Deskundigenoordeel uitgelicht Werkgever en werknemer kunnen van mening verschillen over de vraag of een werknemer arbeidsongeschikt is en zo ja, of hij voldoende meewerkt aan zijn re-integratie. De werkgever weigert in dit soort gevallen het loon door te betalen. De werknemer start dan vaak een procedure om toch aanspraak te maken op zijn salaris. Twee partijen staan tegenover elkaar. Voordat een werknemer een dergelijke procedure kan starten, moet hij eerst een deskundigenoordeel bij UWV, ofwel een “second opinion”, hebben aangevraagd. De werknemer hoeft geen deskundigenoordeel te overleggen als de werkgever het nakomen van de re-integratieverplichtingen van de werknemer niet in twijfel trekt, en als het overleggen van het deskundigenoordeel in redelijkheid niet van de
werknemer kan worden gevraagd. Dit kan voorkomen als de werkgever bijvoorbeeld de ziekte eerst niet in twijfel trekt om daar vervolgens in de procedure toch op terug te komen. De kosten voor een deskundigenoordeel bedragen € 400,– voor een werkgever en € 100,– voor een werknemer.
Conflict zelf oplossen De achterliggende gedachte bij deze eis is, dat werkgever en werknemer hun conflict eerst buiten de rechter om regelen. Als de rechter er dan toch aan te pas moet komen, dan doet zich een van de volgende situaties voor: 1. de werknemer legt een deskundigenoordeel over waar de rechter doorslaggevende betekenis aan toekent; 2. de werknemer legt een deskundigenoordeel over waar de rechter geen doorslaggevende betekenis aan toekent; 3. de werknemer legt geen deskundigenoordeel of andere (medische en/of arbeidsdeskundige) informatie over die beantwoording van de relevante vragen (is de werknemer ziek en kan hij nog werken?) mogelijk maakt; 4. de werknemer legt geen deskundigenoordeel over maar wel andere (medische en/of arbeidsdeskundige) informatie over die beantwoording van de relevante vragen mogelijk maakt.
Vervangende werkzaamheden Op 20 december 2013 heeft de Hoge Raad zich uitgesproken over situatie, zoals omschreven bij punt 4 hierboven. Een werknemer treedt op 1 januari 2001 in dienst bij Connexxion als chauffeur. Op 27 februari 2007 meldt hij zich ziek in verband met klachten aan de rechterarm. De bedrijfsarts acht de werknemer echter geschikt voor zijn eigen
werk. Op 6 maart 2007 vraagt de werknemer een deskundigenoordeel aan bij UWV. Na die aanvraag meldt de werknemer zich weer beter op 12 maart 2007, maar kort daarna weer ziek. De bedrijfsarts heeft daarna driemaal geoordeeld – op 6 juni, 11 juli en 18 juli 2007 – dat de werknemer vervangende werkzaamheden kan doen, dus niet zijn eigen werk. De werknemer doet dat ook gedurende een korte periode, maar op enig moment weigert hij er mee verder te gaan. Vanwege deze weigering staakt de werkgever de loondoorbetaling. Na deze loonopschorting voert UWV het deskundigenonderzoek uit dat op 6 maart 2007 door de werknemer is aangevraagd. De UWVdeskundige oordeelt dat de werknemer op 27 februari 2007 niet geschikt was voor zijn eigen werk, maar ook niet voor aangepast werk. De UWV-deskundige heeft nagelaten om de vraag te beantwoorden of de werknemer ook ná 27 februari 2007 arbeidsongeschikt was. De werknemer vraagt daarom op 8 oktober 2007 nogmaals een deskundigenoordeel aan. UWV stuurt eind oktober 2007 de aanvraag terug naar hem met de mededeling deze niet in behandeling te nemen. De aanvraag is namelijk niet volledig ingevuld. De werknemer heeft ook niet van de mogelijkheid gebruik gemaakt om de aanvraag alsnog compleet te maken.
Ziektewetuitkering Op 23 juli 2008 vraagt de werknemer een Ziektewetuitkering aan. UWV weigert deze aanvraag op 5 maart 2009 – bijna een jaar later! – omdat de werknemer zich had moeten inspannen in het re-integratieproces en dat ten onrechte niet heeft gedaan. De werknemer tekent hier bezwaar tegen aan. UWV verklaart dit
bezwaar gegrond en kent de werknemer vanaf 1 augustus 2008 een Ziektewetuitkering toe. De UWV-bezwaararts vindt namelijk dat de bedrijfsarts over onvoldoende medische informatie beschikt voor een verantwoorde beoordeling van de (mate van) arbeidsongeschiktheid van de werknemer. Ook de verzekeringsarts heeft behoefte aan informatie van de behandelend artsen, die nader onderzoek hebben verricht. Op basis daarvan kan pas driekwart jaar na het oordeel van de bedrijfsarts een diagnose worden gesteld. De bedrijfsarts, die niet beschikt over deze essentiële informatie, oordeelt daarom voorbarig, althans zijn oordeel is onvoldoende gemotiveerd. De werknemer vordert daarop loon over de periode van 1 juli 2007 (de dag vanaf de loonopschorting) tot 1 augustus 2008 (de eerste dag van de Ziektewetuitkering), omdat hij in deze periode arbeidsongeschikt was en dus recht op ziekengeld heeft. De werkgever Connexxion meent dat werknemer niet-ontvankelijk is. Dat wil zeggen dat de werknemer zijn vordering niet in kan stellen, omdat hij geen (volledig) deskundigenoordeel heeft overgelegd.
Het oordeel De Hoge Raad maakt in deze zaak duidelijk, dat de rechter – op grond van de feiten en omstandigheden van het concrete geval – een oordeel moet geven over de loonvordering van een arbeidsongeschikte werknemer. Dit kan hij alleen doen als hij de relevante vragen kan beantwoorden op basis van andere medische stukken dan een deskundigenoordeel, mits het ontbreken van dat deskundigenoordeel de werknemer vergeven kan worden Aan de uitspraak kan de algemene regel worden ontleend, dat
men bij de beantwoording van de vraag of een werknemer recht heeft op loon tijdens ziekte, in het achterhoofd moet houden dat dit recht bestaat ter versterking van de positie van de werknemer. Voor het overige is beoordeling van het concrete geval toch echt afhankelijk van de (medische) informatie in het procesdossier en van overige omstandigheden.
Afwijken oordeel bedrijfsarts Een bedrijfsarts moet een oordeel geven over de arbeidsongeschiktheid van een werknemer op basis van de voor hem op dat moment beschikbare informatie. Een bezwaararts (in het kader van de Ziektewetuitkering) heeft vaak door tijdsverloop meer informatie tot zijn beschikking. Op basis van die informatie moet de bezwaararts oordelen en mag/moet hij daarbij afwijken van het oordeel van de bedrijfsarts. De kaarten komen anders te liggen als bedrijfsarts en bezwaararts over dezelfde informatie beschikken. Hoe groter in dat geval het tijdsverloop, des te zwaarder wordt de motiveringsplicht voor de bezwaararts om af te wijken van het oordeel van de bedrijfsarts.
Voldoende beeldvorming Tegen de benaderingswijze van de bezwaararts in deze casus valt weinig in te brengen. Deze heeft namelijk het beleidsdocument “RIV-toets in de praktijk, Werkwijzer voor arbeidsdeskundigen en verzekeringsartsen van UWV” gebruikt. Met dit document heeft UWV de Beleidsregels beoordelingskader poortwachter concreet gemaakt. Uit dit document volgt mede dat sprake moet zijn van “voldoende beeldvorming” in de reden van uitval en/of het sociaal medisch handelen van de bedrijfsarts.
UWV geeft de beeldvorming van een bedrijfsarts een onvoldoende als hij die niet baseert op informatie van de behandelaar, terwijl de verzekeringsarts inschat dat deze wél belangrijk is voor de bedrijfsgeneeskundige begeleiding.
Een blik op de toekomst… Minister Asscher van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft op 29 november 2013 het wetsvoorstel Wet Werk en Zekerheid bij de tweede kamer ingediend. Mocht dit wetsvoorstel een wet worden, dan zal dat een aantal wijzigingen in het arbeidsrecht impliceren. Onder andere de uitbanning van de keuzemogelijkheid voor de ontslagroute. Voor een ontslag op grond van een bedrijfseconomische reden of bij een langdurig zieke werknemer, moet dan de route naar UWV worden gevolgd. Voor een ontslag op grond van een persoonlijke reden (bijvoorbeeld disfunctioneren) moet ontbinding bij de kantonrechter worden gevraagd. De werkgever (in plaats van nu de werknemer) moet dan beschikken over een deskundigenoordeel als hij ontbinding aanvraagt op grond van het niet nakomen van reintegratieverplichtingen of veelvuldig ziekteverzuim. De rechter moet bij de beoordeling van een dergelijk verzoek – ik vat samen – in ogenschouw nemen of: het verzuim verband houdt met de arbeidsomstandigheden; binnen 26 weken een aanmerkelijke verbetering van de situatie optreedt, en de bedongen arbeid kan worden aangepast, of herplaatsing in een andere passende functie mogelijk is. Het is maar de vraag of de wettelijke kaders waarbinnen het UWV een deskundigenoordeel mag/moet geven, ruimte bieden om
bovenstaande vragen te beantwoorden. Ik ga er nu dan ook vanuit dat de beantwoording van die vragen op de schouders van de werkgever komt te rusten, en dat de kantonrechter dit niet zal invullen/aanvullen voor de werkgever. Naar mijn idee zou de wetgever deze onduidelijkheid moeten toelichten bij de behandeling van het wetsvoorstel. Er zitten overigens nog wel meer haken en ogen aan dit voorstel dat mijns inziens verandering dan wel meer toelichting zouden behoeven… Thijs van Liempd, advocaat bij Dijkstra Voermans Advocatuur & Notariaat. Heeft u vragen of opmerkingen over dit onderwerp? Neemt u dan contact op met Thijs van Liempd via
[email protected] of op +31 (0) 30 285 03 04. Bron: HR 20 december 2013, JAR 2014/35
© BG magazine