Dijken als onderdeel van een systeem van bescherming tegen overstromingen
W.A. de Haan, M. van de Paverd, J. van Rijnsbergen, P.H.J.A. Leenders, J.A. Wormgoor, P. Roeters & P.H.A.J.M. van Gelder
Dijken als onderdeel van een systeem van bescherming tegen overstromingen, W.A. de Haan, M. van de Paverd, J. van Rijnsbergen, P.H.J.A. Leenders, J.A. Wormgoor & P.H.A.J.M. van Gelder, Februari 2001, ISBN.... Voorkant: Afdekken van het buitentalud met folie, Hoogwater 1995, Nederland (foto van Rijkswaterstaat, DWW).
2
VOORWOORD Dit boek gaat in op de rol van dijken als onderdeel van een systeem van bescherming tegen overstromingen. Het doel is om de lezers een overall inzicht geven in dijken, constructie elementen, schademechanismen, noodmaatregelen, beheer, onderhoud en uitvoering van dijken risico beleving en organisatie van waterbeheer en rampenbestrijding in Nederland zodat deze kennis tijdens hoogwatersituaties benut kan worden. Bijdragen van diverse auteurs, ieder vanuit een eigen gezichtspunt, zijn daartoe gebundeld. De bijdragen zijn tevens gepresenteerd tijdens een seminarium in het kader van het Memorandum of Understanding (MOU) dat in 1996 werd gesloten tussen de Nederlandse en Poolse regering. Dit seminarium vond plaats van 21 tot en met 23 januari 1998 in Szklarska Poreba in Polen. Het seminar had het karakter van kennisuitwisseling tussen Nederlanders en Polen, die zich bezighielden met de zorg voor het houden van droge voeten. Het seminarium werd bijgewoond door een viertigtal Poolse deelnemers afkomstig van de ministeries, provinciale-, lokale overheden, ingenieurs- en adviesbureau's. Het seminarium werd zowel door de deelnemers als de auteurs van de bijdragen als zeer positief ervaren. De volgende onderwerpen kwamen aan de orde en vormen tevens de inhoud van dit boek.
Hoogwater in Nederland tijdens 1995 Zowel in Nederland (1995), Polen (1997), en omringende landen hebben recent hoge rivierwaterstanden al dan niet gevolgd door overstromingen plaatsgevonden. Voor 1995 was men er zich in Nederland van doordrongen dat de rivierdijken verbeterd zouden moeten worden. In een periode van 30 jaar zijn er diverse dijkverbeteringsplannen gemaakt. De plannen strandden echter telkens op discussies over financiële middelen, de noodzaak en wijze van verbetering met tot gevolg dat slechts een beperkt deel van de noodzakelijke versterkingen was uitgevoerd. Het hoge water van 1993 en 1995 drukte Nederland met de neus op de feiten. Rivierdijkversterking bleek essentieel. Haast was geboden. In de lezing is ingegaan op het Nederlandse rivieren gebied, het hoge water in 1995 en de aanpak van de versterking in het Polderdistrict Tieler- en Culemborgerwaarden.
Risicobeleving In Nederland is de veiligheid van gebieden gelegen achter een dijk, aan normen gebonden. Deze normen zijn opgenomen in de Nederlandse Wet op de waterkering. Elk gebied dat kan overstromen, is omsloten door een stelsel, ook wel ring, van waterkeringen. Dit wordt een dijkring genoemd. Elke dijkring kent een vereist veiligheidsniveau. Deze niveaus variëren van een gemiddelde overschrijdingskans van 1/1.000 tot 1/10.000 per jaar. Dit betekent dat gemiddeld eens per 1.000 of eens per 10.000 jaar een overstroming kan plaatsvinden. In deze bijdrage is ingegaan op de technische en theoretische achtergronden van deze normering.
Organisatie en Wetgeving in Nederland De zorg voor de waterkeringen is in Nederland verdeeld tussen de waterschappen, de provincie en de rijkswaterstaat. In Nederland zijn er circa 65 waterschappen, die verenigd zijn in de Unie van Waterschappen. Daarvan zijn er ongeveer 15 rivierdijkbeherende waterschappen. In deze bijdrage is ingegaan op de rolverdeling en de taken van de verschillende organisaties. Tevens worden enkele Nederlandse wetten toegelicht.
Dijkbeoordeling bij Hoogwater Tijdens hoogwater kan het al dan niet goed functioneren van de dijk worden beoordeeld aan de hand van bezwijkmechanismen. Deze beoordeling is tevens de basis voor het al dan niet uitvoeren van noodmaatregelen. In deze bijdrage is ingegaan op de bezwijkmechanismen en mogelijke noodmaatregelen.
3
Dijkbewaking en Maatregelen Het Waterschap Tieler- en Culemborgerwaarden heeft ten behoeve van de bewaking van de dijken tijdens extreem hoogwater een calamiteitenplan opgesteld. Dit plan is afgestemd met de gemeentelijke en regionale rampenplannen. In het plan zijn de bestuurlijke en ambtelijke verantwoordelijkheden en taken vastgesteld. Het plan kent fasen, die overeenkomen met bepaalde waterstanden op de Rijn bij Lobith. De dijkbewaking wordt gecoördineerd vanuit het actiecentrum. De dijken zijn verdeeld in dijkvakken, die dag en nacht worden geïnspecteerd. In deze bijdrage zijn calamiteitenplan en dijkbewaking nader toegelicht.
Rampenbestrijdingsorganisatie in Nederland Rampenbestrijding is in Nederland in eerste instantie een verantwoordelijkheid van de gemeente. De burgemeester heeft de eindverantwoordelijkheid voor een goede bestrijding en coördinatie. Daarnaast hebben de andere bestuursorganen hun eigen bevoegdheden: “boven de burgemeester, de commissaris van de koningin en daarboven de minister van Binnenlandse Zaken”. In deze bijdrage is de bestuurlijke organisatie rondom de rampenbestrijding.
Functies van Dijkelementen Een van de hoofdfuncties van een dijk is het keren van water. Om deze functie te kunnen vervullen zal de dijk hoog genoeg moeten zijn (anders loopt het water er overheen), een zekere mate van waterdichtheid moeten hebben, stabiel moeten zijn en weerstand kunnen bieden tegen erosie dat water dat voor de dijk door de dijk of onder de dijk loopt. Al deze eisen zijn terug te vinden in het constructieve ontwerp van een Nederlandse dijk en de materialen, die in de dijk worden toegepast. In deze bijdrage is ingegaan op de samenhang tussen de hoofdfunctie, de eisen en constructieve uitwerking bij een Nederlands dijkontwerp.
Uitvoering, Beheer en Onderhoud van Dijken Direct na het hoogwater van 1995 zijn onder de Noodwet Deltaplan Grote Rivieren 150 km zwakke dijken verhoogd en versterkt. In het Waterschap Polderdistrict Tieler- en Culemborgerwaarden zijn 33 km van deze noodwetdijken langs de rivier de Waal verbeterd. Langs deze dijk bevindt zich veel bebouwing, waaronder cultuurhistorisch waardevolle panden. De dijk zelf en veel terreinen direct hieraan grenzend vertegenwoordigen uit ecologisch en landschappelijk oogpunt hoge waarde. Hierdoor is er beperkte ruimte voor het versterken van de dijk met de gebruikelijke materialen zoals zand en klei. Om de waarden zoveel mogelijk te ontzien is relatief veel gebruik gemaakt van kostbare constructieve voorzieningen. De uitvoering, het beheer en onderhoud van dijken in de Tieler- en Culemborgerwaarden is tijdens deze bijdrage kort toegelicht.
Projectmanagement en Dijkverbetering Bij dijkverbeteringsprojecten in Nederland spelen vele partijen een rol. Dijken liggen veelal in een mooi rivierengebied waarbij naast de primaire functie van waterkeren, ook nevenfuncties als landschappelijke vormgeving, ecologische kwaliteit, wonen en verkeer een rol spelen. Er worden dan ook verschillende wettelijke regelingen bij de planvorming betrokken, zoals de Wet op de waterhuishouding, de Wet op de waterkeringen, diverse milieuwetten, de Wet op de ruimtelijke ordening en de Onteigeningswet. Om tijdens de planvorming te zorgen dat alle partijen het eens worden en op tijd de nodige beslissingen nemen, is een goede aanpak noodzakelijk. Op deze aanpak is in deze bijdrage ingegaan.
De Oefening: Risicoperceptie Risicobeleving tijdens hoogwater is in het boek toegelicht aan de hand van een oefening. Het doel van de oefening is om inzicht te krijgen in de verschillende beslismomenten en overwegingen tijdens een hoogwatersituatie. De hier gepresenteerde oefening is een zeer beperkte vorm van de jaarlijks terugkerende formele rampenbestrijdingsoefeningen, die in Nederland worden uitgevoerd. 4
Rest ons op deze plaats een dankwoord uit te spreken aan de Ministeries van Verkeer en Waterstaat van Nederland en Polen die tijd en geld beschikbaar gesteld hebben om het seminarium plaats te doen vinden en het voorliggende boek mogelijk te doen maken, het Matra programma, het Nederlandse consulaat in Wroclaw, evenals aan alle deelnemers van het seminarium.
12 Februari 2001, W.A. de Haan, M. van de Paverd, J. van Rijnsbergen, P.H.J.A. Leenders, J.A. Wormgoor & P.H.A.J.M. van Gelder.
5
6
INHOUDSOPGAVE VOORWOORD
.
.
.
.
.
.
3
1 Het hoge Water in Nederland en in het bijzonder in het Polderdistrict Tieler- en Culemborgerwaarden in 1995 . . . . . . .
.
9
2 Beleving van Risico’s in een Nederlandse Polder of Dijkring
.
.
.
13
3 Organisatie van het Waterbeheer en Wetgeving in Nederland
.
.
.
21
4 Het beoordelen van Dijken tijdens Hoogwater
.
.
.
.
25
5 Dijkbewaking en noodmaatregelen tijdens hoogwater
.
.
.
.
33
6 De Rampenbestrijdingsorganisatie in Nederland
.
.
.
.
39
.
.
.
.
47
.
.
7 Functies van constructie-elementen van dijken
.
.
.
8 Uitvoering, Beheer en Onderhoud van Dijken
.
.
.
.
.
63
9 Projectmanagement en dijkverbetering
.
.
.
.
.
.
67
10 De oefening: risicoperceptie
.
.
.
.
.
.
.
73
11 Aanbevelingen
.
.
.
.
.
.
.
.
77
.
.
.
.
.
.
.
.
79
De Auteurs
.
.
7
8
Hoofdstuk 1 Hoog Water in Nederland en in het bijzonder in het Polderdistrict Tieler- en Culemborgerwaarden in 1995 J. van Rijnsbergen
Inleiding Eind januari, begin februari 1995 steeg het water in de rivieren de Maas en Rijn tot recordhoogte. Deze hoogwaterperiode en een bijna vergelijkbaar hoogwater eind 1993 vormden de directe aanleiding tot een omvangrijk verbeteringsprogramma van de dijken langs de Maas en Rijntakken. De verbetering van de rivierdijken in Nederland is na ruim 30 jaar discussie over onder andere de noodzaak, de uitvoeringswijze en de financiële middelen uiteindelijk pas op gang gekomen nadat een groot deel van de bevolking daadwerkelijk met de gevolgen van het hoogwater werd geconfronteerd. Het Deltaplan Grote Rivieren en de bijbehorende noodwet, die de wettelijke basis vormde voor het omvangrijke verbeteringsprogramma, kwam in 2 maanden tot stand. Door middel van verkorte procedures voor de planvorming en de grondverwerving is in Nederland in ruim 2 jaar 150 km zwakke dijken verbeterd.
Situatie in Nederland Een aanzienlijk deel van Nederland bevindt zich beneden het zeespiegelniveau. Langs de kust van de Noordzee en de Waddenzee zijn circa 900 km dijken aangelegd om bescherming tegen het zeewater te bieden. Over 300 km lengte bestaat de waterkering uit door de zee opgeworpen duinen van zand. In Midden Nederland bevinden zich langs de oevers van de Maas en Rijn, Lek, Waal en IJssel laaggelegen polders die door rivierdijken worden beschermd. Nederland heeft circa 750 km rivierdijken die zich 3 tot 7 m boven het polderniveau bevinden. Een groot deel van deze dijken werd in 1993 en 1995 zwaar beproefd. In het rivierengebied werd de situatie zo kritiek dat de betrokken overheden de kwaliteit van de waterkering niet konden garanderen. Hierdoor kwam in een gebied van 100.000 ha. de veiligheid van veel inwoners ernstig in gevaar. De videofilm “Dijken onder spanning”, die tijdens de workshop is getoond, geeft een beeld van het hoogwater en de waarden van eind januari 1995. Er kwam een complete volksverhuizing op gang waarbij circa 250.000 mensen binnen één dag met vrijwel al hun huisraad een veilig heenkomen moesten zoeken bij familie of kennissen elders. Het rivierengebied vormt de kern van Nederland en wordt doorkruist met de belangrijke Noord-Zuid en Oost-West verbindingswegen die samen met de aanwezige spoorlijnen van cruciaal belang zijn voor de infrastructuur van Nederland. In het rivierengebied ontstaat er bij het eventueel bezwijken van de dijken direct levensgevaar. De polders kunnen als een badkuip vollopen met 5 à 6 m. water. Met name de laatste decennia is in dit gebied door ruilverkavelingen en uitbreiding van de industrie voor vele miljarden geïnvesteerd in onroerende goederen. Langs de Maas in Limburg is er sprake van een andere situatie. In dit gebied zijn er geen diepe polders, daarom is de Maas niet of nauwelijks bedijkt. De hoogwaters van 1993 en 1995 deed de Maas buiten de oevers treden. De laagst gelegen delen van de bebouwing in steden en dorpen kwam 1,0 tot 1,5 m onder water te staan. Er waren geen mensenlevens te betreuren maar er is aanzienlijke schade aan gebouwen en infrastructuur ontstaan.
Voorgeschiedenis Besluitvorming De directe aanleiding tot de verbetering van de (zee)dijken vormde de ramp van februari 1953. Door een stormvloed werden grote delen van Zeeland en Zuid-Holland onder water gezet. Hierbij waren ruim 1800 mensenlevens te betreuren. Naast het verdrinken van veel vee ontstond grote schade aan de dijken, gebouwen en de infrastructuur. De regering besloot tot het Deltaplan. Daarbij werd prioriteit gegeven aan de verbetering van de zeedijken. Tussen 1960 en 1980 werden deze aanzienlijk verhoogd en verbeterd. Hierbij werd voor een groot gedeelte een overschrijdingsfrequentie van 1 maal per 9
10.000 jaar gehanteerd. Vrijwel gelijktijdig drong het besef door dat ook de rivierdijken, die sinds het laatste hoogwater van 1926 nauwelijks versterkt waren, onder de loep dienen te worden genomen. Tussen 1960 en 1970 werden diverse dijkverbeteringsplannen gemaakt. Er ontstond een heftige discussie tussen de waterschappen, de provincies en de Rijksoverheid over wie de plannen zou uitvoeren en de kostenverdeling tussen de betrokken overheden. Er kwamen geen plannen in uitvoering. In 1970 was er sprake van extreem hoge waterstanden op de Rijn en de Waal. Plaatselijk ontstond er een reëel gevaar voor dijkdoorbraak. Gedurende enkele jaren daarna werden enkele tientallen kilometers dijken verbeterd. Er kwam echter een brede discussie op gang omtrent de noodzaak van de rigoureuze aanpak omdat een groot aantal panden (dijkwoningen) waren gesloopt. Rond 1975 stagneerde de versterking van de dijken. Gedurende meer dan 2 jaar was de commissie Becht bezig met een onderzoek naar de noodzaak, de overschrijdingsfrequentie en de aanpak van de dijkverbetering. Na de conclusies van de commissie duurde het nog jaren voordat de vereiste Maatgevende Hoogwaterhoogten waren berekend en de werken in uitvoering konden worden genomen. Omdat de nieuwe dijken nog een meter hoger moesten worden en er geen extra geld ter beschikking kwam om de (L)andschappelijke, (C)ultuurhistorische en (N)atuurwetenschappelijke waarden te ontzien zijn de adviezen van de commissie Becht slechts beperkt in de praktijk gebracht. Het lukte niet om met de ingezette middelen de waarden zoveel mogelijk te ontzien. Er werden opnieuw gedurende enkele jaren slechts enkele kilometers dijken verbeterd. Na een hernieuwde maatschappelijke discussie besloot de regering in 1992 tot het instellen van een commissie Boertien die de noodzaak van de rivierdijkverbetering nogmaals grondig onder de loep nam. Reeds in het voorjaar van 1993 kwam de commissie met haar advies. De noodzaak werd aangetoond en ook het belang van de L.N.C.-waarden. Hiervoor werden door de Regering extra financiële middelen ingezet. Op advies van Boertien besloot men tot het verplicht stellen van een milieueffectrapport voor elk dijkverbeteringsplan met uitzondering van de plannen die al eerder goedgekeurd waren. Ook toen kwam de verbetering van de dijken niet echt op gang. Er ontstond in de Tieler- en Culemborgerwaarden een juridische procedure over de noodzaak van een milieueffectrapport voor elk dijkvak, ook voor de eerder goedgekeurde dijktrajecten. Omdat de afwikkeling van de juridische procedure wel 2 jaar zou kunnen duren besloot het bestuur van Tieler- en Culemborger-waarden tot het alsnog laten maken van MER rapporten. De uitvoering van de dijkverbetering was hiermee tot stilstand gekomen.
Deltaplan Grote Rivieren Pas na het hoogwater en de evacuatie van januari/februari 1995 drong het belang van sterke dijken tot de politiek door. In april 1995 besloot de regering tot de uitvoering van het Deltaplan Grote Rivieren en maakte in twee maanden een noodwet, die de basis vormde voor een versnellingsprogramma voor dijkverbetering. De zwakste 150 kilometers dijken werden in ruim 2 jaar verbeterd. De resterende 600 kilometers dijken moeten voor 2000 worden verbeterd. Voor de zwakste dijken werd besloten tot verkorte procedures voor de planvorming en de grondverwerving. Door middel van projectgroepen (beslisgroepen) waarin de betrokken overheden waren vertegenwoordigd en communicatiegroepen (adviesgroepen) waarin de belangengroeperingen waren vertegenwoordigd kwamen in korte tijd goed afgewogen plannen tot stand. Gelijktijdig met de vaststelling van het dijkverbeteringsplan werden alle andere vergunningen en ontheffingen geacht te zijn verleend. Er hoefde geen bestemmingsplan en onteigeningsprocedure te worden gevoerd. Voor de verwerving van de panden en gronden werden taxaties verricht en onderhandelingen gevoerd. Indien de onderhandeling niet tijdig tot overeenstemming leidden, kon het betrokken waterschap de gronden in bezit nemen. Als de betrokken eigenaar alsnog niet akkoord ging met de aangeboden schadevergoeding kon hij of zij zelf een gerechtelijke procedure voeren voor een hogere schadeloosstelling. Voor de minder urgent te verbeteren dijken is de Wet op de waterkering tot stand gekomen. Met een aangepaste procedure kan in een periode van maximaal 2 jaar een plan tot stand komen waarbij de besluitvorming voor alle vergunningen en ontheffingen parallel loopt met de besluitvorming van het dijkverbeteringsplan. Een milieueffectrapport maakt deel uit van het dijkverbeteringsplan. In het Waterschap Polderdistrict Tieler- en Culemborgerwaarden zijn 33 kilometers Waalbandijk verbeterd volgens het Delta Plan Grote Rivieren. De resterende 15 kilometers dijken wordt verbeterd volgens de Wet op de waterkering. De kosten van de dijkverbetering worden voor 72% gedragen door de Rijksoverheid. Het 10
waterschap betaalt middels een eigen lastenheffing 14% van de kosten en de provincie neemt de resterende 14% voor haar rekening.
11
12
Hoofdstuk 2 Beleving van Risico’s in een Nederlandse Polder of Dijkring P. van Gelder
Inleiding Nederland is een laag gelegen gebied. Zee- en rivierdijken zijn essentieel voor de veiligheid van het land tegen overstromen. In het verleden werden de hoogte van de dijken gerelateerd aan de hoogst waargenomen waterstand. De kruin werd 1m hoger gelegd. Tegenwoordig worden de dijken ontworpen op een waterstand met een zekere overschrijdingsfrequentie (bijvoorbeeld een waterstand, die met een kans van 1 keer per 1250 jaar voorkomt). Deze meer probabilistisch getinte aanpak is voor het eerst gesuggereerd door ir. Wemelsfelder. In deze bijdrage wordt ingegaan op verschillende onderwerpen, die samenhangen met het bepalen van het overstromingsrisico van een gebied beschermd door dijken. Ter sprake komen: • • • • •
het uitvoeren van een statistische analyse van afvoeren van rivieren; acceptatie van risico’s; de economisch optimale hoogte van de dijk; gekozen overschrijdingsfrequenties in Nederland; de relativiteit van veiligheid.
Statistische Analyse van de Afvoer van een Rivier Een statistische analyse van de afvoeren van een rivier geeft informatie over de gemiddelde terugkeerperiode van hoge waterstanden. Er kan statistiek worden toegepast op de jaarmaxima van de rivierafvoeren of overschreden drempelwaarden over een waarnemingsperiode van meerdere jaren. Voor het fitten en extrapoleren van deze gegevens kan gebruik gemaakt worden van verschillende typen verdelingsfuncties. Bekende en vaak gebruikte verdelingsfuncties zijn: Gumbel, Pearson type II, Log normaal of Generalized Pareto. Voor deze bijdrage is een eerste analyse van de debieten van de Oder in 1997 ter hoogte van Eisenhuttenstadt uitgevoerd. De data is ter beschikking gesteld door het Duitse ministerie van Verkeer en Waterstaat. De data is met de vier genoemde verdelingstypen geanalyseerd (zie figuur C3).
13
10
10
10
10
10
10
-1
-2
-3
0
2000 4000 Afvoer Oder [m3/s]
6000
Overschrijdingsfrequentie [jr-1]
10
LogPearson Type III Fit
0
10
10
10
10
2-Parameter LogNormal Fit
0
-1
-2
-3
500
1000 1500 2000 Afvoer Oder [m3/s]
2500
Overschrijdingsfrequentie [jr-1]
Overschrijdingsfrequentie [jr-1] Overschrijdingsfrequentie [jr-1]
10
10
10
10
10
Generalized Extreme Value Fit
0
-1
-2
-3
0
0
2000 4000 Afvoer Oder [m3/s]
6000
Gumbel Fit
-1
-2
-3
500
1000 1500 2000 Afvoer Oder [m3/s]
2500
Figuur C3: Vergelijking van de vier verdelingstypen toegepast op het hoge water van 1997 in de Oder ter hoogte van Eisenhuttenstadt.
Acceptatie van Risico’s Na de ramp in Zeeland en Zuid Holland in 1953 is het denken over veiligheid in relatie tot overstromingen in Nederland veranderd. Een nieuwe veiligheidsfilosofie werd opgezet en geïmplementeerd. Deze veiligheidsfilosofie steunt op een afweging van de volgende risico’s. • • •
het persoonlijk aanvaardbare risico het maatschappelijk aanvaardbare risico economisch optimaal risico
Voordat op de verschillende risico’s wordt ingegaan is het goed het begrip risico te verduidelijken. Risico kan worden opgevat als de kans, dat een dijk niet aan de functie waterkeren kan voldoen, maal de schade, die dat tot gevolg heeft. Deze schadeverwachting wordt meestal in geld gewaardeerd. Persoonlijk aanvaardbaar Risico De meest enge definitie van risico is dat risico dat individuen accepteren bij het al dan niet vrijwillig deelnemen aan activiteiten. Dit laat zich het eenvoudigst uitleggen aan de hand van het volgende voorbeeld (zie figuur C4)
14
Figuur C4: Statistiek van doodsoorzaken. Uit de statistiek van doodsoorzaken blijkt in westerse landen de kans op overlijden als gevolg van ziekte voor mensen onder de 60 jaar in de orde van 10-3 per jaar te zijn. Iemand, die een berg beklimt, neemt dus vrijwillig een groot risico. Immers elk jaar overlijden een aantal mensen als het gevolg van bergbeklimmen. Deze kans bedraagt ongeveer 10-2 per jaar. En zo bedraagt kans op overlijden tijdens autorijden in Nederland in de orde van 10-4 per jaar. Dit wordt echter gezien als een niet geheel vrijwillig genomen risico. De kans op het overlijden in een fabriek is circa 10-5 per jaar. Dit is zeker een niet vrijwillig genomen risico. Hieruit blijkt dat mensen kennelijk vrijwillig risico’s accepteren, die een kans van op overlijden hebben die gemiddeld genomen gelijk is aan de kans op overlijden ten gevolge van ziekte. Onvrijwillig genomen risico’s dienen echter een veel kleinere kans van voorkomen te hebben. Hier wordt een kans van 10-4 per jaar als bovengrens gezien. Dan kan worden gesteld dat een voor een individu aanvaardbaar risico in orde gelijk is aan: Pfi =
β i ⋅ 10 −4 Pd | fi
Hierin is: βi : Een beleidsfactor, die de mate van vrijwilligheid en winstgevendheid van de activiteit weergeeft; deze factor varieert globaal van 0.1 tot 10. Pd | fi : De kans op overlijden tijdens een gebeurtenis of ongeluk. Groepsrisico Wat een groep of maatschappij accepteert, is in theorie gelijk aan de som van alle individueel geaccepteerde risico’s. Aansluitend bij het individueel risico kan worden gesteld dat een individu het risico niveau inschat via zijn kring van bekenden. Wanneer men de omvang van deze kring schat op 100 personen, dan is de kans op overlijden van iemand in die groep als het gevolg van ziekte in de orde van 10-1 per jaar en als gevolg van een ongeluk op het werk orde 10-3 per jaar. Als er rekening wordt gehouden met de mate van vrijwilligheid (β) dan kan worden gesteld dat:
15
Pfi ⋅ N pi ⋅ Pd | fi < β i ⋅ 100
Hierin is: βi : Een beleidsfactor, die de mate van vrijwilligheid en winstgevendheid van de activiteit weergeeft; deze factor varieert globaal van 0.1 tot 10. Pd | fi : De kans op overlijden tijdens een gebeurtenis of ongeluk. N pi :
Het aantal deelnemers aan de activiteit.
Deze norm kan als volgt worden opgevat: “Een activiteit is aanvaardbaar indien de activiteit in verwachting minder dan β *100 doden per jaar zal eisen”. Het probleem hiermee is dat de norm nu wel de verwachtingswaarde maar niet de onzekerheid om deze verwachtingswaarde bevat. Dit zal echter het beoordelen van het toelaatbaar zijn van het risico in hoge mate beïnvloeden. Dit wordt opgelost door de verwachtingswaarde van het aantal doden te verhogen met een factor, die de onzekerheid aangeeft. In deze tweede factor is een risicoaversie index: k opgenomen. E ( N di ) + k ⋅ σ ( N di ) < β i ⋅ 100
Economisch optimale Dijkhoogte Het probleem van het acceptabele overstromingsrisico kan ook worden gedefinieerd als een economisch optimalisatieprobleem. Hierbij spelen de kans op overstroming maal de schade, die dit tot gevolg heeft en de investeringskosten voor dijkverhoging een belangrijke rol. Hier zal kort op deze benadering worden ingegaan. De kans op een overstroming ten gevolge van een overstroming kan worden afgeleid uit de hoogwater overschrijdingslijn (figuur C5).
10
P(z>h)
10
10
10
10
F=1-exp(-(h-A)/B)
0
-1
-2
-3
-4
2
2.5
3
3.5 Waterstand h [m]
4
4.5
5
Figuur C5: Hoogwater overschrijdingslijn. Hierin is: P( z > h) : De kans op overschrijding van een bepaalde waterstand. h: De dijkhoogte. A, B : Constanten.
16
De schade bij een overstroming wordt weergegeven met S. De verwachtingswaarde van dit verlies is gelijk aan: S ⋅ P ( Z > h)
Hierin is: S: de schade, die optreedt bij een overstroming. De contante waarde van dit verlies is gelijk aan: S ⋅ P ( Z > h) r
Dit risico kan worden beperkt door de dijken te verhogen. De kosten van dijkverhoging zijn bij benadering evenredig met de grootte van de verhoging. Dit wordt weergegeven in: I 0 + I ' (h − h0 )
Hierin is: I0 : De mobilisatiekosten. I' : h0 :
De kosten per meter dijkverhoging. Huidige dijkhoogte.
De totale kosten K zijn de som van de kosten van verhoging van de dijk en de schadeverwachting: I 0 + I ' (h − h0 ) +
S ⋅ P ( Z > h) r
Het minimum van deze kostenfunctie geeft de optimale dijkhoogte aan. Dit is weergegeven in de figuur C6. cost
Q
point of minimum cost
I PV(P .S) f -ln(P
) fopt
-ln(Pf)
Figuur C6: Optimale dijkhoogte. De hierbij behorende overstromingsfrequentie geeft kennelijk de optimale veiligheid voor het achterliggende gebied.
17
Gekozen Overschrijdingsfrequenties in Nederland Bij de beoordeling van de gewenste veiligheid van een dijk moeten in principe alle drie de benaderingen worden uitgewerkt. Technisch gezien zou de strengste van de drie criteria moeten worden gekozen. Vervolgens wordt via politieke besluitvorming het daadwerkelijke niveau van veiligheid vastgesteld. “Toch ligt dit niet zo eenvoudig”. In werkelijkheid komt het erop neer dat door bestuurlijke organen een afweging (kosten, baten, schade, slachtoffers, algemene trend) wordt gemaakt die resulteert in een keuze. Vervolgens moet blijken hoe aanvaardbaar deze keuze was. Een risiconorm op nationaal niveau wordt naar een lokale norm vertaald door rekening te houden met het geschatte aantal onafhankelijke plaatsen waar de activiteit in de toekomst zal plaatsvinden. Het gekozen risiconiveau moet regelmatig worden heroverwogen waarna de lokale normen dienen te worden bijgesteld. In Nederland is dat als volgt opgelost. Het hele gebied, waar risico van overstroming dreigt, is verdeeld in waterkerende eenheden, die volledig worden begrensd of omsloten door waterkeringen of hoge gronden. Deze gebieden worden dijkringen genoemd. Nederland kent 53 dijkringen. Voor elk van deze dijkringen is een veiligheidsniveau vastgesteld. Zo kennen de dijkringen in het bovenrivieren gebied een vereiste veiligheid van 1/1250 per jaar. En de dijkringen langs de Noordzee, waar grote steden als Amsterdam, Rotterdam of Den Haag in zijn gelegen een vereist veiligheidsniveau van 1/10000 per jaar. Hoogte en sterkte van de waterkering worden gebaseerd op een waterstand, afgelezen uit een overschrijdingsfrequentielijn, die hoort bij de vereiste frequentie van voorkomen. De dijken, die Amsterdam beschermen moeten een waterstand kunnen keren, die gemiddeld over de jaren eens per 10.000 jaar voorkomen. Deze waterstand kan morgen optreden maar ook over 50.000 jaar.
Waterstanden en Normen waterdicht? De strategie om op basis van een overschrijdingsfrequentie van afvoeren, vertaald naar waterstanden, en een normering gebaseerd op drie uitgangspunten met vervolgens een politieke keuze de veiligheid van de dijkringen te bepalen lijkt “waterdicht”. Helaas is dat maar ten dele waar. Want: •
•
Elk hoogwater leidt tot bijstelling van de overschrijdingsfrequentie voor het debiet en dus de waterstanden. De overschrijdingslijn voor waterstanden is gebaseerd op hooguit honderd jaar van metingen. Voor het bepalen van de vereiste veiligheid worden deze metingen geëxtrapoleerd. In honderd jaar kan er veel in het rivierbed en het stroomgebied veranderd zijn. Met andere woorden de data zijn over het algemeen niet goed met elkaar vergelijkbaar en dus moeilijk te interpreteren. Het hoge water van 1993 en 1995 leidde beiden tot het bijstellen van de overschrijdingsfrequenties voor de waterstanden in de Rijn en de Maas. Helaas moesten beiden naar boven worden bijgesteld. De dijken bleken minder veilig dan gedacht. Mensen dreigen overstromingen te vergeten, de gekozen veiligheid nu kan een hele andere zijn dan de gekozen veiligheid in de toekomst. Onder maatschappelijk druk is in Nederland een aantal malen een discussie over de vereiste veiligheid van de dijken losgebarsten. In eerste instantie was het vereiste veiligheidsniveau voor de rivierdijken in het bovenrivierengebied gesteld op 1/3000 per jaar. In 1977 besloot de Commissie Becht de norm te verlagen naar 1/1250 per jaar. Heroverweging had tot bijstelling van de normering geleid. Dit was niet gebeurd als in 1976 een hoogwater met enkele dijkdoorbraken had plaatsgevonden.
Eens in de vijf Jaar toetsen Tot besluit van deze bijdrage het volgende: Dijken spelen in Nederland een centrale rol bij de bescherming tegen overstromingen. Om de dijken op orde te houden is besloten in de wetgeving te verankeren dat de kwaliteit en betrouwbaarheid van de dijken eens per vijf jaar wordt getoetst. Zo wordt voorkomen dat het vergeten van de overstroming
18
leidt tot verwaarlozing van het onderhoud van de dijken en het ongemerkt accepteren van een te groot risico op overstroming.
19
20
Hoofdstuk 3 Organisatie van het Waterbeheer en Wetgeving in Nederland J.A. Wormgoor
Inleiding De huidige organisatie van het waterbeheer in Nederland is sterk bepaald door de geschiedenis en de omstandigheden. Voor een goed begrip van de huidige situatie wordt in deze bijdrage dan ook eerst teruggegaan naar het ontstaan van de eerste vormen van waterbeheer. Waterbeheer uit Nood geboren Volgens de geschiedenisboekjes waren de eerste bewoners van ons land de Batavieren die op vlotten de rivier de Rijn afzakten en zich vestigden op de vruchtbare kleigronden van het rivierengebied. De rivieren waren in die tijd nog ongetemd en bij hoge rivierafvoer liepen deze vlakten onder water. De eerste maatregelen die de mens bedacht op het gebied van waterbeheersing waren terpen, die opgeworpen werden om daar woningen op te bouwen. Daarmee was het huis beschermd, maar het land niet. Er zijn verschillende oorzaken aan te wijzen waardoor men zo'n 1000 jaar geleden in Nederland overging tot andere vormen van waterbeheer. Daar is om te beginnen de voortdurende geologische daling van het westen van ons land ten opzichte van de zeespiegel. Door de steeds intensievere bewoning van het land ontstond er dan ook behoefte om niet alleen de eigen woning, maar ook het landbouwgebied tegen overstromingen te beschermen. Zo ontstonden er circa 1000 jaar geleden door mensenhand gemaakte dijken langs de grote rivieren. Binnen die dijken trachtte men door middel van drainage de hoge grondwaterstanden te verlagen. Vooral in het westen van het land bestaat de bodem echter uit dikke veenpakketten. Door het onttrekken van water aan het veen begon daardoor de bodem nog eens extra te dalen. Rond 1400 was er sprake van een gesloten systeem van dijken. Tussen deze dijken probeerde men de waterstand in de steeds dieper wegzakkende polders te controleren door pompen die aanvankelijk aangedreven werden door windmolens. Waterbeheer was in het westen van het land en in het rivierengebied dan ook in eerste instantie een bescherming tegen hoogwater (van zee en van de rivieren) en in tweede instantie een beheersing van waterpeilen in de afgesloten polders. Op dit moment zou zonder dijken 40% van het land onder zeeniveau verdwijnen. Nog eens 20% zou van tijd tot tijd onder water komen te staan als er geen dijken langs de rivieren waren. De laagste gebieden van het land liggen op dit moment 7 m beneden zeeniveau. Voor de het beheer van dijken en de controle van polderpeilen zijn samenwerkingsverbanden nodig. Deze ontstonden in de loop van de tijd op basis van particulier initiatief, en hebben verschillende namen, maar ze worden in het algemeen Waterschappen genoemd. De oudste waterschappen die zich zowel met bedijking als met ontwatering bezig hielden dateren van de 13e eeuw. Voor het oplossen van drainage problemen was het noodzakelijk dat er samengewerkt werd met andere waterschappen. Deze uit noodzaak geboren samenwerking van lokale overheden ligt ten grondslag aan het sterk op samenwerking gebaseerde bewustzijn van de Nederlanders. Opkomende Rol van de Overheid In de 16e en 17e eeuw ontworstelen de Nederlandse provincies zich aan het koloniale Spaanse gezag. De handel, nijverheid en scheepvaart brengen de verenigde provincies grote welvaart, en het nieuwe centrale gezag trekt de verantwoordelijkheid voor de beheersing van de rivieren naar zich toe. Vooral het bevaarbaar maken en houden van de rivieren, ten dienste van handel en transport is daarbij de zorg van de centrale overheid. Deze rolverdeling: centrale overheid verantwoordelijk voor de rivier, en lokale overheden verantwoordelijk voor de rivierdijken en bescherming van de polders loopt door tot vandaag de dag. De ingewikkelde economische structuur van ons land in deze eeuw, maken sterke bemoeienis van de centrale overheid met het werk van lokale overheden noodzakelijk. In 1953 werd het westen van ons land overstroomd door een stormvloed vanuit zee. Na deze stormvloed van 1953 21
besloot de centrale overheid in de eerste plaats om de dijken aan de kust grondig te verbeteren: het Deltaplan. Centraal Holland, met de grootste economische belangen moest een veiligheid tegen overstromen krijgen van eens per 10.000 jaar, en in andere gebieden (onder andere Zeeland) eens per 4.000 jaar. Nadat de overheid eerst de zeedijken had aangepakt, kwamen begin jaren '70 de rivierdijken aan de beurt. Daarvoor nam men aanvankelijk ook het criterium van 1/3000. De nieuwe dijken kregen in vergelijking met de oude zeer grote afmetingen. Dit was aanleiding voor protest. Na jarenlang discussie tussen de voor- en tegenstanders van dijkverbetering en verschillende commissies leidde ertoe dat er uiteindelijk in 1993 ontwerpprocedures en technische richtlijnen bestonden waar iedereen vrede mee kon hebben (zie ook de eerste bijdrage). Dat kwam erop neer dat een veiligheid van eens per 1250 jaar voldoende wordt geacht, dat een Milieu Effect Rapportage (MER) onderdeel moet uitmaken van de ontwerpprocedure en dat er in geval van technische knelpunten allerlei alternatieve materialen gebruikt mogen worden, zoals damwandconstructies. Toch bleek de dijkversterking niet te vlotten. En toen kwam de hoge rivierwaterstanden van 1993 en 1995.
Wetgeving op het Gebied van Waterbeheer in Nederland Een aantal recente wetten, die van belang zijn op het gebied van waterbeheer in Nederland wordt hier genoemd. Ten eerste de wetten, die het kwantiteitsbeheer regelen: Wet op de waterkering en de Waterschapswet. De Deltawet Grote Rivieren is al in de eerste bijdrage ter sprake gekomen. Tot slot wordt voor het waterkwaliteitsbeheer de belangrijke Wet Verontreiniging Oppervlaktewater genoemd. Wet op de Waterkering De wet kwam in 1996 tot stand, en vervangt de oude Waterstaatswet uit 1900. De wet richt zich op het handhaven van de veiligheid en het reguleren van het beheer van primaire waterkeringen. Primaire waterkeringen bieden bescherming aan dijkringgebieden. In de wet wordt geregeld om welke dijkringen het gaat en welke veiligheidsnorm voor elk dijkring-gebied geldt. Ook is in de wet de taakverdeling tussen de verschillende overheden geregeld en de wijze van periodieke rapportage over de toestand van de dijken. •
•
•
De minister stelt minimaal eenmaal in de vijf jaar de Maatgevende hoogwaterstanden (MHW) en alarmeringspeilen vast. De minister zorgt voor de technische leidraden voor ontwerp, beheer en onderhoud, en voor de beoordeling van de veiligheid van de primaire waterkeringen. De beheerders (de waterschappen) zorgen dat de primaire waterkeringen aan de normen voldoen en stellen zo nodig plannen voor verbetering vast. Elke vijf jaar brengen zij verslag uit aan de provincie over de waterstaatkundige toestand van alle primaire waterkeringen. Zij dragen zorg voor overzichtskaarten, leggers en technische beheersregisters en houden oefeningen op het gebied van maatregelen tijdens hoogwater. De provincies hebben op grond van de wet een regelgevende en toezichthoudende taak en zij dragen bij in de kosten. Jaarlijks moeten zij aan de minister verslag uitbrengen over de voortgang van de door hen gesubsidieerde nieuwe en versterkingswerken. Voorts moet vijfjaarlijks aan de minister verslag worden gedaan over de veiligheid van de dijkringgebieden in de provincie.
Waterschapswet De Waterschapswet van 1992 kwam tot stand na een lang debat over de functie van de waterkeringen. De wet heeft twee hoofddoelen: 1. het vastleggen van de eigenschappen van een waterschap: het functionele karakter, gebaseerd op het principe dat degene, die belang heeft bij het waterbeheer hier ook voor betaald en tevens het recht heeft eraan deel te nemen;
22
2. het vastleggen van de verantwoordelijkheden van de verschillende partijen aangaande hun taak in het beheer van water. Met de wet is het democratisch functioneren van de waterschappen geregeld. Wet Verontreiniging Oppervlaktewater (WVO) Na jaren van voorbereiding kreeg Nederland in 1970 zijn Wet Verontreiniging Oppervlaktewater (WVO). Deze wet verbiedt het zonder vergunning lozen van vervuilende of schadelijke stoffen in het oppervlaktewater. Verder regelt de WVO de taakverdeling tussen de diverse overheden. De WVO was de eerste grote milieuwet in Nederland, en heeft een groot succes gehad. Vrijwel de meeste industriële en huishoudelijke lozingen van zuurstofbindende stoffen zijn nu gesaneerd. Er is voor honderden miljoenen guldens aan waterzuiveringen geïnvesteerd. De waterkwaliteit is sindsdien aanmerkelijk verbeterd. Allerlei organismen, die inmiddels waren verdwenen zijn teruggekeerd.
Huidige Organisatie van Waterbeheer Er zijn drie niveaus van waterbeheer in ons land te onderscheiden: • • •
de centrale overheid (ministerie van Verkeer en Waterstaat); de provincies; de waterschappen en de gemeenten.
Ministerie van Verkeer en Waterstaat Het ministerie van Verkeer en Waterstaat heeft als uitvoerend apparaat het Directoraat Generaal "Rijkswaterstaat". Dit is verantwoordelijk voor het Transport, het Waterbeheer en Openbare werken. Op het gebied van waterbeheer zijn de taken: • • • • •
bescherming van het land tegen overstroming; beheer van waterkwaliteit en -kwantiteit; aanleg, beheer en onderhoud van kanalen, dijken, sluizen bruggen etc.; het bevorderen en het uitvoeren van onderzoek op het gebied van waterbeheer; het voorbereiden van wetten en toezien op de uitvoering ervan.
Rijkswaterstaat heeft zelf het beheer over de hoofdinfrastructuur van rijkswegen en de grote rivieren en kanalen. Voor de overige taken op het gebied van waterbeheer houdt de centrale overheid toezicht op de 12 provincies die daarin een gedelegeerde verantwoordelijkheid hebben. Provincies De provincies hebben op hun beurt een aantal taken op het gebied van waterbeheer zoals het maken van provinciale waterplannen en milieubeschermingsplannen. De provincies zijn zelf verantwoordelijk voor het beheer van grondwater. Voor wat betreft het beheer van het oppervlaktewater houden de provincies toezicht op de waterschappen en de gemeenten, die het derde niveau van bestuur in ons land vormen. Gemeenten Op het gebied van waterbeheer zijn de gemeenten maar zeer beperkt verantwoordelijk voor het oppervlaktewater binnen de stad, omdat de steden vrijwel overal binnen de beheerssystemen van de waterschappen vallen. De verantwoordelijkheid van de gemeenten ligt wel in de eerste plaats bij de zorg voor de bevolking. Dit komt tot uitdrukking in rampenplannen en kan leiden tot evacuaties tijdens dreigend hoogwater. Sinds het begin van de jaren '80 is de uitvoering hiervan ondergebracht bij de gemeentelijke brandweer. In regionaal verband geeft de brandweer uitvoering aan deze taak.
23
Waterschappen Waterschappen zijn ook een vorm van overheid op het derde niveau. Het zijn publiekrechtelijke lichamen die van oudsher de zorg hebben voor het instandhouden van de dijken, en het reguleren van de waterpeilen binnen hun gebied. Waterschappen zijn voor het eerst ontstaan daar waar de nood het grootst was: in de kustgebieden. De oudste dateren van de 13e eeuw en ontstonden op grond van particulier initiatief met een duidelijke taak. Aanvankelijk waren de taken van een waterschap niet formeel geregeld, maar van oorsprong lag het accent op de bescherming tegen overstroming en de controle van de waterpeilen. Daarbij kwamen in veel gevallen ook het beheer van de wegen. Pas sinds 1970 hebben de waterschappen ook met succes de waterzuivering aangepakt, en zijn daardoor ook verantwoordelijk geworden voor de waterkwaliteit. Sinds 1992 bestaat er een Waterschapswet, waarmee de verantwoordelijkheden en het democratische functioneren geregeld zijn. Beheer van wegen hoort daar bijvoorbeeld niet meer bij; deze zijn veelal overgedragen aan de gemeenten. De waterschapswereld is erg in beweging. Begin jaren '60 waren er nog zo'n 2000 waterschappen van allerlei verschillende grootte en met ieder een eigen bedacht takenpakket. Op dit moment zijn er circa 65 waterschappen over, en het is de verwachting dat dit binnen enkele jaren tot 40 à 50 moderne, multifunctionele organisaties op het gebied van waterbeheer zal zijn teruggebracht. De huidige waterschappen worden democratisch bestuurd. Zij kunnen de inwoners van hun beheersgebied de wet voorschrijven en belasting heffen. Werden vroeger alleen de landeigenaren en pachters aangeslagen, tegenwoordig moeten ook eigenaren en bewoners van particuliere woningen en gebruikers van industriële gebouwen mee betalen aan de kosten van het waterbeheer. Het principe dat in de wet van 1992 is vastgelegd is dat iedereen die profiteert niet alleen betaalt, maar ook mee mag beslissen. Daarom kunnen allen die profiteren van het waterbeheer en daarvoor betalen, ook deelnemen in het bestuur en hebben stemrecht. De waterschappen zijn bijna geheel financieel onafhankelijk. Ongeveer 90% van de activiteiten wordt door eigen belasting en heffingen opgebracht. De waterschappen hebben gezamenlijk een jaarlijkse omzet van 2,5 miljard gulden, wat neerkomt op gemiddeld ƒ 165,-per persoon. Hiervan is 60% voor waterkwaliteit (zuiveringslasten) en 40% voor de traditionele taken van waterkwantiteitsbeheer (waterschapsbelasting). De kosten voor het zuiveren van afvalwater worden direct door de vervuilers betaald op basis van een vast bedrag per inwoner. Bedrijven en organisaties betalen overeenkomstig het volume en de vervuilingsgraad. De waterschapsbelasting wordt geheven op (landbouw)grond naar de grootte van het gebied in bezit of in pacht. Eigenaren en bewoners van gebouwen worden aangeslagen op basis van de economische waarde van het bezit.
Technische Adviescommissie voor de Waterkeringen Een orgaan dat van groot belang is voor de dijken, als component van waterbeheer in Nederland dient hier nog apart genoemd te worden. Dat is de Technische Adviescommissie voor de Waterkeringen: T.A.W. Deze commissie adviseert de minister over technische zaken en initieert en begeleid onderzoeken op het gebied van waterkeringen. Zij richtte zich voornamelijk op technische zaken maar betrekt sinds de jaren '90 ook steeds meer de relatie met landschap, natuur en cultuurhistorie in haar adviezen. De TAW kent een aantal werkgroepen die voor bepaalde taken projectgroepen instellen. Zij publiceert leidraden, technische rapporten/handboeken en onderzoeksrapporten.
24
Hoofdstuk 4 Beoordelen van Dijken tijdens Hoogwater M. van de Paverd
Inleiding In 1993 en 1995 zijn een aantal dijken in Nederland zwaar belast. Op een aantal plaatsen zijn noodmaatregelen getroffen om te voorkomen dat dijken zouden beschadigen of doorbreken. In deze bijdrage wordt ingegaan op de Nederlandse ervaringen met beoordeling van dijken en noodmaatregelen.
Te stellen Eisen aan een Dijk Het al dan niet voldoen, of sterk genoeg zijn, van een dijk tijdens een hoge waterstand hangt samen met de functionele eisen, die aan de dijk worden gesteld. Om dit duidelijk te maken beschouwen we een hoog bejaarde dame, die tegen de zin van de beheerder in niet wil evacueren en demonstratief achter de dijk heeft plaatsgenomen.
Figuur C11: Karikatuur oude Dame. Echter nu begint er water over de kruin te slaan, gezien de hoeveelheid heeft zij daarvoor een paraplu aangeschaft. Bovendien blijkt ook water door de dijk te sijpelen, dit water is bruin van kleur en eigenlijk zint dat haar dit niet. Bovendien spuit er water links van haar door de grond omhoog. Het water maakt zandkratertjes en bruist. Dit ziet er angstig uit. Het lijkt wel een vulkaan. Zij heeft steeds minder vertrouwen in de dijk en eigenlijk spijt van de beslissing dat zij zich niet liet evacueren. Nu heeft zij enkel een zwemband. Wat zij niet weet is dat achter haar de dijk dreigt af te schuiven en dat golven voor de dijk een hap uit de dijk hebben genomen, het is dus maar de vraag of een zwemband genoeg zal zijn. De beheerder heeft zij al lange tijd niet meer gezien. Op haar verzoek is twee jaar geleden, de weg, die eerst op de kruin was gepland, omgelegd tot 2,00 m achter haar huis. Al zij kan doen is hopen dat het goed gaat. Misschien komt er nog een helikopter. Deze karikatuur maakt duidelijk dat de dijk kennelijk aan de volgende eisen moet voldoen: 25
• • • • •
de dijk moet hoger zijn dan de waterstand voor de dijk; of in ieder geval moet voorkomen worden dat er teveel water over de kruin van de dijk slaat; de dijk moet voldoende waterdicht zijn; de dijk moet standzeker zijn tijdens de hoge waterstand voor de dijk; de erosie moet beperkt blijven gedurende de hoge waterstand; de dijk moet bereikbaar zijn voor inspectie en eventueel uit te voeren noodmaatregelen.
Eisen, die aan een dijk gesteld worden: • hoog genoeg • waterdicht • stabiel • erosiebestendig • bereikbaar
Faalmechanismen en Grenstoestand Voor de beoordeling van deze eisen wordt gekeken naar de faalmechanismen. Een faalmechanisme is een beschrijving, die aangeeft hoe de dijk zich gedraagt bij de extreme belasting. Bij overbelasting, dat wil zeggen een belasting, die groter is dan de sterkte, kan de dijk falen. Er wordt bewust gesproken over overbelasting. Immers dit betekent dat de dijk niet aan de gestelde eis voldoet maar nog niet hoeft te bezwijken. De situatie waarbij de belasting precies gelijk is aan de sterkte wordt grenstoestand genoemd. Voor elk mechanisme kan een beschrijving voor deze grenstoestand worden opgesteld. Dit kan worden afgeleid van modelonderzoek, analytische formules of proeven op ware schaal. Wij keren nog even terug naar de karikatuur. Het water dat over de dijk slaat wordt golfoverslag genoemd. Bij een waterstand, die hoger is dan de kruin van de dijk zal water over de kruin stromen. Dit komt in Nederland alleen bij zomerkaden voor. De getekende dijk is de winterdijk. Het water dat door de dijk sijpelt wordt lek genoemd, water wat onder de dijk door sijpelt heet kwel. Lek kan erosie van het binnentalud veroorzaken. Dit wordt microinstabiliteit genoemd. Kwel kan erosie van zand onder de dijk veroorzaken. Dit heeft de vorm van dunne lange kanaaltjes (pipes), die groeien van de uitstroomopening in de richting van de rivier. Vanwege de vorm van de kanaaltjes wordt dit piping genoemd. Piping is te herkennen aan de zandkraters achter de dijk. Verder kunnen golven en stromend water het buitentalud aantasten of bij een bekleding op het buitentalud, de blokken optillen om vervolgens de lagen daaronder aan te vallen. Dit mechanisme wordt in Nederland onder de verzamelnaam erosie van het buitentalud gevangen. Resumerend zijn de belangrijkste faalmechanismen voor een rivierdijk: Faalmechanismen voor een rivierdijk • overlopen • golfoverslag • lek en kwel (niet in de figuur) • instabiliteit van het binnentalud • erosie van het binnentalud ook wel microinstabiliteit genoemd • erosie van zand onder de dijk: piping • erosie van het buitentalud Voor deze mechanismen gelden de volgende grenstoestanden: 26
•
•
Overslag De waterstand is gelijk aan de kruin; of de hoeveelheid water, die over de kruin stroomt overschrijdt een zeker debiet. Het gevaar is dat het water het binnentalud erodeert en / of infiltreert waarna het binnentalud instabiel kan worden. Golfoverslag De hoogste golven van het inkomende golfveld, die langs het talud oplopen bereiken net de kruin van de dijk of de hoogste golven van het inkomende golfveld slaan net niet meer over de dijk (hoeveelheid water is nul). Ook in dit geval kan erosie optreden of instabiliteit ten gevolge van infiltrerend water. • Instabiliteit van het Binnentalud De grondmoot, die langs een quasi cirkelvormig afschuifvlak kan verplaatsen verkeert precies in evenwicht. • • •
Erosie van het Binnentalud De snelheid van het water, dat uit het binnentalud stroomt is gelijk aan de kritieke snelheid voor het afvoeren van gronddeeltjes. Piping De snelheid van het water dat onder de dijk door de pipe stroomt is net groot genoeg om de pipe verder te doen groeien. Erosie van het Buitentalud De snelheid van het stromende water of de druk van de golfklappen is net groot genoeg om de blokken op het buitentalud te verplaatsen of de grasbekleding te eroderen.
Deze grenstoestanden worden in de volgende bijdrage mathematisch uitgewerkt. Het zal duidelijk zijn dat voorkomen moet worden dat deze grenstoestanden optreden. Hiertoe is het van belang enig inzicht te hebben in de stadia waar volgens de faalmechanismen verlopen en welke gevolgen kunnen optreden.
Stadia van Falen en mogelijke Maatregelen Er kunnen verschillende stadia van falen worden onderscheiden. (zie inzet). Stadia van Falen • inleiding van het mechanisme • vervolg of het aanspreken van de reststerkte • falen Voor elk mechanisme zullen de verschillende stadia worden besproken. Overlopen en Golfoverslag Ten gevolge van golfoverslag kan wegspoelen (erosie) van het binnentalud of verweking van het binnentalud optreden. Bij erosie van het binnentalud verloopt het mechanisme als volgt: • • •
Inleiding van het Mechanisme Er stroomt water over de kruin. Door de erosie worden delen van de kruin en het binnentalud aangetast. Het begin van erosie is daar. Vervolg De erosie zet door en zal uiteindelijk een bres vormen. Falen De bres bereikt de buitenwaterstand. Daarna zal de bres breder en dieper worden.
Bij verweking van het binnentalud gebeurt achtereenvolgens:
27
• • •
Inleiding van het Mechanisme Er stroomt water over de kruin van de dijk en dit infiltreert in het binnentalud. Hierdoor wordt het binnentalud van de dijk nat en kan de grond minder belasting verdragen. Vervolg Ten gevolgen van het gebrek aan stabiliteit kunnen grondmoten langs het talud naar beneden glijden. Dit kan resulteren in een bres in de dijk. Falen Als de bres de buitenwaterstand bereikt zal de dijk falen.
Op voorhand kan aan de hand van de voorspellingen van wind en waterstanden al inzicht verkregen in het al dan niet optreden van overlopen en overslag. Inspectie van de dijk ten aanzien van dit mechanisme zal zich richten op: • • • •
water dat over de kruin van de dijk stroomt en eventueel over het binnentalud afstroomt; infiltratie van water in het binnentalud; uitspoelen van grond van het binnentalud; verweking van het binnentalud.
Maatregelen kunnen bestaan uit: • •
Het verhogen van de kruin met zandzakken of een big bag (hoogten tot circa 0,40 m) of het bouwen van een noodkade op de kruin van de dijk (hoogten groter dan 0.40 m). Hierbij dient gelet te worden op de stabiliteit van het binnentalud. Het afdekken van het binnentalud met folie of geotextiel verzwaard met zandzakken. Deze maatregel is gericht op het voorkomen van verdere erosie van het binnentalud.
Afschuiven van het Binnentalud •
Inleiding van het Mechanisme De stabiliteit van het binnentalud kan afnemen ten gevolge van een hoge freatische lijn in de dijk (bij een hoge buitenwaterstand of na regenval) een gewicht op de dijk (zandzakken, verkeer) of graafwerkzaamheden aan de binnenteen (onderhoud aan kabels, leidingen, bebouwing etc.). • Vervolg Na stabiliteitverlies kan een scheur in de kruin ontstaan tezamen met vervormingen in het binnentalud of maaiveld aan de binnenzijde van de dijk. In dit stadium zijn nog maatregelen te treffen. Anders kan de scheur blijven groeien en een schil van het talud afschuiven. Grote delen van het talud zijn dan in beweging, waardoor maatregelen niet meer mogelijk zijn. Een deel van de dijk zal blijven staan. • Falen Het restprofiel van de dijk kan worden aangevallen door over de kruin stromend water (golven). Bovendien kan het smalle profiel door de druk van het water worden weggeduwd. Tijdens inspecties dient men met name te letten op: • • •
scheuren in de kruin van het talud; vervormingen van het binnentalud; vervormingen van het aan de dijkzijde gelegen talud van dijksloten.
Maatregelen, bij scheurvorming, kunnen zich richten op: • •
Het aanbrengen van zandzakken aan de binnenteen; Het aanbrengen van een steunberm aan de binnenteen. 28
Na afschuiving is de beste maatregel om het binnentalud af te dekken met doek of geotextiel en dit te belasten met zandzakken. Hierbij mag er niet teveel gewicht op de kruin worden geplaatst (eventueel compenseren met zandzakken aan de binnenzijde van het talud). Het is overigens maar de vraag of na een afschuiving nog voldoende restprofiel over is en of de dijk voldoende bereikbaar en betrouwbaar is om deze curatieve noodmaatregel nog te kunnen uitvoeren.
Piping •
• •
Inleiding van het Mechanisme Bij een hoge waterstand voor de dijk worden binnendijks wellen geconstateerd. Dit is water dat uit de ondergrond door een gat in de afdekkende kleilaag stroomt. Als de snelheid van het uitstromende water voldoende groot is lijkt het alsof het water kookt (turbulentie) en wordt er zand meegevoerd (zandmeevoerende wellen). Onder de dijk ontstaan niet zichtbare en niet te constateren ruimtes in de vorm van kanalen ook wel pipes genoemd. Vervolg De holle ruimtes onder de dijk worden ruimer. De pipe groeit in de richting van de hoge waterstand. Falen De pipe bereikt het buitenwater. Nu gaat het erosieproces snel. De ruimte onder de dijk worden snel groter en storten in. De dijk is instabiel en zal bezwijken.
Bij gevaar voor wellen dient men te letten op: • • • •
natte plekken in het maaiveld achter de dijk (hier sijpelt water door de afdekkende kleilaag); wellen achter de dijk (met name in sloten komen wellen voor, deze zijn niet altijd makkelijk te constateren); het feit of geconstateerde wellen zand mee voeren; de hoeveelheid zand, die een geconstateerde wel meevoert.
Bij het constateren van zandmeevoerende wellen kunnen een aantal maatregelen worden getroffen: • • • • •
de wel wordt afgedekt met een zanddicht en waterdoorlatend geotextiel dat wordt verzwaard met zandzakken; om de wel wordt een kring van zandzakken geplaatst met een zekere hoogte, dit wordt opkisten genoemd; het waterpeil in de sloten wordt opgezet (dit is voor kwel effectiever dan voor wellen; het werkt namelijk alleen voor wellen in de bodem van de sloot); om een gebied waar wellen voorkomen, wordt een ringdijk, ook wel kwelkade genoemd, gelegd; de kleilaag wordt aan de binnenzijde verzwaard met zand (pipingberm); gaten in de kleilaag worden bedekt, nieuwe gaten kunnen door de balast niet meer ontstaan.
Erosie van het Buitentalud (Gras) •
•
Inleiding van het Mechanisme Het gras raakt beschadigd door drijfvuil, dierlijke activiteiten (gaten gegraven door mollen of muskusratten) of golven en stroming. In de bekleding zit een gat. Golven en stromend water kunnen dit gat vergroten. Vervolg Het gat steekt door de wortels van de grasbekleding. De golven en het stromende water kunnen de klei onder het gras eroderen en daarna de kern van de dijk. Grond kan 29
•
vervolgens in het gat schuiven; hierdoor wordt de schade aan het buitentalud steeds groter. Tevens verlaagt de kruin. Falen Het water stroomt over de dijk en erodeert de buiten- en binnenzijde van het resterende dijkprofiel. De dijk(doorsnede) spoelt volledig weg.
Bij inspecties worden met name de locaties bezocht waar de stroming en of golfwerking sterk is. Er dient gelet te worden op: • • •
drijfvuil dat het buitentalud kan beschadigen; eventuele schade aan het buitentalud; aantasting van de onderlagen bij eventuele schades.
Preventieve maatregelen richten zich op het verwijderen van drijfvuil en voorkomen van andere erosie initiërende situaties. Beschadigingen kunnen worden afgedekt met een folie of geotextiel, dat wordt geballast met zandzakken (curatieve maatregel). Het doek moet goed op het talud aansluiten. Het kan eventueel met pennen worden vastgezet.
Op het verkeerde Been? Scheuren in de kruin van de dijk zijn niet altijd het gevolg van afschuiving van een van de taluds. Een andere oorzaak kan het verschil van zettingen (deze treden niet tijdens hoogwater op of vlak na regenval) zijn.
Checklists Per mechanisme kan puntsgewijs worden aangegeven waarop moet worden gelet tijdens het inspecteren van een dijk tijdens hoogwater. Als voorbeeld wordt voor het mechanisme piping een checklist hier toegelicht. Checklist Piping 1. Op de berm, in het achterland of in sloten/vijvers kwel, welvorming of zandmeevoerende wel geconstateerd. 2A. De kwel is gelijkmatig verspreid, geen geconcentreerde uitstroom: • geen maatregelen nodig 2B. Op sommige plaatsen borrelt het water op (welvorming): • geen maatregelen nodig • controleer of er zand wordt meegespoeld, met name in sloten, kolken en andere waterpartijen 2C. Op sommige plaatsen borrelt water op in een geconcentreerd gebied: • dek wellen af met geotextiel en zandzakken • blijf controleren of er zand onder het geotextiel vandaan komt 2D. Water spuit naar boven: • dek wel af met geotextiel en zandzakken, zodanig dat het water niet wordt tegengehouden • blijf controleren of er zand onder het geotextiel vandaan komt 2E. Een zandmeevoerende wel geconstateerd: • ga direct of er zand uit de wel is gekomen en of de hoeveelheid toe of afneemt • bij afnemende hoeveelheid zand zijn geen maatregelen nodig, blijf wel inspecteren • bij toenemende hoeveelheid zand dient een kwelkade te worden gebouwd of te worden opgekist of de wel te worden afgedekt met textiel en zandzakken • bij verschillende zandmeevoerende wellen vlak bij elkaar kan een pipingberm worden overwogen 30
3. In alle gevallen: inspecteer de omgeving op welvorming en (nieuwe) zandmeevoerende wellen
Hoogwaterverslag In Nederland wordt van elk hoogwater een verslag gemaakt waarbij de hier beschreven faalmechanismen per waterschap en dijktraject worden beschreven en toegelicht aan de hand van foto’s. Dit biedt Nederland breed inzicht in mogelijke problemen die tijdens hoogwater kunnen ontstaan en wat daar tegen wordt en kan worden gedaan. Bij een nieuw hoogwater kan informatie over eerder voorgekomen hoge waterstanden en het gedrag van de verschillende dijkstrekkingen worden gebruikt om adequaat te monitoren en op tijd de juiste noodmaatregelen uit te voeren. Het hoogwaterverslag geeft beheerders inzicht in het gedrag van de dijken als het spannend wordt.
Conclusies en Aanbevelingen • • • • •
Het gedrag van een dijk tijdens hoogwater kan worden verklaard aan de hand van een analyse met faalmechanismen. Ook maatregelen kunnen worden bepaald aan de hand van faalmechanismen. Monitoren van dijken kan veel onheil voorkomen. Het is van belang om op het juiste moment de correcte maatregelen te treffen. Checklists zijn een handig hulpmiddel bij monitoren en het nemen van beslissingen over het al dan niet uitvoeren van noodmaatregelen. Een hoogwaterverslag geeft inzicht in de verschijnselen die tijdens hoogwater optreden en de maatregelen, die hier tegen worden getroffen. De zwakke plekken in de dijk worden geregistreerd. Bij een nieuw hoogwater kunnen bewezen zwakke plekken het eerste worden bezocht.
31
32
Hoofdstuk 5 Dijkbewaking en Noodmaatregelen tijdens Hoogwater J. van Rijnsbergen
Inleiding Er zijn in Nederland ongeveer 15 rivierdijkbeherende waterschappen. In Gelderland zijn in het rivierengebied van Waal, Rijn, Lek, Maas en IJssel 5 waterschappen. Het Waterschap Tieler- en Culemborgerwaarden bevindt zich tussen de rivieren de Waal en de Lek en heeft een oppervlak van circa 31.000 ha. Ten behoeve van de bewaking van de dijken tijdens extreem hoogwater is er een Calamiteitenplan. Dit plan voorziet in een planmatig toezicht op de standzekerheid en instandhouding van de waterkeringen tijdens maatgevende omstandigheden. Dit plan is afgestemd met de gemeentelijke en regionale rampenplannen. In het Calamiteitenplan zijn de bestuurlijke en ambtelijke verantwoordelijk-heden en taken vastgesteld. In dit plan worden de fasen 0 t/m 3 onderkend, die overeenkomen met bepaalde waterstanden op de Rijn bij Lobith. Bij fase 0 wordt een actiecentrum ingesteld en wordt gestart met het lopen van dijkwacht. Gelijkertijd wordt begonnen met gestructureerd overleg met alle betrokken overheden. Na fase 1 kan in fase 2 een kritieke situatie ontstaan waarbij de hogere overheid na advies van het waterschap een beslissing neemt voor een eventuele evacuatie. Bij fase 3 is er sprake van een ramp in de zin van de Rampenwet. In deze fase wordt de taak van het waterschap beperkt tot het uitvoering geven aan het herstel van de dijken, een en ander onder voortdurend overleg met de andere overheden. De dijkbewaking wordt gecoördineerd vanuit het actiecentrum. De dijken zijn verdeeld in dijkvakken, die dag en nacht worden geïnspecteerd. De inspecties worden uitgevoerd met patrouilles die te voet of per fiets het dijktraject afleggen. Per ongeveer 20 km dijk is er een vaste dijkpost en een wachtcommandant die de patrouilles coördineert. Via telefoon en mobilofoon worden de onderlinge verbindingen en het contact met het actiecentrum onderhouden.
Calamiteitenplan Tieler- en Culemborgerwaarden Toestand Voor de beoordeling van de toestand worden er analoog aan het “Intergemeentelijke rampenbestrijdingsplan overstroming de dijkdoorbraak dijkring Betuwe en Tielerwaard” 4 fasen onderscheiden. In de aanloopfase vindt bestuurlijk overleg plaats met de betrokken burgemeesters en commandanten van politie en brandweer. Algemeen uitgangspunt is dat bij het bereiken van een nieuwe fase sprake is van een verdere stijging van de waterstand en dat de hoogste waterstand meerdere dagen zal aanhouden. Wanneer de aanvangswaterstanden bij de onderscheidende fases in bovenstaand rampenbestrijdingsplan wijzigen, wijzigen onderstaande waterstanden in gelijke mate. Voordat de bestuurlijke fase 0 wordt bereikt worden er door het polderdistrict al een aantal maatregelen genomen: Fase 0: 24 uur voordat 15,50 m +N.A.P. naar verwachting in Lobith (kilometerraai 862) bereikt zal worden en een prognose met een duidelijke was. Fase 1: 24 uur voordat 16,00 m +N.A.P. naar verwachting in Lobith bereikt zal worden en een prognose met een duidelijke was. Fase 2 :24 uur voordat 16,50 m +N.A.P. naar verwachting in Lobith bereikt zal worden. Fase 3: Er is sprake van een dijkdoorbraak en/of overstroming. Onafhankelijk van de feitelijke waterstand en/of de verwachte waterstand kunnen de burgemeesters van de dijkring de verschillende fasen van het Intergemeentelijke rampenbestrijdingsplan van kracht 33
verklaren, waardoor zij de beschikking krijgen over in de Rampenwet vastgelegde bevoegdheden. Bij elke overgang naar een volgende fase winnen zij advies in bij het polderdistrict. Opdracht/Taakstelling De algemene taakstelling van het polderdistrict wijzigt niet bij het wassende water. Echter als het water een dusdanige stand bereikt dat de dijken niet meer voldoende veiligheid bieden, neemt de spanning en het aantal mensen dat zich er mee gaat bemoeien toe. Er zal intensief samengewerkt worden met diverse relaties zoals gemeenten, politie, brandweer, GGD, Rijkswaterstaat, provincies, legereenheden, gemeentelijke watersnoodstaven, regionale watersnoodstaf en pers. Naast de inspanning om het water tussen de dijken te houden zullen er van het polderdistrict zwaarwegende adviezen worden gevraagd. Vanaf de bestuurlijke fase 1 ligt de eindverantwoordelijkheid voor te nemen (zeer ingrijpende) besluiten bij de burgemeester.
Uitvoering Algemeen De melding van de te verwachten waterstand behorende bij de 4 hoogwater fasen wordt door Rijkswaterstaat doorgegeven aan de regionale brandweer en het polderdistrict. De regionale brandweer geeft de berichten door aan de betrokken burgemeester. Vanaf 12,00 m +N.A.P.: • •
dagelijkse rondgang op de dijk en kaden door opzichters en personeel polderdistrict; er wordt intern overleg over de actuele situatie en de te nemen maatregelen gevoerd.
Fase 0 (15,50 m +N.A.P.) • • •
instellen Actiecentrum; instellen dijk- en kadebewaking bij daglicht; bestuurlijk overleg met: − de burgemeesters van de gemeenten: Buren, Culemborg, Geldermalsen, Gorinchem, Lingewaal, Neerijnen en Tiel; − Regionaal commando brandweer Rivierenland te Tiel; − Regionaal commando brandweer te Dordrecht; − Regiopolitie district De Waarden te Tiel; − Brandweer te Gorinchem; − Rijkswaterstaat, directie Oost-Nederland; − Provincie Gelderland; − Polderdistrict Betuwe; − Waterschap van de Linge; − Hoogheemraadschap Alblasserwaard van de Vijfheerenlanden.
Fase 1 (16,00 m +N.A.P.) • • • • • •
instellen permanente dijk- en kadebewaking; actiecentrum is operationeel; overleg met gemeenten en politie over te nemen verkeersmaatregelen; gevraagd en ongevraagd adviseren van de betrokken burgemeesters; dagelijks voor 12.00 uur wordt per fax de actuele stand van zaken doorgegeven aan: RWS, provincie, regionale coördinatiecentra (te Tiel en Dordrecht) en naburige waterschappen; burgemeester(s) roept(en) in overleg met het polderdistrict de gemeentelijke watersnoodstaf bijeen, waarna de voorlichting daar wordt gecoördineerd.
34
Fase 2 (16,50 m +N.A.P.) • • • • • •
permanente dijk- en kadebewaking; actiecentrum is operationeel; uitvoering geven aan en het leiden van het geheel van verdedigingswerkzaamheden op en rond de hoofdwaterkeringen; via de regionale watersnoodstaf (in Tiel) informeren van burgemeester(s) over de bestaande en de te verwachten situatie; via de regionale watersnoodstaf (in Tiel) adviseren van de betrokken burgemeesters over het bedreigde gebied, de noodzaak tot ontruiming, gewenste verkeersmaatregelen en versterking ten behoeve van de personele en materiële bezetting van het dijkleger; de gemeentelijke, regionale en provinciale coördinatiecentra gaan over op 24-uurs operationaliteit.
Fase 3 (Er is sprake van een Ramp in de Zin van de Rampenwet) • • • • •
de rampenbestrijdingsactitviteiten worden regionaal en provinciaal gecoördineerd; permanent contact houden met de regionale watersnoodstaf, teneinde de gezamenlijke hulpverleningsrampenbestrijdingsactiviteiten, op elkaar afgestemd te houden; uitvoering geven aan en het herstel van de waterkeringen; actiecentrum is operationeel; permanente dijkbewaking.
Projectorganisatie Vanaf bestuurlijke fase 0 wordt door het polderdistrict het Actiecentrum ingericht, de projectorganisatie die dan gaat functioneren ziet er als volgt uit:
Figuur C12: Overzicht Projectorganisatie.
35
Opdrachteenheden Ter voorbereiding op een calamiteit is voor de volgende medewerkers van in het schema aangegeven projectorganisatie een taakbeschrijving gemaakt. Deze omschrijvingen bevinden zich in deel 2 van dit calamiteitenplan: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9.
dienstleiding; (uitvoerend) coördinator; assistent coördinator (vanaf fase 2); wachtcommandant; dijkwacht; telefonist/mobilofonist; interne coördinator; voorlichter (vanaf fase 2); liaisonfunctionaris (vanaf fase 2). Bijstandsverlening
Om de continuïteit van de projectorganisatie met name vanaf fase 2 (24-uurs bezetting), gedurende langere tijd te kunnen waarborgen, zijn er samenwerkingsovereenkomsten/convenanten afgesloten met collegaschappen, welke minder “last” hebben van een hoge waterstand in de rivieren. Externe Voorlichting Vanaf de bestuurlijke fase 1 (instelling gemeentelijke watersnoodstaven) gebeurt de boven lokale publieksvoorlichting onder verantwoordelijkheid van de coördinerend burgemeester (te Tiel). Het polderdistrict beschikt vanaf de bestuurlijke fase 2 over een professionele voorlichter. Deze voorlichter participeert in het op te zetten regionale voorlichtingsnetwerk, met name voor de volgende taken: • • • • • • •
dagelijkse informatie aan de pers; passieve voorlichting pers; coachen van dijkgraaf en dienstleiding bij perscontacten; maken van afspraken met TV-ploegen; assisteren bij interne voorlichting; verzorgen van excursies; organiseren ontvangst hoogwaardigheidsbekleders.
Interne Voorlichting Onder verantwoordelijkheid van de dienstleiding worden de eigen medewerkers zoveel mogelijk van alle relevante informatie voorzien. Dat kan schriftelijk via de coördinator en wachtcommandanten, maar zonodig ook via de operationele verbindingsmiddelen. Zoveel mogelijk moet worden voorkomen dat de medewerkers via externe voorlichting worden geïnformeerd. De professionele voorlichter van het polderdistrict assisteert bij een en ander. Verslaglegging De volgende besluiten/beslissingen worden op het Actiecentrum schriftelijk vastgelegd: • • • • • •
besluiten/beslissingen burgemeester/RCC; informatie dijkposten; waterstanden; journaal binnenkomende en uitgaande berichten; aan- en afmelden personeel; vergaderingen.
36
Verzorging Voeding Voeding en eventuele huisvesting worden in eigen beheer geregeld. Hiertoe zijn waakvlamovereenkomsten afgesloten met leveranciers door de afdeling Facilitaire Zaken. Tijdens hoogwaterperiode wordt een en ander geregeld vanuit het stafbureau. Materiaal en Materieel Ter voorkoming van en herstel van kleine schades aan de dijken is er in de werkplaatsen te Tuil en Tricht materiaal aanwezig. Ter aanvulling van materiaal en materieel, zoals beschermingsdoek, zand, zandzakken en vrachtwagens zijn waakvlamovereenkomsten afgesloten door de sector Water. Personeel Er worden schema’s gemaakt met diensttijden, aflossingen en te lopen/rijden patrouilles. Verbindingsmiddelen Er wordt gebruik gemaakt van de volgende verbindingsmiddelen: • • • • • • •
mobilofoon; telefoon; fax; draagbare telefoon; telefoon noodnet; fax noodnet; mobilofoon verbinding met het Regionaal Coördinatie Centrum.
De bevelvoering en verbindingen zijn toegelicht in het schema.
37
Figuur C13: Bevelvoering en Verbindingen.
Uitvoeren van Noodmaatregelen In overleg met het actiecentrum worden zonodig noodmaatregelen uitgevoerd. Het waterschap heeft 2 grote magazijnen waar diverse noodmaterialen zijn opgeslagen. De noodmaterialen die bestaan uit zandzakken, kunststof doek, rietmatten en diverse andere materialen worden door de medewerkers van het waterschap vervoerd en verwerkt. Hierin worden zij bijgestaan door medewerkers van vooraf gecontracteerde aannemers en collega’s van waterschappen, die niet in een kritieke situatie verkeren. Nabij de dijk worden voldoende voorraden zand en zandzakken aangelegd om onmiddellijk actie te kunnen ondernemen. Ook voor de patrouilles wordt gebruik gemaakt van ingehuurd personeel. De eigen medewerkers worden zoveel mogelijk ingezet op de cruciale plaatsen, dit vanwege hun bekendheid met het terrein en de situatie. In bijzondere gevallen wordt advies gevraagd aan Grondmechanische adviseurs van Rijkswaterstaat of de ingenieursbureaus. De patrouilles die de dijk bewaken richten zich met name op de volgende zaken: • • •
binnentalud : binnendijks land: buitentalud :
uittredend water; scheurvorming. kwel; piping. scheurvorming; beschadiging.
Voor de meest voorkomende praktijksituaties van schade aan de dijk zijn standaardoplossingen voorhanden. In de vorige bijdrage is daar uitvoerig op ingegaan.
38
Hoofdstuk 6 Rampenbestrijdingsorganisatie in Nederland P. Leenders
Inleiding In februari 1984 werd Limburg voor het eerst sinds 1926 weer opgeschrikt door ernstige overstromingen. Voor de provincie Limburg was dat voldoende reden de gemeenten te motiveren om voor dit soort incident een bestrijdingsplan “Hoogwater” te ontwikkelen. In die jaren stond de ontwikkeling van rampbestrijdingsplannen nog enigszins in de kinderschoenen. Rampbestrijdingsplannen werden ontwikkeld op basis van de Wet rampenplannen, die de voorganger was van de Rampenwet 1985. De meeste gemeenten in Limburg stelden inderdaad in die jaren een bestrijdingsplan op, dat nog niet het karakter van een rampbestrijdingsplan had. Het water liet ons echter niet met rust, begin januari 1993 was er weer een piek in het hoogwater van de Maas en kerst 1993 verraste met een extreem hoge waterstand van zowel de Maas als de Rijn/Waal. In de regio Nijmegen en omstreken werd plotseling een dreiging van beide zijden merkbaar. De Maas aan de zuidflank en de Waal aan de noordzijde. Levert de Maas in het Limburgse deel uitsluitend overstromingen op, in het Gelderse deel is zij bedijkt en bestaat er dus praktisch geen overstromingsrisico. Langs de Waal ontstond echter plotseling een ernstige dreiging voor een dijkdoorbraak. Tot op dat moment had behalve de waterschappen, nauwelijks iemand hier ernstig rekening mee gehouden. Nu werd ons mede door de deskundigen van het polderdistrict duidelijk gemaakt, dat de kwaliteit van de dijken niet die was die men veronderstelde. Een ernstige dreiging daarom en er diende rekening te worden gehouden met een mogelijke evacuatie van hele polders. Een in allerijl in elkaar getimmerd evacuatieplan moest inzicht verschaffen in de hoeveelheid benodigde mensen en middelen om een dergelijke operatie enigszins succesvol uit te kunnen voeren. Gelukkig zakte het water snel en nam de dreiging daarmee even snel af.
Rampenbestrijding in Nederland Nederland kent een organisatiestructuur waarbij naast de centrale rijksoverheid, veel taken zijn gedelegeerd naar lagere bestuursorganen te weten de provincie en de gemeenten. Nederland is een zelfstandige staat, telt 12 provincies en in totaal 643 gemeenten. Onder rampen verstaan we in Nederland die gebeurtenissen die een ernstige verstoring van de algemene veiligheid veroorzaken, waarbij het leven en de gezondheid van vele personen dan wel grote materiële belangen in ernstige mate bedreigd worden. Bovendien is bij de bestrijding van de ramp een gecoördineerde inzet van diensten en organisaties van verschillende discipline vereist. Rampenbestrijding in Nederland is in de eerste plaats een gemeentelijke verantwoordelijkheid. De burgemeester heeft de eindverantwoordelijkheid voor een goede bestrijding en coördinatie. Daarnaast hebben de andere bestuursorganen in Nederland hun eigen bevoegdheden. Boven de burgemeester is de commissaris van de koningin, het hoofd van de provincie, gepositioneerd en daarboven de minister van Binnenlandse Zaken. De commissaris van de koningin kan de burgemeesters aanwijzingen geven over het door hen inzake de rampenbestrijding te voeren beleid. Hij kan ook eventueel in de operationele leiding voorzien (dat wil zeggen hij kan iemand anders aanwijzen). Bovendien heeft de commissaris aanwijzende bevoegdheden voor het opstellen van rampbestrijdingsplannen en dient hij de rampenplannen en rampbestrijdingsplannen van de gemeenten goed te keuren. De minister kan vervolgens op zijn beurt de commissaris van de koningin weer de nodige aanwijzingen geven. Op deze wijze is er getrapt inbreng van het laagste tot het hoogste niveau (zie figuur C14).
39
ministerraad
Minister van Binnenlandse Zaken
Ministeries
prov. staten
Commissaris van de Koningin
gedeputeerden
gemeenteraad
burgemeester (hoofd politie en opperbevel brandweer)
wethouders
korpschef van politie
Commandant brandweer
openbare orde en veiligheid
Figuur C14: OOV-relaties. Aangezien rampen zich zelden beperken tot een gemeente kennen we in Nederland regionale samenwerkingsvormen. Deze regio’s zijn belast met de coördinatie van de rampenbestrijding. Ook politie, brandweer en GGD zijn regionaal georganiseerd. De voorzitter van de regionale brandweer vervult meestal ook de rol van coördinerend burgemeester, hetgeen inhoudt dat hij namens de andere burgemeesters optreedt bij hogere bestuursorganen en probeert de verschillende burgemeesters een zelfde afgestemd beleid te laten voeren. De regionale brandweer is belast met de voorbereiding van de rampenbestrijding en de commandant van de regionale brandweer is meestal ook belast met de operationele leiding bij de daadwerkelijke rampbestrijding. Omdat de ramp zich meestal uitstrekt over meerdere gemeenten (in geval van overstroming of dijkdoorbraak altijd) gaat de coördinatie van de rampenbestrijding veelal direct over naar de regio. De gezamenlijke burgemeesters vormen dan samen met de operationeel leider en adviseurs de beleidsstaf onder leiding van de coördinerend burgemeester. Samen met de operationele staf (operationele diensten aangevuld met gemeentelijke, waterschappen leger etc.) vormen zijn het Regionaal Coördinatiecentrum (RCC). Gelijksoortige centra bevinden zich op provinciaal (PCC) en nationaal niveau (NCC); zie figuur C15.
40
Minister Nationaal Coördnatie Centrum
Commissaris van de Koningin Provinciaal Coördinatie centrum
Burgemeester
Regionaal Coördinatie Centrum
Gemeentelijk Coördinatie centrum
Figuur C15: Operationele organisatie Nederland.
Leermomenten Het hoge water van kerst 1993 leverde veel leermomenten op. Allereerst was duidelijk geworden dat het rampscenario “Overstroming en Dijkdoorbraak” een zeer serieus te nemen scenario is. Op de tweede plaats worden bij dit scenario vele gemeenten tegelijkertijd bedreigd en dient er daarom voldoende afstemming te zijn zowel op bestuurlijk als op operationeel gebied. Ten derde is er sprake van een zeker “sneeuwbaleffect”. Hoogwater heeft uitstralingseffecten naar beide zijden van de rivier en naar alle stroomafwaarts gelegen gebieden. (Wat in Duitsland c.q. België passeert moet ook hier voorbijkomen tot de watermassa’s uiteindelijk in de Noordzee verdwijnen).
Nieuw Rampbestrijdingsplan De grote impact van kerst 1993 op onze regio was de reden dat het bestuur van de Regionale Brandweer Nijmegen en Omstreken opdracht gaf om een specifiek rampbestrijdingsplan Overstroming en Dijkdoorbraak te ontwikkelen. Ook de provincie Gelderland, geconfronteerd met een plotseling benodigde provinciale coördinatie, stelde voor een provinciaal model te ontwikkelen. Daar onze regio al op dit spoor zat, werden beide initiatieven aan elkaar gekoppeld. Door de provincie Gelderland werd tegelijk het initiatief genomen een Gelders Rivierdijkenplan samen te stellen. In dit plan zijn , conform de Wet op de waterkering, de voor overstroming bedreigde gebieden ingedeeld in dijkringen. Een dijkring is een gebied dat door een stelsel van waterkeringen (natuurlijk of kunstmatig) beveiligd moet zijn tegen overstroming, in het bijzonder bij hoog oppervlaktewater. In de regio Nijmegen kennen we drie van dergelijke dijkringen namelijk het Land van Maas en Waal, de Ooypolder en het gebied Maas-Noord Limburg. Meteen kon geconcludeerd worden dat een rampbestrijdingsplan voor dit scenario de gehele dijkring zou moeten omvatten. Bij een overstroming of dijkdoorbraak zal immers de gehele dijkring betrokken raken. Doorgaans omvat een dijkring meerdere gemeenten, soms meerdere brandweerregio’s, een enkele keer meerdere provincies en ook wel meerdere landen. In onze 41
regio omvat bijvoorbeeld de dijkring Land van Maas en Waal de gemeenten West-Maas en Waal, Druten, Beuningen, Wijchen, Heumen en Nijmegen. De dijkring Ooypolder omvat de gemeenten Nijmegen, Ubbergen, Millingen aan de Rijn alsmede de Duitse gemeenten Kranenburg en Kleef. De dijkring Maas-Noord Limburg bestaat uit de Limburgse gemeenten Gennep, Mook en Middelaar en het Gelderse Heumen.
Werkwijze Binnen het samenwerkingsverband van onze regionale brandweer kennen wij al vele jaren een interdisciplinaire overlegvorm die als taak heeft de opstelling van rampenplannen en de voorbereiding van de rampenbestrijding. Als adviesorgaan van het bestuur van de regionale brandweer functioneert een stuurgroep rampenbestrijding, waarin naast een aantal bestuurders van de deelnemende gemeenten en de provincies, de disciplines van de rampbestrijdingsorganisatie zitting hebben (politie, brandweer, GGD, Rode Kruis). Onder deze stuurgroep functioneren meerdere werkgroepen. Voor de samenstelling van dit rampbestrijdingsplan werd een speciale werkgroep geformeerd. Deze bestond uit de parate diensten, vertegenwoordigers van alle gemeenten en provincies en werd aangevuld met vertegenwoordigers van het polderdistrict. In een aantal vergaderingen werd een model ontwikkeld, waarna de invulling per dijkring plaatsvond. Speciale aandacht diende besteed te worden aan enige belangrijke bijlagen van het plan te weten: • • • • • • •
het inundatiescenario; het evacuatieplan personen; het evacuatieplan vee; het communicatieplan (bij de vaststelling nog niet gereed); het verbindingsplan (interdisciplinair); het voorlichtingsplan; draaiboeken betrokken diensten.
Bij de totstandkoming van deze bijlagen moesten belangrijke afwegingen plaatsvinden. Voor de evacuatie van personen was dit het benoemen van een evacuatieleider, die verantwoordelijk is voor dit proces. Gekozen is om deze functie bij een functionaris van de regiopolitie neer te leggen. Voor de evacuatie van het vee wordt die verantwoordelijkheid neergelegd bij de standsorganisaties. Evacuatie van de bevolking heeft uiteraard prioriteit boven die van het vee. Er is voor gekozen om reeds in een eerder stadium tot evacuatie van het vee te besluiten. De voorbereidingen voor die evacuatie dienen namelijk reeds in een zeer vroegtijdig stadium plaats te vinden. Uiteindelijk zijn we er in geslaagd om op 8 december 1994 in een plenaire vergadering met alle betrokken burgemeesters de rampbestrijdingsplannen vast te stellen.
Organisatorische Vorm De rampenbestrijding steunt op de door de gemeenten vastgestelde rampenplannen. In onze regio bestaan die uit een voor alle gemeenten identiek deel 1 en een aan de gemeentelijke situatie aangepast deel 2. In deel 1 zijn opgenomen de bevoegdheden, werkwijze en taakstellingen van de diverse diensten en secties. Reeds in dit deel is voorzien in de gezags- en bevoegdhedenstructuur bij een ramp op het gebied van meer dan één gemeente. Omdat er sprake is van een vele gemeenten omvattend rampscenario is er onmiddellijk voor gekozen om intergemeentelijke rampbestrijdingsplannen te maken. In principe is er sprake van een soort twee-traps raket. Namelijk op grond van de Rampenwet is rampenbestrijding in de eerste plaats een gemeentelijke activiteit. De burgemeester is en blijft verantwoordelijk voor de rampenbestrijding in zijn gemeente. Maar bij intergemeentelijke rampenbestrijding komt er een coördinatieprobleem bij. Hiervoor zijn uiteraard een aantal oplossingen denkbaar. De Rampenwet geeft in artikel 12 bij gemeentegrens overstijgende rampen de commissaris van de koningin de bevoegdheid om de burgemeesters de nodige aanwijzingen te geven over het door hen te voeren beleid. Op het moment dat de commissaris der koningin gebruik maakt van zijn aanwijzingsbevoegdheid, neemt deze niet de bevoegdheden van de burgemeesters over. In de meeste regio’s echter wordt er voor gekozen om bij een gemeentegrens overschrijdende ramp, die binnen de 42
grenzen van de eigen regio blijft, te kiezen voor een coördinerend burgemeester. De coördinerend burgemeester heeft de taak om in de belangenafweging tussen de gemeenten te proberen in de vergadering van de gezamenlijke burgemeesters een eensluidende beslissing tot stand te brengen. Hij treedt dus niet in de bevoegdheden van individuele burgemeesters, maar zorgt voor de nodige afstemming. Bovendien vertegenwoordigd hij de burgemeesters bij het overleg met de commissaris van de koningin. Deze vorm van coördinatie heeft uiteraard de instemming van de commissaris der koningin. Het beperkt de noodzaak van het geven van aanwijzingen. Bijzonder in dit geval is dat voor de regio Nijmegen eenduidig is bepaald wie de coördinerend burgemeester is, namelijk de burgemeester van Nijmegen (tevens voorzitter van de regionale brandweer en korpsbeheerder van de regiopolitie). Ter ondersteuning van de coördinerend burgemeester is er een regionale watersnoodstaf. In deze regionale staf hebben naast de normaal in het rampenplan genoemde functionarissen ook zitting een liaison van het polderdistrict, een voorlichtingscoördinator en de evacuatieleider.
Fasering Dit scenario gaat uit van een toenemende dreiging c.q. toenemende omvang van het bedreigd gebied bij het hoger worden van de waterstand. Dit is uit te drukken in een fasering. In overleg met het polderdistrict en op basis van inundatiescenario’s zijn er grenzen aangegeven die enerzijds te maken hebben met de aard van de te nemen maatregelen (technische maatregelen binnen de gemeenten) en anderzijds met het gemeentegrens overschrijdende karakter. Zo worden de fases 0 t/m 3 onderscheiden. Vanaf fase 2 is voorzien in regionale coördinatie en in fase 3 is er een zodanige situatie dat er sprake kan zijn van een ramp.
Besluitvormingsprocedures Voor de besluitvorming in de fase 2 en 3 is er voor gekozen om de structuur van het rampenplan enigszins om te vormen. Kennen we in de normale rampenbestrijding een rampenstaf die bestaat uit een gemeentelijk beleids- en een operationeel team, in deze situatie spreken we van een Regionaal Coördinatiecentrum (RCC) bestaande uit een regionaal beleids- en operationeel team (BT en OT). De bezetting van het beleidsteam is wezenlijk anders. In het beleidsteam hebben zitting alle burgemeesters van de betrokken gemeenten (in januari 95 dus alle burgemeesters van de in de regio samenwerkende gemeenten), de operationeel leider, de korpschef van de regiopolitie, de directeur GGD, de gemeentesecretaris van Nijmegen, en overige adviseurs. Belangrijke adviseurs bij dit scenario zijn de dijkgraaf, de vertegenwoordiger van de standsorganisatie, een vertegenwoordiger namens de Kamer van Koophandel en juridische ondersteuning. Het beleidsteam wordt geadviseerd door en geeft beleidsopdrachten aan het operationeel team. Het operationeel team bestaat uit regionale functionarissen van de parate diensten en uit functionarissen uit de centrumgemeente die op dat moment een regionale taak krijgen (de secties en de diensten komen overeen met die van een gemeentelijk OT) Een speciale sectie in dit scenario is de sectie waterstaatsaangelegenheden, bemand door het polderdistrict. Het operationeel team staat onder leiding van de operationeel leider, ingevuld door de regionaal commandant brandweer. Besluitvorming in het beleidsteam vindt plaats op basis van unanimiteit. Uiteindelijk blijft natuurlijk iedere burgemeester verantwoordelijk voor zijn eigen gemeente. De praktijk heeft inmiddels geleerd dat ook de zware beslissingen omtrent evacuatie op uitstekende wijze op deze manier kunnen plaatsvinden en door de collegiale besluitvorming ook kunnen rekenen op een groot bestuurlijk draagvlak. In de besluitvorming kan ook de mening van collegaburgemeesters worden meegenomen die zelf een dergelijk besluit voor de eigen gemeente niet hoeven te nemen.
Bevindingen Helaas moest het plan zo kort na de vaststelling al zijn waarde in de praktijk bewijzen. Vanwege de gelukkige omstandigheid dat nog eerst zo kort èn de bestuurders èn de ambtelijke organisaties zich indringend met het plan hadden beziggehouden was er nauwelijks enige inwerktijd nodig. De afgesproken structuren in het plan alsmede de afgesproken faseringen in het plan hebben hun waarde bewezen. Als nadeel van de faseringen kan hooguit worden opgemerkt dat er op gegeven moment enige fixering op de fasering ontstaat zonder dat voor een aantal betrokkenen direct duidelijk is wat de 43
feitelijke verschillen zijn in de wijze van optreden bij een faseverandering (mogelijk ook een kwestie van gewenning). De splitsing tussen het operationeel en het beleidsteam heeft uitstekend gewerkt (het beleid maakt beleid, en operationeel blijft operationeel en adviseert). Ook de fysieke scheiding tussen voorlichting aan de bevolking via een “hoogwaterlijn” gecombineerd met persvoorlichting (in aparte gebouwen) heeft voor ontlasting van het operationeel centrum gezorgd. Het operationeel centrum kon in alle rust, afgeschermd van de buitenwereld, zijn werk blijven verrichten. De enorme aantrekkingskracht, die het hoogwater op de media uitoefende, heeft waarschijnlijk iedereen verrast. In de besluitvorming rond met name de evacuatie en de terugkeer is de besluitvormingsprocedure zoals eerder omschreven toegepast. Mede door de zorgvuldigheid in de besluitvorming binnen het beleidsteam ontstonden er geen belangentegenstellingen tussen regionale belangen en gemeente belangen. De eigen specifieke verantwoordelijkheid van iedere individuele burgemeester werd op geen enkel moment door de regionale besluitvorming aangetast. De gemeenten hebben voor zover noodzakelijk allen gebruik gemaakt van een rampverklaring en het afkondigen van een noodverordening om de verplichte evacuatie mogelijk te maken. Voor de handhaafbaarheid van de noodverordening, voornamelijk voor het verboden zijn van verblijf in geëvacueerde gebieden, is in overleg met het Openbaar Ministerie een beleidslijn bepaald. Bovendien is in geval van crimineel gedrag tot de toepassing van snelrecht besloten. Onverminderd de bevoegdheden van de burgemeester voor zijn eigen gemeente zoals vastgelegd in de artikelen 175 en 176 van de gemeentewet en artikel 11 van de Rampenwet bestaat er de aanwijzingsbevoegdheid van de commissaris van de koningin aan de burgemeesters conform artikel 12 van de Rampenwet. Over deze bevoegdheid is gedurende het gehele proces nog enige discussie geweest. De commissaris van de koningin in Gelderland heeft vooral in de bijeenkomsten tussen hemzelf en de voorzitters van de RCC’n in Gelderland deze bevoegdheid een aantal malen aangeduid maar er uiteindelijk geen gebruik van gemaakt. De minister van Binnenlandse Zaken heeft op basis van artikel 13 van de Rampenwet een aanwijzingsbevoegdheid naar de commissarissen van de koningin. De minister heeft uiteindelijk van deze bevoegdheid gebruik gemaakt door op 1 februari een aanwijzing te geven. Deze aanwijzing hield in dat besluiten over evacuatie eerst genomen mochten worden na overleg met de commissaris. De commissaris op zijn beurt diende, voor hij een dergelijk besluit zou nemen, overleg met de minister te plegen. In wezen gaf de minister hiermee de commissaris impliciet opdracht om een aanwijzing aan de burgemeesters te geven. Bedoelde aanwijzing bereikte onze burgemeesters pas op 2 februari, nadat reeds op 30 januari het besluit tot evacuatie was genomen. Ook voor de besluitvorming over de terugkeer diende toestemming van de minister te worden verkregen. De besluitvorming over de terugkeer en de bekendmaking van het besluit aan de bevolking gaven uiteindelijk nog reden voor ingrijpen van de minister. Bij fax van 3 februari gaf de minister aan dat hij, in overeenstemming met de ministerpresident en de minister van Verkeer en Waterstaat, besloten had akkoord te gaan met terugkeer op zaterdag 4 februari om 08.00 uur en dat de voorlichting hierover eerst om 07.00 uur mocht geschieden. Dit laatste vond plaats via een extra nieuwsuitzending van de NOS. In deze uitzending deelde eerst de minister en vervolgens de coördinerend burgemeester het besluit en de wijze van uitvoering mede. Wat betreft de besluiten van de minister die betrekking hebben op gemeenten is de vraag ontstaan of deze recht doen aan de aanwijzingsbevoegdheid op grond van art 13 of dat dit wellicht duidt op overname van de bevoegdheid van de commissaris. De besluitvorming over daadwerkelijke terugkeer is eerder een besluit over daadwerkelijke rampenbestrijding dan over het te voeren beleid. Uitsluitend indien ook de artikelen 22-24 van de Rampenwet in werking waren gesteld kan de minister aanwijzingen geven over de daadwerkelijke rampenbestrijding. Naar verwachting zal in het bijzonder deze discussie nog gevoerd gaan worden tussen het ministerie en de gemeenten. Algemeen bestaat binnen de gemeenten het gevoel dat met de bestaande bevoegdheden van de gemeenten aan deze “bijnaramp” op adequate wijze het hoofd kon worden geboden. De leermomenten van deze ramp zijn nog niet allen bepaald, maar een eerste conclusie is dat de vorming van een regionaal beleidsteam zoals dat nu gefunctioneerd heeft een goed overlegorgaan is. De behoefte bestaat dan ook om reeds op een eerder tijdstip tijdens de opschaling van de rampbestrijdingsorganisatie op deze wijze te gaan werken en op vaste tijden ook in een vroeger stadium bijeen te komen. Ten aanzien van de inundatiescenario’s bestaat de behoefte aan veel gedetailleerder informatiemateriaal. Niet alleen wat betreft de te bereiken waterhoogten en omvang van het gebied maar ook meer gefaseerd in tijd. Evacuatie heeft buiten verwachting bijna geheel op vrijwillige basis plaatsgevonden. Was er bij de vaststelling van de plannen van uitgegaan dat 20 à 25% van de bevolking op verplichte wijze geëvacueerd diende te 44
worden, praktisch was dit nog geen 5%. Of dit een volgende keer ook zo zal zijn laat zich slechts raden.
45
46
Hoofdstuk 7 Functies van Constructie-Elementen van Dijken M. van de Paverd
Inleiding In de eerste bijdrage is een overzicht gegeven van de verschillende typen waterkeringen in Nederland. In deze bijdrage zal met name worden ingegaan op de constructie van rivierdijken.
Eisen De eisen, die aan een dijk gesteld worden zijn al eerder ter sprake gekomen. Het betreft de volgende eisen: • • • • •
de dijk moet hoger zijn dan de waterstand voor de dijk; of in ieder geval moet voorkomen worden dat er teveel water over de kruin van de dijk slaat; de dijk moet voldoende waterdicht zijn; de dijk moet standzeker zijn tijdens de hoge waterstand voor de dijk; de erosie moet beperkt blijven gedurende de hoge waterstand; de dijk moet bereikbaar zijn voor inspectie en eventueel uit te voeren noodmaatregelen.
Constructie-Elementen van een Dijk Deze eisen worden vervuld door een aantal elementen. De dijk: • • • • • • • • •
is geplaatst op een ondergrond, meestal met een veen of kleilaag op een dikke zandige watervoerende laag (aquifer genoemd); bevat een kern; heeft een waterdichte bekleding op de buitenzijde van de dijk; heeft een grasbekleding op de waterdichte bekleding; heeft soms een stabiliteitberm aan de binnenzijde; heeft soms een golfbrekende berm en/of stabiliteitberm aan de buitenzijde; heeft drainage aan de binnenteen; heeft een onderhoudsweg op de kruin; heeft een kwelsloot achter de dijk.
Deze karakteristieken zijn terug te vinden in de verschillende typen dijken in Nederland. In deze bijdrage wordt kort ingegaan op Nederlandse zeedijken, meerdijken en rivierdijken. Zeedijken Langs de Nederlandse kust wordt hoogwater veroorzaakt door een combinatie van getij en storm. Een hoge waterstand duurt in de orde van 12 uur. Daarna zal het water gedurende drie uur dalen. De duur van het hoge water is dus niet zo lang. Dit maakt het mogelijk de dijk hoofdzakelijk van zand te construeren en minder op de waterdichtheid van de dijk te letten. Een volledige verzadiging van de dijk treedt namelijk niet op. De waarschuwingstijd voor hoge waterstanden is kort. Er is niet veel tijd voor preventieve maatregelen. De ondergrond langs de kust kan dikke veen- en kleilagen bevatten, die weinig draagkracht hebben. Speciale bouwmethodes of het uitvoeren van grondverbetering zijn dan ook noodzakelijk. De golfaanval langs de kust is aanzienlijk. Golven kunnen een representatieve hoogte van circa 2 a 4 m bereiken. Het buitentalud van deze dijken wordt verdedigd door stenen en asfaltbekledingen. 47
Meerdijken Dijken langs het IJsselmeer worden belast door een waterstand, die wordt veroorzaakt door een grote afvoer van de IJssel in combinatie met storm op het IJsselmeer. Deze waterstand is gedeeltelijk te beïnvloeden met de sluizen in de Afsluitdijk. Getij en storm op de Waddenzee kunnen spuien echter bemoeilijken. Een hoge waterstand op het IJsselmeer zal meestal een tot twee dagen duren. Ook deze dijken kunnen dus hoofdzakelijk met zand worden geconstrueerd, waterdichtheid is ook hier een minder belangrijk aspect. In vergelijking met de zeedijken is er meer tijd voor preventieve maatregelen. De waarschuwingstijd voor waterstanden op het IJsselmeer is als gemiddeld te kwalificeren. Deze dijken (evenals de Afsluitdijk) zijn gebouwd op een grondverbetering. Hierbij zijn de slappe lagen weggebaggerd en vervangen door zand. Deze dijken worden belast door golven met een representatieve hoogte van 0,5 tot 1,5 m. Het buitentalud van deze dijken wordt verdedigd door stenen bekledingen en gras. Regels voor het ontwerpen van zee- en meerdijken worden gegeven in de “Leidraad Zee- en meerdijken” van de Technische Adviescommissie voor de Waterkeringen. Op dit moment wordt aan een nieuwe versie van deze leidraad gewerkt. Rivierdijken Bij dijken langs de rivieren wordt onderscheid gemaakt tussen twee typen dijken. De eerste categorie dijken ligt in het zogenaamde benedenrivierengebied. Deze dijken worden belast door waterstanden, die worden beïnvloed door het getij op zee en de afvoer van de rivier. Daarnaast bestaat ook het bovenrivieren gebied. De dijken in dit gebied worden alleen belast door waterstanden veroorzaakt door de afvoer van de rivieren. Voor beide typen dijken heeft de Technische Adviescommissie voor de Waterkeringen ontwerprichtlijnen opgesteld. De dijken in het benedenrivierengebied hebben karakteristieken van zeedijken en van dijken in het bovenrivieren gebied. Dijken in het bovenrivieren gebied moeten een waterstand, die wel twee weken kan aanhouden, kunnen keren. Voor deze dijken is de waterdichtheid van groot belang. De oude dijken in Nederland waren meestal geheel van klei gemaakt (kern en taluds). Het buitentalud van nieuwe of gereconstrueerde dijken wordt veelal verdedigd met een grasmat op een kleilaag van ca 1.00 m dik. Op de kruin en het binnentalud wordt 0,70 m klei aangebracht. De kern van de nieuwe dijken is van zand. Veelal wordt bij de binnenteen drainage aangebracht om de realistische lijn in de dijk te kunnen beheersen. De waarschuwingstijd is relatief lang. Het stijgen van de waterstand neemt meerdere dagen in beslag, terwijl de buurlanden voorspellingen afgeven, die in Nederland het op tijd nemen van preventieve maatregelen mogelijk maakt. De dijken zijn veelal gebouwd op een dikke kleilaag op een aquifer van tientallen meters dik. Grondverbetering is meestal niet nodig. De golfaanval is licht. Golven hebben een representatieve hoogte van circa 0,50 m. Meestal kan worden volstaan met een grasbekleding op het buitentalud.
Afmetingen van de Dijk Faalmechanismen De verschillende eisen, die aan de dijk gesteld worden, kunnen worden beoordeeld op basis van faalmechanismen. Deze zijn in de eerdere bijdrage al ter sprake gekomen. De belangrijkste faalmechanismen voor rivierdijken worden hier nog even kort genoemd: • • • • • •
overlopen en overslag; lekkage en kwel; glijcirkelstabiliteit van het binnentalud en buitentalud; piping; erosie van het binnentalud; erosie van het buitentalud.
Een verouderingsmechanisme dat in Nederland zeer sterk de aanleghoogte van de dijken bepaald is het mechanisme zetting. Gedurende de planperiode van de dijk moet de hoogte van de dijk voldoende zijn om overlopen of overslag te voorkomen. Hierbij dient ook rekening gehouden te worden met kruip. 48
Gezien de slappe ondergrond in Nederland wordt aan dit mechanisme met name in het benedenrivierengebied veel aandacht besteed. Eisen versus Faalmechanismen versus Constructie-Elementen De eisen, die aan de dijk gesteld worden, de elementen van de dijk en de faalmechanismen hangen nauw samen. Dijkelement Grondlichaam
Eis Hoogte
Ondergrond Waterkering Kwelsloot Grondlichaam Stabiliteitberm Drainage Bekleding binnentalud Bekleding buitentalud Onderhoudsweg
Waterdichtheid
Faalmechanisme Overlopen Golfoverslag Zetting Lekkage Kwel
Stabiliteit
Glijcirkelstabiliteit Binnentalud
Resistent tegen erosie
Piping Erosie binnentalud -
Bereikbaarheid
Voor de verschillende faalmechanismen zijn ontwerpregels afgeleid. Deze bepalen in sterke mate de afmetingen van de dijk. In het vervolg van deze bijdrage zal daar op worden ingegaan.
Hoogte van de Dijk Eeuwenlang werd de hoogte van de dijken in Nederland gebaseerd op de hoogst bekende waterstand, die was opgetreden. Het is evident dat de werkelijke kans op schade of het risico van overstroming niet bekend was. Men wist niet veel over de relatie tussen de kosten van dijkverhoging en de kosten, die voortvloeiden uit een overstroming. In de 20e eeuw trok een Nederlandse ingenieur de aandacht. Hij ontdekte dat door gemeten jaarmaxima van waterstanden uitgezet op logaritmische papier een rechte lijn getrokken kon worden. Zo kon worden geëxtrapoleerd naar waterstanden met een kleine overschrijdingsfrequentie. Het was nu mogelijk een dijk te ontwerpen op een waterstand met een kleine gemiddelde terugkeerperiode. De Delta Commissie, ingesteld na de overstromingen in Zeeland in 1953, onderzocht de samenhang tussen de kosten van een dijk ontworpen op een bepaalde terugkeerperiode en de financiële schade veroorzaakte na overstroming. De commissie stelde voor een gemiddelde terugkeerperiode 10.000 jaar te kiezen voor de gebieden, die het dichtst bevolkt zijn en gebieden, die een grote economische waarde vertegenwoordigen. Na 1953 zijn alle dijkversterkingen en andere waterkeringen in Zuid Holland op deze terugkeerperiode ontworpen. De dijken in Zeeland zijn ontworpen op een overschrijdingsfrequentie van 1/4000 per jaar. Voor alle andere waterkeringen in Nederland is per dijkring een vergelijkbare overschrijdingsfrequentie afgeleid. Voor de rivierdijken in het bovenrivieren gebied is een gemiddelde terugkeer-periode van 1250 jaar gekozen. Op de waterstand behorende bij deze overschrijdingsfrequentie dient de dijk te worden ontworpen. Opwaaiing is in deze ontwerpwaterstand verdisconteerd. Daarnaast dient ook rekening gehouden te worden met golfoploop (golven, die langs het dijktalud omhoog lopen) of golfoverslag (golven, die water over de kruin van de dijk slaan), seiches (onregelmatige schommelingen van de waterspiegel ten gevolge van turbulentie in de atmosfeer bij storm), buistoten (eenmalige extra opslingeringen van de waterstand bij storm), zeespiegelrijzing (in Nederland wordt daar vooralsnog 0.20 m per eeuw voor aangehouden) en zetting. Golfoploop, golfoverslag en zetting worden meer in detail in deze bijdrage besproken. Overlopen is niet toegestaan voor Nederlandse dijken. Alleen onder extreme omstandigheden kan bij zomerdijken overlopen optreden en kunnen de uiterwaarden van de rivier onderlopen. Alle andere dijken moeten een vrijboord hebben tijdens hoogwater. Voor rivierdijken moet het vrijboord minimaal 0.50 m bedragen. In Nederland wordt voor vrijboord de term waakhoogte gebruikt. De hoogte van de dijk kan op twee manieren worden vastgesteld: •
De kruinhoogte van de dijk (meestal zeedijk) kan zijn gebaseerd op een toelaatbare hoogte van golfoploop. 49
•
In dit geval moet de kruin van de dijk boven de ontwerp waterstand liggen plus de som van de bijdragen geleverd door golfoploop, seiches, buistoten, zeespiegelrijzing en zetting. De laatste twee worden bepaald over de planperiode van de dijk. Bij rivierdijken in het bovenrivieren gebied spelen seiches en buistoten geen rol. De kruinhoogte van de dijk(meestal rivierdijk) kan zijn gebaseerd op een toelaatbare hoeveelheid golfoverslag. In dit geval moet de kruin van de dijk boven de ontwerp waterstand liggen plus de som van de bijdragen geleverd door vrijboord met toelaatbare hoeveelheid golfoverslag, seiches, buistoten, zeespiegelrijzing en zetting.
De laatste twee worden bepaald over de planperiode van de dijk. De toelaatbare hoeveelheid golfoverslag hangt af van: • •
de bekleding aangebracht op de kruin en het binnentalud van de dijk in verband met erosie; de wens om de dijk tijdens hoogwater nog te kunnen inspecteren.
Onderzoek heeft aangetoond dat: Hoeveelheid l/s/m’ < 0.001 < 0.01 < 0.1 < 1 < 10
golfoverslag
in Benodigde bekleding in verband met erosie
Bereikbaarheid van de dijk Ongemakkelijk voor mensen Gevaarlijk voor mensen
Gras voldoet Goede grasmat nodig Grasmat moet in uitstekende conditie zijn Stenen bekleding of wapening noodzakelijk
> 10
De berekeningsmethoden voor golfoploop, golfoverslag en zetting worden hier kort besproken.
Golfoploop In Nederland wordt op dit moment de volgende formule (1993) voor het berekenen van golfoploop gebruikt.
z2% = C2% ⋅ Σγ ⋅ ξ OP HS Z 2% : HS :
C2% :
Σγ : ξ OP :
De hoogte [m] die 2% van alle golven, die langs het talud omhoog lopen, nog net bereiken. De significante golfhoogte [m] van het golfveld. Deze hoogte is gedefinieerd als het gemiddelde van de 33% hoogste golven van het gehele golfveld in een storm op een bepaald tijdstip dat wordt beschouwd. Een constante [-], die afhangt van het golfspectrum en overschrijdingspercentage (in dit geval 2%). Dit is in feite een ijkparameter. Voor golven langs de Nederlandse kust is deze parameter gelijk aan 1.60. Het product van alle reductiefactoren. De golfbrekingsparameter [-]. Deze parameter is een maat voor de verhouding tussen de energie, die in de golven aanwezig is en de energie, die wordt gedissipeerd bij het breken op een talud.
50
ξ OP =
tan α tan α = SOP Hs LOP
tanα : De helling van het buitentalud van de dijk [-]. S OP : De golfsteilheid van de golven [-]. LOP :
LOP = TP : g:
De golflengte van het golfveld op diep water berekend bij de piekperiode van het golfspectrum.
g ∗ TP2 2π De piekperiode [s] (bepaald bij de piek van het golfspectrum). De versnelling van de zwaartekracht [m/s2].
Er bestaan de volgende reductiefactoren: γb: Reductiefactor [-] voor de aanwezigheid van een berm in het buitentalud van de dijk. Reductiefactor [-] voor de aanwezigheid van een ondiep voorland. Hierdoor γh: breken de golven en verandert het golfspectrum. Reductiefactor [-] voor golven, die onder een hoek met de normaal op het γβ: γf:
dijktalud invallen. Reductiefactor [-] voor de ruwheid van het talud. Hierdoor verliezen de golven meer energie op het talud en bereiken de golven een minder grote hoogte.
Op de verschillende reductiefactoren zal kort worden ingegaan. Reductiefactor voor een Berm De formule hiervoor luidt:
γ b =1−
B
b
∗ 1 − rdh Lberm 0.6 ≤ γ b ≤ 1.0 d −10 . ≤ h ≤ 10 . HS
g
Voor het bepalen van deze reductiefactor dient een equivalente helling van het buitentalud te worden vastgesteld. Deze equivalente helling is gedefinieerd als de helling van de lijn die gaat door het punt op het talud gelegen een H S onder het voorste (aan de waterzijde gelegen) punt van de buitenberm en het punt gelegen op het talud H S boven het voorste punt van de buitenberm.
tan α =
3 HS Ltalud − B
Bovendien heeft ook de diepte van de berm (ten opzichte van de beschouwde waterstand) invloed. Hiervoor geldt de volgende betrekking: 51
rdh
F d IJ = 0.5 G HH K
2
h
S
Hierin is: dh : De diepte van de berm [m]. HS : De significante golfhoogte [m]. Reductiefactor voor scheef invallende Golven Omdat deze parameter ook bij de hoeveelheid golfoverslag moet worden bepaald en deze formule dan anders is worden beide formules hier gegeven. Voor de 2% golfoploop:
γ b = 1 − 0.0022 β Voor de hoeveelheid golfoverslag:
γ b = 1 − 0.0033β In beide formules is: De richting ten opzichte van de normaal op het dijktalud van het inkomende golfveld β: [°]. Reductiefactor voor de Ruwheid van het Talud De reductiefactor voor de ruwheid van het talud kan worden afgelezen in de volgende tabel: Bekleding Glad bekleding, asfalt Gesloten gladde betonbekleding Gras Blokken bekleding Enkele laag breuksteen Meerdere lagen breuksteen
Reductiefactor [-] 1.00 1.00 0.90 - 1.00 0.70 - 0.85 0.55 - 0.60 0.50 - 0.55
Golfoverslag Voor de berekening van de hoeveelheid golfoverslag wordt de volgende formule (1993) gebruikt:
F GH
q = Cq ∗ g ∗ Hs3 ∗ exp CR *
hk γ f ∗ γ β ∗ Hs
I JK
Hierin is: q: De hoeveelheid golfoverslag in [m3/s/m’]. hk : De hoogte van de dijk ten opzichte van de beschouwde waterstand [m]. Voor brekende golven ξ OP < 2.0 geldt:
52
Cq = 0.06 ∗
sOP 1 ∗ tan α γ b
CR = − 5.2 ∗
sOP 1 ∗ tan α γ b ∗ γ v
Voor niet brekende golven ξ OP > 2.0 geldt:
Cq = 0.2 C R = − 2.6 Alle andere parameters en reductiefactoren zijn al besproken. Zetting Voor het voorspellen van de zetting, die kan optreden in de planperiode van de dijk, wordt in Nederland meestal gebruik gemaakt van de empirische formule van Koppejan. Deze betrekking geeft de totale zetting van een grondlaag als som van de directe zetting (na consolidatie) en kruip in een bepaalde periode. In Nederland komen in de ondergrond slappe klei en veenlagen voor. Deze lagen zijn bovendien slecht doorlatend voor water. Bij belasting van deze lagen wordt de aangebrachte belasting in eerste instantie gedragen door het water in de grond. Dit water moet afstromen voordat de grond de belasting kan dragen. Het afstromen van het water kan 5 tot 30 jaar duren. Dit proces wordt consolidatie genoemd. Compressie ten gevolge van de belastingverhoging is primaire zetting. Daarnaast treedt compressie van de grond op bij gelijk blijvende bovenbelasting. Dit proces wordt kruip of secundaire zetting genoemd. Met andere woorden voor een inschatting van de grootte van de zetting gedurende de planperiode van de dijk dienen primaire zetting, secundaire zetting en consolidatie te worden berekend. Met de formule van Koppejan kan de primaire en secundaire zetting worden bepaald:
FG H
IJ FG K H
∆ ht 1 1 ∆t σ 'i + ∆σ ' = ' + ' log ∗ ln h CP CS ∆ td σ 'i
IJ K
Hierin is: ∆ht : De zetting van de beschouwde grondlaag [m]. h: De hoogte van de beschouwde grondlaag [m] voordat de belasting wordt aangebracht. ' CP : De primaire zettingsconstante van Koppejan onder de grensspanning [-].
CS' : De secundaire zettingsconstante van Koppejan onder de grensspanning [-]. ∆t : ∆t d : ∆σ ' : De toename van de effectieve spanning in het midden van de grondlaag [kN/m2]. σ 'i : De initiële effectieve spanning in het midden van de grondlaag [kN/m2]. De formule maakt onderscheid tussen belastingen onder de grensspanning en belastingen onder de grensspanning. De grensspanning wordt gezien als de belasting, die de grondlaag al eens ondervonden heeft (bijvoorbeeld ten gevolge van een ijsdek in de laatste ijstijd). Beneden deze spanning zal de grond stijver reageren dan boven deze spanning. Een snelle inschatting kan worden gemaakt met de volgende formule voor de gemiddelde graad van consolidatie U [-]. De parameter is gedefinieerd als de verhouding tussen de samendrukking op tijdstip t en de uiteindelijke samendrukking aan het einde van het proces. 53
T=
cv ∗ ∆ t
ba ∗ hg
U =6
2
T3 T 3 + 0.5
Hierin is: T: De tijdfactor [-]. t: De tijd dat afstroming van water heeft plaatsgevonden [s]. a: Een drainage constante het is mogelijk dat water aan de bovenzijde en de benedenzijde van de laag afstroomt. Eenzijdige afstroming kan ook. In het eerste geval is a gelijk aan ½ in het tweede geval is a gelijk aan 1. h: De dikte van de grondlaag [m]. cv : De verticale consolidatiecoëfficiënt [m2/s]. kv : De verticale doorlatendheidscoëfficiënt [m/s]. mw : De verticale samendrukkingscoëfficiënt [m2/kN]. Het soortelijk gewicht van het afstromende water [kN/m3]. γ w: Theoretisch eindigt het consolidatieproces nooit. In de praktijk wordt aangenomen dat het consolidatieproces 10.000 dagen duurt. In dat geval is T gelijk aan 2 en U gelijk aan 0.994. Met andere woorden circa 95% van de wateroverspanningen is dan verdwenen. De formule van Koppejan kan nu worden aangepast (rekening houdend met consolidatie).
FG H
IJ FG K H
∆ ht ∆t 1 1 σ ' + ∆σ ' = ' ∗ U ∆ t + ' log ∗ ln i ' h CP CS ∆ td σi
b g
IJ K
Dit is de formule, die in de Nederlandse ontwerp praktijk het meeste wordt toegepast. Al een aantal jaren wordt studie verricht naar een alternatief voor de methode van Koppejan. Een alternatieve methode staat bekend onder de naam ABC-methode. De eerste drie letters van het alfabet zijn gebruikt om drie kenmerkende parameters voor het zettingsproces te benoemen. Deze formule geeft een veel betere fit aan de metingen. Met name het kruipproces wordt beter beschreven. Alhoewel de methode theoretisch op een veel betere basis rust dan de methode van Koppejan wordt de methode in Nederland nog zelden gebruikt. Dit komt doordat voor de Nederlandse grondsoorten nog te weinig kennis over de te gebruiken parameters aanwezig is.
Waterdichtheid van de Dijk: Lek en Kwel De hoeveelheid water, die door de dijk lekt hangt af van de waterdichtheid van de dijk en de bekleding en het verval voor de dijk. Lek wordt bepaald door de freatische lijn in de dijk. De ligging van de freatische lijn is behalve voor lek ook van essentieel belang voor de stabiliteit van het binnentalud. De hoeveelheid water, die onder de dijk door stroomt en kwelt naar het achterland, hangt af van de waterdoorlatendheid en dikte van de aquifer en afdekkende laag (klei en of veen) voor en achter de dijk. De stijghoogte van het watervoerende pakket is behalve voor kwel ook belangrijk voor het mechanisme piping. Tevens kan eventueel opdrukken van de afdekkende laag aan de binnenzijde van de dijk nadelig zijn voor de stabiliteit van het binnentalud. Voor beide berekeningen (ligging van de freatische lijn en stijghoogten in het watervoerende pakket als functie van het verval over de dijk) bestaan analytische benaderingen. Daarnaast kan natuurlijk ook een berekening met een eindig differentiemodel of een eindig elementenmodel worden gemaakt. Een grondwaterstromingsberekening, die geen rekening houdt met bergingseffecten, gaat uit van de volgende standaard aannamen en modellen: 54
• • • • •
de definitie van de grondwaterpotentiaal; de Wet van Darcy; de continuïteitsvergelijking; de Dupit-aanname; de Mohr Coulomb glijcirkelanalyse volgens Bishop.
Definitie van de Grondwaterpotentiaal
φ=z+
p ρ∗g
Hierin is: z: De hoogte van het beschouwde punt ten opzichte van een referentievlak[m]. Dit wordt ook wel de plaatshoogte genoemd. p: De waterdruk [kN/m2]. De potentiaal van het grondwater ten opzichte van een referentievlak [m]. ϕ: γ : Het soortelijk gewicht van het water [kN/m3]. g: De versnelling van de zwaartekracht [m/s2]. Wet van Darcy In 1856 vond Henri Darcy een experimenteel verband tussen de snelheid van het water, dat stroomt door de poriën van een zandlaag en aanwezige verval. De betrekking luidt:
qx = − k x
∆ϕ ∆x
Hierin is: qx : De hoeveelheid water, die in de x-richting stroomt [m2/s/m’]. ∆ϕ / ∆x :Het verhang van het grondwater in de x-richting [-]. kx : De doorlatendheidscoëfficiënt in de x-richting [m/s]. Continuïteitsvergelijking In elke grondmoot kan een continuïteitsvergelijking worden opgesteld. Populair gesproken komt dit neer op de bewering dat al het water dat naar een grondmoot toestroomt er ook weer uit moet stromen als er geen berging optreedt.
∆ qx ∆ q y ∆ qz + + =0 ∆x ∆y ∆z Hierin is: Qx : De hoeveelheid water die in x-richting naar de grondmoot toestroomt [m3/s/m’]. Qy : De hoeveelheid water die in y-richting naar de grondmoot toestroomt [m3/s/m’]. 3
Qx +∆x : De hoeveelheid water die in x-richting van de grondmoot afstroomt [m /s/m’].
Qy +∆y : De hoeveelheid water die in y-richting van de grondmoot afstroomt [m3/s/m’].
De afmetingen van de grondmoot bedragen ∆x , ∆y .
55
Dupit-Aanname De aanname luidt dat op de freatische lijn de plaatshoogte: z gelijk moet zijn aan de potentiaalhoogte: ϕ. Ter illustratie wordt een analytische benadering van de ligging van de freatische lijn, de waterdrukken in het watervoerende pakket en de lengte van de opdrijfzone gepresenteerd.
Stabiliteit van de Dijk: Glijcirkel Stabiliteit van het Binnentalud De helling van het binnentalud wordt bepaald door de glijcirkel stabiliteit van het binnentalud. Om deze stabiliteit te kunnen beoordelen kan van verschillende modellen gebruik gemaakt worden. Bekende methoden zijn bedacht door Bishop, Spencer of Jambu. In Nederland wordt de methode van Bishop het meeste gebruikt. Deze methode maakt gebruik van het materiaal model van Mohr Coulomb. Mohr-Coulomb Coulomb postuleerde het volgende verband:
τ = C + σ tan ϕ Hierin is: τ: De schuifspanning langs een glijvlak [kN/m2]. σ: De normaalspanning werkend op het glijvlak [kN/m2]. C: De cohesie van de grondsoort [kN/m2]. De hoek van inwendige wrijving van de grondsoort [°]. ϕ: De parameters kunnen worden bepaald met een triaxiaalproef of schuifproef. Voor zand is dit model redelijk betrouwbaar. Voor de beschrijving van veen is het eigenlijk ongeschikt. Bij een snelle belasting kan met name in klei en veen het water niet zo snel afstromen. De belasting wordt dan gedragen door het water. De schuifsterkte van de grond hangt in dat geval met name van de cohesie af. Dit gedrag wordt ongedraineerd gedrag genoemd. De daarbij behorende schuifsterkte heet ongedraineerde schuifsterkte. Gedraineerd gedrag treedt alleen op als de belasting voldoende lang aanwezig is zodat consolidatie kan plaatsvinden (is bij zetting al behandeld). Ongedraineerd gedrag kan ook met een triaxiaalproef worden onderzocht. Glijcirkelanalyse volgens Bishop Een glijcirkel treedt op als de maximaal mogelijke schuifsterkte langs een glijvlak overschreden wordt. Dit kan als volgt optreden. Door de hoge waterstand voor de dijk stijgt de freatische lijn in de dijk. Hierdoor nemen de waterspanningen in de dijk toe en neemt het gewicht van de (nu natte) grond ook toe. De verhoogde waterspanningen verlagen de maximaal mogelijke schuifspanning langs een potentieel afschuifvlak zodat de grond eerder afschuift. Zo kan een afschuifvlak ontstaan. Bishop nam aan dat het afschuifvlak cirkelvormig was. De methode berust op een analyse van het momenten evenwicht om het middelpunt van een cirkel. De grondcilinder wordt hiertoe verdeeld in grondmoten of lamellen. Het natte gewicht van de grondmoten links van het middelpunt doet een moot grond afschuiven. Dit wordt het aandrijvende moment genoemd. Het natte gewicht van de grondmoten rechts van het middelpunt en de schuifspanningen langs het afschuifvlak proberen de grondcilinder op de plaats te houden. Dit wordt het weerstand biedende moment genoemd. De verhouding tussen het weerstand biedende en het aandrijvende moment bij de getoetste waterstand onveilig. De verhouding staat bekend als veiligheidsfactor: SF. Bij de methode worden cirkels met verschillende middelpunten en stralen onderzocht. De cirkel met de kleinste veiligheidsfactor: SF is maatgevend. Kritische opmerkingen Bij deze methode kunnen een aantal kritische opmerkingen worden geplaatst: • De methode is alleen geschikt voor cirkelvormige glijvlakken. Met methoden als Morgenstern, Price Jambu of Spencer kan ook een ander glijvlak worden berekend. 56
•
•
• •
De methode negeert spanningen tussen de verschillende grondmoten. De meeste van deze methoden checken de drie evenwichtsvoorwaarden (en niet alleen momentenevenwicht): momentenevenwicht, horizontaal en verticaal krachtenevenwicht. De verschillende methoden houden ook beter rekening met de krachten tussen de grondmoten of ook wel lamellen genoemd. Vlak achter de dijk kan bij een hoge waterstand voor de dijk opdrijven optreden. Dit beïnvloedt de berekende stabiliteit van het talud nadelig. Als rekening gehouden wordt met opdrijven zal een kleinere veiligheidsfactor gevonden worden. In Nederland wordt daarom voor gevallen waarbij opdrijven belangrijk is met een aangepast model gewerkt. Dit model zal hier verder niet worden besproken. Het is geschikt voor ruwe eerste benaderingen. De methode houdt geen rekening met spanningspreiding. Het Mohr Coulomb model is minder geschikt voor klei en veen.
Met name de laatste drie redenen hebben in Nederland geleid tot een andere berekeningswijze. Deze methode maakt gebruik van een eindig elementenmodel dat de titel PLAXIS draagt. Dit model rekent met de eindige elementen methode de spanningen in de dijk en ondergrond uit. Binnen het model kan met verschillende materiaalmodellen gewerkt. Dit zijn zowel elastische als plastische materiaal modellen. Zowel gedraineerde als ongedraineerde berekeningen zijn mogelijk. En ook opdrijven kan goed met het model worden gesimuleerd. De berekening van de veiligheidsfactor binnen het PCprogramma PLAXIS verloopt via het principe van ϕ-C reductie. Dit betekent dat in stappen de kritieke schuifsterkte (via ϕ en C) wordt verlaagd en de vervorming van de dijk en de ondergrond wordt berekend. De verhouding tussen de maximale schuifsterkte en de gereduceerde schuifsterkte wordt Msf genoemd. Deze parameter wordt uitgezet tegen de berekende vervormingen. De ligging van de top van deze figuur is kenmerkend voor de gevraagde veiligheidsfactor van het talud. De daar afgelezen Msf wordt gelijk gesteld aan de gevraagde veiligheidsfactor. In de praktijk is gebleken dat het resultaat van een berekening met de Bishop methode en een berekening met PLAXIS voor “normale gevallen” slechts enkele procenten van elkaar afwijken.
Erosie van de Dijk: Erosie van het Binnentalud, Piping, Erosie van het Buitentalud Erosie van het Binnentalud Erosie van het binnentalud ten gevolge van uit de dijk lekkend water wordt in Nederland ook wel microinstabiliteit genoemd. Er kunnen verschillende soorten erosie worden onderscheiden: • •
erosie ten gevolge van water dat uit het dijktalud treedt; erosie ten gevolge van water dat langs het binnentalud naar beneden loopt (ten gevolge van golfoverslag).
In beide situaties kunnen twee mechanismen optreden: • •
De snelheid van het uittredende of langs stromende water is zo groot dat gronddeeltjes worden meegevoerd. Het water veroorzaakt een (over)druk onder een afdekkende kleilaag, die op het binnentalud is aangebracht. Hierdoor neemt de schuifsterkte langs de onderrand van de kleilaag af en schuift de laag af of wordt de laag opgedrukt. Daarna zal het erosieproces sneller verlopen.
Voor beide situaties dient een evenwichtsbeschouwing te worden opgesteld. Hierbij wordt voor de toelaatbare schuifkracht evenals bij het Bishop model gebruik gemaakt van een Mohr-Coulomb beschrijving van het materiaalgedrag. Bij uitspoeling van gronddeeltjes wordt het krachtenevenwicht loodrecht op het talud beschouwd. Bij afschuiving van een laag wordt het krachtenevenwicht 57
evenwijdig aan het talud bekeken. In de Nederlandse normen zijn voor de verschillende situaties ontwerpgrafieken opgenomen. Deze ontwerpgrafieken zijn het resultaat van de evenwichtsbeschouwingen. Hier wordt een grafiek gepresenteerd (figuur C24).
1
UN SA FE
SA FE
c \ rho*g*d)
1: 2
1: 6
0
tan (phi)
1
Figuur C24: Grafiek Micro-Instabiliteit. Piping Piping is een erosieproces waarbij zand in kleine dunne kanalen, ook wel pipes genoemd, wordt getransporteerd. Het proces treedt altijd op de rand van de aquifer met de afdekkende kleilaag op. Het is het gevolg van geconcentreerd uitstromend, kwellen grondwater. Voordat piping kan optreden moet het water eerst een uitweg hebben gevonden. Bij rivierdijken treedt dat veelal op na opdrijven van de kleilaag aan de binnenzijde van de dijk of graverijen in de deklaag. Door de scheuren of gaten kan het water uitstromen. Bij een voldoende groot verval over de dijk zal ook zand meegevoerd worden. Het water dat uit het gat treedt zal om het gat een zandkrater achterlaten. In het gat is het water erg turbulent. Het gat met het turbulent uitstromende water wordt een wel genoemd. Het zand is afkomstig van een wormvormig kanaal dat start in het gat en loopt onder de dijk op de rand met de deklaag in de richting van de rivier. Als het kanaal de rivier bereikt kan een fatale situatie ontstaan om dat het erosieproces dan bij constante buitenwaterstand niet meer tot stilstand komt en de dijk wordt ondermijnd. Dit is slecht voor de stabiliteit van de dijk en mag niet worden toegelaten. Om ondermijning ten gevolge van piping te voorkomen moeten eisen gesteld worden aan het verval dat over de dijk mag worden toegelaten. Het toelaatbare verval is relatief ten opzicht van de lengte van de waterkering of dijk. Er zijn verschillende methoden om deze maximaal toelaatbare verhouding uit te rekenen. De internationaal meest bekende en ook in Nederland veelvuldig toegepaste methode is de rekenregel van Bligh. Sinds 1988 is in Nederland een alternatieve regel beschikbaar. Deze regel is opgesteld door Sellmeijer. Beiden worden hier kort besproken. Bligh Bligh publiceerde in 1912 zijn vuistregel voor de bepaling van de noodzakelijke piping lengte. De regel stelt dat het toelaatbare verval: H [m] gedeeld door de lengte van de waterkering: L [m] kleiner moet zijn dan de reciproque van een creep-factor: ccreep ,Bligh . Deze factor is afhankelijk van de grondsoort.
Hcr L
=
1 ccreep ,Bligh
Voor de Creep-factor: ccreep ,Bligh gelden de volgende waarden: 58
Grondsoort
ccreep ,Bligh
Zeer fijn zand Fijn zand Grof zand Grind met zand
18 15 12 5–9
Sellmeijer Sellmeijer leidde een analytisch model af voor de bepaling van de piping lengte als functie van het verval. Op de resultaten van de berekeningen fitte hij een ontwerpregel. De regel luidt:
Hcr L
LM D OP ∗ LM ρ N LQ N ρ
OP Q
β
=
p
b
. ∗ ln C ∗ tan φ ∗ C ∗ 0.68 − 010
w
g
Hierin is: ∆: Het relatieve onderwater gewicht van de zandkorrels; (γ zand − γ water ) / γ water [-]. 3 γ zand : Het soortelijk gewicht van het zand [kg/m ]. 3 γ water : Het soortelijk gewicht van het water [kg/m ]. D: De dikte van de aquifer [m]. L: De lengte van de waterkering [m]. η: De sleepfactor of coëfficiënt van White [-]. d 70 : De diamater, die door 70% van de zandkorrels gepasseerd wordt [m]. θ: De rolweerstandshoek van de zandkorrels [°]. De parameters θ en η zijn in het laboratorium bepaald op 41° en 0.25. De parameters β en c zijn hulpparameters. Beiden kunnen als volgt worden berekend: Bepaling parameter β in de Sellmeijer-regel:
β
=
0.28
LM D OP N LQ
2 .8
−1
Bepaling paramater c in de Sellmeijer-regel:
C = η ∗ d 70 ∗
LM 1 OP N κ LQ
1 3
Erosie van het Buitentalud In deze bijdrage zal heel kort worden ingegaan op de stabiliteit van een bekleding onder golfaanval en op de mate van golfaanval, die een goede grasmat kan weerstaan. Golven op een Bekleding In Nederland wordt de empirische formule van “Pilarczyk” en de empirische formule van “Van der Meer” veel gebruikt voor een eerste inschatting. De formule van “Pilarczyk” luidt:
HS cos α =ψ u ∗φ ∗ b ∆D ξ OP Hierin is: 59
HS :
De significante golfhoogte [m]. D: De dikte van de bekleding [m]. ∆: Het relatieve soortelijk onderwatergewicht van de bekleding [-]. ξ: De golfbrekingsparameter [-]. α: De helling van het talud [°]. φ: De stabiliteitsfactor voor stortsteen [-]. Voor Nederlandse golfspectra geldt dat φ = 2.25 voor het in beweging komen van enkele stenen en φ = 3.0 bij een eerste benadering van de maximaal mogelijke belasting bij een meer lagen systeem op een filter. Zie echter de formule van “Van der Meer”. b: Een empirisch bepaalde exponent. Veelal wordt hiervoor ½ (breuksteen) a 2/3 (andere bekledingen) aangehouden. ψu: Opwaarderingsfactor [-]. Deze factor is voor stortsteen gelijk aan 1.0 en voor andere bekledingen ongelijk aan 1.0 Voor breuksteen kan men de stabiliteitsfactor φ berekenen met de formule van “Van der Meer”. Deze luidt voor brekende golven: ξ < 2.0: Van der Meer voor brekende golven:
φ = 6.2 P
0 .18
FG S IJ H NK
0 .2
cot α ∗ ξ m−0 .5
En voor niet brekende golven: ξ > 2.0 geldt:
φ = 10 . P
−0 .13
FG S IJ H NK
0 .2
cot α ∗ ξ mp
Hierin is: P: De doorlatendheid van de bekleding [-]. Voor een relatief dichte bekleding geldt P = 0.1 voor een relatief open bekleding geldt P = 0.4 a 0.6. N: Het aantal golven in een maatgevende storm. De formules zijn geldig indien 1000 < N < 7000. S: Het schadecriterium = A / Dn2 . A: Het oppervlak van de weggeslagen stenen [m2]. Voor andere typen bekledingen zijn ook opwaarderingsfactoren bepaald. Deze worden hier niet gepresenteerd. Dit is echter niet het enige beschikbare op het gebied van bekledingen in Nederland. Zo zijn er bijvoorbeeld rekenregels voor de dimensionering van asfaltbekledingen, gezette stenen op een filter (ook numeriek pc-programma’s als ANAMOS en STEENZET beschikbaar), colloïdaal beton, een handleiding, die helpt bij maken van de juiste keuze voor een bekleding (multicriteria evaluatie) en een schadecatalogus. Kortom teveel om allemaal op te noemen. Golven en Stroming op een Grasmat De sterkte van een grasmat wordt met name bepaald door de wortellaag. De plantenwortels wapenen als het ware de grond en houden de gronddeeltjes vast. Bovendien vinden in de wortellaag allerlei biochemische reacties plaats waardoor de gronddeeltjes aan elkaar worden gekit. De wapening van wortels zorgen ervoor dat de grasmat tijdens golfklappen niets scheurt. Een grasmat zal sterker zijn als de doorworteling beter is. Gaten in een grasmat moeten worden voorkomen. De sterkte van de grasmat is afhankelijk van het beheer. Met name bemesting heeft grote invloed op de worteldichtheid dus de sterkte. Een grote worteldichtheid wordt verkregen bij twee keer per jaar maaien. Het maaisel moet dan worden afgevoerd. Bovendien mag niet worden bemest. Extensieve schapenbeweiding kan ook tot een goed erosiebestendige grasmat leiden. Ook dan is bemesting geen goed idee. Vaak maaien, en of 60
laten liggen van het maaisel leidt tot een slecht doorwortelde grasmat. In de tabel is deze relatie aangegeven.
Type beheer Hooien zonder bemesting Beweiding Bemesting max. 75 kg N/ha Beweiding Bemesting max. 75 kg – 100 kg N/ha Gazonbeheer (7-8 keer maaien per jaar) Geen bemesting Beweiding Bemesting > 100 kg N/ha Hooien met bemesting Maaien zonder afvoer
Doorworteling Veel dikke en dunne wortels in laag 0-15 cm Veel dunne wortels in laag 0-8 cm
Erosiebestendigheid Goed Goed
Veel dunne wortels in laag 0-5 cm
Matig
Veel dunne wortels in laag 0-5cm
Matig
Weinig dunne en enkele dikke wortels in laag 0-5 cm
Slecht
Enkele dikke wortels in laag 0-15 cm Enkele dikke wortels in laag 0-15 cm
Slecht Slecht
Een goede grasmat kan golven van 0.75 m hoogte goed weerstaan.
61
62
Hoofdstuk 8 Uitvoering, Beheer en Onderhoud van Dijken J. van Rijnsbergen
Uitvoering van de Dijkverbetering Inleiding Omdat de Nederlandse rivierdijken niet voldoende hoog en stabiel waren en onvoldoende bestand tegen piping dienden omvangrijke verbeteringswerken te worden gerealiseerd. Direct na het hoogwater van 1995 zijn onder het Deltaplan Grote Rivieren 150 km zwakke dijken verhoogd en versterkt. In het Waterschap Polderdistrict Tieler- en Culemborgerwaarden zijn 33 km van deze noodwetdijken langs de rivier de Waal verbeterd. Langs deze dijk bevindt zich veel bebouwing, waaronder cultuurhistorisch waardevolle panden. De dijk zelf en veel terreinen direct hieraan grenzend, vertegenwoordigen uit ecologisch en landschappelijk oogpunt hoge waarde. Hierdoor is er beperkte ruimte voor het versterken van de dijk met de gebruikelijke materialen zoals zand en klei. Om de waarden zoveel mogelijk te ontzien, is relatief veel gebruik gemaakt van kostbare constructieve voorzieningen. In de Tieler- en Culemborgerwaarden is de uitvoering van deze werken gerealiseerd zoveel mogelijk onder begeleiding van een eigen technische dienst. Deze dienst maakt de plannen, overlegt met alle betrokkenen, koopt gronden aan na een onafhankelijke taxatie en begeleidt de uitvoering van de werken. Voor specialistische kennis op het gebied van grondmechanica, landschap, ecologie, cultuurhistorie werden externe ingenieursbureaus ingeschakeld. Ontwerpen van Plannen Na een grondmechanisch onderzoek en de inventarisatie van de zogenaamde L.N.C.-waarden, ontwerpt het waterschap plannen voor de verbetering van de dijken. Per dijktraject worden diverse alternatieven overwogen. Deze ontwerpen worden in de project- en communicatiegroepen besproken. Op basis van het gevoerde overleg worden haalbare verbeteringsvoorstellen uitgewerkt die vervolgens met de direct belanghebbenden worden besproken. Na vaststelling van het conceptplan door het bestuur van het waterschap komt het plan in de inspraak. Gedurende 4 weken worden de plantekeningen en de planbeschrijving voor een ieder ter visie gelegd. In deze periode wordt een hoorzitting georganiseerd waarbij het plan nader wordt toegelicht en vragen kunnen worden gesteld over de nadere onderbouwing van het plan. Vervolgens staat voor iedereen de weg open om gemotiveerd bezwaar te maken tegen het ontwerpplan. Na een vrij omvangrijke inspraak- en bezwarenprocedure wordt het plan door het bestuur van de provincie Gelderland al of niet in aangepaste vorm goedgekeurd. Tegen deze goedkeuring kunnen bezwaarden alsnog een beroep doen op ons hoogste rechtscollege de Raad van State om wijzigingen in het plan te bewerkstelligen. Na deze periode van heroverweging wordt het plan onherroepelijk. Verwerving van de benodigde Gronden en Panden Ongeveer gelijktijdig met het maken van een verbeteringsplan wordt een grondaankoopplan gemaakt. Dit bestaat uit tekeningen waarop de benodigde gronden en panden (onder andere woningen) staan aangegeven. Op de bijbehorende aankooplijsten staat voor elk perceel de benodigde grondoppervlak aangegeven, alsmede de eventueel te slopen panden. Op basis van het grondaankoopplan wordt met elke grondeigenaar een afspraak gemaakt voor het laten verrichten van een taxatie van de grondwaarde. Nadat met piketten het verbeteringsprofiel is aangegeven in het terrein wordt door 2 beëdigde taxateurs een schadeloosstelling berekend. Bij deze taxatie is de eigenaar en de eventuele huurder aanwezig. Het waterschap doet vervolgens de eigenaren schriftelijk een aanbod voor schadeloosstelling toekomen. Na een periode van onderhandeling ontstaat in bijna alle gevallen 63
overeenstemming over de grondtransactie. Deze overeenstemming wordt uitgewerkt in een contract waarin alle afspraken wordt vastgelegd. Nadat een notaris de overeenkomst wettelijk heeft bekrachtigd, wordt de overeengekomen schadeloosstelling uitbetaald voordat de werken in uitvoering worden genomen. Indien er een woning moet worden gesloopt, bestaat er vrijwel altijd de mogelijkheid van herbouw direct in de nabijheid van de dijk. Omdat een nieuwe woning feitelijk een vooruitgang inhoudt ten opzichte van de situatie voor de dijkverbetering, wordt bij de schadeloosstelling rekening gehouden met het aspect “nieuw voor oud”. Uitvoering van de Verbeteringswerken Na de plangoedkeuring worden gedetailleerde tekeningen (bestekstekeningen) gemaakt bestemd voor de aannemer die de werken daadwerkelijk gaat uitvoeren. Naast de tekeningen wordt een uitgebreide werkbeschrijving (bestek) gemaakt. Hierin worden alle uit te voeren werkzaamheden in kwantiteit en kwaliteit nader aangeduid en dit geldt dan als formeel contractdocument voor de aannemer. Via een advertentie worden potentiële aannemers uitgenodigd om een bestek en tekeningen te kopen. Op basis hiervan kunnen aannemers, die voldoen aan geschiktheidscriteria, op een nader bepaalde tijd een schriftelijke offerte doen. Op deze openbare aanbesteding worden de ingebrachte offertes voorgelezen. Aan de aannemer die de economisch meest voordelige offerte heeft uitgebracht, wordt opdracht verleend tot het uitvoeren van het werk. Voor de uitvoering van het werk wordt de aannemer begeleid door een directieteam, dat opereert vanuit een directieverblijf direct op het werkterrein. Dit team, dat voor grotere projecten bestaat uit 3 tot 5 opzichters en landmeters, coördineert en controleert de werkzaamheden van de aannemer. Voordat het werk in uitvoering wordt genomen, maakt de aannemer een werkplan dat de goedkeuring van de directie behoeft. Dit werkplan wordt in het algemeen doorgesproken met de direct belanghebbende aanwonenden en grondeigenaren. Bij deze gelegenheid vindt een eerste kennismaking tussen de aannemer, directie en belanghebbenden plaats. Hierbij worden de verantwoordelijken voorgesteld tot wie men zich kan wenden voor problemen tijdens de uitvoering. Vanuit het directieverblijf worden de werken volledig aangestuurd. De aannemer verricht de maatvoering onder controle van de directie. Nadat de benodigde materialen (onder andere zand en klei) zijn goedgekeurd, kan de aannemer starten met de aanvoer en het verwerken ervan. De klei wordt aangebracht in lagen die met de bulldozer wordt verdicht. Regelmatig wordt de verdichting gecontroleerd. Indien er sprake is van constructieve voorzieningen, zoals damwandconstructie, keermuren of anderszins worden extra voorzorgsmaatregelen genomen om schade te voorkomen aan de belendende panden bij het inbrengen van de constructies. Vooraf wordt de bestaande toestand van de aangrenzende bebouwing op foto’s vastgelegd zodat achteraf objectief schade kan worden vastgesteld. De verbetering van de dijken wordt zoveel mogelijk uitgevoerd met zand en klei. Bij een Binnendijkse (landwaartse) verbetering wordt de dijk versterkt met een kern van zand afgedekt met klei. Indien gekozen wordt voor een buitendijkse verbetering wordt de dijk versterkt met klei. Bij een steil buitentalud wordt een steenglooiing aangebracht. Taludhellingen van 1:3 worden in het algemeen niet verdedigd maar voorzien van een erosiebestendige grasmat. Bij knelpunten wordt de dijk versterkt door middel van constructieve voorzieningen. Afhankelijk van de problematiek wordt een enkele of dubbelzijdige damwandconstructie aangebracht. Ook worden bijvoorbeeld betonnen keermuren of bentonietschermen aangebracht. De kosten van een traditionele verbetering in zand en klei bedragen 4 à 5 miljoen gulden per km. Bij toepassing van constructies kunnen de kosten een veelvoud hiervan bedragen. Een kistdam constructie (zie figuur C25) kost 15 miljoen gulden per km. Gedurende de werkzaamheden worden door de aannemer aan de hand van de verwerkte hoeveelheden, per 4 weken betalingstermijnen opgemaakt, en ter goedkeuring aan de directie voorgelegd. In het bestek is de termijn geregeld waarbinnen de aannemer de werken dient te realiseren. Indien de genoemde termijn wordt overschreden zonder dat sprake is van onvoorziene omstandigheden, wordt de aannemer gekort op de betalingen. Zodra de aannemer meent de werkzaamheden te hebben voltooid, meldt hij dit aan de directie. Bij de zogenaamde oplevering neemt de directie de werken op. In het procesverbaal van oplevering wordt aangetekend welke werkzaamheden door de aannemer zijn voltooid of nog nader moeten worden verricht. Nadat de aannemer aan zijn verplichtingen heeft voldaan, wordt het werk opgeleverd en verschijnt een betalingstermijn. Na de oplevering is er een onderhoudsperiode van 0.5 tot 1 jaar waarin de aannemer de gemaakte werken onderhoudt. In deze periode dient hij eveneens geconstateerde gebreken voor eigen rekening te herstellen. Aan het einde van de onderhoudsperiode 64
vindt een tweede en laatste opneming plaats en wordt de eindafrekening gemaakt. Gelijktijdig hiermee vervalt de door de aannemer bij de aanvang van het werk gestelde bankgarantie.
Figuur C25: Kistdamconstructie.
Beheer en Onderhoud van de Dijk Inleiding Nadat de verbeteringswerken zijn afgerond worden revisietekeningen gemaakt. Deze geven de gerealiseerde werken exact aan en vormen de basis voor het beheer en onderhoud van de dijk. Voor een goed beheer en onderhoud is het noodzakelijk dat een legger en beheersregister wordt gemaakt. Hierin worden de vereiste afmetingen van de dijk vastgelegd en is aangegeven wie onderhoudsplichtig is. Voor het beheer van de grastaluds is een beheersplan nodig. Het onderhoud van constructieve voorzieningen en de taludbekledingen van breuksteen of steenbestorting wordt eveneens planmatig verricht. Voor de instandhouding van de dijk is een zogenaamde Keur bij het waterschap aanwezig. Hierin zijn verbodsbepalingen opgenomen. Op basis hiervan is een ontheffingsbeleid geformuleerd voor bijvoorbeeld de aanleg van kabels en leidingen, het plaatsen van bomen en de aanwezigheid van bebouwing direct nabij de dijk. Periodiek wordt de dijk geïnspecteerd om de Keur te handhaven. Legger en Beheersregister Na voltooiing van de werken wordt de dijk en de directe omgeving digitaal ingemeten. Het volgens het plan vereiste aanwezige profiel van de dijk wordt vastgelegd in de legger van de dijk. Hieraan wordt getoetst het werkelijk aanwezige profiel van de dijk. In het beheersregister worden de verleende vergunningen en ontheffingen opgenomen en de verantwoordelijke beheerders aangegeven. Na een inspraakprocedure wordt de dijklegger door het bestuur van het waterschap vastgesteld. Vergunningsaanvragen worden getoetst aan de legger en het beheersregister. Per periode van 5 jaar vindt een toetsing van de Waterkering plaats waarbij het waterschap via de provincie bij de centrale overheid door middel van een uitgebreide schriftelijke rapportage dient aan te tonen dat de aanwezige dijk voldoet aan de legger.
65
Keur van het Waterschap In de Keur van het Waterschap zijn de te stellen eisen aan de waterkering opgenomen. Het meest elementaire deel van de dijk, de kruin, de taluds en bermen vormen de kernzone van de dijk. In de kernzone van de dijk kunnen slechts bij hoge uitzondering ontheffingen worden verleend. Ter weerszijden van de dijk is een beschermingszone opgenomen met een breedte variërend van 15 tot ongeveer 50 m. Deze breedte is afhankelijk van de problematiek ter plaatse. Bij een beperkt stabiliteitsprobleem wordt gerekend met bijvoorbeeld 15 m. Indien er sprake is van piping wordt gerekend met een beschermingszone tot circa 50 m. Binnen de beschermingszone zijn de beperkte mogelijkheden voor het verlenen van ontheffingen ten behoeve van kabels, leidingen en beplanting alsmede voor de aanwezigheid van bebouwing. In het Keurprofiel is tevens een buitenbeschermingszone gedefinieerd, waarin het waterschap de ontwikkelingen en activiteiten nauwlettend volgt en deze toetst aan het waterkeringsbelang. Voor het toestaan van bebouwing op de dijktaluds wordt rekening gehouden met het zogenaamde profiel van vrije ruimte. Hierbij is een denkbeeldig toekomstig omhullend profiel gedefinieerd, dat vrij moet zijn van bebouwing. Hierdoor wordt bereikt dat bij een eventuele verhoging en versterking van de dijk in de toekomst de gerealiseerde nieuwbouw kan worden gespaard. Beheersplan Waterkeringen Tijdens de aanleg van de dijk is gebruik gemaakt van de juiste grondsoorten en graszaden om een erosiebestendige grasmat te garanderen. Meestal is een beheersplan opgesteld waarin de diverse dijktrajecten de gewenste beheersvorm is vastgelegd. Naast de hoofdfunctie waterkering zijn in het beheersplan nevenfuncties opgenomen, bijvoorbeeld natuur en landschap. Het beheer van de grasmat bestaat uit extensieve begrazing met schapen of het maaien en opruimen van het grasgewas. Beide beheersvormen staan garant voor een goede ontwikkeling van de gras- en kruidenvegetatie, die erosie zoveel mogelijk voorkomt. Het Waterschap Tieler- en Culemborgerwaarden geeft delen van de dijk uit aan aanwonenden volgens het beheersplan. Belangstellenden wordt of een vergunning verleend of het beheer wordt geregeld in een onderhoudsovereenkomst. De overige grastaluds worden uitbesteed voor het maaien en opruimen van het grasgewas. Periodiek vindt controle van de grasmat plaats. Jaarlijks vindt er een voor- en najaarsschouw plaats, waarbij de toestand van de dijk wordt gerapporteerd aan het bestuur van het waterschap.
66
Hoofdstuk 9 Projectmanagement en Dijkverbetering W.A. de Haan
Inleiding Deze bijdrage richt zich op de wijze waarop in Nederland een dijkverbeteringsproject wordt uitgevoerd en waarop de verschillende betrokkenen, ieder met eigen verantwoordelijkheid en belang, in het project een rol spelen. In het algemeen geldt dat dijkverbeteringsprojecten vergelijkbaar zijn met andere, grote (infrastructurele) projecten en dat enkele algemeen geaccepteerde elementen van projectmanagement daarbij dus goed toepasbaar zijn. In de presentatie zal aan de orde komen hoe deze elementen in de praktijk in de dijkverbeteringsprojecten in Nederland zijn toegepast waardoor een snelle, maar ook gedegen en met voldoende communicatie omgeven projectuitvoering kon en kan plaatsvinden.
Betrokkenen Dijken liggen veelal in een mooi rivierengebied waarbij naast de primaire functie van waterkeren, ook nevenfuncties als landschappelijke vormgeving, ecologische kwaliteit, wonen en verkeer een rol spelen. De dijk vormt daarbij de grens tussen rivier en land. Bij dijkverbeteringsprojecten in Nederland spelen dan ook vele partijen een rol (zie inzet). Betrokken Partijen • ministeries • rijkswaterstaat • provincies • gemeenten • waterschappen • belangengroepen (L, N, C) • bewoners • industrie • landbouworganisaties De belangen van de verschillende partijen zijn echter verschillen. Sommige zijn betrokken vanuit een zeker direct of indirect belang (bewoners, milieugroeperingen); anderen hebben een besluitvormende functie (ministerie, provincie, waterschappen, en dergelijke). De besluitvormende instanties zullen tijdens de ontwerpprocedure moeten zorgen dat op het goede tijdstip, de goede besluiten worden genomen die binnen de verschillende van belang zijnde, wettelijke regelingen nodig zijn (zie inzet). Enkele wettelijke Regelingen • Rivierenwet • Wet op de waterhuishouding • Wet op de waterkering • diverse Milieuwetten • Wet op de ruimtelijke ordening • Onteigeningswet Door hen in het proces van het begin af aan te laten meelopen en meedenken, zijn ze in staat om vroegtijdig in hun organisaties die maatregelen te nemen (informatie op goede plek, ingang zetten van 67
procedures, etc.) die de besluitvorming zo snel en effectief mogelijk kan laten verlopen. Omdat de dijkenprojecten sterk multidisciplinair zijn, zijn bij de totstandkoming, tevens verschillende specialisten betrokken (zie inzet). Specialisten Dijkverbeteringsprojecten • geotechnisch adviseurs • hydraulische specialisten • landschapsarchitecten • ecologen • cultuur historici • specialisten op het gebied van milieueffectrapportages • milieudeskundigen • kosten deskundigen • toezichthouders Al met al zijn er dus diverse redenen om een goede en gedegen projectaansturing te hebben, met duidelijke verantwoordelijkheden en afspraken en met een voldoende communicatiesysteem om alle partijen te informeren.
Projectmatige Aanpak Wanneer sprake is van een onverwachte situatie waarop snel gereageerd moet worden, spreekt men in het algemeen over een “improvisatie-aanpak” (zie figuur C26). Dit is veelal een project dat gericht is op het oplossen van een uniek probleem waarbij, binnen een korte tijdspanne, zonder uitgebreide studie en besluitvorming tot een oplossing moet worden gekomen. Het andere uiterste is een project waarvan er velen zijn geweest en waar grote ervaring mee is opgedaan. We hebben dan te maken met een sterk repetitieaspect en kunnen het project dan karakteriseren als een “routinematig project”. Tussen deze uitersten bevinden zich de projecten die een zogenaamde “projectmatige aanpak” vereisen. Dit zijn projecten met enige overeenkomsten van gelijksoortige projecten, maar waar, gezien de aanwezige verschillen toch een vooruit geplande, veelal iets gewijzigde strategie noodzakelijk is. Een dergelijk project is duidelijk ten aanzien van het startpunt (dijk onvoldoende hoog) en eindpunt (dijk op goede hoogte). De weg daartussen is echter niet duidelijk en per project verschillend.
Figuur C26: Project-georiënteerde Benadering. 68
De kenmerken van dijkverbeteringsprojecten geven aan dat voor deze projecten een projectmatige aanpak het meest voor de hand ligt. De problematiek, zowel technisch als communicatief, is per project zo verschillend dat van echte repetitie geen sprake is en de noodzakelijke versnelling na de hoogwaterperiode van 1995 in Nederland is onvoldoende basis om een improvisatie-aanpak te rechtvaardigen. De wateroverlast in 1993 en 1995 heeft geleid tot het besluit van de rijksoverheid om de plannen voor rivierdijkverbetering versneld uit te voeren. Daartoe is in april 1995 het Deltaplan grote rivieren opgesteld met een tweeledig doel: • •
verbetering van de meest onveilige dijkvakken (totaal 150 km) in de jaren 1995 en 1996; verbetering van de rest van de dijkvakken voor het jaar 2001 (de zogenaamde tweede tranche).
Dit betekende een enorme verkorting van de planning en een grote druk op het planvormingsproces. Een dergelijke versnelling kan alleen worden ingezet als er voldoende wettelijke middelen zijn en de belangen van alle partijen voldoende gewaarborgd zijn en blijven. Iedereen moest de “neus in dezelfde richting hebben”. De algemene indruk dat versnelling, waarborging van belangen en draagvlakvorming haaks op elkaar staan, moest worden doorbroken.
Draagvlakvorming In het algemeen geldt bij projecten dat naast de inhoudelijke aspecten ook de managementaspecten zeer belangrijk zijn. Zorgen voor voldoende draagvlak bij bijvoorbeeld bewoners en belangengroepen en een duidelijk besluitvormingstraject is minstens zo belangrijk als de uitgevoerde berekeningen en inhoudelijke planvorming (zie figuur C27).
Figuur C27: Ontwikkeling van projecten.
Een van de kenmerken van een projectmatige aanpak is dat een goede fasering en gedegen planning wordt gemaakt. Elk van deze fasen wordt in principe afgesloten met een besluit van een of meerdere partijen. De fasering is zodanig opgezet dat er wordt geconvergeerd naar een oplossing terwijl iedere belanghebbende tijdens het proces volledig wordt geïnformeerd en zijn inbreng in de keuzen kan leveren. Na elke fase kan, afhankelijk van de eisen en wensen van alle betrokkenen worden bijgestuurd. Daardoor is de kans groter dat uiteindelijk het resultaat van het project dichter bij de gewenste norm ligt (zie figuur C28). 69
Figuur C28: Managen van projecten. Bij de dijkverbeteringsprojecten in Nederland is een duidelijke fasering gekozen (zie inzet). Fasering bij Dijkverbetering • startnotitie • milieueffectrapport • ontwerp • taxatie en aankoop/onteigening van gronden • besteksgereedmaken • uitvoering
Besluitvorming Voor de verbetering van de meest onveilige waterkeringen (150 km) was door de overheid een zogenaamde Noodwet gemaakt waarin een vereenvoudigde procedure was opgenomen die een snelle totstandkoming van plannen en de besluitvorming daarover, mogelijk maakte. Die procedure kenmerkte zich door het samenvoegen van alle wettelijke procedures in één enkel besluit. Dat wil zeggen dat bij het besluit over het dijkverbeteringsplan, tevens alle andere besluiten, bijvoorbeeld in het kader van de Ruimtelijk ordening of milieu, genomen waren. Bovendien werd de onteigeningsprocedure aanzienlijk bekort. Bij het aankopen van de gronden werden onafhankelijke taxateurs ingezet en werd een waarde van de grond vastgesteld. Het waterschap ging op basis daarvan in onderhandeling en kon, indien niet snel tot overeenstemming werd gekomen, overgaan tot onteigening. De eigenaar had echter altijd de mogelijkheid om, achteraf, in beroep te gaan. Voor de verbetering van de tweede tranche waterkeringen is de Wet op de waterkering van toepassing. In deze wet zijn de formele procedures niet meer, zoals in de Noodwet, samengebundeld in één planprocedure, maar moeten alle afzonderlijke procedures (m.e.r.-procedure, planprocedure, vergunningsprocedures, onteigening, en dergelijke) volledig worden doorlopen. Echter, in de Wet op de waterkering is aangegeven dat de procedures parallel moeten lopen en dat enkele termijnen in de betreffende procedures zijn bekort. Bijvoorbeeld voor de onteigeningsprocedure geldt dat de reguliere stappen zoals die in de Onteigeningswet zijn opgenomen, van toepassing zijn. De Wet op de waterkering heeft echter voor de tweede tranche waterkeringen in de administratieve onteigeningsprocedure een aantal wijzigingen aangebracht waardoor de totale proceduretijd wordt teruggebracht van veertien tot drie maanden. Daarmee is de snelheid dus gewaarborgd, maar is het wel noodzakelijk om reeds in een vroeg stadium een goede inhoudelijke en procedurele afstemming te krijgen. Daartoe is een "proce70
dure dijkverbetering" opgesteld. De procedure richt zich op het verbeteren van de waterkeringen voor het jaar 2001, in een open karakter waarbij de verschillende belangen voldoende aan bod komen en in de afweging worden meegenomen. Door het vroegtijdig bij de planvorming betrekken van instanties die besluiten moeten nemen, is het mogelijk dat zij de besluitvorming ook vroegtijdig in gang kunnen zetten. Het open karakter leidt tevens tot een geringere kans dat bezwaren en beroepen tegen het plan een aanzienlijke vertraging veroorzaakt; eenieder kan namelijk in een vroeg stadium invloed op de planvorming uitoefenen.
Planvorming bij Dijkverbetering In Nederland lopen momenteel twee formele planvormingstrajecten naast elkaar. Ten behoeve van de besluitvorming in het kader van de Wet op de waterkering loopt de zogenaamde planprocedure waarin een dijkverbeteringsplan wordt uitgewerkt. Daarnaast wordt om een goed inzicht te krijgen in de effecten van dijkverbetering, een gedegen afweging te kunnen maken van varianten en alternatieven en een voldoend draagvlak te krijgen, een zogenaamde m.e.r.-procedure gevolgd. De wettelijke basis voor deze procedure is de Wet milieubeheer. Daarbij dient een milieueffectrapport (MER) te worden opgesteld waarin een afweging wordt gemaakt van mogelijke alternatieven, een uitgebreide onderbouwing wordt gegeven van de gemaakte keuzen en een voorstel wordt geformuleerd voor de aanpak. Voorafgaand aan het opstellen van dit rapport wordt een startnotitie geschreven waarin, in hoofdlijnen, de problematiek wordt beschreven, het proces van plan ontwikkeling wordt gepresenteerd en een eerste aanzet wordt gegeven van mogelijke alternatieven. Deze notitie vormt de start van de m.e.r.-procedure en voorziet iedere belanghebbende van voldoende informatie om het proces goed te kunnen volgen. Bij de m.e.r.-procedure is een onafhankelijke commissie (Commissie-MER) betrokken die een beoordeling geeft over de kwaliteit van het MER. De beoordeling richt zich daarbij op de evenwichtigheid van de gepresenteerde alternatieven, de onderbouwing van keuzen en de gevolgde procedure. Daarnaast is in de procedure een beroepsmogelijkheid ingebouwd waarbij mensen bezwaar kunnen aantekenen. Procedure Milieu-Effectrapportage • opstellen startnotitie • controle en advies Commissie-MER • opstellen richtlijnen (provincie) • opstellen MER (waterschap) • acceptatie MER (provincie) • controle en advies Commissie-MER • besluit (provincie) Centraal in de totale aanpak van de planvorming staat de wisselwerking tussen de m.e.r.-procedure en de planprocedure bij het doen van keuzen over de prioriteit van de belangrijk en minder belangrijk geachte aspecten. Door de noodzaak om de planvorming integraal aan te pakken, zijn de werkzaamheden in het m.e.r.-traject en die in het plantraject vergaand geïntegreerd. Er dient sprake te zijn van een iteratief proces bij het opstellen van een programma van eisen en de ontwikkeling van alternatieven. Gedurende het proces vindt steeds een analyse en afweging van eisen, wensen en belangen plaats. Dit vereist een aanpak waarbij afstemming en terugkoppeling regelmatig kan plaatsvinden; door het groeien van het inzicht in de problematiek kunnen bijvoorbeeld aanpassingen op eerder gemaakte keuzen nodig blijken te zijn. Zowel het ruimtelijk als constructief ontwerpen van de waterkering zijn dan ook vanaf het begin integrale onderdelen van de planontwikkeling. Nadat overeenstemming is bereikt over de te nemen maatregelen en dus de keuze van het plan op hoofdlijnen is gedaan, wordt het definitieve ontwerpplan gemaakt. Tijdens deze fase is bijsturing op detail niveau mogelijk. Daarom zijn ook bij deze fase alle belanghebbenden betrokken en wordt ook op dit niveau gezocht naar voldoende draagvlak. De definitieve besluitvorming over de te nemen maatregelen vindt plaats op basis van het definitieve ontwerpplan. Daarbij geldt het MER als onderbouwing van het ontwerpplan. In die periode kan ook begonnen worden met de taxatie van gronden en panden en vindt de onderhandeling met de eigenaren plaats. Tevens wordt het bestek geschreven als contractdocument tussen opdrachtgever en aannemer. Na gunning van het werk vindt de uitvoering plaats. 71
Communicatie Zoals eerder is vermeld moet de voorbereiding van het dijkverbeteringsplan zodanig zijn dat een doelmatige afstemming plaatsvindt tussen de verschillende partijen en procedures. Tevens moet de procedure een open karakter hebben zodat alle belanghebbenden tijdig kennis kunnen nemen van de plannen en mogelijkheden hebben om invloed uit te oefenen. De toekomstig beheerder dient dan ook gedegen overleg te voeren met de provincie, de gemeenten op wiens grondgebied het plan wordt uitgevoerd, de rivierbeheerder en andere betrokken instanties en belanghebbenden (bewoners, belangengroeperingen, en dergelijke). Voor de interne en externe communicatie binnen Nederlandse dijkverbeteringsprojecten is veelal gekozen voor viertraps aanpak (zie inzet). De ontwerpgroep bestaat uit deskundigen van het waterschap en ontwerpbureau en komen gedurende de planvoorbereiding enkele keren bijeen. Deze groep bereidt de ontwerpen en rapporten voor en legt die voor aan de projectgroep en communicatiegroep. Communicatie • ontwerpgroep • projectgroep • communicatiegroep • informatie-avonden Het blijkt in de praktijk een goede structuur te zijn om met twee externe overleggroepen te werken, elk met een eigen status en verantwoordelijkheid. Om de besluitvorming goed te stroomlijnen en vroegtijdig in gang te zetten, is veelal een projectgroep ingesteld waarin de instanties zitting hebben die een formeel besluitvormende functie in het proces hebben (rivierbeheerder, provincie, gemeenten, waterschap). Daarnaast is een communicatie- of adviesgroep ingesteld waarin de overige belanghebbenden zitting hebben (belangengroepen, bewoners, landbouworganisaties, bedrijven, en dergelijke). Deze groep geeft inzicht in de belangen, geeft adviezen over de planvorming en speelt een rol in het verkrijgen van het vereiste maatschappelijke draagvlak voor de dijkverbetering. Om de informatie-overdracht tussen de beide groepen goed te laten verlopen, zijn veelal de leden van de projectgroep bij (een deel van) de communicatiegroepvergaderingen aanwezig. Deze groepen komen circa 3 tot 7 keer bijeen, afhankelijk van de omvang van de problematiek. De bewoners worden geïnformeerd tijdens informatie-avonden. Dit gebeurt circa 2 tot 3 keer, afhankelijk van de omvang van de problematiek. Een essentieel onderdeel van de communicatie is dat de ontwerpen zodanig gepresenteerd worden dat ook de niet-deskundigen, maar wel belanghebbenden, inzicht krijgen in de maatregelen. De in het algemeen technische tekeningen zijn daartoe veelal onvoldoende. Het is noodzakelijk om dan veel meer te werken met gekleurde tekeningen en 3D-visualisaties.
Afsluiting Ondanks de noodzakelijke snelheid waarmee de dijkverbeteringen in Nederland moesten worden aangepakt, kan geconcludeerd worden dat de meeste projecten in volledige overeenstemming met alle betrokkenen zijn uitgevoerd. Dit is tot stand gekomen door een open communicatiestructuur, voldoende wettelijke middelen en gedegen projectaanpak. De aanpak heeft niet, zoals wellicht denkbaar was, geleid tot vertraging.
72
Hoofdstuk 10 De oefening: risicoperceptie Inleiding The case is gebaseerd op een fictieve situatie. Er is sprake van een stad genaamd Waterstad gelegen langs een rivier, die Oder heet. Elke deelnemer speelt een rol in een team. De oefening bestaat uit een scenario en vragen. Het doel van de oefening is om inzicht te krijgen in de verschillende beslismomenten en overwegingen tijdens een hoogwatersituatie. De hier gepresenteerde oefening is een zeer beperkte vorm van de jaarlijks terugkerende formele rampenbestrijdingsoefeningen, die in Nederland worden uitgevoerd.
Beschrijving van het Gebied The rivier Oder deelt de stad Waterstad in twee delen: de oude binnenstad, gelegen op de westelijke oever van de rivier, en nieuwere wijken op de oostelijke oever van de rivier. Er wonen 100.000 mensen in de stad. Deze mensen maken gebruik van twee ziekenhuizen, een ziekenhuis in de oude binnenstad en een ziekenhuis in het nieuwe gedeelte van de stad. Het oude en nieuwe deel zijn verbonden via twee bruggen, een over het kanaal en een over de rivier. Deze laatste is de enige brug in de stad waar zwaar verkeer over heen kan. Aan de voet van de brug in de binnenstad ligt het gemeentehuis.
Waterloopkundige Beschrijving Het oostelijke deel van de stad ligt lager dan de rivier en kan overstromen. Dit geldt slechts voor een deel van de binnenstad omdat dit deel tegen een helling is gebouwd. Tijdens hevige regenval in het bovenstroomse gedeelte van het stroomgebied van de rivier stijgen de waterstanden snel. Een hoogwatergolf zal Waterstad binnen 24 uur bereiken, zodat er sprake is van een korte waarschuwingstijd. Bij grote afvoeren van de rivier kan een deel van het water met een omleidingskanaal om de stad worden geleid. Het water wordt dan na de stad weer in de rivier geleid. Op honderd kilometer afstand bovenstrooms van de rivier op de grens met het buurland is een retentiebekken gebouwd. In dit bekken kunnen grote hoeveelheden water worden opgeslagen. Hierdoor wordt de piek van de hoogwatergolf afgevlakt. Sluizen in het bekken maken het mogelijk de watertoevoer naar het bekken te regelen. Overig water loopt via de spillway toch de rivier in. Met sluizen aan de andere zijde van het bekken kan het legen van het reservoir worden geregeld. Vlak voor de stad is ook een retentiemogelijkheid. Dit reservoir is een polder, die men kan laten inunderen. De polder wordt omgeven door dijken gebouwd van zand. In de polder staat de waterzuiveringsinstallatie van de stad.
Rollen In het team komen de volgende rollen voor: •
•
•
Rampenstaf De rampenstaf bestaat uit vertegenwoordigers van verschillende organisaties zoals de Voivodships, de waterschappen, de grotere dorpen in de omgeving, de stad, de hulptroepen enz. De taak van de rampenstaf is het coördineren van de verschillende acties in relatie tot de overstroming. De rampenstaf vergadert in het gemeentehuis. Hoofd van het lokale Waterschap Het lokale waterschap is verantwoordelijk voor onder andere de bescherming tegen overstromingen in het gebied. In dit geval dus voor de dijken in en om de stad en voor het gebruik van de polder (retentie reservoir vlak voor de stad). Burgemeester van Waterstad
73
•
•
De burgemeester is verantwoordelijk voor de veiligheid van de bewoners van de stad. Tijdens crisissituaties moet hij beslissingen nemen, die samenhangen met het welzijn van de burgers. Bovendien moet hij het al dan niet laten inunderen van de polder goedkeuren. Hulptroepen. De hulptroepen kunnen de rampenstaf en de burgemeester bij de praktische uitoefening van hun taak helpen. Zij kunnen worden ingezet voor het versterken van dijken, organiseren van evacuatieroutes etc. Bewoners van de Stad De bewoners hebben bezittingen in de stad en directe omgeving daarvan. Zij eisen bescherming tegen het wassende water.
Oefening Inleiding Na een lange droge periode begint het hevig te regenen bovenstrooms van de stad langs de grens met het buurland. In eerste instantie is dit geen probleem omdat de waterstand in de rivier laag is. Echter na drie dagen hevige regenval meldt het IMGW dat de waterstanden in de rivier aanzienlijk zullen stijgen. Gebeurtenis 1 Een week later regent het nog steeds. Het IMGW voorspelt hoge waterstanden, zoals in 1997, in de komende dagen. Dit is aanleiding om de rampenstaf bij elkaar te roepen om eventuele maatregelen te bespreken. In de stad gaat het gerucht dat er een overstroming dreigt. Vragen bij Gebeurtenis 1 1. Wat zijn de mogelijke reacties van de bewoners op het gerucht dat er een overstroming dreigt? Noem er drie. Gebeurtenis 2 De rampenstaf besluit dat het retentiebekken op de grens met het buurland gevuld zal worden. Het IMGW verwacht dat het aan het einde van de dag zal stoppen met regenen. Op basis van deze voorspelling en het bergen van water in het bekken denkt de rampenstaf dat verdere problemen langs de rivier zullen uitblijven. Echter de volgende dag regent het nog steeds. Het IMGW stelt de voorspelling bij. De nieuwe voorspelling luidt: “Kritische waterstanden op de rivier ondanks het bergen van water in het bekken”. Hierop besluit de rampenstaf de stad en de hulptroepen te informeren. De dreiging van een komend hoogwater neemt toe. Binnen 24 uur zal de situatie kritisch zijn als het blijft regenen. De burgemeester van de stad besluit de burgers van de stad te informeren over de dreigende situatie. Tevens adviseert de burgemeester de burgers, die wonen in het laagste deel van de stad, te evacueren. Het waterschap installeert de dijkbewaking. De rampenstaf vraagt de hulptroepen stand by te zijn. Vragen bij Gebeurtenis 2 1. Tijdens het overleg van de rampenstaf suggereert het hoofd van de brandweer zandzakken aan te brengen op plekken waar in 1997 tijdens het laatste hoogwater problemen zijn geweest. De vertegenwoordiger van het waterschap denkt dat dit voorbarig is. Wat denkt u. Zijn er inderdaad maatregelen nodig? 2. Hoe kan de burgemeester de burgers binnen een half uur informeren dat zij zich op een evacuatie, die binnen vier uur zal plaatsvinden, moeten voorbereiden? 3. Wat moet de burgemeester aan de burgers adviseren om de schade zo klein mogelijk te houden. Schrijf drie suggesties op? 74
4. Hoe zullen de burgers reageren op de informatie dat het waterpeil in de rivier net zo hoog wordt als het laatste hoge water dat zij hebben meegemaakt? 5. Welke instructies moeten de hulptroepen op dit moment krijgen? Wat is de belangrijkste instructie? Gebeurtenis 3 De situatie wordt met het uur ernstiger. Het regent nog steeds bovenstrooms van de stad. Bovendien denkt het IMGW dat het voorlopig zal blijven regenen. Inmiddels is het retentiereservoir op de grens met het buurland volledig gevuld. Als de burgers van de stad met dit nieuws worden geconfronteerd eisen zij dat het retentiebekken vlak voor de stad wordt benut voor het bergen van water. De burgemeester besluit dat hiermee nog wordt gewacht omdat de afvoergolf haar top nog niet heeft bereikt. Bovendien zal bij inundatie van het bekken de waterzuiveringsinstallatie uitvallen. Boze burgers organiseren hierop een demonstratie. De rampenstaf besluit de hulptroepen en de stad te alarmeren. Evacuatie komt steeds dichterbij. Burgers beginnen te vluchten na het horen van dit nieuws. Bedrijven in de stad zetten de werknemers onder druk in de stad te blijven om te helpen bij het in veiligheid brengen van de bezittingen van de bedrijven. Vragen bij Gebeurtenis 3 1.
Wat zou de burgemeester moeten doen gegeven de laatste voorspelling van het IMGW?
Gebeurtenis 4 De burgemeester besluit de sluizen naar het lokale retentiebekken te openen. Tevens kondigt hij aan de laagste delen van de stad te evacueren. Iedereen moet het gebied verlaten. De burgers worden opgevangen in het oude hoger gelegen gedeelte van de stad. De bedrijven wordt geadviseerd de meest waardevolle bezittingen over de brug per as te vervoeren en in veiligheid te brengen. Vragen bij Gebeurtenis 4 1. Hoe zou u als burgemeester een efficiënte evacuatie binnen een uur organiseren? 2.
• • • •
Zou u als burger meteen aan het evacuatiebevel gehoor geven? Of zou u: onmiddellijk vertrekken waarbij u zoveel mogelijk meeneemt? wachten tot uw partner thuis komt? vertrekken nadat u alle bezittingen naar de eerste verdieping van uw huis gebracht heeft? uw partners van het werk ophalen en vertrekken?
3.
Als u directeur was van een bedrijf hoe zou u dan reageren op het nieuws van evacueren?
4.
Als u coördinator van de hulptroepen was aan welke drie acties zou u dan prioriteit geven? • het aanbrengen van zandzakken op zwakke plekken in de dijken? • het voorbereiden van een route voor de evacuatie? • het assisteren bij het evacueren van het ziekenhuis? • het verzorgen van transport voor de burgers? • het bewaken van de verlaten gebieden? • het verwijderen van burgers die niet willen evacueren?
75
Gebeurtenis 5 Het is een dag na de evacuatie. De meeste burgers (circa 70%) zijn opgevangen in het hoger gelegen deel van de stad. De anderen hebben de stad verlaten en opgevangen door vrienden of familie. Toch s het verkeer over de brug nog niet ten einde. Nog steeds worden goederen in veiligheid gebracht. Er staat een file op de brug in beide richtingen. De waterstand op de rivier staat 0,50 m onder de kruin van de dijken. De dijken vertonen veel zwakke plekken. Het lokale retentiebekken is vol. Gelukkig is het gestopt met regenen en stijgt het waterpeil in de rivier niet meer. In het centrum van de stad breekt een dijk door zodat het lager gelegen gedeelte van de oude stad onder loopt. Dit deel was helaas niet geëvacueerd. Het gevolg is dat in het stadhuis 1m water staat en dat de telefoonverbindingen vanuit het stadhuis niet meer werken. Tevens wordt de brug bedreigt. Vragen bij Gebeurtenis 5 1. U bent lid van de rampenstaf in het stadhuis. Wat moet de rampenstaf doen en in welke volgorde? • voorrang geven aan het evacueren van de rampenstaf? • evacuatie van het oude deel van de stad initiëren? • in het stadhuis blijven? • instructies geven om het gat in de dijk te dichten? Gebeurtenis 6 Het oude ondergelopen deel van de stad is geëvacueerd. Het waterpeil in de rivier en in het onder gelopen gebied daalt. Echter de wind neemt toe. De lokale weersvoorspelling luidt “zuidwesten storm”. De burgemeester overweegt verdere evacuatie van het ondergelopen gebied op te heffen. Dit voorstel heeft geen instemming van de rampenstaf. Vragen bij Gebeurtenis 6 1. Vormt de voorspelde storm een bedreiging? Gebeurtenis 7 Het waterpeil in de rivier blijft dalen. In het ondergelopen gedeelte staat nog maar 0.50m water. De burgemeester heeft het advies van de rampenstaf naast zich neer gelegd. De burgemeester heeft de hoogste prioriteit gegeven aan het dichten van de bres in de dijk. De storm is in volle gang. Er stroomt water over de ringdijk rond het lokale retentiebekken. Ook hier ontstaat een gat in de dijk waardoor een deel van de stad onderloopt. Vragen bij Gebeurtenis 7 1.
Hoe had deze tweede overstroming voorkomen kunnen worden?
76
Hoofdstuk 11 Aanbevelingen voor vervolgacties na hoogwateroverlast
1. Het opstellen van hoogwater rapportages waarin onder andere: • de opgetreden schade wordt beschreven; • de schade wordt geanalyseerd; • de noodmaatregelen worden beschreven; • de opgetreden waterstanden worden beschreven. 2. Het uitvoeren van case-studies van dijktrajecten waarin onder andere: • de gekozen manier van dijken ontwerpen en uitvoeren wordt beschreven; • een set van algemeen geaccepteerde ontwerpnormen zijn geformuleerd; • een ontwerpprocedure wordt geformuleerd; • een uitvoeringsprocedure wordt geformuleerd; • een beheer- en onderhoudsstrategie wordt opgesteld. 3. Het uitwisselen van kennis middels bijv. stages bij Nederlandse waterschappen, Rijkswaterstaatsdiensten, Technische Universiteiten en Hogescholen, ingenieursbureaus en aannemers. 4. Het houden van workshops waarbij ingegaan wordt op: • het hoogwaterrapport; • de case-studies; • de ontwerp- en uitvoeringsprocedures; • de beheer- en onderhoudsstrategieen. 5. Het opstellen van richtlijnen voor het toetsen, ontwerpen en beheren van rivierdijken.
77
78
DE AUTEURS De auteurs van de bijdragen in deze bundel zijn: W.A. de Haan M. van de Paverd P.H.A.J.M. van Gelder P.H.J.A. Leenders J. van Rijnsbergen J. A. Wormgoor De organisaties waarvoor de verschillende auteurs werkzaam zijn worden kort toegelicht.
W.A. de Haan en J. A. Wormgoor ARCADIS is een adviserend en uitvoerend ingenieursbureau op het gebied van milieu en infrastructuur. Het bedrijf is opgericht in 1888 onder de naam Heidemij. Na de beslissing om 1952 ook buiten Nederland te werken is Heidemij uitgegroeid tot een bedrijf dat werkzaam is in 100 landen met circa 200 vestigingen en 6.500 medewerkers. Sinds 1997 is de naam van het bedrijf omgedoopt in ARCADIS. Het bedrijf begeeft zich op de disciplines: gebouwen en fabrieken, nutsvoorzieningen, infrastructurele werken, stedelijke ontwikkeling, ontwikkeling van het landelijk gebied, bodem en grondwater, luchtkwaliteit, afvalbeheersing, vastgoedinformatie en geo-informatie en wordt ingezet bij alle projectfasen zoals daar zijn: studie en advies, projectvoorbereiding, ontwerp en engineering, projectbegeleiding, directievoering, uitvoering en nazorg.
M. van de Paverd De Dienst Weg- en Waterbouwkunde (DWW) is een adviesdienst van Rijkswaterstaat. De dienst vertaalt technische en milieukundige kennis in begrijpelijke en bruikbare adviezen op een breed terrein van de weg- en waterbouw. Onderzoek en de ontwikkeling van toepasbare producten vormen de basis voor de adviezen. Hierbij wordt veelal gebruik gemaakt van ingenieursbureaus en technische onderzoeksinstituten. De DWW is dus een belangrijke schakel bij de uitwisseling van specialistische kennis in de grond-, weg- en waterbouwsector. De jaaromzet bedraagt circa 60 miljoen gulden. De DWW is een onderdeel van het Directoraat-generaal Rijkswaterstaat van het ministerie van Verkeer en Waterstaat. DWW is een van de zes specialistische diensten van Rijkswaterstaat dat verder bestaat uit 10 regionale directies, belast met het beheer en uitvoering van de infrastructuur van het Rijk.
P.H.A.J.M. van Gelder De Technische Universiteit Delft bestaat uit 7 faculteiten waaronder de faculteit der Civiele Techniek en Geowetenschappen. Binnen deze faculteit bestaat de divisie Waterbouwkunde en Geotechniek uit 25 wetenschappelijke medewerkers, 20 promovendi en 20 ondersteunend personeel. De kernactiveiten van de divisie zijn gericht op kustwaterbouwkunde, rivierwaterbouwkunde, havens, scheepvaartwegen en waterbouwkundige constructies.
P. H.J.A. Leenders Naast de reguliere brandbestrijdingstaken en technische hulpverlening is rampenbestrijding een uitermate belangrijke taak voor de regionale brandweer. Niet alleen is de brandweer belast met rampbestrijdingstaken, maar ook met de coördinatie van de voorbereiding op de rampenbestrijding van alle betrokken diensten. Regionale brandweer is een samenwerkingsverband van deelnemende gemeenten voor de uitvoering van wettelijk opgedragen taken.(Brandweerwet en wet rampen en zware ongevallen). Rampenbestrijding in Nederland is een gemeentelijke verantwoordelijkheid. De burgemeester heeft de eindverantwoordelijkheid voor een goede bestrijding en coördinatie. Daarnaast hebben de andere bestuursorganen in Nederland hun eigen bevoegdheden resp. de Commissaris van de Koningin en de minister van Binnenlandse Zaken. De voorzitter van de regionale brandweer vervult meestal ook de rol van coördinerend burgemeester, hetgeen inhoudt dat hij namens de andere 79
burgemeesters optreedt bij hogere bestuursorganen en probeert de verschillende burgemeesters een zelfde afgestemd beleid te laten voeren. De commandant van de regionale brandweer is belast met de operationele leiding bij de daadwerkelijke rampbestrijding. Omdat de ramp zich meestal uitstrekt over meerdere gemeenten (in geval van overstroming of dijkdoorbraak altijd) gaat de coördinatie van de rampenbestrijding veelal direct over naar de regio. De gezamenlijke burgemeesters vormen dan samen met de operationeel leider en adviseurs de beleidsstaf onder leiding van de coördinerend burgemeester. Samen met de operationele staf (operationele diensten aangevuld met gemeentelijke, waterschappen leger etc) vormen zijn het Regionaal Coördinatiecentrum (RCC). Gelijksoortige centra bevinden zich op provinciaal (PCC) en nationaal niveau (NCC).
J. van Rijnsbergen Het Polderdistrict Tieler- en Culemborgerwaarden omvat een gebied van circa 32.000 hectare, globaal gelegen in de driehoek Tiel-Gorinchem-Culemborg. Het polderdistrict is evenals de andere waterschappen in Nederland ingesteld door het Provinciaal bestuur en is hieraan dus ook verantwoording verschuldigd. Bestuurlijk behoort een waterschap evenals een gemeente tot de lagere overheid. Het polderdistrict heeft de zorg voor 54 kilometer rivierdijk langs de Waal en Lek en 70 kilometer rivierdijk ten zuiden van de Linge alsmede de kwel- en zomerkaden in het beheersgebied. In 1997 werkte het polderdistrict aan het versneld verbeteren van 46 van de 54 kilometer rivierdijk langs de Waal en Lek. Een groot deel hiervan, te weten 33 kilometer, valt onder een speciale wet: de Deltawet. Deze wet is na het hoge water van 1995 aangenomen en voorziet in het op orde brengen van alle rivierdijken voor het jaar 2000. Dit is een niet geringe uitdaging. Naast waterkeren heeft het polderdistrict de taak voor de waterbeheersing van het gebied te zorgen. Hiertoe houdt het onder andere de grote watergangen in het gebied schoon. Dit betreft circa 640 kilometer.
80