerder kan op basis van de in lid 3 bedoelde rapportage vergunninghouder aanschrijven met betrekking tot de aanpak van dioxines.
Deze onderzoeksverplichting is op zich vreemd, omdat er al eisen aan de lozing worden gesteld in artikel 5. Los daarvan is dit een onderzoeksverplichting, waarover in het BMP-traject afspraken kunnen worden gemaakt. Alleen als het niet in het BMP is opgenomen, bijvoorbeeld omdat het een onderzoek betreft naar 27
niet IMT-zaken kan het in de vergunning worden opgenomen. In de overwegingen kan worden aangegeven dat en hoe hiermee wordt omgegaan in het BMP. Artikel 10 (kobalt-onderzoek ......) 1. Vergunninghouder dient uiterlijk ...... onderzoek uitgevoerd te hebben naar de aanwezigheid van kobalt in het afvalwater. 2. Vergunninghouder dient uiterlijk ...... een voorstel voor het onder lid 1 bedoelde, ter schriftelijke goedkeuring, aan de waterkwaliteitsbeheerder te doen toekomen. 3. De rapportage over het onder lid 1 genoemde onderzoek dient, binnen 1 maand na afloop van het onderzoek, bij de waterkwaliteitsbeheerder ingediend te zijn. Deze rapportage behoeft de schriftelijke goedkeuring van de waterkwaliteitsbeheerder en dient in overleg met deze opgesteld te worden. 4. De waterkwaliteitsbeheerder kan op basis van de in lid 3 bedoelde rapportage vergunninghouder aanschrijven met betrekking tot de aanpak van kobalt.
Volgens de systematiek van de WVO dient een bedrijf bij de aanvraag inzicht te verschaffen in de aard en omvang van de lozing. In de praktijk, vooral bij nieuwe processen, ontbreekt soms het benodigde inzicht. Een toezegging van het bedrijf, dat het deze informatie alsnog zal aanleveren, bijvoorbeeld in het BMP, kan hier volstaan. Alleen als het niet in het BMP is opgenomen, bijvoorbeeld omdat het een onderzoek betreft naar niet IMT-zaken kan het in de vergunning worden opgenomen. In de overwegingen kan worden aangegeven dat en hoe hiermee wordt omgegaan in het BMP. Artikel 11 (ftalaten-onderzoek ......-fabriek ......) 1. Vergunninghouder dient uiterlijk ...... onderzoek uitgevoerd te hebben naar de aanwezigheid van ftalaten in het afvalwater van de ......-fabriek. 2. Vergunninghouder dient uiterlijk ...... een voorstel voor het onder lid 1 bedoelde, ter schriftelijke goedkeuring, aan de waterkwaliteitsbeheerder te doen toekomen. 3. De rapportage over het onder lid 1 genoemde onderzoek dient, binnen 1 maand na afloop van het onderzoek, bij de waterkwaliteitsbeheerder ingediend te zijn. Deze rapportage behoeft de schriftelijke goedkeuring van de waterkwaliteitsbeheerder en dient in overleg met deze opgesteld te worden. 4. De waterkwaliteitsbeheerder kan op basis van de in lid 3 bedoelde rapportage vergunninghouder aanschrijven met betrekking tot de aanpak van ftalaten in het afvalwater van de ......-fabriek.
Hiervoor geldt hetzelfde als bij artikel 10 Artikel 12 28
(onderzoek hemelwater) 1. Vergunninghouder dient uiterlijk 24 maanden na aanvang van de lozing de samenstelling van de hemelwaterstromen afkomstig van het terrein van ...... en Utilities gedurende tenminste een jaar bepaald te hebben. Minimaal moet hierbij aandacht besteed worden aan de parameters CZV, Ntot en onopgeloste bestanddelen. 2. Vergunninghouder dient uiterlijk 12 maanden na de in lid 1 bedoelde datum een voorstel voor het onder lid 1 bedoelde, ter schriftelijke goedkeuring, aan de waterkwaliteitsbeheerder te doen toekomen. 3. De rapportage over het onder lid 1 genoemde onderzoek dient, binnen 1 maand na afloop van het onderzoek, bij de waterkwaliteitsbeheerder ingediend te zijn. Deze rapportage behoeft de schriftelijke goedkeuring van de waterkwaliteitsbeheerder en dient in overleg met deze opgesteld te worden. 4. Vergunninghouder dient uiterlijk 1 maand voor aanvang van de lozing de waterkwaliteitsbeheerder schriftelijk op de hoogte te stellen van de verwachte aanvang van lozing. 5. De waterkwaliteitsbeheerder kan op basis van de in lid 3 bedoelde rapportage vergunninghouder aanschrijven met betrekking tot de aanpak van hemelwater.
Idem als bij artikel 10 Artikel 13 (laboratorium) 1. Vergunninghouder dient ervoor zorg te dragen dat er zodanige interne voorschriften worden gegeven en/of voorzieningen worden getroffen dat de lozing van afvalstoffen vanuit het laboratorium zoveel mogelijk wordt beperkt. 2. Vergunninghouder dient ervoor zorg te dragen dat de in het eerste lid bedoelde voorschriften en voorzieningen zo vaak als zulks in verband met mogelijke wijzigingen in de bedrijfsvoering dan wel aard van de analyses nodig is, worden aangepast en/of uitgebreid. 3. De in dit artikel bedoelde voorschriften en voorzieningen behoeven de goedkeuring van de waterkwaliteitsbeheerder.
Dit betreft de interne bedrijfsvoering in het laboratorium. Natuurlijk is het nodig dat zorgvuldig met chemicaliën wordt omgegaan. Een interne instructie op dit punt, bijvoorbeeld op basis van GLP (Good Laboratorium Practice) is in vrijwel ieder laboratorium aanwezig. Opname in het BIM volstaat op dit punt.
Artikel 14 29
(preventie) Voorkomen dient te worden dat het van vloer- en terreinoppervlakken naar het oppervlaktewater afstromend schrob- en hemelwater meer dan onvermijdelijk is verontreinigd.
Een kapstokartikel, dat in de praktijk niet handhaafbaar is. Uiteraard is het wel belangrijk dat het bedrijf aandacht voor dit soort aspecten heeft, dus het moet wel in het BIM worden geregeld. Artikel 15 (reinigen en beitsen) 1. Indien bij het reinigen en/of beitsen van (proces)apparatuur - anders dan de normale schoonmaakwerkzaamheden aan tanks en leidingen - chemicaliën worden toegepast, dient het voornemen om (proces)apparatuur te reinigen en/of te beitsen zo spoedig mogelijk schriftelijk aan de waterkwaliteitsbeheerder te worden gemeld. 2. Het in het eerste lid bedoelde reinigings- en/of beitsproces alsmede de aard en de hoeveelheid van de toe te passen chemicaliën behoeven voor de daadwerkelijke uitvoering van het reinigen en/of beitsen de goedkeuring van de waterkwaliteitsbeheerder.
Een kapstokartikel, dat in de praktijk nauwelijks handhaafbaar is. Uiteraard is het wel belangrijk dat het bedrijf aandacht voor dit soort aspecten heeft, dus het moet wel in het BIM worden geregeld. Voor het testen van de te gebruiken middelen kunnen in het BIM procedures worden afgesproken. Indien er sprake is van omvangrijke vrachten metalen en/of zuurstofbindende stoffen kan er eventueel voor gekozen worden de vrachten te begrenzen in artikel 5 en duidelijke afspraken te maken over meting en bemonstering. Artikel 16 (toevoeging chemicaliën) Wijziging in de aan het koel- en ketelvoedingswater toe te voegen chemicaliën, en in de hulpstoffen en reinigingsmiddelen moeten voor toepassing naar aard en hoeveelheid de schriftelijke goedkeuring van de waterkwaliteitsbeheerder hebben.
In principe kan dit commentaar zich uitstrekken tot alle nieuwe grond- en hulpstoffen. In het BIM zal worden aangegeven op welke wijze deze stoffen zullen worden geselecteerd. In de aanvraag moet ten behoeve van derden de beoordelingssystematiek (zie RIZA-rapport 97.024) en de te hanteren criteria duidelijk worden gemaakt. Voor toepassing van stoffen die minder milieubezaarlijk zijn dan daar wordt aangegeven kan dan met een melding worden volstaan. Dit aspect behoeft dan niet in de vergunning te worden vastgelegd. Belangrijkste achtergrondgedachte bij de stofbeoordelingssystematiek is dat er geen overschrijding mag optreden van de MTR. Dit systeem wordt nog verder uitgewerkt in een CIW-werkgroep. 30
Artikel 17 (controlevoorzieningen/rapportage ......) 1. Het effluent van de AWZI dient, voordat menging met andere afvalwaterstromen plaatsvindt, te allen tijde kunnen worden onderworpen aan continue debietmeting en bemonstering ter verzameling van representatieve etmaalmonsters en steekmonsters. 2. Eens per kwartaal dient van meetpunt 1, binnen 1 maand na afloop van het betreffende kwartaal, opgave te zijn gedaan aan de waterkwaliteitsbeheerder, met afschrift aan het RIZA, van de op het voorafgaande kwartaal betrekking hebbende gegevens over de in artikel 5 genoemde parameters. 3. De wijze en frequentie van het te verrichten onderzoek, alsmede de wijze van rapporteren, behoeven de schriftelijke goedkeuring van de waterkwaliteitsbeheerder. 4. Ontwerp, constructie en plaats van de meet- en bemonsteringsvoorzieningen, alsmede wijzigingen daarin, behoeven de schriftelijke goedkeuring van de waterkwaliteitsbeheerder. 5. Te allen tijde dient van het te lozen afvalwater voldoende etmaalmonster ter beschikking te staan aan een daartoe bevoegd controlerend ambtenaar. 6. De hoeveelheid etmaalmonster alsmede de wijze waarop het in het vorige lid bedoelde etmaalmonster wordt genomen, geconserveerd en bewaard, behoeft de schriftelijke goedkeuring van de waterkwaliteitsbeheerder. 7. Een voorstel ten behoeve van het in lid 1 t/m 6 gestelde dient uiterlijk 6 maanden voor aanvang lozing bij de waterkwaliteitsbeheerder te zijn ingediend.
Eigenlijk zou de informatie, die nu worden gevraagd bij lid 1, 4 en 5 bij de aanvraag moeten worden gevoegd. Bij nieuwe processen staat de aanvraag echter vaak onder tijdsdruk en kan er voor worden gekozen dit aspect later te regelen. In de toekomst zal voor een groot aantal bedrijven een groot deel van dit artikel worden ondervangen in het wetsvoorstel milieuverslaglegging en de bijbehorende AMvB. Het is wel belangrijk dat er afspraken komen over hoe de cijfers tot stand zullen komen. De te volgen procedure kan in het BIM en de aanvraag worden beschreven. Artikel 18 (controlevoorzieningen/rapportage ......) 1. De temperatuur van het te lozen afvalwater dient te worden gemeten. De totale hoeveelheid te lozen water dient te worden gemeten. 2. De te lozen afvalwaterstroom via meetpunt 2 moet te allen tijde toegankelijk zijn voor bemonstering. 3. Ieder kwartaal, uiterlijk één maand na het beëindigen van het kwartaal, dient van meetpunt 2 opgave te zijn gedaan aan de waterkwaliteitsbeheerder, met 31
afschrift aan het RIZA, van de volgende op het voorafgaande kwartaal betrekking hebbende gegevens: a.de hoeveelheid en de temperatuur van de geloosde koeltorenspui; b.de samenstelling van het onder a. bedoelde afvalwater. 4. De wijze en frequentie van het door de vergunninghouder te verrichten onderzoek, alsmede de wijze van rapporteren, behoeven de schriftelijke goedkeuring van de waterkwaliteitsbeheerder. 5. Ontwerp, constructie en plaats van de meet- en bemonsteringsvoorzieningen, alsmede wijzigingen daarin, behoeven de schriftelijke goedkeuring van de waterkwaliteitsbeheerder. 6. Een voorstel ten behoeve van het in lid 1, 3, 4 en 5 gestelde dient uiterlijk 6 maanden voor aanvang lozing bij de waterkwaliteitsbeheerder te zijn ingediend.
Hiervoor geldt in principe hetzelfde als onder artikel 17. Tevens kan hier de vraag worden gesteld of dit nog wel tot de hoofdzaken hoort van een vergunning. Alleen in zeer warme zomers kan het van belang zijn de temperatuur van het koelwater te laten rapporteren. In het BIM zullen daar afspraken over gemaakt kunnen worden. In dit specifieke geval geldt bovendien dat de temperatuur van de spui vast ligt, nauwelijks is te beïnvloeden en de omvang van de geloosde hoeveelheid warmte van een koeltoren gering is. Voor een beheerder kan een jaarvracht van omvangrijke warmtelozingen nog informatief zijn om de ontwikkelingen in het watersysteem te kunnen volgen. Artikel 19 (brandblusoefeningen) 1. De vergunninghouder dient voorafgaand aan een brandblusoefening hiervan melding te doen bij de waterkwaliteitsbeheerder. 2. Brandblusmiddelen die in het oppervlaktewater kunnen geraken behoeven voorafgaand aan het gebruik de schriftelijke goedkeuring van de waterkwaliteitsbeheerder. 3. Wijzigingen die plaatsvinden in de te gebruiken brandblusmiddelen die in het oppervlaktewater kunnen geraken behoeven de schriftelijke goedkeuring van de waterkwaliteitsbeheerder.
De procedure bij brandblusoefeningen kan heel goed worden beschreven in een BIM. Voor de beheerder is het wel van belang te weten dat een oefening plaatsvindt, in verband met eventuele controle. In het BIM kan worden opgenomen dat vergunninghouder meldt aan het bevoegd gezag wanneer een oefening wordt gedaan.
Artikel 20 (installatie opvangvoorzieningen ......) 32
1. Vergunninghouder dient voor de opstart van de productie-eenheden aanvullende maatregelen getroffen te hebben met betrekking betrekking tot de opvang van bluswater. 2. Vergunninghouder dient uiterlijk voor ...... een voorstel voorstel voor het onder lid 1 bedoelde, ter schrif schrifte telijke goedkeuring, ring, aan de water waterkwali kwaliteitsbe telijke goedkeu kwaliteitsbeheerder teitsbeheerder te doen toekomen. 3. De waterkwaliteitsbeheerder kan op basis van het in lid 2 bedoelde voorstel vergunninghouder aanschrijven met betrekking tot de te treffen voorzieningen.
Hierover kon geen overeenstemming worden verkregen met het bedrijf. Het is een aanscherping van de aanvraag. Dit artikel is dus wel nodig. Artikel 21 (grondwaterlozing) 1. Uiterlijk 1 maand voor een grondwaterlozing dient de vergunninghouder een werkplan in te dienen, waarin inzicht wordt geboden in de hoeveelheid en kwaliteit van het te lozen grondwater. 2. Het werkplan dient minimaal de volgende informatie te bevatten: • de datum van de aanvang van de lozing; • kwaliteit van het op te pompen grondwater: tenminste moeten de volgende parameters worden bepaald: CZV, N-Kjeldahl, olie, EOX, aromaten (totaal), PAK's (totaal), onopgeloste bestanddelen en zware metalen; • de toe te passen zuiveringsinstallatie en de ontwerpgrondslagen daarvan; • de verwachte samenstelling van het te lozen effluent; • de verwachte hoeveelheid te lozen afvalwater in m3; • het verwachte debiet in m3/uur; • de exacte locatie van de zuiveringsinstallatie en het lozingspunt; • de verwachte duur van de lozing; • een voorstel inzake de wijze en de frequentie van het door de vergunninghouder te verrichten onderzoek naar de kwaliteit en de kwantiteit van het geloosde afvalwater; • het ontwerp en de constructie van de meet- en bemonsteringsvoorziening. 3. De lozing mag slechts plaatsvinden indien het werkplan is goedgekeurd door de waterkwaliteitsbeheerder. 4. Uiterlijk 1 week na beëindiging van de in lid 1 genoemde lozing dient hiervan schriftelijk melding te worden gedaan aan de waterkwaliteitsbeheerder.
Het verdient de voorkeur hier duidelijk aan te geven binnen welke criteria een dergelijke lozing is toegestaan. De werkwijze kan in het BIM worden beschreven. De criteria zullen in verband met inspraak van derden ook in de aanvraag moeten worden opgenomen.
Artikel 22 (ongewone voorvallen) 33
1. Indien als gevolg van een ongewoon voorval nadelige gevolgen voor het oppervlaktewater zijn ontstaan of dreigen te ontstaan, dient de vergunninghouder onmiddellijk maatregelen te treffen, teneinde een nadelige beïnvloeding van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater zoveel mogelijk te voorkomen, of te beperken en/of ongedaan te maken. 2. Van een dergelijk ongewoon voorval dient de vergunninghouder onmiddellijk de waterkwaliteitsbeheerder in kennis te stellen. De informatie dient te bevatten (zie Wet milieubeheer, artikel 17.2, tweede lid onder a. tot en met d.): • de oorzaken van het voorval en de omstandigheden waaronder het voorval zich heeft voorgedaan; • de tengevolge van het voorval vrijgekomen stoffen, alsmede hun eigenschappen; • andere gegevens die van belang zijn om de aard en de ernst van de gevolgen voor het oppervlaktewater van het voorval te kunnen beoordelen; • de maatregelen die zijn genomen of worden overwogen om de gevolgen van het voorval te voorkomen, te beperken of ongedaan te maken. 3. Binnen drie maanden na een dergelijk ongewoon voorval dient de vergunninghouder aan de waterkwaliteitsbeheerder de maatregelen te verstrekken die worden overwogen om te voorkomen dat een zodanig voorval zich nogmaals kan voordoen (zie artikel 17.2, tweede lid onder e., Wet milieubeheer).
Regelen via het BIM. Een ISO-certificaat wordt alleen verleend als er afspraken zijn tussen het bevoegd gezag en het bedrijf over de melding van vergunningoverschrijdingen, dat is inclusief melding van ongewone voorvallen. Het is van belang dat in dat kader goede afspraken worden gemaakt met betrekking tot dit punt. Artikel 23 (externe calamiteiten) 1. Indien de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater als gevolg van calamiteiten of andere uitzonderlijke omstandigheden het noodzakelijk maakt, ter voorkoming van ernstige verontreiniging van oppervlaktewateren, maatregelen van tijdelijke aard te treffen is de vergunninghouder verplicht daartoe op aanschrijving van de waterkwaliteitsbeheerder onverwijld over te gaan. 2. Deze maatregelen kunnen slechts bestaan uit het opleggen van niet in de vergunning opgenomen voorzieningen betreffende de in de vergunning omschreven lozingen en/of het beperken of staken van de lozing van verontreinigende stoffen zoals deze volgens de vergunning is toegestaan. 3. Een maatregel als bedoeld in de voorgaande leden mag niet voor langer dan een, telkenmale met maximaal evenzoveel uren te verlengen, periode van 48 uren worden opgelegd en mag in geen geval tengevolge hebben, dat de lozing van afvalwater volgens de vergunning na het vervallen van de tijdelijk opgelegde verplichtingen geheel of gedeeltelijk niet meer mogelijk zou zijn.
Regelen via het BIM. Overigens is het de vraag of er ooit wel eens gebruik is gemaakt van dit artikel. 34
Artikel 24 (beheer en onderhoud) De vergunninghouder is verplicht het werk, waarmee krachtens deze vergunning wordt geloosd, in goede staat te houden. Aanwijzingen hieromtrent van of vanwege de waterkwaliteitsbeheerder moet worden opgevolgd.
Regelen via het BIM. Artikel 25 (aansluiting derden) Het is vergunninghouder niet toegestaan zonder schriftelijke toestemming van de waterkwaliteitsbeheerder een werk aan te sluiten of te doen aansluiten op het werk ten behoeve waarvan deze vergunning is verleend.
Dit artikel is in principe zelfs strijdig met de WVO, omdat aansluiting als zodanig geen relatie heeft tot de bescherming van de kwaliteit van het oppervlaktewater. Doel van het artikel is natuurlijk het voorkomen van nieuwe emissies, maar die zijn sowieso verboden op grond van de WVO. Overbodig artikel. Artikel 26 (wijzigingen) 1. Voorgenomen wijzigingen die tot gevolg zullen hebben dat de feite feitelijke lijke situatie niet meer door de ten behoeve van de vergunning vergunningverle verlenin verlening ning overgelegde beschrijvingen beschrijvingen correct wordt weergegeven, moeten aan de waterkwaliteitsbeheerder worden gemeld. 2. De waterkwaliteitsbeheerder kan een melding als bedoeld in het eerste eerste lid als onderdeel van deze vergunning aanmerken, mits de wijzigingen wijzigingen niet niet leiden tot overschrijding van de in de voorschriften voorschriften vermelde (lozings)eisen. De schriftelijke melding daarvan, alsmede de eventueel daaraan verbonden voorwaarden, dienen als voorschriften verbonden aan deze vergunning te worden beschouwd.
Het is van essentieel belang dat het bevoegd gezag op de hoogte blijft van wijzigingen ten opzichte van de aanvraag. Deze moeten dan ook altijd worden gemeld. Dit artikel (dat alleen door RWS-Zh wordt toegepast) biedt het bedrijf in aanvulling op het meldingenartikel in de Wet Milieubeheer de mogelijkheid een kleine wijziging te melden bij het bevoegd gezag zonder dat de vergunning behoeft te worden aangepast. Na de aangekondigde wijziging van de Wet Milieubeheer op dit punt wordt dit artikel in de toekomst wellicht overbodig.
Artikel 27 (aanwijzing contactpersoon) 35
De vergunninghouder is verplicht één of meer personen aan te wijzen die in het bijzonder belast is (zijn) met het toezicht op de naleving van het bij deze vergunning bepaalde of bevolene. De vergunninghouder deelt 15 maanden na het van kracht worden van deze vergunning aan de waterkwaliteitsbeheerder mee de naam, het adres en het telefoonnummer van degene(n) die door of vanwege hem is (zijn) aangewezen. Wijzigingen dienen onmiddellijk te worden gemeld.
Dit is een onderwerp dat in het BIM kan worden geregeld. Voor de handhaving heeft dit artikel geen toegevoegde waarde.
36
5
REFERENTIES
........................................................................................... “Water kader, Vierde Nota waterhuishouding Regeringsvoornemen”, Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Den Haag, september 1997. “Juridische aspecten van de vergunning op hoofdzaken”, Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, Publicatiereeks Milieu & Bedrijven, nr. 1997/11 “Veranderende Rol, Vergunningverlening en Handhaving, een profiel, Interprovinciaal Overleg, RS Drukkerij, Rijswijk. “Bedrijfsinterne Milieuzorg, de betekenis ervan voor WVO-vergunningverlening en handhaving”, Ministerie van Verkeer en Waterstaat, FWVO/WVO-ct nota nr. 95.01, 30 oktober 1995. “Handreiking, Werkwijze koppeling milieuzorg en WVO-vergunning”, Zuiveringschap Limburg, Roermond, 9 oktober 1996, zuro.001. “Bedrijfsinterne milieuzorg als basis voor een andere relatie tussen bedrijven en overheden, een handreiking voor overheden en bedrijven”, Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, oktober 1995. “De beoordeling van stoffen en preparaten in het kader van de Wvo”, RIZArapport 97-024, Lelystad, maart 1997. “Responsible Care-rapport, 1996”, VNCI, september 1997.
37