HOMOBELEID UITGELICHT
HOMOBELEID UITGELICHT EEN PRAKTISCHE GIDS VOOR LOKAAL BELEID
JUDITH SCHUYF EN PETER DANKMEIJER
Schorer Boeken en Kenniscentrum Lesbisch en Homo-emancipatiebeleid, Amsterdam 2005
© 2005, Kenniscentrum Lesbisch en Homo-emancipatiebeleid
ISBN 90 7334 121 3 Eindredactie: Jos Versteegen Boekverzorging: Kees Wagenaars Druk: Haasbeek bv, Alphen aan de Rijn Foto achterplat: Gon Buurman Foto omslag: Sjaan van der Jagt
Schorer Boeken is een onderdeel van Schorer, instituut voor homoseksualiteit,
HOMOBELEID UITGELICHT
gezondheid en welzijn.
Het Kenniscentrum Lesbisch en Homo- emancipatiebeleid informeert en adviseert overheden en organisaties, verbindt kennis en praktijk en fungeert als katalysator van beleid en implementatie. www.homo-emancipatie.nl
[email protected]
Inhoud Voorwoord
7
Deel 1 – Lokaal beleid
9
Inleiding 1.1 Begrippen 1.2 Schets van lokaal homobeleid
2
3
Startsituatie
26
2.2 Gemeenten ingedeeld naar homobeleid
28
2.3 Kenmerken van gemeenten met homobeleid
29
2.4 Knelpunten in 2003
30
2.5 Actuele knelpunten
32
2.6 De emancipatie voltooid?
33
De gemeente als regisseur
36 36
3.2 Relatie met het rijk
37
3.3 Homoseksualiteit en de Wet Maatschappelijke Ondersteuning
40
3.4 Relatie met belangenorganisaties
41
3.5 Relatie met welzijnsorganisaties en andere lokale partners
42
Hoe blijf ik op de hoogte? 4.1 Gemeentelijke monitoren
44 44
4.2 Welke monitoren bestaan er?
47
4.3 Homoparticipatie
49
4.4 Bestuurlijke aandacht
5
19 26
2.1 Enquête onder gemeenten
3.1 De veranderende taak van de gemeente
4
11 14
Homospecifiek beleid in de praktijk
54 58
5.1 Geweld tegen homoseksuelen
58
5.2 Klachtenregistratie
60
5.3 Ruimtelijke ordening en ruimtegebruik
63
5.4 Jeugdbeleid
68
5.5 Ouderen
72
5.6 Allochtone homoseksuelen
77
5.7 Onderwijs
83
5.8 Gezondheid
93
5.9 Kunst en cultuur
100
5.10 Sport en recreatie
102
5.11 Stedenbanden
106
5.12 Voorlichting door de gemeente
107
5.13 Personeelsbeleid bij de gemeente
108
INHOUD
1
HOMOBELEID UITGELICHT
Deel 2 – Good practices
111
1
Rotterdam: Roze Rimpels aan de Rotte
113
2
Den Haag: Tri-angel project
121
3
Utrecht: RonDOM Roze
126
4
Leiden: tolerantie-campagne van het COC
132
5
Amsterdam: Pink Point
137
6
Rotterdam: dialoogproject van Rotterdam Verkeert
142
7
Wageningen: homo-emancipatie in een kleine gemeente
148
8
Nijmegen: werkwijze van een gemeentelijke adviescommissie
157
9
Rotterdam: registratie van antihomoseksueel geweld
163
10
Enschede: aanpak van antihomoseksueel geweld
168
11
Nijmegen: aandacht voor homoseksualiteit in stedenbanden
175
12
Utrecht: MidZomerGrachtfestival
179
13
Leeuwarden: Anna Blaman Huis
185
14
Nijmegen: oog voor diversiteit
190
15
Amsterdam: straten vernoemen naar voorvechters van de homo-emancipatie 195
16
Utrecht: EuroGames
199
Deel 3 – Homo Effect Toets (HET)
207
Noten
213
Lijst van afkortingen
217
Auteurgegevens
219
Voorwoord Dit boek bestaat uit drie delen. Het eerste deel gaat over de algemene spelregels en definities van lokaal homobeleid. We gaan in op het werk van het Kenniscentrum Lesbisch en Homo-emancipatiebeleid (KLH) en de resultaten van het onderzoek naar gemeentelijk homobeleid dat in 2003 door het Kenniscentrum werd verricht. We bespreken de veranderende rol van de gemeente, dan volgt een nadere verkenning van de knelpunten die er op lokaal terrein kunnen zijn. We geven uitgebreide tips en trucs die gemeenten kunnen gebruiken bij het oplossen van lokale homospecifieke problemen. In het tweede deel van dit boek worden zestien good practices gepresenteerd. Van vijftien projecten die hun nut bewezen hebben, verspreid over het land en over uiteenlopende beleidsterreinen, worden opzet, uitwerking en resultaat beschreven. Ter afsluiting van het boek presenteren we in deel 3 de Homo Effect Toets (HET), die kan worden gebruikt om een quick scan van het plaatselijke beleid te maken. In de afgelopen jaren is een grote stap voorwaarts gezet op het gebied van de gelijke behandeling van homoseksuele en biseksuele mannen en vrouwen. Waar nodig heeft de rijksoverheid vrijwel alle wettelijke belemmeringen uit de weg geruimd die een volledig gelijke behandeling in de weg stonden. Volgens het rijk zijn nu vooral de gemeentelijke en regionale overheden aan zet om het beleid in de dagelijkse praktijk handen en voeten te geven.1 De lokale implementatie van het homobeleid blijkt echter voor veel gemeenten niet eenvoudig. Dat is ook wel logisch: er komt de laatste tijd een veelvoud van nieuwe taken en eisen op de gemeenten af. Soms is de problematiek gecompliceerd en omvangrijk. Oude taken als de emancipatie van minderheidsgroepen en doelgroepen komen daarbij in de verdrukking en krijgen een lagere prioriteit. Door de multi-inzetbaarheid van personeel binnen het gemeentelijk apparaat verdwijnt veel expertise op dit gebied zonder dat er een adequate vervanging kan worden gevonden. Tegelijk zijn er kansen. De nieuwe rol van de gemeente als regisseur biedt mogelijkheden voor vernieuwing in het beleid. De invoering van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO), naar verwachting in de VOORWOORD
loop van 2006, geeft gemeenten de verplichting regelmatig met hun burgers in contact te treden om samen de veiligheid en voorzieningen voor kwetsbare groepen te bespreken.
7
In 2002 maakte het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) de oprichting mogelijk van het Kenniscentrum Lesbisch en Homoemancipatiebeleid. Een van de taken van het Kenniscentrum is het ondersteunen van gemeenten bij de implementatie van lokaal homobeleid. In 2003 verrichtte het Kenniscentrum een ‘nulmeting’ onder de bijna vijfhonderd gemeenten die Nederland telt: er werd een inventarisatie gemaakt van wat verschillende gemeenten zoal aan homobeleid deden. Ongeveer tien procent van de gemeenten bleek op de een of andere wijze iets aan homobeleid te doen. Veel gemeenten hadden behoefte aan goede voorbeelden hoe andere gemeenten lokaal homobeleid invulden. Aan die wens wil dit boek tegemoetkomen. Deze publicatie is allereerst interessant voor gemeentebesturen, raadsleden en ambtenaren bij gemeente en provincie. Zij vinden in dit boek mogelijkheden voor gemeentelijk homobeleid en een reeks good practices die hun nut inmiddels hebben bewezen. Het hoeft daarbij niet te gaan om maatregelen die veel geld kosten. Vaak valt er al iets te bereiken door mainstreaming, ook wel inclusief-beleid genaamd. Dit is het inpassen van homoseksualiteit en homoseksuelen in het bestaande beleid. Een andere doelgroep van dit boek zijn professionals die bij uitvoeringsorganisaties werken en projecten voor gemeentelijke en provinciale overheden uitvoeren. Zij kunnen inspiratie opdoen uit de good practices die aan de orde komen. Ten slotte kunnen leden van plaatselijke COC-afdelingen en andere belangenorganisaties in dit boek lezen welke projecten en onderdelen van beleid in andere gemeenten succesvol zijn. Aan de hand daarvan kunnen zij de situatie in hun eigen gemeente nog eens nagaan en zien op welke punten zij bij de gemeentelijke overheid kunnen aandringen op een zinvolle aanvulling van het beleid. Judith Schuyf
HOMOBELEID UITGELICHT
Peter Dankmeijer
8
DEEL1LOKAALBELEID DEEL1LOKAALBELEID DEEL1LOKAALBELEID DEEL1LOKAALBELEID DEEL1LOKAALBELEID DEEL1LOKAALBELEID DEEL1LOKAALBELEID DEEL1LOKAALBELEID DEEL1LOKAALBELEID DEEL1LOKAALBELEID DEEL1LOKAALBELEID DEEL1LOKAALBELEID DEEL1LOKAALBELEID DEEL1LOKAALBELEID DEEL1LOKAALBELEID DEEL1LOKAALBELEID DEEL1LOKAALBELEID DEEL1LOKAALBELEID
HOMOBELEID UITGELICHT
1 Inleiding Homo-emancipatie is over het algemeen geen prioriteit binnen het gemeentebeleid. Het proces rond homo-emancipatie lijkt voltooid, omdat de discriminerende wet- en regelgeving grotendeels is bijgesteld. Bovendien krijgen gemeenten weinig signalen van onveiligheid rond homoseksualiteit en is hun emancipatie-, diversiteits- of integratiebeleid vooral afgestemd op bevolkingsgroepen met economische achterstanden.
Het is juist dat discriminerende wet- en regelgeving grotendeels is bijgesteld, maar dat betekent niet dat het emancipatieproces daarmee is voltooid: • De regelgeving is nog niet afgerond. Adoptie van buitenlandse kinderen blijft een probleem en lesbische stellen worden nog vaak uitgesloten van IVF-behandeling. • De regelgeving wordt vaak onvoldoende of helemaal niet toegepast. Zo mogen bijzondere ambtenaren van de burgerlijke stand op grond van gewetensbezwaren weigeren homostellen te trouwen. Scholen moeten homoseksualiteit meenemen in hun veiligheidsbeleid, maar laten dit vaak achterwege. • De regelgeving en de toepassing ervan zijn op zichzelf niet voldoende om discriminatie tegen te gaan. Burgers houden zich alleen van harte aan regels als zij de zin ervan inzien. Dat sociale draagvlak ontbreekt bij een groot deel van de burgers en bij zorg- en dienstverlenende instellingen. Ook gemeenten zien de noodzaak van aandacht voor homoseksuele burgers niet altijd in. Een voorbeeld is dat homoseksuele burgers zelden informatie kunnen vinden als zij gemeentelijke websites doorzoeken op het trefwoord ‘homoseksualiteit’. Het niveau van discriminatie dat homoseksuele burgers ervaren, loopt in de praktijk van het dagelijks leven niet terug. In vergelijking met andere gediscrimineerde groepen staan homoseksuelen nog steeds het laagst in de rangorde van maatschappelijke acceptatie. De meeste homoseksuelen weten veel discriminatie te vermijden door DEEL 1 - LOKAAL BELEID
in allerlei situaties niet uit te komen voor hun seksuele voorkeur. Dit verbergen van een deel van de eigen persoonlijkheid heeft een keerzijde: het levert een voortdurende stress op, de zogeheten minority stress, die op langere termijn leidt tot sociale en psychische schade. Vaak is discriminatie niet te vermijden of te ontlopen, en is ze van zodanige aard dat homoseksuelen het niet zinnig of wijs vinden er melding 11
van te maken, bijvoorbeeld bij antidiscriminatiebureaus. Alledaagse sociale afstand en afweer komen zoveel voor dat zij die als normaal beschouwen; zij verwachten dat klachten niet serieus zullen worden genomen. Het geringe aantal klachten en aangiften in verband met homo-intimidatie betreft daarom vaak relatief ernstige en schrijnende gevallen. Gemeenten De gemeente is er voor alle burgers, maar over een thema als homoseksualiteit bestaan onder burgers uiteenlopende meningen. Er is nog veel onwetendheid en dat leidt tot vooroordelen. Conservatieve religieuze overtuigingen vormen vaak een belemmering voor gelijke behandeling. Zeker in gemeenten of wijken met een conservatieve bevolking zal dat het geval zijn. Het is van belang dat het gemeentebestuur zorgt dat minderheden niet worden onderdrukt en dat grondrechten worden gewaarborgd. Dat is democratie: de meerderheid beslist, maar houdt wel rekening met minderheden. De gemeente moet zoeken naar algemene, gemeenschappelijke waarden, naar grootste gemene delers waar iedereen zich in kan vinden. Waarschijnlijk is zo’n algemeen gedeelde waarde te omschrijven als ‘respect en tolerantie’ of positiever uitgedrukt: ‘Goed met elkaar omgaan in de gemeente en in de wijk, ook als sommigen moeite hebben met de leefstijl, het uiterlijk, de religie of de afkomst van anderen.’ Wethouders en raadsleden hebben een belangrijke voorbeeldrol. Raadsleden moeten zich goed realiseren hoe ze als gekozen vertegenwoordigers hun bestuurstaak uitvoeren en hoe ze loyaal kunnen blijven aan hun achterban. Het is cruciaal dat zij een balans vinden tussen verschillende belangen, visies en inzichten. Een raadslid zal bij de uitvoering van het beleid bijvoorbeeld evenwichtige, onderling goed afgestemde antwoorden moeten vinden op de volgende vragen: • Wat vinden mijn kiezers van een bepaald thema? • Wat vind ik er zelf van? • Wat is goed voor de hele gemeente of wijk? • Hoe maak ik mijn kiezers duidelijk dat wat goed is voor de gemeente ook goed is voor individuele kiezers?
HOMOBELEID UITGELICHT
De huidige tendens is dat overheden terugtreden en steeds meer taken
12
overlaten aan het maatschappelijk middenveld. Steeds meer verantwoordelijkheid komt te liggen bij degenen die het beleid moeten uitvoeren en de kans is dan groter dat het ook daadwerkelijk gebeurt. In deze situatie krijgt de lokale overheid steeds meer een regietaak. Hoe kan een gemeente dat aanpakken? Het antwoord is: toon leiderschap. Gemeenten moeten laten zien in
welke richting de ontwikkelingen dienen te gaan en daarbij stimulerend optreden. Als zij zich beperken tot het bewaken van randvoorwaarden, zullen ze niet ver komen. Wie leiderschap toont, vervult een actieve rol terwijl hij toch de juiste personen de juiste verantwoordelijkheid laat dragen. Leiderschap komt tot uitdrukking in de formulering van een expliciete visie, die wordt uitgedragen en waarvoor medewerking wordt gevraagd in het contact met organisaties. Waar mogelijk kan de gemeente de uitvoering van bepaalde taken faciliteren, mochten instellingen onvoldoende armslag hebben. Voor de gemeente is het vervolgens belangrijk om de voortgang in de gaten te houden, problemen te signaleren en die samen op te lossen. Waar het gaat om homobeleid moet de gemeente haar visie delen met het middenveld. Ook op dit terrein is een terugtredende overheid geen passieve overheid. Blijvende aandacht voor tolerantie Gemeenten formuleren uiteenlopende redenen waarom zij het belangrijk vinden om homo-emancipatiebeleid uit te voeren. De gemeente Utrecht: ‘Op veel gebieden en terreinen is de tolerantie en integratie daadwerkelijk toegenomen. Men kan daaruit echter niet direct de conclusie trekken dat de doelstellingen en uitgangspunten achterhaald zouden zijn en dat deze hun maatschappelijke relevantie zouden hebben verloren. Bovendien valt er binnen de veranderde samenleving een tendens waar te nemen van toenemende intolerantie. Veel doelstellingen zijn ook slechts gedeeltelijk of voor bepaalde groeperingen in de samenleving gerealiseerd, en het verdient aanbeveling een breder draagvlak te creëren voor een meer algemene tolerantie. Tevens kan men zich afvragen of en in hoeverre eenmaal bereikte doelen ook voor de toekomst daadwerkelijk geconsolideerd zijn. Homoseksualiteit blijkt, naarmate de samenleving aan veranderingen onderhevig is, steeds weer ter discussie te worden gesteld.’2 Ook andere gemeenten zien de spanningen in de multiculturele samenleving als een reden om maatregelen te blijven nemen voor de emancipatie van homoseksuelen. Nijmegen constateert dat in de praktijk van alledag de tolerantie nog lang niet volledig is: ‘Intolerantie, onzichtbaarheid en onveiligheid voor homoseksuele mannen en lesbische vrouwen zijn op sommige plaatsen nog aan de orde van de dag. De gemeenDEEL 1 - LOKAAL BELEID
te realiseert zich dat zij de houding van de Nijmeegse bevolking ten opzichte van homoseksualiteit slechts in beperkte mate kan beïnvloeden. Toch zal een actieve opstelling van de gemeente kunnen bijdragen aan het verhogen van de tolerantie. De rol van de gemeente is daarbij vooral voorwaardenscheppend. Ook is het belangrijk dat de gemeente de rol van regisseur serieus neemt en problemen vroegtijdig signaleert.’ 13
De gemeente Rotterdam streeft naar ‘een pluriforme samenleving waarin iedereen ongeacht sekse, seksuele geaardheid of andere maatschappelijke ordeningsprincipes zoals etniciteit en leeftijd de mogelijkheid heeft een zelfstandig bestaan te verwerven en waarin vrouwen en mannen gelijke rechten, kansen, vrijheden en (sociale) verantwoordelijkheden kunnen realiseren, waarbij uitsluiting wordt tegengegaan.’ Wageningen gaat uit van ‘het meewerken aan een werkklimaat waarin homoseksualiteit niet minder vanzelfsprekend is dan heteroseksualiteit en wordt geaccepteerd, op een positieve manier zichtbaar is en waarin discriminatie niet wordt getolereerd. Met alleen een tolerantere houding van de omgeving wordt homoseksualiteit niet werkelijk als gelijkwaardig aan heteroseksualiteit beschouwd en kan nog niet worden gesproken van emancipatie van homoseksualiteit.’ Het uiteindelijke doel van gemeentelijk homobeleid wordt goed onder woorden gebracht in de regeringsnota over het homo-emancipatiebeleid, Paars over roze (2001), waarin integratie wordt genoemd als een van de doelen van het rijksbeleid. Bij het streven naar integratie gaat het om ‘het bereiken van een situatie waarin mensen, ongeacht hun seksuele voorkeur, op voet van gelijkheid aan alle facetten van het maatschappelijk leven kunnen deelnemen’.
1.1
Begrippen Waar in dit boek sprake is van ‘homobeleid’ gaat het om beleid dat ten goede komt aan homoseksuele en biseksuele mannen en vrouwen alsook aan transgenders, dat wil zeggen mensen die zich niet herkennen in de strikte man-vrouw-tweedeling die onze maatschappij kenmerkt. Zoals iedereen moeten transgenders zich voortdurend benoemen als man of vrouw, ook als dat maatschappelijk niet relevant is. De positie van transgenders kan overeenkomen met die van homoseksuelen waar het gaat om seksuele voorkeur, maar ook veel andere problemen spelen een rol, zoals illegaliteit en werkloosheid. Bij veel transgender-prostituees uit Latijns-Amerika zijn bovendien soa’s en hiv majeure problemen. Om homoseksuelen en aanverwante groepen aan te duiden, wordt in
HOMOBELEID UITGELICHT
de internationale literatuur wel de term GLBT gebruikt, een afkorting van
14
Gay, Lesbian, Bisexual and Transgender. Ook een andere volgorde komt voor: LGBT. Andere moderne termen zijn ‘holebi’s’ (een afkorting van ‘homoseksuelen, lesbiennes en biseksuelen’) en ‘holebitra’s’ (‘homoseksuelen, lesbiennes, biseksuelen en transgenders’). In het belang van de leesbaarheid worden in dit boek alle categorieën samenvattend aangeduid met de term ‘homoseksuelen’.
Het is niet eenvoudig om een goede omschrijving te geven van het begrip homoseksualiteit. Homoseksualiteit is een voorkeur voor personen van hetzelfde geslacht, zoveel is duidelijk, maar die voorkeur kan verschillende vormen aannemen: bijvoorbeeld seksueel, emotioneel of als identiteit. Homoseksualiteit kan exclusief zijn, maar kan eveneens deel uitmaken van een leefstijl waarin ook heteroseksuele elementen zitten. Homoseksualiteit kan open en zichtbaar zijn, maar kan ook verborgen worden gehouden. En er is nog een complicatie. Homoseksualiteit is natuurlijk maar één kenmerk van een mens. Iedereen is zoveel meer dan alleen homoseksueel: man of vrouw (of ertussenin), oud of jong, van een bepaalde afkomst en levensovertuiging, enzovoort. Waarom is er dan toch apart beleid op het gebied van homoseksualiteit nodig? Ten eerste blijken homoseksualiteit en homoseksuelen ook in Nederland verre van volledig te worden geaccepteerd. Steeds vaker wordt gezegd dat de tolerantie in Nederland afneemt. Zeker, in het buitenland is de situatie vaak slechter. In het (gesneuvelde) ontwerp voor de nieuwe grondwet van de Europese Unie, en trouwens ook in de bestaande wetten en richtlijnen, is een relatief zware bescherming van het nondiscriminatiebeginsel op grond van allerlei kenmerken ingebouwd, en tot die kenmerken horen ook homoseksuele of heteroseksuele oriëntatie. Overigens spreekt men liever over seksuele gerichtheid, om aan te geven dat er geen sprake is van een willekeurige, vrije keuze en om de aard van de gerichtheid in het midden te laten. Er bestaat een groot en niet onbelangrijk verschil tussen homoseksuelen en leden van andere maatschappelijke groeperingen, zoals allochtonen, ouderen en gehandicapten. Bij hen is onmiddellijk zichtbaar tot welke groep ze behoren. Homoseksuelen staan altijd voor de keuze of, hoe, en onder welke omstandigheden zij voor hun gerichtheid uit durven of moeten komen. Dat is soms niet zonder risico’s. Een verschil met allochtonen is: allochtonen groeien op in een herkenbare omgeving, want hun hele familie is zoals zij. Bij homoseksuelen is dat juist niet het geval. Die onvanzelfsprekendheid en onzichtbaarheid van homoseksualiteit is een bron van problemen. Veel homoseksuelen ergeren zich aan de dominantie van heteroseksuele normen en waarden in het maatschappelijk verkeer. Heteroseksuelen zijn zo gewend dat heteroseksualiteit de maatschappelijke norm is, DEEL 1 - LOKAAL BELEID
dat ze vaak niet eens in de gaten hebben dat ze geen ruimte laten voor andere opvattingen. Een vrouwelijke patiënt, bijvoorbeeld, wordt al in de eerste minuut buitengesloten wanneer een arts of verpleegkundige haar niet vraagt: ‘Hebt u een partner?’ maar: ‘Hebt u een man?’ De emancipatie van homoseksuelen vooruit helpen betekent vaak ook: een onbevooroordeelde houding aannemen. 15
Over homoseksualiteit en homoseksuelen worden door wethouders en gemeente-ambtenaren wel de volgende opmerkingen gemaakt, die gekscherend zijn maar toch een serieuze ondertoon hebben: • ‘Dat komt bij ons niet voor.’ • ‘Alle homo’s zijn rijk en mondig.’ • ‘Wij krijgen nooit signalen dat er problemen zijn.’ • ‘Homoseksualiteit heeft hier geen prioriteit.’ • ‘Jullie zijn toch al geëmancipeerd?’ Ook ‘bij ons’ komt homoseksualiteit voor: vier tot zes procent van de mensen is homoseksueel, en hoewel er in grote steden als Amsterdam wellicht tot tien procent homoseksuele burgers wonen (in absolute getallen gaat het dan om 50.000 tot 70.000 personen), zijn homoseksuelen verder redelijk over het land verspreid. Dat betekent dat in een stad als Deventer (95.000 inwoners) al gauw 5.000 homoseksuelen wonen, in een stad als Eindhoven (207.000 inwoners) ruim 10.000 en in een kleine gemeente als Bellingwedde (9.675 inwoners) toch nog ruim 400. Niet al die homoseksuelen zijn rijk en mondig. Ook onder homoseksuelen zijn er kwetsbare groepen. Dat gemeenten nooit signalen krijgen, ligt deels aan henzelf: ze staan lang niet allemaal vanzelfsprekend in contact met de homogemeenschap, terwijl dat vaak wel zo is als het gaat om allochtone zelforganisaties. Prioriteit geven, het vierde punt op het lijstje: dat is vooral een kwestie van politiek. Wethouder Gispen van Utrecht zei in een gesprek met het Kenniscentrum: ‘De raad redeneert dat homoseksuelen geen minderheid vormen die prioriteit verdient. De raadsleden veronderstellen dat homoseksuelen goed gebekt zijn en hoog opgeleid. Misschien is dat wel niet zo, maar mijn redenering is: “Ik heb niet te maken met de werkelijkheid maar met de politieke werkelijkheid.”’ En dan de opmerking: ‘Jullie zijn toch al geëmancipeerd?’ Sinds de wettelijke gelijke behandeling van homoseksuelen in Nederland min of meer voltooid lijkt met de openstelling van het burgerlijk huwelijk voor personen van hetzelfde geslacht, wordt in de publieke opinie vaak verondersteld dat de emancipatie van homoseksuelen voltooid is. Er zijn HOMOBELEID UITGELICHT
echter nogal wat gegevens die dat tegenspreken. Uit verschillende
16
onderzoeken blijkt dat de psychische gezondheid van homoseksuelen vaak achterblijft bij die van heteroseksuelen. Uit een recent onderzoek van Henny Bos aan de Universiteit van Amsterdam blijkt dat kinderen die opgroeien binnen lesbische en homoseksuele relaties waar de ouders weinig open zijn over homoseksualiteit, het minder goed doen.3 Volgens Bos is een belangrijke oorzaak hiervan het verschijnsel dat zij aanduidt
als minority stress: het behoren tot een minderheid en de spanning die dat oproept. Uit een onderzoek dat in 2003 door Jan Janssens en Agnes Elling van het Mulier Instituut4 werd gedaan, blijkt dat een aanzienlijk percentage mensen niet open is over homoseksualiteit, al kan die openheid groter of kleiner zijn al naar gelang de sociale context waarin men zich op een bepaald moment bevindt. Veel homoseksuelen zeggen zich niet thuis te voelen in sociale contexten die voor de meeste burgers vanzelfsprekend zijn. Homoseksuelen wordt vaak, al dan niet expliciet, te kennen gegeven dat ze niet in de groep thuishoren. Hetero’s voelen zich kennelijk ongemakkelijk bij hen. Oudere homoseksuelen, die daar de laatste jaren relatief vaak over ondervraagd zijn, zijn hier heel duidelijk over. Een citaat uit het onderzoek Op weg naar een vrolijke herfst, van een lesbische vrouw die een voorval beschrijft tijdens een bijeenkomst van mensen die hun partner verloren hadden: ‘De meeste dames hadden hun man verloren. Toen mijn buurvrouw hoorde dat ik een vriendin als partner had, ging ze ergens anders zitten!’ Een ander merkt op: ‘Mensen reageren verbolgen: je hoeft toch niet te zeggen dat je homoseksueel bent? Ik zeg toch ook niet dat ik hetero ben?’ Een actief kerklid merkt op: ‘Een vertegenwoordiger van een kerk bezocht mij onlangs en deelde mee dat homo’s en lesbo’s geen toegang hebben tot het avondmaal in hun eigen kerk.’ Verder: ‘Op de sportclubs doen de mannen soms terughoudend, vooral buitenlanders, ze gedragen zich bijna onbeschoft.’ Homoseksuelen, op hun beurt, geven aan vaak zeer weinig gemeen te hebben met heteroseksuelen, voor wie het leven meestal draait om huwelijk, gezin en kinderen. Zichtbaarheid Zichtbaarheid is een sleutelbegrip wanneer het gaat om homoseksualiteit en homoseksuelen. Wanneer gelijke behandeling betekent dat homoseksuelen onzichtbaar worden en opgaan in de heteroseksuele meerderheid, is er geen aandacht voor hun positie en wensen. De zichtbare aanwezigheid van homoseksualiteit is voor de gemeente een belangrijke reden om een beleid voor homoseksuele burgers te voeren. Niet alle homoseksuelen kiezen overigens voor zichtbaarheid. Ze kunnen er domweg DEEL 1 - LOKAAL BELEID
geen behoefte aan hebben of bang zijn voor negatieve reacties. Het taboe op coming out is in bepaalde sectoren van de maatschappij nog steeds groot. Zichtbaarheid is ook van belang voor de homoseksuele gemeenschap zelf. Zoals gezegd maken zij, in tegenstelling tot bijvoorbeeld zwarten en gehandicapten, niet zichtbaar deel uit van een minderheidsgroep. Ook 17
worden ze vrijwel altijd geboren in een heteroseksueel gezin. Door dat alles worden ze niet automatisch als lid van een groep gesocialiseerd en moeten ze in hun latere leven een langdurig proces van identiteitsvorming en socialisatie ondergaan om zich goed in hun omgeving thuis te voelen. Diversiteitsbeleid en mainstreaming De gemeente moet zich in haar beleid realiseren dat ‘gelijke behandeling’ van homoseksuelen en heteroseksuelen kan betekenen dat er geen aandacht wordt geschonken aan de leefsituatie en omstandigheden van homoseksuelen. Om die situatie te verbeteren kan de gemeente gebruik maken van diversiteitsbeleid en mainstreaming. Diversiteitsbeleid houdt rekening met de verschillen in de bevolking en zorgt ervoor dat alle groepen met het oog op die verschillen op dezelfde wijze behandeld worden. Dat wil bijvoorbeeld zeggen dat de personeelssamenstelling van een organisatie een afspiegeling moet zijn van de samenstelling van de bevolking wat betreft leeftijd, geslacht, etnische afkomst, maar ook wat betreft seksuele oriëntatie. Mainstreaming is het systematisch bekijken van het effect van alle voorgenomen beleidsmaatregelen op verschillende maatschappelijke groeperingen, zowel in de plan- als in de implementatie- en evaluatiefase. Het doel, namelijk gelijke behandeling, moet voortdurend voor ogen worden gehouden: bij het totaal van het beleid, bij het ontwikkelen van beleid, bij onderzoek, wet- en regelgeving, belangenbehartiging, het toewijzen van middelen, het plannen en monitoren van projecten. Zonder politieke wil zullen mainstreaming en diversiteitsbeleid niet slagen: de gemeentelijke organisatie moet erachter staan. Het beleid moet door iedereen in de organisatie worden gedragen en niet alleen aan bepaalde specialisten worden overgelaten. Wanneer de ambtenaar die zich speciaal met gelijke behandeling bezighoudt vertrekt of een andere functie krijgt, moet zijn werk als vanzelfsprekend worden overgenomen door een ander. Vaak wordt beleid als ‘neutraal’ omschreven. Ambtenaren denken in veel gevallen niet na over gelijke-behandelingsaspecten of menen dat die niet van toepassing zijn omdat ze toch hun best doen om de grootste geHOMOBELEID UITGELICHT
mene deler van de bevolking te laten profiteren. Maar dit kan betekenen
18
dat bepaalde groepen worden uitgesloten omdat ze van de norm afwijken. Discriminatie of gelijke behandeling? In artikel 1 van de Nederlandse grondwet is in artikel 1 sprake van zowel gelijke behandeling als discriminatie. De formulering luidt: ‘Allen die zich in Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk behandeld. Dis-
criminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke grond dan ook, is niet toegestaan.’ Er blijkt dus verschil te bestaan tussen non-discriminatie en gelijke behandeling. Bij discriminatie wordt er onterecht onderscheid gemaakt: mensen worden ongelijk behandeld op grond van kenmerken die er niet toe doen, zoals sekse, handicap, leeftijd, afkomst en seksuele voorkeur. Het gaat daarbij niet alleen om gedachten en ideeën, maar vooral ook om wat er gedaan en gezegd wordt. Discriminatie heeft alles te maken met gedrag en uitlatingen in de omgang met anderen. Gelijke behandeling wil zeggen dat iedereen, ongeacht de situatie, op dezelfde manier wordt behandeld. Gelijke behandeling kan leiden tot een gevoel van onrechtvaardigheid, bijvoorbeeld wanneer voorzieningen ter bescherming van oudere of vrouwelijke werknemers moeten verdwijnen omdat jongeren of mannen vinden dat ze ongelijk behandeld worden. Volgens sommige juristen, zoals de Leidse hoogleraar Rikki Holtmaat, is de gelijke behandeling te ver doorgeschoten: ‘Het staat immers iedereen vrij anderen ongelijk te behandelen, althans, zolang het niet voortkomt uit ongefundeerde minachting voor een bepaalde bevolkingsgroep en de rechten van de mens niet wezenlijk aantast.’5 Echte discriminatie daarentegen moet krachtig worden bestreden met behulp van wetgeving waarin zonder meer wordt gesteld dat discriminatie de menselijke waardigheid en individuele autonomie aantast en om die reden verboden is. In het licht hiervan streeft de homobeweging in Nederland naar uitbreiding van artikel 1 van de grondwet, zodat discriminatie op grond van seksuele gerichtheid expliciet verboden wordt. Zo hoopt men een duidelijker fundament te krijgen voor bestrijding van discriminatie op grond van homoseksualiteit, die het momenteel nog moet afleggen tegen de vrijheid van godsdienst of meningsuiting.
Schets van lokaal homobeleid Het zal duidelijk zijn dat niet alle gemeenten hetzelfde beleid kunnen voeren ten aanzien van homoseksualiteit: ze zijn in ieder geval afhankelijk van de omvang van de gemeente. In een grote stad wonen nu eenmaal meer homoseksuelen dan in een plattelandsgemeente. Sterker nog, er is sprake van een zekere oververtegenwoordiging van homoseksuelen in de grote steden, en daar dan weer vooral in bepaalde wijken, zoals de
DEEL 1 - LOKAAL BELEID
1.2
oude binnensteden en de wat chiquere negentiende- en vroeg-twintigsteeeuwse stadswijken om de binnenstad heen.6 Interessant is dat een tolerante sfeer voor homoseksuelen een graadmeter blijkt te zijn voor de ontwikkeling van de stedelijke economie en de ruimte die een stad creatieve ondernemers biedt om er te werken, te wonen en te recreëren. Gro19
te steden hebben dus meer homoseksuele inwoners. Grote steden en sommige kleinere steden hebben ook een regionale functie als uitgaanscentrum, terwijl andere middelgrote steden juist als ‘slaapstad’ een minder duidelijke functie hebben waar het gaat om zichtbare homoseksualiteit. Afhankelijk van de grootte en de functie van de stad wordt hieronder een aantal mogelijkheden gegeven die een gemeente heeft om homobeleid te maken. Voor elke gemeente geldt: • De gemeente gaat in haar contacten met gemeentelijke en maatschappelijke organisaties regelmatig na of het onderwerp homoseksualiteit aan de orde komt. • De gemeente gaat na of er voldoende deskundigheid in huis is ten aanzien van homoseksualiteit en of de aangeboden diensten waar nodig specifiek voor homoseksuelen worden ingevuld. • De gemeente probeert om geen gewetensbezwaren ten aanzien van het sluiten van huwelijken van personen van gelijk geslacht toe te staan en zorgt dat het trouwformulier is aangepast aan de neutrale situatie (dus geen man/vrouw-formulieren). Indien noodzakelijk en op verzoek laat de gemeente het formulier vertalen. • De gemeente onderhoudt regelmatig contact met de politie en het dichtstbijzijnde antidiscriminatiebureau over bestrijding van geweld tegen homoseksuelen. • De gemeente onderhoudt contact over de situatie op homo-ontmoetingsplaatsen met de politie, de gebruikers en de grondeigenaar. • De gemeente neemt seksuele gerichtheid mee als variabele in de verschillende gemeentelijke monitoren. Grote steden Grote steden hebben zowel een woon- als een uitgaansfunctie voor homoseksuelen. Homoseksualiteit is er zichtbaar, ook in het middenstandsaanbod (cafés, restaurants, disco’s, boekhandels). Omdat er veel homoseksuelen wonen, is er een zichtbaar en herkenbaar aanbod voor homoseksuele ouderen en ouders, maar ook voor mensen met hiv/aids. De vier grote steden (Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Utrecht), verenigd in de HOMOBELEID UITGELICHT
G4, kennen een specifieke grotestadsproblematiek, die momenteel weer-
20
spiegeld wordt in het toenemend aantal meldingen van geweld tegen homoseksuelen. Grote steden kunnen een gericht homo-emancipatiebeleid voeren, dat vastgelegd is in een gemeentelijke homonota (Utrecht en Rotterdam) of in een emancipatienota (Den Haag). Er kan een ambtenaar worden aangewezen met een vast aantal werkuren per week ten behoeve van het
homo-emancipatiebeleid. Met de plaatselijke homobelangenvereniging kan een convenant worden afgesloten waarbij de gemeente jaarlijks een vast bedrag vrijmaakt, in ruil waarvoor de vereniging omschreven taken op het gebied van voorlichting en opvang verricht. Met de gemeentelijke diensten kunnen facet-afspraken worden gemaakt. De gemeente houdt de roze sociale kaart bij op internet. Voorbeeld: Rotterdam Rotterdam is een goed voorbeeld van de wijze waarop een grote gemeente werk kan maken van het homo-emancipatiebeleid. In 2003 eindigde Rotterdam nipt als tweede waar het ging om de gemeente met het beste homo-emancipatiebeleid. Het homobeleid is op dit moment ondergebracht bij twee wethouders (Veiligheid & Volksgezondheid en Onderwijs & Integratie). De ambtelijke coördinatie van het homo-emancipatiebeleid in Rotterdam werd lange tijd uitgevoerd door de GGD, maar sinds 2005 neemt de Dienst Stedelijk Onderwijs, afdeling Educatie en Beroepsonderwijs, dit voor zijn rekening. Er is een ambtenaar die zowel vrouwen- als homobeleid in haar portefeuille heeft. Een derde van de tijd is bestemd voor homo-emancipatiebeleid. Rotterdam regelt het homo-emancipatiebeleid vooral door het verstrekken van financiële middelen aan uitvoerende organisaties, met een belangrijke rol voor de organisatie Rotterdam Verkeert. Ook andere gemeentelijke of gesubsidieerde organisaties houden zich bezig met onderwerpen die nauw verwant zijn met het homo-emancipatiebeleid, zoals antidiscriminatiebureau RADAR. Dit gebeurt in overleg met de ambtenaar. Tevens is er regelmatig overleg met de homobelangengroeperingen in de stad, onder meer via een adviescommissie. In overeenstemming met het landelijk homo-emancipatiebeleid rust het Rotterdamse beleid op twee pijlers: enerzijds het faciliteren van homozelforganisaties en belangenorganisaties om homoseksuelen zelf de mogelijkheid te geven zich weerbaarder op te stellen in de maatschappij, anderzijds het creëren van meer tolerantie en een homovriendelijk klimaat. In het actieprogramma ‘Emanciperen doe je niet alleen’ (2003-2006) worden drie doelen geformuleerd: DEEL 1 - LOKAAL BELEID
• De beleidsuitvoering verbeteren, zodat subsidies meer resultaatgericht worden ingezet. • Prioriteit komt te liggen bij maatregelen om de tolerantie ten aanzien van homoseksualiteit in de multiculturele stad te garanderen en de stad homovriendelijk te maken en te houden. • Mainstreaming van het homo-emancipatiebeleid. Alle gemeentelijke 21
diensten en organisaties moeten zich ervan bewust zijn dat zij een aandeel kunnen en moeten hebben in het bestrijden van discriminatie en intolerantie. Het gaat dan vooral om de beleidsterreinen openbare orde en veiligheid, inburgering en integratie, jeugdbeleid, onderwijs, ouderenbeleid, gezondheidszorg, welzijn, sport en recreatie, cultuur, en het personeelsbeleid bij de gemeente zelf. Middelgrote gemeenten Een belangrijk verband voor de middelgrote gemeenten vormt de zogeheten G31, in de praktijk meestal G30 genoemd. Deze groep, die zich nog steeds uitbreidt, bestaat uit 31 gemeenten die in drie fases op grond van verschillende criteria bij elkaar gebracht zijn. Argument voor selectie bleek niet alleen de omvang (100.000 of meer inwoners), maar ook de aanwezigheid van meervoudige problemen in bepaalde wijken. Een ander criterium waaraan deze gemeenten voldoen: er moet sprake zijn van sociale vernieuwing (zie www.kcgs.nl). Enkele grotere gemeenten, zoals Almere, Haarlemmermeer, Apeldoorn en Zoetermeer, horen niet tot de G31 maar kennen toch grote achterstandsproblemen. De gemeenten uit de G31, aangevuld met enkele andere grotere steden, kunnen zich in hun homobeleid vooral richten op ondersteuning van de belangenorganisaties (die in deze gemeenten meestal wel bestaan) door middel van het sluiten van een convenant, zodat zij opvang en voorlichting kunnen doen. In middelgrote steden komt de achterstandsproblematiek vaak tot uitdrukking in een groter gevoel van onveiligheid. Het bevorderen van veiligheid in de wijk zou projectmatig kunnen worden aangepakt. Wanneer een gemeente onvoldoende financiële middelen voor zo’n project ter beschikking heeft, kan bezien worden of er in samenwerking met een of meer andere gemeenten uit de G31 een project kan worden ontwikkeld. Iedere gemeente hoeft dan immers maar een deel van de kosten te dragen. Gemeenten uit de G31, en trouwens ook kleinere gemeenten, besteden in toenemende mate professionele taken uit aan gespecialiseerde organisaties die bovengemeentelijk werken, namelijk regionaal of zelfs landelijk. Het gaat meestal om organisaties op het gebied van gezondheid, welzijn en onderwijs. Ze ontwikkelen producten (vooral projecten op het HOMOBELEID UITGELICHT
gebied van welzijn) die door de gemeenten worden afgenomen. Het is
22
evident van groot belang dat de gemeenten er in het overleg met deze organisaties op toezien dat in de producten waar nodig aandacht wordt besteed aan homoseksualiteit en dat er niet automatisch wordt uitgegaan van hetero-normativiteit.
Voorbeeld: Nijmegen Waar het gaat om homo-emancipatiebeleid hebben sommige middelgrote gemeenten een uitgebreid pakket maatregelen genomen. Zo’n gemeente is Nijmegen, in 2003 winnaar van de door het Kenniscentrum Lesbisch en Homo-emancipatiebeleid ingestelde Lantaarnprijs voor de gemeente met het beste homo-emancipatiebeleid. In Nijmegen stoelt het homobeleid thans op een notitie van de gemeenteraad, de Notitie actualisering homo/lesbisch beleid 2002-2005, die in januari 2002 door het college van Burgemeester en Wethouders werd overgenomen. De notitie constateert dat sinds de vorige raadsnota, Meer dan tolerantie (1988), een aantal successen is geboekt, met name op het terrein van politie, welzijn, maatschappelijk werk en antidiscriminatie. Toch is er op de volgende punten nog beleid nodig: • Het bevorderen van het gevoel van veiligheid. • Verbreding van het draagvlak in de samenleving. • Het behoud van de hulpverlenende en sociale infrastructuur. • Hulp aan kwetsbare groepen en achterstandsgroepen, zoals jongeren, vrouwen, ouderen, allochtonen en homoseksuelen. • Aandacht voor lichamelijke en geestelijke gezondheidszorg. • Het stimuleren van de zichtbaarheid van weinig zichtbare groepen als lesbische vrouwen. Dit alles leidt in Nijmegen tot drie prioriteiten: • Nadruk op subsidiëring van activiteiten gericht op de emancipatie van achterstandsgroepen. • De intentie om met de homo-organisaties te komen tot activiteiten rond het thema ‘homoseksualiteit en de multiculturele samenleving’ en activiteiten gericht op het bevorderen van het veiligheidsgevoel. • Het vastleggen van criteria voor de beoordeling van subsidie-aanvragen. Het Nijmeegse gemeentebeleid is breed opgezet. Speciale aandachtsfunctionarissen voor homoseksualiteit zijn er bij de politie, in het voortgezet onderwijs en bij het maatschappelijk werk. Een ambtenaar houdt zich bezig met de uitvoering van dit beleid; tevens is er ambtelijke ondersteuning voor de Adviescommissie Homo-/Lesbisch Beleid, die gevraagd DEEL 1 - LOKAAL BELEID
en ongevraagd advies geeft over homobeleid in de gemeente. In Nijmegen besteedt een ambtenaar 0,1 f.t.e. van de werktijd aan de ontwikkeling van het beleid en aan de ambtelijke ondersteuning van de Adviescommissie Homo-/Lesbisch Beleid.
23
Kleine gemeenten Kleine gemeenten hebben vaak minder homoseksuele inwoners, zodat er beperkte middelen en mogelijkheden zijn voor het ontwikkelen van homo-emancipatiebeleid. Dat wil echter niet zeggen, dat er niet gericht op een aantal speerpunten kan worden ingezet, zoals blijkt uit het onderstaande voorbeeld van de gemeente Wageningen. Bovendien kunnen kleine gemeenten contact zoeken met andere kleine gemeenten, bijvoorbeeld in regio-verband. Ook buiten de regio kunnen gemeenten samenwerkingsverbanden aangaan. Het doel van deze contacten moet zijn: nagaan of bepaalde projecten gemeenschappelijk kunnen worden uitgevoerd en gefinancierd. Er bestaan drie soorten kleinere gemeenten: • Kleine stedelijke kernen die al lang zelfstandig zijn, zoals Naarden en Wageningen. Deze gemeenten hebben van oudsher vaak een zekere centrumfunctie. • Gemeenten die uit verschillende kleine kernen tot één grotere gemeente zijn samengevoegd, maar die een geringe stedelijke verdichting vertonen. • Plattelandsgemeenten. Zij kenmerken zich door de aanwezigheid van een groot aantal kleinere kernen. In het eerstgenoemde type gemeente is vaak nog wel sprake van een zekere homo-infrastructuur, al is die doorgaans bescheiden; in het tweede type is dat meestal niet zo. Het eerste dat een kleinere gemeente kan doen is maatregelen treffen om de onzichtbaarheid van homoseksualiteit op te heffen, door het inzetten van de gemeentelijke monitoren. Daarnaast kan de gemeente zich richten op deskundigheidsbevordering van de lokale welzijns- en zorgorganisaties. Speciale aandacht verdient hierbij de positie van homoseksuele ouderen en jongeren. Voorbeeld: Wageningen De kleine gemeente Wageningen heeft allereerst de infrastructuur rond homobeleid handen en voeten gegeven. De gemeente stelt prijs op een goed contact met de lokale homobelangenorganisatie (Homogroep WaHOMOBELEID UITGELICHT
geningen) en investeert daar ook in. Er is een emancipatiemedewerkster
24
die acht uur per week kan besteden aan emancipatiezaken, met bijbehorend budget. De gemeente heeft gekozen voor het voeren van een facetbeleid. Daarbinnen wordt pragmatisch te werk gegaan: er wordt uitgegaan van het bestaande beleid, dat waar nodig wordt toegespitst op homoseksualiteit.
In de gemeente Wageningen zal in samenwerking met de afdeling Voorlichting een plan van aanpak worden gemaakt om homoseksualiteit op een positieve manier zichtbaar te maken. Culturele instellingen in de gemeente, zoals de bibliotheek en de schouwburg, wordt gevraagd programma-onderdelen over homoseksualiteit op te nemen. Voorlichting op scholen wordt gezien als een belangrijk middel om tolerantie te bevorderen. Dit zou al in de hoogste groepen van het basisonderwijs dienen te gebeuren, via het bestaande voorlichtingsprogramma van de politie ‘Doe effe normaal’. Homoseksuelen in de wijk De organisatie van buurten en wijken is doorgaans aangepast aan de dagelijkse gang van zaken rond gezinnen. Het is maar de vraag of die situatie homoseksuelen aanspreekt. Homoseksuelen wonen in wijken tussen gezinnen, maar meestal ligt hun referentiekader op stadsniveau. Wonen ze op het platteland, dan zijn ze vaak georiënteerd op de dichtstbijzijnde stad. Dat heeft te maken met de volgende factoren: • Hoewel dat langzaam aan het veranderen is, hebben de meeste homoseksuelen geen (kleine) kinderen (vaak overigens wel volwassen kinderen). Om die reden zullen zij niet deelnemen aan netwerken rond school en zorg, en zich daar ook niet bij betrokken voelen. • Veel homoseksuelen hebben een slechte band met hun familie en als de band wel goed is, willen zij toch niet afhankelijk zijn van zorg door familie. Vrienden vormen vaak het primaire sociale kader. • Uitgaansmogelijkheden bevinden zich doorgaans in de grotere steden van het land. • Vanwege de angst voor herkenning die bij veel homoseksuelen ook tegenwoordig nog bestaat, zoeken zij vaak de anonimiteit van de grote stad. De eindconclusie van dit alles is, dat het homo-emancipatiebeleid het beste vanuit de centrale stad kan worden gecoördineerd. Daarmee wordt bovendien voorkomen dat door de vaak kleine aantallen zichtbare homoseksuelen in de wijk het idee postvat dat ‘het hier niet voorkomt’. Het is ook eerlijker wat betreft de verdeling van geld: activiteiten in een bepaalDEEL 1 - LOKAAL BELEID
de wijk zullen vaak door bewoners van andere wijken worden bezocht. Zo werd een activiteit voor roze ouderen in een buurthuis in de Rivierenbuurt in Amsterdam aanvankelijk vooral bezocht door bezoekers van buiten de wijk: zij hoefden niet bang te zijn om te worden herkend door buurtgenoten.
25
2 Startsituatie De eerste gemeentelijke homo-emancipatienota’s werden in 1983 en 1984 gerealiseerd door de gemeenten Amsterdam en Amersfoort. Onderzoeken in die periode, zoals dat van de Interfacultaire Werkgroep Homostudies met een overzicht van gemeenten die homobeleid uitvoerden, en naar de personeelssituatie van de gemeente Amsterdam7, toonden aan dat het met de uitvoering van de mooie voornemens vaak niet goed ging.
Enkele oorzaken: het beleid werd niet gedragen door het ambtelijk apparaat, er was gebrek aan kennis over de manier waarop het beleid moest worden uitgevoerd en soms waren de beleidsvoornemens te vergaand. Om het homobeleid een steun in de rug te geven, verscheen daarom in 1992 onder auspiciën van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) het boek Dat het niet ongezien is gebleven, van de hand van Heleen Westra en Arthur Kocken. Dit boek belichtte het gemeentelijk homoemancipatiebeleid en gaf veel praktische informatie en tips over de verschillende aspecten van emancipatiebeleid. Tussen 1999 en 2001 voerde het Amsterdamse adviesbureau Empowerment Lifestyle Services in opdracht van COC Nederland het project ‘Ondersteuning lokale beleidsmakers rond homoseksualiteit’ uit. Doel was: een netwerk opbouwen van gemeente-ambtenaren die homobeleid, emancipatiebeleid of diversiteit in hun portefeuille hadden, het uitbrengen van een nieuwsbrief en het organiseren van enkele uitwisselingsbijeenkomsten. Het project werd afgesloten met de conclusie dat een bredere en meer actieve ondersteuning van lokale overheden, welzijnsinstellingen en belangenorganisaties nodig was en legde met het opgebouwde netwerk een basis voor het Kenniscentrum Lesbisch en Homo-emancipatiebeleid. In 2002 werd het Kenniscentrum opgericht. De oprichting, en de verkregen subsidie van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), was het gevolg van de wens van de homo-belangenverenigingen om te komen tot de instelling van een expertisecentrum dat de kennis en informatie die voorheen aanwezig waren bij de werkgroepen HomostuHOMOBELEID UITGELICHT
dies aan de universiteiten kon bundelen en verder geleiden. Het ministe-
26
rie ziet het Kenniscentrum als een belangrijk instrument voor de lokale implementatie van homospecifiek beleid.
2.1
Enquête onder gemeenten In 2003 verrichtte het Kenniscentrum een enquête onder de bijna vijfhon-
derd gemeenten in Nederland. Er werd een groot aantal vragen gesteld over de status en de inhoud van het gemeentelijk emancipatiebeleid (inclusief het homo-emancipatiebeleid), over de instrumenten die de gemeente daarbij gebruikte, de knelpunten, het contact met de lokale belangenorganisatie en de opvattingen over de voortgang van het emancipatieproces. Van de verstuurde enquêtes kreeg het Kenniscentrum bijna veertig procent retour; de respons was dus voldoende om verantwoorde uitspraken te kunnen doen. Belangrijkste conclusies: • Nog geen tien procent van de Nederlandse gemeenten doet ‘iets’ aan homo-emancipatiebeleid. (Een vergelijking: maar liefst zestig procent heeft speciaal beleid voor jongeren en ouderen.) • De gemeenten die wel iets aan homobeleid doen, zijn vooral de grotere steden in de Randstad. Ze hebben een linkse of gemengde gemeenteraad. Er wonen veel studenten. • In de gemeenten met homospecifiek beleid woont zeventien procent van de bevolking. In totaal bereikt het homo-emancipatiebeleid 27 procent van de bevolking. • Noord-Holland is de meest homovriendelijke provincie, Nijmegen is de meest homovriendelijke gemeente, gevolgd door Amsterdam, Rotterdam en Utrecht en de kleinere gemeente Wageningen. • Veel gemeenten zien knelpunten op het gebied van voorzieningen voor oudere, jongere en allochtone homoseksuelen, waar het gaat om onderwijs en sociale veiligheid. De meerderheid van de gemeenten zegt echter niet op de hoogte te zijn van knelpunten. • Gemeenten maken over het algemeen slecht gebruik van de verschillende instrumenten die zij ter beschikking hebben om homo-emancipatiebeleid te voeren. Informatievoorziening, voorlichting en deskundigheidsbevordering schieten te kort. • Nog niet de helft van de gemeenten (45,5 procent) voert een beleid waarbij alle ambtenaren van de burgerlijke stand geacht worden huwelijken tussen personen van gelijk geslacht te voltrekken. Een derde van de gemeenten heeft het trouwformulier niet aangepast, zodat er nog steeds gesproken wordt over een verbintenis tussen man en vrouw. • Als werkgever van homoseksuele personeelsleden schiet de gemeente ernstig te kort, want in weinig gemeenten zijn maatregelen genoDEEL 1 - LOKAAL BELEID
men om pesten en discriminatie op grond van homoseksualiteit te voorkomen. In hoeverre de interne gemeentelijke personeelsregelingen zijn aangepast is onduidelijk. • Een aantal gemeenten verstrekt een jaarlijkse subsidie ten behoeve van homo-emancipatie. In het verleden werd deze subsidie als exploitatiesubsidie (meestal) gegeven aan het COC, waarbij er niet of nau27
welijks een tegenprestatie werd verwacht. Uit de enquête van het Kenniscentrum bleek dat het niet om wereldschokkende bedragen ging, zeker niet als ze worden omgerekend per homoseksuele inwoner van de gemeente. • Circa vijftien gemeenten hadden in 2003 een budget voor homobeleid. De bedragen per inwoner van de gemeente varieerden van 2 tot 6 eurocent in enkele kleinere gemeenten tot 20 tot 40 eurocent in gemeenten die een serieus homobeleid voeren (bij vijf procent homoseksuelen is dat 4 tot 9 euro per homosekuele inwoner). Relatief veel geld werd uitgegeven door de vier grote steden en door Nijmegen, Wageningen en Leiden. In enkele gevallen werden door deze gemeenten nog aanvullende bedragen voor de plaatselijke homo-organisaties ter beschikking gesteld.
2.2
Gemeenten ingedeeld naar homobeleid Van de gemeenten die op de enquête hebben gereageerd, kent bijna 27 procent een of andere vorm van aandacht voor homoseksualiteit in het beleid of de uitvoering. Aangezien er weinig redenen zijn om aan te nemen dat gemeenten die niet reageerden toch homospecifiek beleid kennen, gaan wij ervan uit dat, zoals gezegd, ongeveer tien procent van de in totaal 486 Nederlandse gemeenten iets met homoseksualiteit in het beleid doen. Wij onderscheiden vijf soorten gemeenten, al naar gelang de vormen van homobeleid die zij kennen of niet kennen: • Gemeenten met actief homobeleid (in de enquête: elf gemeenten). Zij kennen een homospecifiek beleid of hebben een expliciete doelstelling over homoseksualiteit met een bijbehorend substantieel budget. • Gemeenten met structureel homobeleid (dertien gemeenten). Zij vermelden homoseksuelen als een van de doelgroepen binnen hun emancipatie- of diversiteitsbeleid. Daar waar het bij voornemens blijft, zijn er gemeenten (acht tot negen van de dertien) met kansen tot uitbouw van het beleid. • Gemeenten met incidenteel homobeleid (22 gemeenten). Zij kennen
HOMOBELEID UITGELICHT
geen beleidsvoornemens ten opzichte van homoseksualiteit, maar
28
treffen wel faciliterende of subsidiërende voorzieningen voor homoseksuelen. Het kan daarbij gaan om substantiële bedragen. • Gemeenten die erkennen dat er knelpunten bestaan op het terrein van homo-emancipatie, maar daar thans niets aan doen (26 gemeenten). Deze gemeenten zijn mogelijk gevoelig voor het nemen van meer specifieke maatregelen op dit gebied.
• Gemeenten die geen blijk geven van interesse in homobeleid. Gemeenten met incidenteel homobeleid en gemeenten die erkennen dat er knelpunten bestaan, zijn kansrijk voor de ontwikkeling van homospecifiek beleid. Het is van belang dat dit beleid in de gemeente wordt ingebed en niet afhankelijk is van de actuele politieke situatie. De beste wijze om dit te waarborgen is het structureel opnemen van een paragraaf met de beleidsvoornemens ten aanzien van homoseksualiteit in het gemeentelijk facetbeleid en door het aanstellen van een coördinerend wethouder met uitvoerend ambtenaar.
Kenmerken van gemeenten met homobeleid Gemeenten die iets doen aan het ontwikkelen van homobeleid hebben vaak enkele kenmerken gemeen: aantal inwoners, ligging, politieke voorkeur en samenstelling van de bevolking. Goede voorwaarden voor homobeleid blijken te zijn: meer dan 100.000 inwoners, ligging in de Randstad, een gemeenteraad met een linkse of gemengde samenstelling en — last but not least — de aanwezigheid van een universiteit of hogeschool. De grote steden in de Randstad en enkele belangrijke universiteitssteden (Nijmegen, Wageningen en Leiden) scoren goed. Ligging en aantal inwoners Het zijn vooral de randstedelijke provincies en Gelderland waar het meest expliciete homospecifiek beleid wordt gevoerd. De vier grote steden doen allemaal wel iets aan homobeleid. Zoals in paragraaf 1.3 werd uiteengezet, is het eenvoudiger om in grote steden aan homospecifiek beleid te doen, omdat er meer middelen en zichtbare uitingen van homoseksualiteit zijn. Dat wil niet zeggen dat er voor andere gemeenten geen mogelijkheden bestaan. ‘Stadslucht maakt vrij’, wordt wel beweerd. Leven in de stad is in de literatuur over homoseksualiteit een belangrijke voorwaarde tot emancipatie. Men kan zich in de stad ontwikkelen zonder de sociale controle die vaak eigen is aan kleinere gemeenschappen: de trek naar grote steden, die in de meeste landen al decennialang gaande is, heeft ook daar mee te maken. Volgens sommige onderzoekers snijdt het mes aan twee kanten, omdat het stadsleven ook bevorderlijk is voor de seksuele keuzemo-
DEEL 1 - LOKAAL BELEID
2.3
gelijkheden van degenen die daar al wonen. Een stad als Amsterdam schat dat tien procent van haar inwoners homoseksueel is. Ook de samenstelling van de bevolking is van belang. Onder hoger opgeleiden komen mogelijk meer homoseksuelen voor dan onder lager opgeleiden. 29
Politieke kleur De politieke kleur van de gemeenteraden is na de gemeenteraadsverkiezingen van 2002 nogal veranderd, maar het beleid is meestal al voor die periode vastgelegd voor enkele jaren. Politieke kleur is daarom beperkt onderzocht; van gemeenten die volgens de enquête op een of andere wijze in beleid of implementatie iets met homoseksualiteit deden, is de politieke strekking van de gemeenteraad in 2003 bepaald. Daarbij werden vier categorieën onderscheiden: ‘links’ (gemeenteraad met een meerderheid van PvdA, D66, GroenLinks en SP), ‘rechts’ (gemeenteraad met een meerderheid van CDA, VVD, ChristenUnie en SGP), ‘gemengd’ (geen duidelijke meerderheden) en ‘lokaal’ (gemeenteraad met overwegend lokale partijen). Gemeenten met een overwegend linkse gemeenteraad hebben meer aandacht voor homoseksualiteit in het beleid dan gemeenten met een rechtse signatuur. Rechtse gemeenten hebben echter wél vaker budget ter beschikking. In ruim veertig procent van de gemeenten die iets met het onderwerp homoseksualiteit doen heeft de raad een gemengde samenstelling; bestuurlijke pluriformiteit is kennelijk geen slechte voedingsbodem voor aandacht voor homoseksualiteit.
2.4
Knelpunten in 2003 Wanneer men de nota’s en plannen van de gemeenten op homoseksueel gebied doorleest, valt op dat de gemeenten die iets aan homobeleid doen vaak een beperkt aantal prioriteiten hebben. Veiligheid, de situatie in het onderwijs, de positie van allochtone homoseksuelen en de houding van allochtonen ten opzichte van homoseksualiteit komen steeds terug in de plannen; daarnaast wordt in toenemende mate ook aandacht besteed aan de eenzaamheid onder oudere homoseksuelen. In de enquête van 2003 gaf het Kenniscentrum de gemeenten een lijst met bekende knelpunten en vroeg hen de punten die zij kenden aan te kruisen. Het ging om knelpunten op de terreinen onderwijs, openbare orde en veiligheid, gezondheidszorg, sport en bestuurlijke aangelegenheden. In iedere categorie konden gemeenten ook eigen knelpunten toevoegen. De meerderheid van de gemeenten zei in het geheel geen knelpunten te kennen. De oorzaak werd al spoedig duidelijk: ze hebben ‘geen inzicht
HOMOBELEID UITGELICHT
in bovenstaande zaken’ of vullen in dat ze ‘niets over het bovenstaande
30
weten’. Ook zeggen gemeenten: ‘Het speelt in deze gemeente niet zo. Als gemeente signaleren wij geen probleem’ of: ‘Wij beschikken niet over deze specifieke informatie.’ Ruim een kwart van de gemeenten weet helemaal niet of er knelpunten zijn. Een vijfde geeft aan zeker te weten dat er geen knelpunten zijn; daarbij zit overigens de helft van de gemeenten die wel op een of andere wijze aan homobeleid of subsidiëring doen.
Een kwart van de gemeenten onderkende een of meer knelpunten. De belangrijkste knelpunten bleken te liggen op het gebied van gezondheidszorg en welzijn (vijftien procent), onderwijs (tien procent), bestuurlijke aangelegenheden en openbare orde en veiligheid (beide acht procent). Deze percentages zijn natuurlijk een momentopname uit 2003. Onder invloed van politieke gebeurtenissen kunnen de actuele percentages inmiddels anders liggen, maar uit gesprekken met gemeenten krijgen wij de indruk dat de aard van de onderkende knelpunten niet werkelijk aan verandering onderhevig is. Dit zijn de belangrijkste knelpunten die de gemeenten noemen: • Er bestaan geen speciale ontmoetingsfaciliteiten voor homoseksuele ouderen. • De Stichting Welzijn Ouderen heeft geen aanbod voor homoseksuele ouderen. • Allochtone homoseksuelen weten niet waar ze met hun vragen terecht kunnen. • Het buurt- en clubhuiswerk is onvoldoende in staat homoseksuele jongeren een veilige plek te bieden. • Homoseksuele scholieren kunnen op school niet uitkomen voor hun seksuele voorkeur. • Scholen signaleren problemen rond homoseksualiteit onvoldoende. Waar het gaat om openbare orde en veiligheid wordt als knelpunt aangemerkt: geweld jegens homoseksuelen en de inadequate reacties van de politie daarop. Problemen rond ontmoetingsplaatsen voor homoseksuelen, die in de pers ruimschoots aandacht krijgen, worden opvallend genoeg nauwelijks als knelpunt aangemerkt. Sport wordt in het algemeen niet als knelpunt genoemd. Dat is verwonderlijk, aangezien homosportclubs vaak klagen over een gebrek aan gemeentelijke ondersteuning, bijvoorbeeld bij het verkrijgen van sportaccommodaties. Het gebrek aan invulling van het thema homoseksualiteit binnen een stedenband wordt door sommige gemeenten als knelpunt aangemerkt. Stedenbanden worden vooral aangegaan met steden in Oost-Europa of de ontwikkelingslanden. Het onderwerp homoseksualiteit een rol laten DEEL 1 - LOKAAL BELEID
spelen in zo’n contact is moeilijk (‘In de partnergemeente in Hongarije bestaat homoseksualiteit niet,’ zegt Wageningen). In het algemeen zien de meeste gemeenten weinig of geen knelpunten en dat komt door gebrek aan informatie. Soms ontstaat dat tekort aan informatie doordat burgers te weinig van zich laten horen, maar lang niet altijd. Als er wel signalen komen, bijvoorbeeld vanuit zelf- of belan31
genorganisaties, wordt er lang niet altijd beleidsmatig iets mee gedaan. Overigens komt het ook voor dat er wel beleidsmatige aandacht voor homoseksualiteit bestaat terwijl er geen knelpunten worden gesignaleerd. Er is steeds een groot verschil tussen het percentage gemeenten dat een knelpunt op een bepaald terrein signaleert en het percentage dat werkt aan een oplossing. Op het terrein van gezondheidszorg en welzijn onderkent bijvoorbeeld vijftien procent van de gemeenten knelpunten en doet slechts vier procent er daadwerkelijk iets aan.
2.5
Actuele knelpunten In verband met de voorbereiding van de beleidsbrief Homo-emancipatiebeleid (2005) riep het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) in enkele consultatierondes de organisaties in het veld bij elkaar teneinde over bestaande knelpunten van gedachten te wisselen. Eén bijeenkomst was speciaal voor gemeenten. De aanwezige gemeentelijke vertegenwoordigers somden min of meer dezelfde knelpunten op, die allemaal te maken hadden met de multiculturele samenleving, onderwijs, jongeren/ouderen en veiligheid op straat. Voor een deel waren dat dus dezelfde knelpunten als anderhalf jaar eerder (ouderen, jongeren, allochtonen). Het element veiligheid was inmiddels door de moord op Pim Fortuyn en Theo van Gogh meer op de voorgrond getreden. De knelpunten die de gemeente noemden, waren grotendeels dezelfde als die door de gezamenlijke homobeweging tijdens deze gesprekken werden aangedragen. Vijf van hun tien knelpunten liggen op gemeentelijk terrein: • Grotestedenbeleid: veiligheid in de buurt en in de publieke ruimte. • Jeugd en onderwijs: ontoegankelijkheid van scholen voor interventies door de homobeweging. • Haperende lokale beleidsimplementatie. • Seniorenbeleid, met name wonen en zorg. • Gehandicapten: het doorbreken van hun isolement. Gesprekken met 35 gemeenten: ervaren knelpunten In het voorjaar van 2005 bezocht het Kenniscentrum 35 gemeenten om
HOMOBELEID UITGELICHT
met de verantwoordelijk wethouder en beleidsmedewerker van gedach-
32
ten te wisselen over de voortgang van het homobeleid. De uitkomsten verschilden nogal, afhankelijk van de omvang van de gemeente, de eventuele centrumfunctie en de sociaal-economische indicatoren van de gemeente. Het grootste knelpunt was het gebrek aan kennis over homoseksuelen en hoe deze te verwerven. Gemeenten hadden de indruk dat zij onvoldoende voeling met de doelgroep hadden om in deze tijd van bezui-
nigingen en afschaffen van specifiek doelgroepenbeleid op verantwoorde wijze projecten ten behoeve van homoseksuelen uit te voeren. Uit de gesprekken bleek ook in welk spanningsveld het gemeentelijk beleid zich bevindt. Gemeenten krijgen steeds meer taken toegeschoven van het rijk zonder daar goed op voorbereid te zijn. Hoewel in de nieuwe opvatting eigen verantwoordelijkheid en zelfredzaamheid centraal staan, is het duidelijk dat sommige beleidsterreinen, zoals homo-emancipatiebeleid, het nog niet helemaal zonder een centrale impuls kunnen stellen. Daarnaast is het de vraag in hoeverre lokale belangenorganisaties daadwerkelijk door gemeenten als verantwoordelijke uitvoerders van beleid gezien kunnen worden, juist omdat het gaat om vrijwilligersorganisaties.
De emancipatie voltooid? Volgens de rijksoverheid is in Nederland het wettelijk gebouw rond homoseksualiteit voltooid. Het is waar: de juridische gelijkstelling van alle vormen van samenleving, die het logische gevolg is van artikel 1 van de grondwet, is inmiddels een feit. De laatste hindernissen — het adoptierecht en de kwestie van het ouderschap van homoseksuele paren — worden op dit moment uit de weg geruimd. Met de openstelling van het burgerlijk huwelijk voor paren van hetzelfde geslacht heeft de overheid er duidelijk blijk van gegeven dat het haar menens is om de gelijkberechtiging daadwerkelijk te voltooien. Maar daarmee is tevens een dilemma geschapen. Want de wettelijke gelijkberechtiging, hoe prettig ook in vergelijking tot de situatie in veel omringende landen, houdt niet tevens een maatschappelijke gelijkberechtiging in. Daarom blijft het de vraag of de emancipatie wel voltooid is. Afnemende tolerantie In de pers verschijnen regelmatig berichten over afnemende tolerantie, waardoor de leefbaarheid en de veiligheid in het geding komen. Over deze ontwikkeling zijn geen harde gegevens bekend, omdat er geen recent kwantitatief onderzoek verricht is. Er is wel een aantal indicatoren. Een indicatie is het aantal mensen dat nog altijd niet voor zijn homoseksuele voorkeur durft uit te komen. Uit een representatief onderzoek onder 24.000 Nederlanders in 2003 bleek homoseksualiteit een groot taboe te zijn onder vooral de oudere generatie (65-plussers) en onder
DEEL 1 - LOKAAL BELEID
2.6
biseksuelen. Ook zijn er specifieke maatschappelijke en privé-terreinen waar mensen er het zwijgen toe doen. Verzwijgen van homoseksualiteit komt het meeste voor in de sportsector (23 procent), op de voet gevolgd door het werk, waar een op de vijf homoseksuelen zijn voorkeur verzwijgt (21 procent). Een op de zes personen is niet openhartig tegenover 33
zijn buren (17 procent).8 Aangezien zoveel mensen hun homoseksuele voorkeur verzwijgen, zou ten onrechte het idee kunnen ontstaan dat op bepaalde plaatsen of in bepaalde sectoren van de maatschappij geen homoseksuelen voorkomen. Het aantal meldingen van discriminatie en geweld tegen homoseksuelen stijgt de laatste tijd weer, vooral in de grote steden. Mensen worden bijvoorbeeld hun huis uit gepest. Ook worden er regelmatig mishandelingen gemeld op of rond homo-ontmoetingsplaatsen. Op straat worden homoseksuelen uitgescholden en/of in elkaar geslagen. Omdat antihomoseksueel geweld niet goed wordt geregistreerd, weten we niet precies of de berichten een werkelijke stijging reflecteren of dat ze eenvoudigweg meer in het nieuws komen dan in het verleden. Allochtonen De spanningen spitsen zich toe op de situatie bij allochtone groepen en in bepaalde wijken. Er is sprake van twee, deels samenhangende knelpunten: psychosociale problemen bij allochtonen met homoseksuele gevoelens en intimidatie van homoseksuelen in multi-etnisch samengestelde wijken. De samenhang ontstaat door de geringere tolerantie jegens homoseksualiteit bij groepen met een niet-Nederlandse achtergrond. Oplossing van de problemen zoeken organisaties dan ook vaak in het vergroten van de acceptatie van homoseksualiteit bij zulke groepen. Psychosociale problemen bij homoseksuele allochtonen ontstaan door de afwijzende houding van homoseksualiteit bij de cultureel-etnische groepen waartoe ze behoren. Die afwijzing komt het meest voor bij Marokkanen en iets minder bij Turken; op enige afstand volgen Antillianen en Surinamers. Ook als de tolerantie jegens Nederlandse homoseksuelen enigszins toeneemt, blijft de acceptatie van homoseksuele gevoelens van bijvoorbeeld familieleden gering (zie het onderzoek van Jacomijn de Vries naar de mening van allochtone jongeren en hun ouders over homoseksualiteit9). Homoseksuele allochtonen vragen zich vaak af of hun gevoelens wel te combineren zijn met de islam of met een christelijke geloofsovertuiging en lopen het risico slachtoffer te worden van eermoord of verstoting. Ook komt het voor dat ze in hun eigen huis worden gevangengezet of worden ‘behandeld’ door malafide artsen of geestelijHOMOBELEID UITGELICHT
ke begeleiders (zie de persoonlijke getuigenissen in het boek: Mijn geloof
34
en mijn geluk. Islamitische meiden en jongens over hun homoseksuele gevoelens, Imad el Kaka en Hatice Kursun, Schorer Boeken, Amsterdam , 2002). Uit vrees daarvoor leiden zij vaak een dubbelleven of ontvluchten ze hun sociale systeem. In het laatste geval kunnen zij makkelijk op straat en in de prostitutie terechtkomen. Problemen in stadswijken ontstaan doordat hangjongeren, vaak van
allochtone afkomst, homoseksuele of lesbische bewoners lastigvallen en intimideren. Zulke situaties lopen uit de hand als de jongeren niet worden gecorrigeerd door hun sociale omgeving, bijvoorbeeld hun geestelijk leiders, en als organisaties als politie en woningbouwverenigingen niet adequaat ondersteunend optreden. Jongeren en ouderen Vooral onder jongeren en ouderen kan homoseksualiteit nog een probleem zijn, omdat beide groepen sterk afhankelijk zijn van hun sociale omgeving voor ondersteuning. Uit onderzoek komen ze naar voren als de meest intolerante groepen waar het gaat om andere vormen van seksualiteit. Bij jongeren is de mening van de peer group belangrijk voor de identiteitsvorming en het ontdekken van de wereld. Het sociale netwerk van ouderen is veelal beperkt. Vrouwen Lesbische vrouwen zijn maatschappelijk tamelijk onzichtbaar. De nog steeds ondergeschikte maatschappelijke positie van vrouwen en het taboe op zelfstandige vrouwelijke seksualiteit zijn daar de hoofdoorzaak van, ondanks ruim drie decennia van emancipatie-inspanningen. Daar komt bij dat lesbische vrouwen in een dubbele positie zitten. In het vrouwen-emancipatiebeleid krijgen ze weinig aandacht, want dat beleid richt zich doorgaans op het economisch zelfstandig maken van de vrouw (en dat zijn lesbische vrouwen meestal al) of op de problematiek rond het combineren van zorg en werk in een heterorelatie. In het homo-emancipatiebeleid vallen ze vaak niet op, want dat beleid draait meestal om de gezondheidsproblematiek van mannelijke homoseksuelen en problemen rond geweld en homo-ontmoetingsplaatsen. Extra inzet voor de positie van lesbische vrouwen is daarom wenselijk. Bij het gemeentelijk emancipatiebeleid zijn de speerpunten onder meer: mantelzorgproblematiek, buddyzorg voor ouderen en chronisch zieken, eenzaamheid onder ouderen en veiligheid voor meiden op school. In de gezondheidszorg zijn de speerpunten: aandacht voor bepaalde vormen van kanker die bij lesbische vrouwen meer voorkomen en lesbisch-speci-
DEEL 1 - LOKAAL BELEID
fieke hulpverlening.
35
3 De gemeente als regisseur De gemeente krijgt steeds meer een regietaak toebedeeld in het lokale sociaal beleid. In dit hoofdstuk gaan we in op deze regietaak en de consequenties voor de verhouding tussen de gemeente en het rijk enerzijds en de verhouding van de gemeente met lokale organisaties anderzijds.
3.1
De veranderende taak van de gemeente In Nederland bestaat de trend om het beleid op een zo laag mogelijk niveau te ontwikkelen en uit te voeren. Juist als het gaat om sociaal beleid heeft de gemeente een centrale rol, die in de toekomst nog verder zal worden versterkt. Veiligheid, welzijn, het bestrijden van discriminatie en veel aspecten van gezondheidsbeleid zijn zaken die grotendeels op lokaal niveau moeten worden uitgevoerd en geregisseerd. Dat geldt ook voor het homobeleid. In hoofdstuk 1 hadden we het al over het tonen van leiderschap en het spelen van een actieve, stimulerende rol. Maar voor regie is meer nodig. De gemeente moet relevante partners bij elkaar brengen en in goed overleg zorgen voor prioriteitstellingen, taakverdeling en monitoring. Dat geldt ook voor het homobeleid, dat een integraal onderdeel hoort te zijn van veiligheidsbeleid en welzijnsbeleid. Een ijkpunt voor de gemeente zou moeten zijn dat haar veiligheids- en welzijnsbeleid voldoen aan de kwaliteitseis van diversiteit. In de praktijk betekent dat: expliciete aandacht voor sekseverschillen, etnische/culturele verschillen en verschillen in seksuele voorkeur. Een adequate aanpak bestaat uit een combinatie van een specifieke aanpak van knelpunten die niet regulier kunnen worden opgelost, en uit mainstreaming van diversiteit. Daarbij kan de gemeente zich afvragen welke partners relevant en belangrijk zijn. Hebben we het over de politie, het welzijnswerk, de scholen, de sportclubs, de bibliotheek, de zelforganisaties? Elke van deze organisaties heeft een andere verhouding tot de gemeente en het gemeentebestuur. Soms heeft de gemeente veel zeggenschap, zoals bij het welzijnswerk, soms heeft ze te maken met auto-
HOMOBELEID UITGELICHT
nome instellingen, zoals zelforganisaties. Andere organisaties, bijvoor-
36
beeld scholen, hebben een meer genuanceerde relatie met de gemeente. Per partner moet de gemeente kijken naar de onderlinge verantwoordelijkheden en de wijze waarop zij inzet op samenwerking en regie. Hoe autonomer organisaties zijn, hoe meer de gemeente zich zal moeten richten op dialoog, overtuigen en samenwerken. Maar ook als organisaties min of meer rechtstreeks vallen onder de gemeente, is het nodig dat
hun medewerkers zelf overtuigd zijn van de wenselijkheid van homospecifieke aandacht. Zonder deze persoonlijke aandacht voor homoseksualiteit komt er namelijk niets terecht van het beleid. Voorbeeld: Den Haag De gemeente Den Haag heeft een Kadernota emancipatie en anti-discriminatie 2004-2006 opgesteld, waarin het volgende wordt opgemerkt over de regiefunctie: ‘Emancipatie is iets dat je zelf moet doen, op je eigen manier, in je eigen stijl en in je eigen tempo. De overheid kan je daarbij helpen, maar kan die strijd niet overnemen. Daarom draait het gemeentelijk emancipatiebeleid vooral om het scheppen van voorwaarden, het wegnemen van belemmeringen en het stimuleren en faciliteren van initiatieven van de mensen zelf.’ De gemeentelijke regietaak valt in een aantal onderdelen uiteen: • Het vaststellen van prioriteiten. • Het vaststellen en (her)ijken van regels en inhoudelijke kaders (‘…dat we in onze regelgeving en ons beleid geen niet-functioneel onderscheid maken tussen burgers. Uitgangspunt is dat iedere maatregel die wij treffen en iedere faciliteit die wij aanbieden voor iedereen toegankelijk moet zijn en voor iedereen goed moet werken’). • Meten en resultaatbewaking. Waar het gaat om stimuleren, faciliteren, signaleren, adviseren en bewustmaken, wil de gemeente Den Haag de volgende activiteiten ontplooien: • Stimuleren van innovatie. • Uitdragen van eigen good practices en profiteren van die van anderen. • Ruim baan geven aan initiatieven van vrijwilligers. • Vertrouwde plekken creëren als uitvalsbasis voor de emancipatie. • Werken aan beeldvorming en het bestrijden van tot nog toe onderbelichte vooroordelen.
Relatie met het rijk De coördinatie van het homobeleid bij de rijksoverheid berust al sinds vele jaren bij het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS). Daarnaast zijn er verschillende andere ministeries bij betrokken. Het
DEEL 1 - LOKAAL BELEID
3.2
overheidsbeleid richt zich op het stimuleren van de homo-emancipatie en het tegengaan van discriminatie en intimidatie van homoseksuele mannen, lesbische vrouwen en biseksuelen. Rechtsbescherming en veiligheid van homoseksuele burgers is dan ook een belangrijk fundament van het rijksoverheidsbeleid. In het kader van de homo-emancipatienota 37
Paars over roze (2001) heeft de rijksoverheid op een aantal terreinen onderzoek laten verrichten en pilots laten uitvoeren.10 In oktober 2004 vond in de Tweede Kamer het debat plaats over de voortgangsrapportage van de nota. Bij die gelegenheid zei de staatssecretaris van VWS, Ross-Van Dorp, dat hoewel Nederland trots mag zijn op zijn voortrekkersrol waar het gaat om homo-emancipatiebeleid, het zich niet kan permitteren het daarbij te laten. Het beleid vergt onderhoud en bovendien zal goed rekening moeten worden gehouden met de dynamiek in de samenleving. Het opheffen van taboes is eigenlijk nooit een gesloten boek.11 De aandacht mag niet verslappen, zo zegt ook het factsheet dat het ministerie van VWS in 2004 over het homobeleid liet opstellen. Bij de praktische uitwerking van dit beleid zijn naast het rijk vooral maatschappelijke organisaties en lokale overheden betrokken. De regietaak van de gemeente De rijksoverheid legt de verantwoordelijkheid voor lokaal sociaal beleid op een zo laag mogelijk niveau. In principe moeten burgers en organisaties zelf de verantwoordelijkheid nemen voor goed sociaal beleid, inclusief aandacht voor diversiteit en het bestrijden van discriminatie. Zoals al eerder geconstateerd, krijgt de gemeente vooral de taak van regisseur toebedeeld. Provincies ondersteunen de gemeenten en spelen een rol in regionale projecten die de gemeentegrenzen overschrijden. Het rijk probeert zich te beperken tot het creëren van kaders en kwaliteitsvoorwaarden, maar kan wel ingrijpen waar het gaat om zaken van nationaal belang en kan ook optreden als initiator van vernieuwingen die op lokaal niveau niet van de grond komen. Om de taakverdeling goed te laten uitwerken voor landelijk en lokaal homobeleid is er een afstemming nodig tussen de landelijke en de lokale voornemens rond antidiscriminatie en homobeleid. Ook de uitvoeringspraktijk dient goed te worden gecoördineerd. Als een van de partners in deze beleidsketen het laat afweten, stort het beleid bij gebrek aan samenhang als een kaartenhuis in elkaar. Het bewaken van ‘ketenkwaliteit’ rond homobeleid is daarom gewenst. Doordat op lokaal niveau vaak geen mondige en krachtige vertegenwoordiging van homoseksuele burgers aanwezig is, zijn de belangen van HOMOBELEID UITGELICHT
homoseksuelen op dat niveau grotendeels onzichtbaar, zowel binnen de
38
gemeente als binnen de maatschappelijke organisaties die het beleid moeten waarmaken. De rijksoverheid kan wel kwaliteitsnormen en een beleidskader opstellen, maar dat blijven grotendeels papieren voornemens tenzij de provincies en gemeenten hun regisserende en aanvullende rol actief oppakken en de uitvoerende organisaties hun verantwoordelijkheid nemen.
Het rijk probeert de mogelijkheden voor lokaal homobeleid tot op zekere hoogte wel zichtbaar te maken en te stimuleren door innovatieve landelijke projecten voor methodiekontwikkeling en verspreiding van good practices te financieren. De rijksoverheid verwacht vervolgens echter dat lokale organisaties en gemeenten hun eigen verantwoordelijkheid nemen en deze innovatieve voorbeelden navolgen. Ook de reguliere ondersteuning van de lokale implementatie, bijvoorbeeld in de vorm van deskundigheidsbevordering, is de eigen verantwoordelijkheid van instellingen en gemeenten. Landelijke instellingen die hiervoor een aanbod hebben, zoals Schorer rond gezondheid, COC Nederland rond welzijn, Empowerment Lifestyle Services rond onderwijs en Stichting Yoesuf rond islam en homoseksualiteit, krijgen steeds minder subsidie van de rijksoverheid voor reguliere ondersteuning. Die zullen gemeenten en lokale organisaties in toenemende mate zelf moeten inhuren. Financiering van het werk van dit soort organisaties zal in de toekomst nog slechts op projectmatige basis kunnen gebeuren. Dat brengt risico’s met zich mee, omdat er weinig ruimte overblijft voor meerjarige sturing en er te weinig gelegenheid is voor het opbouwen van expertise. Organisaties die voor de uitvoering van hun activiteiten van subsidies afhankelijk zijn, hebben niet de capaciteit om een inhoudelijke ‘kop’ op de organisatie te financieren. Het gevolg is ad-hocbeleid dat achter de waan van de dag aan loopt en onvoldoende kan voortbouwen op bestaande kennis en expertise. De grootste hindernissen bij de implementatie van het door het rijk gewenste beleid op lokaal niveau zijn: • Gebrek aan lokaal bewustzijn. • Het ontbreken van prioriteit voor diversiteitsbeleid en het ‘meenemen’ van homoseksualiteit binnen dat beleid. In de komende jaren is een belangrijke uitdaging voor het rijk, de gemeenten en de lokale belangen- en welzijnsorganisaties om dat lokale bewustzijn te creëren, op basis daarvan discriminatie actief tegen te gaan en diensten aan homoseksuele burgers te verbeteren. Om de ketenkwaliteit tussen rijk, provincies, gemeenten, welzijnsorganisaties en belangenorganisaties te bevorderen, adviseert het KennisDEEL 1 - LOKAAL BELEID
centrum Lesbisch en Homo-emancipatiebeleid: laat al deze partners in hun beleidsvoornemens rond diversiteit, antidiscriminatie en homobeleid aangeven hoe zij hun rol en taak in de keten in overeenstemming gaan brengen met de rollen en taken van de andere partners. Het is nodig dat de partners daarover afspraken maken en de uitvoering monitoren.
39
3.3
Homoseksualiteit en de Wet Maatschappelijke Ondersteuning Met de invoering van de nieuwe Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO), naar verwachting in de tweede helft van 2006, legt het rijk de verantwoordelijkheid op grote gebieden van welzijn en zorg bij de gemeente en de individuele burger. In de WMO worden bestaande wetten opgenomen, bijvoorbeeld de Welzijnswet en de WVG (Wet Voorziening Gehandicapten); bovendien worden voorzieningen overgeheveld van en naar de AWBZ (Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten). De WMO heeft als doel iedere burger maatschappelijk te laten participeren. Maar participeren is niet voor iedereen vanzelfsprekend: ouderdom, handicap, sociaal-economische klasse en ‘moeilijkheden thuis’ kunnen hindernissen opwerpen. De WMO wil burgers in staat stellen om mee te doen, zodat ze zich beter kunnen redden. Zelfredzaamheid en participatie zijn belangrijke begrippen in de nieuwe wet. Maatschappelijke ondersteuning is een begrip dat in de WMO voorkomt. Het duidt op activiteiten om de maatschappelijke participatie mogelijk te maken en te bevorderen. Voorbeelden daarvan zijn: sociale activering, het ondersteunen van mantelzorg en het inrichten van voldoende voorlichtingsloketten. Het ministerie van VWS geeft de kaders aan waarin elke gemeente binnen de WMO haar eigen beleid kan maken, dat is afgestemd op de bevolkingssamenstelling en de wensen van de burgers. Wat betekent de WMO voor homoseksuelen? De gemeente wordt met de WMO verantwoordelijk voor de maatschappelijke ondersteuning. Zij moet ervoor zorgen dat iedere burger volwaardig kan deelnemen aan de maatschappij en dat geldt dus ook voor de homoseksuele burger. De gemeente mag zelf bepalen hoe ze een en ander gaat organiseren, maar is verplicht de burgers erbij te betrekken. Iedere vier jaar dient zij te komen met een plan van aanpak. Ook homo-belangenorganisaties moeten worden betrokken in de consultatierondes voor de WMO. Homo-organisaties dragen de verantwoordelijkheid om na te gaan welke problemen op wat voor manier binnen de homogemeenschap zelf kunnen worden opgelost. Ook moeten zij zorgen voor voldoende geschoolde vrijwilligers om de stand van zaken en de contacten met gemeenten en
HOMOBELEID UITGELICHT
diensten bij te houden.
40
Kortom, beide partijen zullen moeten werken aan een vertegenwoordiging van homoseksuelen in verschillende participatieraden (bijvoorbeeld van jongeren en senioren) en in een lokale homoraad, die met de gemeente in gesprek gaat.
Een aantal toekomstige prestatievelden van de WMO biedt een aanknopingspunt voor de formulering van lokaal homo-emancipatiebeleid: • Het versterken van de leefbaarheid en de sociale samenhang (door het opzetten van veiligheidsprojecten en het tegengaan van discriminatie en geweld). • Het treffen van preventieve voorzieningen voor de jeugd en opvoedingsondersteuning van de ouders. • Het geven van informatie en advies. • Het ondersteunen van mantelzorgers en vrijwilligers (dat betekent concreet: ondersteuning van vrijwilligerswerk onder homoseksuele ouderen en de ondersteuning van buddyprojecten en vriendendiensten). • Het bevorderen van deelname aan het maatschappelijke verkeer. • Het treffen van voorzieningen ter bevordering van het zelfstandig functioneren van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem (dat betekent concreet: bijdragen aan voorzieningen voor kwetsbare groepen onder homoseksuelen, zoals ouderen, jongeren en gehandicapten). • Het bevorderen van maatschappelijke opvang, vrouwenopvang en verslavingsbeleid. In de volgende hoofdstukken wordt uitgelegd hoe de gemeente op de hoogte kan blijven van wat er op lokaal gebied speelt met betrekking tot homoseksualiteit (hoofdstuk 4) en hoe specifieke maatregelen voor homoseksuelen op deze beleidsterreinen kunnen worden ontwikkeld (hoofdstuk 5) .
Relatie met belangenorganisaties De lokale homo-belangenorganisaties zijn voor de gemeente de natuurlijke gesprekspartners als het gaat om homoseksuele burgers. Maar die organisaties zijn doorgaans niet alleen maar belangenorganisaties, ze hebben ook nog andere taken. Zo richten zij zich op het organiseren van ontmoeting en opvang. Ze geven voorlichting en voeren soms professionele en semi-professionele projecten uit. Voor een gemeente is het van belang om in haar relatie met een be-
DEEL 1 - LOKAAL BELEID
3.4
langenorganisatie duidelijk te maken wanneer zij die organisatie op welke functie aanspreekt. Die relatie levert soms spanningen op. Zo kan een kritische, belangenbehartigende functie op gespannen voet staan met een uitvoerende taak. Wanneer bijvoorbeeld een gemeente aan een belangenorganisatie vraagt enkele taken uit te voeren omdat haar eigen 41
welzijnsinstellingen die taken niet of niet efficiënt kunnen uitvoeren, ontstaat er bij de belangenorganisatie mogelijk onzekerheid: kan zij in zo’n geval bepaalde knelpunten wel bij haar financier aan de orde stellen? De gemeente kan de belangenbehartiger het beste bij haar beleid en beleidsuitvoering betrekken als een ‘kritische vriend’. Hieronder wordt ingegaan op de mogelijkheden voor participatie en de relatie met de lokale belangenorganisaties. Wat betreft de eventuele uitvoerende taken kan de gemeente het beste een contract of een convenant aangaan, waarin omschreven staat welke doelen moeten worden gerealiseerd.
3.5
Relatie met welzijnsorganisaties en andere lokale partners De gemeente heeft door haar regiefunctie regulier contact met verschillende welzijnsorganisaties. In deze contacten kan de gemeente nagaan: • in hoeverre de welzijnsorganisaties discriminatie binnen hun instelling bestrijden. • in hoeverre de welzijnsorganisaties diensten leveren die ook homoseksuele klanten en cliënten aanspreken. Met de meeste welzijnsorganisaties heeft de gemeente een relatief directe relatie, omdat de gemeente in het bestuur zit of zelf het bestuur vormt, en vaak de hoofdfinancier is. Veel taken van de reguliere welzijnsorganisaties raken direct aan, of zouden direct moeten raken aan lokale homo-emancipatie. In haar regisserende en aansturende functie dient de gemeente daarom het voortouw te nemen: zij moet de welzijnsorganisaties aanspreken op haar homo-emancipatoire taak. Ook moet zij monitoren of de welzijnsorganisaties divers genoeg zijn om diensten te bieden voor de hele bevolking. Daarbij kunnen de volgende punten afgevinkt worden: • Is er deskundigheid over homoseksualiteit aanwezig in de organisatie? • Wat is de houding van de medewerkers van de organisatie ten opzichte van homoseksualitieit? • Is de organisatie op de hoogte van de kenmerken en specifieke problemen van de homoseksuele doelgroep op haar eigen terrein?
HOMOBELEID UITGELICHT
• Zijn de producten van de organisatie op een neutrale manier opge-
42
steld, zodat homoseksuelen niet worden buitengesloten? • Zijn er specifieke producten of diensten ontwikkeld wanneer er sprake is van knelpunten? Wanneer een welzijnsorganisatie nog niets aan homoseksualiteit doet, zal het in de praktijk vaak niet mogelijk zijn om direct met deze zakelijke
checklist aan te komen. De ervaring leert dat het van cruciaal belang is dat de directie van de welzijnsinstelling geïnteresseerd is en op dit punt verantwoordelijkheid neemt. Een dergelijke interesse is niet af te dwingen, maar een actieve, motiverende en bewakende rol van de wethouder welzijn en andere betrokkenen van de gemeente kunnen wel een belangrijke stimulans betekenen. Homoseksualiteit is nu eenmaal geen populair onderwerp, maar als de wethouder en andere gewaardeerde personen er op een vanzelfsprekende manier wél over praten, kan er toch een mentaliteitsverandering op gang komen. Een van de manieren om het onderwerp aan de orde te stellen is: met de directie van een welzijnsinstelling spreken over de manier waarop mensen communiceren over moeilijke onderwerpen als omgangsvormen, persoonlijke veiligheid en homoseksualiteit, en bijvoorbeeld vragen hoe medewerkers van de instelling daarmee omgaan. Merkt de directie iets van minder plezierige omgangsvormen rond homoseksuele collega’s en cliënten of klanten en spreekt zij daarover met haar medewerkers? Als de directie geïnteresseerd is geraakt en zicht heeft gekregen op de homovriendelijkheid of homo-onvriendelijkheid binnen de instelling, zal vaak blijken dat ook daar bewustwording, het creëren van interesse en deskundigheidsbevordering nodig is. Daarbij kan de gemeente, zo nodig met hulp van het Kenniscentrum Lesbisch en Homo-emancipatiebeleid, de instelling de weg wijzen naar ondersteuning en waar nodig financieel of organisatorisch bijspringen. De relatie van een gemeente met andere lokale partners is meestal minder direct dan die met welzijnsorganisaties. Scholen, gezondheidsinstellingen en bedrijven zijn in meerdere of mindere mate autonoom en onafhankelijk van financiering door de gemeente. Maar ook hier blijft de gemeente haar rol houden van regisseur op het gebied van welzijn en veiligheid. Waar het gaat om dergelijke instellingen kan de gemeente oproepen tot overleg of tot het vormen van een platform om gezamenlijk te gaan werken aan maatschappelijke problemen; al die instellingen kunnen dan een bijdrage leveren. Zo zien we in diverse gemeenten platforms rond veiligheid ontstaan. De gemeente kan het onderwerp homoseksualiteit DEEL 1 - LOKAAL BELEID
daar op de agenda zetten en met de partners nagaan hoe het tegengaan van homodiscriminatie en het verbeteren van diensten aan homoseksuele burgers meegenomen kan worden in de taken van de partners.
43
4 Hoe blijf ik op de hoogte? Vier tot zes procent van de mensen is homoseksueel, dus een gemeente van enige omvang heeft al gauw enkele duizenden homoseksuele burgers. Gemeenten zeggen zelf vaak slecht op de hoogte te zijn van de situatie van homoseksuelen en de eventuele knelpunten die zich voordoen. In dit hoofdstuk komen twee middelen aan de orde om dat op te lossen. Het ene middel is het gebruik van de verschillende monitoring-instrumenten die de gemeenten ter beschikking staan, het andere is het onderhouden van regelmatig contact met de homoseksuele burgers.
4.1
Gemeentelijke monitoren Monitoring is een belangrijk instrument. Een gemeente die vraaggestuurd werkt, moet op de hoogte zijn van de lokale situatie om goed op de vraag in te kunnen spelen. Onderzoeken naar homoseksualiteit die de afgelopen tijd op lokaal gebied zijn verricht, zijn vrij kleinschalig, beschrijvend en niet–representatief van aard. Hun beleidsrelevantie is daarom gering, ook al omdat onvoldoende zicht wordt gegeven op een effectieve oplossing van de gesignaleerde problemen. De weinige grootschalige onderzoeken waarin een variabele over seksuele voorkeur werd opgenomen, zoals het NEMESIS-onderzoek naar psychosociale problemen,12 hebben aangetoond dat er vaak aanzienlijke verschillen bestaan tussen homo’s en hetero’s. Het is dus efficiënt om in de verschillende gemeentelijke monitoren bij de achtergrondvariabelen een vraag naar seksuele voorkeur op te nemen. Nu gemeenten vanwege het rijk gehouden zijn met enige regelmaat een gezondheids- en een veiligheidsmonitor uit te voeren, kunnen zij op betrekkelijk eenvoudige wijze meer te weten komen over de leefsituatie van hun inwoners. Het is echter ook weer niet zo dat plompverloren de vraag ‘Bent u homoseksueel?’ kan worden opgenomen. Dat is vragen om problemen, en bovendien is niet altijd duidelijk wat het antwoord kan betekenen. Een recent onderzoek met vragen over seksuele voorkeur is het onderzoek dat in 2003 door het Mulier Instituut werd verricht in op-
HOMOBELEID UITGELICHT
dracht van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS)
44
naar de sportparticipatie van homoseksuelen. Voorafgaand aan de hoofdvraagstelling werd geprobeerd een schatting te maken van het aantal homoseksuelen in Nederland. Daarvoor werd gebruik gemaakt van een reeds bestaand NIPO-panel, waarin de 24.000 respondenten naar hun ‘seksuele geaardheid’ werd gevraagd. De non-respons (een tot twee procent) bleek te verschillen naar leeftijd, woonplaats en geslacht. Onder
65-plussers was de non-respons hoger, namelijk bijna vier procent. Op basis van de uitkomsten van dit onderzoek bleek vier tot zes procent van de bevolking homo- of biseksueel te zijn.13 Een antwoord op de vraag naar het aantal en de spreiding van homoseksuele burgers kan belangrijke beleidsinformatie opleveren voor de uitvoering van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO). Dat geldt mutatis mutandis ook voor informatie over andere subcategorieën, zoals ouderen en vrouwen. Wanneer blijkt dat homoseksuelen nogal over de stad verspreid wonen, kan dat gevolgen hebben voor de inschatting van de effectiviteit van wijkgericht werken. Mogelijk kan het betekenen dat homoseksualiteit onderdeel van het beleid van de centrale stad blijft of wordt. Voorbeeldvragen Verschillende vragen leiden tot uiteenlopende antwoorden. Het luistert nauw wat er precies gevraagd moet worden. Er zijn verschillende definities van homoseksualiteit en daarmee zijn er ook verschillende vragen mogelijk. Het blijkt namelijk dat bij veel mensen het seksueel gedrag niet automatisch overlapt met hun seksuele voorkeur of hun identiteit. Men kan zich hetero voelen of naar de buitenwereld een heteroseksuele voorkeur projecteren, maar toch regelmatig seksueel contact hebben met personen van hetzelfde geslacht. Daarnaast hangt de vraagstelling sterk af van het beoogde doel van de monitor. Ten behoeve van de veiligheidsmonitor kan worden gedacht aan een vraag naar leefstijl, of identiteit en seksuele voorkeur. Een vraag uitsluitend naar gedrag zou niet de gewenste informatie opleveren en wellicht ook extra weerstand oproepen. Ten behoeve van de gezondheidsmonitor is een vraag naar seksueel gedrag relevant, omdat seksueel gedrag de voornaamste variabele is bij soa’s. En voor een inschatting van de psychische gesteldheid is ook een vraag naar identiteit van belang. De afgelopen jaren is er geëxperimenteerd met verschillende vragen. Ze hebben gemeen dat ze op een of meer van de verschillende dimensies (gedrag, verlangen en identiteit) meten, en dat in de regel doen door aan de respondent te vragen zich in te delen in een van vijf of zes antwoordcategorieën. DEEL 1 - LOKAAL BELEID
Voorbeeldvragen over homoseksuele ervaringen: • Hebt u zich in het verleden ooit lichamelijk aangetrokken gevoeld tot een seksegenoot? • Bent u ooit verliefd geweest op een seksegenoot? • Hebt u ooit gedacht dat u homoseksueel was? • Heb u ooit seks gehad met een seksegenoot? 45
• Hebt u meer dan incidenteel seks gehad met een seksegenoot? • Bestaat het gevoel van aantrekking nog steeds? • Voelt u zich nu (overwegend) homoseksueel? Voorbeeldvragen over identiteit of seksuele zelfbenoeming naar huidige gedragsvoorkeur: • Bent u uitsluitend heteroseksueel? • Bent u vrijwel uitsluitend heteroseksueel? • Bent u overwegend heteroseksueel? • Bent u even hetero- als homoseksueel? • Bent u overwegend homoseksueel? • Bent u vrijwel uitsluitend homoseksueel? • Bent u uitsluitend homoseksueel? Voorbeeldvraag over gedrag: Hebt u het afgelopen half jaar seksuele contacten gehad met vrouwen, mannen of beiden? Voorbeeldvraag over verlangens: Tot wie voelt u zich in het algemeen seksueel aangetrokken? Voorbeeld-antwoorden: • Uitsluitend tot vrouwen. • Overwegend tot vrouwen. • Zowel tot vrouwen als tot mannen. • Overwegend tot mannen. • Uitsluitend tot mannen. Problemen en tips rond vragenlijsten Meestal is er in een vragenlijst slechts ruimte voor één mogelijke vraag naar seksuele gerichtheid. Men moet zich dan van tevoren goed oriënteren op het doel van de vraag. Wanneer het doel bijvoorbeeld is meer te weten te komen over seksueel overdraagbare aandoeningen zoals hiv, ligt het voor de hand om te vragen naar seksueel gedrag. Als het onderzoek gaat over geestelijke gezondheid en geweld kan men vragen stellen op elk van de drie dimensies, maar door de grote hoeveelheid informatie die men dan krijgt, wordt de analyse gecompliceerd. Daarom zal er in de de praktijk vaak voor één dimensie worden gekozen. HOMOBELEID UITGELICHT
Een vraag over seksuele oriëntatie kan het beste aan het einde van de
46
vragenlijst worden gesteld, tussen andere demografische variabelen. Vaak wordt gedacht dat het opnemen van zo’n vraag leidt tot het verminderen van de respons op de enquête, maar dat is nooit bewezen. Op dit moment experimenteert de GGD Amsterdam in de gezondheidsmonitor met een vraag naar de richting van de seksuele verlangens. Eerst wordt gevraagd van welk geslacht de respondent is, vervolgens komt de vraag
over verlangens aan de orde die hierboven werd vermeld. Op deze manier wordt dus niet rechtstreeks gevraagd naar homoseksualiteit. Van de 1.736 respondenten gaven er 1.681, dat is 97 procent, een (bruikbaar) antwoord. De angst dat allochtonen zouden weigeren om zo’n vraag te beantwoorden, werd bij deze enquête niet bewaarheid: de steekproef werd gedaan onder Amsterdammers van achttien jaar en ouder met een oververtegenwoordiging van Turken en Marokkanen.14 Databestanden bevatten altijd fouten. Een foutpercentage van één procent wordt onder onderzoekers als acceptabel aanvaard. Dat betekent overigens wel dat in een denkbeeldige steekproef van 10.000 personen van wie 95 procent heteroseksueel en vijf procent homoseksueel is, 95 heteroseksuelen ten onrechte als homoseksueel zullen worden aangemerkt en vijf homoseksuelen ten onrechte als heteroseksueel.15
Welke monitoren bestaan er? Hieronder volgt een kort overzicht van enkele monitoren en de wijze waarop in het beleid rekening kan worden gehouden met de antwoorden op een vraag naar seksuele gerichtheid in die monitoren. Leefbaarheids- en veiligheidsmonitor Tegelijk met het grotestedenbeleid (GSB) is door het rijk de landelijke, tweejaarlijkse leefbaarheids- en veiligheidsmonitor geïntroduceerd om de effecten van het beleid te kunnen volgen. De gemeentelijke tweejaarlijkse leefbaarheids- en veiligheidsmonitor is bij uitstek het instrument dat gemeenten kunnen inzetten om de leefsituatie van hun homoseksuele burgers te beoordelen. Dan zal duidelijk worden in welke wijken homoseksuelen vaak met agressie te maken hebben en in welke situaties zij zich onveilig voelen, zodat er gerichte maatregelen kunnen worden genomen. Waar het gaat om homoseksuelen komen in de leefbaarheids- en veiligheidsmonitor onderwerpen aan bod als: • De leefbaarheid in de buurten. Voelen homoseksuelen zich in gelijke mate thuis in buurten als andere burgers of is er sprake van sociale uitsluiting? • Veiligheid en overlast. Voelen homoseksuelen zich (overdag en ’s nachts)
DEEL 1 - LOKAAL BELEID
4.2
veilig in hun buurt? Is er sprake van pesten door buurtbewoners of doen zich andere vormen van overlast voor? Is seksuele gerichtheid een reden tot bedreiging? Worden homoseksuelen vaker slachtoffer van geweld dan andere groeperingen en zo ja, waar speelt dat geweld zich dan af? 47
• Participatie in sport en vrije tijd. In hoeverre nemen homoseksuelen deel aan sportactiviteiten en aan vrijwilligerswerk? Hoe zijn hun sociale contacten? Gezondheidsmonitor De Wet Collectieve Preventie Volksgezondheid (WCPV) stelt het opstellen van een nota volksgezondheid verplicht. Gemeenten maken ter voorbereiding van deze nota vaak gebruik van een gezondheidsmonitor, die informatie bevat over gezondheid, ziekte en sterfte van de bevolking en de samenhang laat zien met onder andere leefstijlfactoren en sociaaleconomische omstandigheden. Er wordt aandacht besteed aan de gezondheidstoestand van jongeren, migranten, ouderen en enkele specifieke aandachtsgroepen als dak- en thuislozen. Maar waar het gaat om relevante leefstijlfactoren, wordt homoseksualiteit in de regel nog buiten beschouwing gelaten. Uit veel onderzoek blijkt homoseksualiteit een belangrijke factor voor fysiek en psychisch niet-welbevinden, onder meer veroorzaakt door bepaalde seksueel overdraagbare aandoeningen en door minority stress, waardoor significant hogere percentages psychische problemen ontstaan. Vragen in de gezondheidsmonitor kunnen onder meer leiden tot meer gerichte hiv- en soa-preventie en tot betere psychosociale hulpverlening. Dankzij de monitor wordt duidelijk: • waar psychosociale hulpverlening te vinden is. • in hoeverre kwetsbare groepen als homoseksuele jongeren en ouderen behoefte hebben aan specifieke voorzieningen. Jeugdmonitor Verscheidene steden en provincies kennen een jeugdmonitor. Er is geen vaste, systematische procedure bij deze monitoren: in sommige steden wordt eens in de twee of vier jaar een rapport opgesteld op basis van reeds verzamelde statistische gegevens, andere plaatsen houden een enquête of spreken regelmatig met een panel van jongeren. Opvallend is dat er lang niet altijd naar seksueel gedrag wordt gevraagd en in ieder geval niet naar seks met seksegenoten. Sommige gemeenten vragen naar opvattingen onder jongeren, over bijvoorbeeld homoseksuaHOMOBELEID UITGELICHT
liteit. De uitkomsten zijn verre van eenduidig. Zo bleek uit de Haagse
48
jeugdmonitor dat jongeren zeer tolerant staan tegenover homoseksualiteit, terwijl de Rotterdamse monitor aangaf dat vier van de vijf Rotterdamse scholieren daar negatief over denken. En in 2003 bleek uit een E-MOVO-onderzoek in oostelijk Nederland dat achttien procent van de jongeren negatief tot zeer negatief stond tegenover homoseksualiteit. (Er bestaan plannen om de systematiek van de grootschalige E-MOVO-
jeugdmonitor ook in andere delen van het land toe te gaan passen.) In de jeugdmonitor komen opvattingen aan de orde over seksualiteit in relatie tot veiligheid. Antwoorden op de vragen in de jeugdmonitor kunnen een belangrijke preventieve werking hebben, bijvoorbeeld waar het gaat om: • pesten. • loverboys. • risico’s op soa en hiv.
Homoparticipatie Voor de lokale belangenorganisaties van homoseksuelen is er veel veranderd. Waren zij voorheen gewend in het gunstigste geval ‘doelgroep’ van het gemeentelijk beleid te zijn, nu is dat veel minder vanzelfsprekend. Een automatische jaarlijkse, al dan niet symbolische bijdrage waarmee het plaatselijke COC kan worden gerund, zit er niet meer in. De huidige stand van zaken is als volgt samen te vatten: • Gemeenten werken meer vraaggestuurd: als er geen vragen en opmerkingen van de burgerij komen, zal het voor de gemeenten niet op voorhand duidelijk zijn dat er iets moet gebeuren. • Subsidies kunnen nog wel worden gegeven, maar meestal alleen op projectbasis. Dat vraagt ook een omslag in het denken van de lokale belangenorganisaties: ze zijn veel tijd en inspanning kwijt aan het formuleren van projecten en ontberen nog expertise in het projectmatig werken. Ook is het vaak moeilijk signalen van hun leden te ‘vertalen’ naar zinvolle projecten, waarvan dan ook nog belang en prioriteit aan derden duidelijk moet worden gemaakt. • Nu de gemeenten steeds meer verantwoordelijkheid dragen en niet altijd over toereikende financiële middelen kunnen beschikken, hebben zij het organisatorisch moeilijker. Ook de gemeenten moeten prioriteiten stellen. Contact met homoseksuele burgers via homo-organisaties De gemeente is er voor alle burgers, dus ook voor homoseksuele burgers. Maar natuurlijk is het onmogelijk om met alle burgers te praten. Bij homoseksuelen is er het extra probleem dat zij er lang niet altijd voor uitkomen dat zij homo zijn, zeker niet in openbare situaties. Zelfs als zij er
DEEL 1 - LOKAAL BELEID
4.3
wel voor uitkomen, zullen zij zich niet graag met homospecifieke vragen of klachten tot overheden wenden, ten eerste omdat zij zich niet graag als slachtoffer presenteren en ten tweede omdat zij vaak verwachten dat een dergelijke inbreng niet serieus zal worden genomen. Zo werd enkele jaren geleden een homoseksuele inspreker die klaagde over het beleid 49
van de gemeente Amsterdam ten aanzien van openbare toiletten bijna uitgelachen door de commissie waarin het homobeleid ter sprake kwam. De beste manier om contact te onderhouden met homoseksuele burgers is via hun belangen- en zelforganisaties. In lokale belangenorganisaties verenigen zich de homo’s en lesbiennes die gewend zijn voor hun homoseksualiteit uit te komen en die in staat zijn hun belangen te verdedigen en te bevechten. Zulke organisaties zijn meestal zelforganisaties die collectieve belangenbehartiging zien als een van hun doelen. Vaak is de lokale belangenorganisatie een COC-vereniging, maar er zijn ook zelfstandige lokale belangenorganisaties, zoals in Almere, Delft, Helmond, Nijmegen en Wageningen. Zij streven doorgaans naar een structureel overleg met de gemeente. De lokale zelforganisaties richten zich zuiver op hun achterban; collectieve belangenbehartiging is niet hun doel. Toch hebben gemeenten soms met hen te maken. Zo kan een homozwemclub een gemeente aanspreken over het gebruik van een zwembad, of een culturele organisatie kan vergunningen en gemeentelijke steun vragen voor een homocultureel of transgender-evenement. Van zelforganisaties kan een gemeente soms ook gebruik maken om signalen over de situatie van homoseksuelen te verkrijgen. Daarbij moet worden aangetekend dat het verzamelen van dergelijke informatie niet het eerste doel is van een zelforganisatie. Het is duidelijk dat lokale homobelangenorganisaties voor gemeenten de natuurlijke gesprekspartner zijn als het gaat om homoseksuele burgers. Bij deze relatie zijn wel twee kanttekeningen te maken: • Homospecifieke belangenorganisaties zijn hybride organisaties en dat brengt een spanning teweeg in hun belangenbehartigende taak. In tegenstelling tot veel andere organisaties van minderheden richten zij zich niet alleen op belangenbehartiging, maar ook op eerstelijns opvang en verwijzing, ontmoeting en voorlichting. Daarnaast moet de ontmoetingsfunctie en de financiële basis van de lokale vereniging worden gewaarborgd door horeca-activiteiten. In weerwil van de beeldvorming dat homoseksuelen rijk en mondig zijn, blijkt in de praktijk dat lid worden van zo’n organisatie een grote stap is voor veel homoseksuelen, zeker als zij actief worden als vrijwilliger. Homo-organisaties hebHOMOBELEID UITGELICHT
ben doorgaans geen rijke sponsors achter de hand, zoals ondernemers
50
of kerkelijke fondsen. In het algemeen zijn zulke organisaties relatief arm en voortdurend bezig met een worsteling om te overleven. In die context moeten zij hun belangenbehartigende taak uitvoeren. De keuzes die homospecifieke belangenorganisaties maken zijn steeds een afweging tussen het collectief belang, de urgentie van de actie en de verwachte opbrengst. Overleven en de horeca-activiteit draaiende
houden: dat staat vaak voorop. Politieke participatie krijgt soms minder aandacht, want het kan een stroperig proces zijn waarvan het maar de vraag is wat het oplevert. Het COC Leiden vertelde het Kenniscentrum in 2004 dat het weinig zin heeft om met kleinere gemeenten in gesprek te gaan: ‘Als onbetaald bestuurslid moet ik dan drie dagen vrij nemen om te kunnen praten met zo’n gemeente. Als je geluk hebt, geven ze je uiteindelijk 2500 euro voor een projectje. Dat geld mag je dan alleen voor een activiteit in die gemeente besteden en niet regionaal, waardoor het risico dat je niet genoeg bezoekers krijgt erg groot is. Zo kunnen we dus niet efficiënt werken.’ • Door hun prioriteitenafweging en door het feit dat zij werken met vrijwilligers kunnen lokale belangenorganisaties vaak onvoldoende deskundigheid opbouwen om effectief te participeren. De gemeente vraagt hen immers om aan te tonen dat er specifieke problemen zijn. De signalen moeten het niveau van incidenten overstijgen en vertaalbaar zijn naar gemeentelijk beleid. Als de lokale belangenorganisatie niet in staat is zulke signalen adequaat af te geven aan de juiste personen bij de gemeente, compleet met goede suggesties voor beleid, zal dat niet leiden tot effectieve participatie. Het is dan ook niet verbazingwekkend dat gemeenten vaak opmerken dat zij geen signalen van homobelangenorganisaties krijgen. Om zulke problemen op te lossen is het volgende nodig: • Ruimte. In deze tijd, waarin diensten en resultaten centraal staan in het overheidsbeleid, kunnen gemeenten niet van homobelangenorganisaties verwachten dat zij hen gratis voorlichten en adviseren. Het Kenniscentrum adviseert gemeenten daarom met lokale homo-organisaties een convenant aan te gaan waarin de wederzijdse verhoudingen worden geregeld. In dit convenant is erkenning nodig van het feit dat de lokale homo-organisatie belangrijke expertise bezit, maar ook dat er ruimte nodig is om die te kunnen inzetten. Die ruimte kan men creëren door de adviesrelatie in een contract vorm te geven. • Deskundigheid. Lokale organisaties moeten op de hoogte zijn van de taken en bevoegdheden van gemeenten en van de manier waarop homobelangenorganisaties daarvan gebruik kunnen maken. Het Kenniscentrum kan op dat punt deskundigheidsbevordering bieden. GeDEEL 1 - LOKAAL BELEID
meenten kunnen een dergelijk aanbod inhuren of deelname aan een landelijk aanbod vergoeden. Er bestaan veel homo-belangenorganisaties in Nederland. De grootste, het COC, heeft zo’n vijfentwintig afdelingen in het hele land. Sommige zijn aan één plaats gebonden, de meeste werken regionaal. Het kader 51
van het COC behoort tot de actieve vrijwilligers in een gemeente. Naast het COC bestaan er andere organisaties, waarvan sommige lokaal en andere regionaal opereren. Uitsluitend lokale organisaties zijn bijvoorbeeld de Stichting Homobelangen Helmond, de Homogroep Gemert, Stichting De Overkant (in Utrecht) en de Werkgroep Homoseksualiteit Amersfoort (WHAM). Regionaal georiënteerde organisaties zijn Stichting Outway (vooral actief in Oost-Brabant en Noord-Limburg op het gebied van jongeren en onderwijs, maar ook bezig zich te vestigen in andere delen van het land, onder andere Noord-Nederland) en Homoplatform Fryslân (een koepelorganisatie van het Anna Blaman Huis, COC Friesland, CHJC, Werkgroep Geloof en Homoseksualiteit en Friese Kringen), Orpheus en Homokoor ‘Onder Anderen’. Landelijke organisaties als De Kringen en Groep 7152 hebben ook lokale afdelingen, maar zij functioneren meer als lokale gezelligheids- en opvangorganisaties dan als belangenbehartigers. In de regel bestaat er wel enig contact tussen gemeenten en lokale organisaties, al is dat soms nogal beperkt. Het is goed om het contact op een of andere wijze te institutionaliseren omdat daarmee een van de valkuilen, namelijk regelmatige wisseling van de wacht bij het COC en bij de gemeenten, wordt vermeden. In het simpelste geval gaat het om een of twee keer per jaar overleggen met de wethouder of de beleidsmedewerker. Institutionalisering van het contact kan plaatsvinden in de vorm van een convenant. Vooral wanneer er subsidie wordt verstrekt, is een convenant belangrijk omdat beide partijen hun verantwoordelijkheden vastleggen. De gemeente toont dat zij het belang inziet van het werk van het COC, maar geeft ook aan dat het COC niet als enige verantwoordelijk is voor het homobeleid. Bij het verstrekken van een wat grotere subsidie moeten twee valkuilen worden vermeden: • Het COC heeft weinig eigen inkomsten. Naast de taken waarvoor het in de projectsubsidie wordt betaald, heeft het een aantal andere taHOMOBELEID UITGELICHT
ken, een bureau en een kantoor- en sociëteitsruimte. De kosten daar-
52
van werden vroeger uit de exploitatiesubsidie betaald, maar wanneer er in de projectsubsidie geen ruimte is voor deze overhead kan het COC in de problemen komen, ook al omdat de enige redelijk grote bron van inkomsten, de bar, niet altijd aanwezig is. In andere gevallen kost het barwerk zoveel tijd, dat de vrijwilligers nergens anders meer aan toe komen.
• Het COC en de andere homobelangenverenigingen zijn vrijwilligersorganisaties. Net als andere vrijwilligersorganisaties kampen ze met problemen rond het behoud van leden en kader, training en deskundigheidsbevordering van het kader en financiering en betaling van de kantoor- en sociëteitsruimten. Gemeenten kijken nog te weinig naar mogelijkheden om in het kader van het landelijke vrijwilligersbeleid faciliteiten aan het COC ter beschikking te stellen die het de organisatie mogelijk maken deze taken te blijven uitvoeren. De gemeente blijft als regievoerende instantie verantwoordelijk voor het homo-emancipatiebeleid. Om het kort door de bocht te formuleren: het COC een pot met geld geven voor ‘voorlichting en opvang’ betekent niet dat de gemeente van deze politieke verantwoordelijkheid wordt ontslagen. Wanneer een gemeente op basis van het emancipatiebeleid een jaarplanning of tweejaarsplanning opstelt, verdient het aanbeveling om daarin — naast de verantwoordelijke gemeentelijke diensten — een lijst op te nemen van de organisaties en instanties die voor de uitvoering verantwoordelijk zijn. Ook afspraken over planning, uitvoering en evaluatie kunnen worden vastgelegd. Met name de evaluatie wordt nog wel eens vergeten, maar het is een onontbeerlijk instrument voor effectmeting en planning van het vervolg. Twee situaties Als er in een stad veel homo-organisaties zijn met eigen organisatiebelangen, zou het kunnen zijn dat een gemeente behoefte heeft aan één stem of aan een onafhankelijk advies. In die situatie kan de oprichting van een lokaal platform of een gemeentelijke adviescommissie een oplossing zijn. In Utrecht en Nijmegen werkt de gemeente al jaren succesvol met dergelijke adviescommissies (zie paragraaf 4.4). Is er geen plaatselijke homobelangenorganisatie, dan kan de gemeente een oproep doen aan homoseksuelen om periodiek deel te nemen aan een panelgesprek over het lokale beleid en de behoeften en wensen die er bestaan. Zo’n gesprek is vergelijkbaar met een wijkbezoek, maar met twee verschillen. Ten eerste is het gesprek niet wijkgebonden, omdat homoseksuelen over het algemeen weinig ‘hebben’ met hun wijk of buurt. Ten tweede moet de gemeente ervoor zorgen dat het gesprek in een beDEEL 1 - LOKAAL BELEID
sloten setting en (voor derden) anoniem kan worden gevoerd. Homoseksuelen die niet duidelijk voor hun voorkeur uitkomen, onder wie jongeren en allochtonen, krijgen op die manier de gelegenheid om veilig hun mening te laten horen. Het Kenniscentrum kan gemeenten helpen een dergelijk gesprek te organiseren.
53
Enquête Gemeenten kunnen beter zicht krijgen op de ervaren knelpunten en behoeften van homoseksuele burgers door ernaar te vragen in een enquête. Een onderzoek naar leefbaarheid in de wijken is een efficiënte en betrouwbare manier om dat te doen. Het is dan wel van belang om de juiste vragen te stellen. Bij het Kenniscentrum zijn suggesties te krijgen. Meer specifieke enquêtes houden is ook mogelijk. Zulke onderzoeken kan men het best doen in samenwerking met het lokale COC of andere homoverenigingen en door aanvullend respondenten te werven in uitgaansgelegenheden of eventueel andere openbare ontmoetingsplaatsen voor homoseksuelen. De resultaten van dergelijke enquêtes zijn echter minder betrouwbaar dan die van breed opgezet onderzoek, omdat een deel van de homoseksuele burgers niet duidelijk voor zijn homoseksualiteit uitkomt of geen affiniteit heeft met bijvoorbeeld homo-uitgaansgelegenheden in de regio. Daardoor leidt dit soort onderzoek doorgaans tot een onderrapportage van de ervaringen van homoseksuelen die niet voor hun voorkeur uitkomen en van lesbische vrouwen, die minder uitgaan en minder vaak lid zijn van homoverenigingen.
4.4
Bestuurlijke aandacht Een gemeente kan op uiteenlopende manieren homospecifiek beleid op de agenda zetten en houden. In de ideale situatie wordt er een vast traject doorlopen van politiek verantwoordelijken (gemeenteraad/wethouder) langs ambtenaren (nota) en belangenorganisaties (input via platform) naar de uitvoering, waarbij verschillende instanties betrokken zijn. Door het inschakelen van verschillende personen, diensten en instellingen gaan meer personen zich betrokken voelen bij het beleid, wat goed is voor de continuïteit. In het verleden gebeurde het immers maar al te vaak dat door het vertrek van de desbetreffende ambtenaar het beleid ineenstortte — alsof het ging om een uitzonderlijke hobby van die ambtenaar. Naast betrokkenheid en continuïteit is coördinatie een belangrijk punt. Homospecifiek beleid is niet alleen welzijnsbeleid, maar ook beleid ten aanzien van onderwijs, openbare orde en veiligheid, ruimtelijke orde-
HOMOBELEID UITGELICHT
ning, gezondheid. Daarom is het handig als er een coördinerend lid van
54
B & W, met een coördinerend ambtenaar, is benoemd. Een heldere scheiding tussen beleid en uitvoering is van belang om de verantwoordelijkheden daar te laten waar ze thuishoren. Uitvoering van homobeleid is bovendien een professionele activiteit, die niet aan vrijwilligers kan worden overgelaten zonder dat daar op zijn minst een financiële vergoeding en een deskundigheidsbevorderingstraject aan voorafgaan.
Gemeentelijke nota In het verleden hadden tientallen gemeenten een homo-emancipatienota. Inmiddels is dat aantal niet erg groot meer. Een aparte homo-emancipatienota wordt tegenwoordig veelal gezien als ouderwets. Maar het voordeel van zo’n nota is dat gemeenten duidelijk laten blijken dat ze er ook voor homoseksuele burgers willen zijn en maatregelen voor hen treffen. Een nota heeft een signaalfunctie en is bovendien een instrument voor planning en controle. Waar een gemeente facetbeleid voert, kan dat een goed instrument zijn om de verschillende gemeentelijke diensten en actoren aan te sturen. Een gemeente met diversiteitsbeleid zal er vooral voor moeten zorgen dat het thema homoseksualiteit niet ondersneeuwt. Utrecht heeft zijn Beleidsnotitie homo- en lesbisch emancipatiebeleid gemeente Utrecht in 2004 vernieuwd. Daarbij werd het vigerende beleid op bepaalde punten aangescherpt ten behoeve van de doelgroepen homoseksuele jongeren en homoseksuele ouderen. Het is uiteraard belangrijk dat de gemaakte afspraken goed worden vastgelegd en nagekomen. De gemeente Utrecht hanteert een matrix-systeem, waarbij per onderwerp steeds een verantwoordelijke gemeentelijke dienst naast een betrokken zelforganisatie vermeld staat. Op die manier wordt het beleid in de gemeentelijke organisatie verankerd. Voor de coördinatie van de uitvoering is een ambtenaar van de Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling (DMO) voor een deel van de werktijd aangesteld. In Amsterdam heeft de gemeente aan het gemeentelijk Homo- en Lesbisch Platform (HELPA) in 2003 een lijst gevraagd met de vier belangrijkste prioriteiten binnen het stedelijk homobeleid. De gemeente beloofde deze prioriteiten in de planperiode van het college aan te zullen pakken. Het ging om: • Zorgen dat Amsterdam een metropool van lesbo- en homoleven blijft. • Een homo-expositiecentrum in het leven roepen. • Een inhaalslag maken voor homoseksuelen uit etnische minderheden. • Integrale voorlichting over homoseksualiteit geven in het onderwijs. De gemeente Amsterdam heeft in de periode die sindsdien is verstreken vooral op de laatste twee punten ingezet. Een ambtenaar van de Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling doet de coördinatie, bijgestaan door een DEEL 1 - LOKAAL BELEID
ambtenaar op het stadhuis, die zich bezighoudt met diversiteit. Adviescommissie Voor gemeenten is overleg met de belangenorganisaties van groot belang, omdat ze de schakel vormen naar de vragen van homoseksuele burgers. Zijn er verschillende organisaties actief, dan kan de gemeente besluiten een adviescommisie in te stellen met vertegenwoordigers van die 55
organisaties. Deze commissie kan dienen als platform en als spreekbuis; ze opereert onafhankelijk van de organisaties en heeft overzicht. De adviescommissie kan ingesteld worden als raadscommissie of als adviescommissie van het college van B & W. Zoals boven al opgemerkt, werkten Utrecht en Nijmegen de afgelopen jaren met een adviescommissie. Het is belangrijk dat de bevoegdheden van een commissie goed worden vastgelegd. Dat betekent dat er antwoord moet worden gezocht op vragen als: • Gaat het om een raadscommissie of een commissie van B & W? • Is er ambtelijke ondersteuning voor de commissie? • Zijn de leden primair vertegenwoordigers van een organisatie en/of kunnen zij zonder last of ruggenspraak opereren? • Kan de commissie gevraagd en ongevraagd advies geven? • Heeft de commissie de mogelijkheid om onderzoek te entameren? • Welk budget is er? In hoofdstuk 3 en 8 van deel 2 van dit boek worden de ervaringen van de bestaande adviescommissies besproken. De mogelijkheid om zelf onderwerpen op de agenda te zetten en onderzoek te kunnen entameren is van groot belang, ook al omdat de gemeente daardoor een betere indruk krijgt van wat er speelt rond homoseksualiteit. Utrecht en Nijmegen behoren tot de gemeenten waar de lokale situatie het beste onderzocht is. De Adviescommissie Homo-/Lesbische Emancipatie in Utrecht heeft haar werkwijze vastgelegd in een aantal Spelregels. Daarin staan de algemene doelstellingen van het homo-emancipatiebeleid van de gemeente vermeld, met de eraan gekoppelde werkdoelen van de commissie (‘Tegengaan en bestrijden van discriminatie; mentaliteitsbeïnvloeding en verbeteren van de achterstandspositie van homo-mannen en -vrouwen, ook in eigen kring, daar waar sprake is van achterstelling en achterstand’). De leden van de adviescommissie zitten in die commissie zonder last of ruggespraak; zeventig procent is lid geworden op schriftelijke voordracht van een zelforganisatie en dertig procent kan op persoonlijke titel zitting hebben. De volledige Spelregels staan te lezen op de website van het Kenniscentrum, www.homo-emancipatie.nl.
HOMOBELEID UITGELICHT
Evaluatie
56
Evaluatie van het gevoerde beleid is van belang, ook in verband met de legitimiteit van dat beleid. Mede daarom zou het aanbeveling verdienen om herziening van de nota telkens te koppelen aan een evaluatie van het beleid. Evaluatiecriteria zouden kunnen zijn: • De mate waarin gemeentelijke diensten en organisaties hun activiteiten automatisch ook voor de homoseksuele groep bestemmen.
• De gezondheids- en veiligheidsituatie van burgers. • De situatie in het onderwijs. Een ander evaluatiemiddel, in de vorm van een quick scan, is de Homo Effect Toets (HET), die aan het slot van dit boek wordt gepresenteerd. Een interactieve versie zal beschikbaar komen op de website van het
DEEL 1 - LOKAAL BELEID
Kenniscentrum, www.homo-emancipatie.nl.
57
5 Homospecifiek beleid in de praktijk In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van praktisch homospecifiek beleid op een groot aantal terreinen.
5.1
Geweld tegen homoseksuelen Nog steeds komt geweld tegen homoseksuele mannen en lesbische vrouwen regelmatig voor. Er wordt zelfs gezegd dat het weer toeneemt. Van antihomoseksueel geweld is sprake wanneer het gedrag van de dader zich richt op de — al dan niet vermoede — homoseksuele voorkeur van het slachtoffer. Het slachtoffer hoeft niet per se homoseksueel te zijn; voor de definitie is het voldoende als de dader dat denkt. ‘Gedrag’ kan van alles omvatten: discriminatie, schelden, vernieling, mishandeling, bedreiging, seksueel geweld en zware geweldscriminaliteit. De omvang van het probleem is niet duidelijk, onder meer door de falende registratie en de geringe aangiftebereidheid. Er zijn uiteenlopende redenen waarom de slachtoffers terughoudend kunnen zijn bij het doen van aangifte: • Ze zijn bang dat ze door de politie niet serieus worden genomen. • Ze zijn bang dat het uitkomt dat ze homoseksuele contacten hebben. • Bij slachtoffers is sprake van gewenning aan discriminatie en geweld. • Slachtoffers willen niet worden beschouwd als slachtoffer. Hoewel er in de media in toenemende mate melding wordt gemaakt van fysiek antihomoseksueel geweld, weten we niet hoe vaak het precies voorkomt en of het toeneemt. Het wordt te weinig geregistreerd. Wel is tot op zekere hoogte bekend waar en onder welke omstandigheden het voorkomt. Uit slachtofferonderzoeken blijkt dat het percentage deelnemers dat te maken heeft gehad met geweld in het openbaar uiteenloopt van 29 procent (in het jaar van de peiling) tot 70 procent (gerekend over het hele leven tot dan toe). Twee recente onderzoeken, in Utrecht en Eindhoven, komen met deze percentages. Het gaat vooral om verbaal geweld, syste-
HOMOBELEID UITGELICHT
matisch uitschelden of pesten. Vrouwen lijken iets vaker dan mannen
58
slachtoffer te worden van verbaal geweld. Vooral homoseksuele en lesbische stellen die in het openbaar tonen dat ze een stel zijn, kunnen rekenen op negatieve opmerkingen. Zogeheten ‘tolerantieonderzoeken’ ondersteunen deze opvatting. Een voorbeeld. In het jaar 2000 werd bij de vakgroepen Methode en Sociologie van de Katholieke Universiteit Nijmegen het onderzoek ‘Soci-
aal-culturele ontwikkelingen in Nederland’ gehouden. Aan 881 Nederlanders werd gevraagd of zij het aanstootgevend vonden als zij op straat twee mensen zagen zoenen. De stellen waren gevarieerd: man-vrouw, vrouw-vrouw en man-man. De verschillen waren opmerkelijk: slechts acht procent van de ondervraagden vond een zoenend heterostel aanstootgevend, maar een zoenend mannenstel werd door 48 procent aanstootgevend gevonden. Voor zoenende vrouwenparen lag dat percentage op 31. Van de ernstiger vormen van geweld zijn homoseksuele mannen vaker het slachtoffer dan vrouwen. De ernstigste vormen van mishandeling komen met name voor bij mannen die in openbare gelegenheden seksueel contact zoeken. Vrouwen lijken iets vaker dan mannen slachtoffer te worden van geweld in de huiselijke kring, in de gezondheidszorg, op het werk en op school, maar het is mogelijk dat vrouwen eerder geneigd zijn dit soort gedrag te rapporteren dan mannen. Vrouwen krijgen bovendien vaak te maken met geweld door een mannelijke partner of ex-partner. Huiselijk geweld Geweld in de privé-sfeer is de omvangrijkste vorm van geweld in onze samenleving: meer dan veertig procent van de bevolking krijgt er op enig moment in het leven mee te maken; bij tien procent is dit dagelijks of wekelijks het geval. Aangezien homoseksuelen net gewone mensen zijn, komt huiselijk geweld ook voor binnen homoseksuele relaties. Onderzoek in opdracht van Schorer16 heeft uitgewezen dat de omvang van het huiselijk geweld moeilijk te bepalen is. Het komt regelmatig voor, dat staat vast, maar het is een verborgen issue. Vaak is de homogemeenschap er zich weinig van bewust dat geweld in de huiselijke sfeer ook voorkomt in man-man- en vrouw-vrouwrelaties. Dan is er de verwerkingsproblematiek, die vele jaren na het relationele geweld nog speelt. De opvang van slachtoffers zowel als daders door politie en hulpverlening kan en moet verbeterd worden. Voor mannen is er geen opvang (behalve een bed in de crisisopvang), voor vrouwen is de huidige opvang niet goed toegankelijk. Huiselijk geweld bij homoseksuelen wordt bij hulpverleners weinig onderkend, omdat zij er vaak automatisch van uitgaan dat slachtoffers leven in een hetero-gezinssituatie. DEEL 1 - LOKAAL BELEID
In de kabinetsnota Privé-geweld — publieke zaak (2002) worden meer dan vijftig maatregelen opgesomd om de aanpak van huiselijk geweld te verbeteren. Een groot deel van deze maatregelen wordt thans (looptijd 2002-2007) gerealiseerd door een interdepartementale werkgroep onder leiding van het ministerie van Justitie (zie het factsheet http:// www.ministerievanjustitie.nl/b_organ/nhg/huiselijk_geweld.htm). Lokale 59
en regionale samenwerkingsverbanden maken onder regie van gemeenten bindende afspraken en ontwikkelen een sluitende aanpak. Er worden advies- en steunpunten ontwikkeld in vijfendertig centrumgemeenten voor vrouwenopvang. Een van de speciale projecten heeft betrekking op de politie. Inmiddels zijn in alle politieregio’s regionale portefeuillehouders op strategisch niveau en regionale coördinatoren huiselijk geweld op tactisch niveau aangesteld. Bovendien worden veel politiemensen gecertificeerd opgeleid om professioneel met slachtoffers en plegers van huiselijk geweld om te gaan. In het kader van een politieproject over vrouwenopvang is een landelijke registratie van huiselijk geweld ontwikkeld die inmiddels in vrijwel het hele land wordt toegepast. Door dit project is het aantal meldingen en aangiften van huiselijk geweld aanmerkelijk toegenomen.
5.2
Klachtenregistratie Zowel de politie als de antidiscriminatiebureaus (ADB’s) klagen over het feit dat ze weinig klachten en meldingen over antihomoseksueel geweld en discriminatie binnenkrijgen. Homoseksuelen klagen soms dat hun aangiften door de politie niet serieus worden genomen. Ook bestaat er wel onduidelijkheid over de vraag waar klachten over discriminatie en geweld kunnen worden geregistreerd. COC en ADB Het COC wordt door de homogemeenschap gezien als de meest voor de hand liggende organisatie voor klachtenregistratie, maar is daarvoor niet toegerust wegens personeelsgebrek. Bovendien is het COC een vrijwilligersorganisatie, met een vaak groot verloop van vrijwilligers. Als het COC aan klachtenregistratie deed, zouden nieuwe vrijwilligers telkens opnieuw voor deze semi-professionele taak moeten worden getraind. Het antidiscriminatiebureau is de juiste organisatie voor klachtenregistratie en -behandeling op het gebied van discriminatie. Slachtoffers van geweld denken helaas nog te weinig aan het antidiscriminatiebureau als organisatie voor klachtenregistratie. Antidiscriminatiebureaus hebben lange tijd gefunctioneerd als antiracismeorganisaties. Pas sinds kort
HOMOBELEID UITGELICHT
houden zij zich bezig met discriminatie op alle gronden.
60
Het ADB Nijmegen coördineert het beleid op het gebied van ‘Discriminatie wegens Seksuele Gerichtheid’ (DSG) in Nederland. In een onlangs verschenen rapport17 ging het Nijmeegse bureau na waarom er zo weinig DSG-meldingen binnenkwamen bij de antidiscriminatiebureaus. De belangrijkste oorzaken bleken te zijn: gebrek aan deskundigheid bij de anti-
discriminatiebureaus waar het ging om de afhandeling van klachten en gebrek aan contact met de homobeweging. Volgens de antidiscriminatiebureaus zou er door de (lokale) overheid meer tijd en geld ter beschikking moeten worden gesteld, zodat er meer aandacht kan worden besteed aan bepaalde discriminatiegronden, bijvoorbeeld in samenwerking met de lokale belangenorganisaties. Aan de andere kant moeten de antidiscriminatiebureaus door de belangenorganisaties beter op de hoogte worden gebracht van de lokale situatie rond homoseksualiteit. En de potentiële klagers moeten beter worden geïnformeerd over het belang van het melden van geweld. Gemeenten vinden klachtbehandeling vaak belangrijker dan voorlichtingsactiviteiten. Zij zouden moeten inzien dat het opvangen van signalen en het zorgen voor preventie net zo belangrijk zijn als het in behandeling nemen van discriminatieklachten. De samenwerking tussen de antidiscriminatiebureaus en de politie moet in veel plaatsen beter worden georganiseerd. De antidiscriminatiebureaus dringen aan op het standaard opnemen van een categorie ‘discriminatie’ in het aangifte- en registratiesysteem van de politie. Inmiddels zijn er stappen gezet om dit te realiseren. De antidiscriminatiebureaus moeten worden bijgeschoold op het terrein van DSG, omdat hun informatie- en voorlichtingsmateriaal zich nog vooral richt op racisme. Het gaat daarbij zowel om verandering van attitude als inhoudelijke bijscholing op het vóórkomen van antihomoseksueel geweld en discriminatie en klachtbehandeling. Een probleem is namelijk dat sommige antidiscriminatiebureaus er nog te snel voor kiezen om juridische oplossingen te zoeken, terwijl juist op het gebied van homodiscriminatie de oplossingen niet altijd in die hoek liggen. Keer op keer hebben klagende homoseksuelen van de rechter ongelijk gekregen, omdat het recht op vrijwaring van discriminatie botst met de vrijheid van godsdienst. Er moeten dus vooral oplossingen worden gezocht in de niet-juridische sfeer, bijvoorbeeld door dialoog of mediation. Sinds kort bestaat er een landelijk telefoonnummer (0800-BELGELIJK), waar klachten over alle vormen van discriminatie kunnen worden gemeld. Het nummer, ingesteld door het ministerie van Sociale Zaken, verwijst door naar de antidiscriminatiebureaus. Het aantal binnengekomen DEEL 1 - LOKAAL BELEID
telefoontjes is tot nu toe niet overweldigend groot. Politie Het bijscholen van politiepersoneel op het terrein van homoseksualiteit lijkt een permanente zaak. De bedrijfscultuur bij de politie is niet homovriendelijk, zodat informatie over homoseksualiteit voor nieuw personeel niet bepaald vanzelfsprekend is. Die voor homo’s onvriendelijke bedrijfs61
cultuur blijkt uit ervaringen van homoseksuele politiemensen. Het ministerie van Binnenlandse Zaken heeft met het project ‘De Kast’ geprobeerd homoseksualiteit bespreekbaar te maken in de korpsen, maar dat lijkt slechts ten dele geslaagd. Volgens het LECD (Landelijk Expertisecentrum Diversiteit), het onderdeel van de politie dat zich bezighoudt met discriminatie, durven de meeste homoseksuele politiemensen niet uit te komen voor hun seksuele voorkeur of onderzoeken zij de situatie nauwkeurig alvorens dat te doen. Het is dan ook niet verwonderlijk dat homoseksuele burgers nogal eens klagen over de toegankelijkheid van de politie als het gaat om problemen rond homoseksualiteit. Het is jammer dat de speciale aandachtsteams van de politie voor homoseksualiteit vrijwel nergens meer bestaan. Zij kenden de scene en liepen regelmatig bars en ontmoetingsplaatsen af. Dat leidde niet alleen tot meer aangiftes maar ook tot preventie van ongewenst gedrag op de baan, zowel van contactzoekende mannen als van omwonenden. Door de nadruk die veel korpsen leggen op de veiligheid-sec, verdwijnen bij sommige korpsen nuttige preventieve functies als ‘wijkagent sociale taken’ en ‘coördinator diversiteit’. De politie zou allereerst de oude functie van ‘aandachtsfunctionaris’ weer in het leven kunnen roepen. Gay Cops Amsterdam werkt met een piketdienst, waarbij steeds een van de leden telefonisch bereikbaar is bij ernstige delicten rond homoseksualiteit. Zo kunnen op een centrale plek meldingen en aangiftes van antihomoseksueel gedrag worden verzameld. De aandachtsfunctionaris kan ook preventief optreden, door bijvoorbeeld bij uitgaansgelegenheden te informeren naar geweldservaringen en door op ontmoetingsplaatsen bezoekers te wijzen op hun rechten en plichten. Nog lang niet alle politiekorpsen registreren antihomoseksueel geweld als zodanig. Vaak komt het antihomoseksuele aspect van de melding pas op een later tijdstip aan de orde, als het formulier al is ingevuld. Het formulier wordt dan niet meer veranderd. De snelle introductie en het gebruik van een landelijk registratieformulier voor antihomoseksueel geweld zou wenselijk zijn (in deel 2 van dit boek, hoofdstuk 9, staat informatie over de ontwikkeling van zo’n registratiesysteem in Rotterdam). Door de geweldscijfers te koppelen aan de meldingen bij het antidiscrimiHOMOBELEID UITGELICHT
natiebureau ontstaat er een beter overzicht van de plekken waar antiho-
62
moseksueel geweld voorkomt. Ten slotte een opmerking over de prestatiecontracten die veel politiekorpsen sluiten. Wanneer antihomoseksueel geweld onzichtbaar blijft, bijvoorbeeld doordat slachtoffers van potenrammen geen aangifte doen, wordt het tegengaan en verminderen van dit geweld niet in de prestatiecontracten van de politie opgenomen.
Ruimtelijke ordening en ruimtegebruik De publieke ruimte is niet neutraal. Op het snijvlak van publiek en privé woedt ook de strijd om de toegankelijkheid voor homoseksualiteit van die ruimte. Potentiële conflictgebieden zijn vooral de plaatsen waar mannen samenkomen om seks met elkaar te hebben: darkrooms in uitgaansgelegenheden en homo-ontmoetingsplaatsen als parkeerplaatsen, parken en recreatieterreinen. Maar ook de straat, de buurt, is niet neutraal, getuige het feit dat homoseksuelen die hand in hand lopen of elkaar in het openbaar kussen steeds minder worden getolereerd. Homo-ontmoetingsplaatsen De problematiek rond banen ofwel homo-ontmoetingsplaatsen (HOP’s) is als volgt samen te vatten: • Het kan er onveilig zijn voor de bezoekende mannen. Potenrammers en chanteurs bezoeken deze plekken ook. • Er zijn klachten van medegebruikers en omwonenden over achtergelaten rommel (condooms, tissues) en overlast van contactzoekende mannen. Soms meent men dat contact zoekende homo’s ‘paraderen’ en uit zijn op heteromannen. • Er zou veel onveilig gesekst worden op de baan, reden om voorlichting te geven over aids en seksueel overdraagbare aandoeningen. Bekende misverstanden omtrent homo-ontmoetingsplaatsen: • Er wordt soms gedacht dat het bij sekscontacten op ontmoetingsplaatsen per definitie gaat om prostitutie. Dat is niet het geval. Toch bestaan er wel bepaalde plaatsen waar, soms minderjarige, jongensprostitués te vinden zijn. Gemeenten zijn zich niet altijd bewust van het feit dat er in deze situaties problemen rond volksgezondheid en geweld kunnen ontstaan. Het COC dringt aan op het creëren van veilige plekken voor homoprostitués, in navolging van de tippelzone en de opvangmogelijkheden (bijvoorbeeld een keet waar condooms en eventuele hulp beschikbaar zijn) die er bestaan voor vrouwelijke prostituees. • Vanwege het misverstand dat het op homo-ontmoetingsplaatsen zou gaan om prostitutie, worden gemeentelijke maatregelen op één lijn gesteld met maatregelen tegen prostitutie. • Bezoekers van homo-ontmoetingsplaatsen zouden vooral getrouwde
DEEL 1 - LOKAAL BELEID
5.3
mannen zijn. Uit mededelingen van verscheidene GG & GD’s die regelmatig preventieprojecten op de baan uitvoeren, blijkt dat dit in ieder geval voor de grote banen in de Randstad niet opgaat. De bezoekers van deze plekken zijn voor vijftig tot tachtig procent openlijk homo. Redenen die zij noemen om de baan te bezoeken: het is een aange63
naam alternatief voor de horeca, je bent er in de vrije natuur, het is er gratis en de atmosfeer wordt niet verpest door de rook. • Door het sluiten van een homo-ontmoetingsplaats zou de problematiek vanzelf verdwijnen. Dat is een illusie, want de behoefte aan het zoeken van anoniem sekscontact in de open lucht is groot. Wanneer er een plek wordt gesloten, verplaatsen de cruise-activiteiten zich naar elders: het ‘waterbed-effect’ (na sluiting van parkeerplaats Het Mollebos bij Zeist aan de A12 ontstond er een grotere toeloop op een andere parkeerplaats, de Bosberg aan de A27). Bovendien kan men zich afvragen of het sluiten van een ontmoetingsplaats niet een zekere mate van discriminatie betekent: men staat homomannen niet toe wat hetero’s (vaak stilzwijgend) wel wordt toegestaan. In de reacties op de problematiek rond ontmoetingsplaatsen speelt vaak een bepaalde morele verontwaardiging mee die een neutrale overheid niet past. Oplossingen Gedoogbeleid — dat is voor de gemeente het belangrijkste instrument om de gang van zaken rond homo-ontmoetingsplaatsen in goede banen te leiden. Dat gedoogbeleid kan eventueel uitmonden in een beslissing in de sfeer van de ruimtelijke ordening. Het Kenniscentrum Lesbisch en Homo-emancipatiebeleid stelt voor een geïntegreerd beleid ten aanzien van ontmoetingsplaatsen in te voeren. Daarbij moeten de volgende doelen worden gerealiseerd: • De overheid en de grondeigenaar moeten zich ervan bewust zijn dat op een homo-ontmoetingsplaats een vorm van recreatie plaatsvindt. Voorwaarde is dat men eventuele morele vooroordelen over deze wijze van recreëren overboord zet, die ontstaan doordat men ten onrechte aanneemt dat seksualiteit uitsluitend tot de privé-sfeer behoort. Ruimte voor homoseksuele recreatieseks is nodig, omdat anders de bestaande heteroseksuele overheersing ook in de publieke ruimte alleen maar wordt gecontinueerd. In de praktijk blijkt men namelijk aan hetero’s in de publieke sfeer veel meer toe te staan dan aan homo’s. Handelingen van hetero’s worden veel minder snel als aanstootgevend betiteld dan vergelijkbare handelingen van homo’s. Maar homoHOMOBELEID UITGELICHT
seksuele burgers hebben evengoed recht op de ruimte als heterosek-
64
suele burgers. • Geweld en overlast moeten zoveel mogelijk worden vermeden. Daartoe moeten er (via de lokale driehoek: politiekorps, korpsbeheerder en Openbaar Ministerie) afspraken worden gemaakt met politie, grondeigenaar en gebruikers. Bovendien moeten er beheersmaatregelen komen. Verschillende gemeenten (Leeuwarden, Zoetermeer, Best,
Pijnacker) hebben geëxperimenteerd met gedoogbeleid ten aanzien van ontmoetingsplaatsen. Er wordt voor gedoogbeleid gekozen om geen lastig terug te draaien politieke besluiten te hoeven nemen, die bovendien zouden kunnen stuiten op verzet van delen van de bevolking en de gemeenteraad. Bij het maken van afspraken moet helder worden voor welk deel van het terrein de gedoogsituatie geldt. Het is handig als dat een gedeelte is dat door het aanleggen of afsluiten van wegen en paden kan worden afgezonderd van de rest van het terrein, zodat er weinig kans bestaat dat ‘gewone’ wandelaars of fietsers onverhoeds worden geconfronteerd met seksende mannen. • Er moeten of kunnen speciale beheersmaatregelen worden getroffen. De plantsoenendienst en de groendienst kunnen hier een bijdrage leveren. Homo-ontmoetingsplaatsen moeten niet kaal of open worden gekapt, want dan zal de baan en dus het ‘probleem’ zich alleen maar verplaatsen. Urinoirs moeten niet onnodig worden afgebroken en evenmin moeten parken en laantjes worden afgesloten die als ontmoetingsplaats in gebruik zijn. Groendiensten kunnen voorzieningen treffen als: het plaatsen van afvalbakken en condoomautomaten; het afsluiten van bepaalde straten voor doorgaand autoverkeer en het realiseren van een keerlus en parkeerplaatsen aan beide zijden van de afgesloten straat; herplanten van lage struiken of minder en/of selectiever snoeien; omleiden van wandelroutes waar deze over het terrein van de ontmoetingsplaats voeren; zorgen dat er geen doorgaande paden door het cruisegebied lopen; zijpaden visueel afsluiten. • Maatregelen van de politie worden afgestemd en overlegd in de driehoek (politiekorps, korpsbeheerder, Openbaar Ministerie), waarbij veiligheid en beheersing van openlijk zichtbare overlast centraal dienen te staan. Een goede maatregel is het aanstellen van een aandachtsfunctionaris bij de politie die zich met eventuele problemen bezighoudt. In het verleden heeft die functie bij verscheidene korpsen bestaan; het zou een goed idee zijn om ze weer te introduceren. • Bezoekers van een ontmoetingsplaats dienen zich te houden aan een gedragscode: zorg dat je andere bezoekers niet ongewild choqueert; trek je terug op een plek waar anderen niet zo gauw komen; laat geen DEEL 1 - LOKAAL BELEID
tissues, condooms of ander afval slingeren maar deponeer het in een prullenmand of neem het mee naar huis; houd ’s avonds rekening met het gebruik van de plek overdag. • Verdergaande maatregelen kunnen worden genomen door in de ruimtelijke ordening het terrein specifiek voor homo-recreatie vrij te geven. Daarbij is allereerst de eigenaar van de grond betrokken: meest65
al Rijkswaterstaat, Staatsbosbeheer, particuliere natuurbeschermingsorganisaties als Natuurmonumenten of een van de twaalf provinciale landschappen. De overheid heeft diverse mogelijkheden tot regulering: • De gemeente kent bestemmingsplannen, waarbij het gebruik van de grond voor een aantal hoofdbestemmingen gedurende een bepaalde periode (meestal tien jaar) wordt vastgelegd. Via een bestemmingsplan kan ‘ontmoetingsplaats’ worden vastgelegd als een legitieme bestemming. Een dergelijke vorm van zonering is niet ongebruikelijk: veel bestemmingen zijn al op een of andere wijze aan bijzondere doelgroepen toegewezen (er zijn bijvoorbeeld kinderspeelplaatsen en plekken waar de hond kan worden uitgelaten). De aanwijzing tot ontmoetingsplaats maakt bovendien bepaalde beheersmaatregelen gemakkelijker, zodat bezoekers van de ontmoetingsplaats meer veiligheid wordt gegarandeerd en omwonenden niet onverhoeds worden geconfronteerd met iets dat ze niet willen zien. • De provincie kan via het streekplan een recreatieplan opstellen. De provincies maken ongeveer elke tien jaar een nieuw streekplan, waarin het ruimtelijk beleid wordt vastgelegd en daarmee de ontwikkelingen in de provincie voor de middellange termijn. Stedenbouw, landbouw, de ecologische hoofdstructuur, recreatie, waterbeheer, ontgrondingen — allerlei onderwerpen die een claim leggen op de ruimte komen aan de orde. Voor gemeentelijke plannen fungeert het streekplan als toetsingskader. Provinciale natuur- en milieuorganisaties spelen een actieve rol in het streekplan via een gezamenlijk streekplanproject. • Veel terreinen waarover op dit moment conflicten bestaan zijn rijkseigendom, bijvoorbeeld sommige natuurgebieden en terreinen nabij snelwegen. Het rijk heeft de uitvoering van het beheer van de gronden in het algemeen overgedragen aan derden. Bij de homo-ontmoetingsplaatsen zijn dat meestal Rijkswaterstaat, Staatsbosbeheer en het ministerie van Defensie. Rijkswaterstaat en Staatsbosbeheer zijn zelfstandige organen, die pas in laatste instantie verantwoording verschuldigd zijn aan de ministeries van respectievelijk Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (LNV). HOMOBELEID UITGELICHT
Het is moeilijk om het rijk aan te spreken op het beheer van deze ter-
66
reinen, omdat de democratische controle over Rijkswaterstaat en Staatsbosbeheer sinds de verzelfstandiging ingeperkt is. De gemeente kan echter wel het initiatief nemen om met deze instanties te spreken wanneer er problemen zijn rond een ontmoetingsplaats.
Tips voor de overheid: • Start een overleg, een ‘commissie homo-ontmoetingsplaats’ (C-HOP). In de ideale situatie zou er over iedere ontmoetingsplaats die problemen geeft een overleg moeten zijn. Ook zou dit overleg per regio kunnen worden georganiseerd, zoals in Zuidoost-Brabant is voorgesteld. In de commissie zouden vertegenwoordigd moeten zijn: de gemeente (in Den Haag, waar een dergelijk overleg al bestaat, zijn dat de gemeentelijke diensten Stadsbeheer en Bestuurszaken), de eigenaar van de grond, de politie en een plaatselijke homobelangenorganisatie (als vertegenwoordiger van de gebruikers van de ontmoetingsplaatsen; in verband met het taboe op het gebruik van ontmoetingsplaatsen is zo’n vertegenwoordiging wellicht niet overal realiseerbaar). De C-HOP moet afspraken maken over gebruik van het terrein en het oplossen van problemen rond veiligheid en overlast. De commissie dient tevens als aanspreekpunt voor de omgeving. Overlast van omwonenden kan met eenvoudige inrichtingsmaatregelen en een duidelijke ruimteverdeling (bestemming) geregeld worden. • Neem maatregelen op het terrein van de ruimtelijke ordening om de homo-ontmoetingsplaatsen te legaliseren. Bestemmingsplan en streekplan zijn daarbij mogelijkheden. In andere gevallen zal de gemeente de aangewezen organisatie zijn om met de eigenaar van de grond te gaan praten. Voor de rijksoverheid is een taak weggelegd, met name voor de betrokken ministeries van VWS, LNV en Defensie, om met de terreinbeheerders te gaan praten. Het ambtelijk kader wordt gevormd door het voornemen van de rijksoverheid om de veiligheidssituatie voor homoseksuelen te verbeteren, en door het mainstreamen van maatregelen hiertoe bij de verschillende ministeries. De Interdepartementale Werkgroep Overheidsbeleid en Homoseksualiteit (IWOH), waar de officiële vertegenwoordigers van alle ministeries in zitten, biedt een goed startpunt voor overleg. • Start in de C-HOP overleg met de beheerder van het terrein over maatregelen op het gebied van de inrichting. Bespreek ook het organiseren van voorlichting aan omwonenden, bijvoorbeeld door parkwachters. Zij moeten uitleggen dat op ontmoetingsplaatsen geen prostitutie plaatsvindt en dat ze geen misdaad aantrekken. DEEL 1 - LOKAAL BELEID
Andere openbare plekken Homo-uitgaansgelegenheden, zoals café’s en disco’s, hoeven niet te worden voorgetrokken omdat ze speciaal zouden zijn, maar de gemeente dient rekening te houden met het homospecifieke karakter van het aangeboden vermaak. Zo wordt er in de darkrooms die in sommige uitgaansgelegenheden aanwezig zijn geen prostitutie bedreven; ze hoeven dus 67
niet te worden ingepast in het gemeentelijk prostitutiebeleid. Regenboogvlaggen aan de gevel van homo-uitgaansgelegenheden zijn geen ongeoorloofde reclame-uitingen, maar symbolen van de zichtbaarheid van homoseksualiteit. Ze dienen als zodanig te worden gerespecteerd. Diverse gemeenten in Nederland hebben een monument waarmee de vervolging van homoseksuelen voor, tijdens en na de Tweede Wereldoorlog wordt herdacht. De gemeente kan blijk geven van haar belangstelling voor de homogeschiedenis door bij herdenkingen, zoals op 4 mei, een krans te leggen. Ook kan zij organisaties als de Gay Cops toestemming verlenen in uniform bij zo’n herdenking aanwezig te zijn. Gemeenten kunnen homoseksualiteit meer zichtbaar maken door straatnamen, pleinen of bruggen te vernoemen naar bekende of verdienstelijke homoseksuelen, al dan niet afkomstig uit de gemeente zelf. Op de site van het Kenniscentrum (www.homo-emancipatie.nl) zijn suggesties te vinden voor internationaal of nationaal bekende homoseksuelen die mogelijk te vernoemen zijn. Voor lokaal verdienstelijke personen kan men het beste contact opnemen met de lokale homobelangenvereniging. Hoofdstuk 15 van deel 2 van dit boek gaat over het vernoemingsproces van straten in de Amsterdamse wijk Zeeburg.
5.4
Jeugdbeleid In opdracht van de Schorerstichting en het NIGZ bracht bureau Empowerment Lifestyle Services in 1997 de psychosociale gezondheidssituatie van homoseksuele jongeren in kaart.18 Het bleek dat homojongeren, met name tieners, kampen met discriminatie en een gebrek aan contact met gevoelsgenoten, wat leidt tot een reeks psychosociale knelpunten. Homojongeren groeien op in een omgeving van leeftijdgenoten die door gebrek aan informatie en door vooroordelen — niet gecorrigeerd door ouders, begeleiders of docenten — homovijandig of marginaliserend gedrag vertonen. Jonge, laag opgeleide jongens en diverse groepen allochtone jongeren zijn het meest homovijandig. Deze negatieve attitude kan door voorlichting in jongerenwerk en scholen voor een deel worden veranderd in een meer positieve houding. Vaak is het echter nodig al eerder in te grijpen, in het basisonderwijs en in de opvoedingsondersteu-
HOMOBELEID UITGELICHT
ning. Het gaat dan met name om allochtone (probleem)jongeren die op
68
jeugdige leeftijd onvoldoende leren wat hun grenzen en verantwoordelijkheden zijn. Op basis van het werkdocument dat Empowerment Lifestyle Services produceerde werd een expert meeting georganiseerd, waar men tot de conclusie kwam dat het nodig was de ondersteuning van homojongeren beter te organiseren. Daarbij kan men denken aan ondersteuning van be-
staande homojongerengroepen, maar ook aan vormen van opvang voor tieners, zowel allochtonen als autochtonen. Het ‘homojongerenwerk’ bestaat uit ongeveer dertig lokale homojongerengroepen, die deels zelfstandig en deels als onderdeel van lokale COC-verenigingen zijn georganiseerd. Er is een beperkt aantal grotere en sterke groepen, zoals Apollo in Rotterdam, Pinkeltje in Nijmegen en Stichting Outway, die vooral opereert in Brabant en Limburg. De meeste lokale groepen zijn echter klein en kwetsbaar. Hun continuïteit lijdt vaak onder het feit dat ervaring verloren gaat: jongeren die ouder worden, vertrekken uit de groep. Het gebrek aan continuïteit heeft ook consequenties voor de kwaliteit van het aanbod. Zo lukt het veel homojongerengroepen niet om hun bereik voldoende te verbreden, omdat zij geen stabiele meerjarige pr-strategie kunnen ontwikkelen. De bestaande homojongerengroepen bereiken vooral jongeren tussen de 18 en 25 jaar. Het bereik onder tieners is gering en het aanbod is dan ook niet afgestemd op die groep. De homojongerengroepen zijn georganiseerd voor en door vrijwilligers, en ze zijn vooral gericht op gezellig onderling contact en natuurlijk ook op het vinden van een potentiële partner. Homoseksuele, biseksuele en lesbische tieners zijn echter vaak nog niet zozeer gericht op seksualiteit of vinden het moeilijk daarin hun grenzen te stellen. Binnen vrijwilligerswerk zonder professionele begeleiding kan de opvang van homoseksuele tieners daarom soms leiden tot misverstanden of ongewenste intimiteiten. Onder de vernieuwde zedenwet zijn de begeleidende vrijwilligers dan al snel strafbaar. Een van de opvangorganisaties, De Kringen, heeft zelfs de radicale beslissing genomen om helemaal geen jongeren onder de 16 jaar meer toe te laten tot haar gespreksgroepen. Deze situatie creëert een ongewenst ‘gat’ in de hulpverlening, zodat homoseksuele tieners worden gedwongen hun heil te zoeken bij het internet of bij de zwaardere professionele hulpverlening. De oplossing voor het probleem kan in drie richtingen worden gezocht: • Het opzetten van ‘veilige’ websites en virtuele opvang voor homotieners. • Het verbeteren van de kwaliteit van de opvang door bestaande jongerengroepen. • Het opzetten van begeleiding van homotieners met professionele begeleiders. DEEL 1 - LOKAAL BELEID
Aan de eerste twee punten wordt momenteel gewerkt. In enkele homojongerenorganisaties werkt men aan veilige websites voor homotieners en voor allochtone jongeren, en zelfhulporganisaties willen komen tot een protocol voor begeleiding van en omgang met homoseksuele tieners. Een professionele opvang van homotieners zou via het reguliere jongerenwerk moeten worden opgezet. Dat gebeurt slechts incidenteel. 69
Gemeentelijke instrumenten Waar het gaat om jeugdbeleid in brede zin heeft de gemeente een regietaak en daarnaast heeft zij ook directe invloed op het jongerenwerk. Vaak richt het jeugdbeleid zich mede op het bieden van geïntegreerde strategische oplossingen voor de opvang van probleemjongeren en de aanpak van overlast door zulke jongeren. Het jeugdbeleid kan homospecifieke componenten krijgen bij de ondersteuning van homoseksuele tieners en wat oudere jongeren, en ook waar het gaat om overlast door homovijandige jongeren. Jeugdzorg De jeugdzorg kan een belangrijke rol vervullen, zowel bij de opvang van homoseksuele tieners en jongeren als van probleemjongeren. In de ideale situatie zouden jongeren met ernstige coming-outproblemen (zie Dubbel Divers. Routeplanner voor het omgaan met seksuele diversiteit en cultuurverschillen in onderwijs en hulpverlening, 2004) door alerte leerlingenbegeleiders en jeugdartsen moeten worden doorverwezen naar de jeugdzorg. Deze professionals dienen deze problematiek te kennen en erop getraind te zijn. De gemeente kan hierbij een rol spelen: in haar regiefunctie kan ze erop aandringen dat professionals de problematiek kennen en getraind zijn, ze kan het aantal behandelde gevallen laten monitoren en deskundigheidsbevordering adviseren en ondersteunen. Probleemjongeren vinden het lastigvallen van homoseksuelen vaak ‘vanzelfsprekend’, omdat zij over homoseksualiteit alleen maar denigrerende opmerkingen horen en in hun gedrag niet worden gecorrigeerd. Het is belangrijk dat in hun begeleiding door de jeugdzorg duidelijk wordt dat homovijandig gedrag onaanvaardbaar is. Bovendien kunnen jeugdhulpverleners met deze jongeren uitzoeken waarop de felle homovijandigheid is gebaseerd. Dat draagt niet alleen bij aan de bestrijding van hun gedrag, maar kan ook licht werpen op de omvang van de frustraties waar zulke jongeren een uitweg voor proberen te vinden. De rol van de gemeente als regisseur kan hier zijn: een gedragslijn afspreken voor alle ketenpartners rond probleemjongeren (denk ook aan de politie en het jongerenwerk). Jongerenwerk HOMOBELEID UITGELICHT
Ook in het jongerenwerk dient aandacht te worden besteed aan homo-
70
jongeren zowel als aan (potentiële) probleemjongeren. Voor homojongeren kan het jongerenwerk een specifiek aanbod ontwikkelen, voor potentiële probleemjongeren zijn gedragsrichtlijnen en voorlichting nodig. Voordat het jongerenwerk daaraan toe is, zal men eerst moeten werken aan bewustwording en deskundigheidsbevordering. Organisaties voor jongerenwerk zien zelden homojongeren onder hun cliënten, omdat
de sfeer in jongerencentra voor hen doorgaans niet veilig genoeg is. Veel jongerenwerkers weten weinig over homoseksualiteit en homojongeren. Bij een aantal jongerenwerkers, juist ook degenen met een niet-Nederlandse achtergrond, leven soms net zoveel vooroordelen over homoseksualiteit als onder de jongeren zelf. In zulke situaties is een proces van bewustwording en deskundigheidsbevordering nodig. Dat kan in gang worden gezet door het ‘dialoogmodel’, dat is ontwikkeld door Rotterdam Verkeert (zie deel 2 van dit boek, hoofdstuk 6). Als jongerenwerkers zich bewust zijn geworden van het probleem en de mogelijkheden, vragen zij zich doorgaans eerst af hoe zij met hun huidige bezoekers activiteiten rond homoseksualiteit kunnen organiseren. Het gaat dan om het aan de orde stellen van het thema discriminatie, met als nadere specificatie homodiscriminatie. Er moeten stevige discussies kunnen plaatsvinden over geloof (vooral de islam), seksualiteit en homoseksualiteit, en jongerenwerkers moeten zich daar goed op voorbereiden. Bij zo’n themagerichte aanpak kunnen de jongerenwerkers, of eventueel vertegenwoordigers van de lokale homovoorlichtingsgroep, de video Burger Inn laten zien en bespreken. Het doen van spelletjes of het houden van discussies over uitsluiting, seksualiteit en tolerantie hoort ook tot de mogelijkheden. Dit model is onder meer uitgeprobeerd in Amersfoort. Een uitstapje naar een relevante theatervoorstelling of naar de lokale homovereniging is ook een optie. In een beperkt aantal gevallen besluit het jongerenwerk een specifiek aanbod te doen voor homojongeren; zo is er enkele jaren geleden in Amsterdam een groep opgezet voor lesbische meiden met een lage opleiding. Zo’n groep is grotendeels gericht op gezelligheid, maar toch is er een onderstroom van empowerment: de ‘gezellige’ thema’s van het programma zijn niet geheel vrijblijvend, ze hebben te maken met de manier waarop lesbische en homoseksuele jongeren hun identiteit en leven vormgeven. Naast het opzetten van groepen is het wenselijk dat het lokale jongerenwerk een ondersteunende functie vervult in relatie tot bestaande homojongerengroepen. De organisatorische ervaring van het jongerenwerk kan een belangrijke bijdrage leveren aan de kwaliteit en de continuïteit van het homojongerenwerk. DEEL 1 - LOKAAL BELEID
Door haar financiële relatie met het jongerenwerk heeft de gemeente een grote invloed. In de bespreking van resultaatverplichtingen en werkplannen kan de gemeente dan ook aandacht vragen voor de knelpunten van homoseksuele jongeren en de aanpak van homovijandigheid onder potentiële probleemjongeren. Op zijn minst mag van de jongerenwerkers een bewustzijn van de knelpunten en mogelijkheden rond homoseksua71
liteit en het zorgen voor een relatief veilig buurthuis worden gevraagd. Maar beter nog is het, wanneer zij zorgen voor een divers aanbod waarin ook homojongeren zich herkennen. De gemeente kan monitoren en bewaken dat het jongerenwerk daarvoor gaat zorgen.
5.5
Ouderen Er zijn in Nederland ongeveer 88.000 mannen en vrouwen van boven de 65 jaar die homoseksuele gevoelens hebben, en er is een even grote groep in de leeftijd van 55 tot en met 64 jaar. Deze homoseksuelen zijn niet evenredig over het land verspreid. Gemiddeld wonen er in Nederland per vierkante kilometer vijf homoseksuele ouderen van boven de 55. De meesten van hen wonen in de steden van de Randstad. Elders is de ‘homodichtheid’ aanzienlijk kleiner. Dat betekent dat alleen in gemeenten met meer dan 100.000 inwoners een substantieel aantal ouderen te vinden is. Voor homoseksuele ouderen die in andere gemeenten wonen, zullen daarom regelingen en probleemoplossingen op regionaal niveau in de rede liggen. Homoseksuele ouderen zijn in veel opzichten hetzelfde als heteroseksuele ouderen, maar tegelijkertijd staan ze anders in het leven. Bovendien zijn ze onderling nogal verschillend. Er bestaan verschillen tussen mannen en vrouwen, en verschillen naar leeftijd. Oudere senioren zijn vaak onder veel moeilijker omstandigheden volwassen geworden dan jongere senioren, waardoor ze doorgaans minder openhartig zijn over hun homoseksualiteit. Met heteroseksuele ouderen hebben ze gemeen dat ze boven de 75 jaar steeds meer lichamelijke problemen krijgen. Het inkomen van de mannen is aanzienlijk hoger dan dat van de vrouwen, omdat de mannen vaak een beter pensioen hebben. In de leeftijdsgroepen boven de 65 jaar zijn velen — mannen én vrouwen — getrouwd geweest, en een groot aantal van hen heeft kinderen. Het grootste probleem van homoseksuele ouderen is eenzaamheid en onzichtbaarheid, zoals uit verschillende onderzoeken is gebleken. Een van de oorzaken is een ontoereikend sociaal netwerk. Ouder worden brengt een grotere afhankelijkheid en zorg met zich mee van anderen, terwijl homoseksuele ouderen vaak hun leven lang gewend waren zich
HOMOBELEID UITGELICHT
zelfstandig te redden. Homoseksuele ouderen wonen vaker alleen en
72
hebben minder frequent contact met familieleden, vrienden en kennissen dan heteroseksuele ouderen. Een groot deel van de homoseksuele ouderen heeft bovendien geen vaste partner. Een ander probleem is het taboe op seksualiteit. Ouderen zijn niet gesocialiseerd met seksualiteit en dus ook niet met homoseksualiteit. Dat neemt niet weg dat er onder roze ouderen behoefte bestaat om gevoels-
genoten te ontmoeten of op andere manieren hun identiteit te kunnen uiten. Voor veel ouderen van boven de 65 is homoseksualiteit en ‘uit de kast komen’ voor henzelf een probleem. Vaak hebben zij in het verborgene geleefd, wat hun isolement op latere leeftijd alleen maar vergroot. Oudere homoseksuele mannen en vrouwen laten uit angst voor discriminatie hun seksuele voorkeur meestal onvermeld in contacten met hulpverleners. Zorgverleners op hun beurt zien en onderkennen doorgaans geen verband tussen de zorgvraag en de seksuele voorkeur van de cliënt, en dit onderwerp komt tijdens de opleiding in de zorgverlening en tijdens de zorgverlening zelf niet aan de orde. Zorgverleners nemen meestal een passieve houding aan en gaan er doorgaans van uit dat hun cliënt heteroseksueel is. Het initiatief tot het aan de orde stellen van het thema homoseksualiteit leggen veel zorgverleners bij de cliënten, terwijl juist een proactieve opstelling noodzakelijk is omdat ouderen hun homoseksualiteit zelf meestal onvermeld laten. Gevolg van dit alles is, dat specifieke problemen op het terrein van homoseksualiteit niet herkend worden. De overheid heeft de afgelopen jaren projecten op het gebied van homoseksuele ouderen gefinancierd, onder meer het onderzoek ‘Op weg naar een vrolijke herfst’ en het implementatietraject ‘Rimpels in de regenboog’. Gemeentelijke instrumenten Gemeenten kunnen in het belang van homoseksuele ouderen in het algemeen het volgende doen: • Gemeenten kunnen erop toezien dat ook homoseksuelen zitting krijgen in de overlegstructuren die nu worden opgezet om de participatie van belanghebbenden in de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) te borgen. • Gemeenten kunnen vanuit hun regisseursrol in het overleg met welzijns- en zorginstellingen aandringen op het trainen van personeel en uitvoerende vrijwilligers. Het is van groot belang dat iedereen die beroepshalve met zelfstandig wonende ouderen in contact komt, op de hoogte is van de specifieke situatie van roze ouderen en gevoelig is voor homoseksualiteit als gespreksonderwerp. Een op het werk toegesneden studiedag of training zou dienen te worden gegeven aan onder anderen verzorgend personeel van de thuiszorg, extramuraal werkenDEEL 1 - LOKAAL BELEID
de zorgcoördinatoren van verzorgingshuizen, sociaal-psychiatrisch verpleegkundigen (SPV’ers), ouderenadviseurs, ouderenwerkers, vrijwilligers in het ouderenwerk, en medewerkers van Steunpunten Mantelzorg. • Gemeenten kunnen stimuleren dat zogeheten ‘Active Ageing-projecten’ ook worden opgezet voor homoseksuele ouderen. In de meeste 73
gemeenten bestaan vormen van bezoekwerk aan eenzame ouderen, zoals vriendschappelijk of activerend huisbezoek. Uitvoerders zijn onder meer de Stichting Welzijn Ouderen, de Zonnebloem, het Rode Kruis, de ouderenbonden en kerken. Ook hier is training van vrijwilligers die activerend huisbezoek doen waarschijnlijk noodzakelijk, omdat het meestal gaat om ouderen die niet geleerd hebben om te praten over seksualiteit, laat staan over homoseksualiteit. • Gemeenten kunnen in hun productiegesprekken de welzijnsstichtingen voor ouderen opdragen een aanbod voor homoseksuele ouderen te realiseren. Dat aanbod bestaat met name uit: het organiseren van speciale ontmoetingsfaciliteiten en het besteden van aandacht aan de eenzaamheid van roze ouderen binnen het bezoekwerk. Zorg Homoseksuele ouderen hebben behoefte aan een passend zorg- en welzijnsaanbod. Het gaat daarbij niet zozeer om de inhoud van het zorgaanbod, maar vooral om de context waarin de zorg wordt gegeven. Een deel van de houding van oudere homoseksuelen wordt ingegeven door angst voor discriminatie. Dat geldt vooral ten aanzien van de thuiszorg. Helemaal verwonderlijk is dat niet: de thuiszorg komt immers bij de oudere thuis, en dat is de meest intieme levenssfeer. Het kan dan niet zo zijn dat de oudere zorgvuldig alle verwijzingen naar homoseksualiteit moet verwijderen, zoals foto’s van geliefden, tijdschriften en boeken. De veranderende samenstelling van de bevolking baart oudere homoseksuelen ook zorgen, omdat men vermoedt dat jongere verzorgenden minder tolerant tegenover homoseksualiteit zullen staan. Homoseksuele ouderen ondervinden vooral problemen als zij zorgafhankelijk worden en binnen een zorginstelling terechtkomen in een hetero-omgeving met heteronormen en -waarden. Zo ergeren homoseksuele ouderen zich vaak aan het feit dat medebewoners zich nogal afhankelijk opstellen van hun kinderen en dat gesprekken altijd maar weer gaan over de kinderen en de kleinkinderen. Ook roze ouderen moeten hun verhaal kwijt kunnen. Maar de oudere generatie homo’s durft zich meestal niet over het verleden uit te laten en voelt zich mede daardoor geïsoleerd. HOMOBELEID UITGELICHT
Als ze terechtkomen in een verzorgings- of verpleeghuis, zijn ouderen
74
bovendien bang om gediscrimineerd te worden, vooral door medebewoners. Management en verzorgend personeel zeggen vaak: ‘Bij ons wonen geen homoseksuelen’, maar gezien het feit dat zes procent van alle mensen homoseksueel is, kan dat vrijwel nooit het geval zijn. In enkele gemeenten hebben groepen homoseksuele senioren het initiatief genomen om met directie en personeel van verzorgingshuizen in gesprek te gaan.
Wat kan de gemeente doen op het gebied van zorg? Het antwoord op de vraag wat gemeenten kunnen doen als het gaat om de zorg voor homoseksuele ouderen is vijfledig: • Gemeenten kunnen zorgen dat homoseksuele ouderen worden opgenomen in de verschillende consumenten- en patiëntenplatforms. • Gemeenten kunnen kwaliteitseisen stellen aan de zorg voor roze ouderen, waarmee de ouderen zelf de voorzieningen kunnen beoordelen. • Gemeenten kunnen bevorderen dat personeel in de thuiszorg en in verpleeg- en verzorgingshuizen wordt getraind in de omgang met roze ouderen. Eventueel kunnen cliënt en verzorgende worden ‘gematcht’. • Gemeenten en deelgemeenten kunnen een ketenbenadering in de zorg voor roze ouderen stimuleren. • Gemeenten kunnen onderzoek laten doen naar de mogelijkheden om met AWBZ-gelden een zogeheten ‘roze-zorgmakelaar’ in te zetten. Zo’n makelaar bemiddelt in allerlei contacten tussen homoseksuele ouderen, zoals vriendschap, diensten en activiteiten. Doel: het verminderen van eenzaamheid, het verbeteren van sociale redzaamheid en het vergroten van de kennis van het lokale zorg- en welzijnsaanbod. Mantelzorg Uit een recent Amerikaans onderzoek blijkt dat homoseksuelen meer dan heteroseksuelen aan mantelzorg doen.19 De respondenten van het onderzoek verklaarden dat de overige (heteroseksuele) familieleden verwachtten dat zij de zorg wel op zich zouden nemen, aangezien niet werd erkend dat ook zij een normaal gezinsleven leidden, met een partner en kinderen. Ze werden gezien als alleenstaand, ook al waren ze dat niet. Vergelijkbaar Nederlands onderzoek is vooralsnog niet voorhanden. Er is echter geen reden om aan te nemen dat de situatie in ons land anders zou zijn. Medewerkers van de lokale en regionale Steunpunten Mantelzorg zouden zich bewust moeten zijn van de sociale druk die wordt uitgeoefend op homoseksuelen om mantelzorg te verlenen, zodat daar in het ondersteuningsaanbod rekening mee kan worden gehouden. Van de homoseksuelen boven de 65 jaar heeft meer dan de helft geen kinderen en de meesten klagen bovendien over een slecht contact met de DEEL 1 - LOKAAL BELEID
familie. Gevolg: wanneer zij zelf mantelzorg nodig hebben, is er niemand voorhanden. De gemeente dient daar terdege rekening mee te houden. Soms kan de mantelzorg binnen de homoseksuele vriendenkring worden geregeld, maar er zit een addertje onder het gras: mantelzorgers die nog deelnemen aan het arbeidsproces hebben wettelijk geen recht op financiële compensatie als ze geen familie in de eerste of tweede graad zijn. 75
Buddy- en maatjesprojecten Buddyprojecten zijn aanvankelijk gestart ter ondersteuning van mensen met aids. Inmiddels bestaan er in veel gemeenten buddyprojecten voor chronisch zieken. De buddyzorg voor homoseksuelen heeft inmiddels ook klanten die chronisch ziek of ouder zijn. Het gaat daarbij om een goed georganiseerde vorm van vrijwilligerswerk. De buddy’s worden getraind in de omgang met zieken en ouderen. Buddy en cliënt stellen een contract op met afspraken over activiteiten en over de duur van de contacten. De meeste buddy’s blijven ongeveer een half jaar bij dezelfde cliënt. Activiteiten zijn bijvoorbeeld: boodschappen doen, naar de film, uit wandelen, naar de dierentuin, enzovoort. Het is duidelijk niet de bedoeling dat er een relatie ontstaat. Buddy’s geven vrij intensieve zorg, bijvoorbeeld twee keer per week, maar zoals gezegd niet langer dan een half jaar. In een maatjesproject is het contact minder intensief, bijvoorbeeld maar één keer per veertien dagen. Zulke contacten strekken zich uit over een veel langere periode dan een half jaar. Samen met de lokale welzijnsorganisatie kan de gemeente het initiatief nemen om buddy- of maatjesprojecten te initiëren en te zorgen dat er geld beschikbaar komt voor opstart en coördinatie. Wonen Diverse gemeenten hebben samen met de lokale homobelangenorganisatie behoeftepeilingen gedaan naar de woonbehoeften van roze ouderen. Sommige oudere homoseksuelen kiezen voor gemeenschappelijk wonen, meestal in de vorm van gemeenschappelijke voorzieningen achter een eigen voordeur. Over de mate waarin deze voorzieningen met andere homoseksuelen moeten worden gedeeld, bestaat verschil van mening. Lesbische vrouwen willen vaak alleen samenwonen met andere vrouwen. Homoseksuele mannen stellen prijs op een meer gemengde samenstelling van de groep met wie zij wonen. Voor vrouwen én mannen is het echter belangrijk dat zij zich veilig voelen in een omgeving waar heteroseksuele normen niet dominant zijn. Het realiseren van deze woonwensen blijkt nogal eens te stuiten op problemen die verband houden met geld en regelgeving. Binnen de sociHOMOBELEID UITGELICHT
ale woningbouw ligt de verantwoordelijkheid in eerste instantie bij de wo-
76
ningbouwvereniging, die zich van het belang van dit soort voorzieningen bewust moet zijn. De gemeente kan wel activerend optreden. Groepswonen is een andere populaire optie. Maar groepen homoseksuelen worden geconfronteerd met een niet op maat gesneden regelgeving als ze ‘achteraan’ moeten aansluiten in de rij, ook al is er een geschikte en betaalbare voorziening gevonden.
Gemeentelijke instrumenten De gemeenten kunnen zich op vier punten sterk maken voor een betere woonsituatie voor homoseksuele ouderen: • Gemeenten kunnen samen met het zorgkantoor op zoek gaan naar nieuwe combinaties van wonen, zorg en welzijn voor ouderen. • Gemeenten kunnen stimuleren dat een behoeftepeiling wordt gedaan naar de woonbehoeften van homoseksuele ouderen. • Gemeenten kunnen homoseksuele ouderen stimuleren in contacten met woningcorporaties en woningbouwverenigingen om betaalbare huisvesting voor roze ouderen te bouwen. • Gemeenten kunnen vanuit hun regisseursrol in gesprekken met verzorgingshuizen aandringen op beleid, waardoor wordt bevorderd dat er een open sfeer ontstaat waarin de aanwezigheid van roze bewoners wordt erkend en herkend. Het beleid kan bestaan uit: het maken van afspraken met directies; het organiseren van themabijeenkomsten voor personeel; het bijscholen van zorgcoördinatoren; het uitgeven van nieuwsbrieven; het aanpassen van de gedragscode; het aanstellen en trainen van een vertrouwenspersoon; het stellen van open vragen over leefstijl bij aannamegesprekken van zorgcoördinatoren (die vaak extramuraal werken).20
Allochtone homoseksuelen Uit meerdere onderzoeken, bijvoorbeeld Hoe roze is Amsterdam (1997) van Korf en Jorna, blijkt dat de houding van allochtone groepen burgers tegenover homoseksualiteit een beetje tot soms zeer negatief is. Dat komt tot uitdrukking in een sociale afstand, maar ook in gewelddadig gedrag door jongeren en in de publieke veroordeling van homoseksualiteit door sommige religieuze voorgangers. Het toenemende onveiligheidsgevoel van homoseksuele burgers is dan ook vaak gebaseerd op werkelijke onveiligheid. Zij ervaren allerlei vormen van dagelijkse discriminatie en intimidatie op straat en op andere ontmoetingsplaatsen in de buurt. In veel gevallen zijn de daders op straat ronddolende jongens. Ze vervelen zich en gaan mensen pesten. Naast andere relatief weerloze slachtoffers kiezen zij homoseksuelen als mikpunt, omdat zij op die manier hun mannelijkheid en etnisch-religieuze identiteit kunnen bewijzen
DEEL 1 - LOKAAL BELEID
5.6
tegenover hun vrienden. Hoe onzekerder zij zich voelen, hoe sterker hun behoefte om zich af te zetten tegen ‘afwijkenden’: door het contrast lijkt het dan alsof zijzelf sterk en zelfbewust zijn. Hetzelfde effect zien we soms bij volwassenen, maar die staan doorgaans steviger in hun schoenen en voelen meer maatschappelijke verantwoordelijkheid. De discrimi77
natie neemt bij hen eerder de vorm aan van sociale afstand in plaats van regelrechte intimidatie. Slachtoffers hebben er vooral behoefte aan om gehoord en gesteund te worden. Een veelgehoorde klacht is dat meldingen over intimidatie wegens homoseksualiteit door politie en hulpverleners niet serieus worden genomen. Het is belangrijk dat de gemeente zorgt dat de aanspreekbare professionals in de buurten op dergelijke meldingen zijn voorbereid en ze zorgvuldig afhandelen. Een middel om dit soort ervaringen beter in de gaten te houden en om van elkaar te leren is de inrichting van een meldpunt. Dat is geen telefoon of website waar alleen maar wordt geregistreerd, maar een aanspreekpunt waar zowel slachtoffers als professionals in de buurten terecht kunnen voor informatie, ondersteuning en uitwisseling, kortom: een knooppunt. Hulpverlening De problemen van veel allochtone homoseksuelen zijn te herleiden tot een innerlijk conflict: zij kunnen hun homoseksuele gevoelens en hun loyaliteit jegens hun familie en sociale omgeving niet met elkaar in overeenstemming brengen. Als allochtone homoseksuelen geen vorm kunnen geven aan hun gevoel, kan dat leiden tot een reeks van psychische en somatische problemen: isolement, parasuïcide, drop-out, onveilig gedrag, ongewenste zwangerschappen en dergelijke. Maar ook als zij wel vormgeven aan hun gevoel kunnen er problemen ontstaan met hun omgeving, die vervolgens leiden tot psychische problemen. Allochtone homoseksuelen kloppen met hun problemen niet aan bij de reguliere hulpverlening, zoals het maatschappelijk werk, de bureaus jeugdzorg en de lokale welzijnsvoorzieningen. Ze weten niet dat ze daar met hun vragen terechtkunnen. Vaak kunnen ze wegens een gebrek aan deskundigheid ook daadwerkelijk niet terecht bij de hulpverlening. De gewenste deskundigheid is een combinatie van homovriendelijke hulpverlening en transculturele hulpverlening: ondersteunend, maar met aandacht voor de sterk op het collectief gerichte culturele achtergrond van allochtone homoseksuelen. Een ander probleem: er zijn weinig veilige, ‘gewone’ ontmoetingsmogelijkheden waar meer herkenning en erkenning zou kunnen ontstaan of HOMOBELEID UITGELICHT
waar mantelzorg of nuldelijnsopvang zouden kunnen plaatsvinden. In en-
78
kele steden is er sprake van allochtone zelforganisaties die ondersteuning krijgen vanuit de bestaande lokale homo-infrastructuur (onder andere Melting Pot in Den Haag). Zulke initiatieven richten zich in eerste instantie op het creëren van een ontmoetingsmogelijkheid. De vrijwilligers krijgen echter geregeld te maken met ingewikkelde hulpvragen. Doorverwijzen is vaak niet mogelijk en de eigen ondersteuningsmogelijkheden
schieten in zulke gevallen nogal eens te kort. Daar komt bij dat de zelfhulpgroepen doorgaans nog weinig organisatie-ervaring hebben, wat het voortbestaan van de organisatie op den duur belemmert. Gevolg van dit alles is, dat problemen zich opstapelen en dat de weinige steunpunten die er zijn te maken krijgen met een relatief ernstige ‘multiproblematiek’ waar de Nederlandse hulpverlening, verkokerd of tot een bepaald aanbod gedwongen als zij is, moeilijk of helemaal niet op kan inspelen. Cliënten krijgen niet wat ze nodig hebben en gaan shoppen: als de ene hulpverlener niet bevalt, gaan ze naar een andere. Soms ‘gebruiken’ ze het shoppen ook om de eigen problemen niet werkelijk onder ogen te hoeven zien. Homoseksuele asielzoekers Gemeenten krijgen te maken met asielzoekers, dus af en toe ook met homoseksuele asielzoekers. Zij kampen met een gecompliceerde reeks knelpunten rond het verkrijgen van hun asielstatus, hun levensomstandigheden tijdens de asielprocedure, de nodige zorg en preventie en de eventuele aanvullende specifieke opvang door bijvoorbeeld het COC. Weliswaar hebben asielzoekers in Nederland recht op een asielstatus als zij worden vervolgd op grond van seksuele voorkeur of gender, maar in de praktijk komt daar niet veel van terecht. De levensomstandigheden van deze asielzoekers tijdens de procedure en in de opvang kunnen zwaar zijn: zij krijgen doorgaans geen steun van familie of vrienden en worden opgevangen te midden van andere vluchtelingen, die zich niet zelden homovijandig opstellen. Homoseksuele vluchtelingen worden zelden doorverwezen of ondersteund om contact te leggen met Nederlandse homoseksuelen of transgenders. Bij homo-asielzoekers is de kans op toekenning van een asielstatus extra onzeker. Daardoor is hun psychische gesteldheid meer nog dan bij anderen een punt van zorg. Als de asielzoeker troost zoekt in seksuele contacten, kan dat niet alleen een verhoogd risico opleveren op soa en hiv, maar ook op misbruik. Overigens blijken homoseksuele asielzoekers geregeld binnen te stappen bij lokale COC-verenigingen en bij allochtone homo-zelforganisaties. Elk van deze organisaties afzonderlijk heeft over het algemeen te weinig ervaring met de opvang van asielzoekers om goed aan de vraag tegemoet te kunnen komen. DEEL 1 - LOKAAL BELEID
Het COC Nederland en het Kenniscentrum Lesbisch en Homo-emancipatiebeleid werken samen aan landelijke en internationale oplossingen voor deze problemen. Voor gemeenten en lokale homo-organisaties is het van belang in de gaten te houden of de opvang van homoseksuele asielzoekers buiten de centra (met name door homo-organisaties) goed kan worden georganiseerd. 79
Gemeentelijke instrumenten Gemeenten kunnen hun rol als regisseur oppakken door problemen rond homoseksuele allochtonen te signaleren en door aan te geven welke verantwoordelijkheden liggen bij welke organisaties in het veld. Met name in de grote steden, waar zo’n veertig procent van de bevolking een nietwesterse achtergrond heeft, gaat het om aanzienlijke aantallen allochtonen met homoseksuele gevoelens. Als uitvoerder van de Welzijnswet en de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) zijn gemeenten verantwoordelijk voor het voorkomen van sociale achterstanden en voor de inzet en aansturing van instellingen in het (gesubsidieerde) lokale welzijnswerk. Binnen hun beperkte rol in het zorgbeleid hebben de gemeenten ook mogelijkheden om deze regierol vorm te geven. Het is echter een illusie te denken dat gemeenten een controversieel onderwerp als ‘homoseksualiteit in de multiculturele samenleving’ waardenvrij en zuiver zakelijk-regisserend zouden kunnen aanpakken, want daarvoor lopen de meningen bij diverse groepen burgers te zeer uiteen. Om die reden is het van belang dat het gemeentebestuur zoekt naar een grootste gemene deler, een paraplubegrip waar iedereen zich in kan vinden. Waarschijnlijk is die gemeenschappelijkheid te vinden in de woorden ‘respect en tolerantie’ of ‘goed met elkaar omgaan in de buurt, ook als je moeite hebt met de onderlinge verschillen in leefstijl, uiterlijk, religie, afkomst, enzovoorts’. Het is de taak van het gemeentebestuur om te voorkomen dat minderheden worden onderdrukt en om erop toe te zien dat grondrechten worden gewaarborgd. Dat is democratie: de meerderheid beslist, maar houdt wel rekening met minderheden. Multiculturele spanningen De gemeente kan zich inzetten voor preventie én kan zorgen voor correctief optreden tegen daders als het misgaat. Als buurtagenten, buurtvaders en jongerenwerkers antihomoseksueel gedrag signaleren, moeten zij de jongens direct terechtwijzen: ‘Zo doen we dat hier niet.’ Consequent op dezelfde manier optreden, dat is belangrijk. Als zulke jongens van de politie te horen krijgen dat discriminatie niet mag en van hun vader dat discriminatie weliswaar niet mag maar dat de koran homoseksuHOMOBELEID UITGELICHT
aliteit verwerpt, dan krijgen zij een dubbele boodschap. Extra gecompli-
80
ceerd wordt het voor hen als de jongerenwerker alle taboe-onderwerpen aan de orde stelt, maar homoseksualiteit niet. Omdat te veel reguliere organisaties te weinig doen, zijn verscheidene homo-organisaties nu bezig met het opzetten van ‘Homofobie Interventie Teams’, die slachtoffers beter gaan ondersteunen en daders directer gaan aanspreken op hun gedrag.
Preventieve aanpak en dialoog Preventie betekent vooral: zorgen dat jongeren niet gaan rondzwerven en dat ze hun zelfvertrouwen en identiteit versterken, waarbij respect voor elkaar en kunnen omgaan met verschillen worden aangemerkt als onderdeel van de mannelijke verantwoordelijkheid. Hier is voorlichting over homoseksualiteit binnen een breder kader van bewustwording van gender en seksualiteit belangrijk. Voor zulke voorlichting liggen er kansen in cursussen opvoedingsondersteuning, op scholen en in jongerencentra. Er bestaat, als het ware tussen de preventieve en de correctieve aanpak in, nog een andere manier om iets aan het probleem te doen: de dialoog, waarbij de verschillende bevolkingsgroepen met elkaar in contact worden gebracht. Dit neemt vaak de vorm aan van gemeenschappelijke maaltijden, praatavonden of bijeenkomsten om ‘samen leuke dingen te doen’. Bij een serieuze dialoog worden eerst sleutelfiguren met elkaar in contact gebracht en komen daarna de relevante professionals en burgers mee. Ook wordt doorgaans eerst gesproken over de thema’s die aan de orde moeten komen en over de termen en concepten die men wil gebruiken. Voorkomen moet bijvoorbeeld worden dat sommige deelnemers zeggen: ‘Homoseksualiteit moet worden geaccepteerd’ en dat andere deelnemers uit zo’n stelling menen te begrijpen: ‘Kinderverkrachting is hier normaal’. Dialooggesprekken kunnen na verloop van tijd leiden tot voornemens om actie te ondernemen, bijvoorbeeld in de richting van jongeren. Maar de uitvoering kan niet een, twee, drie plaatsvinden. Vaak is de acceptatie zo gering, dat alleen al het noemen van het woord homoseksualiteit enorm veel discussie en tumult met zich meebrengt. Bij het overleg over wat men wel kan doen, is veel geduld en wederzijds begrip nodig. Hulpverlening Bij de hulpverlening aan homoseksuele allochtonen lijken twee strategieen mogelijk: een strategie gericht op directe specifieke hulpverlening en methodiekontwikkeling en een strategie die zich concentreert op overdracht aan reguliere hulpverlening. Een combinatie van beide, met aandacht voor participatie van de betrokkenen zelf, zou het meeste zoden aan de dijk zetten. Bij elk project zou kritisch gekeken moeten worden naar de kosten/baten-verhouding, de mogelijkheden voor continuïteit en de efDEEL 1 - LOKAAL BELEID
fecten op korte en lange termijn. Korte pilot-projecten zijn niet altijd de enige oplossing, hoewel vaak alleen voor dat soort projecten financiering te krijgen is. Gemeenten zullen moeten aangeven hoe zij dit beleid evenwichtig willen uitvoeren. Er zijn drie vragen die bij het uitstippelen van strategieën aan de orde dienen te komen: 81
• Hoe ondersteunt de gemeente homoseksuele allochtonen en allochtone zelforganisaties? • Hoe draagt de gemeente bij aan specifieke opvang en hulpverlening? • Welke rol speelt de gemeente bij het toegankelijker maken van het reguliere aanbod? Het zorgen voor participatie van allochtone homoseksuelen is een bijzonder aandachtspunt. Veel homo-allochtonen zijn bevreesd om te participeren in projecten of klankborden. Daarom kan het handig zijn om hen er individueel en informeel bij te betrekken. Ook het ‘tandemprincipe’, geïntroduceerd door de stichting Yoesuf, is aan te bevelen: geef elke allochtone homoseksueel een partner, zodat zij als duo kunnen optreden en de identiteit van de allochtone homoseksueel beschermd of op een genuanceerde manier zichtbaar kan worden. Gemeenten kunnen veel doen. Hier volgt een overzicht: • De gemeente kan een haalbaarheidsonderzoek laten doen onder hulpverleners, welzijnswerkers en allochtone homoseksuelen. Zo’n onderzoek heeft een direct nut, omdat de sociale kaart ermee wordt ingevuld. Het onderzoek zou moeten leiden tot aanbevelingen voor interventies en strategieën die op maat van de gemeente en de lokale welzijns- en gezondheidsorganisaties kunnen worden uitgevoerd. Bij een goede opzet kan lopende het onderzoek al worden gewerkt aan het creëren van bewustzijn van de knelpunten en aan betrokkenheid bij het opzetten van interventies. • De gemeente kan allochtone homo-zelforganisaties ondersteunen. Vaak vinden zulke initiatieven eerst plaats bij het lokale COC; een waarderingssubsidie kan dan helpen. Het is niet aan te bevelen in dit stadium projectsubsidies met al te stringente verantwoordingsregels te verstrekken. Startende zelfhulpgroepen zijn vaak nog niet in staat zulke projecten planmatig uit te voeren en te verantwoorden. De gemeente kan ook het lokale COC of andere homo-organisaties ondersteunen bij interne interculturaliseringstrajecten. Dat zal de toegankelijkheid van en de samenwerking binnen deze organisaties verbeteren. Verder kan een gemeente zelfstandige allochtone homo-zelfHOMOBELEID UITGELICHT
organisaties van dienst zijn door hen met elkaar in contact te brengen
82
en hen organisatorisch en financieel-boekhoudkundig te laten bijstaan door een migrantensteunpunt. • De gemeente kan een lokaal steunpunt laten organiseren of ondersteunen. Zo’n steunpunt kan de vorm krijgen van een inloopspreekuur, een consulent bij een opvanginstelling, een telefonische hulplijn of een opvanghuis. In diverse plaatsen bestaan voorbeelden van derge-
lijke initiatieven. Hebben ze succes, dan moet de gemeente of de organiserende instelling wel zorgen dat er mogelijkheden voor continuiteit worden gecreëerd. • De gemeente kan bevorderen dat de lokale zorg toegankelijker wordt voor homoseksuele mannen, lesbische vrouwen en biseksuelen in het algemeen en voor allochtone homoseksuelen in het bijzonder. Dat vereist overigens een langdurige en continue aandacht van de lokale hulpverleningsinstellingen op uitvoerend niveau (sociale kaart, netwerken, deskundigheidsbevordering) en op leidinggevend niveau (agenderen, stimuleren, integreren binnen de organisatie). Een beproefd model is het aanstellen van een regionale aandachtsfunctionaris, die zich daarvoor jaren achtereen kan inzetten. In een enkele gemeente wordt een homospecifieke instelling in het leven geroepen die zelf deels zorg verleent en deels haar ervaring overdraagt aan reguliere instellingen. Voor gemeenten bestaat ook de mogelijkheid om aansluiting te zoeken bij bredere diversiteitstrajecten, bijvoorbeeld rond ontkokering van de zorg, diversiteitsbeleid, het tegengaan van geweld of suïcide. Daarbij mag het homospecifieke element niet uit het oog worden verloren. • Lokaal bestaan er meestal een of meer VVN-afdelingen die asielzoekers opvangen. Landelijk werken het COC Nederland en het Kenniscentrum Lesbisch en Homo-emancipatiebeleid aan ervaringsuitwisseling en aan een protocol rond de opvang van homoseksuele asielzoekers. De gemeente kan in haar manier van aanspreken van de VVN en homoorganisaties aandacht besteden aan homo-asielzoekers en de betrokken partijen bij elkaar brengen. In grotere plaatsen kan zij de structurele samenwerking en de wederzijdse deskundigheidsbevordering stimuleren.
Onderwijs In het onderwijs komt nog veel onveiligheid rond homoseksualiteit voor. Dat heeft verschillende oorzaken: • Jongeren zijn onzeker over hun identiteit. Door zich af te zetten tegen personen met een lagere sociale status proberen ze hun onzekerheid te verbergen en hun status te verhogen. • Docenten zijn vaak nog niet deskundig genoeg om dit probleem onder
DEEL 1 - LOKAAL BELEID
5.7
jongeren aan te pakken. Ook hun bereidheid om er iets aan te doen blijft beperkt, soms door hun eigen vooroordelen maar vaker doordat ze bang zijn geen steun van collega’s en schoolleiding te krijgen. • De schoolleiding is doorgaans nog niet deskundig genoeg om de pegagogische missie van de school handen en voeten te geven. Om83
gangsvormenbeleid staat laag op haar pioriteitenlijstje en zij is niet op de hoogte van de manieren om discriminatie effectief tegen te gaan. • Op VMBO-scholen en scholen met veel allochtone leerlingen is de situatie ernstiger. Onder leerlingen met een conservatieve culturele en religieuze achtergrond heerst nogal wat onbegrip en afweer, die door hun ouders en religieuze leiders worden bevestigd. Dit alles heeft de nodige gevolgen: • Over homoseksualiteit en homoseksuele leefvormen hebben leerlingen in het basisonderwijs veel vooroordelen, die de basis leggen voor een sterke afweer op latere leeftijd. Overigens staat die afweer in een context van relatief stereotiepe opvattingen over man/vrouwrollen, een ambigue houding ten opzichte van seksualiteit en het niet adequaat leren omgaan met emoties en agressie. • Homoseksuele leerlingen in het voortgezet onderwijs ervaren tweetot zesmaal zoveel onveiligheid op school als de gemiddelde scholier. Homoscholieren durven driemaal zo weinig voor hun mening uit te komen, durven zich driemaal zo weinig vrij te bewegen op school en voelen zich zesmaal zo onveilig op school als de gemiddelde tiener. Van de homoscholieren vindt 55 procent dat medescholieren niet mogen weten dat de ze homo of lesbisch zijn. Maar liefst 88 procent zegt wel eens uitgescholden te zijn voor homo (ter vergelijking: veertien procent van alle scholieren zegt wel eens te worden gepest). Zo’n drie procent van de homoseksuele leerlingen rapporteert regelmatig slachtoffer te zijn van fysiek geweld. Dat sluit aan op de bevindingen van de Onderwijsinspectie, die in 1998 vaststelde dat ze weinig meldingen van homodiscriminatie ontving maar dat de meldingen die men kreeg wel ernstiger gevallen betroffen. Volgens zestig procent van de homoleerlingen treedt de schoolleiding zelden of nooit op tegen homovijandig geweld. Wanneer scholieren in het algemeen wordt gevraagd of de schoolleiding optreedt tegen geweld, zegt maar 33 procent dat dat zelden of nooit het geval is. Van de homoscholieren zegt vijftig procent dat de schoolleiding nooit of alleen in sommige gevallen helpt als je een hulpvraag hebt, tegen 29 procent van de scholieren in het algemeen.21 Naast de nodige consequenties voor het peHOMOBELEID UITGELICHT
dagogische klimaat heeft deze sfeer een negatieve invloed op de ge-
84
zondheid van homoseksuele scholieren. Zij voelen zich vervreemd van hun leeftijdgenoten en hebben vaker last van onzekerheid, stress en gezondheidsproblemen. Soms uit zich dat in onaangepast gedrag, maar vaker juist in overdreven conformistisch gedrag en een onpersoonlijke opstelling. Leerlingenbegeleiders weten vaak niet hoe ze daarmee moeten omgaan.22 Studenten in een beroepsopleiding worden onvol-
doende voorbereid op homospecifieke hulp- en dienstverlening. • Homoseksuele docenten maken op school veel gevallen van intimidatie mee: een kwart noemt negatieve ervaringen die in verband staan met hun seksuele voorkeur. De meest voorkomende voorvallen zijn irriterend gedrag door leerlingen, beledigende grappen over privéleven en uiterlijk, roddel en seksuele intimidatie. Het niveau van de seksuele intimidatie is onder homoseksuele docenten twee- tot zevenmaal zo hoog als onder hun heteroseksuele collega’s. Van de homoseksuele docenten praat dertien tot 33 procent met niemand op school openhartig over de seksuele geaardheid. Van de leden van de homogroep van de Algemene Onderwijsbond is zeventien tot twintig procent niet open tegenover leerlingen. De situatie is het ernstigst in het VMBO. Daar blijken niet alleen de leerlingen, maar ook de collega’s beledigend gedrag te vertonen. Vooral wanneer homoseksuele docenten minder sociale steun rapporteren, hebben zij meer last van gezondheidsklachten als slapeloosheid, vermoeidheid, buikpijn, trillende handen en hoofdpijn, en gebruiken zij meer slaappillen en tranquillizers. In het VMBO overweegt 46 procent van de homoseksuele docenten te stoppen met werken op hun school, tegen 37 procent van de heteroseksuele collega’s. De situatie is ernstiger op scholen met veel allochtone leerlingen.23 Overigens is de situatie in het onderwijs door al deze problemen niet hopeloos. De volgende lichtpunten kunnen worden gesignaleerd: • Uit onderzoek naar allochtone leerlingen blijkt dat er veel onderlinge verschillen zijn en dat er mogelijkheden bestaan om homoseksualiteit bespreekbaar te maken. Zie: Jacomijn de Vries, Verschillen verkend, Forum, Utrecht 1998. • De ministeries van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (OCW) en Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) financierden een reeks proefprojecten op school, die duidelijk maakten dat er diverse manieren zijn om de knelpunten aan te pakken. Zie: Corinna Gekeler, Enabling Safety for LesBiGay Teachers. Publieksverslag, COC Nederland, AOb, APS, Amsterdam/Utrecht 2005. Zie ook: Marc van Bijsterveldt, (red.), Receptenboek homoseksualiteit in het onderwijs, COC Nederland, AOb, APS, Amsterdam/Utrecht 2005). DEEL 1 - LOKAAL BELEID
• Tussen 2002 en 2005 zijn er in verscheidene gemeenten succesvolle lokale initiatieven opgezet. Zie: Tussentijdse evaluatie onderwijstraject voortgezet onderwijs en homoseksualiteit ...op weg naar de implementatie, GGD Nijmegen, 2005. Zie ook: Mariët Schoenmakers, Homoemancipatie in het voortgezet onderwijs in Amsterdam. Homo-emancipatie een hype of taboe?, SLO, Enschede 2003. 85
Gemeentelijke instrumenten Veel lokale en regionale overheden kiezen onderwijs als prioriteit van het lokale homo-emancipatiebeleid. In dat geval dienen gemeenten, samen met belangenorganisaties, na te denken hoe zij scholen structureel veiliger en prettiger kunnen maken. Dat vergt een lange-termijnbeleid en kan niet goed worden gerealiseerd door losse, incidentele projecten uit te voeren, zoals het geven van eenmalige voorlichting of het verspreiden van folders, video’s of lespakketten. Er is nauwelijks effect waarneembaar als zulke activiteiten niet zijn ingebed in een integraal schoolbeleid, dat door scholen zelf zal moeten worden ontwikkeld. De gemeente speelt een steeds beperktere rol bij het schoolbeleid omdat de scholen daarin autonoom zijn. Zeker als in 2006 de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) in werking treedt, wordt de bestuurlijke verantwoordelijkheid van de gemeente zeer beperkt. Maar scholen zijn geen eilanden binnen de gemeente of regio, en de gemeente heeft wel een monitor- en regiefunctie ten aanzien van veiligheid. Ook heeft de gemeente, als representant van alle burgers, er belang bij dat de lokale scholen niet alleen leerfabrieken zijn maar ook aandacht besteden aan respect, tolerantie, wederzijdse belangstelling en maatschappelijke participatie, kortom: aan goed burgerschap. Als de gemeente beleidsprioriteiten stelt ten aanzien van scholen, is het nodig dat daaraan een duidelijke visie en een meerjarenplan ten grondslag liggen. Gezien de autonomie van scholen kunnen zo’n visie en plan niet functioneren zonder commitment van scholen zelf. Een goed beleid rond homoseksualiteit en scholen voldoet daarom aan vijf criteria: • Het is gebaseerd op een visie op burgerschap, veiligheid en emancipatie. • Het bevat een meerjarenplan. • Visie en plannen hebben het commitment van de raad en de scholen. • De interventies richten zich op de verbetering van integraal schoolbeleid. • Het beleid bestaat uit een aantal samenhangende interventies en beperkt zich dus niet alleen tot (al dan niet externe) voorlichting aan leerlingen. De instrumenten die de gemeente heeft, zijn: HOMOBELEID UITGELICHT
• Monitoring.
86
• Bestuurlijk overleg. • Ondersteuning bij afstemming en samenwerking op praktisch niveau. • Ondersteuning op randvoorwaarden. Per instrument wordt hieronder aangegeven hoe de gemeente een stimulerende en ondersteunende functie kan vervullen.
Monitoring In de meeste gemeenten zijn noch de gemeenteraad, noch de scholen overtuigd van de noodzaak van specifieke aandacht voor homoseksualiteit. Hoewel landelijke onderzoeken consistent aantonen dat er problemen zijn, zien lokale bestuurders en schoolleiders toch niet dat er ook in hun gemeente of school zulke knelpunten bestaan. Als de gemeente daar iets aan wil doen, zal ze om te beginnen de knelpunten met harde cijfers moeten onderbouwen. Dat kan de gemeente doen door: • de juiste vragen op te nemen in de schoolveiligheidsmonitor. • de juiste vragen op te nemen in de jeugdmonitor. • specifiek onderzoek te laten doen. • over de bevindingen te rapporteren en die terug te koppelen naar scholen. Voor zinvolle en wetenschappelijk verantwoorde vragen in gemeentelijke monitoren kan een gemeente terecht bij het Kenniscentrum Lesbisch en Homo-emancipatiebeleid. Vragen voor wetenschappelijk verantwoord onderzoek naar schoolveiligheid, omgangsvormen en homoseksualiteit kan de gemeente stellen door gebruik te maken van de online ‘Enquête Veiligheid en Diversiteit’ die de Rutgers NISSO Groep heeft ontwikkeld. Deze enquête heeft aangepaste vragenlijsten voor basisschoolleerlingen, leerlingen in het voortgezet onderwijs en onderwijspersoneel. Door de vragen online in te vullen, kunnen scholen per klas en per school zelf direct en geautomatiseerd de resultaten van het onderzoek genereren. Via de beperkte inzet van een onderzoeker kan de gemeente resultaten over het totale aantal respondenten in de gemeente opvragen. De link naar de site met deze vragenlijsten is te vinden via de website www.tolerantescholen.net (ga via ‘artikelen’ naar ‘in de school’ en vandaar naar Enquête Veiligheid en Diversiteit). Deze enquête is ook bruikbaar voor effectmetingen, als de school hem zowel voor als na haar interventies gebruikt. De gemeente kan dit bevorderen of verplicht stellen als zij wil monitoren wat het effect is van de acties van de school. Overigens zijn scholen en raadsleden lang niet altijd te overtuigen met alleen harde cijfers. Zij komen vaak pas in beweging als er ernstige DEEL 1 - LOKAAL BELEID
dingen gebeuren. Rapportage over zelfmoordpogingen door leerlingen, het collectief pesten (mobbing) van homoleerlingen, het wegpesten of overspannen raken van docenten: om aan te tonen dat er problemen zijn, is dat alles effectiever dan cijfers. Een zwartboek met dergelijke ervaringen kan men maken door leerlingen en docenten te interviewen of door zulke opmerkingen binnen voorlichtingen te rapporteren en te publice87
ren. De gemeente kan opdracht geven tot kwalitatief onderzoek aan de lokale universiteit of aan de lokale homo-belangenorganisatie. Zulke organisaties kunnen van het Kenniscentrum en van Empowerment Lifestyle Services ondersteuning krijgen bij het opzetten van het onderzoek. Bestuurlijk overleg Met de juiste overtuigingskracht, voorbeelden en cijfers kan de gemeente het thema veiligheid, omgangsvormen en homoseksualiteit aan de orde stellen in het bestuurlijk overleg dat zij heeft met scholen. Maak directies duidelijk dat sociale veiligheid voor allen een basiskwaliteit is van goed onderwijs en van een goede werkplek en dat extra aandacht voor de veiligheid van homoseksuele leerlingen, ouders en personeelsleden daar niet mag ontbreken. Het is van belang dat de gemeente vanuit een samenhangend perspectief samenwerkt met scholen. In de meeste plaatsen heeft de gemeente al een functionele samenwerkingsrelatie met scholen waar het gaat om veiligheid in en rond de school en ook waar het gaat om de opvang van zorg- en probleemleerlingen. Dit zijn de acties die de gemeente kan ondernemen: • De gemeente kan erop aandringen dat scholen aandacht voor homoseksualiteit inbouwen in bestaande netwerken, projecten en interventies rond veiligheid. • De gemeente kan zelf het goede voorbeeld geven door haar verantwoordelijkheid voor veiligheid rond de school op te pakken. Ze kan bijvoorbeeld zorgen dat het homo-jongerentijdschrift Expreszo en ander materiaal in de buurtbibliotheek beschikbaar is, en ze kan de buurtregisseur of wijkagent vragen om signalen en aanpak van homovijandig gedrag in de buurt. Een gemeente kan dan in het bestuurlijk overleg zeggen: ‘Dit hebben wij gedaan, wat gaat u nu doen?’ • De gemeente kan in de opvang van zorgleerlingen aandacht vragen voor seksuele identiteitsfactoren die mogelijk meespelen. De gemeente kan Schorer inschakelen voor deskundigheidsbevordering van de hulpverlening voor tieners en onderwijspersoneel. • De gemeente kan in haar strategie voor probleemjongeren de aanpak van homovijandig gedrag meenemen. Het Kenniscentrum kan daarbij HOMOBELEID UITGELICHT
ondersteuning bieden.
88
Bij deze suggesties is het steeds van belang het niet te laten bij vrijblijvende voornemens. Wees erop bedacht dat zinsneden als ‘homoseksualiteit wordt integraal meegenomen in het veiligheidsbeleid’ weinig hout snijden. Vraag telkens om concrete acties waaruit dat beleid blijkt. Maak zinvolle vervolgafspraken: wie doet wat binnen welke termijn, wanneer
wordt de voortgang besproken? Monitor of dat daadwerkelijk gebeurt. Bespreek hoe gemeente en scholen het proces weer op gang kunnen brengen als de afspraken niet worden nagekomen of de resultaten beneden verwachting blijven. Ondersteuning bij afstemming en samenwerking op praktisch niveau In de praktijk moet het beleid uiteindelijk effect hebben bij homoseksuele scholieren en onderwijzenden. Oplossingen en preventieve maatregelen komen vaak neer op simpele afspraken en daden op de werkvloer. Maar dan moet men het daar wel over eens zijn en zich ernaar gedragen. De gemeente ruimt in haar regietaak steeds meer plaats in voor dit soort afstemming op een concreet niveau. Uit de evaluatie van de proefprojecten op scholen kwam een reeks praktische aanbevelingen naar voren, die gemeentebreed als norm zouden moeten gelden. Aanbevelingen voor schoolteams: • Laat merken dat het negeren, uitlachen en bedreigen van een leerling, ouder of collega ook u raakt en dat daar een duidelijke grens ligt. • Laat merken dat iedereen het recht heeft zich veilig te voelen op school. Wie het voor anderen onveilig maakt, dient zijn gedrag aan te passen. • Maak het door houding, woord en gedrag voor homoseksuele personeelsleden en leerlingen veilig om, als ze dat willen, ‘uit de kast’ te komen. • Praat openhartig met elkaar over het omgaan met diversiteit. Praat binnen het kader van diversiteit over homoseksualiteit. Aanbevelingen voor directie en personeel: • Zorg voor goede informatie en voorlichting en maak gebruik van bijvoorbeeld interactief theater om de homoseksuele thematiek voelbaar te maken. Maar verwacht daarvan geen gedragsverandering bij leerlingen. • Maak gebruik van de Peer Gespreksmethode onder personeel en leerlingen om iedereen in de school ‘van harte’ te betrekken bij sociale veiligheid en, meer toegespitst, bij de veiligheid van homoseksuele DEEL 1 - LOKAAL BELEID
personeelsleden en leerlingen (zie Frits Prior, Het doet hier alles). Aanbevelingen voor directies: • Signaleer alert en pak incidenten tijdig aan, maar besteed daarnaast ook gericht aandacht aan effectieve preventie. • Neem de verantwoordelijkheid voor de veiligheid serieus, zorg voor een doortimmerd veiligheidsplan en wees extra alert op de vaak on89
zichtbare onveiligheid van homoseksuele personeelsleden, leerlingen en ouders. • Laat in houding, woord en gedrag tegenover personeel, leerlingen en ouders merken dat opvoeden tot burgerschap een belangrijke taak van de school is en dat expliciete aandacht voor homoseksualiteit daarbij hoort. Aanbevelingen voor regionale organisaties: • Adopteer ‘homoseksualiteit en school’ als speerpunt voor het nieuwe schooljaar en ondersteun daar vanuit uw directe contacten zoveel mogelijk scholen actief bij. • Benut de ervaringen van de pilotscholen voor het actief betrekken van een grotere kring van scholen bij diversiteitsbeleid en homo-emancipatie. Ondersteuning op randvoorwaarden Gemeenten kunnen in het bestuurlijk overleg scholen vragen aandacht te besteden aan homoseksualiteit en aanbieden extra tijdsinvestering of onkosten (bijvoorbeeld training of een interactieve theatervoorstelling als aftrap) financieel te ondersteunen. Voor hun homobeleid moeten scholen wel een realistisch plan presenteren. Jammer genoeg kan de gemeente er niet automatisch van uitgaan dat zij de deskundigheid in huis hebben om een plan te bedenken. Immers, veel scholen hebben geen zicht op de huidige situatie en geen beeld van interventiemogelijkheden (behalve externe voorlichting door homoseksuelen, maar zoals gezegd draagt die nauwelijks bij aan structurele verbetering van het schoolklimaat). Om het scholen mogelijk te maken een plan te formuleren, moeten zij zich eerst bewust worden van de knelpunten. De gemeente kan daarbij helpen door middel van een ‘opstartproject’. Zo’n project kan de vorm krijgen van een inventariserende gespreksronde door een schoolbegeleider (met steun van de lokale belangenorganisatie of door Empowerment Lifestyle Services) langs schoolleiders. In deze gesprekken kan men: • lokale gegevens over de situatie van homoseksuelen op school doornemen. HOMOBELEID UITGELICHT
• de schoolleiding ondersteuning bieden bij het beantwoorden van de
90
vragen van de Inspectie van het Onderwijs. • bespreken welke verdere stappen op school wenselijk zijn. • bespreken welke ondersteuning mogelijk is. • bespreken wat scholen nodig hebben, bijvoorbeeld aan deskundigheidsbevordering, financiële ondersteuning, lokale inbedding, uitwisseling.
Basisonderwijs Waar het gaat om voorlichting en het omgangsvormenklimaat liggen er in het basisonderwijs kansen: • Omgangsvormen: het is van belang dat docenten goed met elkaar en met leerlingen kunnen omgaan. Om verbeteringen aan te brengen, kunnen scholen gebruik maken van de al genoemde Peer Gespreksmethode en de Enquête Veiligheid en Diversiteit. • Voorlichting: de school kan zich richten op een kwaliteitsverbetering van de kringgesprekken of op structurele voorlichting over seksualiteit en leefvormen op school. Het kan zijn dat schooldirecteuren aan de gemeente rapporteren dat homoseksualiteit altijd al vanzelfsprekend aan de orde komt in de kringgesprekken als de leerlingen dat willen. Een dergelijk antwoord maakt de bespreekbaarheid van homoseksualiteit echter afhankelijk van de initiatieven van kinderen en het blijft onduidelijk hoe docenten daarmee omgaan. Verbetering van de kringgesprekken op het punt van seksualiteit en leefvormen mag alleen worden verwacht als daarover een serieus overleg op school plaatsvindt. In zo’n overleg moeten docenten bepalen hoe zij dergelijke onderwerpen af en toe in de kringgesprekken aan de orde stellen en hoe zij in die gesprekken met leerlingen omgaan. Meer structurele voorlichting kan de vorm krijgen van telkens terugkerende aandacht voor lichamelijke en emotionele ontwikkeling, rolpatronen, seksualiteit en leefvormen. Uitgebreide suggesties voor dergelijke lessen zijn te vinden in lespakketten van Empowerment Lifestyle Services (‘Leefvormen’), de Rutgers NISSO Groep (‘Relaties en seksualiteit’) en het FIOM (‘Confetti’). Voortgezet onderwijs Scholen voor voortgezet onderwijs zijn aanzienlijk groter dan basisscholen, waardoor innovaties in het beleid op een andere manier vorm krijgen. Het creëren van een open schoolklimaat door elkaar persoonlijk aan te spreken en steun te vragen — ook als het gaat om een min of meer controversiële kwestie als homoseksualiteit — is in grotere scholen niet te realiseren door een goed gesprek in het hele team, want daarvoor is het docentenkorps eenvoudigweg te groot. Het is in scholen voor voortgezet noodzakelijk dat de schoolleiding op dit punt initiatieven neemt. Uit proefprojecten blijkt dat de acties van schoolleiders er ongeveer als volgt DEEL 1 - LOKAAL BELEID
uit zullen zien: • De schoolleiding probeert meer systematisch zicht te krijgen op de situatie op school, bijvoorbeeld via de Peer Gespreksmethode of de Enquête Veiligheid en Diversiteit. • Samen met docenten formuleert de schoolleiding een visie op veiligheid en omgangsvormen, waarin homoseksualiteit expliciet wordt benoemd. 91
• Samen met relevante groepen en personen in de school ontwikkelt de schoolleiding een praktische strategie om de schoolvisie handen en voeten te geven. Dat kan bijvoorbeeld door afspraken te maken over: het direct melden van homovijandige incidenten; het omgaan met coming out van leerlingen en docenten; het omgaan met homovijandig schelden; de vakken waarin en de manier waarop homoseksualiteit aan de orde moet komen; de manier waarop leerlingenbegeleiders of vertrouwenspersonen omgaan met identiteitsproblematiek en met klachten over homodiscriminatie. • De schoolleiding zorgt ervoor dat docenten en niet-onderwijzend personeel deze acties ook daadwerkelijk uitvoeren en kunnen uitvoeren. Sommige scholen kunnen dit alles zelf organiseren, maar andere scholen hebben ondersteuning en begeleiding nodig. Die kan de gemeente bieden door aanvullende onderwijsbegeleiding te financieren en door uitwisseling van ervaringen op de werkvloer te ondersteunen door het helpen creëren van een uitwisselingsnetwerk. Als het creëren van een lokaal uitwisselingsnetwerk niet lukt, is het een oplossing om aansluiting te zoeken bij de landelijke netwerken die door het APS (Algemeen Pedagogisch Studiecentrum), COC Nederland en Empowerment Lifestyle Services worden georganiseerd (zie voor meer informatie www.gayandschool.nl). Beroeps- en volwasseneneducatie en hoger onderwijs Instellingen voor beroeps- en volwasseneneducatie (BVE) en hoger onderwijs zijn nog groter dan scholen voor voortgezet onderwijs en hebben vaak diverse sectoren, clusters of faculteiten die scholen op zich vormen. Dat biedt potentieel meer mogelijkheden voor homobeleid, omdat er op centraal niveau ruimte is voor meer uitgebreide stafvoorzieningen, bijvoorbeeld in de vorm van een bureau vertrouwenspersonen of door de aanstelling van een veiligheidscoördinator. Een risico van zo’n grote instelling is echter dat de persoonlijke maat verloren gaat. Wanneer bij een inventariserende ronde binnen zo’n instelling de vraag wordt gesteld: ‘Maken jullie wel eens incidenten rond homoseksualiteit mee?’, blijft dan doorgaans een bruikbaar antwoord achterwege. Ook hier is het zaak ervoor te zorgen dat er betrokkenheid van mens tot mens ontstaat, zodat HOMOBELEID UITGELICHT
functionarissen zich werkelijk met integrale veiligheid bezighouden en
92
zich er, als het gaat om homoseksualiteit, niet met een vaag antwoord van af maken. Op ROC’s en hogescholen heeft de gemeente weinig inhoudelijke invloed. Wel kan zij deze instellingen en haar persoonlijke contacten geregeld bevragen over de manier waarop men omgaat met homoseksualiteit. Dat kan vooral gebeuren in relatie tot het gemeentelijk beleid:
• In ROC’s worden inburgeringscursussen gegeven, die van groot belang zijn voor de sociale cohesie in de gemeente. Homoseksualiteit wordt in zulke cursussen aangestipt, maar dat gaat niet veel verder dan de zinsnede: ‘Homoseksualiteit is in Nederland niet verboden en wordt geaccepteerd als gelijkwaardige leefwijze.’ Het is duidelijk dat dergelijk lesmateriaal alleen maar leidt tot sociale cohesie als er dieper op zo’n onderwerp wordt ingegaan en als de docent de — doorgaans heftige — discussies in goede banen weet te leiden. De gemeente kan docenten daarbij ondersteuning bieden. In sommige regio’s bieden COCverenigingen een zinvolle invulling van lessen voor nieuwkomers. • In beroepsopleidingen zou aandacht moeten worden besteed aan homoseksuele klanten en cliënten. Wanneer afgestudeerden in hun eigen gemeente gaan werken, draagt hun positieve beroepshouding bij aan de sociale cohesie en de kwaliteit van de samenleving; als zij die houding niet aanleren, doen zij daar juist afbreuk aan. Ook op dit punt kan de gemeente vragen stellen en eventueel ondersteuning bieden.
Gezondheid Als het gaat om gezondheid, blijken homoseksuelen op diverse punten van heteroseksuelen te verschillen.24 Ook blijken zij meer gebruik te maken van de geestelijke gezondheidszorg25 en soa-poliklinieken. De gezondheidsproblemen van homoseksuelen zijn onder meer: • Eenzaamheid en uitsluiting, waardoor de maatschappelijke participatie vermindert. • Stress en burn out, waardoor er meer psychische problemen optreden. • Meer risico’s op hiv en soa, en knelpunten in het leven met hiv. • Diverse knelpunten voor transgenders. • Minder toegang tot de zorg. We gaan op deze onderwerpen kort in. Eenzaamheid en uitsluiting Sociale uitsluiting van homoseksuelen is de meest voorkomende vorm van homodiscriminatie in Nederland. Hoewel deze uitsluiting doorgaans weinig openlijk is en zich dus op een relatief subtiel niveau afspeelt, leidt
DEEL 1 - LOKAAL BELEID
5.8
ze in de praktijk toch tot minder maatschappelijke participatie en grotere eenzaamheid, juist bij kwetsbare groepen als oudere homoseksuelen, homoseksuele tieners, en homoseksuele zwarten, migranten en vluchtelingen (ZMV’s). Twintig procent van de oudere homoseksuele mannen blijkt zich de93
pressief te voelen door de sociale isolatie; dat is twee keer zoveel als bij heteroseksuele mannen. Een derde van de oudere lesbische vrouwen voelt zich geregeld eenzaam.26 Uit kleine kwalitatieve onderzoeken en signalen die hulpverleners krijgen, blijkt dat homoseksuele tieners en homoseksuele ZMV’s er door een homovijandige omgeving op school of door hun etnisch-culturele setting moeite mee hebben uit te komen voor hun homoseksualiteit en niet zo gemakkelijk in contact komen met gevoelsgenoten. Daarover zijn echter nog geen cijfers bekend, vooral omdat deze groepen hun homoseksuele gevoelens (nog) niet kunnen en willen benoemen en ze daardoor moeilijk bereikbaar zijn. Stress en burn out Naast eenzaamheid komen onder uiteenlopende categorieën homoseksuelen ook meer stress, burn out en psychische problemen voor. Onderzoeken naar de werkbeleving van werknemers in diverse sectoren tonen aan dat homoseksuelen meer last hebben van een negatieve werkbeleving, wat leidt tot stress, gezondheidsklachten, een hoger gebruik van kalmerende middelen en burn out.27 Kwetsbare groepen als homojongeren en ZMV’s hebben vaak extra last van stress omdat hun omgeving vijandig is en omdat zijzelf nog kampen met twijfels over hun seksuele identiteit en problemen hebben met hun coming out. Onder tieners kan dat leiden tot lagere prestaties op school, uitval en soms tot overlastgevend gedrag.28 Bovendien kunnen zich problemen gaan voordoen met alcohol en drugs. Verder blijkt dat het aantal homoseksuelen dat last heeft van ernstige psychische en psychiatrische stoornissen groter is dan bij heteroseksuelen.29 De meer subtiele vormen van homodiscriminatie blijken eveneens een belangrijke oorzaak te vormen van stress, burn out en psychische problemen. Wetenschappers spreken dan van minderheidsstress of minority stress. Meer risico’s op hiv en soa Onder homoseksuele mannen is na de introductie van de combinatietherapie tegen hiv/aids het niveau van het condoomgebruik gedaald en het aantal soa’s gestegen. Het aantal gevallen van syfilis nam toe met 182 proHOMOBELEID UITGELICHT
cent, van gonorroe met acht procent en van chlamydia met 28 procent.
94
Nederland is een ‘laag endemisch’ gebied voor hepatitis B, maar ongeveer zestig procent van de nieuwe gevallen blijkt zich voor te doen onder risicogroepen, vooral homoseksuele mannen. Ongeveer de helft van de besmettingen met hepatitis B ontstaat door seksueel contact, waarvan 29 procent bij homoseksuele mannen (Monitoronderzoek 2003). Slechts ongeveer de helft van de homomannen is bekend met de eigen hiv-se-
rostatus; veel mannen laten zich nog steeds niet testen. Wordt de serostatus te laat ontdekt, dan kan dat buitengewoon vervelende medische gevolgen hebben. De meeste lokale GGD’s ontwikkelden in de jaren tachtig interventies gericht op homoseksuele mannen, waaronder baanprojecten (preventieactiviteiten op homo-ontmoetingsplaatsen). Deze specifieke aandacht is sinds het jaar 2000 nog maar beperkt, wat in schrijnend contrast staat met de noodzaak van preventie op epidemiologisch gebied. De zorg voor autochtone homomannen met hiv is in de grote steden redelijk goed geregeld. Voor sommigen echter blijven er knelpunten bestaan op het gebied van werk en financiën. En voor homoseksuele zwarten, migranten en vluchtelingen met hiv zijn er vaak grote en gecompliceerde problemen, zoals: geen verblijfstatus, geen verzekering, gebrekkige toegang tot medicatie, onbegrip bij hulpverleners, financiële, sociale en psychische problemen, dreiging van uitstoting door familie en vrienden.30 Door alle aandacht voor homoseksuele mannen met hiv of soa’s is de aandacht voor de seksuele gezondheid van lesbische vrouwen erbij ingeschoten. Uit onderzoek blijkt echter dat ook vrouwen die seks hebben met vrouwen (dus niet alleen vrouwen die zich expliciet lesbisch noemen) een verhoogd risico lopen op een aantal soa’s, waaronder bacteriële vaginose. Soa-hulpverleners houden er vaak een stereotiep beeld op na van vrouwen die seks hebben met vrouwen; risico’s ontgaan hen daardoor en erkenning en ondersteuning in de counseling ontbreekt.31 Diverse knelpunten voor transgenders Bij travestie/transgender/transseksualiteit kan men spreken van een continuüm, met een variërende mate van stoornis in de gender-identiteit. Voor dit verschijnsel bestaat tot op heden geen medische verklaring en diagnose geschiedt vooralsnog aan de hand van zelfbenoeming. Bij interseksualiteit, waarover in Nederland weinig bekend is, gaat het om een twintigtal bekende genetische, endocrinologische of fysieke tussenvormen tussen mannelijk en vrouwelijk. Een dergelijke medische conditie valt volgens de gangbare diagnostische criteria zelfs niet onder de omschrijving ‘gender-identiteitsstoornis’. (Meer uitgebreide informatie over gender-identiteitsstoornissen is te vinden op de website van het Kenniscentrum Lesbisch en Homo-emancipatiebeleid, www.homo-emanDEEL 1 - LOKAAL BELEID
cipatie.nl, menu ‘gezondheid’. Zie ook de website van de Intersex Society of North America, www.isna.org.) Volgens recente studies komen gender-identiteitsstoornissen in Nederland voor bij een op de tienduizend mannen en een op de dertigduizend vrouwen. Uit behandelingscijfers blijkt dat ongeveer de helft van deze mensen een geregistreerde behandeling volgt. De omvang van het aan95
tal transgenders is onbekend. Er zijn circa vijfhonderd transgenderprostituees in Nederland. De omvang van het aantal interseksuelen is onbekend. Afhankelijk van de definitie van interseksualiteit worden getallen genoemd van een op de honderd tot een op de duizend. Een specifiek probleem vormen de vele, vooral buitenlandse transgenders. Ze komen doorgaans uit Latijns-Amerika (met name Ecuador en Brazilië) en Oost-Europa (met name Roemenië), zijn veelal illegaal in Nederland en kunnen alleen door prostitutie, meestal straatprostitutie, in hun levensonderhoud voorzien. Door uiteenlopende oorzaken is de hivprevalentie onder transgender-prostituees bijzonder hoog. Uit buitenlands onderzoek blijkt dat tot 68 procent van hen besmet is. Hoewel de zorg in Nederland beter is (er zijn ‘prostitutiehuiskamers’ en SOA-AIDS Nederland heeft een voorlichtingsboekje uitgegeven), lopen transgender-prostituees ook hier aanzienlijke risico’s. Door hun ambigue verhouding met hun lichaam geven dat ze vaak geen prioriteit aan hun seksuele gezondheid en door hun economisch slechte positie is het voor hen lastig om daarover met klanten te onderhandelen. Daar komt bij dat veel transgender-prostituees homoseksueel zijn en door hun seksuele gedrag risico’s lopen voor hiv. Ze hebben vaak seks zonder condoom en kunnen extra kwetsbaar zijn aan hun geslachtsdelen.32 Minder toegang tot de zorg Toegang tot de zorg wordt homoseksuelen in Nederland niet formeel geweigerd, maar toch hebben homoseksuelen minder toegang tot de zorg. Dat heeft twee oorzaken: hulpverleners herkennen de problemen niet en als zij dat wel doen, is dat doorgaans niet zichtbaar voor de cliënten. De meeste zorginstellingen en hulpverleners erkennen deze knelpunten niet en menen dat een algemene open houding professioneel genoeg is.33 Uit onderzoek naar de ervaringen van homoseksuele mannen en lesbische vrouwen blijkt dat zij niet alle klachten bespreken met hun huisarts en met psychosociale hulpverleners: veertien procent van de homomannen en twintig procent van de lesbische vrouwen doet dat niet (zie Homoseksualiteit en gezondheidszorg in Utrecht, 1998). Uit een Engels HOMOBELEID UITGELICHT
onderzoek blijkt bijvoorbeeld dat de helft van de onderzochte lesbische
96
vrouwen geen hulp of advies zocht bij hun huisarts, bij soa-poliklinieken of bij centra voor seksuele gezondheid, terwijl ze daar wel behoefte aan hadden. Bovendien werd veertig procent van de lesbische vrouwen die wél hulp zochten bij hun seksuele gezondheid niet gevraagd naar hun seksuele voorkeur.
Schorer, het landelijk kenniscentrum voor homo- en lesbische gezondheid, verkent voortdurend de toegankelijkheid van de zorg. Zij kwam tot de volgende conclusies:34 • Weinig instellingen formuleren beleid rond homospecifieke hulpverlening. • GGZ-instellingen registreren de seksuele voorkeur van cliënten niet formeel, zodat onduidelijk blijft hoeveel homoseksuele hulpvragers er zijn. • Weinig instellingen hebben een homospecifiek hulpverleningsaanbod. • Weinig instellingen maken expliciet duidelijk dat ze openstaan voor hulpvragen van homoseksuele mannen en lesbische vrouwen. • Aanbod en kwaliteit van de hulpverlening aan homoseksuele cliënten zijn vaak afhankelijk van de persoonlijke voorkeur en betrokkenheid van de uitvoerende hulpverleners. In de praktijk bestaat er wel homospecifieke zorg en hulpverlening. Binnen organisaties wordt zulke zorg of hulp meestal verleend onder een andere noemer (bijvoorbeeld ‘seksespecifieke hulpverlening’ of ‘hiv-hulpverlening’), waardoor het aanbod nogal onzichtbaar blijft. Om iets te doen aan die onzichtbaarheid wijst Schorer individuele clienten de weg via een website met een database van hulpverleners die gespecialiseerd zijn in homoseksualiteit en transseksualiteit: www.rozehulpverlening.nl. Het zou natuurlijk beter zijn als instellingen zelf een aanbod hadden en hun cliënten daarover voldoende informeerden, maar dat is tot op heden niet zo. Tot 2004 werkte de Schorerstichting actief aan stimulering en ondersteuning van de GGZ-instellingen rond homoseksualiteit. De rijksoverheid heeft de financiering echter stopgezet, zodat GGZ-instellingen, verzekeraars en gemeenten deze ondersteuning voortaan zelf zullen moeten inkopen. Gemeentelijke instrumenten Vanuit het perspectief van de gemeente bestaat het gezondheidsbeleid grofweg uit twee terreinen: collectieve preventie enerzijds en geestelijke gezondheidszorg en welzijn anderzijds. Gemeente en GGD De relatie van de gemeente met collectieve preventie is geregeld in de Wet Collectieve Preventie, waarin staat dat de gemeentelijke overheid DEEL 1 - LOKAAL BELEID
verantwoordelijk is voor de regie van het beleid maar de uitvoering moet uitbesteden aan de GGD. In grote steden is er één GGD voor de betreffende gemeente en is de aansturing relatief gemakkelijk, ook al kunnen de professionele prioriteiten van de GGD soms op gespannen voet staan met politiek gemotiveerde wensen van de gemeentelijke overheid. Kleine gemeenten zitten als clusters in het bestuur van een regionale GGD, 97
waardoor aansturing per gemeente onmogelijk is. In zulke gevallen is de gemeentelijke invloed op het gezondheidsbeleid minimaal. Afhankelijk van de invloed die de gemeente op de GGD heeft, kan zij maatregelen voorstellen of afdwingen. Die maatregelen kunnen de volgende doelen hebben: • Het opnemen van vragen over homoseksualiteit in de gezondheids- en jeugdmonitor. • Het leveren van specifieke rapportage over homoseksualiteit, gebaseerd op de uitkomsten van de gezondheids- en jeugdmonitor. • Vergelijking van de cijfers met de cijfers uit het monitoronderzoek naar homoseksueel gedrag door Schorer. • Het trekken van conclusies voor beleid en uit te voeren interventies. • Het opnemen van interventies in het GGD-werkplan. Het kan gaan om: zorgen dat er in de regio voldoende condoomautomaten zijn; outreachende hiv-preventie; invoering van preventieve hiv- en soa-counseling; acties en faciliteiten om hiv-tests en soa-tests te doen, liefst ook op locatie; vaccinatiecampagnes voor hepatitis B onder homoseksuele mannen. • Een advies door Schorer aan de GGD’s, zodat het wiel niet telkens opnieuw hoeft te worden uitgevonden. • Het opzetten van een homospecifiek hiv-preventieproject bij kleinere, regionale GGD’s, in samenwerking met aangrenzende GGD’s. Zodoende is er in de regio ten minste een minimaal aanbod op dit terrein. • Soa-verpleegkundigen houden voortaan rekening met de risico’s van vrouwen die seks hebben met vrouwen en zij vragen daar sensitief op door (in plaats van te ontkennen dat ‘lesbische vrouwen’ geen risico lopen op soa’s). • Aandacht bij de GGD voor homoseksualiteit binnen andere relevante projecten, zoals voorlichting in het onderwijs. Voor het basisonderwijs werkt de GGD soms aan voorlichting over seksualiteit en relaties. In het voortgezet onderwijs heeft de GGD vaak een project rond het gezondheidsbeleid van de school (project ‘Schoolslag’) of rond aidsvoorlichting (‘Systematische Landelijke Implementatie van Lang Leve de Liefde’, het zogeheten SLIM-project).
HOMOBELEID UITGELICHT
Gemeente en GGZ
98
De gemeente heeft geen materiële invloed op de lokale GGZ, want die valt niet onder haar budget of aansturing. Wel heeft de gemeente een regiefunctie als het gaat om regionaal gezondheidsbeleid: ze is bijvoorbeeld verplicht om mee te werken aan een regiovisie op gezondheid. Daar kan de gemeente een homospecifieke inbreng hebben. Zij kan bij het ontwikkelen van een regiovisie vragen stellen als:
• Is er in de monitoring van gezondheidsproblematiek aandacht voor homoseksualiteit? • Hoe wordt er aandacht besteed aan de diversiteit van cliënten? Staat dat in de visie? Is diversiteit een loze kreet of verdiept men zich werkelijk in de leerpunten die diversiteit opwerpt? Bestaat er alleen aandacht voor etniciteit/interculturaliteit of ook voor seksuele geaardheid? • Is er in de regio enig aanbod voor homoseksuele mannen, lesbische vrouwen, biseksuelen en transgenders, of kunnen deze cliënten alleen terecht in Amsterdam of Rotterdam? • Als de voorgaande vragen niet afdoende kunnen worden beantwoord, ligt dat dan aan de afwezigheid van cliënten of aan het afhouden van de GGZ-organisaties/hulpverleners? Als het tweede het geval is, wat kan de gemeente er dan via de regiovisie aan bijdragen om deze houding te doorbreken? Schorer heeft veel ervaring met de beantwoording van dit soort vragen; gemeenten kunnen overwegen om daar advies te vragen. Er zijn ook wel voorbeelden van een regionale aanpak. Zo bestaat er in Rotterdam een door de gemeente gefinancierde stichting die dient als vangnet voor homoseksuele cliënten en die samenwerkt met reguliere GGZ-instellingen.35 De gemeente heeft de mogelijkheid om zelf, of via de regionale samenwerking, maatregelen te treffen in de sfeer van regie en stimulering om de geestelijke gezondheidszorg voor homoseksuele cliënten te verbeteren. De gemeente kan: • zorgen voor een goede en zichtbare sociale kaart, bijvoorbeeld via de gemeentegids, op de gemeentelijke website en als folder/kopie bij eerstelijns-hulpverleners. • zorgen voor de beschikbaarheid van documentatie voor hulpverleners.36 • aan lokale GGZ-instellingen vragen of zij zicht hebben op het aantal homoseksuele cliënten dat zij krijgen en op welke manier zij registreren. • aan lokale GGZ-instellingen vragen welke homospecifieke deskundigheid of aanbod zij (al dan niet in samenwerking op regionaal of landelijk niveau) kunnen bieden. • met lokale GGZ-instellingen nagaan of het aanbod en de deskundigDEEL 1 - LOKAAL BELEID
heid adequaat zijn vanuit het perspectief van cliënten (relatie specialisme/bereikbaarheid) en waar zij cliënten naar doorverwijzen. • met de lokale GGZ-instellingen nagaan of extra ondersteuning (deskundigheidsbevordering, ontwikkeling van samenwerking of aanbod) nodig is, hoe die extra ondersteuning kan worden gefinancierd en hoe ze zichtbaar zal zijn voor cliënten. 99
5.9
Kunst en cultuur De zichtbaarheid van homoseksualiteit vergroot zowel de integratie van homoseksuelen in de samenleving als de acceptatie van homoseksualiteit in het algemeen. Culturele activiteiten zijn manieren om die zichtbaarheid te bevorderen. Het opzetten van zulke activiteiten ligt in handen van de homobelangenorganisaties, aangezien de gemeenten van mening zijn dat het niet primair hun taak is om bijvoorbeeld een festival te organiseren; in de praktijk leveren zij echter meestal een financiële en facilitaire bijdrage. In zeker vijftien gemeenten worden min of meer regelmatig culturele activiteiten georganiseerd waarbij homoseksualiteit een rol speelt. Vaak gaat het daarbij om grote jaarlijks terugkerende festivals, die bijdragen aan het imago van een gemeente als homovriendelijke stad. Informatie, kunst, literatuur, sport en disco/dance zijn de ingrediënten van zulke festivals. Gemeentelijke instrumenten Hieronder volgen in het kort enkele voorbeelden van gemeentelijke instrumenten om culturele homo-activiteiten te bevorderen. Subsidie voor festivals De gemeente Utrecht draagt al enkele jaren substantieel bij aan het MidZomerGrachtfestival in de derde week van juni, dat wordt georganiseerd door een stichting bestaande uit vertegenwoordigers van de homobeweging. Muziek, literaire activiteiten, disco en sinds kort ook sport maken een belangrijk deel uit van de activiteiten. Zie voor verdere informatie deel 2 van dit boek, hoofdstuk 12. Groningen kent de GayNight Groningen, een festival dat niet specifiek tot doel heeft de acceptatie van de homogemeenschap te bevorderen. ‘Het belangrijkste is dat alle gays en gay-minded people de boodschap meekrijgen dat Groningen een open stad is,’ zegt een van de organisatoren in het Dagblad van het Noorden (3 november 2003). De gemeente Tilburg faciliteert de jaarlijkse Roze Maandag op de kermis in die stad, die bekend staat als de grootste kermis van Nederland. In 2004 ontstond er een crisis rond dit evenement: de Tilburgse horeca was van mening dat de Stichting Roze Maandag ten onrechte niet aan dezelf-
HOMOBELEID UITGELICHT
de strenge regels onderworpen was als zijzelf. Twee oud-wethouders van
100
de gemeente hebben met succes bemiddeld. Eindhoven kent Pink Monday: een aantal gay bars in het uitgaanscentrum van die stad, de Stratumsedijk, organiseren dit gezamenlijke straatfeest, met ondersteuning van de gemeente. Op dezelfde manier wordt Smile georganiseerd, het eerste openlucht Gay Dance Festival. Een publieke ruimte, het Lichtplein, wordt dan gedurende twaalf uur gebruikt voor een danceparty.
Ook de derde stad van Brabant, Breda, kleurt eenmaal per jaar roze. De Stichting Gay Evenementen Breda organiseert met steun van de gemeente jaarlijks Pink Breda, een programma met info, dance en een optocht met praalwagens. Op verzoek van de gemeente zijn andere (minderheids)groepen dan homo’s nadrukkelijk ook welkom om aan de optocht deel te nemen. Ondersteuning van Roze Zaterdag Roze Zaterdag wordt ieder jaar op de laatste zaterdag van juni gehouden in telkens een andere gemeente. Dit politieke en culturele feest kan niet worden gehouden zonder de actieve en positieve bijdrage van de betreffende gemeente. Zo is het van belang dat de gemeente zich positief opstelt om Roze Zaterdag binnen te halen. Voor de organisatie van Roze Zaterdag 2005 was er zelfs concurrentie. Hoewel de burgemeester van Roermond het organisatiecomité persoonlijk ontving, ging de voorkeur uit naar Nijmegen, dat kort tevoren door het Kenniscentrum Lesbisch en Homo-emancipatiebeleid was uitgeroepen tot meest homovriendelijke stad van Nederland. De organisatie in Roermond erkende ‘dat er in Nijmegen betere voorzieningen voor homo’s zijn dan in Roermond en dat ook de roze gemeenschap in Nijmegen veel zichtbaarder is’, aldus Dagblad De Limburger (2 december 2003). In praktisch opzicht betekent ondersteuning door de gemeente onder meer: het regelen van politie-activiteiten in samenspraak met de organisatie en het regelen van de benodigde vergunningen. Bibliotheek Voor veel jongeren is de bibliotheek een veilige plek, waar ze informatie kunnen vinden over seksualiteit en homoseksualiteit zonder dat er iemand meekijkt. De Openbare Bibliotheek is bij uitstek de plaats waar, ook aan jongeren, laagdrempelige informatie kan worden verstrekt. Een homo-jongerentijdschrift als Expreszo zou eigenlijk in iedere bibliotheek aanwezig moeten zijn, net als andere tijdschriften, knipselmappen en informatieve boeken over homoseksualiteit en romans met een homoseksueel thema. In de ideale situatie is er in de Openbare Bibliotheek dus voldoende informatief en verstrooiend materiaal over homoseksualiteit aanwezig. Helaas blijft de informatievoorziening over homoseksualiteit DEEL 1 - LOKAAL BELEID
vaak achter. Bibliotheekpersoneel is onvoldoende op de hoogte van het bestaan van zulke boeken en tijdschriften, en in veel gevallen worden zij door bezuinigingen niet (meer) aangeschaft. Bij de koepel van de openbare bibliotheken, het Nederlands Bibliotheek- en Lectuurcentrum (NBLC), is homoseksualiteit geen afzonderlijk aandachtsveld. Op de website van het IHLIA (Internationaal Homo/Lesbisch Informa101
tiecentrum en Archief) staan verscheidene leeslijsten gepubliceerd op de terreinen geschiedenis, politieke en maatschappelijke ontwikkelingen, jongeren, aids, letteren, romans voor mannen, vrouwen en jeugdliteratuur. Via deze site kan men in ieder geval snel op de hoogte raken.
5.10
Sport en recreatie Sport is volgens velen een middel tot sociale cohesie. Het kan ook een middel zijn tot het oplossen van sociale problemen door mensen beheersing en verantwoordelijkheidsgevoel bij te brengen. In de sportwereld is heteroseksualiteit nog steeds de norm. Diverse onderzoeken van de laatste tien jaar, met als meest recente Het gaat om de sport (Mulier Instituut, 2003), bevestigen dit feit. Homoseksualiteit is onzichtbaar in de sport en wordt onzichtbaar gehouden omdat homoseksuelen uit angst hun seksuele voorkeur verzwijgen en sportbonden menen dat zij door deze zwijgzaamheid van het probleem af zijn. Zoals uit het Mulier-onderzoek bleek, vinden sporters vaak slecht aansluiting in reguliere sportverenigingen en gaan zij min of meer noodgedwongen sporten in het commerciële circuit of bij een homo-sportvereniging. Pesten, het maken van zogenaamd ‘leuke’ grapjes of regelrechte discriminatie (de hetero die verklaart dat hij niet met de homo onder de douche wil) komen veel voor. ‘Homo’ en ‘mietje’ zijn veelgebruikte scheldwoorden in de sport, waar macho-normen kennelijk nog steeds de boventoon voeren. Hoezeer de heteroseksuele norm van invloed kan zijn, wordt door de Commissie Gelijke Behandeling erkend in een recent oordeel (2004/116), waarin zij stelt dat de weigering om ongemengde paren te laten deelnemen aan danswedstrijden rechtstreeks voortvloeit uit de dominante heteroseksuele norm. De uitsluiting van ongemengde paren, geregeld in internationale normen, is mede het gevolg van een afkeer van homoseksuele gerichtheid als zodanig, en zeker van zichtbare homoseksuele identiteit. In een gezonde situatie is er aan de volgende twee voorwaarden voldaan: • Homoseksuele sporters worden bij sportverenigingen geaccepteerd
HOMOBELEID UITGELICHT
en kunnen, ook al weet iedereen dat ze homoseksueel zijn, volop mee-
102
doen aan de sportieve en sociale activiteiten van de clubs. • Homosportverenigingen krijgen faciliteiten, bijvoorbeeld met betrekking tot training en de mogelijkheid om toernooien te organiseren. Gemeentelijke instrumenten Sport en recreatie worden door veel gemeenten niet als specifieke knel-
punten voor homobeleid gezien. Juist op deze gebieden zou volgens gemeenten de integratie van homoseksualiteit al ver gevorderd zijn, terwijl uit onderzoek nu juist het tegenovergestelde blijkt. De gemeente speelt een beperkte rol op sportgebied; het particulier initiatief is van veel groter belang. Samengevat speelt de gemeente een vijftal rollen: • Een voorwaardenscheppende rol. Door sportaccommodaties ter beschikking te stellen en subsidies te verstrekken voor het beheer en de organisatie van evenementen, kan de gemeente een bijdrage leveren aan de homosport. • Een stimulerende rol. De gemeente verstrekt subsidies, zet sport in om maatschappelijke doelen na te streven en communiceert daarover met de bevolking. Deze rol wordt door veel gemeenten in hun nota’s sportbeleid neergezet. Als voorbeeld een omschrijving in de gemeentelijke nota van een kleine gemeente, Eemsmond: ‘Het gemeentelijke sportbeleid is erop gericht om alle activiteiten te ondersteunen die tot sportbeoefening leiden. Activiteiten voor mensen die nu al sporten, maar ook voor groepen die nu nog langs de kant staan. Daarbij denken we onder anderen aan ouderen, gehandicapten en asielzoekers. Daarnaast spelen we een belangrijke rol bij het creëren van laagdrempelige sportvoorzieningen en/of medegebruik van bestaande sportvoorzieningen.’ Het rijk heeft een tijdlang aanvullende gelden ter beschikking gesteld in de zogeheten ‘breedtesportimpuls’. Deze financiering is thans opgehouden. Thans lopen de stimuleringsgelden via de BOS-impuls (BOS = Buurt, Onderwijs en Sport). Deze regeling richt zich op ‘opvoeding door sport’ van jongeren. • Een regisserende rol. De gemeente bevordert en regisseert samenwerking tussen partijen die erop gericht is het aanbod aan voorzieningen te versterken en/of de maatschappelijke waarde van sport te benutten. • Een rol als eigenaar van sportaccommodaties. • Een controlerende rol. De gemeente gaat na of private partijen het sportbeleid daadwerkelijk uitvoeren. Voorbeeld: sport en homoseksualiteit in Nijmegen De gemeentelijke Adviescommissie Homo-/Lesbisch Beleid in Nijmegen DEEL 1 - LOKAAL BELEID
heeft een advies uitgebracht aan de gemeente Nijmegen naar aanleiding van de sportnota Breedtesport op topsportniveau (2002), waarin geen enkele aandacht werd besteed aan homoseksualiteit. Volgens de adviescommissie kan actieve homosport bijdragen aan het verminderen van discriminatie, onzichtbaarheid en onveiligheid (bij sport kan men elkaar veilig ontmoeten buiten de kroeg om) en het verbeteren van de integra103
tie (als homoseksuelen meedoen met reguliere competities). De gemeente kan volgens de adviescommissie het volgende doen: • Homoseksuelen als doelgroep opnemen in het gemeentelijk sportbeleid. Dat betekent: het vergroten van het aantal homoseksuele sporters binnen reguliere verenigingen en het stimuleren van homosportverenigingen. • Het mogelijk maken van financiële stimulering van homobeleid binnen sportverenigingen. • Het subsidiëren van het aantrekken van belangrijke homosportevenementen. • Het stimuleren van het instellen van gedragscodes bij sportverenigingen, waarbij antihomoseksuele opmerkingen expliciet verboden worden. De gemeenteraad van Nijmegen heeft niet veel met het advies van de commissie gedaan. Beleid in Nijmegen is nu, dat het verwerven van belangrijke sportevenementen per evenement wordt afgewogen. De Amsterdamse gedragscode wordt verspreid en sportorganisaties wordt slechts geadviseerd deze gedragscode over te nemen; zij zijn dus niet verplicht om dat te doen. Een goed voorbeeld van de wijze waarop een gemeente een groot sportinitiatief kan steunen, is te vinden in deel 2 van dit boek, hoofdstuk 16. Daar wordt beschreven hoe de gemeente Utrecht in 2005 de organisatie van de EuroGames heeft ondersteund. BOS-impuls De BOS-impuls is uitsluitend bedoeld voor het opzetten van activiteiten en faciliteiten voor (kansarme) jongeren. Mogelijkheden voor homospecifiek beleid binnen projecten zullen daarom vooral liggen in de sfeer van het aanleren van respect voor elkaar, tolerantie en omgaan met verschillen. Gemeenten kunnen er in hun trainings- en bijscholingsfaciliteiten voor jeugdcoaches op aandringen dat naast het aanleren van deze algemene normen en vaardigheden met name ook aandacht wordt besteed aan acceptatie van seksuele diversiteit en normeringen rond zogenaamde mannelijkheid en vrouwelijkheid in de sport. Een uitspraak als ‘Hé, jullie zijn toch geen mietjes, schop ze voor hun kloten!’ is een voorbeeld van HOMOBELEID UITGELICHT
verkeerde normering.
104
In hun reguliere overleg met instellingen die subsidies hebben ontvangen voor tolerantieprojecten binnen de sport, kunnen gemeenten erop aandringen dat deze instellingen ook aandacht besteden aan tolerantie jegens seksuele diversiteit.
Homovriendelijke sportverenigingen en homosportclubs Reguliere sportverenigingen zijn niet altijd even toegankelijk voor homoseksuele sporters. Hoewel het hier gaat om interne verenigingszaken, kan de gemeente wel een goed voorbeeld geven. Bij de EuroGames Utrecht, die door de gemeente prominent werden ondersteund, waren bij alle sporten naast de organiserende homosportvereniging ook de lokale reguliere verenigingen betrokken. Voor het eerst in de geschiedenis van de EuroGames werd er gehockeyd, omdat dat in Utrecht een belangrijke lokale sport is. Er bestaan ruim vijftig homosportclubs in Nederland. Men is om drie redenen lid: • Homoseksuelen voelen zich soms erg ongelukkig in een reguliere sportvereniging, omdat ze zich daar niet geaccepteerd weten. • Homoseksuelen vinden het soms gewoon gezellig om met homoseksuelen te sporten. • Sportclubs zijn in het algemeen een belangrijke plek om potentiële partners te ontmoeten, en dat geldt ook voor homo-sportclubs. Sommige homosportclubs kiezen ervoor om mee te doen aan de reguliere competitie en presteren daarin goed. Zo draait het masters-zwemmen voor een groot deel op leden van homozwemverenigingen. De KNZB is hierdoor de waarde van de homozwemclubs gaan inzien. Juist door de homoclubs blijven velen tot op latere leeftijd sporten en daarmee hebben die clubs dus ook een gezondheidsbevorderende taak voor ouderen. Toerisme Amsterdam profileerde zich lange tijd als de ‘Gay Capital of Europe’, maar dat kan zij niet meer waarmaken. De homobeweging, door de verantwoordelijk wethouder in Amsterdam gevraagd om een viertal prioriteiten voor een resultaatgericht homo-emancipatiebeleid tot 2006 op te stellen, noemde het herstel van Amsterdam als gay capital als eerste prioriteit. De groep stelde dat de positie van Amsterdam als gay capital de laatste jaren ernstig is verzwakt, onder meer doordat de gemeente geen bijzondere aandacht aan homo-emancipatie meer besteedt en alleen een algemeen diversiteitsbeleid kent. Vooral bij het creëren van DEEL 1 - LOKAAL BELEID
randvoorwaarden kan de gemeente een belangrijke rol spelen, bijvoorbeeld door een integraal plan op te stellen voor het roze uitgaanscircuit, het organiseren van internationale congressen, een erkenning van de structurele ontwikkeling van tenminste vijf cruising areas en integrale opname van Amsterdam als homometropool in de marketing van de Amsterdam Tourist Board. Vooral de versnippering en het (in de ogen van 105
vertegenwoordigers van de homo-business) eigenmachtig optreden van de stadsdelen wordt gezien als een belemmering van de ontwikkeling van Amsterdam als gay capital. De plaatselijke VVV kan een belangrijke rol spelen bij het promoten van een stad onder homotoeristen, bijvoorbeeld door het plaatsen van advertenties in homobladen, het uitgeven van speciale brochures en tijdschriften en het beschikbaar stellen van informatie op internet. Het is bepaald geen goede zaak als op de website van de Amsterdam Tourist Board het keuzevak ‘Amsterdam for… gays and lesbians’ maandenlang ‘unavailable’ blijft. Dat is in het recente verleden echter wel gebeurd.
5.11
Stedenbanden Veel gemeenten houden er stedenbanden op na, vaak met gemeenten die op een of andere wijze verwant zijn, bijvoorbeeld in grootte of gemeenschappelijke geschiedenis. Hoewel gemeenten van oudsher stedenbanden onderhouden met gemeenten in de ons omringende landen, is er de laatste jaren een tendens om vooral te investeren in banden met gemeenten in het voormalige Oostblok of in landen waarmee een ontwikkelingsrelatie is aangegaan. Een stedenband is een goede mogelijkheid om homoseksualiteit op de agenda te zetten in de partnerstad, maar dat gebeurt weinig. In de stedenbandgemeente bestaat over het algemeen geen aandacht voor de achterstandspositie van homoseksuelen, sterker nog, meestal ligt het onderwerp homoseksualiteit zeer gevoelig. (‘In onze partnergemeente in Hongarije bestaat homoseksualiteit niet,’ zegt wethouder Strik van Wageningen.) Er zijn verschillende mogelijkheden om homoseksualiteit aan de orde te stellen. Allereerst is het van belang wie de agenda van de uitwisseling bepaalt: de Nederlandse gemeente of de partnergemeente. De Nederlandse gemeente kan onderzoeken of er in de eigen gemeente en in de partnergemeente homo-organisaties bestaan. Wanneer dat zo is, kan de uitwisselingscoördinator worden gevraagd het thema homoseksualiteit op te nemen in het uitwisselingsprogramma. Stuit dat bij de partnergemeente op weerstand, dan kan de burgemeester of wethouder van de Nederlandse gemeente duidelijk maken dat zij er als gemeente waarde
HOMOBELEID UITGELICHT
aan hechten om ook op dit terrein uitwisseling te bevorderen.
106
Mogelijke samenwerkingsprojecten zijn: • Uitwisseling van sportclubs. • Uitwisseling van jongerenorganisaties. • Vertoning van films. • Uitwisseling van een (foto)tentoonstelling.
Voorlichting door de gemeente Homoseksuele burgers die willen weten welke service de gemeente hen te bieden heeft, zullen in eerste instantie de gemeentegids raadplegen of kijken op de gemeentelijke website. Het is daarom nodig dat een gemeente zulke homospecifieke informatie opneemt. Dat is nu nog onvoldoende het geval. De kwaliteit van de gemeentelijke websites en de informatie die daarop wordt aangeboden, is over het algemeen wisselend. Niet alle gemeentelijke websites hebben een structuur waarin een thema als homoseksualiteit past, omdat die websites vooral informatie bieden over praktische gemeentelijke zaken (parkeervergunningen, enzovoort). In 2003 verstrekte slechts 27 procent van de gemeenten informatie in enigerlei vorm over homoseksualiteit. Gemeentelijke instrumenten De gemeente heeft de volgende instrumenten ter beschikking: • Website. De gemeente kan op haar website verwijzingen plaatsen bij onderwerpen als gezondheid en zorg, seniorenbeleid, vrijwilligersbeleid, veiligheid, welzijn. Er kan worden verwezen naar de lokale belangenorganisaties en bijvoorbeeld naar het Gay & Lesbian Switchboard als landelijke telefonische en internetdoorverwijzingsvoorziening (www.switchboard.nl). Ook zou er een zoekterm ‘homoseksualiteit’ kunnen worden opgenomen, die verwijst naar een pagina met informatie over lokale homo-organisaties, landelijke informatie en hulpverlening en gezondheid. • Gemeentegids. In tachtig procent van de gemeenten wordt de gemeentegids uitgegeven door hetzelfde bedrijf. Organisaties die in de gids vermeld willen staan, kunnen zich opgeven bij dit bedrijf (zie www.gemeentegids.nl). De verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij de lokale belangenorganisatie zelf. Hetzelfde geldt voor de verschillende digitale gemeentegidsen. In 2003 namen Nijmegen en Helmond informatie over homoseksualiteit op in hun welkomstpakket voor nieuwe ingezetenen. • Roze sociale kaart/homowegwijzer. Enkele gemeenten, zoals Amsterdam, Utrecht, Nijmegen en Rotterdam, namen het initiatief tot het (laten) uitbrengen van een speciale gids voor homoseksuele en lesbische burgers. Zo’n gids geeft niet alleen informatie over homobelangenorganisaties, maar ook over ontmoetings- en uitgaansgelegenheden en
DEEL 1 - LOKAAL BELEID
5.12
over homospecifieke hulpverlening. Men kan overwegen zo’n gids digitaal uit te brengen, zodat het gemakkelijker is om hem up-to-date te houden. Zeker een à twee keer per jaar zal de informatie moeten worden aangepast of aangevuld. De gemeente kan de informatie uit zo’n ‘roze gids’, aangevuld met lan107
delijke informatie (zie de website van het Kenniscentrum Lesbisch en Homo-emancipatiebeleid, www.homo-emancipatie.nl), aanbieden aan de verschillende gemeentelijke diensten en maatschappelijke organisaties, zoals het maatschappelijk werk.
5.13
Personeelsbeleid bij de gemeente De gemeente is er vanzelfsprekend in eerste instantie voor de burgers. De manier waarop burgers in aanraking komen met de gemeente en het gemeentelijk apparaat is sterk bepalend voor het beeld dat homoseksuele burgers van hun gemeente hebben. Bij deze contacten spelen de gemeentelijke voorlichting, de omgang met het huwelijk en de bejegening door het gemeentelijk personeel een belangrijke rol. De gemeente als werkgever De gemeente heeft een verantwoordelijkheid als werkgever van een divers personeelsbestand en beschikt over instrumenten om een gelijke, non-discriminatoire positie van haar homoseksuele ambtenaren te bevorderen. Helaas maken slechts weinig gemeenten daar gebruik van. Het gaat om de volgende instrumenten: • Gemeenten kunnen zich openlijk uitspreken om te zorgen dat hun homoseksuele ambtenaren gelijk worden behandeld. Zo stelt de gemeente Den Haag zich in het emancipatiebeleid ten doel belemmeringen (om sociaal te kunnen functioneren) voor homoseksuelen en gehandicapten zichtbaar te maken en behoeften tot verbetering te inventariseren en realiseren. • Gemeenten kunnen hun personeelsleden regelmatig laten bijscholen op tolerantie/diversiteit. Dan kan het niet meer voorkomen dat personeelschefs bij de gemeente hun homoseksuele personeel verbieden om op maandag over hun weekendactiviteiten te praten. Gemeenten dienen zich te realiseren dat hun homoseksuele personeel op het werk nog veel wordt gepest.37 Te weinig gemeenten kennen een antipestbeleid. • Op het gebied van veiligheid kunnen gemeenten hun vertrouwenspersonen trainen op omgang met homoseksualiteit en het herkennen van
HOMOBELEID UITGELICHT
signalen. Het is overigens mogelijk dat een antihomoseksuele houding
108
onderdeel wordt van de risico-inventarisatie in de zin van de ARBOwet. In het verleden waren er verscheidene gemeenten die een (informeel) overleg voor homo-ambtenaren hadden ingesteld. Inmiddels zijn er nog slechts enkele gemeenten die zoiets kennen. De meeste overleggen, zo-
als onlangs nog het Rotterdamse ambtenarenoverleg ILHO (Integraal Lesbisch Homo Overleg), zijn opgeheven wegens gebrek aan support en belangstelling. Onduidelijk is de situatie rond gemeentelijke regelgevingen. Met de introductie van het geregistreerd partnerschap en het burgerlijk huwelijk voor personen van hetzelfde geslacht is de ongelijkheid in de meeste regelingen wel verdwenen. De belangrijkste vraag lijkt nu: zijn de (bestaande rijks)regelingen ten aanzien van recht op regulier en incidenteel zorgverlof wel door de gemeenten overgenomen? Tien gemeenten zeggen dat zij in hun verlofregelingen rekening houden met homoseksuelen. BABS De Bijzondere Ambtenaren van de Burgerlijke Stand, de zogeheten BABS, voltrekken op verzoek van de gemeente huwelijken. Sinds 1 april 2001 is het in Nederland voor personen van hetzelfde geslacht mogelijk om een burgerlijk huwelijk te sluiten. In elke gemeente moeten paren van gelijk geslacht een burgerlijk huwelijk kunnen sluiten, maar vanaf het begin bestond er in sommige gemeenten bij sommige BABS op grond van hun godsdienstige overtuiging verzet tegen het voltrekken van zo’n huwelijk. In enkele gevallen kwam de rechter er zelfs aan te pas. De Commissie Gelijke Behandeling heeft tot nu toe geen principiële uitspraak over deze kwestie gedaan. De homo-emancipatiebeweging heeft herhaaldelijk aangedrongen op een duidelijk beleid ten aanzien van deze BABS. Men is van mening dat het huwelijk een publiekrechtelijke zaak is en dat men van elke ambtenaar mag verwachten dat hij of zij de wet uitvoert. Voor degenen die willen trouwen is het grievend om te weten dat sommige ambtenaren openlijk ongelijke behandeling nastreven. Uitzonderingsbepalingen hebben een kwetsende uitwerking op homoseksuele burgers, zelfs als de gemeente vooraf probeert te voorkomen dat weigerende ambtenaren in aanraking komen met de trouwlustigen. In het onderzoek naar homobeleid bij gemeenten informeerde het Kenniscentrum Lesbisch en Homo-emancipatiebeleid naar de actuele stand van zaken. Bovendien vroeg het Kenniscentrum hoe het zat met de noodzakelijke aanpassingen van het trouwformulier, naar aanleiding van regelmatig opduikende klachten; soms is er in het formulier namelijk nog DEEL 1 - LOKAAL BELEID
sprake van ‘bruid en bruidegom’ in plaats van ‘partners’. Het bleek dat 45,5 procent van de gemeenten hun BABS verplicht alle huwelijken te voltrekken. In 67 procent van de gemeenten is het trouwformulier aangepast. Meer dan de helft van de gemeenten kent dus uitzonderingsbepalingen en in bijna een derde van de gemeenten wordt het oude trouwformulier nog gebruikt (uit zuinigheidsoverwegingen?). 109
Homoparen die naar het buitenland gaan, klagen er bovendien over dat het moeilijk is de gemeente ertoe te bewegen een officiële vertaling van het trouwformulier te vervaardigen dat rechtsgeldigheid heeft in het buitenland. In het regeerakkoord staat over de positie van de BABS: ‘Overeenkomstig het destijds geformuleerde beleid brengt zorgvuldige omgang met gewetensbezwaarde ambtenaren van de burgerlijke stand met zich mee dat in onderling overleg met de gewetensbezwaarde een andere ambtenaar een huwelijk tussen personen van hetzelfde geslacht voltrekt, mits in elke gemeente de voltrekking van een dergelijk huwelijk mogelijk blijft.’ Verandering van het regeerakkoord vereist politieke actie en heeft bovendien meer te maken met voorbeeldwerking dan met praktische problemen — die er niet zijn. In iedere gemeente is er immers wel een ambtenaar te vinden die de huwelijken tussen paren van gelijk geslacht wil voltrekken en in sommige gemeenten is het zelfs de burgemeester die dat expliciet tot zijn taak rekent. Waar het gaat om het trouwformulier ligt de zaak anders: dat moet natuurlijk zo snel mogelijk worden aange-
HOMOBELEID UITGELICHT
past.
110
D E E L 2 G O O D P RACT I C ES D E E L 2 G O O D P RACT I C ES D E E L 2 G O O D P RACT I C ES D E E L 2 G O O D P RACT I C ES D E E L 2 G O O D P RACT I C ES D E E L 2 G O O D P RACT I C ES D E E L 2 G O O D P RACT I C ES D E E L 2 G O O D P RACT I C ES D E E L 2 G O O D P RACT I C ES D E E L 2 G O O D P RACT I C ES D E E L 2 G O O D P RACT I C ES D E E L 2 G O O D P RACT I C ES D E E L 2 G O O D P RACT I C ES D E E L 2 G O O D P RACT I C ES D E E L 2 G O O D P RACT I C ES D E E L 2 G O O D P RACT I C ES D E E L 2 G O O D P RACT I C ES D E E L 2 G O O D P RACT I C ES
HOMOBELEID UITGELICHT
1 ROTTERDAM: Roze Rimpels aan de Rotte Rotterdam telt ruim twaalfduizend homoseksuele en lesbische ouderen (55+), maar ze zijn niet erg zichtbaar. Roze ouderen zijn vaak eenzamer dan andere ouderen en hebben het gevoel dat ze nergens terecht kunnen met hun vragen omtrent ouder worden. Hun leefwereld sluit slecht aan bij de leefwereld van heteroseksuele ouderen, zodat ze zich ook niet thuis voelen bij de voorzieningen die voor ouderen worden getroffen.
PROBLEEM
• Oudere homoseksuelen worden door onzichtbaarheid niet (h)erkend. • Meer dan hetero’s zien oudere homoseksuelen vaak op tegen de stap naar een verzorgingshuis, uit angst dat ze hun opgebouwde leefstijl en sociale contacten niet kunnen handhaven. • Professionals zijn niet altijd op de hoogte van de situatie van oudere homoseksuelen.
PROJECT
• Doelen: het verbeteren van de kwaliteit van het zorgaanbod voor ouderen met een homoseksuele leefstijl op het terrein van de gehele ouderenzorg. Het voorkomen van isolement en het bevorderen van welzijn en gezondheid van homoseksuele ouderen, zodat zij langer een bijdrage kunnen leveren aan de samenleving. • Initiatief: Stichting Rotterdam Verkeert heeft op verzoek van de werkgroep ouderenbeleid van het COC Rotterdam en de gemeentelijke afdeling SoZaWe (Sociale Zaken en Werkgelegenheid) het project Roze Rimpels aan de Rotte ontwikkeld. • Looptijd: 1999 tot 2001, daarna wordt per jaar bezien welke activiteiten in het kader van Roze Rimpels kunnen worden gefinancierd en uitgevoerd. • Financiering in 2003 door Stichting Oud Roze Rotterdam, in 2004 door SoZaWe, het Zorgkantoor en Stichting Oud Roze Rotterdam. • Samenwerking met en/of deelname aan bestaande netwerken op het niveau van de deelgemeente. • Adviserings- en trainingsaanbod gericht op professionals die werken
DEEL 2 - GOOD PRACTICES
AANPAK
in de ouderenzorg. • Beleidsadvisering aan het management van organisaties. • Roze Advies Telefoon voor ouderen, vier dagen per week bereikbaar op een speciaal daarvoor in het leven geroepen nummer. • Periodiek overleg met bestaande groepen van oudere homoseksuelen.
113
RESULTAAT
• Een grotere deskundigheid van de medewerkers van zorginstellingen. • Implementatie van een homovriendelijk beleid op alle terreinen binnen de betreffende organisaties. Er zijn inmiddels twee verzorgingshuizen die het predikaat ‘homo/lesbisch deskundig’ hebben verdiend. • Meer zichtbaarheid van homoseksuele ouderen.
CONTACT
• Anke Verweijs, Stichting Rotterdam Verkeert:
[email protected]
INFORMATIE
• Website www.rotterdamverkeert.nl. • Nieuwsbrieven van Rotterdam Verkeert. • Projectverslag Het begin. • Verslag van het Roze Ontbijt. Het maatschappelijk werk voor homoseksuelen in Rotterdam was aanvankelijk ondergebracht bij Humanitas-homohulpverlening en de Stichting Maatschappelijk Werk Rotterdam (project lesbische hulpverlening). Bij de vorming van deelgemeenten in 1994 werd, mede op verzoek van zo’n twintig organisaties, Rotterdam Verkeert opgericht. Ook toen Rotterdam Verkeert een zelfstandige stichting werd, kon het blijven profiteren van het netwerk dat in de beginperiode was opgebouwd en dit netwerk verder uitbreiden. Het project Roze Rimpels aan de Rotte loopt sinds 1999, maar kan voortbouwen op een lange ervaring met de doelgroep ouderen. Bovendien zijn de homoseksuele ouderen in Rotterdam zelf allang georganiseerd, wat een belangrijke bijdrage levert aan het succes. De COC Ouderengroep bestaat inmiddels ruim vijftien jaar. In projecten, programma’s en organisatie is in die jaren natuurlijk het nodige veranderd. De COC Ouderengroep is niet de enige belangengroep voor homoseksuele ouderen in de stad, want er zijn ook af en toe initiatieven voor oudere vrouwen. Ook is er een initiatief om huisvesting voor homoseksuele ouderen te realiseren, de stichting HomeLesS. Het ouderenwerk kreeg een belangrijke impuls in 2002, toen bleek dat Bram van Leeuwen, alias de Prince de Lignac, bij testament een groot
HOMOBELEID UITGELICHT
deel van zijn vermogen ten goede had laten komen aan de Rotterdamse
114
samenleving. Zestien organisaties ontvingen een bedrag tussen de 100.000 en 500.000 euro. Rotterdam Verkeert, het Steunpunt Wonen en de Stichting HomelesS ontvingen een substantieel bedrag voor huisvesting en zorg voor oudere homoseksuelen. Op het ogenblik telt het bestand van Rotterdam Verkeert ruim 1.500 adressen in de regio, die enkele keren per jaar de nieuwsbrief krijgen toe-
gezonden. De stichting is de uitvoeringsorganisatie, voornamelijk in de tweede lijn, op homogebied in Rotterdam. De stichting ontvangt subsidie van de gemeente Rotterdam voor de volgende kerntaken: • Het vergroten van de toegankelijkheid. • Het overdragen van deskundigheid. • Activiteiten gericht op preventie. • Aanbod op het terrein van kortdurende hulpverlening. Naast de structurele middelen ontvangt de stichting projectsubsidies voor de volgende projecten: het dialoogproject binnen het jongerenwerk (zie hoofdstuk 6), Roze op School en Roze Rimpels. Rotterdam Verkeert heeft een werkwijze ontwikkeld vanuit de 4 O’s: Onderzoek, Ontwikkeling, Overdracht en Operationeel maken. De worteling in de stad Rotterdam en omstreken is essentieel. De achterliggende filosofie is dat een stedelijke infrastructuur noodzakelijk is voor het ontstaan van een groot stedelijk netwerk. Eerste fase van Roze Rimpels aan de Rotte, 1999-2001 In september 2002 kwamen er zeventig mensen bij elkaar in het boegbeeld van Humanitas Rotterdam, het innovatieve verzorgingshuis Akropolis. Met het projectverslag Het begin werd formeel de eerste fase afgesloten van twee projecten rond ouderen, Roze Rimpels aan de Rotte en het Roze Telefonisch Spreekuur. Beide projecten werden gedurende enkele jaren financieel ondersteund door de gemeentelijke afdeling SoZaWe (Sociale Zaken en Werkgelegenheid). Een van de conclusies uit Het begin is dat het tijd kost om contacten en relaties zodanig op te bouwen dat ze vruchten gaan afwerpen. Mede door tussentijdse personeelswisselingen en onbekendheid met de zorgwereld van en voor ouderen, duurde het lang voordat er substantiële resultaten konden worden geboekt. Het bleek aanvankelijk ook lastig in contact te komen met oudere homoseksuelen, al dan niet in zorgcentra. Dat leidde in 2000 al tot een nieuw project, het Roze Telefonisch Spreekuur. Van belang voor de aanpak van Rotterdam Verkeert is: het centraal DEEL 2 - GOOD PRACTICES
stellen van de zorgverleners in de ouderenzorg en de professionals die de poort vormen tot de ouderenzorg (ouderenadviseurs, zorgbemiddelaars en het Rotterdams Indicatie Orgaan). Eind 2001 waren er al contacten met enkele zorgcentra dan wel zorgkoepels en andere instellingen voor ouderen. Begin 2002 kwamen daar de ouderenadviseurs (VIOR), de Thuiszorg Rotterdam en het Rotterdams Indicatie Orgaan bij. Het netwerk vanuit het project groeide, zowel kwantitatief als kwalitatief. 115
In Het begin stond te lezen dat de training van Rotterdam Verkeert bedoeld was om verzorgenden alert te maken op de mogelijkheid dat sommige bewoners van verzorgingshuizen homoseksueel zijn — iets waar doorgaans niet aan wordt gedacht. Met dat gegeven moet adequaat worden omgegaan. Zoals Hans Yperlaan, trainer voor Rotterdam Verkeert, stelde: ‘Het moeten de hulpverleners zijn die deze cultuuromslag in de instelling maken, de betreffende doelgroep is al heel lang gewend aan een dubbelleven.’ Mede door de opgebouwde goede contacten in de zorgwereld en een strategisch andere aanpak bij het aanbieden van trainingen en scholing voor de werkers in de zorg, groeide de belangstelling voor het thema homoseksualiteit. Het onderwerp kwam bij veel instellingen op tafel, het telefonisch spreekuur liet zien dat de ‘verborgen’ homo’s en lesbo’s wel degelijk bestonden en instellingen als Thuiszorg en Ouderenwerk wilden er meer van weten. Aan het einde van de eerste fase van het project stonden er enkele trainingen van zorgverleners op stapel, werden er informatiebijeenkomsten belegd op diverse plaatsen, vond er overleg plaats met de vakschool van de Thuiszorg Rotterdam om het thema in de interne opleiding aan de orde te stellen en waren in enkele huizen en organisaties bepaalde standaardvragen over de al of niet gehuwde status van bewoners veranderd in vragen over ‘partners’. Hoewel het project dus formeel afliep, groeide juist de belangstelling voor het thema en de doelstelling. Vanaf 2002 is er ieder jaar financiering gevonden om activiteiten in het kader van Roze Rimpels voort te zetten en zelfs uit te breiden. Roze Telefonisch Spreekuur Het Roze Telefonisch Spreekuur is een contactmogelijkheid voor ouderen met een eigen telefoonnummer. Vanaf mei 2004 heet de Roze Telefoon de Roze Advies Telefoon Ouderen (RATO) en is vier dagen per week bereikbaar. Twee keer per week kan men direct met een speciale RATOmedewerker bellen. Het project had en heeft grote baat bij geregelde publiciteit. Wanneer er in de media aandacht aan wordt besteed, komen er meer telefoontjes binnen; is dat niet het geval, dan zakt de belangstelling telkens weg. De Roze Advies Telefoon Ouderen maakte in 2004 een ontHOMOBELEID UITGELICHT
wikkeling door van hulpverlening richting advisering en sociale kaart.
116
Trainingen in verzorgingshuizen Het aanbod gericht op de ouderenzorg bestaat uit een themabijeenkomst en een training van vier dagdelen. De themabijeenkomst is bedoeld voor alle medewerkers en de training is er voor het middenkader, aangevuld met bijvoorbeeld de eerst verantwoordelijke, de intaker, de maatschappelijk werker, enzovoort.
Op een themabijeenkomst wordt duidelijk dat er zich homoseksuele mannen en lesbische vrouwen onder de zorgvragers kunnen bevinden. Bovendien wordt op de bijeenkomst de nieuwsgierigheid geprikkeld van het personeel en kan personeel ertoe worden gebracht meer belevingsgerichte zorg te bieden voor de groeiende doelgroep van homoseksuele ouderen. De bijeenkomsten, waar liefst alle lagen van een organisatie worden uitgenodigd, duren twee uur, zijn interactief en gaan uit van de dagelijkse praktijk in de reguliere zorg. Er wordt gediscussieerd aan de hand van de video Villa Avondroze. De training, die wordt gegeven door een homo- en een lesbisch-specifiek geschoolde trainer, heeft als doel de werkers in verzorgingshuizen vaardiger te maken in het omgaan met de homoseksuele bewoners. Ze bestaat uit de volgende elementen: • Het vergroten van de kennis van de geschiedenis, socialisatie, coming out en sociale kaart van homoseksuele ouderen. • Het verkrijgen van inzicht in leefstijlen van roze ouderen, hun netwerk en hun wens om (on)zichtbaar te zijn. • Het ontwikkelen van vaardigheden rond: het kijken en observeren, het ontdekken van nieuwe vragen, het stellen van relevante vragen en het vertalen van informatie naar de dagelijkse woon/zorgsituatie. De hetero-normativiteit wordt afgeleerd, zodat de werker neutrale vragen gaat stellen over leven en persoonlijke omstandigheden van de cliënt. De training kent een thema-gerichte opbouw van beeldvorming tot eventuele wensen en verlangens van homoseksuele mannen en vrouwen. Bij de deelnemers wordt een bewustwordingsproces op gang gebracht aan de hand van de volgende vragen: • Is onze intake nog wel up-to-date? • Hoe ziet ons referentiekader eruit? Is daar voldoende ruimte voor de grote diversiteit aan activiteiten van de bewoners? • Welke vragen stel ik aan bewoners/cliënten en waarom stel ik die vragen wel of niet? • Hoe stel ik vragen? • Hoe observeer ik? • Hoe ga ik om met taboes, weerstanden en signalen van de cliënt? DEEL 2 - GOOD PRACTICES
• Welke plek neemt het levensverhaal van de cliënt in onze diensten hulpverlening in? Het is een breed aanbod, want er wordt niet alleen informatie gegeven, er wordt ook gewerkt aan de attitude van werkers in verzorgingshuizen. Daarom wordt er gedaan aan nazorg ofwel ‘borging’, zodat een en ander binnen de organisatie kan beklijven. 117
Enkele reacties van deelnemers aan de training: • ‘De training heeft grote impact en blijkt voor veel deelnemers een eyeopener te zijn: men wordt er inderdaad wijzer en alerter van.’ • ‘Het thema homoseksuele ouderen wordt bespreekbaar, men krijgt respect voor de leefwijze van deze mensen en er ontstaat bewustzijn dat homoseksualiteit een onderwerp is dat mogelijk om een specifieke aanpak vraagt.’ • ‘Het onderwerp komt dichterbij, wordt bespreekbaar en er wordt werk van gemaakt.’ Voorbeelden van verzorgingshuizen Een van de huizen waar de training werd aangeboden is Simeon en Anna, onderdeel van de koepel KVV (Katholieke Verplegings- en Verzorgingsinstellingen), die dit huis als pilot had aangewezen. Er werden enkele gesprekken gevoerd met Rotterdam Verkeert, waarna het besluit viel om meer bekendheid te geven aan het onderwerp ‘homoseksuele en lesbische ouderen’ en om over dat onderwerp kennis en deskundigheid in huis te halen. Het was de bedoeling de deskundigheid van de werkers in Simeon en Anna te vergroten en het huis laagdrempeliger te maken voor homoseksuele ouderen. Omdat het niet raadzaam leek iedereen bij het onderwerp te betrekken werd er gekozen voor de volgende twee doelgroepen: contactverzorgenden en teamcoördinatoren inclusief de opnamefunctionaris. Voor de contactverzorgenden werden twee informatiebijeenkomsten georganiseerd, die mede dankzij de uitnodigende opstelling van Rotterdam Verkeert als erg zinvol werden ervaren. Voor de teamcoördinatoren-zorg werd een training van vier dagdelen gegeven door twee trainers van Rotterdam Verkeert. Dat werd een succes: de coördinatoren behaalden alle zes hun certificaat en praten nu heel gemakkelijk over het onderwerp homoseksualiteit. Zij zijn degenen op wie verzorgenden kunnen terugvallen. Om de verworven deskundigheid in Simeon en Anna te ‘borgen’ zijn er enkele afspraken gemaakt: • Een van de zorgmanagers heeft de specifieke deskundigheid van de betreffende teamcoördinatoren als haar aandachtsgebied en zij checkt die deskundigheid geregeld. Het thema homoseksualiteit komt HOMOBELEID UITGELICHT
minimaal eenmaal per jaar ter sprake.
118
• Op het punt van homoseksualiteit worden geen aparte acties ondernomen, maar wel wordt er publiciteit aan het thema gegeven. Op die manier weet iedereen in Simeon en Anna dat er op dit punt deskundigheid in huis is en dat er structurele afspraken zijn gemaakt.
Ook de direct verzorgenden van verzorgingshuis Humanitas-Akropolis hebben de training van Rotterdam Verkeert gevolgd. Dertien personen met uiteenlopende functies namen eraan deel. Een van de deelnemers vertelt dat een broer van haar oma homoseksueel was en dat zij een flinke pets van haar oma kreeg, toen ze met haar ene hand een tikje op de rug van de andere hand gaf op een dag dat de oom weer eens langskwam. Vanaf dat moment wist ze dat het signaal negatief was, terwijl ze haar oom zo’n lieve man vond. Een andere deelnemer hoopte van de training meer te leren over de levenswijze van homoseksuelen. Ze zegt geen vooroordelen te hebben over homoseksuelen: ‘Ik had er al eerder mee gewerkt!’ Ze geeft wel aan dat het niet altijd gemakkelijk is over dit onderwerp te praten met collega’s, ‘omdat er in sommige geloofsovertuigingen nogal wat vooroordelen over bestaan. We moeten daar iets aan doen en duidelijk maken dat de homoseksuele leefwijze een andere, maar bij ons normale leefwijze is.’ Ze vertelt over twee vriendinnen, van wie er een angstig werd als de verzorgenden te dicht bij haar vriendin kwamen. Hoewel het voor de verzorgenden duidelijk was dat de vrouwen een relatie hadden, ontkenden ze dat zelf. ‘Die vrouw sloot zich af, ze wilde geen echt contact, ze wilde er niet over praten.’ Voor het omgaan met bewoners in zulke situaties is de training bedoeld. De deelnemer is zeer te spreken over de training die ze heeft gehad. Sommige verzorgenden blijven het moeilijk vinden om ‘door te dringen’ tot anderen, ook collega’s, als het gaat om het thema homoseksualiteit. Maar ook zij geven aan dat ze veel profijt van de training hebben gehad. Roze ontbijt Op 28 oktober 2003 bood wethouder Sjaak van der Tak, onder meer verantwoordelijk voor ouderenbeleid, een ‘roze ontbijt’ aan. Om acht uur ’s ochtends verzamelde zich in de Burgerzaal van het Stadhuis aan de Coolsingel een bont gezelschap: homoseksuele Rotterdammers, maar ook veel stedelijke prominenten en professionals uit de ouderenzorg. Op hun ontbijtbord troffen zij een roze muffin aan. Wethouder Van der Tak toonde zich verheugd over de grote opkomst; DEEL 2 - GOOD PRACTICES
hij legde dat uit als een bewijs dat er na een jaar Roze Rimpels aan de Rotte veel bewustzijn was gegroeid bij leidinggevenden en medewerkers van zorginstellingen over de leefwereld van homoseksuele ouderen. Van der Tak: ‘Die is anders en dus vraagt ze om een andere, toegespitste benadering. Hoewel Nederland een voorhoedepositie inneemt op het gebied van homoseksualiteit, is er nog steeds sprake van miskenning en intolerantie ten aanzien van die groep mensen. In orthodox-christelijke 119
en islamitische gemeenschappen rust nog een zwaar taboe op homoseksualiteit.’ Niet alleen steeds meer cliënten, maar ook steeds meer medewerkers in de zorgwereld zijn van allochtone afkomst. Over hen wierp de wethouder de volgende vragen op: ‘Hoe kijken deze mensen tegen homoseksualiteit aan? Zijn zij zich wel bewust van de gevoelens van hun cliënten?’ Van der Tak noemde de grote aantallen ‘onzichtbare’ homoseksuelen in de verpleeg- en verzorgingshuizen. Hij was zich ervan bewust dat zij, die gay and grey zijn, vaak een dubbelleven hebben geleid en uit angst voor negatieve reacties nog steeds niet voor hun homoseksualiteit uitkomen. Liefde en intimiteit zijn normale menselijke behoeften en op het moment dat verzorgenden wel informeren naar kinderen, kleinkinderen, echtgenoot of echtgenote, realiseren zij zich niet dat dit kwetsend kan zijn voor homoseksuele ouderen. Die wonen vaak in een sociale omgeving waar geen ruimte is voor hun levensverhaal en leefstijl. Aldus wethouder Sjaak van der Tak. Na de wethouder kwamen vele anderen aan het woord: medewerkers van zorginstellingen, onder anderen medewerkers die te maken hebben met trainingen van Rotterdam Verkeert. Een vertegenwoordiger van de Stuurgroep Multicultureel Management vertelde dat men bezig is over diversiteit na te denken, waarbij ook seksuele voorkeur en leeftijd een rol spelen. De Stuurgroep creëert faciliteiten om mensen te leren omgaan met dit soort thema’s. Een vertegenwoordiger van de thuiszorg had het over plannen om allochtone medewerkers te trainen. Bij de thuiszorg gaat men ervan uit dat de medewerkers op HBO-niveau wel iets van homoseksuele ouderen afweten, maar het is een uitdaging om de MBO’ers en vooral de allochtone medewerkers op dat punt alert te maken. Op de Thuiszorg Vakschool denkt men na over training en scholing van toekomstige medewerkers, zodat zij het geleerde op de werkvloer kunnen overbrengen. Het gaat om het ontwikkelen van bewustwording, zodat signalen van homoseksuele ouderen beter worden begrepen. Alleen dan is gerichte hulp mogelijk. Wethouder Sjaak van der Tak was na afloop van het roze ontbijt zeer te spreken over de betrokkenheid van de aanwezigen. Hij zegde toe HOMOBELEID UITGELICHT
iedereen over een jaar opnieuw op het stadhuis uit te nodigen om de ont-
120
wikkelingen van dat jaar door te nemen. Het bespreekbaar maken van seksuele voorkeur op de werkplek, maar ook thuis, is voor hem een belangrijk onderwerp. Daaraan werken kost tijd, en dat moet op de werkvloer en bij de thuiszorg gebeuren binnen de vastgestelde zorgminuten. Als wethouder wil hij zich inzetten om het reserveren van extra zorgminuten op de agenda van het zorgkantoor te krijgen.
2 DEN HAAG: Tri-angel project In Den Haag bestaat sinds enkele jaren een telefonische hulplijn voor allochtonen met homoseksuele gevoelens en hun omgeving. Het is een laagdrempelig initiatief, dat naast hulpverlening voor deze moeilijke groep ook als doel heeft bij allochtonen én autochtonen een dialoog en meer acceptatie tot stand te brengen.
PROBLEEM
• Onder allochtonen ligt homoseksualiteit over het algemeen moeilijk. De hulpverlening aan homoseksuele allochtonen is onder de maat. Tussen homoseksuele allochtonen en hun omgeving is de dialoog over het onderwerp homoseksualiteit nog nauwelijks op gang gekomen.
PROJECT
• Doel: hulpverlening regelen voor allochtonen, de dialoog over homoseksualiteit op gang brengen. • Initiatief: PvdA in de gemeenteraad van Den Haag. • Samen met: welzijnsorganisatie STIOM (uitvoering) en diverse organisaties (advies). • Looptijd: 2001-2004.
RESULTAAT
CONTACT
• Telefonische hulp- en advieslijn, wijkgerichte netwerkbenadering. • Homoseksualiteit wordt meer zichtbaar en normaal onder allochtonen. • Sonja Nieuwenhuizen, www.teletrust.nl, www.tri-angel.nl Fatima Faïd is coördinator van Tri-angel. Zij vertelt over het begin: ‘De aanleiding voor het project gaf een Hindoestaans PvdA-raadslid, dat gesprekken deed in de wijk. In een gesprek met jongeren kwam homoseksualiteit toevallig aan de orde. Het raadslid stelde voor om hulp te bieden aan allochtone homoseksuelen, maar toen bleek dat het onderwerp helemaal niet bespreekbaar was, niet op het niveau van jongeren en ook niet op het niveau van organisaties. Deze consultatie leidde tot een motie in de gemeenteraad en tot het initiatief voor een project. De initiatiefnemers daarvan waren de homobelangenorganisaties. Zij
DEEL 2 - GOOD PRACTICES
AANPAK
kwamen met het idee voor een loket waar homoseksuele allochtonen terecht zouden kunnen. Maar dat idee kwam niet tot een uitwerking, omdat de partners het niet eens konden worden over de manier waarop dat zou moeten gebeuren. Het STIOM, de Stichting ter Ondersteuning van de Gezondheidszorg en Maatschappelijke Dienstverlening, werd aangewezen als onafhankelijke partij om een projectplan te helpen ontwikkelen. De 121
belangenorganisaties en een serie vertrouwenspersonen uit allochtone groepen vormden een stuurgroep. Al snel bleek het idee voor een loket onhoudbaar vanwege het taboe op homoseksualiteit. Zo is het idee ontstaan om een anonieme hulplijn op te zetten. Het doel van het project is om in gesprek te komen met allochtone groepen en concrete hulp te bieden aan homoseksuele allochtonen. Daarbij willen we homoseksualiteit meer zichtbaar maken op een concreet niveau. Het project bestaat uit twee gelijkwaardige onderdelen: een telefonische hulplijn en een dialoog.’ Telefonische hulplijn De telefonische hulpdienst wordt gevormd door een coördinator en vrijwilligers. Fatima Faïd: ‘De hulplijn wordt op dit moment bemenst door vier vrijwilligers, die allemaal een allochtone achtergrond hebben. Zij hebben verstand van diverse culturele achtergronden en van homoseksualiteit. Zij zijn ook op de hoogte van strategieën voor de manier waarop je kunt omgaan met homoseksualiteit in die context. De vrijwilligers hebben een achterwachtgroepje dat bestaat uit adviseurs met een hulpverleningsachtergrond. Bij de presentatie en de opening van de hulplijn hebben we heel Den Haag uitgenodigd, ook de migrantengroepen, maar er kwam bijna niemand. Toch bleek in de weken daarna dat ze wel allemaal gingen bellen. Ze vroegen bijvoorbeeld om flyers, om uit te delen. We hebben voor hen flyers gemaakt, die we zelf ook in de wachtkamers van huisartsen neerleggen. Gelukkig hebben we vrijwel geen haattelefoontjes gekregen. Begin 2004 kregen we twaalf à vijftien telefoontjes per week. Die komen binnen in de vier uur dat de telefoonlijn geopend is, op dinsdag- en donderdagmiddag van vier tot zes uur. Regelmatig zijn er mensen die opbellen maar meteen weer ophangen. In het begin waren de bellers vooral mannen, de laatste tijd neemt het aantal vrouwelijke bellers toe. Ook bellen hulpverleners geregeld namens hun cliënten. Zowel bij de telefonische hulp als bij de dialoog richten we ons op het hele “systeem”, want het is niet genoeg om alleen bezig te zijn met individuele hulpverlening aan homoseksuele allochtonen. We moeten ook de belangenverenigingen van homoseksuelen, brede belangenHOMOBELEID UITGELICHT
verenigingen van migranten, ouders, broers en hulpverleners erbij be-
122
trekken. Hoewel het project “telefonische hulplijn” heet, kan men na het eerste telefoontje ook persoonlijk afspreken. We zoeken naar een zo persoonlijk en direct mogelijk contact.’
Dialoog ‘Het tweede deel van het project bestaat uit het doorbreken van het taboe op homoseksualiteit. Dat gebeurt via praktische “dialoogjes”, die zijn ingebouwd in het reguliere aanbod waar allochtonen toch al gebruik van maken. Denk aan het aanbod van de Voorlichters Eigen Taal en Cultuur of de opvoedingsondersteuning. We zoeken in die contexten naar “kleine momenten” waarop we in gesprek kunnen komen. We willen op een praktische manier de beeldvorming over homoseksualiteit normaliseren binnen een reguliere context. De voorbereiding van de dialoog gebeurt in de stuurgroep, en eigenlijk is die voorbereiding ook al een onderdeel van de dialoog. Het blijkt dat ook wijzelf en onze partners in de stuurgroep een dialooghouding moeten leren ontwikkelen. Om onze “dialoogjes” te kunnen organiseren, benaderen we de instellingen in de wijk. We zijn begonnen door een paar bijeenkomsten te organiseren met stuurgroepleden en vertrouwenspersonen uit migrantengroepen. Je moet heel voorzichtig te werk gaan. Eerst moet je vertrouwen opbouwen, dat kan door samen na te denken over het doel en over wie je uitnodigt voor een gesprek. De allereerste vraag is: hoe zouden jullie een dialoog over homoseksualiteit willen organiseren? Vaak zul je algemene voorlichting moeten inbouwen. Ook in de loop van het dialoogjes-traject blijven we informatie geven aan bijvoorbeeld Voorlichters Eigen Taal en Cultuur en aan mensen in de opvoedingsondersteuning. Het gaat om informatie over gezondheid, depressie en opvoedingstechnieken. De inhoud van de gesprekken moet heel concreet zijn. Voor ons is het essentieel om na te denken over hoe we de man in de straat bereiken. We moeten inzetten op middelen waar zij zelf gebruik van maken. We willen dus geen theologische discussies, maar gesprekken over het praktische omgaan met elkaar, elke dag, op straat of waar dan ook. Het is handig dat het STIOM onafhankelijk is en aan de gemeente kan rapporteren over de houding van de diverse betrokken partners. De Voorlichters Eigen Taal en Cultuur maken bijvoorbeeld geheel eigen keuzes als het gaat om de plek en de manier van voorlichting geven. Dat DEEL 2 - GOOD PRACTICES
maakt hun voorlichting nogal ongericht. Volgens ons zouden de beleidskeuzes beter door de GGD gemaakt kunnen worden. Als onafhankelijke partij kunnen wij dit aan de gemeente aanbevelen. Over het algemeen praten we met vertrouwenspersonen, mensen in de buurt die je in goed vertrouwen kunt aanspreken. Een goede methode is om gezamenlijk naar films te kijken, bijvoorbeeld de IKON-documentaire Factor, die gaat over een Marokkaanse jongen die aan zijn vader 123
vertelt dat hij homo is. Na het bekijken van de film gaan we erover praten. Het gesprek wordt praktischer en persoonlijker als de kwestie concreet wordt, want dan gaat medemenselijkheid een rol spelen. In de gesprekken moet je vooral niet pretenderen dat je het beter weet, of een theologische discussie gaan voeren. Desnoods moeten mensen anoniem kunnen praten. Het is belangrijk om het netwerk te versterken. Wat dat betreft blijft het COC een moeilijke plek, want als je daarheen gaat word je meteen gezien als homo. We proberen ook aan te haken bij de brede dialoog die in Den Haag wordt georganiseerd door het Bureau Discriminatiezaken. Jammer genoeg hebben ze in dat project het probleem dat bepaalde radicale moslimgroepen niet mee willen discussiëren als homoseksualiteit op de agenda staat. Zo’n weigering is voor het Tri-angel project onaanvaardbaar. We gaan alleen in gesprek met mensen die dat ook echt willen.’ Succesfactoren Het Tri-angel project heeft vier uitgangspunten: • dialoogbereidheid. • systeembenadering. • flexibiliteit. • het opzetten van een informeel netwerk. Fatima Faïd: ‘Dialoogbereidheid betekent dat alle partners in het project bereid moeten zijn tot een dialoog en ook die houding en vaardigheden hebben. De voorbereiding van goede dialooggesprekken neemt veel tijd in beslag. Het kost minstens enkele bijeenkomsten om na te denken over de exacte doelen, wie je uitnodigt, de locatie en de thema’s. Deze investering beschouwen we als methodiekontwikkeling. Met systeembenadering bedoelen we dat het project zich niet alleen richt op homoseksuele allochtonen, maar op het hele systeem om hen heen. We betrekken de hulpverleners in de stad bij het project. Problemen moeten in hun context gezien en opgelost worden. Flexibiliteit is uitermate belangrijk bij een project als dit. Onze werkwijze moeten we aanpassen aan de vragen. Dat is bijvoorbeeld waarom wij niet met een “loket” komen, maar wel met een anonieme hulplijn en HOMOBELEID UITGELICHT
een website. Maar we organiseren ook allerlei informele vormen van op-
124
vang, doorverwijzing, enzovoort. Een belangrijk onderliggend principe is het opbouwen van een informeel netwerk van contact- en vertrouwenspersonen. Een voorbeeld is dat we kleine woonkamerprojecten organiseren, dat zijn gespreks- annex ondersteuningsgroepen van mensen die in een wijk een gevarieerd soort ondersteuning bieden. Die mensen kunnen eenvoudige gesprekken voe-
ren, huiskamerbijeenkomsten organiseren, bemiddelen, doorverwijzen, als verbindingspersoon optreden en soms zelfs onderdak verlenen. Zulke mensen proberen we in alle wijken te vinden. Zo kunnen we mensen met vragen en problemen zo flexibel mogelijk en op maat helpen. Waar nodig gebeurt dat anoniem.’ Resultaat ‘In de twee jaar dat het bestaat heeft het Tri-angel project enige zichtbaarheid bewerkstelligd. Homoseksualiteit wordt in allochtone Haagse kringen steeds meer “in het normale” getrokken. Tijdens de dialoogbijeenkomsten gaan voorlichting en hulpverlening hand in hand. Er ontstaat meer bewustwording en respect bij de hulpverleners, en daardoor komen er meer mogelijkheden voor opvang: ze staan er meer voor open
DEEL 2 - GOOD PRACTICES
en ze weten beter hoe ze in praktische situaties moeten handelen.’
125
3 UTRECHT: RonDOM Roze Utrecht heeft geen uitgesproken homoseksueel gezicht. De stad ligt zo dicht bij Amsterdam dat de meeste Utrechtenaren regelmatig van de Amsterdamse homovoorzieningen gebruik maken. Maar met een inwonertal van 270.000 en binnenkort meer dan 300.000 is Utrecht de vierde stad van Nederland. Het is bovendien een studentenstad, waar jaarlijks ruim 50.000 jongeren kennis maken met de maatschappij en hun eigen voorkeuren en seksualiteit ontdekken.
PROBLEEM
• Homoseksuele mannen en lesbische vrouwen zijn niet bekend met de lokale hulpverleningsmogelijkheden.
PROJECT
• Doel: een gids samenstellen, zowel voor lesbische vrouwen en homoseksuele mannen als voor artsen en hulpverleners. Met die gids kan de hulpverlening een duidelijk ‘homo-categoraal’ accent worden gegeven. • Initiatief: Adviescommissie Homo- en Lesbische Emancipatie Utrecht. • Uitvoering: GG & GD Utrecht, afdeling Infectieziekten.
AANPAK
• Het verrichten van onderzoek door de Wetenschapswinkel Utrecht. • Het houden van een expert meeting met artsen en hulpverleners. • Het aanschrijven van huisartsen en hulpverleners.
RESULTAAT
• Een gids, RonDOM Roze, met informatie over wat er in en rond Utrecht speelt op het gebied van homoseksualiteit, met het accent op psychosociale en medische hulpverlening. De gids werd in een oplage van 1.500 exemplaren gratis verspreid via homo-informatiepunten (horeca, winkels).
CONTACT
• Stephan Cremer bij de GG & GD Utrecht:
[email protected] De gids RonDOM Roze kwam tot stand op grond van het advies ‘Homoseksualiteit en gezondheidszorg’, in 1998 uitgebracht door de Utrechtse
HOMOBELEID UITGELICHT
Adviescommissie Homo- en Lesbische Emancipatie. Een van de aanbeve-
126
lingen luidde: ontwikkel en publiceer een gids over homospecifieke hulpverlening in de stad Utrecht. De gemeenteraad nam het advies over en gaf via de Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling (DMO), waar het homobeleid onder ressorteert, de GG & GD Utrecht opdracht de gids samen te stellen. Het lukte DMO subsidie te krijgen voor het boekje via het lokale Fonds Maatschappelijke Vernieuwing. Doordat de GG & GD geen perso-
neelskosten rekende, konden de productiekosten beperkt blijven tot ongeveer 25.000 gulden. De 1.500 exemplaren van RonDOM Roze waren binnen twee maanden op. ‘Misschien was de oplage te klein,’ zegt Stephan Cremer. ‘We zijn uitgegaan van zes procent homoseksuelen in Utrecht. Wat ik goed vind, is dat de burgemeester zich aan de gids verbonden heeft door middel van een voorwoord.’ Uit RonDOM Roze: ‘Homospecifieke hulpverlening onderkent de maatschappelijke positie van homoseksualiteit in onze (multiculturele) samenleving en anticipeert op de mogelijke gevolgen voor het individu van deze specifieke positie. De klemtoon ligt hierbij op de mogelijke gevolgen, want ieder individu gaat anders met haar/zijn situatie om, en ook niet alle problemen van lesbische vrouwen en homoseksuele mannen houden verband met homoseksualiteit. Anderzijds kan men stellen dat veel jongens en meiden, mannen en vrouwen overeenkomstige fasen van het coming-outproces doorlopen. Dat geldt niet voor iedereen die met iemand van hetzelfde geslacht vrijt. Sommige mannen en vrouwen hebben seks met leden van hetzelfde geslacht, maar hoeven zichzelf niet als homoseksueel of lesbisch te benoemen. Voor beide groepen is het belangrijk dat de huisarts of hulpverlener niet vanzelfsprekend van een partner van het andere geslacht uitgaat. Beide groepen kunnen ervaringen met stigmatisering en discriminatie hebben meegemaakt. Daarom is het belangrijk dat de hulpverlening een positieve waardering uitspreekt.’ Samenstelling van de gids De GG & GD ging bij de samenstelling van RonDOM Roze systematisch te werk, zo vertelt Stephan Cremer: ‘We hebben alle huisartsen aangeschreven en alle psychotherapeuten die geregistreerd zijn, met het verzoek of ze vermeld wilden worden in het boek en of ze ervaring hadden met homospecifieke hulpverlening. Met huisartsen was dat makkelijk, iedere buurt wilde wel vermeld worden. Er waren vijf of zes huisartsen die niet vermeld wilden worden. Dat kwam overeen met wat wij al hadden gehoord van personen die een homovriendelijke huisarts zochten en niet naar deze vier of vijf wilden gaan. Daaruit blijjkt het nut van zo’n gids meteen. Die huisartsen vinden zo’n gids onzinnig — prima, het is niet aan ons DEEL 2 - GOOD PRACTICES
om een aanbod voor deze huisartsen te maken. Aan de andere kant komt het voor dat wij vanuit de afdeling infectieziekten en soa-bestrijding huisartsen informeren over, bijvoorbeeld, overdracht van hepatitis A via anaal/oraal contact, en dan heb je huisartsen die zeggen: gadverdamme, dat is vies. Als een cliënt dat te horen zou krijgen, zou dat een moeilijke situatie opleveren.’
127
Er werden 113 individuele huisartsen aangeschreven; dertig huisartsen antwoordden dat ze in de gids opgenomen wilden worden en vijf of zes wilden dat dus niet. Verder werden er 140 psychotherapeuten aangeschreven, maar nog geen veertig van hen wilden in de gids worden vermeld. Dertig zijn er uiteindelijk in gekomen, op basis van de homo-specifieke hulp die zij verlenen. ‘Voor de psychotherapie,’ zegt Cremer, ‘hebben we advies gevraagd aan Schorer en aan psychotherapeuten van wie we wisten dat ze al jaren ervaring hadden met homospecifieke hulpverlening. We vonden het onvoldoende om te horen dat iedereen welkom is. We wilden ook weten of mensen zich hebben laten bijscholen via Schorer en of ze bekend zijn in het netwerk. Het is moeilijk om een kwalitatieve toets te maken, dus moesten we genoegen nemen met een paar criteria. We hebben een schriftelijke vragenlijst samengesteld die gold voor iedereen in de stad, en we hebben de namen van de psychotherapeuten aan een selectiecommissie doorgegeven. De vragen die wij hadden kwamen redelijk overeen met vragen die leefden bij de selectiecommissie, dus zijn behoorlijk wat psychotherapeuten niet in de gids opgenomen. Dat waren ofwel mensen die niet bekend waren in het netwerk, ook niet bij de opleiding, ofwel personen die misschien wel ervaringsdeskundig zijn, maar in hun beroep nog geen ervaringsjaar achter de rug hadden. Het samenstellen van het culturele gedeelte van RonDOM Roze was makkelijk. Een belangrijke vraag was: moet je de banen, de cruisegebieden dus, vermelden? Dat is tenslotte ook cultuur, seksuele cultuur. We hebben het uiteindelijk niet gedaan, om een paar redenen: de baan die het meest gefrequenteerd wordt ligt niet in Utrecht maar in Hilversum (de Bosberg aan de A27) en de cruisegebieden die wel in Utrecht liggen, vonden wij qua veiligheid niet altijd aan te bevelen. Ze worden ook weinig bezocht. De GG & GD had lange tijd een project voor voorlichting over veilig vrijen op de baan, maar dat is om die reden gestopt. Tijdens het samenstellen van de gids heb ik het een en ander geleerd. Er staat bijvoorbeeld in of huisartsenpraktijken en psychotherapeutische praktijken toegankelijk zijn voor rolstoelers. Dat komt doordat er iemand in de adviescommissie zat die gehandicapt was, anders was het voor mij ook een blinde vlek geweest. Sommige huisartsenpraktijken blijken inderHOMOBELEID UITGELICHT
daad niet rolstoeltoegankelijk te zijn, waardoor sommige patiënten zich
128
buitengesloten voelen.’ Bijhouden van informatie Eigenlijk is het samenstellen van een gids als RonDOM Roze niet de taak van een GG & GD, die zich richt op gezondheid, bijvoorbeeld hiv-preventie. Stephan Cremer: ‘De overweging om die gids toch te maken was dat
wij vinden dat je open over seksualiteit moet spreken, en het is belangrijk om dat breder te zien dan hiv/soa. Er was één gids, er was de website www.rozehulpverlening.nl van Schorer, en het Gay & Lesbian Switchboard gaf informatie. Maar informatie veroudert snel en het was goed dat er iets nieuws kwam. Veroudering van informatie is een probleem. Eigenlijk moet je dit soort informatie niet meer in boekvorm uitgeven; je moet alles op internet zetten en halfjaarlijks een update maken. Het leukst zou ik het vinden als het COC die kar zou gaan trekken, uit betrokkenheid en omdat het hun taak is, maar dan zou de gemeente er wel geld in moeten steken. De Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling en de GG & GD zouden zich er binnen de gemeente ook samen voor kunnen inzetten. De Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling beschikt over de Adviescommissie Homo- en Lesbische Emancipatie en ze zouden baat hebben bij deze informatie. En het gezondheidsaspect speelt ook nog steeds een belangrijke rol. We hebben als GG & GD de website SOAwijzer.Utrecht.nl waar we bijvoorbeeld alle actuele informatie over hepatitis B op zetten. Op die site staat ook homospecifieke informatie, bijvoorbeeld over de hiv-campagnes van Schorer.’ Rol van de gemeentelijke diensten Gemeenten zijn er tegenwoordig meer om lokaal de regie te voeren dan om zich intensief bezig te houden met de uitvoering van het beleid. Maar in Utrecht is de GG & GD nog typisch een uitvoerende gemeentelijke dienst, net als bijvoorbeeld de afvalverwijdering. De rol van de GG & GD in het homobeleid wordt echter kleiner. Op dit moment richt de Utrechtse GG & GD zich op nieuw beleid met betrekking tot sociaal-economisch zwakkeren. Doel is de sociaal-economische gezondheidsverschillen te verkleinen door wijkgericht te werken. Die vorm van werken brengt een gevaar met zich mee: het homoseksuele aspect kan uit het vizier raken, want homoseksuelen vind je niet specifiek in de wijken of alleen onder sociaal-economisch zwakkeren. Bovendien zijn sociaal-economisch zwakkeren minder gemakkelijk te bereiken. Uit monitor-onderzoek is gebleken dat zij moeilijk uit de kast komen en dat de homohoreca voor hen niet per definitie het punt van verzamelen is. Een roze gids is misschien niet geDEEL 2 - GOOD PRACTICES
noeg om deze groep te bereiken. Dat is niet het enige probleem. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) krijgt steeds meer te maken met de vertaalslag van het beleid van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) naar het gemeentelijk beleid. Maar de gemeenten zeggen: wij voeren ons eigen beleid. In Utrecht is dat het verkleinen van SEGV (sociaal-economische gezondheidsverschillen) door wijkgericht te werken. 129
Stephan Cremer: ‘We moeten ons in Nederland de vraag stellen in hoeverre de doelgroepbenadering nog zinvol is waar het gaat om soa en hiv. Allochtonen probeert men nog in de sociaal zwakke wijken mee te nemen, maar ook daar is niet meer de insteek “allochtoon”, maar “sociaaleconomisch zwak”. In deze fase vind ik het heel moeilijk om de trekker van dergelijke producten te worden. Facetbeleid wordt ook in deze context steeds belangrijker. De GG & GD werkt op basis van cijfers en gegevens zoals die bijvoorbeeld naar voren komen uit de Volksgezondheidsmonitor Utrecht. We hebben een drempelvrije soa-polikliniek hier, daar wordt ook bijgehouden of je homoseksuele contacten hebt gehad en welke soa’s er zijn. Dus dat zijn legitimeringen waarom je bepaalde doelgroepen blijft benaderen. Wij doen een doelgroepgerichte hepatitis-B-campagne. De hele zaak is wel gericht op soa/hiv, de algemene emancipatorische doelstellingen zijn wat magertjes geworden. Verder hebben we net een onderzoek afgesloten bij homoseksuele mannen: hebben zij behoefde aan ondersteuning bij de afweging of ze wel of niet een hiv-test moeten laten doen? Naar aanleiding van dat onderzoek hebben we ook nagedacht over hoe we een hiv-test aantrekkelijker kunnen maken en hoe we op de behoeften van homoseksuele mannen kunnen inspelen.’ Lesbische vrouwen Er bestaat in Utrecht weinig kennis over lesbische vrouwen. De sociaalverpleegkundigen zien vrijwel geen vrouwen. Gezondheidsproblemen als depressies en eenzaamheid blijven onderbelicht. Er wordt wel aandacht besteed aan oudere lesbische vrouwen, maar de cliënten worden dan alleen benaderd als ouderen, niet tevens als homoseksuelen. In Utrecht bestaat er vrijwel geen psychosociale zorg voor lesbische vrouwen. Stephan Cremer: ‘Op de website www.rozehulpverlening.nl staan maar twee lesbisch-specifiek werkende psychotherapeuten, dat is inderdaad weinig. Ik heb er een hard hoofd in dat lesbisch- en homowerk in psychische zin een speerpunt van de GG & GD zal worden. Wie zou die kar moeten trekken? De meest aangewezen instelling lijkt Altrecht, de instelling voor geestelijke gezondheidszorg in de regio midden- en westeHOMOBELEID UITGELICHT
lijk Utrecht. Maar als je de dingen te ver afschuift, gebeurt er dan nog
130
wat? Hoe controleer je of er daadwerkelijk iets gebeurt? Dat is een lacune in al die mooie verdeelrollen en ik heb er geen oplossing voor. De gemeente, dus wij als GG & GD, heeft wat dat betreft een verantwoordelijkheid. De GG & GD zou samen met Altrecht een voortrekkersrol moeten spelen. Er wordt wel overlegd, maar alles is thematisch gecodeerd. Onze dienst gaat over infectieziekten, iemand anders doet vangnet, een derde
werkt met Altrecht samen. Jeugdzorg en verslavingszorg werken ook samen met Altrecht, maar dan houdt het een beetje op. Dat is ook de valkuil van een overleg dat alleen maar thematisch is. De GG & GD is vooral goed in de eerste lijn. We zijn nu bezig met het project “Zorg dichtbij”, dat de zorg in de eerste lijn garant moet stellen.’ Voorlichting aan Turken en Marokkanen Stephan Cremer: ‘Er is nog ruimte voor nieuwe initiatieven voor Turken en Marokkanen. Zo hebben we een buurthuisproject ontwikkeld voor niet-schoolgaande jongeren. Twee jaar geleden zijn we begonnen Turkse en Marokkaanse jongens apart voorlichting te geven, op meerdere middagen. We hebben seksualiteit in een breed spectrum geplaatst en gekozen voor de invalshoek “islam en seksualiteit”. Ze wilden graag weten wat de islam over seksualiteit zei, wat wasrituelen waren en wat de rituelen betekenden die ze bij hun ouders zagen. Ik heb een fantastische islamitische collega die daar veel van weet, dus we hebben een programma van vijf bijeenkomsten kunnen opzetten. Eén keer was het onderwerp “seksuele diversiteit”, maar het was natuurlijk de bedoeling om homoseksualiteit aan de orde te stellen. Als we dat expliciet hadden aangekondigd waren ze niet gekomen, dat zeiden ze zelf. Ze waren enthousiast over die dag. We hadden twee uitstekende trainers laten komen, een man en een vrouw die ook voorlichting geven in penitentiaire inrichtingen. Het thema homoseksualiteit bespraken zij vanuit hun eigen ervaringsachtergrond. Uiteindelijk wilden de jongens alles weten wat de islam over het onderwerp zei. Een soort eindconclusie was dat anaal heteroseksueel verkeer in de islam net zo verboden is als homoseksueel verkeer, maar dat je uiteindelijk zelf moet weten welke verboden je belangrijk vindt en welke niet. De trainers zeiden: sommigen van jullie roken, dat mag niet, sommigen drinken alcohol, dat mag niet, sommigen van jullie masturberen, dat mag niet — maar je moet zelf leren hoe belangrijk dat allemaal is voor jou. De laatste bijeenkomst ging over citaten uit de koran, maar de jongens zeiden: we weten al wat de koran zegt. We hebben nu onze eigen mening en daar willen we ons aan houden. Bij de evaluatie bleek dat de twee jongens die steeds werden uitge-
DEEL 2 - GOOD PRACTICES
scholden voor homo, nu niet meer werden uitgescholden.’
131
4 LEIDEN: tolerantie-campagne van het COC In 2002 organiseerde het COC Leiden een onderwijscampagne om de tolerantie jegens homo’s onder jongeren te vergroten. De campagne was niet specifiek gericht op homoseksuele jongeren. Een meer relaxte houding aankweken waar het gaat om homoseksualiteit, dat was het doel.
PROBLEEM
PROJECT
• Jongeren zijn te weinig tolerant ten opzichte van homoseksualiteit. • Doel: bij jongeren de tolerantie ten opzichte van homoseksualiteit bevorderen en de bekendheid van het COC vergroten. • Initiatief: COC Leiden. • Looptijd: 2002.
AANPAK
RESULTAAT
CONTACT
• Het voeren van een onderwijscampagne. • Veel publiciteit en bekendheid. • Ruud Rakers van COC Leiden,
[email protected]. ‘In 1991 was er in Leiden een homonota geschreven en sindsdien bestond er een goed contact tussen het COC en de gemeente,’ vertelt Ruud Rakers, bestuurslid van COC Leiden. ‘Ieder jaar gaf de gemeente subsidie voor de Roze Lente, een serie homo-activiteiten. Maar na verloop van tijd kwam er bij het COC Leiden een nieuw bestuur en verwaterden de contacten met de gemeente. In het jaar 2000 probeerde ons nieuwe bestuur de contacten te verbeteren, niet alleen met Leiden maar ook met gemeenten in de regio. Met al die gemeenten hadden we gesprekken. De eerste vraag van de gemeente was steeds: wat willen jullie concreet? Dat was een moeilijke vraag voor het COC. In Leiden werd al jaren de Roze Lente georganiseerd en in het kader daarvan financierde de gemeente meestal een project. Er was 25.000
HOMOBELEID UITGELICHT
gulden (11.344 euro) beschikbaar. Het COC gaf in 2000 aan dat ze liever
132
iets inhoudelijks ging organiseren dan een feest. Dat vond de gemeente wel interessant. Analoog aan het idee van de Roze Lente wilden we iets nieuws bedenken om homoseksualiteit lokaal meer zichtbaar te maken. Maar hoe? We kwamen op het idee van een onderwijscampagne: het ontwikkelen van een poster en een folder voor scholen. Inhoudelijk was het voorstel
voor die campagne niet choquerend nieuw. Eigenlijk kwam het neer op het aan elkaar rijgen van een serie activiteiten die het COC dat jaar toch al wilde doen. We gooiden er een wetenschappelijk sausje overheen, een paar goede doelen en voilà, we hadden een leuk project.’ Fondsen werven Ruud Rakers zegt dat het belangrijk was om bij de gemeente de juiste mensen te vinden om samen zo’n project van de grond te krijgen. ‘Je hebt ambtenaren nodig met wie het klikt en die het COC willen adviseren. We stelden een adviescommissie in voor het project, waarin ook een vertegenwoordiger van de gemeente plaatsnam, een ambtenaar van de afdeling Welzijn, Cultuur en Onderwijs. Daarnaast was er bij de gemeente nog iemand bij ons project betrokken die zich bezighield met het grotestedenbeleid. De financiering in het kader van het grotestedenbeleid wordt steeds belangrijker. Het is het enige budget dat nog groeit en dat min of meer vrij te besteden is voor gemeenten, maar dan gaat het wel meestal om projecten die iets te maken hebben met criminele allochtone jongeren. Daarnaast is er natuurlijk het anti-discriminatiebudget. Doordat lokale instellingen daar nauwelijks een beroep op doen, gaat het budget in Leiden vrijwel helemaal naar activiteiten voor allochtone vrouwen en homoseksuelen. Of je geld van dat budget kunt krijgen, heeft vooral te maken met goede contacten. De lokale VVD-fractie werkte nauw met het COC samen bij het vaststellen van een prioriteit voor homobeleid. Na de gespreksronde met gemeenten in 2000 vroeg het COC ook subsidie aan enkele andere gemeenten in de regio. Soms kregen we niet eens een reactie, soms bleek het zo ingewikkeld om uit te vinden waar de aanvraag was gebleven, dat we die na verloop van tijd maar hebben ingetrokken! De gemeente Alphen aan den Rijn wees de aanvraag af omdat ons project niet zou passen in het collegeprogramma. We hebben een bezwaarschrift ingediend, maar dat bleek zinloos. De discussie over de afwijzing door de gemeente Alphen bleek belangrijk te zijn om argumenten boven tafel te krijgen. Het belangrijkste dat je daarvan leert is: als er geen vragen van burgers zijn en geen klachten bij de politie, doet de politiek niets. Individuele ambtenaren willen soms nog DEEL 2 - GOOD PRACTICES
wel iets doen. “Als jullie volgend jaar geld willen, moeten jullie zorgen dat er een raadslid vragen over stelt,” kregen wij als advies. Overigens hebben we dat toch maar niet gedaan. Zo’n proces kost ontzettend veel tijd en uiteindelijk levert het je maximaal vijfduizend euro op of zoiets. Nauwelijks de moeite waard dus. De reactie van veel andere gemeenten was: “Moeten we dat er ook nog bij doen?” Die vermoeidheid vind je overal terug. Ik kan me dat ook 133
wel voorstellen, zeker gezien de onzichtbaarheid van het probleem. Jongetjes die het dorpsplein terroriseren zijn erger dan homo’s die hun weg toch wel vinden. Het was veel minder een probleem om het adres van het COC opgenomen te krijgen in de gemeentegids van Alphen. Je ziet dus: het gaat om prioriteiten. Vaak kent men maar een paar homo’s in zo’n kleinere gemeente, homoseksualiteit is daar nauwelijks zichtbaar. In kleinere gemeenten is het daarom belangrijk om te zorgen dat je een positief geluid laat horen. Je kunt daar, bijvoorbeeld via persoonlijke interventie van de wethouder, wel het COC toegang geven tot de scholen. Maar hoop niet op veel meer. In de grotere gemeenten kun je meer inzoomen op homoseksualiteit en deelproblemen, terwijl dat in plaatsen met minder dan 80.000 inwoners weinig zin heeft. In grotere gemeenten is het ook zinvoller om te proberen subsidie te krijgen. Waarom zou je als vrijwilliger met je kostbare tijd rondrennen voor drieduizend euro en dan bij de afhandeling ook nog aan allerlei woeste bureaucratische eisen moeten voldoen? Na Alphen aan den Rijn zijn we naar de provincie gestapt. Daar was men enthousiast, er waren nog nooit eerder verzoeken om subsidie binnengekomen. De provincie heeft een deel van de onderwijscampagne betaald. Op de poster die wij voor die campagne hebben gemaakt, staan dan ook de logo’s van de provincie en de gemeente Leiden. De kosten van de campagne zaten vooral in het drukken van de posters en de brochures en het plaatsen van twee grote advertenties in de lokale bladen. Om subsidie te krijgen is het belangrijk om binnen het COC mensen te hebben die achter dat geld aangaan, die dat financiële aspect leuk vinden. Vaak heb je zulke mensen niet of zijn ze nog niet lang genoeg actief. Dat is het risico van een vrijwilligersorganisatie.’ Vrolijke folders ‘De onderwijscampagne had twee doelen: duidelijk maken dat het COC bestaat en laten zien dat homoseksualiteit helemaal niets geks is. “Doe er een beetje relaxed over” — dat was wat we wilden overdragen. De campagne was voor de ene helft gericht op pr voor het COC en voor de andere helft op een meer positieve mentaliteit over homoseksualiteit in brede zin. De campagne was niet specifiek gericht op homoseksuele jongeren. HOMOBELEID UITGELICHT
De campagne bestond uit het maken en verspreiden van veel promo-
134
tiemateriaal en artikelen in de media. Voor schoolkranten hebben we artikelen aangeleverd. Van de folders werden vijfduizend exemplaren gedrukt en naar alle scholen gestuurd. De pakketten met folders hebben we persoonlijk aan de directeuren afgegeven. Al deze mailingen en uitdeelacties deden we binnen één week. Op de scholen was men vaak verrast, en positief. Het was dan ook een
vrolijke folder. Van een christelijke school in Katwijk kregen we zelfs een nabestelling. Er waren slechts twee zwaar christelijke scholen die de folders weigerden. Aan het eind van die week hebben we een debat georganiseerd voor leerlingen, daar deden er twintig aan mee. Samen met de Stichting Landelijk Overleg Werkgroepen ouders van homoseksuele kinderen (SLOW) hebben we ook een avond georganiseerd voor ouders, waar vijftien mensen kwam opdagen. Daar is gesproken over het contact met hun homoseksuele kinderen. Onze voorlichting aan scholen “verkoopt” goed, omdat ze gaat over “anders zijn” en niet specifiek over homoseksualiteit. Onze voorlichters experimenteren met een brede aanpak, dat wil zeggen dat ze eerst een algemeen verhaal houden en pas in tweede instantie ingaan op homoseksualiteit. Dat werkt goed. De video Burger Inn is hierbij perfect te gebruiken. Naar aanleiding van de campagne had ik trouwens veel telefoontjes verwacht van beginnende homo’s. Dat was niet zo. Pas maanden later begonnen die telefoontjes binnen te druppelen.’ Professionals en vrijwilligers Ruud Rakers zou de campagne een tweede keer precies op dezelfde manier aanpakken. ‘Het voordeel van deze aanpak is dat hij erg zichtbaar is en dat je hem kunt uitvoeren met een beperkt aantal COC-vrijwilligers. In dit geval werkten we met zes mensen. Drie mensen deden het denkwerk en een deel van de uitvoering en er waren drie assistenten. Je zou het veel intensiever kunnen doen, maar dan krijg je problemen met de uitvoering door vrijwilligers. Het enge van vrijwilligerswerk is: als je een subsidievoorstel maakt, loop je het risico dat je door het wegvallen van vrijwilligers het project niet kunt waarmaken. Dat zie je ook bij zo’n landelijke voorlichtingsdag. Een paar vrijwilligers werken er keihard aan, maar is de klus eenmaal geklaard dan zijn de vrijwilligers uitgeput en stort het werk in elkaar. Een ander probleem is: als je bijvoorbeeld in Alphen aan den Rijn hetzelfde wilt doen als in Leiden, wordt het moeilijk. Daar ken je niemand. Als je iets organiseert, loop je een flink risico dat er niemand komt en het hele project instort. We hebben bijvoorbeeld ook een docentendag georganiseerd. Dat werkt wel als je het voor de hele regio organiseert, maar niet DEEL 2 - GOOD PRACTICES
als je het doet voor één stadje. In de adviescommissie van de onderwijscampagne zaten allerlei professionele organisaties: de gemeenten, de provincie, het maatschappelijk werk en de GGD. Maar iedereen lijkt op een eigen eilandje te zitten. Bij het Maatschappelijk Werk vond iedereen het thema homoseksualiteit interessant, maar daar bleef het bij. Zo hadden we bijvoorbeeld afgesproken dat het Maatschappelijk Werk gespreksgroepen zou doen, samen 135
met het COC. We hebben daarover veel overleg gehad, maar uiteindelijk is het hele project doodgebloed. In de praktijk moet het COC vaak het werk doen, terwijl professionele instellingen alleen wat hand- en spandiensten verrichten. De synergie ontbreekt. Om een goede samenwerking te krijgen, moet je er waanzinnig veel energie in steken. Dat is voor een COC-vereniging een belangrijke keuze: investeer je in samenwerking, met vaak weinig effect, of wil je projecten helemaal zelf doen, met het risico dat anderen niet aan de slag gaan. In de praktijk is het vaak leuker om het zelf te doen. Op de korte termijn is dat ook effectiever. Vrijwilligers werken efficiënt. Je ziet elkaar ’s avonds in de bar van het COC, je neemt kort door wat je wilt doen en je voert het dan gewoon uit. Bij professionele organisaties is dat anders. Je moet voor een overleg steeds een hele middag vrij nemen en dan gebeurt er nog niks.’ Vervolg ‘De gemeenten zouden zelf verantwoordelijkheid moeten nemen om overleg bij professionele organisaties te organiseren. Het COC zou dan op de achtergrond een meer adviserende rol kunnen spelen. De werknemers bij het Maatschappelijk Werk en de GGD willen vaak wel, maar zij moeten dekking krijgen van hun baas. Met name daarin moet de gemeente een rol spelen, zodat ze er uren voor krijgen. Een van de leuke gevolgen van de campagne was de inhoudelijke bijdrage van de gemeenten. Zo organiseerden we op de landelijke voorlichtingsdag een workshop over het aanvragen van subsidie bij gemeenten. Die workshop is ook gegeven op de landelijke studiedag “Homo Actief” van het Kenniscentrum Lesbisch en Homo-emancipatiebeleid, in het voorjaar van 2003. Zo’n workshop ontstaat door er samen met ambtenaren over na te denken. Dat is belangrijk, ook voor het contact. We hebben ook nuttige feedback van de gemeente gekregen op de campagnefolder. Bij het maken van die folder waren we echt partners. We denken nu aan een vervolg op de onderwijscampagne, als we tenminste extra geld krijgen. We willen nog een middag organiseren voor ouders en een voor docenten. Op de jaarlijkse mailing voor voorlichting, dat zijn brieven die wij naar scholen sturen om te vragen of ze behoefte hebHOMOBELEID UITGELICHT
ben aan voorlichting, reageert een aantal scholen. Dat levert wel vragen
136
naar voorlichting op, maar geen vragen om extra materiaal. Als je dat materiaal of die aandacht op scholen wilt krijgen, is er een meer intensieve campagne nodig. Naar aanleiding van de onderwijscampagne is er nu een dialoogproject voor allochtone homoseksuelen gestart. Het COC Leiden participeert ook in het GGD-parapluproject.’
5 AMSTERDAM: Pink Point Het Pink Point is een informatiekiosk bij het Homomonument in Amsterdam. Het gebouwtje staat er alsof het er altijd heeft gestaan, maar aan de ontwikkeling ging een tijd van stevige onderhandelingen vooraf.
PROBLEEM
• Toeristen in Amsterdam, Amsterdammers en het algemene publiek krijgen onvoldoende informatie over homoseksualiteit aangeboden. Juist bij een plek als het Homomonument moet er informatie te krijgen zijn.
PROJECT
• Doel: informatie geven over en het zichtbaar maken van homoseksualiteit. • Initiatief: Richard Keldoulis. • Samen met: gemeente Amsterdam, Stichting GALA, Stichting Bazaar Productions. • Looptijd: 1997-heden.
AANPAK
• In overleg met de gemeente Amsterdam en enkele organisaties komen tot een homo-informatiepunt in de stad. Een proefperiode van enkele jaren bleek gunstig voor het opdoen van ervaring.
RESULTAAT
• Het Pink Point, een informatieservice in de vorm van een kiosk op de Westermarkt in Amsterdam. • Richard Keldoulis,
[email protected] en www.pinkpoint.org. Het idee voor het Pink Point dateert uit 1996. Elard Diekman, vrijwilliger bij de Stichting GALA (Gay And Lesbian Amsterdam), vertelt over de ontstaansgeschiedenis: ‘In 1996 vertelde Mattias Duyves mij voor het eerst over het idee, dat al bestond sinds de oprichting van het Homomonument. Mattias Duyves van Stichting GALA is een belangrijke netwerker en hij zei dat hij wel steun kon krijgen, zowel voor een vergunning als voor een waarderingsbijdrage van gemeente. Door zijn bemoeienis kwam GroenLinks-raadslid Klaas Breunissen in 1997 in de Amsterdamse ge-
DEEL 2 - GOOD PRACTICES
CONTACT
meenteraad met een motie waarin hij vroeg om een informatiepunt over homoseksualiteit. De motie werd aangenomen: de raad sprak als zijn mening uit dat de vestiging van een “roze informatiepunt”, een “Pink Point of Presence”, bij het Homomonument gewenst was.’ Met een startsubsidie van DWA (Dienst Welzijn Amsterdam) van 2200 euro schreven Richard Keldoulis (de vriend van Elard Diekman) en Matti137
as Duyves in 1997 een businessplan, samen met een adviesbureau. Zij kwamen tot de conclusie dat een onafhankelijk functionerende kiosk inkomsten zou moeten genereren, bijvoorbeeld via de verkoop van souvenirs, gadgets en frisdranken. Op basis van dit plan kregen zij een tijdelijke vergunning voor een proefperiode: tijdens de Gay Games mocht er tien dagen worden geëxperimenteerd met een mobiel informatiepunt in de vorm van een ijscokar. Elard Diekman: ‘Dat ging heel leuk. Het jaar daarop, in 1999, kregen we weer een tijdelijke vergunning. Ditmaal voor een maand, want we wilden een proeftijd met een minimaal financieel risico. Ook dat ging goed. In 2000 durfden we het voor drie maanden te proberen.’ Van tijdelijk naar permanent ‘Onze vergunning was steeds een tijdelijke uitzonderingsvergunning,’ gaat Diekman verder. ‘De plek waar we staan op de Westermarkt is een zogenaamde “slapende” marktgelegenheid, die gereserveerd is voor de handel in aardappelen, groenten en fruit. De plaats waar het Pink Point staat, is de meest in het oog lopende en dus meest voor de hand liggende plek voor die handel. Formeel zou er een open procedure moeten zijn geweest, zodat het Pink Point een bod had kunnen doen in concurrentie met “andere” aardappelen- en fruitverkopers. De gemeente wilde het Pink Point wel op die plek hebben, maar formeel mocht het niet. Die formele eis was natuurlijk ook een eerlijkheidsoverweging tegenover andere handelaren. In 2001 vroegen we weer om een extra maand, maar dat ging niet door vanwege de “aardappel-eis”. Een jaar later zijn we al vroeg in het jaar in gesprek gegaan met de vertegenwoordiger van de Dienst Marktzaken: we wilden dat jaar een vergunning voor zes maanden. De aanvraag werd afgewezen. We legden ons er niet bij neer. Mattias Duyves begon te lobbyen en we hadden persoonlijke contacten met de directeur van het marktwezen — die bleek ook “van de familie” te zijn, dat hielp in dit geval een beetje. Toen kwam de vergunning er toch. Door de persoonlijke benadering wisten ze bij Marktzaken de regels als het ware een beetje te buigen. Het was in deze tijd dat de mensen achter Pink Point duidelijk begonnen te maken dat zij een permanente voorziening wilden, die financieel HOMOBELEID UITGELICHT
haalbaar kon zijn. Uiteindelijk is het allemaal gelukt, onder meer met ei-
138
gen geld, geleend geld en een waarderingssubsidie van de gemeente. We hebben nu een doorlopende vergunning voor twaalf maanden. Sinds mei 2003 zijn we elke dag open. In de winter hebben we aangepaste openingstijden, dan zijn we drie dagen per week geopend.’
Organisatie Tot 1999 was Pink Point een project van Stichting GALA, maar die wilde het financiële risico van een investering niet nemen. Gelukkig hadden Richard Keldoulis en Elard Diekman al sinds 1994 hun eigen stichting, Bazaar Productions, die de verantwoordelijkheid overnam. Diekman: ‘Toen het Pink Point een reguliere vergunning kreeg, kon deze echter niet op naam van een stiching komen. Dus besloten wij Pink Point op naam van Richard in te schrijven bij de Kamer van Koophandel. Om een bredere basis te creëren en de continuïteit te waarborgen, hebben we vervolgens een commanditaire vennootschap opgericht: Pink Point of Presence, met Richard en mij als beherend vennoten. Stille vennoten waren GALA en GIP (Gay International Press), uitgever van onder andere het tijdschrift Gay News. De GIP investeerde geld in de kiosk. Een persoonsgebonden vergunningsverstrekking vormt echter een soort achilleshiel, want het is onduidelijk of en hoe de vergunning kan worden overgedragen als Richard ooit wil stoppen. Marktzaken kent hiervoor geen goede regels. De eerste jaren startten we het seizoen met een bijeenkomst van alle vrijwilligers die we hadden. Daar verzorgden Gert Hekma van Homostudies Amsterdam of Mattias Duyves van GALA een introductie en werd er gesproken over de aanpak. In het begin werkten we veel met logboeken, waarin we bijhielden welke vragen bezoekers stelden, waar hun belangstelling precies naar uitging en wat onze antwoorden waren. Dat soort informatie is inmiddels vastgelegd in een soort handboek. We weten nu langzamerhand wel wat voor soort vragen er komen en daardoor hebben de logboeken hun functie verloren. Inmiddels werken we met een stabiele vrijwilligersgroep van rond de zes personen. Zij werken gemiddeld één dag per week in het Pink Point. Richard en ik regelen de werkroosters en zien de vrijwilligers geregeld, maar de club als geheel ziet elkaar niet zo vaak. Af en toe organiseren we een borrel. Het Pink Point is vooral een succes geworden doordat we de tijd hadden om ervaring op te doen. Door de diverse proefperioden konden we het veld goed verkennen, zonder een te groot risico te nemen. Zo zijn we van heel klein tot steeds professioneler gegroeid. Van een ijscokar via DEEL 2 - GOOD PRACTICES
een container en een klein, onduidelijk kioskje naar een professionele, permanente kiosk van eigen ontwerp.’ Eigen ontwerp ‘De gemeente vond de container die wij in 1999 gebruikten vreselijk lelijk, maar keurde hem op het laatste moment goed. De jaren daarna gebruikten we een oude kiosk van kunstenaar Mark Raven, die eerst op het 139
Museumplein stond. Voorwaarde was: hij moest van een bepaalde kleur zilver zijn. De stadsarchitect moest dat persoonlijk goedkeuren. Toen het Pink Point permanent werd, vonden we dat er een nieuwe kiosk moest komen die groter was en bij slecht weer meer beschutting zou bieden. Eerst wilde de gemeente nog dat die kiosk tijdelijk en demonteerbaar zou worden, maar later kwam ze daarop terug. Toen wilde ze juist een permanente en verankerbare kiosk. Waarom dat veranderde, weten we nog steeds niet. De gemeente kwam met een eigen ontwerp, dat was gemaakt ten tijde van de herinrichting van de Westermarkt in 1998: een driehoekig model. Het zag er mooi uit, maar het leek onhandig in het gebruik vanwege de loze hoekruimte. Later veranderde de gemeente van gedachten: onze kiosk moest anders, hij moest in lijn zijn met andere marktkramen. Uiteindelijk zijn wij zelf gekomen met een ontwerp van Marianne Meinema. Via via hoorden we dat zij een Lego-achtig prototype had gemaakt voor een demonteerbare kiosk, flexibel, praktisch en betaalbaar. Hij kon aan alle kanten open, dus ook aan de kant van het Homomonument. En wij vonden hem stukken mooier dan de kiosken die je nu overal in Amsterdam ziet. Het feit dat wij kwamen aandragen met een extern ontwerp maakte het overleg met de gemeente niet gemakkelijker. We hebben een serie van tien urenlange besprekingen met de stadsarchitect gehad. Een groot probleem was dat het steeds onduidelijk bleef wie uiteindelijk de beslissing zou nemen. We wisten bijvoorbeeld niet of het ontwerp wel of juist niet door de welstandscommissie moest worden beoordeeld, of dat er een mogelijkheid was dat de wethouder zelf nog iets wilde zeggen over de details van het ontwerp. Een probleem was ook dat een subsidie-aanvraag bij het Amsterdams Fonds voor de Kunst niet werd gehonoreerd, omdat wij al een ontwerp hadden gekozen. Hoe het ontwerp er uiteindelijk door is gekomen, is ons niet precies duidelijk.’ Vooruitgeschoven post van de homo-emancipatie Elard Diekman: ‘Het Pink Point is opgezet vanuit een ideaal. Wij waren onder de indruk van het Homomonument: het neemt een flinke hap van de openbare ruimte in beslag en het wordt ook veel gebruikt voor eveneHOMOBELEID UITGELICHT
menten en feesten. Door het Homomonument krijgt de hele omgeving
140
extra potentie. Het Pink Point geeft het monument meer inhoud en continue aandacht, het verankert het monument als een betekenisvolle plek in de stad. Daarom beschouwen wij het Pink Point als een vooruitgeschoven post van de homo-emancipatie. Er komen hier natuurlijk veel toeristen, maar ook Amsterdammers en nieuwe Nederlanders. Mensen komen bijvoorbeeld met vragen waar ze
op het internet geen antwoord op kunnen vinden. Het Pink Point wordt gezien als een vraagbaak en als startpunt voor een ontdekkingstocht. Mensen gaan vanuit het Pink Point de stad verkennen. In veel gevallen zijn ze eerst naar het COC geweest, maar dat is dan bijvoorbeeld dicht. We krijgen allerlei soorten vragen en problemen voorgelegd, van coming out tot “Waar kan ik seks krijgen?” Gisteren was er een jongen die vroeg: “Hoe kan ik homo worden?” We fungeren ook als aanspreekpunt: mensen willen bij ons hun mening kwijt. Ook wij laten onze mening horen, onder meer via columns in de tijdschriften Gay & Night en Gay News. Als klanten krijgen we ook zogenaamde kanslozen: homoseksuele junks, daklozen. Eén dakloze schenkt ons een
DEEL 2 - GOOD PRACTICES
keer per jaar een paar euro, terwijl hij zelf zo goed als niets heeft.’
141
6 ROTTERDAM: dialoogproject van Rotterdam Verkeert Stichting Rotterdam Verkeert is een organisatie die zich met steun van de gemeente inzet voor een betere hulp- en dienstverlening aan homoseksuele mannen en lesbische vrouwen. De stichting onderscheidt zich van belangenorganisaties doordat zij via een uitgebreid netwerk van professionals in de hulpverlening, het welzijnswerk en het onderwijs systematisch werkt aan implementatie. Een van de projecten van Rotterdam Verkeert is het ‘dialoogproject’, dat binnen het jongerenwerk onderwerpen als multiculturaliteit, religie en levensbeschouwing aan de orde stelt.
PROBLEEM
• Jongerenwerkers zijn onvoldoende op de hoogte van homoseksualiteit.
PROJECT
• Doel: homoseksualiteit bespreekbaar maken en de professionaliteit van jongerenwerkers vergroten. • Initiatief: Stichting Rotterdam Verkeert. • Samen met: deelraden, welzijnswerk. • Looptijd: 2003-2004.
AANPAK
• In elkaar overlopende informele gesprekken, voorlichting en training.
RESULTAAT
• Jongerenwerkers zijn geïnformeerd, er is meer oog voor homojongeren.
CONTACT
• Yvon Luijk,
[email protected]. ‘Het idee voor een dialoogproject,’ zegt projectleider Eef van den Berg, ‘ontstond in 2000 of 2001 tijdens discussieavonden van Rotterdam Verkeert op een avond van Gay Mix, de multiculturele homogroep in Rotterdam. De vraag was hoe we de dialoog op gang konden brengen tussen migranten en homoseksuelen in de multiculturele samenleving. Op een vervolg-discussieavond werden we als Rotterdam Verkeert door wethouder Sandra Korthuis en wethouder Herman Meijer uitgedaagd om een
HOMOBELEID UITGELICHT
voorstel te ontwikkelen. Dat deden we. In november 2002 stelde de ge-
142
meente geld ter beschikking voor een project van drie jaar. Begin 2003 is het van start gegaan.’ Van voorstel tot uitvoering ‘Het projectvoorstel was heel algemeen geformuleerd. De dialoog was binnen het project zowel doel als middel. De insteek was artikel 1 van de
grondwet: gelijke behandeling. De dialoog zou moeten gaan over hoe homoseksuele mannen, lesbische vrouwen en allochtone jongeren wederzijds tolerantie en respect kunnen opbrengen. In het kader van het project wilden we ook materiaal voor professionals ontwikkelen. Het voorstel was eigenlijk meer een intentieverklaring dan een praktisch ontwerp voor een concreet project. Er werd een projectgroep ingesteld, die bestond uit een vertegenwoordiger van Rotterdam Verkeert als voorzitter, iemand van antidiscriminatiebureau RADAR, een stafmedewerker van het Platform Buitenlanders Rijnmond en een consulent van het provinciaal steunpunt Stimulans. In de beginfase was het vooral een stuurgroep, maar ze had ook een besluitvormende rol. De groep gaf sturend commentaar op de conceptvoorstellen van Rotterdam Verkeert en besliste mee over wie de partners in het project zouden worden. In de volgende, uitvoerende fase kreeg de projectgroep meer een toetsende en adviserende functie. De groep koos ervoor om de dialoog te gaan voeren binnen het sociaal-cultureel werk. Er zouden drie proefprojecten komen in drie deelgemeenten. Om te kunnen bepalen welke deelgemeenten de meeste kansen boden, deden we verkenningen in vijf deelgemeenten. We gingen praten met de hoofden van de afdelingen Welzijn, we keken naar de welzijnskaart, naar de activiteiten van het sociaal-cultureel werk, hun relaties en hun reacties op de initiatieven van Rotterdam Verkeert. De deelgemeente Noord viel al snel af. Ze startten daar een intern onderzoek, maar dat duurde erg lang. Het uiteindelijke resultaat was mager en is ten slotte in een la beland. In Delfshaven is de verkenning na verloop van tijd gestopt. Het overleg strandde in het ambtelijk apparaat omdat er te veel misliep in de relatie tussen diverse instellingen. Er bleven drie deelgemeenten over, waarmee we uiteindelijk zijn begonnen. In stadsdeel Centrum kregen we een positieve ontvangst en er ontstonden snel contacten over de uitvoering. Dat was vooral te danken aan de goede ingang die de Directie Welzijn ons bood. De ambtenaren introduceerden ons bijvoorbeeld bij de lokale Adviesgroep Jeugdbeleid, waar een brede vertegenwoordiging van organisaties zat. Dat was van doorslaggevend belang. Na een toelichting onzerzijds konden we direct afspraken maken met staffunctionarissen en DEEL 2 - GOOD PRACTICES
vervolgens met directies. Toen begon er echter een lijdensweg. Het bleek onmogelijk om de jongerenwerkers bij elkaar te krijgen. Het probleem zat in de “agendasetting”. Er bestond wel belangstelling, maar toch kwamen er ook steeds tegenwerpingen. Het in de tijd uitsmeren van de contacten met de jongerenwerkers heeft flink geholpen om hen uiteindelijk mee te krijgen.’
143
De uitvoering van het plan in de deelgemeente Centrum bestond uit vijf stappen: • Er werd een informatiebijeenkomst belegd voor de teams van jongerenwerkers in de deelgemeente. Er kwamen vragen aan de orde als: Wat is een dialoog? Wat zijn precies de plannen? • In individuele gesprekken van trainers van Rotterdam Verkeert met de jongerenwerkers kwam aan de orde wat men al wist over homoseksualiteit en op wat voor manieren men met homoseksualiteit te maken kreeg. Een vraag die aan de jongerenwerkers werd gesteld was: welke invloed hebben uw eigen cultuur en uw werksituatie op de manier waarop u met seksualiteit omgaat? Uit de verslagen van de gesprekken bleek dat het jongerenwerk zeer divers is en dat de jongerenwerkers zelf erg laag zijn opgeleid. Feitelijke kennis over homoseksualiteit ontbrak totaal. • Om het gebrek aan kennis te ondervangen, werd een extra voorlichtende themabijeenkomst ingelast. Daar vertelden trainers over de geschiedenis van homoseksualiteit, ze legden begrippen uit en gaven toelichting op verschillen in culturele beleving. Bij dat laatste ging het niet alleen over de islam. • Na de themabijeenkomst gingen de eigenlijke dialoogbijeenkomsten van start, waar de jongerenwerkers in contact werden gebracht met woordvoerders van de homoseksuele gemeenschap. • Na de dialoogbijeenkomsten volgde de monitoring, die bestond uit interviews door een onafhankelijke derde met alle deelnemers. Na de monitoring was er een schriftelijke evaluatie gepland. Eef van den Berg: ‘De vertegenwoordigers van de homogemeenschap kwamen vooral uit het netwerk van Rotterdam Verkeert. Het ging over het algemeen om hoog opgeleiden en zij waren doorgaans al wat ouder. Dat was geen bewuste keuze. Er is contact geweest met COC Rotterdam en Apollo, maar daar kwam weinig uit. Die verenigingen kampten met wisselingen van vrijwilligers en Rotterdam Verkeert kon er moeilijk op bouwen. De communicatie met hen blijft “stroperig”. Soms krijg je een reactie op een vraag, soms niet, en hun manier van overleggen is doorgaans inefficiënt en tijdrovend. Voor een professionele organisatie als HOMOBELEID UITGELICHT
Rotterdam Verkeert, die haar uren moet schrijven en verantwoorden,
144
raakt de kosten/baten-verhouding dan te veel uit balans. Er bestaat een Rotterdams Homoplatform, waaraan Rotterdam Verkeert ook deelneemt. Daar overleggen we over dit project, maar ook daar verloopt de communicatie matig, onder meer door beroerde vergadertechnieken. Een voorbeeld van niet-effectief samenwerken was het overleg in dat platform over een onderzoek naar aangiftebereidheid. De ho-
mo-organisaties hadden veel kritiek op de politie, maar tegelijkertijd registreren zij zelf niet hoeveel meldingen er binnenkomen of zelfs maar hoeveel klanten zij hebben.’ Inhoud van de dialoog ‘Tijdens de dialoogbijeenkomsten werd er gesproken over coming out (zowel de eerste als de dagelijkse coming out), over zichtbaarheid, discriminatie en binding met de eigen gemeenschap. De eerste bijeenkomst was onwennig, het ijs was nog niet gebroken. Tijdens de tweede bijeenkomst ging het beter, maar toch kwamen daar vooral de homo-woordvoerders aan het woord. De jongerenwerkers stelden wel veel vragen, bijvoorbeeld: als er een pil was om van je homoseksualiteit af te komen, zou je die dan innemen? Een van de homo-woordvoerders antwoordde dat hij getrouwd was in een poging om van zijn homoseksuele gevoelens af te komen, dat hij elektrische shocks had gehad en dat hij zelf de grootste vijand van zijn homoseksuele gevoelens was. De jongerenwerkers brachten in hoe homoseksualiteit in hun eigen cultuur werd beleefd. Ze zeiden bijvoorbeeld: het bestaat, maar men heeft het er niet over. In de dialoog ontdekten de deelnemers dat ze iets gemeenschappelijks hadden: ze hadden allemaal ervaren hoe discriminatie werkt. Iedereen kon daarbij wel iets concreets noemen, vooral als het ging om pesten. Het gesprek kwam goed op gang toen men over een gemeenschappelijk onderwerp kon spreken. Gelukkig zijn was ook zo’n onderwerp. Het bleek belangrijk te zijn om ook informeel te praten en samen een broodje te eten. Tijdens dat lunchgesprek was homoseksualiteit geen thema, maar voor het contact was het wel belangrijk. Uiteindelijk hebben de jongerenwerkers en de dialoogpartners uit de homobeweging meerdere bijeenkomsten gehouden. In totaal besteedden de jongerenwerkers ongeveer zestien uur per persoon aan het project: een teambijeenkomst, een intake-gesprek, een informatieve bijeenkomst, twee dialoogbijeenkomsten, drie trainingsbijeenkomsten over vaardigheden en casuïstiek en een monitor-interview. Het project kostte de dialoogpartners uit de homobeweging ongeveer vijf uur: een voorbereidingsgesprek en twee dialoogbijeenkomsten van elk twee uur. Bij RotterDEEL 2 - GOOD PRACTICES
dam Verkeert zijn we twee jaar met het project bezig geweest. Onze uren werden door de gemeente gefinancierd. Het formuleren van een aanbod en het op de agenda zetten in de wijk kost ontzettend veel tijd; financiering door de gemeente is vooral nodig om deze fase te overbruggen. De investeringskosten bestaan met name uit het aanstellen van een projectleider, het inrichten van diens werkplek en het verzorgen van informatiemateriaal. Niet inbegrepen zijn de trai145
ners, de ontwikkeling van de training en de uitvoeringskosten: die moeten in Rotterdam door de welzijnsinstellingen in de wijk zelf of door de deelraad worden betaald. In de praktijk gaat het dan vooral om de uitvoeringskosten van drie trainingen.’ Resultaten en vervolg ‘De jongerenwerkers zullen waarschijnlijk meer een luisterend oor hebben, beter knelpunten kunnen signaleren en beter doorverwijzen, en daar zijn jongeren natuurlijk bij gebaat. In de toekomst zullen de jongerenwerkers het pesten misschien beter aanpakken, daar beginnen nu vragen over te komen. Door de bijeenkomsten is in ieder geval het informatieniveau verbeterd en is er bij de jongerenwerkers een positievere attitude ontstaan. Zij hebben nu ook wat ideeën over de manieren waarop zij dingen kunnen aanpakken. Of de jongerenwerkers dat in de praktijk ook zullen doen, is een open vraag. Daar wil Rotterdam Verkeert op gaan inzetten, dus richten we ons op een adviestraject op instellingsniveau. Dat is een extra investering die volgt op het dialoogproject. We denken aan concrete verbeteringen in het aanbod van het jongerenwerk, bijvoorbeeld dat het jongerencentrum een abonnement neemt op het tijdschrift Expreszo of maatregelen treft in het kader van het personeelsbeleid. Daarbij leren we ook van de ervaring die we als Rotterdam Verkeert hebben opgedaan in andere projecten; we hebben bijvoorbeeld ervaring rond het instellingsbeleid voor homoseksuele ouderen. Een ander gevolg van het dialoogproject zou kunnen zijn dat we verder gaan met eerdere themabijeenkomsten over veiligheid van de homogemeenschappen in de wijken.’ Succes- en faalfactoren De succesfactoren van het dialoogproject in Rotterdam zijn als volgt samen te vatten: • De medewerking die de Directie Welzijn van de gemeente bood, bijvoorbeeld door Rotterdam Verkeert te introduceren bij de lokale Adviesgroep Jeugdbeleid. • Het in tijd uitsmeren van de contacten met de jongerenwerkers. Het HOMOBELEID UITGELICHT
dialoogproject werd ruim gepland en de jongerenwerkers hoefden
146
slechts een relatief kleine inspanning te leveren. • Het duidelijke aanbod voor de gemeenteraad en het welzijnswerk. Andere steden zouden de formule van Rotterdam Verkeert kunnen overnemen om de ontwikkelingsstap deels te kunnen overslaan. • De aanwezigheid van een uitgebreid netwerk van persoonlijke en professionele contacten. Bestaat zo’n netwerk en wordt het goed onder-
houden, dan is het relatief gemakkelijk om in te steken op kansen die zich voordoen. • De dialooggesprekken werden gevoerd op basis van gelijkwaardigheid, zonder beschuldigingen of verwijten. Door te kiezen voor een informe-
DEEL 2 - GOOD PRACTICES
le toon werd de kans op succes vergroot.
147
7 WAGENINGEN: homo-emancipatie in een kleine gemeente Wageningen is een universiteitsstad met ongeveer 34.000 inwoners, van wie er anno 2004 ongeveer 5.000 student zijn. Een groot aantal kennisintensieve bedrijven heeft zich in Wageningen gevestigd en mede daardoor is de gemeente internationaal georiënteerd. In politiek opzicht is de stad links: ze heeft het hoogste percentage GroenLinks-stemmers in Nederland. Wageningen is klein, wat betekent dat de gemeente slechts beperkte middelen tot haar beschikking heeft. Toch zijn er relatief veel voorzieningen.
PROBLEEM
• In studentensteden wonen relatief veel jongeren die bezig zijn met het vormgeven van hun seksualiteit. Juist daarom is het van belang dat er een goed homo-emancipatiebeleid wordt gevoerd.
PROJECT
• Doel: het vormgeven van het homo-emancipatiebeleid door samenwerking tussen gemeente en homo-belangenorganisatie. • Initiatief: Homogroep Wageningen. • Samenwerking met: gemeente Wageningen. • Aanpak: regelmatig overleg en een projectmatige aanpak.
RESULTAAT
• Homoseksualiteit is goed zichtbaar, bijvoorbeeld in de stadsgids, in culturele uitingen en in de stedenband. • Er bestaat een subsidierelatie met de gemeente, die ook een ID-baan financiert.
CONTACT
• Tjitske Zwerver van de gemeente Wageningen, Homogroep Wageningen:
[email protected], www.homogroep.nl In 1968 werd de Wageningse Studenten Werkgroep Homoseksualiteit opgericht. Tien jaar later was de werkgroep zo groot, dat het Troost Integratie Kafé (TROIKA) kon worden geopend, dat de basis werd voor de oprichting, in 1981, van de Homogroep Wageningen. De groep kreeg in 1985
HOMOBELEID UITGELICHT
een officiële status en ontving subsidie van onder meer de gemeente.
148
Vanaf 1988 verscheen Roze bericht, de eerste nieuwsbrief van de groep. In 2000 werd de organisatie verder geprofessionaliseerd: er werd een IDmedewerker aangesteld. De relatie tussen de homogroep en de gemeente is al jaren goed. De groep richt zich op de emancipatie en zelfbewustmaking van homoseksuele mannen en vrouwen en het doorbreken van heteronormen. Ook is
het een doelstelling van de groep om de maatschappelijke discussie over homoseksualiteit te bevorderen. De Homogroep Wageningen fungeert als dé belangenvereniging van homoseksuelen in Wageningen en omgeving. Daarnaast is de groep een goede gesprekspartner voor de gemeente over het homobeleid. Er zijn ongeveer 110 leden, van wie 54 procent studenten en ex-studenten. Dertig procent van de leden woont buiten de gemeente Wageningen. Gemeentelijk homobeleid In 1985 gaf de gemeente voor het eerst subsidie aan de Homogroep Wageningen. De eerste homonota werd in 1991 aangenomen door de gemeenteraad. In 1996 kwam er een voortgangsrapportage, die in 1997 werd bijgesteld, en in 2000 werd er een beleidsnotitie met praktische oplossingen geschreven. In dat jaar startten ook de jaarlijkse gesprekken tussen de gemeente en de Homogroep Wageningen over de voortgang van het beleid. Bij de contacten met de homogroep hanteert de gemeente, zoals ze schreef in haar homonota, als uitgangspunt ‘het meewerken aan een klimaat waarin homoseksualiteit niet minder vanzelfsprekend is dan heteroseksualiteit en wordt geaccepteerd, op een positieve manier zichtbaar is en waarin discriminatie niet wordt getolereerd’. De verantwoordelijkheid van de gemeente ligt op het faciliterende en ondersteunende vlak. Bovendien beschouwt zij zich als pleitbezorger voor de homo-emancipatie. Het homobeleid van de gemeente Wageningen heeft drie speerpunten: • Het gemeentelijk personeelsbeleid. • De positieve beïnvloeding van beeldvorming via projecten in het onderwijs en culturele instellingen. • Veiligheid en antidiscriminatie. Voor het personeel van de gemeente zijn er vertrouwenspersonen aangesteld. Nieuw aan te stellen ambtenaren zijn verplicht ook huwelijken te sluiten tussen personen van hetzelfde geslacht. Waar het gaat om de positieve beïnvloeding van de beeldvorming, wordt er bij de scholen een vinger aan de pols gehouden. Op de scholen DEEL 2 - GOOD PRACTICES
zelf wordt aandacht besteed aan homoseksualiteit via het politie-lesmateriaal Doe effe normaal (zie www.doe-effe-normaal.nl). In 2000 kwam het tot de uitvoering van een theaterproject, Beautiful Thing, waarvoor de gemeente subsidie en een aanbevelingsbrief ter beschikking stelde. De zichtbaarheid van homoseksualiteit in de gemeente wordt ook bevorderd door voorbeelden van homoseksualiteit op te nemen in de gemeentegids (foto’s van mannen- en vrouwenstellen), door homoseksualiteit 149
onder de aandacht te brengen bij partnersteden, door de Homogroep Wageningen te subsidiëren in de vorm van een ID-baan en door altijd een open oor te hebben voor de wensen van de homogroep. Op het gebied van veiligheid en antidiscriminatie streeft Wageningen naar een integraal veiligheidsbeleid. Daarbij wordt wijkgericht gewerkt. Er is aandacht voor incidenten rond homoseksualiteit, die zich overigens maar sporadisch voordoen. In Wageningen is een antidiscriminatiepunt in oprichting, dat ook mogelijke homodiscriminatie in het vizier zal houden. De gemeente omschrijft de activiteiten van de homogroep als volgt: ‘De Homogroep Wageningen ontwikkelt allerlei activiteiten, die de gemeente graag ondersteunt: • Recreatieve activiteiten (disco, video, film, theater, enzovoort). • Vormende activiteiten (introgroepen). • Voorlichting (Roze bericht, infokramen, voorlichting op scholen). De voorlichting op scholen bestaat al vijftien jaar. De huidige voorlichtingsgroep bestaat uit vijf actieve vrijwilligers die jaarlijks negen middelbare scholen bezoeken. Vroeger bestond de groep uit vijf tot tien personen. De scholen liggen niet alleen in Wageningen, maar ook in Ede, Rhenen, Veenendaal, Renkum, Zetten en Bennekom. Nieuwe aanvragen voor voorlichting komen nog steeds binnen. De lessen worden vooral tijdens maatschappijleer, biologie of verzorging gegeven. Persoonlijk contact met de individuele docenten is daarin zeer waardevol. Als werkwijze gebruikt men kringgesprekken; daarnaast laat men vaak individueel briefjes invullen of wordt er gebrainstormd op het bord. De starttraining van de voorlichters verloopt via het landelijk COC. Vorig jaar is er een nieuwe folder uitgebracht. Tevens wordt er samengewerkt met een ouder die lid is van SLOW, de Stichting Landelijk Overleg Werkgroepen ouders van homoseksuele kinderen.’ Antidiscriminatie Leo Tebbens was in de Homogroep Wageningen actief van 1991 tot 2001, waarvan zes jaar als bestuurslid, voordat hij naar Utrecht verhuisde. Hij is nu voorzitter van COC Midden-Nederland. Tebbens: ‘Toen ik in het beHOMOBELEID UITGELICHT
stuur van de homogroep kwam, zaten er vijf of zes mensen in de politie-
150
ke groep die sinds midden jaren tachtig actief was en zich bezighield met gemeentebeleid. Zij hebben het voorbereidende werk voor de eerste Notitie homobeleid gedaan, die in 1991 uitkwam. Uiteindelijk culmineerde dat in een soort voorlichtingsavond, samen met gemeenteraadsleden, waar de notitie is gepresenteerd en voorgelegd. Wij hadden zelf de notitie gemaakt. Ze ging vooral om antidiscrimina-
tiebeleid; er was een boel te doen om het wonen van mensen die andere relatievormen hebben. Wij wilden graag dat er via het gemeentelijk woningbeleid niet alleen eengezinshuizen werden gebouwd, maar ook andere huizen. Daarnaast ging het om het inseminatiebeleid van het gemeentelijk ziekenhuis, het Pieter Pauw, dat toen nog zelfstandig was. Het onderwijsbeleid stond erin, het werken aan lespakketten voor middelbare scholen en liefst ook basisscholen. Dat waren de belangrijkste zaken. We zaten vooral in de antidiscriminatiesfeer en in de faciliterende sfeer. Het ging allemaal nog niet zo erg over homocultuur, dat kwam later, toen homoseksualiteit meer vanzelfsprekend werd.’ Belangrijk: een zelforganisatie die goed functioneert Leo Tebbens: ‘Een belangrijk aspect van het homobeleid in een kleine gemeente als Wageningen is dat de uitvoerende personen van zowel gemeente als lokale homovereniging goed functioneren. Zorg dat je een vast aanspreekpunt bent voor de gemeente, dat er niet steeds een nieuw iemand is, die ze alles weer moeten uitleggen. Dat is een valkuil voor homogroepen. De vaste contactpersoon met de gemeente moet er minimaal twee, drie jaar zitten. Dan zijn er de raadsverkiezingen, om de vier jaar. Wij hebben in Wageningen een continuïteit van GroenLinks, maar er zijn ook gemeenten waar de raad na vier jaar compleet verandert. Dan kun je als homobelangenorganisatie van voren af aan beginnen met het leggen van contacten bij de gemeente. Maar verandering kan ook positief uitpakken. Soms zit er ineens een wethouder die van alles doet, dan moet je je kans grijpen. Maak kennis en voer gesprekken. Zorg dat je je profileert, stel vragen, leg ideeën voor. Probeer de gezamenlijke mogelijkheden op tafel te krijgen. Stel je niet te bescheiden op als homo-organisatie, zeg wat je wensen zijn en zorg dat die aansluiten bij het gemeentelijk beleid. Zo kun je dingen voor elkaar krijgen. Ga als lokale homogroep kennismaken als er een nieuwe burgemeester komt. Wij zijn als Homogroep Wageningen op de receptie geweest toen er een nieuwe kwam. We hebben een half uur met hem gepraat en daarna hebben we hem nog begeleid naar een studentenvereniging waar hij naartoe moest. Zo zijn we bij de burgemeester “in beeld” gekomen. DEEL 2 - GOOD PRACTICES
Je moet zelf actie ondernemen in de richting van de gemeente. Zorg eerst dat je weet wat je wil, ook op een niveau dat abstracter is dan het organiseren van een feestje. Zet je wensen achter elkaar als het gaat om regelgeving, antidiscriminatie of regelingen in de faciliterende sfeer. Betrek de signalen uit je omgeving daarbij. Leg dan je wensen op tafel en doe er een fatsoenlijke begroting bij. Ga in gesprek met de direct verantwoordelijken, om aanknopingspunten te bedenken voor de manier van 151
aanpak. Dat is de grote uitdaging voor homogroepen en COC-afdelingen. Je moet mensen bij elkaar zoeken met wie je samen iets kunt bereiken. Ondernemende types. Mensen die een subsidiabel projectvoorstel kunnen schrijven. Mensen die een project kunnen uitvoeren. Een probleem is dat je als homo-organisatie vaak niet weet wat het geschikte tijdstip is om een subsidie aan te vragen en aan wat voor voorwaarden zoiets moet voldoen. Daar zal een gemeente aan moeten werken. Ik wil tegen gemeentes zeggen: laat zien welke mogelijkheden er zijn als burgers een initiatief willen nemen. Als homobeweging heb je last van het feit dat iedereen denkt dat we alles wel voor elkaar hebben. Maar problemen verdwijnen niet zomaar. Coming out is bijvoorbeeld een thematiek die telkens weer speelt bij de jongere generatie.’ Wageningen is een studentenstad en dat heeft voordelen. Er wordt veel gestemd op GroenLinks, waardoor die partij een belangrijke politieke rol speelt. En GroenLinks heeft altijd oog gehad voor de homogroep, die voornamelijk bestaat uit studenten, jonge mensen dus. Nadeel daarvan is dat sommige belangrijke homo-onderwerpen, zoals ouderenbeleid, hen niet aanspreken. Ook is het verloop binnen de vereniging redelijk groot. Edwin Luijks van de homogroep: ‘Er gaan bij ons vaak mensen weg als ze afgestudeerd zijn en elders een baan vinden. De groep hangt ook erg aan elkaar van vrienden, die samen een klus doen. Dat is gezellig. De sfeer binnen de homogroep is altijd goed geweest, ook die felle man/ vrouw-discussies van het vroegere COC kennen we niet.’ Valkuilen ‘De gemeente is voor ons altijd sterk faciliterend bezig geweest,’ zegt Leo Tebbens. ‘Heb je een goed plan en is er een welwillende ambtenaar, dan bereik je veel. De contacten met de ambtenaar zijn prettig, je kunt gewoon bellen of zij belt jou. De gemeente ging meestal wel met onze voorstellen aan de slag, maar het grootste probleem was de uitvoering. Dat kwam deels doordat de verantwoordelijke emancipatieambtenaar steeds een vrouw was, en vaak werden die vrouwen zwanger. Vervolgens kwam er een vervangster en moesten er zaken worden overgedragen. In mijn korte tijd heb ik vier HOMOBELEID UITGELICHT
emancipatieambtenaren de revue zien passeren. Ze waren allemaal heel
152
welwillend, maar praktisch gezien ging er wel eens iets mis. Een les die je daaruit kunt trekken: zorg dat er continuïteit is in je gemeentelijke organisatie. Als een nieuwe kracht zich moet inlezen en inwerken, ben je voor je het weet een half jaar verder. Zorg dat er bij de gemeente een vast aanspreekpunt is. En dat moet er bij de homo-organisatie net zo goed zijn.’
Een andere valkuil is de toenemende decentralisatie, waardoor de rol van de gemeente verandert in een regierol en er minder rechtstreekse invloed op het beleid mogelijk is. Tebbens: ‘Je zag dat de gemeente steeds minder handvatten kreeg om iets aan te pakken. Een voorbeeld is het onderwijs: begin jaren negentig had de gemeente daar nog invloed op, later steeds minder. De schoolbesturen werden verantwoordelijk, ook voor het homobeleid op school. Maar toen enkele scholen niet reageerden op het aanbod van voorlichting door ons of kwamen met de opmerking: “Dat doen we zelf wel”, werden ze door de emancipatieambtenaar aangeschreven met een pleidooi om ons als voorlichtingsgroep erbij te betrekken. Zo’n voorlichtingsgroep op scholen is om nog een andere reden belangrijk, namelijk om signalen op te pikken over wat er speelt onder jongeren. Wanneer de groep die signalen doorspeelt aan het bestuur, kan het bestuur er bij de gemeente over gaan praten. Verder kan de voorlichtingsgroep natuurlijk zelf ook een aanbod ontwikkelen op grond van zulke signalen.’ Klein maar concreet Tebbens: ‘De gemeente wilde dat we onze plannen rond homoseksualiteit zo concreet mogelijk maakten. Een voorbeeld is de manier waarop we homoseksualiteit op een positieve manier in Wageningen hebben geïntegreerd. Wageningen heeft op 5 mei een bevrijdingsfestival. We stelden de gemeente voor om eens een homocultureel evenement te organiseren: laat een homokoor optreden, zeiden we, of Lesbians Unlimited of een theatergroep. Er kan van alles. We hebben een keer op 4 mei een lezing georganiseerd over homoseksualiteit in de oorlog.’ Edwin Luijks: ‘Zichtbaarheid is heel belangrijk. Het pand De Wilde Wereld, waar de homogroep vaak bijeenkomsten heeft, ligt een beetje achteraf. De gemeente heeft voor een goede bewegwijzering gezorgd, net als bijvoorbeeld voor theaters. Er was achterstallig onderhoud in dat straatje, dat heeft Openbare Werken opgeknapt. En de gemeente heeft veel subsidie gegeven om de zaal en de bar op te knappen. Het ziet er nu weer mooi uit. Zo heeft de gemeente dus al veel voor ons betekend.’ Tebbens: ‘In verband met de zichtbaarheid van homoseksualiteit hebben DEEL 2 - GOOD PRACTICES
we geprobeerd Expreszo in de bibliotheken te krijgen – daar lag wel de Gay Krant, maar hét homo-jongerenblad niet. We hebben het ook in de scholen geprobeerd. Sommige scholen wilden het blad hebben, maar er was ook enige weerstand. Dat had waarschijnlijk te maken met de manier waarop Expreszo zich destijds presenteerde. Er stond toen meer bloot in en op een gegeven moment zat er zelfs een folder bij van homo-pornovideo’s. Het waren kleine, maar wel concrete zaken die je als homogroep kon 153
bereiken en waar de gemeente enigszins in kon sturen. In de tijd dat we ons bezighielden met die tijdschriften nam de wethouder ons mee naar de gemeentebibliotheek om met het hoofd van de bibliotheek te praten of er meer homotijdschriften konden komen. De reactie was dat er op de schappen geen ruimte meer was en dat alles centraal werd geregeld. De bibliotheek wilde ons wel een link op hun website geven wanneer ons eigen boekenbestand gedigitaliseerd was. Dat is de sleutel voor succes: vraag je af op welke concrete punten je kunt scoren. Soms moet je klein beginnen om iets groots voor elkaar te krijgen. Wij wilden af van het idee dat homoseksualiteit alleen maar te maken had met discriminatie. De algemene sfeer was dat alles bereikt was. Je hoorde opmerkingen als: “Waar doen we het allemaal voor, er is toch geen discriminatie meer?” Toen heb ik gezegd: als we het daarover eens zijn, toon dan maar aan dat je homoseksualiteit een volwaardige, vanzelfsprekende plaats geeft in allerlei cultuuruitingen en publicaties van de gemeente. De gemeentegids was een voorbeeld. Daarin stonden altijd leuke foto’s van Wageningse stellen, maar er zat nooit een foto tussen van een homostel. Dat hebben ze bij de gemeente opgepikt en nu staat er een foto in van een homostel, in de lokale winkelstraat, zonder commentaar. Prima! De gemeente Nijmegen heeft een keer een symposium georganiseerd met allerlei posters, die ze overal in de stad ophingen, in bushokjes en zo. “Homoseksualiteit, net zo logisch als wiskunde” heette dat symposium, geloof ik, een leuke, prikkelende naam. Ook dat was een mooie manier om homoseksualiteit onder de aandacht te brengen.’ Openstelling van het huwelijk ‘De gemeente Wageningen heeft in een vroeg stadium duidelijk gemaakt dat ze er alles aan zou doen om de partnerschapsregistratie en het burgerlijk huwelijk van homoseksuelen goed te laten verlopen. Twee vrienden van mij waren het eerste stel dat in Wageningen trouwde, met de hele santenkraam eromheen, inclusief rijst en bordesscène. Toen die twee vrienden het bordes van het stadhuis opkwamen, stonden er vlakbij allerlei vrouwen te wachten om de bruid te zien in haar bruidsjurk. Ik zal nooit vergeten dat hun mond openviel van verbazing, want er kwamen twee mannen naar buiten. En het hele gemeentehuis was uitgelopen. HOMOBELEID UITGELICHT
Bij de openstelling van het burgerlijk huwelijk deed zich de vraag voor:
154
wat doen we in Wageningen met ambtenaren met gewetensbezwaren? De ChristenUnie vond dat je ambtenaren niet kon verplichten een huwelijk tussen homo’s te sluiten. Ik heb toen nog ingesproken bij een raadsvergadering. Ik zei dat we als homogroep begrip hadden voor de zittende ambtenaren, die bij hun aantreden niet wisten dat ze dit ooit zouden moeten doen. Maar als je in de gemeente een actief homobeleid voert en
je gaat nieuwe ambtenaren aannemen, dan mag je verwachten dat die hun werk doen. Het kan niet zo zijn dat ze vanwege het enkele feit dat het om twee mannen of twee vrouwen gaat, mensen niet willen trouwen. Binnen GroenLinks bestond wel verdeeldheid over deze kwestie. Er zaten nog veel pacifisten in de partij, die destijds een beroep hadden gedaan op de Wet Gewetensbezwaren omdat ze niet in dienst wilden. Zij wisten wat het betekende om een afwijkende positie in te nemen.’ Stedenband De Homogroep Wageningen probeert actief te zijn in de contacten met de partnerstad Gödöllö in Hongarije. De wethouder heeft in Hongarije duidelijk gemaakt dat er in zijn gemeente een homogroep bestaat. Edwin Luijks: ‘Toen ze dat de eerste keer zei, riepen ze daar: “Dat komt bij ons niet voor.” De tweede keer kreeg de wethouder te horen: “Dat is bij ons volledig geaccepteerd.” We zijn er onlangs heen geweest op een uitwisselingreis met vijftien verschillende verenigingen, scouting en noem maar op. Toen we in Hongarije kwamen, was het lastig om onderdak voor ons te vinden. Het was de bedoeling dat we met z’n tweeën of drieën bij mensen thuis ondergebracht zouden worden, maar wij tweeën van de homogroep werden bewust niet bij elkaar gezet. Sommige Hongaren hadden gevraagd: “Kun je het zien aan die mensen?” Sommigen wilden ons niet in huis. We hoorden af en toe negatief commentaar op homoseksualiteit, en dan gingen we in discussie. Dan waren de mensen verbaasd dat er ook homo’s waren waar je het niet duidelijk aan zag. Homo’s konden we in Gödöllö niet spreken. Er is een landbouwuniversiteit, dat is de reden van de stedenband met Wageningen, maar niemand kende daar homoseksuele studenten. Ons bezoek was vooral inventariserend en we hebben over het onderwerp homoseksualiteit kunnen praten. En onze wethouder heeft het kunnen noemen. Puur het feit dat je mee bent op zo’n reis, is al een eye opener. Uiteindelijk hebben we niet veel kunnen doen. Als er een tegen-uitwisseling komt, is het misschien niet handig om de homo’s met de Hongaarse bus mee te laten reizen. De gemeente Wageningen heeft toegezegd om over een aparte uitwisseling na te denken. Misschien moeten we eens DEEL 2 - GOOD PRACTICES
contact zoeken met de studentenverenigingen daar en kijken wat er mogelijk is. Als het onderwerp nog zo onder de oppervlakte verscholen zit, is het de vraag hoe je de spillen in de maatschappij vindt die het proces van bewustwording kunnen helpen sturen. Net als in Nederland in de jaren vijftig.’
155
Toekomst De gemeente stelt in haar homonota: ‘In de toekomst wil de gemeente Wageningen in samenwerking met de homogroep meer inspelen op ontwikkelingen in de maatschappij en de veranderde tijdgeest en neemt zij ook een aantal nieuwe aandachtspunten op.’ Leo Tebbens: ‘Met “de veranderde tijdgeest” wordt het toenemend consumptief gedrag en individualisme bedoeld, waar de homobeweging ook aandacht aan moet besteden. Het leidt bijvoorbeeld tot een afname van het aantal vrijwilligers, een belangrijk punt. Ook moet rekening worden gehouden met het afschaffen van de ID-banen en de consequenties die dat heeft voor de Homogroep Wageningen. Nieuwe aandachtspunten in de komende jaren zijn: oudere homo’s, voorlichting en ondersteuning voor allochtonen en streng christelijken, aandacht voor kinderen met twee vaders en twee moeders, en ook internationaal werk. Juist in deze tijd moet je behoedzaam zijn, wat je hebt bereikt moet je vasthouden. Ik vind het pijnlijk om te zien wat er gebeurt, bijvoorbeeld bij moslims, die zo worden gestigmatiseerd. Zouden wij ons ook niet enorm gekwetst voelen als er over ons werd gezegd wat ze nu over moslims zeggen? Je merkt dat tolerantie in de maatschappij een kwetsbaar iets is. Je moet waakzaam blijven. Ik wil niet worden getolereerd, ik wil worden gerespecteerd. Ik wil dat er ruimte is voor homocultuur en dat niet steeds ter discussie wordt gesteld waarom wij zo nodig onze eigen festivals moeten hebben terwijl dat voor andere groepen in de samenleving vanzelfsprekend wordt gevonden. Als je homoseksualiteit zo gewoon vindt, laat dat dan zien in je beleidsondersteuning. Zie de homobeweging als een volwaardige partner in
HOMOBELEID UITGELICHT
de samenleving.’
156
8 NIJMEGEN: werkwijze van een gemeentelijke adviescommissie In Nijmegen vindt de gemeente dat het COC vooral een belangenorganisatie is en daarom niet onafhankelijk genoeg om de gemeente te adviseren over homobeleid. De oplossing lag in het instellen van een speciale gemeentelijke commissie, die in 1993 werd ingesteld en die goed functioneert. De commissie verstrekt enkele adviezen per jaar, waarbij het bij voorkeur gaat om interventies die weinig kosten. De commissie doet soms onderzoek op het gebied van homoseksualiteit. PROBLEEM
• In Nijmegen wordt het COC niet gezien als gesprekspartner en adviesorgaan voor de gemeente. Daarom was het nodig om een afzonderlijke Adviescommissie Homo-/Lesbisch Beleid in te stellen.
PROJECT
• Doel: onafhankelijke advisering van de gemeente. Initiatief: klankbordgroep homo-emancipatie. Looptijd: continu vanaf 1993.
AANPAK
• Het instellen van een adviescommissie conform de mogelijkheden die de Gemeentewet daartoe biedt. Deze Adviescommissie Homo-/Lesbisch Beleid doet bij B & W aanbevelingen op homobeleid en heeft tevens een waakhondfunctie.
RESULTAAT
• Drie tot vijf adviezen per jaar, een goede band tussen de gemeente en de homoseksuele burgers. • Joost Rosendaal, www.nijmegen.nl (via menu: bestuur en organisatie / bestuur en politiek / college van b en w / adviescommissies). Joost Rosendaal is al jaren voorzitter van de Adviescommissie Homo-/ Lesbisch Beleid van de gemeente Nijmegen. ‘De commissie is in 1992 door de gemeenteraad ingesteld om B & W te adviseren,’ vertelt hij. ‘Het initiatief kwam voort uit een klankbordgroep die was opgezet voor een homoemancipatieproject uit 1988. Het klankbord was bedoeld om een project binnen het Maatschappelijk Werk te begeleiden met als doel: homovrien-
DEEL 2 - GOOD PRACTICES
CONTACT
delijkheid aankweken bij de maatschappelijk werkers. Een ander doel was: de gemeente adviseren over de voortgang van dat project. Tine Zijlstra was projectmedewerker en na afloop van het project formuleerde zij een aantal aanbevelingen. Een daarvan was om een gemeentelijke adviescommissie in te stellen. De leden van de commissie mochten niet met handen en voeten gebon157
den zijn aan lokale homo-organisaties, maar moesten wel specifiek deskundig zijn. Op die manier zou de adviescommissie ook over organisaties kunnen adviseren en niet alleen vanuit organisaties. Momenteel is de Nijmeegse Adviescommissie Homo-/Lesbisch Beleid een van de twee gemeentelijke homo-adviescommissies in Nederland, naast die van Utrecht. Behalve de adviescommissie bestaat er in Nijmegen overigens ook een homo- en lesbisch netwerk, een platform van alle lokale organisaties. Leden van de adviescommissie wonen de vergaderingen daarvan wel bij, maar alleen als toehoorder, niet als lid.’ Soorten adviezen Wat voor adviezen geeft zo’n commissie? Joost Rosendaal: ‘Hoewel we een adviesorgaan zijn voor B & W, worden we niet bij alle gemeentebeleid om advies gevraagd. B & W denkt blijkbaar alleen bij specifieke homokwesties aan de commissie, terwijl wij signaleren dat homo-aspecten ook een rol spelen bij meer integraal beleid. Denk aan de evenementennota, de onderwijsnota en veiligheidsbeleid. Vaak nemen we dan zelf het initiatief om te adviseren. Oorspronkelijk kwam de commissie met nogal beschouwende stukken, maar dat zet tegenwoordig geen zoden meer aan de dijk. De commissie wil meer concrete en oplossingsgerichte notities. Toch kunnen we niet zonder het beschouwende deel, want je moet wel een visie uitwerken en een richting bepalen. In het kader van de recentelijk vernieuwde werkwijze van de adviescommissie willen we meer mensen uitnodigen als gastsprekers. We denken daarbij aan de onderwijsmedewerker van de GGD, het antidiscriminatiebureau, de Adviescommissie Allochtonen en bepaalde raadsleden. Op die manier kunnen wij elkaar over en weer informeren over wat er leeft en kunnen we meer toegesneden adviezen geven. Als het gaat om recente adviezen, zijn we vooral trots op de nieuwe nota over homo-emancipatiebeleid en het geslaagde initiatief voor een onderwijsproject. Daarnaast is een overlegorgaan voor homoseksuele ouderen opgezet en is er een advies geformuleerd over gewetensbezwaarde bijzondere ambtenaren van de burgerlijke stand (BABS). Ook heeft de adviescommissie in de afgelopen tijd genuanceerd commentaar HOMOBELEID UITGELICHT
geleverd bij het toekennen of afwijzen van exploitatie- en projectsubsi-
158
dies. Door overleg met raadsleden en de homobeweging zijn zulke adviezen effectief en goed afgewogen.’ Onafhankelijke positie In veel gemeenten fungeert het COC als gesprekpartner en adviesorgaan voor de gemeente, maar in Nijmegen vinden de gemeente en de homo-
organisaties dat het COC een belangenorganisatie is en daardoor niet strikt onafhankelijk. Om die reden bestaat er een Adviescommissie Homo-/Lesbisch Beleid. Rosendaal: ‘De commissie toetst en bewaakt de uitvoering van de gemeentelijke nota’s en neemt daarbij nadrukkelijk een onafhankelijke positie in. Een voorbeeld is dat het COC en enkele andere organisaties zochten naar een nieuw onderkomen. In het overleg en de onderhandelingen daarover maakte het veel uit wie het initiatief zou nemen voor een bepaalde vorm van huisvesting. Alle betrokken organisaties blijken dan al snel bang te zijn dat de initiatiefnemer met de eer gaat strijken. Maar als de adviescommissie een voorstel presenteert, ervaart men dat als onpartijdig. In een regio als Nijmegen, met een zeer gedifferentieerde homobeweging, is dat een groot voordeel. Misschien is een onafhankelijke Adviescommissie Homo-/Lesbisch Beleid vooral zinvol in grote gemeentes met diverse belangen- en zelforganisaties.’ Hoe toetst de gemeente de deskundigheid en onafhankelijkheid van de commissie? Rosendaal: ‘Aspirant-leden worden voorgedragen door de adviescommissie zelf. In wezen zorgt de commissie dus voor haar eigen onafhankelijkheid en deskundigheid. De onafhankelijkheid wordt niet getoetst maar “afgedwongen”, want de organisaties in Nijmegen accepteren het niet als de adviescommissie partijdig zou zijn.’ Waakhondfunctie ‘De adviescommissie heeft ook een waakhondfunctie. De gemeente Nijmegen doet uit zichzelf al veel aan homobeleid; ze heeft van het Kenniscentrum Lesbisch en Homo-emancipatiebeleid niet voor niets de Lantaarnprijs voor goed homobeleid gekregen. Maar homobeleid vergt continue aandacht. De commissie moet daarom voortdurend opletten dat de aandacht niet inzakt. Een voorbeeld. Tandem, de lokale organisatie voor maatschappelijk werk, ontving al een hele tijd een stimuleringssubsidie voor homo-emancipatieactiviteiten. Een paar jaar later bleek echter, na een succesvolle start, dat de aandachtsfunctionaris was verdwenen, dat de aandacht verslapte en de stimuleringssubsidie niet meer in de lijn van het beleid werd besteed. Daar moet je dan iets aan doen. Onlangs brachten we een advies uit over sport, waarin we onder meer DEEL 2 - GOOD PRACTICES
voorstelden om van de gemeente Amsterdam het anti-discriminatiereglement voor de sport over te nemen. Bij zo’n onderdeel van een advies moet je als commissie goed de vinger aan de pols houden, om te zorgen dat de gemeente er werkelijk iets mee doet. Eigenlijk is dat niet onze taak, maar het is wel echt nodig om het te doen. Bij het nieuwe onderwijsproject zitten we — na de “dualisering” van het lokale beleid — niet meer in de begeleidingscommissie. Wel adviseerden 159
we dat de gemeente zelf in de begeleidingscommissie zou gaan zitten. In de eerste fase liep het onderwijsproject niet zo goed, dat kwam mede door de afstand van de gemeente zelf. Als de gemeente nauwer samenwerkt met haar uitvoerende organisatie, de GGD, kan ze ook helpen bij het aanspreken van scholen op hun verantwoordelijkheid rond sociale veiligheid. Ook kan ze, in haar rol als schoolbestuurder en als regisseur van lokaal beleid, scholen stimuleren om deel te nemen aan de proefprojecten die door de gemeente zijn gefinancierd. De adviescommissie vraagt tegenwoordig om tussentijdse evaluaties van zulke langdurige projecten, in plaats van alleen maar een eind-evaluatie. Als je je daartoe beperkt, blijkt aan het eind van de rit soms dat er halverwege al het nodige fout liep dat door eerder ingrijpen wellicht had kunnen worden gecorrigeerd. De commissie werkt ook faciliterend, dat blijkt vooral in de verbindingen die zij legt. Zo kijken we naar de evenementennota en wijzen we homo-organisaties, bijvoorbeeld het Comité Roze Zaterdag, op de mogelijkheden in het kader van die nota. We willen daarbij belemmeringen wegnemen, mensen met elkaar in contact brengen, maar ook grenzen stellen. De commissie vindt het bijvoorbeeld prima als de homobeweging een feest organiseert uit festivalgeld, maar niet als men de financiering voor een feest wil onttrekken aan het budget voor homo-emancipatieprojecten.’ Contacten met de gemeente ‘Voor ons functioneren is de beschikbaarheid van ambtelijke ondersteuning essentieel, dat is een prioriteit van de adviescommissie. De politieke actualiteit, bijvoorbeeld de uitspraken van imam El Moumni, heeft van tijd tot tijd effect op het beleid: dan komt er plotseling wat meer geld en aandacht. Maar verder is de “saaie” dagelijkse voortgang van het beleid vooral afhankelijk van de individuele instelling en medewerking van ambtenaren. Het is daarom noodzakelijk dat er een ambtelijk secretaris is, die midden in het gemeentelijk apparaat zit. Onze ambtelijk secretaris werkt als onze permanente radar. Zij werkt ondersteunend, maar niet zozeer inhoudelijk beleidsvoorbereidend. Ze heeft vier uur per week beschikbaar voor de commissie en dat is genoeg. In de laatste twee jaar, voordat we dit ambtelijk secretariaat hadden, was HOMOBELEID UITGELICHT
het voor ons lastig om zicht te krijgen op de mogelijkheden en op de si-
160
tuatie binnen de gemeente. Elk half jaar hebben we een gesprek met de portefeuillehouder homobeleid van B & W. In Nijmegen heeft het homobeleid een breed draagvlak, wat het overleg vergemakkelijkt. De raadsleden nemen regelmatig zelf initiatieven tot homobeleid. Dat leidt er ook toe dat de commissie vaak meer de functie van waakhond heeft dan van initiatiefnemer.’
Concrete werkzaamheden ‘De zeven à negen leden van de adviescommissie doen het werk in principe onbezoldigd. Wel krijgen we vacatiegeld, maar dat is een zeer beperkt bedrag in vergelijking met de hoeveelheid tijd die we in de commissie steken. We proberen de commissie zo representatief mogelijk samen te stellen. Momenteel zit er een evenredig aantal mannen en vrouwen in. We steken veel tijd in het vinden van leden met een allochtone achtergrond. We vergaderen maandelijks, bovendien hebben we geregeld andere overleggen en moeten we het onderzoeks- en schrijfwerk voor de adviezen doen. We produceren tussen de drie en vijf formele adviezen per jaar. Daarnaast hebben we een hele serie meer voorwaardelijke taken zoals: toehoorder zijn bij overleggen, informatie geven over onze werkzaamheden via artikelen in lokale bladen en via onze webpagina, en jaarlijks nieuwe leden rekruteren. We proberen in ons werk vaak aan te sturen op interventies die weinig kosten. Dat deden we bijvoorbeeld in ons voorstel om BABS geen vrijstelling te geven voor het sluiten van huwelijken tussen homoseksuelen op grond van gewetensbezwaren. Een ander voorbeeld is onze aanbeveling voor de invoering van het anti-discriminatiereglement voor de sport, dat ik al noemde. Binnenkort zullen we adviseren om homospecifieke vragen op te nemen in de stadsmonitoren. We moeten nog wel nagaan welke monitoren er precies zijn en in welke van die monitoren welke vragen zinvol zouden zijn. Ook daarover willen we zo specifiek mogelijk adviseren. Een enkele keer hebben we zelf onderzoek gedaan, bijvoorbeeld naar veiligheid. We schreven 637 respondenten aan en we kregen 278 ingevulde vragenlijsten retour. De vragenlijst hadden we zelf gemaakt en daarna gecheckt bij de gemeentelijke Dienst Onderzoek. De uitdaging is om de redelijk algemene onderzoeksresultaten straks te gaan vertalen naar de praktijk: wat gaan we doen aan veiligheid? Dat is volgens mij goed gelukt in ons advies homoseksualiteit en veiligheid.’ Nieuwe ontwikkelingen ‘Het beleid op wijkniveau wordt steeds belangrijker, dat is een nieuw fenomeen. In bepaalde wijken wonen veel laag opgeleiden, die soms minDEEL 2 - GOOD PRACTICES
der tolerant zijn. De wethouders van de gemeente gaan regelmatig de wijk in voor wijkgesprekken. Misschien moeten we de wethouder eens expliciet vragen om homo-emancipatie mee te nemen in de gesprekken die hij voert. Wellicht stelt hij het onderwerp wel al aan de orde, maar voor zover wij merken komt daar tot nu toe niks uit. Misschien is men bang dat een expliciet initiatief te veel onrust veroorzaakt. Verder is er iets veranderd aan onze positie. Vanaf 2004 bestaat er in 161
Nijmegen een duaal stelsel. In het nieuwe reglement van de adviescommissie is nu opgenomen dat wij alleen B & W adviseren. Vroeger functioneerde de commissie ook als klankbord voor projecten. De andere gemeentelijke adviescommissies in Nijmegen zijn recentelijk opgeheven. Zij hadden weinig zin in de nieuwe positie of waren overbodig geworden. De Adviescommissie Homo-/Lesbisch Beleid gaat echter door. De gemeente ervaart de adviescommissie niet als bureaucratische rompslomp of als verkokering, wat in andere gemeentes vaak een reden lijkt te zijn voor het afschaffen van niet-verplichte formele advies-
HOMOBELEID UITGELICHT
organen en -procedures.’
162
9 ROTTERDAM: registratie van antihomoseksueel geweld Het Rotterdamse antidiscriminatiebureau RADAR participeert in het Stedelijk Overleg Lesbische- en Homo-Organisaties (SOLHO). In het SOLHO circuleerden voortdurend berichten dat de politie niet goed zou reageren op aangiften over geweld en discriminatie. Harde feiten ontbraken echter. RADAR nam het voortouw om samen met de plaatselijke homo-organisaties de registratie van antihomoseksueel geweld te verbeteren.
PROBLEEM
• In de homo-gemeenschap zong het rond dat het geweld tegen homoseksuelen toenam en de politie er niets aan deed. Omdat concrete feiten ontbraken, was het nodig om inzicht te krijgen in de problematiek.
PROJECT
• Doel: antihomoseksueel geweld beter in kaart brengen. • Initiatief: Rotterdams antidiscriminatiebureau RADAR (Rotterdamse Anti Discriminatie Actie Raad). • Samen met: het SOLHO, de Stichting Rotterdam Verkeert, het COC en de politie Rotterdam-Rijnmond.
AANPAK
• Onderzoek, bij verschillende organisaties, naar het vóórkomen van geweld.
CONTACT
• Ontwikkeling van een gemeenschappelijk registratieformulier. • Cyriel Triesscheijn, directeur van RADAR:
[email protected] ‘Vorig jaar hebben we bij antidiscriminatiebureau RADAR in het kader van ons lustrum een boekje gemaakt over twintig jaar klachtbehandeling,’ vertelt directeur Cyriel Triesscheijn van RADAR. ‘Begin jaren tachtig had 95 procent van de klachten betrekking op ras en etnische afkomst. Dat ligt nu rond de 65 procent. De allochtone bevolking in Rotterdam heeft zich sindsdien verdubbeld, maar het aantal zaken neemt af. Je ziet dat andere gronden van discriminatie in opkomst zijn en ik verwacht dat
DEEL 2 - GOOD PRACTICES
RESULTAAT
dat nog een tijdje doorgaat. Ik denk dat het binnenkort klachten gaat regenen over leeftijd, ziekte en chronische handicap. Steeds meer groepen ervaren achterstand en stellen dat aan de orde. Als het gaat om geweld tegen homoseksuelen: de verhalen kennen we, maar de feiten zijn niet zo bekend. RADAR krijgt vijftien tot zestig geregistreerde meldingen per jaar binnen omtrent homodiscriminatie, dat 163
is drie tot tien procent van alle klachten die we binnenkrijgen. In 2003 en 2004 hadden de meeste geregistreerde gevallen van homodiscriminatie betrekking op de buurt of de straat, dat was wat je “homootje pesten” zou kunnen noemen. Het ging om negen van de zestien gevallen. In 2001, het jaar dat imam El Moumni zijn homovijandige uitspraken deed, waren dat elf van de twintig gevallen. De actualiteit heeft invloed. Verder is er geen duidelijke lijn te ontdekken. Zo waren er in 2001 vijf geweldsgevallen, in 2002 helemaal geen. Bij de andere organisaties lopen de schattingen uiteen van nul tot twintig gevallen per jaar. Die getallen zouden hoger moeten liggen, want veel gevallen van geweldpleging worden niet gemeld. Er is dus onderrapportage. Dat komt onder andere doordat mannen met een dubbelleven, die dus chantabel zijn, het geweld niet melden.’ Onderzoek Triesscheijn: ‘We hadden het plan om alle beschikbare informatie bij elkaar te leggen, want dan zouden we een redelijk goed beeld krijgen van het antihomogeweld. De GG & GD vond dat een aardig idee en stelde een budget beschikbaar om een klein onderzoek te doen. We hebben gesproken met vijf organisaties in Rotterdam (Rotterdam Verkeert, de Kringen, Apollo, het COC en onze eigen klachtenafdeling) over de praktijk van de intake op het vlak van discriminatie. We stelden elkaar vragen als: Welke meldingen krijgen jullie binnen? Hoe registreer je? Wat doe je met de meldingen? Wat doen externe instanties ermee? Het beeld dat ontstond, stelde teleur. De homo-organisaties krijgen wel signalen van geweld binnen, maar beperken zich dan overwegend tot hulpverlening of ontmoeting. Ze vinden het niet hun taak om een zaak te maken van discriminatie. En in de registratiepraktijken van die organisaties zie je dat er weinig wordt vastgelegd, dat er weinig wordt geformaliseerd en gestandaardiseerd. Dat maakt het lastig om een overzicht te krijgen van wat er gebeurt. Wij denken dat je alle meldingen van de verschillende organisaties goed moet registreren en dat je dan jaarlijks een rapport kunt maken. Daarin kun je beschrijven wat de trends zijn en op welke punten er iets moet gebeuren. Zo’n rapport zal mensen de ogen openen, juist door de harde getallen die erin staan. Homodiscriminatie wordt gebagatelliseerd, HOMOBELEID UITGELICHT
dat blijkt bijvoorbeeld uit een vraag die je wel hoort: is homoseksualiteit
164
dan nog een probleem? Van de enigszins teleurstellende resultaten van het onderzoek hebben wij inmiddels een klein rapport gemaakt voor het SOLHO en voor de GG & GD. Door het onderzoek ben ik in contact gekomen met John Staps, die toen inspecteur Zeden was bij de politie in Rotterdam-Centrum en portefeuillehouder homodiscriminatie. Staps schreef een nieuw rapport, dat
veel vollediger en beter gedocumenteerd was dan wat de vijf organisaties op papier konden krijgen. Dus dat de politie niks doet, niks weet en niet vooruit te branden is, dat klopte gewoon niet. Wat ik winst vind, is dat er een goede coalitie mogelijk bleek tussen RADAR en de homo-organisaties, die in het verleden nog wel eens scheef naar RADAR keken. In 1983 zijn we begonnen als een klein bureau. We hielden ons veel met buitenlanders bezig, dat was ons imago. Vanaf midden jaren negentig opereren we veel breder. We hebben ons ontwikkeld tot een bureau dat activiteiten onderneemt om discriminatie tegen te gaan en dat gelijke behandeling organiseert. Discriminatiebestrijding en gelijke behandeling van homoseksuelen horen daarbij. We weten niet per se veel van de homocultuur, al werken er op ons bureau ook homo’s en lesbo’s. Waar het om gaat, dat is die discriminatie. En als het specifiek gaat om het beantwoorden van de vraag wat homodiscriminatie is, dan heb je het meer aan een goede jurist dan aan een homo die toevallig bij je organisatie werkt. We zorgen dat dat we de juiste expertise in huis halen.’ Registratieformulier ‘RADAR heeft een registratieformulier ontwikkeld, dat besproken is binnen het SOLHO. Het is de bedoeling dat alle betrokken organisaties dat gaan gebruiken. Het is te vinden op de websites van de organisaties, met een link naar RADAR. Wie een klacht heeft, kan die laten registreren via het formulier, maar het kan ook live in een gesprek bij een van de organisaties. Afgesproken is, dat de gegevens periodiek worden uitgewisseld. RADAR maakt per half jaar een klein rapport van de informatie die we rechtstreeks zelf en via de andere organisaties binnenkrijgen, en dat presenteren we in het SOLHO. De eerste keer zal het gaan om een rapportje van een paar A4’tjes. Dat wordt onze nulmeting. Het is van belang dat instellingen laagdrempelig blijven voor slachtoffers. Elektronische media zijn handig wanneer iemand anoniem wil blijven; wij krijgen dan ook veel meldingen binnen via internet. Dient iemand anoniem een klacht in, dan kun je geen actie ondernemen, maar je kunt wel een vertrouwensrelatie opbouwen. In de helft van de gevallen lukt het, dan geeft iemand zijn personalia of machtigt hij je om iets te doen. DEEL 2 - GOOD PRACTICES
Dat geldt voor mannen met homoseksuele contacten die dat niet willen weten, maar ook voor mannen met een conflict op de arbeidsplek. In eerste instantie spelen wij een soort souffleursrol: wij zorgen dat de klager zelf iets doet, zonder dat duidelijk is dat er een externe partij bij betrokken is. Lukt dat niet, dan moet je de formele weg bewandelen en zeggen: “Wij van RADAR hebben van meneer A of mevrouw B het verzoek gekregen om zijn/haar belangen te behartigen.”’ 165
De politie ‘Wij zouden graag wat algemenere gegevens betrekken bij onze rapporten,’ vertelt Triesscheijn. ‘We moeten nog een lijn leggen naar slachtofferhulp, die doen niks specifieks op dit punt. Met de politie RotterdamRijnmond hebben we contact gehad over hun registratiesysteem, hun bedrijfsprocessysteem, waarin zij alles opslaan wat ze doen. Er is een poging gedaan om op basis van de verschillende politie-procescodes te kijken welke nieuwe gegevens we konden vinden over het vóórkomen van allerlei vormen van discriminatie. Op basis van de artikelen 137 en 429 Wetboek van Strafrecht, dat zijn de artikelen die het aanzetten tot haat en discriminatie verbieden, hadden we over het jaar 2002 zo’n honderd hits. Dat ging dus over allerlei discriminatie, niet specifiek van homoseksuelen. Toen we nog wat specifieker doorzochten, kwamen we met weinig moeite op 235. Daarna is er een ingewikkelde zoekopdracht gemaakt, waarbij je ook op vrije trefwoorden kunt zoeken binnen de beschrijving. Daar stonden dan woorden in als buitenlander, migrant, homo, jood, en toen zaten we boven de tweeduizend hits, alleen over het jaar 2002. Die zijn niet allemaal relevant, want er zitten ook aangiftes bij van gestolen fietsen, en noem maar op. Maar wat ik wil zeggen is dit: als je goed zoekt, zijn er best registraties te vinden die het beeld kunnen completeren.’ Cyriel Triesscheijn hoopt de politie ook landelijk zover te krijgen dat ze een vergelijkbare landelijke zoekopdracht uitvoeren. ‘Alles wat aanslaat op de trefwoorden die ik al noemde, zou je kunnen wegschrijven in een bepaald bestand. Of je zou steekproefsgewijs op trefwoord de bestanden na kunnen gaan. Uiteindelijk is het de bedoeling om al die informatie te gebruiken om beter preventief te kunnen handelen, en als je beleid ontwikkelt kun je aan de hand van die informatie kijken of het helpt. Als je een maatregel neemt, moet je kunnen zien of het aantal incidenten terugloopt. Het probleem bij de politie is dat het 26 koninkrijkjes zijn. De raad van hoofdcommissarissen kan wel van alles vinden, maar uiteindelijk bepaalt ieder korps zijn eigen beleidsprioriteiten in samenspraak met de driehoek, dat wil zeggen de hoofdcommissaris, de korpschef en het Openbaar Ministerie. Wat je kunt doen is de technische faciliteiten aanleveren. Mijn absolute doemscenario is dat 26 regio’s allemaal iets geniaals gaan HOMOBELEID UITGELICHT
ontwikkelen, dan heb je dus 26 niet-communicabele formats. Je moet het
166
landelijk technisch aansturen en vervolgens moet je het regionaal implementeren. Een coalitie van anti-discriminatieorganisaties moet flink druk uitoefenen op de driehoek, zodat ze beleid gaan ontwikkelen op het punt van registratie. Als het bij de politie niet in een beleidsplan staat, zegt die: nee, dat doen we niet. Het moet op een centraal niveau als een beleids-
prioriteit worden vastgesteld, anders zegt een district: ik heb geen boodschap aan jou. De praktijk van het politiewerk is wel, dat je zo’n berg criminaliteit hebt en maar beperkte capaciteit om er iets aan te doen. Dus je maakt de hele tijd keuzes. Je moet reëel zijn. Als de korpsleiding niet zegt: dit is belangrijk, dan kun je van een districtschef niet veel verwachten. Het is de taak van de landelijke expertisecentra antidiscriminatie om de registratie van antihomoseksueel geweld landelijk te regelen. Doe een pilot in een regio, zorg dat het daar goed ontwikkeld wordt, communiceer dat met andere regio’s en zorg dat het wordt overgedragen. Dan krijg je misschien wel een raad van hoofdcommissarissen mee.’ Klachtenregistratie functioneert nog onvoldoende De vraag is wie op gemeentelijk niveau verantwoordelijk is voor de registratie van antihomoseksueel geweld. Zijn dat de homo-organisaties of is het het antidiscriminatiebureau? Cyriel Triesscheijn: ‘RADAR wil die verantwoordelijkheid wel dragen. Alles wat met signalen en registratie te maken heeft, is onze expertise geworden, dat doen we voor allerlei partijen. We maken af en toe gebiedsrapportages of sectorrapportages. We kunnen helpen om de registratie op orde te krijgen en een registratie-format te maken dat past bij de situatie van een organisatie en dat niet overmatig belastend is. Het maken van die rapportjes willen wij wel doen, omdat we het bij de gemeente Rotterdam hebben bevochten als een taak van ons. Ook in de breedte. Aanvankelijk zag de gemeente het namelijk niet zitten dat wij ook homodiscriminatie en allerlei andere vormen van discriminatie tot onze taak zouden rekenen: ze waren bang dat het te duur zou worden. Dus hebben we min of meer moeten beloven dat we dat met de huidige middelen voor elkaar zullen krijgen.’ Het is nog te vroeg om vast te stellen of de Rotterdamse registratie van antihomoseksueel geweld voldoende functioneert. Triesscheijn: ‘Als ik kijk naar de zaak-Zuiderpark, waar de politie eind 2003 melding maakte van een bende jongens die ook homoseksuelen had bedreigd, dan zeg ik: de registratie functioneert dus niet goed. Want over dat geweld, die bedreigingen heb ik in de krant moeten lezen, dat wist ik eerder niet. Het registratiemodel is wel goed beredeneerd, maar de mensen moeten het
DEEL 2 - GOOD PRACTICES
nog meer tussen de oren krijgen en ernaar handelen.’
167
10 ENSCHEDE: aanpak van antihomoseksueel geweld In Enschede ontwikkelde de gemeente in samenwerking met de politie en het COC Twente/Achterhoek een aanpak van antihomoseksueel geweld. De aanpak richtte zich op veiligheid, aangiftebereidheid en een nieuwe, meer deskundige houding van de politie, gedragen door de leiding van het politiekorps.
PROBLEEM
• Homoseksuelen in Enschede deden te weinig aangifte van antihomoseksueel geweld. Bij de politie bestond te weinig kennis van dergelijk geweld, en van homoseksualiteit en de homoseksuele leefstijl in het algemeen.
PROJECT
• Doel: verbetering van de aanpak van antihomoseksueel geweld. • Initiatief: gemeente Enschede. • Samen met: regiopolitie Twente, COC Twente/Achterhoek. • Looptijd: 1998-2002.
AANPAK
• Beleidsplan, plan van aanpak, aandachtfunctionarissen, deskundigheidsbevordering bij de politie, pr.
RESULTAAT
• Meer aandacht voor antihomoseksueel geweld, betere kennis en houding bij de politie, betere bejegening door de politie.
CONTACT
• Matthie Kroezen,
[email protected]. Door enkele ernstige geweldsincidenten in 1997 en 1998 rees het vermoeden dat homoseksuelen door het ontbreken van vaste aanspreekpunten terughoudend waren bij het doen van aangifte. Matthie Kroezen, coördinator jeugd, zeden en huiselijk geweld bij het politiekorps Twente: ‘Er schijnt bij slachtoffers weinig vertrouwen te zijn om bij “zomaar een politieagent” aangifte te doen. Vanuit het overleg tussen homo-organisaties en de gemeente Enschede is toen het voorstel gedaan om een aanpak te ontwikkelen en daarvoor een overleggroep in te stellen. Nadat het een
HOMOBELEID UITGELICHT
poosje ogenschijnlijk betrekkelijk rustig was rond homospecifieke delicten,
168
deden zich in de zomer van 1999 weer enkele ernstige incidenten voor. Daarvan is aangifte gedaan. Intussen werd ons bovendien duidelijk dat zich ook veel gevallen van geweld voordoen waarvan geen aangifte wordt gedaan. Het is belangrijk om precies te omschrijven waar we het over hebben. Enerzijds weet politiepersoneel soms niet waar het over gaat, anderzijds
is het van belang om duidelijkheid te scheppen voor burgers over wat strafbaar is. Strafrechtelijk relevant antihomoseksueel geweld is ieder geweld dat strafbaar gesteld is met als specifieke component dat het gericht is tegen de (al dan niet vermoede) homoseksuele voorkeur van het slachtoffer. Deze definitie hebben we afgeleid van de definitie die de adviesgroep Strafrechtelijk Relevant Antihomoseksueel Gedrag van het ministerie van Justitie hanteert in Een rapportage van de adviesgroep strafrechtelijk relevant antihomoseksueel gedrag van mei 1993. Ik wil wel nadrukkelijk stellen dat als we spreken over antihomoseksueel geweld, we het ook hebben over antilesbisch geweld! De “oorzaken” van het geweld laten we even over aan de academici. Er is wel een aantal vermoedelijke aanleidingen, dat we oppikken uit onze ervaring. Daders lijken homoseksuele mannen en lesbische vrouwen te zien als gemakkelijke slachtoffers voor beroving. Dat merken we uit de steeds terugkerende berovingen in en rond het Volkspark in Enschede — dat is een van de “banen”. De daders zijn bijna altijd groepjes jongens. Ze weten dat het gaat om homoseksuelen, die bij beroving veel minder gauw aangifte zullen doen. Veel slachtoffers willen hun homoseksualiteit verborgen houden: omdat hun gêne zo groot is, doen ze geen aangifte. Sommige daders kiezen voor een andere vorm. Ze reageren op contactadvertenties en na het opbouwen van een bepaalde vertrouwensband gaan ze over tot beroving of afpersing. Bij deze vorm wordt niet gauw in groepjes te werk gegaan, maar is er meestal sprake van een-opeen-situaties. Het geweld dat in de volksmond “potenrammen” heet, komt vaak voort uit onbegrip en vooroordelen door antihomoseksuele gevoelens bij de potenrammers zelf. We hebben de indruk dat zulk geweld kan voortkomen uit onderdrukte homoseksuele gevoelens van die jongens. Ze vinden die gevoelens niet acceptabel, ze zijn er diep gefrustreerd over, er is innerlijke verwarring. Het kan zijn dat ze die frustraties afreageren door geweld tegen homoseksuelen.’ Plan van aanpak In Enschede werd een werkgroep van COC en politie ingesteld die plannen DEEL 2 - GOOD PRACTICES
moest bedenken om iets te doen aan elk van de volgende vier knelpunten: • De deskundigheid van de politie was onvoldoende waar het ging om antihomoseksueel gedrag. • De politie beschikte over te weinig kennis van homoseksualiteit en homoseksuele leefstijlen. • De aangiftebereidheid onder homoseksuelen was te klein. • Op homo-ontmoetingsplaatsen was de veiligheid onvoldoende en ondervonden niet-homoseksuele gebruikers overlast.
169
Matthie Kroezen licht de vier knelpunten toe: ‘Het komt nog steeds voor dat politiepersoneel niet onderkent dat bepaald geweld gericht is tegen homoseksuelen. Ook als men dit wel onderkent, is de behandeling en begeleiding van slachtoffers soms nog niet goed genoeg. Het is van essentieel belang dat bij de politie zowel de kennis van als het respect voor de homoseksuele leefstijl aanwezig is. Kennis en acceptatie moeten geïntegreerd zijn in het politiekorps. Een gespecialiseerde en deskundige aandachtsfunctionaris kan daarbij een belangrijke rol vervullen. Veel homoseksuele mannen hebben weliswaar homoseksuele gevoelens, maar geen homoleefstijl. Dan zijn ze bijvoorbeeld getrouwd, maar zoeken ze wel homoseksuele contacten op plaatsen waar dat anoniem kan. Politiepersoneel moet weten hoe dat werkt, die subcultuur van homoseksueel gedrag. Het aantal aangiften is laag. Slachtoffers durven maar al te vaak niet naar de politie te gaan. Het gevolg is dat er een geflatteerd beeld ontstaat van de situatie. Er wordt gedacht: “Men meldt het geweld niet, dus is het er niet.” Het beeld wordt nog verder scheefgetrokken door het geweld alleen te registreren onder een algemene noemer. Ontmoetingsplaatsen horen veilig te zijn voor homoseksuelen, dat staat buiten kijf. Maar de politie wordt niet alleen geconfronteerd met antihomoseksueel geweld: er is ook overlast voor anderen. We moeten dus maatregelen treffen die de veiligheid en het comfort van alle gebruikers van ontmoetingsplekken en openbare ruimten vergroot.’ Aandachtsfunctionaris ‘Een basisvoorwaarde voor het slagen van een aanpak van geweld tegen homoseksuelen,’ zegt Matthie Kroezen, ‘is het aanstellen van een aandachtsfunctionaris. Hoewel het formeel de verantwoordelijkheid is van elke politieagent om meldingen en aangiften van antihomoseksueel geweld op te nemen, leek het de werkgroep verstandig om zowel bij de afdeling Jeugd- en Zedenzaken (JZZ) als bij de basispolitiezorg vaste aanspreekpunten te hebben. Daarbij stelde de werkgroep zich een werkwijze voor die analoog is aan de werkwijze bij zedendelicten. De werkgroep wilde dat de functie van aandachtsfunctionaris onder de afdeling Jeugd- en Zedenzaken viel en dat het om een 24-uurs funcHOMOBELEID UITGELICHT
tie ging, die zowel consultatie als coördinatie inhield. Verder wilde de
170
werkgroep dat er binnen elke afdeling basispolitiezorg een deskundige taakaccenthouder werd aangesteld. Die zou dan zorgen voor afhandeling (door hem- of haarzelf of door een collega) en fungeren als vraagbaak voor zijn of haar directe collega’s. In de praktijk bleek het aantal meldingen te klein om een specifieke taak-accenthouder per afdeling zinvol te maken. Als er een melding van
antihomoseksueel geweld bij ons binnenkomt, legt de basispolitiezorg die wel vast onder de incidentcode “homogeweld”. De aandachtsfunctionaris checkt dagelijks de dagrapporten op mogelijk antihomoseksueel geweld en onderneemt waar nodig actie. Binnen het COC zijn er vertrouwenspersonen aangesteld. Na persoonlijke kennismaking zijn de lijnen tussen de aandachtsfunctionarissen Jeugd- en Zedenzaken en deze vertrouwenspersonen kort. Door de instelling van een telefoondienst is ook de bereikbaarheid van de vertrouwenspersonen voor slachtoffers van antihomoseksueel geweld gegarandeerd.’ Binnen het politiekorps wordt het homobeleid op een heldere manier aangestuurd. Kroezen: ‘In het korps is “kwaliteit van leidinggeven” een aandachtspunt voor effectieve implementatie. In grote lijnen komt het erop neer dat de leidinggevenden in hun stijl van leidinggeven niet alleen rekening houden met criminaliteitsbestrijding, maar ook met leefbaarheid en verdraagzaamheid. Dat sluit aan op een al eerder geaccepteerde notitie binnen ons korps over de doelstellingen van goed leidinggeven. De houding van de politie ten opzichte van homoseksualiteit maakt daar deel van uit. Om meer greep te krijgen op de bejegening van homoseksuelen door de politie beschrijven we gedetailleerd het werkproces van melding en aangifte. Op die manier kunnen we analyseren waar verbeteringen nodig zijn. Bij de verbetervoorstellen hebben we speciale aandacht voor de bejegening bij het behandelen van zedendelicten. Maar het gaat niet alleen om meldingen. Ook de afhandeling is van belang. Vooral de afdelingssecretariaten van politieafdelingen waar banen of andere homo-ontmoetingsplekken zijn, zullen inhoudelijk goed op de hoogte moeten zijn van het beleid rond antihomoseksueel geweld.’ Veranderde houding van de politie ‘We wilden bij de politie een homospecifieke beroepsvaardigheidstraining laten geven en die bijvoorbeeld eens per vier jaar herhalen. Naast aandacht voor houding zou daarin ook aandacht voor vaardigheden rond antihomoseksueel gedrag moeten zitten, in de openbare ruimte maar eventuDEEL 2 - GOOD PRACTICES
eel ook gekoppeld aan het item huiselijk geweld. Het bleek echter niet mogelijk om binnen het interne deskundigheidsbevorderingprogramma apart aandacht in te ruimen voor het thema antihomoseksueel geweld. Toch is er de afgelopen jaren binnen het politieapparaat een enorme slag gemaakt waar het gaat om houdingsaspecten. In het algemene beleid is opgenomen dat de politie een afspiegeling moet zijn van de bevolking: binnen het politieapparaat moeten de verschillende bevolkings171
groepen zoveel mogelijk vertegenwoordigd zijn. Dit beleid, gecombineerd met de vernieuwde politieopleiding (met meer aandacht voor specifieke problematiek, achtergronden en inzicht in maatschappelijke situaties) en de activiteiten van het Platform Diversiteit bij de politie, begint nu zijn vruchten af te werpen. Uiteindelijk heeft dit algemene beleid meer opgeleverd voor de verbetering van de basishouding dan specifiek beleid. De verbetering van de basishouding werkt door op alle thema’s. Ook op het thema antihomoseksueel geweld is ervan geprofiteerd. We hebben veel aandacht besteed aan pr over het homospecifieke politiebeleid naar de medewerkers en naar de doelgroep. We hebben een artikel in het personeelsblad geplaatst om de overleggroep en haar doelstelling toe te lichten. Voor de pr hebben we ook een flyer en een affiche ontwikkeld, die we breed hebben verspreid. Vooral de GGD heeft gezorgd voor verspreiding van de flyers op ontmoetingsplaatsen voor homoseksuelen. Ze konden daar extra mankracht voor inzetten door de verspreiding te koppelen aan het werven van respondenten voor onderzoek naar het gedrag van homo- en biseksuele mannen. Ook op Roze Zaterdag, juni vorig jaar, waar de GGD prominent met een stand aanwezig was, hebben we de flyer verspreid. Bij de politie zit iemand die je kunt bellen als je met antihomoseksueel geweld te maken hebt gehad. Via buurtorganisaties proberen we dat aanspreekpunt, die vertrouwenspersoon bekend te maken bij de doelgroep. We willen duidelijk maken dat het mogelijk is om antihomoseksueel geweld anoniem te melden, en hoe dat werkt. Het moet vooral ook duidelijk zijn dat we dus niet automatisch overgaan tot het doen van aangifte en onderzoek. Zelf benaderen we ook mensen op ontmoetingsplekken voor homoseksuele mannen en lesbische vrouwen, bij het COC en De Kringen, en we vertellen ze over de mogelijkheden en onmogelijkheden. De vertrouwenspersoon laat zich regelmatig zien op de baan en probeert vertrouwen te winnen. Hij controleert dus niet.’ Probleem opgelost? Nadat zich in Enschede eind 2001 weer enkele incidenten van antihomoseksueel geweld hadden voorgedaan, met name in het Volkspark, werd er vanuit de overleggroep en de politie invloed uitgeoefend om de veiligHOMOBELEID UITGELICHT
heidssituatie in het park onderdeel te maken van het integrale veilig-
172
heidsplan dat voor het stadsdeel Centrum werd ontwikkeld. Toen het veiligheidsplan eenmaal was opgesteld, zorgde de werkgroep Integrale Veiligheid Centrum voor de uitvoering. In de groep vond overleg plaats tussen onder meer politie (wijkagent en preventiecoördinator), parkbeheer, bewoners en gemeente (stadsdeelmanagement). Zij kwamen met maatregelen om de veiligheidssituatie in het Volkspark te verbeteren. Bij de
uitvoering hield de groep de vinger aan de pols door in nauw contact te blijven met de betrokken wijkagent. Matthie Kroezen: ‘Het probleem van antihomoseksueel geweld in Enschede is nog niet opgelost, maar toch worden er nauwelijks nog incidenten gemeld bij de politie of het COC. De laatste twee door de politie geregistreerde meldingen waarbij er sprake was van antihomoseksueel geweld, waren in het voorjaar van 2004. De wijkagenten hebben niet de indruk dat gevallen van antihomoseksueel geweld onder de oppervlakte blijven. Ook uit het Volkspark zijn, na de genomen maatregelen, geen incidenten meer gemeld. Het lijkt erop dat de veiligheid daar sterk is verbeterd. Ook over andere plekken, zoals het vliegveld, de parkeerplaats bij Markelo en de Gravenallee in Almelo, komen geen meldingen meer binnen. We denken dat dit niet alleen samenhangt met de getroffen maatregelen, maar ook met een veranderende tijdgeest: het zogenaamde potenrammen komt eigenlijk niet meer voor. Als gevolg hiervan is antihomoseksueel geweld niet echt meer een aandachtspunt bij de politie. Het komt nog wel voor dat incidenten van antihomoseksueel geweld binnenkomen als “gewoon” geweld, maar als er veel emoties mee gemoeid zijn, is de werkwijze dat die zaken in ieder geval worden voorgelegd aan Jeugd- en Zedenzaken. Op die manier worden incidenten van antihomoseksueel geweld alsnog herkend, hoewel we een volledig bereik niet helemaal kunnen garanderen. Het is wel belangrijk dat de teamchefs oog hebben voor de problematiek. In het najaar van 2005 zullen we tijdens de Themadag Zeden daarom opnieuw aandacht vragen voor deze problematiek. Bij de politie, de GGD en het COC bestaat de indruk dat er een verschuiving heeft plaatsgevonden in de aard van het probleem: ging het bij de start van de overleggroep vooral om de problematiek van antihomoseksueel geweld, nu is dat meer soa-problematiek. Soa-besmetting, vooral onder homoseksuele mannen als gevolg van losse en onbeschermde contacten, neemt hand over hand toe. Daarmee verschuift de problematiek van een veiligheidsvraagstuk naar een gezondheidsvraagstuk. Een belangrijk impliciet winstpunt van de overleggroep zijn de netwerkcontacten tussen COC, politie en GGD. Er zijn persoonlijke en professionele contacten ontstaan, zodat er meer inzicht is gekomen in elkaars DEEL 2 - GOOD PRACTICES
organisaties en mogelijkheden. Daardoor konden zowel het COC als de politie hun taken beter uitvoeren, ook bij andere zaken dan antihomoseksueel geweld. Omdat de belangrijkste maatregelen zijn getroffen en het thema niet meer zo speelt, hebben we voorgesteld de overleggroep over antihomoseksueel geweld op te heffen. Maar zoals gezegd: de realiteit is dat de problemen zijn verschoven van veiligheid naar gezondheidszorg en pre173
ventie. De overleggroep vindt het daarom van groot belang dat er de komende periode wordt ingezet op de soa-problematiek, waarbij de netwerkcontacten die in de groep zijn opgedaan hun nut zullen bewijzen. Voor het actief houden van die netwerkfunctie is het zinvol dat de overleggroep blijft bestaan. Dat kan low profile, bijvoorbeeld door tweemaal per jaar bijeen te komen zonder notulering. Mogelijk kunnen we dat koppelen aan een al bestaande overlegstructuur op het terrein van de gezondheidszorg. Doel van de overleggroep zou dan zijn: enerzijds het behoud van de netwerkcontacten en anderzijds het volgen van de ontwik-
HOMOBELEID UITGELICHT
kelingen, zodat we daar vroegtijdig op kunnen inspelen.’
174
11 NIJMEGEN: aandacht voor homoseksualiteit in stedenbanden Veel gemeenten gaan stedenbanden aan met gemeenten in andere landen. Het doel is: elkaar inspireren en ondersteunen op allerlei terreinen. Sommige steden schenken in hun stedenband ook aandacht aan homoseksualiteit en emancipatie. Dat kan een belangrijke voorbeeldfunctie hebben, vooral omdat stedenbanden vaak gelegd worden met gemeenten waar men nog nooit over homo-emancipatie heeft nagedacht en waar men zich niet realiseert dat dit een bespreekbaar onderwerp zou kunnen zijn. Doordat de Nederlandse partner homoseksualiteit als een normaal thema meeneemt in de besprekingen, beseffen de buitenlandse partners dat de behandeling van homoseksuele mannen en lesbische vrouwen ook anders kan.
PROBLEEM
• Stedenbanden worden nog te weinig gebruikt om informatie over homoseksualiteit en homo-emancipatie door te geven.
PROJECT
• Doel: ondersteuning van homogroepen en bewustmaking van lokale leiders. • Initiatief: lokale homogroepen in het buitenland (vooral Nicaragua), gemeente Nijmegen. • Samen met: Stichting Stedenband Nijmegen-Masaya, Nijmeegse Werkgroep Homoseksualiteit, El Otro Lado, Vrouwen Informatie Punt. • Looptijd: continu.
AANPAK
• Het afleggen van uitwisselingsbezoeken en het uitvoeren van ondersteuningsprojecten.
RESULTAAT
• Inspirerende contacten, solidariteit, steun aan lokale buitenlandse homogroepen. • Anne Marie Hamers,
[email protected] en www.ssnm.nl. Nijmegen en Masaya (Nicaragua) onderhouden een stedenband. Volgens
DEEL 2 - GOOD PRACTICES
CONTACT
Marion Etman, die al jaren betrokken is bij de Stichting Stedenband Nijmegen-Masaya, is de aandacht voor homoseksualiteit binnen dit internationale contact ontstaan op initiatief van een lokale homogroep in Masaya zelf. Homoseksualiteit is in Nicaragua een taboe-onderwerp. Formeel is homoseksueel gedrag verboden, maar er zijn de laatste jaren veel initiatieven rond mensenrechten en aids die de openheid bevorderen. De homo’s 175
ter plaatse vertelden Marion Etman dat ‘homo zijn in Masaya niet zo erg is’. Eerst geloofde zij dat niet, maar bij een bezoek aan de stad merkte ze dat de lokale tolerantie inderdaad groot was. Die tolerantie heeft een lange traditie, ze voert terug tot de indiaanse cultuur. Tegenwoordig is er zelfs een jaarlijks cultureel festival, ‘El Torro Venado’, met een parade waarin homoseksuelen openlijk meelopen. Invulling van stedenbanden De Stichting Stedenband Nijmegen-Masaya heeft naast meer algemene werkgroepen als ‘onderwijs’ en ‘habitat’ ook een werkgroep homo- en lesbische emancipatie. Die wil een bijdrage leveren aan de economische zelfstandigheid van homoseksuelen, het doorbreken van vooroordelen en het vergroten van maatschappelijke acceptatie, waardoor homoseksuelen hun eigen plek in de samenleving kunnen innemen. In de werkgroep zitten overigens niet alleen homo’s en lesbo’s. Op dit moment zijn er zelfs alleen hetero’s actief — een goed voorbeeld van integratie. In het algemeen hangt het succes van een homospecifieke invulling van een stedenband vooral af van de samenwerking tussen de gemeente, de Stichting Stedenband en het COC. In Nijmegen zijn de taken als volgt verdeeld: • De gemeente legt de contacten en financiert de Stichting Stedenband, die bestaat uit één betaalde medewerker en een groep vrijwilligers. • De Stichting Stedenband onderhoudt de lokale contacten in Nicaragua, verbindt deze met Nijmegen en zorgt voor de contractuele/technische afhandeling. • Het COC doet vooral fondsenwerving voor uitvoeringsprojecten. Als zo’n actie geld oplevert, kan het bedrag worden verdubbeld met geld uit een ‘kleine-projecten-pot’ van het ministerie van Buitenlandse Zaken. Nijmeegse Werkgroep Homoseksualiteit De vrijwilligers van de Stichting Stedenband hebben zich opgedeeld in werkgroepen. Een daarvan is de Nijmeegse Werkgroep Homoseksualiteit, die deelneemt aan de landelijke uitwisseling en ondersteuning via El Otro Lado, een Nederlandse landelijke homo- en lesbische werkgroep die contacten onderhoudt met lokale homo-organisaties in Nicaragua. El Otro HOMOBELEID UITGELICHT
Lado krijgt ambtelijke ondersteuning van het VIP (Vrouwen Informatie
176
Punt), dat vrouwen-emancipatieprojecten in Nicaragua ondersteunt. Projecten worden geïnitieerd omdat de Nicaraguanen er zelf om vragen. El Otro Lado probeert vervolgens geld te vinden voor de uitvoering. Voorbeelden van projecten zijn het samenstellen van een homo-agenda, sponsoring van sporters om naar de Gay Games te kunnen reizen en ondersteuning van een homocultureel festival.
Een voorbeeld van het werk van de Nijmeegse groep is ondersteuning van het fotocollectief Palomas Blancas y Garzas Morenas (Witte Duiven en Donkere Reigers). Dit project biedt homo’s de gelegenheid in hun bestaan te voorzien en in contact te treden met anderen, waardoor wederzijdse vooroordelen worden weggenomen. Met de opbrengsten van de fondsenwervingsactiviteiten koopt de werkgroep materialen voor het inrichten van een donkere kamer in Masaya. Een deel van het projectgeld is bestemd voor de exploitatie van het fotobedrijf. De Stichting Stedenband bezorgt de fotogroep opdrachten voor het maken van reportages, bijvoorbeeld over projecten die door de stichting worden gesteund. Deze foto’s worden gebruikt bij fondsenwervende- en voorlichtingsactiviteiten in Nijmegen. In Masaya heeft de fotogroep drie exposities gehouden: er waren foto’s te zien van jongeren en van bepaalde plekken in de stad, voor en na de aardbeving van het jaar 2000. Mede door de expositie heeft de fotogroep bekendheid gekregen. Onder stadgenoten wordt hun artistieke werk gewaardeerd. Voorzichtigheid Het is meestal raadzaam om behoedzaam te opereren in de buitenlandse contacten. Een voorbeeld. Tijdens de Roze Lente werden op de TalkExpoShow in Utrecht onlangs homofoto’s uit Nicaragua getoond. Met de fotograaf was de afspraak gemaakt dat de foto’s niet zouden worden geëxposeerd in Nicaragua, want dat zou de afgebeelde homo’s in gevaar kunnen brengen. Nu heeft Utrecht ook een stedenband met een Nicaraguaanse stad, Léon, en toevallig bleek de burgemeester van Léon in Utrecht op bezoek te komen. Hij wilde de tentoonstelling bekijken. Om de gemaakte afspraak niet te schenden, moesten de foto’s voor die gelegenheid worden afgeplakt. De samenwerking tussen Nicaraguaanse homogroepen onderling verloopt lang niet altijd soepel. Zoals in veel Latijns-Amerikaanse landen is er een ‘oude’ garde activisten van het eerste uur, maar ontstaan er steeds meer nieuwe, jonge homogroepjes. Al die groepen zien elkaar gauw als concurrenten, vooral waar het gaat om erkenning van hun positie en het werven van fondsen. Een stevige basis voor ‘homocontacten’ in Nicaragua is Xochiquetzal, een stabiele aidsorganisatie die opereert vanuit Managua en veel aandacht heeft voor homoseksuelen. Deze orgaDEEL 2 - GOOD PRACTICES
nisatie bestaat echter uit ‘oude’ activisten en krijgt weinig tot geen steun van de jongere generatie. Resultaten Stedenbanden kunnen praktische projecten opleveren, die de lokale homobeweging ondersteunen. Daarnaast gaat het natuurlijk ook om wederzijdse leerervaringen en solidariteit. 177
In sommige gevallen kunnen stedenbanden leiden tot bewustwording. Zo meldt Joost Rosendaal, voorzitter van de gemeentelijke Nijmeegse Adviescommissie Homo-/Lesbisch Beleid, dat in de stedenband van Nijmegen met de Russische stad Pskov de gemeente zelf de situatie rond homoseksualiteit in Pskov aan de orde stelde. Dat was voor de politici daar choquerend, maar tegelijk was het een eye opener. Ze moeten hebben gedacht: als de burgemeester van Nijmegen op zo’n vanzelfsprekende manier kan informeren naar de situatie rond homo’s, is het een belangrijk onderwerp en kunnen we er niet omheen. Hoe de stedenband zich ontwikkelt, hangt af van de vragen vanuit de buitenlandse steden en van de respons vanuit Nijmegen. De stedenbandstichtingen vervullen vooral een makelaarsrol. Dat betekent dat projecten qua inzet en financiering door de Nijmeegse homogemeenschap zelf moeten worden opgebracht. Dat kan lastig zijn, maar door periodieke donateursacties lukt het af en toe. Wat de gemeente concreet doet, hangt sterk af van de ambtenaren. In het verleden was er een zeer activistische ambtenaar betrokken bij de stedenbanden: prima, maar zakelijk ging het niet allemaal van een leien dakje. Tegenwoordig krijgt de zakelijke kant meer aandacht. ‘In de relatie met Masaya,’ vertelt Marion Etman, ‘kampen we met het volgende probleem: hoewel de stad al jaren ontwikkelingshulp krijgt, wordt ze steeds armer. Onze hulp en samenwerking zijn nogal versnipperd en zetten daardoor te weinig zoden aan de dijk. Nu zijn we bezig met een strategisch plan: we creëren een brede samenwerking tussen een serie NGO’s (Non-Governmental Organisations) in de gemeenten en de wijken. Door die strategie toe te passen, hopen we meer effect te sorteren. Binnen het Landelijk Beraad Stedenbanden Nederland-Nicaragua (www.lbsnn.nl) zien we hoe de diverse stedenbanden zich ontwikkelen. Sommige steden stoppen ermee, andere willen nog wel een stedenband, maar vooral met een stad in het land van herkomst van immigranten. Dat gebeurt dan in het kader van integratiebeleid. Een aardig idee, maar je bent in zo’n geval niet meer bezig met ontwikkelingssamenwerking. In Nijmegen is er geen sprake van een dergelijke omslag. Hier bestaat een
HOMOBELEID UITGELICHT
groot draagvlak voor ontwikkelingssamenwerking.’
178
12 UTRECHT: MidZomerGrachtfestival Al jaren wordt in de maand juni in en rond het hart van Utrecht -- de Oudegracht -- het MidZomerGrachtfestival georganiseerd, dat zich afficheert als het meest heterogene homoculturele festival van Nederland. En al zeven jaar lang is de begroting kloppend: bijna een wonder gezien de financiële debâcles waarmee homofestivals meestal eindigen. Dat komt door de inzet van professionals uit de commerciële horeca, geld van de gemeente Utrecht, geld van sponsors en horecainkomsten. Het festival kreeg in 2003 de Tolerantieprijs van de gemeente Utrecht.
PROBLEEM
• Het creëren van een grote mate van tolerantie en acceptatie van homoseksualiteit in Utrecht.
PROJECT
• Doel: Het MidZomerGrachtfestival heeft twee belangrijke doelen. Eén: het wil een podium zijn waarop alle Utrechtse homo-organisaties zich eens per jaar gemeenschappelijk kunnen presenteren. Twee: het wil de maatschappelijke tolerantie jegens homoseksualiteit vergroten door de culturele aspecten ervan toegankelijk te maken voor een groot publiek. • Initiatief: gemeente Utrecht. • Samen met: Stichting De Overkant en vele sponsors.
AANPAK
RESULTAAT
• De jaarlijkse organisatie van het MidZomerGrachtfestival in juni. • Geslaagde festivals en de tolerantieprijs van de gemeente Utrecht 2003.
INFORMATIE
• Stichting De Overkant. • www.midzomergracht.nl ‘Stichting De Overkant zet met het MidZomerGrachtfestival een eigentijds homocultureel evenement neer waarin het homoseksuele element nadrukkelijk maar niet opdringerig aanwezig is. Het MidZomerGracht-
DEEL 2 - GOOD PRACTICES
CONTACT
festival benadrukt de overeenkomsten tussen de vele homo- en heteroseksuele leefwijzen in al hun culturele verscheidenheid en niet de verschillen in seksualiteit. Het festival moet daardoor aantrekkelijk zijn voor een breed, nationaal en divers publiek dat in een prettige en typisch Utrechtse sfeer wil feestvieren met homoseksuele mannen en vrouwen. De typische dubbele Utrechtse brug in het logo van het festival symboli179
seert de overeenkomsten tussen de vele homo- en heteroseksuele leefwijzen.’ Zo beschrijft en karakteriseert het MidZomerGrachtfestival dat al jaren financieel en inhoudelijk succesvol verloopt, zichzelf. Het festival begon in 1996 klein, als een tweedaags evenement; het heette toen nog Roze Lente Festival. Het vond plaats rond de Oudegracht en had tot doel de Utrechtse samenleving op een positieve manier te laten kennismaken met de vele aspecten van de homocultuur. Door het succes van het festival leek het logisch om het uit te breiden. De gemeente nam daartoe het initiatief en zo ontstond het MidZomerGrachtfestival. Het groeit ieder jaar. Tegenwoordig duurt het tien dagen en komen behalve muziek, toneel en disco ook literaire activiteiten en sport aan de orde. Er zijn eigenlijk twee hoogtepunten: het MegaPANN-feest, een discofestijn met meer dan drieduizend deelnemers, en de open avond, als op een ponton in de Oudegracht bands optreden. Het festival kan worden gezien als een serie geschakelde modules. Stichting De Overkant, organisator van het festival, zoekt en krijgt de medewerking van de verschillende homo-organisaties in Utrecht, die ieder een eigen onderdeel aanmelden en verzorgen. Twee voorbeelden. Stichting PANN, eerst vooral bekend als de organisatie van de succesvolle ‘integratiefeesten’ voor jongeren, had in de zomer al haar MegaPANNfeest; door dat feest iets te verschuiven kon het gaan fungeren als opening van het MidZomerGrachtfestival. Volleybalvereniging V.L.E.R.K. wilde graag een volleybaltoernooi organiseren en kon dat gaan doen in het kader van het festival. Nadere informatie geven twee vrouwen uit het bestuur van Stichting De Overkant, Carla de Groot en Carla van de Grift (penningmeester). De eerste is bedrijfsleider van discotheek De Roze Wolk, de andere is bij het festival betrokken geraakt via volleybalvereniging V.L.E.R.K. (Vlechten Los En Rennen Kreng). Carla de Groot: ‘Ieder jaar komt er wel iets nieuws bij. In het tweede jaar hebben we subsidie aangevraagd en gekregen van de provincie voor een avond met klassieke muziek, een soort tegenhanger van het MegaPANN-feest. Dat werd een succes. Toen zijn we gaan kijken of de gemeente het goed vond dat de gracht een avond dichtging. Het mocht, HOMOBELEID UITGELICHT
en zo kwam die ponton in de gracht te liggen en hadden we een prachtig
180
podium. Bij het eerste lustrum in 2001 had het festival een duidelijk multicultureel accent: er speelden bands uit onder meer Curaçao en Afrika. ‘Het is best moeilijk om mensen uit niet-westerse culturen erbij te betrekken, omdat daar op homoseksualiteit nog altijd een zwaar taboe rust,’ zegt Carla de Groot. ‘Gelukkig hebben we zelden problemen met artiesten, of
ze nou homo zijn of niet. Ze worden gewoon betaald en komen spelen.’ Dat geldt niet voor de inwoners van de partnerstad van Utrecht, Léon in Nicaragua. Op homoseksualiteit stond in Nicaragua enkele jaren geleden nog de doodstraf, die soms daadwerkelijk werd voltrokken. Vandaar dat in het festival ook ooit een benefietavond voor homo-organisaties in Nicaragua was opgenomen. Tolerantieprijs van de stad Utrecht In 2003 ontving het MidZomerGrachtfestival de Tolerantieprijs van de stad Utrecht. Naar de mening van de jury is het festival ‘een eigentijds homocultureel evenement waarin het homoseksuele element nadrukkelijk maar niet opdringerig aanwezig is.’ De jury prees vooral de bijdrage aan de integratie, emancipatie en interculturalisatie van homoseksualiteit: ‘Deze doelstellingen liggen in het verlengde van het gemeentelijk beleid, en worden door middel van de geleverde activiteiten op een heldere wijze gemanifesteerd en gerealiseerd. De brede, laagdrempelige programmering van het festival draagt er zorg voor dat op het gebied van sociaal-maatschappelijke, culturele, sportieve en recreatieve evenementen ruimschoots gelegenheid wordt geboden voor actieve participatie, waardoor onderlinge solidariteit (mede) tot stand kan worden gebracht. Het festival is in de afgelopen jaren tot stand gekomen door de vrijwillige en enthousiaste inzet van talloze vrijwilligers, zowel op organisatorisch als uitvoerend niveau. Deze inzet is niet onopgemerkt gebleven, het resultaat is navenant en mag opmerkelijk worden genoemd. De uitstraling blijft niet tot het festival beperkt, maar vormt een bindende factor binnen de Utrechtse samenleving voor individuen en organisaties die zich wensen in te zetten voor de homo- en lesbische emancipatie in de meest brede zin.’ Organisatie en financiën Een team van zo’n dertig vaste vrijwilligers uit alle geledingen van de Utrechtse bevolking (homo en hetero door elkaar) vormt de kern van de organisatie. In circa twaalf projectgroepen, een overkoepelend productiebureau en een stichtingsbestuur werken deze vrijwilligers zo’n negen maanden per jaar in de avonduren en de weekenden aan de voorbereiDEEL 2 - GOOD PRACTICES
ding van het MidZomerGrachtfestival. Tijdens het festival zelf wordt de organisatie nog eens versterkt met zo’n vijftig extra vrijwilligers, verspreid over de diverse festival-locaties. Bovendien wordt er elk jaar nogal wat werk verzet door de diverse Utrechtse homo-organisaties, die zich tijdens het festival presenteren. Penningmeester Carla van de Grift: ‘We hebben een begroting van rond de 50.000 euro. De gemeente betaalt de helft, de andere helft komt 181
uit advertentieverkoop, incidentele sponsorbijdragen en een bijdrage van de horeca-ondernemers: de horeca zet een deel van haar omzet voor ons opzij. Zo schrapen wij dus ons geld bij elkaar. Vaste sponsor is brouwer Interbrew en sinds kort hebben we een nieuwe sponsor, City FM, dat is een lokale omroep.’ Carla de Groot: ‘Wij zijn de enige roze organisatie in Nederland die festivals organiseert die niet failliet gaan. Het geheim is dat we goed op onze centen passen en prima banden hebben met de horeca. Als het verkeerd dreigde te gaan, konden we met de horeca regelingen treffen over afbetaling en zo. Dat is gegaan in goed overleg en naar tevredenheid van iedereen.’ ‘Van tevoren de financiële dekking helemaal rond hebben, dat is vrijwel onmogelijk,’ zegt Carla van de Grift. ‘We weten wat we krijgen aan subsidie, we weten wat we krijgen van Interbrew en City FM, we weten ongeveer wat we krijgen van de horeca en voor de rest weten we niks. Ik zeg tegen iedereen: denk erom, zuinig zijn. Er wordt gewerkt met budgetten en er wordt op gelet dat die niet worden overschreden. Wanneer iemand met een wild plan komt, moeten we kijken of we elders iets kunnen schrappen. Wilde plannen zijn leuk, maar er moet geld zijn. Door de sponsoring hebben we tamelijk zekere inkomsten, en ik denk dat de meeste festivals stuklopen op onzekere inkomsten. Zij halen het geld uiteindelijk niet binnen. Als overkoepelende organisatie proberen we samenwerking met andere clubs te vinden, zodanig dat die andere club een activiteit organiseert. Wij geven eventueel in een eerste en een tweede jaar een bijdrage, maar daarna moet zo’n club die activiteit financieel zelfstandig kunnen opzetten. Op die basis doen een heleboel clubs mee. In het begin heeft de provincie een eenmalige subsidie gegeven onder de noemer “cultuur”, niet onder de noemer “roze”. Dat was voor de avond met klassieke muziek, op de vrijdag. Op de zaterdag maken we tot één uur herrie, dan is het ook wel leuk als we op een andere dag iets rustigers kunnen aanbieden, ook voor de omwonenden. Niet iedereen houdt van popmuziek en disco. Elk jaar hebben we op ambtelijk niveau een gesprek met de gemeente over de subsidie. Dan wordt besproken wat zij van ons verwachten en hoe wij ons festival invullen, en of dat op elkaar aansluit. Tot nu toe konHOMOBELEID UITGELICHT
den we ons geld besteden zoals wij dat nodig vonden, maar nu zitten er
182
wel een paar restricties aan: een deel moet inhoudelijk worden besteed, dus bijvoorbeeld aan een literair festival. We mogen dit jaar nog twee derde van het subsidiebedrag aan het feest besteden, volgend jaar moet dat naar een derde. Dus dan moeten we andere activiteiten gaan verzinnen en het feest meer zichzelf laten bedruipen. De prioriteiten van het gemeentelijk emancipatiebeleid veranderen.’
Een paar jaar geleden ontstond er grote spanning toen bleek dat het festival opeens uit de gemeentebegroting was geschrapt. Er werd gelobbyd bij alle politieke partijen in de gemeenteraad, er werd steun gezocht van de andere homo-organisaties in Utrecht, en toen kon via een amendement van GroenLinks en de SP de subsidie worden veiliggesteld. Carla van de Grift: ‘De gemeente dacht alleen maar aan bezuinigen, ze hadden niet echt een motivatie. Ons argument was: het MidZomerGrachtfestival is het enige homo-evenement in de stad dat gesubsidieerd wordt en dat evenement moet blijven. Wanneer de subsidie wegvalt, krijgen we een uitgekleed festival, stoppen doen we niet.’ Carla de Groot: ‘In organisatorisch opzicht zijn de afspraken met de gemeente uitstekend. Alles gaat volgens het boekje. Er is een hoop te regelen: de brandweer moet weten wat je van plan bent, je moet de straat openhouden, er moeten hekken zijn op de pontons, er moet een EHBOpost zijn, je mag maar een bepaalde hoeveelheid decibellen aan geluid produceren, enzovoort. Een paar jaar geleden mocht het nog maximaal tachtig decibel zijn. Tijdens de avond op de gracht belde de meneer van de dienst Stadsbeheer mij om het kwartier dat we eroverheen gingen. Nu komt dat niet meer voor. De contacten voor de regelgeving lopen via Stadsbeheer. Dat is ook de dienst waar we de vergunning voor het festival moeten aanvragen, en met hen zijn we in overleg of we het goed doen. De politie vindt het leuk om met ons te werken, omdat er bijna nooit iets vervelends gebeurt. We krijgen dan ook geen klachten van omwonenden meer. Om één uur gaat de stekker eruit en mag er niet meer getapt worden. Als iemand dan nog doortapt krijgt hij van ons op zijn sodemieter, want anders hebben we een probleem en kunnen we volgend jaar niet meer draaien. Het gaat gewoon om: netjes je afspraken nakomen en goed overleggen, met Stadsbeheer, met de politie.’ Vrijwilligers Het MidZomerGrachtfestival draait voor een belangrijk deel op vrijwilligers en kampt, net als alle organisaties die met vrijwilligers werken, met het probleem dat de animo afneemt. In het bestuur van Stichting De Overkant zitten mensen die mede aan de wieg van het festival hebben gestaan. De Groot: ‘Vernieuwing is altijd nodig, maar het is zo moeilijk DEEL 2 - GOOD PRACTICES
om nieuwe krachten te krijgen. Veel jonge mensen willen alleen in korte tijd projectmatig iets doen en liefst betaald. We proberen wel steeds om jongeren bij het festival te betrekken. We hebben er nu een paar, die werken twee, drie jaar bij ons. Over het algemeen vinden jongeren vrijwilligerswerk niet belangrijk. Ik ken genoeg jongeren van 16, 17 jaar, die zijn helemaal niet bezig met vrijwilligerswerk. Zelfs als we ze betalen, willen ze niet.’ 183
Projectmatig werken zou een oplossing kunnen zijn, maar dat vereist een omslag in het denken. Van de Grift: ‘Je kunt het hele MidZomerGrachtfestival zien als een project, alleen komt het elk jaar terug. Een, twee of drie keer ’s avonds iets doen, daar kun je mensen nog wel voor krijgen, bijvoorbeeld om bij het openingsfeest een avond achter de kassa te zitten. Maar je een heel jaar lang inzetten voor zo’n festival, dat lukt niet. De voorbereiding duurt lang: negen tot tien maanden.’ Verhouding mannen/vrouwen in de organisatie Carla de Groot: ‘Er zitten in onze organisatie niet alleen vrijwilligers, er zijn ook mensen uit het bedrijfsleven, uit de commerciële sector. Het is een mix. Als je kijkt naar de verhouding mannen/vrouwen in de organisatie, dan zie je ook een goede mix. Dat is uitzonderlijk, want over het algemeen zijn de heren sterk oververtegenwoordigd in dit soort clubs. In de kern van de organisatie zitten nu drie vrouwen. Bij de organisaties waar we mee samenwerken, zitten inmiddels ook meer vrouwen. Bij vergaderingen zie je dat er toch weer voornamelijk mannen komen opdagen. Daar zit ik niet mee, ik vind het af en toe eigenlijk wel een verademing. Ik moet zeggen dat ik gemengd werken leuk vind en als er meer mannen zijn vind ik dat helemaal niet erg. Het aantal actieve organiserende lesbische vrouwen in de commerciële horeca is klein. Er zitten wel veel vrouwen in de alternatieve sector. Ik vind dat mannen over het algemeen zakelijk zijn; zakelijke vrouwen zijn er weinig. En als je iets organiseert, moet je het nu eenmaal zakelijk aanpakken. Met mannen is dat makkelijk; je kunt enorm knallen en botsen, maar dan is het ook klaar. Vrouwen komen zeven jaar later nog terug op dat soort discussies. Daarom werkt het misschien beter als er meer mannen in een bestuur zitten. Bij Stichting
HOMOBELEID UITGELICHT
De Overkant hebben we in ieder geval een goede werkrelatie.’
184
13 Leeuwarden: Anna Blaman Huis Het Anna Blaman Huis, voorheen het Lesbisch Archief Leeuwarden, is de laatste jaren uitgegroeid tot een volwaardige culturele instelling in de Friese hoofdstad. Dat is niet in de laatste plaats te danken aan een nieuwe politiek van zichtbaarheid en openheid.
PROBLEEM
PROJECT
• Hoe maak je homoseksualiteit in een plattelandsprovincie zichtbaar? • Doel: het verbeteren van de zichtbaarheid van homoseksualiteit. • Initiatief: Anna Blaman Huis. • Samenwerking met: overheden en andere culturele instellingen in Leeuwarden, Homoplatform Fryslân. Het homoplatform bestaat uit: het CHJC, COC Friesland, De Kringen, Homokoor Onder Anderen en de Werkgroep Geloof en Homoseksualiteit Friesland. • Looptijd: permanent.
AANPAK
• Persoonlijke contacten met beleidsambtenaren. • Het opzetten van projecten en activiteiten: Emancipatieprijs, Roze Week, Roze Weekend en Roze Filmweek (i.s.m. Filmhuis Leeuwarden). • Samenwerking met niet-homoseksuele organisaties en instellingen.
RESULTAAT
• Erkenning van het Anna Blaman Huis als culturele kernvoorziening van de gemeente Leeuwarden. • Een hernieuwde subsidierelatie met de provincie. • Grotere bekendheid bij homoseksuelen en niet-homoseksuelen. • Brochure Gay-paadwizer/Gay-wegwijzer voor homoseksuelen in Friesland. • Froukje Hernamdt, directeur van het Anna Blaman Huis:
[email protected] Een stille, gedempte brede gracht in Leeuwarden. Ongeveer halverwege de straat ligt een achttiende-eeuws pand dat zich alleen maar van zijn
DEEL 2 - GOOD PRACTICES
CONTACT
buren onderscheidt door de opvallende, helgroene borden naast de deur en tussen de grote ramen borden met de tekst: Anna Blaman Huis, vestiging stichting IHLIA. Sinds zes jaar kan het Anna Blaman Huis jaar beschikken over dit mooie pand. Er zijn vijf medewerkers, van wie er twee een ID-baan hebben. Sinds 1999 werkt het Anna Blaman Huis nauw samen met het Homo185
dok in Amsterdam. De twee organisaties doen dat onder de noemer IHLIA (Internationaal Homo-/Lesbisch Informatiecentrum en Archief), dat in feite één organisatie is, met een gezamenlijk bestuur en twee locaties. De samenwerking is prima. Werd er aanvankelijk vreemd aangekeken tegen de grote geografische afstand tussen de twee locaties, tegenwoordig worden veel zaken afgehandeld via internet en is de locatie minder belangrijk. Er bestaat een zekere mate van taakverdeling. Het IHLIA kreeg enkele jaren geleden een substantiële som (662.000 euro) van het kabinet in het kader van het zogeheten ‘rechtsherstel’ voor homoseksuelen. Dat bedrag is bestemd voor een expositiefaciliteit waarin de relatie tussen homoseksualiteit en de Tweede Wereldoorlog centraal staat. Met de toekenning van het bedrag heeft het IHLIA gekozen voor een taakverdeling tussen de twee locaties. Leeuwarden krijgt als zwaartepunten: archieven, geluid, objecten en leesbibliotheek. De vestiging in Amsterdam krijgt als zwaartepunten: wetenschappelijke en historische bibliotheek, beeldmateriaal en expositie. Het huidige Anna Blaman Huis is het vroegere Lesbies Archief Leeuwarden, dat in heel lesbisch (en niet-lesbisch) Nederland een reputatie had van rechtgeaard lesbisch feminisme en eigenzinnigheid; zo was alle materiaal alfabetisch opgeborgen onder de voornaam van de, uiteraard vrouwelijke, auteur. Eigenzinnig zijn ze nog steeds in Leeuwarden, in de zin dat ze goed weten waar ze mee bezig zijn, maar het Anna Blaman Huis — archief, bibliotheek en documentatiecentrum — heeft tegenwoordig de deuren naar de buitenwereld wijd opengegooid. Van sektarisme is geen sprake meer. Openheid en samenwerking Toen Froukje Hernamdt vijf jaar geleden solliciteerde naar de baan van directeur wist ze, hoewel ze al jaren met een vriendin samenwoonde, amper wat het COC was. Ze zegt dat dat een voordeel was, omdat ze onbelast de organisatie en het Friese roze leven instapte. Onbelast kon ze zo haar politiek van openheid inzetten. Dat deed ze door haar netwerk uit te breiden: ze maakte kennis met wethouders, gemeenteraadsleden, gemeenteambtenaren en provincieambtenaren, met culturele instellingen in Leeuwarden en met de homowereld, waar het COC tot dan toe de scepHOMOBELEID UITGELICHT
ter zwaaide. Haar boodschap was simpel: hier zijn we, kom eens langs om
186
een kop koffie te drinken, we staan open voor iedereen. Dat was niet overbodig: er zijn ook tegenwoordig nog genoeg wethouders en provinciale bestuurders die bij wijze van spreken nog nooit een homo hebben gezien. De borden op de gevel waren een doelbewuste keuze voor openheid en zichtbaarheid, al betekende dat wel een een zeker risico. Drie deuren ver-
derop zit een moskee. Froukje Hernamdt: ‘Daar hangt een bordje op met het woord “moskee”, dus wij vonden dat we ook wel een bordje konden hebben. Problemen met de moskee zijn er nooit geweest. Als er op vrijdag een groepje voor de deur staat te wachten, loop ik daar doorheen en zeg ik netjes gedag. Maar in het algemeen verhardt de situatie op straat wel, ook hier in Friesland. Opgeschoten jongelui roepen wel dingen, ja.’ Friesland is een plattelandsprovincie, waar het geloof nog een belangrijke rol speelt. ‘Je komt niet verder als je polariseert, en zeker niet als je geen rekening houdt met het feit dat er ook veel homoseksuele gelovigen zijn. Met elkaar in gesprek blijven, dat is een strategie die goed werkt. Meedoen in reguliere overleggen, bijvoorbeeld in het DOL (Directeuren Overleg Leeuwarden), waarin de directeuren van alle openbare en culturele instellingen in Leeuwarden zijn verenigd.’ Froukje Hernamdt is zelfs voorzitter van het DOL. Het kennen van haar mededirecteuren heeft grote voordelen, omdat het de samenwerking vergemakkelijkt: ‘Heb ik eens een zaaltje nodig voor een lezing, dan kan ik dat soms gratis of bijna voor niks krijgen.’ Op een specifiek punt wordt er intensief samengewerkt in Friesland: de archieven en documentatiecentra zijn bezig met een verregaande samenwerkingsoperatie onder de naam Tresoar (www.tresoar.nl). De toekomstplannen van het Anna Blaman Huis zijn niet los te zien van deze ontwikkeling, die leidt tot een grote, gesubsidieerde archiefconcentratie. Door haar profilering in het DOL heeft Froukje Hernamdt het voor elkaar gekregen dat het Anna Blaman Huis door de gemeente Leeuwarden niet meer tot de welzijnsinstellingen wordt gerekend, maar wordt beschouwd als een culturele voorziening. Het Anna Blaman Huis is zelfs een van de zogeheten culturele kernvoorzieningen, wat betekent dat het bij een eventuele bezuiniging uit de wind wordt gehouden. Voor het COC was het even wennen dat er een actieve medespeler op de markt was verschenen, die zich ook met het lokale beleid bezighield. Er was de afgelopen jaren nogal wat commotie over het felle verzet van het COC tegen een ambtenaar van de burgerlijke stand in buitengewone dienst, mevrouw Eringa, die op grond van gewetensbezwaren geen huwelijken tussen personen van hetzelfde geslacht wilde sluiten. De gemeente ontsloeg de ambtenaar, maar moest dat later op bevel van de rechter DEEL 2 - GOOD PRACTICES
ongedaan maken. De rechtszaak en de schadevergoeding die de gemeente aan mevrouw Eringa moest betalen, kostten veel geld. Geld dat de gemeente misschien beter aan andere dingen had kunnen uitgegeven. Door de felle opstelling van het COC tegen mevrouw Eringa maakte de vereniging het zich moeilijk in de betrekkelijk kleine stad die Leeuwarden is. Daardoor kwam het Anna Blaman Huis meer in het vizier als aanspreekpunt van de gemeente in homozaken. 187
Homoplatform Fryslân Het Anna Blaman Huis was de voornaamste initiatiefnemer van het Homoplatform Fryslân. Froukje Hernamdt: ‘Toen ik net directeur was van het Anna Blaman Huis was alles zo versnipperd, er was zo weinig contact tussen de homo-organisaties. Ik kreeg steeds vaker de vraag: kunnen we niet wat meer samenwerken? Uiteindelijk heeft dat geresulteerd in het Homoplatform Fryslân; het opzetten daarvan duurde tweeënhalf jaar. Na een jaar trad ook het COC toe. Voor hen was de nieuwe concentratie van groepen lastig, omdat zij zichzelf tot dan toe als de homoseksuele moederkerk van Friesland hadden gezien.’ In het platform zijn naast het Anna Blamanhuis vertegenwoordigd: het CHJC (Christelijk Homo Jongeren Contact), het COC Friesland, De Kringen, het Homokoor Onder Anderen en de Werkgroep Geloof en Homoseksualiteit Friesland. De deelnemers komen dus vooral uit de kerkelijke hoek. Het is de bedoeling dat het platform als onafhankelijke stichting los van het Anna Blaman Huis opereert. Het is geen culturele instelling. De provincie is de voornaamste subsidiegever van het Homoplatform Fryslân. ‘In tegenstelling tot de gemeente Leeuwarden is de provincie Friesland lastig bij het geven van subsidies,’ vertelt Hernamdt. ‘Ze kijken alles dubbel na. In het begin dacht ik dat ik me steeds moest bewijzen, meer dan anderen, maar nu geloof ik dat ze voor iedereen streng zijn. Ze willen altijd dat we onze activiteiten als project beschrijven. In archieftermen is dat makkelijk, dan leveren we bijvoorbeeld een bepaald aantal titelbeschrijvingen per jaar. Voor de activiteiten van het homoplatform wordt het al lastiger. Een expositie, dat kan nog wel. Vorig jaar hadden we in het kader van de Roze Week een expositie met foto’s van Marian Bakker over homohuwelijken, bij gelegenheid van het verschijnen van het boek Wij gaan ons echt verbinden van Tineke Kalk en Corrie Rikkers. Die foto’s hingen een tijdje in het stadskantoor, dat vergroot de zichtbaarheid natuurlijk. Die week hadden sommige winkeliers hun etalages een roze tintje gegeven, ook met foto’s en zo. De bevolking reageerde heel normaal. Onlangs gaf het homoplatform een tweetalige brochure uit, de Gaypaadwizer/Gay-wegwijzer. Daarin stellen de deelnemende organisaties van het platform zich voor, en ook staan er adressen in, onder meer op het gebied van hulpverlening. Andere belangrijke activiteiten van het HOMOBELEID UITGELICHT
platform zijn de Roze Week (in de zomer) en het Roze Weekend (in de
188
winter). Het Roze Weekend is doelbewust gepland in de winter, omdat er anders zo lang niets te doen is voor homoseksuelen. Zie voor de programma’s www.homoplatformfryslan.nl. Het Homoplatform Fryslân reikt een emancipatieprijs uit, It Roze Pompeblêd. Froukje Hernamdt: ‘Dit jaar, 2004, wordt de prijs pas voor de vierde keer uitgereikt, maar hij is al heel bekend in de provincie. Vorig jaar ging
It Roze Pompeblêd naar Dini Stavenga-van der Waals, destijds voorzitter van de Raad van Kerken in Friesland. Want zoals ik al zei, we zijn een plattelandsprovincie en de kerk blijft hier belangrijk.’ Mevrouw Stavenga-van der Waals kreeg de prijs omdat zij in de Raad van Kerken zo’n positieve houding aanneemt ten opzichte van homoseksualiteit. Eenzame ouderen Buiten Leeuwarden is er in de Friese steden niet veel te doen voor homo’s en lesbo’s. ‘Je hoort vaak dat mensen daar ook niet veel behoefte aan hebben,’ zegt Froukje Hernamdt. ‘Ze gaan liever naar Leeuwarden, daar vallen ze ook minder op. We zijn nu wel met een project voor ouderen bezig, die vertellen vaak verschrikkelijke verhalen over eenzaamheid en ook over discriminatie. Het Homoplatform Fryslân wil een steunpunt oprichten voor ouderen, dat in eerste instantie bedoeld is om elkaar te ontmoeten. Maar we willen verder gaan, we willen uitzoeken hoeveel homoseksuele ouderen er in de provincie zijn en waar ze precies behoefte aan hebben. Misschien willen ze in sommige plaatsen wel bij elkaar wonen. Daarnaast is de Algemene Nederlandse Bond voor Ouderen (ANBO) gestart met de organisatie van regionale bijeenkomsten voor homo-ouderen, ook in Friesland. Activiteiten voor roze ouderen zijn vaak hoogdrempelig voor de doelgroep. Het is daarom belangrijk dat het Friesch Dagblad onlangs een artikel heeft gewijd aan die problematiek en aan het ouderenproject van het homoplatform. Het Friesch Dagblad, dat in de provincie veel wordt gelezen, had nog nooit aandacht aan homoseksualiteit besteed. Met de komst van een nieuwe verslaggeefster is dat veranderd.’ Met name de problematiek van ouderen is door Froukje Hernamdt aangegrepen om te protesteren tegen bezuinigingen door Gedeputeerde Staten, die in hun septembernota 2004 stelden dat een apart budget voor homo-emancipatie niet langer noodzakelijk werd geacht. De structurele geldstroom die naar het Anna Blaman Huis en het COC gaat moet voldoende zijn, zo luidt de redenering, en daarom werd er ruim zes procent gekort op het budget van bijna een ton in euro’s dat voor verdere projecten op het gebied van minderheden en samenlevingsopbouw op de begroting stond. De protesten van Hernamdt hebben veel reacties losgeDEEL 2 - GOOD PRACTICES
maakt, maar dat heeft geen invloed gehad op de bezuiniging.
189
14 NIJMEGEN: oog voor diversiteit Lokaal homobeleid wordt uitgevoerd op de werkvloer, dat wil zeggen in instellingen en wijken. Daar blijkt het steeds opnieuw lastig om de aandacht voor homoseksualiteit vast te houden. Iedereen hoort wel eens opmerkingen als ‘Dat komt bij ons niet voor’, ‘Homoseksualiteit is tegenwoordig geen probleem meer’, ‘Homoseksualiteit is een privé-zaak’ en ‘De homo-emancipatie is voltooid met het huwelijk’. Zulke opmerkingen en meningen zijn gebaseerd op verkeerde veronderstellingen. Vaak zijn ze ook een excuus om niet verder over homo-emancipatie na te denken. Vooral waar veel wordt samengewerkt met een algemeen publiek is homo-emancipatie helemaal niet zo vanzelfsprekend. Bovendien lijkt het er wel eens op, dat het wiel telkens opnieuw moet worden uitgevonden. Kennis over veranderingsprocessen wordt binnen de meeste organisaties niet automatisch doorgegeven. Daarom wordt in dit hoofdstuk een project gepresenteerd dat weliswaar al enige tijd is afgerond, maar dat zijn actualiteitswaarde nog niet heeft verloren.
PROBLEEM
• Gemeentelijke diensten nemen de uitgangspunten van het homoemancipatiebeleid onvoldoende over.
PROJECT
• Doel: uitvoering van het door de gemeente Nijmegen vastgestelde homo-emancipatiebeleid en zorgdragen dat het beleid werd overgenomen door de diverse gemeentelijke instellingen. • Initiatief: gemeente Nijmegen. • Samenwerking met: Adviescomissie Homo-/Lesbisch Beleid en welzijnsorganisatie Tandem. • Looptijd: 1993-1999.
AANPAK
• Het project werd uitgevoerd binnen vier Nijmeegse instellingen, te weten Tandem Welzijnsorganisatie, Nijmeegse Instelling voor Maatschappelijk Werk (NIM), Politie Gelderland-Zuid en het antidiscriminatiebureau. • Het aanstellen van een projectleidster.
HOMOBELEID UITGELICHT
• Attitudetraining bij de welzijnsorganisatie.
190
• Het houden van een schriftelijke enquête, na een jaar. • Het instellen van de Werkgroep Homoseksualiteit. RESULTAAT
• De instelling van het Roze Meldpunt bij het antidiscriminatiebureau. • Ontwikkeling van strategie en methodiek binnen Tandem, het NIM en de politie.
• Diverse publicaties, bijvoorbeeld het boek Oog voor diversiteit, dat bedoeld is als handleiding voor functionarissen in het sociaal-cultureel werk die het emancipatieproces van homoseksuelen willen bevorderen. • Ingrid van Hoorn, Oog voor diversiteit. Homo/lesbische emancipatie in het sociaal-cultureel werk (Nijmegen, 1999). Op dit boek is de informatie in dit hoofdstuk gebaseerd. In 1988 bracht de gemeente Nijmegen een beleidsnota uit over homoseksualiteit, Meer dan tolerantie. Bij een inventarisatie in 1992, aan het einde van de planperiode van vier jaar, bleek dat de nota eigenlijk weinig concreets had opgeleverd. Kennelijk was er meer nodig om te zorgen dat de verschillende gemeentelijke diensten de uitgangspunten van het homo-emancipatiebeleid overnamen en uitvoerden. Er werd een projectleidster benoemd, Tiny Zijlstra, aanvankelijk voor twee jaar, later voor in totaal zes jaar. Aanvankelijk stonden de homo-organisaties huiverig tegenover het project, omdat ze bang waren dat de gemeente te machtig zou worden en met geld en invloed de zelforganisaties zou inkapselen. Die angst bleek ongegrond, maar speelde gedurende de looptijd van het project wel een rol. Training bij Tandem Projectleidster Tiny Zijlstra verwachtte nogal wat weerstand bij de medewerkers van welzijnsorganisatie Tandem. Veel mensen ervaren de confrontatie met homoseksualiteit als bedreigend. In de opleiding wordt er geen aandacht aan het onderwerp besteed. Allereerst ging Zijlstra in gesprek met medewerkers om te kijken hoe men tegen homoseksualiteit aankeek. Homoseksualiteit bleek binnen de organisatie niet alleen onzichtbaar, maar ook vrijwel onbespreekbaar. De homoseksuele collega’s durfden niet voor hun seksuele voorkeur uit te komen. Problemen rond homoseksualiteit in de wijk werden niet of nauwelijks gesignaleerd en als dat wel het geval was, werd er geen prioriteit aan gegeven. Om de onzichtbaarheid te doorbreken koos de projectleidster voor een attitudetraining bij de medewerkers van Tandem, die hen bewust zou
DEEL 2 - GOOD PRACTICES
INFORMATIE
maken van hun beroepshouding jegens homoseksualiteit. De directie stond erachter: dat was belangrijk voor de legitimering van het project, en het maakte het voor de Tandem-medewerkers gemakkelijker om mee te doen. Uiteindelijk deed ongeveer de helft van hen mee. De training bestond uit een theaterproject in de vorm van zogeheten ‘meespeeltheater’. In overleg met drie dramadocenten werd een spelsi191
tuatie opgezet waarin ‘buurthuis Zuiderwind’, gelegen in een sociaal kwetsbare wijk, de hoofdrol speelt. In het buurthuis werken vier personen: een opbouwwerker, een vrijwilliger en twee sociaal-cultureel werksters, van wie er één lesbisch is. De lesbische medewerkster wordt steeds meer bedreigd door de vrijwilliger. De bedoeling was dat het publiek actief meespeelde en door interventies de loop van het stuk mede bepaalde. Na afloop bespraken de deelnemers de effectiviteit van de interventies. Omdat het stuk uit het leven gegrepen was, raakten de processen die zich afspeelden aan het leven van de medewerkers, zeker wanneer zij zelf homoseksueel waren. Ze werden zich ervan bewust dat het risico van uitsluiting en intimidatie steeds op de loer lag en probeerden het risico te verkleinen, bijvoorbeeld door hun homoseksualiteit te verzwijgen. De training werd gunstig ontvangen. Zijlstra stelde een brochure samen waarin zij het verloop van de training beschreef, maar behalve de organisatie voor opbouwwerk O & O in Eindhoven (tegenwoordig Loket W) nam geen andere gemeente het initiatief over. Ook binnen Tandem leidde het initiatief niet direct tot een vervolg. Kennelijk was de redenering: we hebben een leidster voor het homoproject, dus hoeft niemand zich er verder persoonlijk mee bezig te houden. Na een jaar hield Zijlstra een schriftelijke enquête onder de collega’s om te zien in hoeverre het thema homoseksualiteit nog leefde bij Tandem. Dat viel tegen. Het merendeel van de respondenten zei geen homoseksuele of lesbische collega, vrijwilliger of cliënt in de wijk te kennen. De conclusie moest zijn dat Tandem slecht toegankelijk was voor homoseksuelen. In de verlenging van het project probeerde Zijlstra vooral de deskundigheid van de medewerkers te bevorderen. Binnen Tandem werd een werkgroep homoseksualiteit in het leven geroepen, waarin vier medewerkers twee uur per week aan het onderwerp konden besteden. Zij kregen tot taak plannen te ontwikkelen voor de aanpak van het thema homoseksualiteit in de wijken. Allereerst onderzochten ze wat hun eigen houding was en spraken ze daarover met collega’s, die op deze wijze bij de zaak werden betrokken. Ze lazen artikelen over homoseksualiteit en bezochten een homobar. Ze leerden omgaan met de opvallend negatieve reacHOMOBELEID UITGELICHT
ties van enkele collega’s op hun lidmaatschap van de werkgroep.
192
Het gebrek aan kennis bleek nog groter dan verwacht. Allereerst moest er dan ook een interne opleiding worden ontwikkeld voor een geselecteerde groep sociaal-cultureel werkers. Met die opleiding als achtergrond ontwikkelden de cursisten een experimenteel project waarmee ze een homovriendelijk aanbod gingen doen in de wijk. Om de positie van de homoseksuele werkers binnen de instelling te verbeteren, werd er een intern ser-
vicepunt opgericht. De legitimatie daarvan was de bepaling in de Arbo-wet dat elk bedrijf verplicht is een antidiscriminatiecode op te stellen. De cursus Tijdens de cursus werd allereerst vastgesteld wat de deelnemers straks dienden te kennen en te kunnen: • De cursisten leren de ‘roze sociale kaart’ van Nijmegen kennen. • Ze moeten in grote lijnen op de hoogte zijn van de geschiedenis van de emancipatie van homoseksualiteit in Nederland. • Ze moeten weten welke diversiteit in leefstijlen en overlevingsstrategieën er bestaan. • Ze moeten bekend zijn met het normen- en waardenstelsel dat in de diverse culturen en religies bestaat rond homoseksualiteit. • Ze moeten leren praten over homoseksualiteit en leren openstaan voor ‘de ander’ en ‘anders zijn’. • Ze weten hoe discriminerend gedrag moet worden tegengaan. De deelnemers waren van HBO-niveau en moesten van tevoren al een open houding ten opzichte van homoseksualiteit hebben. Aanvankelijk gaven vooral vrouwen binnen de organisatie zich op voor de cursus; na enig lobbywerk meldden zich alsnog drie mannen aan. De in totaal zestien deelnemers aan de cursus kwamen een dagdeel per maand bij elkaar. Bovendien maakten ze huiswerk. In de cursus werden de deelnemers vooral aangesproken op de ervaringen die ze hadden vanuit hun eigen identiteit. Wie ervaring heeft met een bepaalde vorm van discriminatie, bijvoorbeeld als zwarte in een blanke samenleving, kan discriminatie en uitsluiting herkennen. Door aan te sluiten bij bestaande ervaringen kan het proces van discriminatie van homoseksuelen duidelijker worden gemaakt. Het hing van de wensen van de cursisten af welke onderwerpen aan de orde kwamen. Thema’s waren bijvoorbeeld: coming out, religie, vooroordelen en beeldvorming. Manieren vinden om homoseksualiteit met collega’s te bespreken en op de agenda te houden — dat blijft steeds belangrijk. De cursusbijeenkomst over coming out ging bijvoorbeeld over het vertellen van geheimen. Nadat de cursisten eerst hadden gebrainDEEL 2 - GOOD PRACTICES
stormd over de literatuur die ze over dit onderwerp hadden gelezen (met daarin trefwoorden als angst, opluchting, bevrijding, mijlpaal, avontuur en teleurstelling) werkten ze schriftelijk uit hoe het was om met een geheim rond te lopen en dat al dan niet te openbaren. In een tweede schrijfopdracht werkten de cursisten uit hoe het voelde wanneer je in een groep de enige was die met een bepaald probleem zat. Als huiswerk konden de cursisten kiezen uit een drietal opdrachten: 193
• Vraag een onbekende homoseksuele man of vrouw hoe zijn of haar coming out verliep. • Zoek uit welke gespreksgroepen er in Nijmegen bestaan voor mensen met coming-outproblemen en praat eens met de leiding van zo’n groep. • Praat eens met een homoseksuele collega over de betekenis van coming out op de werkplek. Met name voor de homoseksuele en lesbische collega’s bleek de cursus nogal confronterend te zijn. Het was moeilijk om de professionele afstand te bewaren. Ondersteuning door collega’s en vrijwilligers bleek steeds een belangrijke voorwaarde om goed te kunnen functioneren. Voor de niet-homoseksuele cursisten was de confrontatie met de eigen normen en waarden die in de discussies over homoseksualiteit naar voren kwam, ook een ingrijpende ervaring. Steeds opnieuw moesten de cursisten opboksen tegen weerstand bij hun collega’s. Nogal wat medewerkers stonden afwijzend tegenover homoseksualiteit en wilden geen tijd en energie steken in gesprekken over dat onderwerp. Het was dus nodig om daar speciaal op te trainen. Telkens terugkerende vragen van cursisten zijn: • Hoe reageer ik als mensen in de wijken zich negatief over homoseksualiteit uitlaten of homomoppen vertellen? • Hoe reageer ik als de negatieve opmerkingen komen van islamieten? Vergt dat een speciale aanpak? • Moet ik uitkomen voor mijn homoseksualiteit als het onderwerp in de wijken ter sprake komt? • Kan ik rekenen op steun van mijn collega’s en van de vrijwilligers binnen het welzijnswerk? Slotconclusies van de cursus blijken te zijn: het is belangrijk om open te zijn over homoseksualiteit en het is eveneens belangrijk dat de leiding van een organisatie de homoseksuele medewerker altijd steunt. Aan het einde van de cursus blijken de meeste deelnemers een grotere kennis over homoseksualiteit te hebben en er beter mee te kunnen omgaan. HOMOBELEID UITGELICHT
Vergelijkbare trajecten worden afgelegd bij andere Nijmeegse instel-
194
lingen die bij het project betrokken zijn, zoals het NIM (Nijmeegse Instelling voor Maatschappelijk Werk).
15 AMSTERDAM: straten vernoemen naar voorvechters van de homo-emancipatie Zoals zoveel gemeenten heeft Amsterdam een straatnamencommissie. Omdat de hoofdstad verdeeld is in deelgemeenten, adviseert deze commissie de deelraden over de namen van straten, pleinen en bruggen. De uiteindelijke beslissing ligt bij de deelraden. Wordt het niet tijd om naast al die zeehelden en leden van het koninklijk huis eens wat meer kopstukken van de homo-emancipatie zo’n eervol blauw bordje te gunnen?
PROBLEEM
• De zichtbaarheid en bekendheid van voorvechters van de homoemancipatie is bij het algemene publiek te klein.
PROJECT
• Doel: straten vernoemen naar voorvechters van homo-emancipatie. • Initiatief: straatnamencommissie Amsterdam. • Samen met: Stadsdeel Zeeburg. • Looptijd: 2003-2004 en daarna.
AANPAK
• Een voorstel doen voor het vernoemen van straten naar bepaalde grote namen uit de homo-emancipatie.
CONTACT
INFORMATIE
• Nog onbekend. • Hans Bennis. • Stadsdeel Zeeburg, Amsterdam (www.zeeburg.nl) In 2003 kwam de deelraad van stadsdeel Zeeburg met het verzoek aan de straatnamencommissie om suggesties te doen voor straatnamen in de nieuwe wijk IJburg. Men wilde graag straten vernoemen naar lokale voorvechters van de emancipatie. Het begrip emancipatie vatte men ruim op: het ging om allerlei soorten sociale emancipatie, ook homoemancipatie. De straatnamencommissie probeerde namen te vinden. Dat was moeilijk, vooral waar het ging om voorvechters van de emancipatie
DEEL 2 - GOOD PRACTICES
RESULTAAT
van etnische minderheden: die emancipatiestrijd is nog recent en de meeste kopstukken leven nog. Een voorwaarde bij het vernoemen van een straat naar een bepaalde persoon, is namelijk dat die persoon overleden is. Dat geldt overigens niet voor leden van het koninklijk huis. In een grijs verleden vroeg de gemeente Amsterdam een naamkundige van het Meertens Instituut, dat zich bezighoudt met volkenkunde, om 195
zitting te nemen in de straatnamencommissie. Tegenwoordig wordt die plek ingenomen door Hans Bennis, een geboren Amsterdammer die werkt bij het Meertens Instituut. Over de voorwaarde dat iemand dood moet zijn om een straat naar hem te vernoemen, zegt Bennis: ‘Als je vernoemt naar levende personen kan zo iemand na de vernoeming nog iets uitvreten dat niet door de beugel kan. Dan zit je met een probleem.’ De commissie kwam op het idee om homo-activisten de vernoemen. In zo’n geval verdelen de commissieleden de taken. Hans Bennis nam het op zich om homoseksuele straatnamen te inventariseren. ‘Dat is weer eens wat anders dan de geijkte,’ vertelt hij. ‘Ik vind homonamen toch leuker dan boten uit de zeventiende eeuw. Homoseksualiteit is een spannend maatschappelijk onderwerp: er is nog flink wat weerstand tegen. Vroeger was ik een echte activist en nog steeds voel ik het als een burgerplicht om iets aan emancipatie te doen. Voor homo’s, maar bijvoorbeeld ook voor allochtonen.’ Welke namen zijn geschikt? Hans Bennis vroeg zich af waar hij informatie kon vinden over emancipatie-kopstukken. Natuurlijk keek hij op internet. Hij zocht op de trefwoorden ‘emancipatie’ en ‘homoseksualiteit’. Op die manier vond hij een groot aantal websites met veel informatie, maar de informatie was niet specifiek genoeg. Uiteindelijk schreef hij op basis van zijn virtuele zoektocht enkele organisaties aan, onder meer het IHLIA (Internationaal Homo/Lesbisch Informatiecentrum en Archief) en het Kenniscentrum Lesbisch en Homo-emancipatiebeleid. Deze organisaties kwamen op hem betrouwbaar, wetenschappelijk en niet-commercieel over. Ze kwamen met een flinke namenlijst. Een deel van de namen kwam te vervallen omdat de te vernoemen personen nog niet waren overleden of omdat het geen typisch Amsterdamse voorvechters van de homo-emancipatie waren. En er was nog een probleem: in andere wijken van Amsterdam zijn al straten en bruggen vernoemd naar homoseksuelen. Om verwarring te voorkomen mogen er geen personen dubbel worden vernoemd. Toch bleef er nog een lange namenlijst over. In de commissie werd gediscussieerd over de vraag of bekende Nederlanders zuiver en alleen verHOMOBELEID UITGELICHT
noemd moesten worden om het feit dat zij bekend zijn of openlijk homo-
196
seksueel. Een andere vraag was of personen die reeds op een andere manier bekendheid genieten in de ‘homo-categorie’ konden worden ondergebracht. Deze vraag speelde bijvoorbeeld bij Benno Premsela, die behalve homo-voorman ook ontwerper was. Uiteindelijk besloot de commissie te kiezen voor personen die doelbewust en duidelijk hadden gekozen voor activisme rond homo-emancipatie.
Het voorstel kwam in oktober 2003 gereed. Het omvatte acht namen van Amsterdamse voorvechters van de homo-emancipatie: • Bet van Beeren • Annemarie Grewel • Jim Holmes • Floris Michiels van Kessenich • Jacob Anton Schorer • Hans Paul Verhoef • Benno Premsela Welke namen passen bij welke straten? Na de keuze van de namen begon een nieuwe fase in het proces. Met de tekeningen van de nieuwe wijk in de hand keek de commissie welke namen bij welke straten, pleinen en bruggen zouden passen. Hans Bennis: ‘Dan krijg je de discussie of Benno Premsela te belangrijk is voor een fietsbruggetje of dat hij een plein moet krijgen... Bruggen zijn overigens een andere categorie dan straten. Niet alle bruggen worden vernoemd. In Amsterdam valt de vernoeming van bruggen wat meer exclusief onder de straatnamencommissie en hebben de deelraden minder invloed. Soms hebben deelraden een eigen “expert”, die alles al heeft ingevuld. Dan heeft de straatnamencommissie meer een adviserende en corrigerende functie. Maar in dit geval heeft de deelraad het helemaal opengelaten.’ Het dagelijks bestuur van stadsdeel Zeeburg vond het een grappig idee om straten te vernoemen naar voorvechters van de homo-emancipatie en ging ermee akkoord. Het voorstel moet nog wel door de raad behandeld worden. Bennis: ‘IJburg is een nieuwe wijk en het is onbekend wie er gaan wonen. Maar het woningbestand is zeer gemengd en er is geen aanleiding om te denken dat de nieuwe bevolking grote problemen zal hebben met homoseksuele namen. Tot nu toe doet geen enkele betrokken partij er moeilijk over. Er is dus geen groot risico dat raadsleden gaan dwarsliggen.’ Als het besluit eenmaal is gevallen, zal Bennis erop aandringen dat er bij de namen op de straatnaambordjes een korte toelichting komt: ‘Anders weten de burgers nog niet om wie het gaat.’ Stel dat in een gemeente, waar ook in Nederland, een homobelangenDEEL 2 - GOOD PRACTICES
organisatie wil bevorderen dat straatnamen worden vernoemd naar homoseksuelen, wat kan zo’n organisatie dan het beste doen? Hans Bennis: ‘Voor homo-organisaties zou het gemakkelijk zijn om direct de straatnamencommissie te kunnen aanspreken, maar degenen die daar in zitten, zijn vaak niet geïnteresseerd in homo-emancipatie. En er bestaat ook niet overal een straatnamencommissie. Ik schat in dat het in de grote steden soms mogelijk zal zijn om direct op commissieleden af te stappen. De na197
men van de leden van de straatnamencommissie zijn trouwens op te vra-
HOMOBELEID UITGELICHT
gen bij de gemeente.’
198
16 UTRECHT: EuroGames Sinds 1992 worden min of meer jaarlijks de EuroGames georganiseerd onder de vleugels van de Europese homosportfederatie EGLSF (European Gay and Lesbian Sports Federation). Om en om worden er ‘grote’ en ‘kleine’ games georganiseerd, de laatste om ook kleinere steden de gelegenheid te geven een dergelijk evenement binnen te halen. Drieduizend sporters (het maximum) namen in 2005 deel aan de EuroGames Utrecht.
PROBLEEM
PROJECT
• Homoseksuelen zijn in de sportwereld onvoldoende zichtbaar. • Doel: het organiseren van een groot internationaal sportevenement in juni 2005 en het meer zichtbaar maken van homoseksuelen in de sport. • Initiatief: Stichting EuroGames Utrecht. • Samen met: Stichting De Overkant, Stichting PANN, gemeente Utrecht, EGLSF, lokale homo/lesbische en reguliere sportverenigingen, Final Fantasy en vele sponsors. • Looptijd: 2004-juni 2005.
AANPAK
• Een netwerk opzetten om een homo-sportevenement te kunnen organiseren.
RESULTAAT
• De EuroGames hebben plaatsgevonden. • De combinatie homoseksualiteit/sport is meer zichtbaar geworden.
CONTACT
• Gilbert Isabella, bestuurslid van Stichting EuroGames Utrecht, tel. 06-52 32 04 29. • Bestuur van de Stichting EuroGames Utrecht, Maliesingel 53, 3581 BP Utrecht. Het is ook mogelijk om te bellen naar bestuurslid Gilbert Isabella. De gemeente Utrecht toonde zich vanaf het begin enthousiast over het
DEEL 2 - GOOD PRACTICES
INFORMATIE
idee om de EuroGames in 2005 in die stad te laten plaatsvinden. Het bestuur van de net opgerichte Stichting EuroGames reisde in 2004 naar München, waar het sportevenement dat jaar werd gehouden, om ervaring op te doen voor de eigen organisatie in 2005. De Utrechtse burgemeester, Annie Brouwer, kwam op eigen initiatief over naar München. Onder luide toejuichingen van het publiek nam zij daar de EuroGames-vlag 199
in ontvangst: zo werd het ‘stokje’ overgegeven aan de volgende organiserende stad. Het was de eerste keer in de geschiedenis van het homosportevenement dat de burgemeester van de volgende stad de vlag persoonlijk in ontvangst kwam nemen. Netwerk Wat kan een gemeente bijdragen aan de organisatie van zo’n groot evenement (bij de EuroGames Utrecht waren ruim vijfhonderd vrijwilligers betrokken) en hoe creeër je bestuurlijk draagvlak? Gilbert Isabella, in het dagelijks leven projectleider Antillianenbeleid bij de gemeente Dordrecht maar tevens lid van het vierkoppige bestuur van de stichting EuroGames Utrecht: ‘In Dordrecht hebben we sport gebruikt als middel om jonge Antillianen van de straat te krijgen en in Utrecht om homoseksualiteit op de kaart te krijgen. Sport is iets waarin mensen zichzelf kunnen zijn. Sporten in sportclubs, of dat nou reguliere sportclubs of homosportclubs zijn, geeft een gevoel van binding en verbroedering. Het doet iets met je, je bouwt relaties op, of je nou met of tegen elkaar aan het sporten bent. Voor gemeentes is sport vaak een verplicht onderdeel dat ze ergens in een nota hebben staan. Of ze kennen sportstimulering, of ze dragen in de uitvoering een deel van de verantwoordelijkheid. Ga je een evenement organiseren, zoek dan een bestuurder die ervoor wil gaan. Of dat nou een gemeenteraadslid is of een wethouder, dat maakt niks uit, als het maar een centrale figuur is met een netwerk en met kennis van het gemeentelijk apparaat; een hoge ambtenaar kan die rol ook vervullen. Vervolgens is het zaak om rond die centrale persoon, die sleutelfiguur, het ambtelijk netwerk te activeren. Je moet een analyse maken van wie er binnen de gemeente een bepaalde verantwoordelijkheid heeft. Daarna probeer je na te gaan hoe bestuurders tegenover dit onderwerp staan en zo kun je een netwerk bij elkaar zoeken. Je weet bij wie je moet zijn, je weet op welke knop je moet drukken. En dan hoeven ze niks van voetbal of een andere sport af te weten. Sommige ambtenaren zie je denken: homosport, moet ik daar echt iets mee doen? Als je dat ziet gebeuren, weet je dat je geen support zult krijgen. Die analyse moet je als lokale organisatie zo snel mogelijk maken: wie wil ons initiatief ondersteunen, van wie hebben we gemak, van HOMOBELEID UITGELICHT
wie hebben we last, welke barrières moeten we overbruggen? Dat is een
200
analyse die veel organisaties van tevoren nooit maken. In Utrecht hebben we een grote motor gehad in de persoon van de burgemeester. We hadden natuurlijk geluk met haar: als wethouder in Nijmegen maakte ze daar Roze Zaterdag mee, ze was burgemeester van Amersfoort toen daar in 1998 het zwemtoernooi van de Gay Games plaatsvond en ze heeft vrienden die homo zijn — allemaal toevalligheden,
maar toevalligheden zijn medebepalend voor het draagvlak. Als er zulke factoren zijn, moet je niet schromen om er gebruik van te maken. Toen we naar de EuroGames 2004 in München gingen, hebben we links en rechts gezegd: het zou toch wel heel aardig zijn als we de burgemeester konden laten zien hoe het er daar toegaat. Ze is erheen gegaan. Ze was zeer enthousiast, mede omdat de burgemeester van München zich ook zo inzette voor de EuroGames. Toen ze in het stadion verscheen, juichte iedereen “Utrecht! Utrecht!” en kreeg ze een enorm applaus. Ja, voor lokale bestuurders zijn dat de krenten in de pap, dat ze van een Europees publiek zo’n bijval krijgen. En toen de EuroGames dit jaar in Utrecht plaatsvonden, was ze er alle dagen bij, natuurlijk ook bij de opening en sluiting. Zoiets is een goede bijdrage. Het bedrijfsleven en particulieren committeren zich graag aan een gedragsdrager die ergens voor gaat.’ Het is de vraag of je meer hebt aan een heteroseksuele of aan een homoseksuele burgemeester. Homoseksuele burgemeesters lijken zich soms te distantiëren van de homogemeenschap. Gilbert Isabella: ‘Dat is een typisch verschijnsel dat je ook in de allochtone gemeenschap ziet. Hoogopgeleide personen uit de doelgroep willen eigenlijk niets te maken hebben met mensen die niet zo succesvol zijn of die een achterstand hebben. Er is wel een positieve verandering merkbaar in deze houding. Juist omdat je het in de maatschappij of de politiek hebt gemaakt, kun je een rol vervullen. Als homoburgemeesters voor hun homoseksualiteit uitkomen, heeft dat een belangrijke invloed op het bestuurlijk proces en ook op andere organisaties in zo’n stad. Het feit dat de burgemeester in Utrecht zich zo openlijk achter de EuroGames opstelde, heeft zo’n zelfde effect. Als iemand niet met ons wilde meewerken, zei ik: “Ach, ik snap best dat je het er moeilijk mee hebt, maar ik stap wel even naar mevrouw Brouwer toe, want het is belangrijk dat het gebeurt.” In zo’n geval werd ik bij wijze van spreken een uur later al opgebeld met de mededeling: “Ik heb er nog eens over nagedacht, waarmee kan ik je helpen?” Je moet dus net niet te veel willen, maar wel voldoende druk uitoefenen. Ik heb ook wel eens tegen iemand gezegd: “Joh, ik heb helemaal geen zin om met jou hierover te discussiëren. We zetten de EuroGames op omdat we mede gesteund worden door de burgemeester. Als jij in je hoedanigheid als ambtenaar vindt dat je je daar niet mee bezig hoeft te houden, leg dat DEEL 2 - GOOD PRACTICES
dan even uit aan je directeur en vervolgens aan de portefeuillehouder.” Ik vind het wel een lastige discussie: moet je als persoon, als ambtenaar of politicus steeds aangesproken worden omdat je zelf tot een bepaalde groepering behoort? Ik maak zelf wel gebruik van mijn positie als projectleider, als voorzitter van een adviesraad met mijn eigen netwerken om iets te doen, want je kunt het verschil maken. Als een burgemeester homo is en niets doet voor homo’s, dan kun je denken: waarom zou ik me 201
eigenlijk druk maken? Dat kun je alleen doorbreken door er wel voor te gaan, zonder dat je voortdurend uitsluitend aangesproken wordt op het feit dat je zelf homoseksueel bent. Op het moment dat een paar sleutelfiguren in de gemeente zich committeren aan zo’n project als de EuroGames, gaan anderen meedenken. Ik werd soms gebeld door mensen die ik niet kende, maar die gehoord hadden van het initiatief en enthousiast waren. Die wilden dan vanuit hun eigen invalshoek een bijdrage leveren. Soms ging het om externe partijen, bijvoorbeeld Holland Casino, die aangaven dat ze meer wilden doen dan de subsidie die ze al verstrekt hadden. Economische Zaken wilde nog wel een bureautje inzetten voor de sponsoring. Dat was een effect dat ik niet had ingeschat. Belangrijk was het comité van aanbeveling. We stelden ons de vraag: wat is ons belang om daar bepaalde mensen in te krijgen, waardoor we weten dat anderen ook komen? Ze zijn uitgezocht op netwerken. Je moet als coördinatie goed nadenken op welke terreinen je iets nodig hebt. Wij wilden een groot sportevenement organiseren op Europees niveau, dus daar hadden we voor nodig: kaartjes, faciliteiten, logistiek, beveiliging, locaties, amusement, pers, financiën en steun bij de opening en sluiting. Kortom, er was een breed draagvlak nodig. De EuroGames zijn een sportevenement, dus is het handig als je er sporters in het comité van aanbeveling zitten. Erica Terpstra natuurlijk. Anton Geesink is als laatste schoorvoetend over de brug gekomen en daarmee hadden wel de naam van een IOC-lid in het comité van aanbeveling. Daar schermden we mee. Op onze website heeft heel lang gestaan: Anton Geesink zit in het comité van aanbeveling. Landelijke politici in het comité waren Gerda Verburg, Boris Dittrich en Joke Swiebel. Lokaal waren belangrijke spelers: de voorzitter van de Jaarbeurs, de Kamer van Koophandel, de Hogeschool Utrecht en de universiteit. Als iemand terughoudend deed, zei ik: jammer, die en die waren heel enthousiast. Een week later werd ik dan gebeld: hebt u er nog behoefte aan dat ik in het comité kom? Dan zei ik: ja graag, en inmiddels is die en die ook toegetreden. Dat werkt dus echt.’ Organisatorische bijdragen van de gemeente HOMOBELEID UITGELICHT
‘De gemeente heeft ook praktisch een goede bijdrage geleverd aan de
202
EuroGames: ze heeft een receptie georganiseerd in het stadhuis, er is de bijdrage geweest van de politie en in de facilitering was ze belangrijk. Op een gegeven moment ga je zaken doen met locaties. Bij tachtig tot negentig procent ging het om gemeentelijke locaties, bijvoorbeeld de sporthallen. Het huren daarvan loopt via de verhuurafdeling van de gemeentelijke afdeling sport. Het is handig als ze bij zo’n afdeling snappen waar
het om gaat en met je meedenken. Sporthal Olympos is van de universiteit; dan is het dus gunstig dat de voorzitter van de Raad van Bestuur van de universiteit in het comité van aanbeveling zit. Je moet allereerst kijken naar de verhuureisen. Kan het misschien gratis? Dan kijk je naar de veiligheidsaspecten, dus heb ik al snel contact gelegd met de veiligheidscoördinator van de gemeente, een oud-collega van me. We spraken af om regelmatig om de tafel te gaan zitten met een groep belanghebbenden: wij, de politie, de dienst Stadsbeheer, de brandweer en de GGD, want dan kon de voortgang worden doorgenomen. Veiligheid en openbare orde zijn voor het lokale bestuur van groot belang, juist op het moment dat er gelijktijdig meerdere grote sportevenementen in de stad zijn, zoals de EuroGames en het WK-jeugdvoetbal onder de twintig jaar. De laatste twee maanden hebben we iedere week een uurtje overlegd, waarbij de gemeente telkens aangaf wat aan haar kant de stand van zaken was. Wij vertelden dan bijvoorbeeld dat we van de locaties de calimiteitenplannen hadden gevraagd en dat die er bij sommige locaties niet waren. Hé, zei de gemeente dan, dat is vreemd, want zo’n plan is een voorwaarde om een vergunning te krijgen. Ik kreeg wel eens de indruk dat de EuroGames gebruikt werden als een soort opschoningsactie om te kijken of alles in de stad in orde was. De brandweer controleert scherp en dat heeft een keer problemen opgeleverd. Het is toch gek dat je van de gemeente een sporthal huurt die niet brandveilig blijkt te zijn voor de aantallen toeschouwers die je hebt opgegeven. Er mocht maar de helft van het aantal mensen in dat wij hadden gevraagd. Zo’n probleem, daar kun je als organisatie niets aan doen. Als je er samen met de gemeente achter komt, voelt de gemeente zich bijna moreel verplicht om daar samen een oplossing voor te zoeken. Binnen een dag hadden we een optie op een andere hal, particulier eigendom, maar de eigenaar wilde graag sportevenementen blijven organiseren in samenwerking met de gemeente. Ze hadden er belang bij om de gemeente snel uit de brand te helpen. Het netwerk binnen de gemeente is een essentiële schakel, en dat is nog niet eens omdat ze een geldelijke bijdrage levert. Het gaat om hun ingangen. Want het maakt verschil of een onbekend iemand van het bestuur van de EuroGames opbelt naar een bedrijf of locatie om iets te reDEEL 2 - GOOD PRACTICES
gelen, of dat de veiligheidscoördinator van de gemeente belt en zegt: “U wordt straks gebeld door iemand van de EuroGames.”’ Subsidie Gilbert Isabella: ‘We hebben zo lang mogelijk geprobeerd om geen subsidie van de gemeente te vragen. Uiteindelijk konden we het niet redden zonder subsidie en hebben we 45.000 euro gevraagd — voor de gemeen203
te een relatief hoog bedrag voor homo-emancipatie/sport/cultuur. Maar het is heel weinig als je het vergelijkt met het binnenhalen van de Tour de France of het WK-jeugdvoetbal.’ De subsidieaanvraag bij de gemeente was gebaseerd op drie onderdelen van gemeentelijke diensten, waaraan telkens een derde deel van die 45.000 euro werd gevraagd. Het ging om: • Economische Zaken. Reden om daar aan te kloppen: de EuroGames zorgden voor een goede hotelbezetting en een verhoging van de omzet van winkeliers. • Het Kabinet van de Burgemeester. De EuroGames betekenden een promotie van het Utrechtse stadsbestuur. • De Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling (DMO). De EuroGames klopten daar aan om subsidie omdat homo-emancipatiebeleid, sport en cultuur onder de DMO ressorteren. Isabella: ‘De immateriële steun van de gemeente was eigenlijk nog van grotere waarde dan die 45.000 euro. Er gebeurde achter de schermen zo ontzettend veel bij de gemeente: mailtjes sturen, even overleggen, mensen aansporen. Olie in het apparaat gieten, noem ik dat, voortdurend investeren in de organisatie van het evenement. Die inzet bij Economische Zaken, het Kabinet van de Burgemeester en de afdeling sport van de DMO is niet in geld uit te drukken. Hetzelfde kun je zeggen over grote sponsors als de Jaarbeurs, Holland Casino, VWS en andere fondsen.’ Zoek de lokale partners op Bij de EuroGames werd ieder wedstrijdonderdeel georganiseerd door een homosportclub, waar nodig in samenwerking met een reguliere lokale vereniging, zoals atletiekvereniging Hellas en hockeyvereniging Kampong. Hoe heeft de organisatie van het evenement die reguliere verenigingen meegekregen? Isabella: ‘Kampong is een grote hockeyclub en de grootste omni-sportvereniging van Nederland. We hadden daar contacten, dat was snel beklonken. Hetzelfde gold voor Hellas. Een eye opener voor mij was: de reguliere verenigingen wordt zelden gevraagd mee te doen met homosport. Als de organisatie van een homosportevenement roept dat iedereen welkom is, dan willen zij graag meeHOMOBELEID UITGELICHT
doen. In de homo-sportwereld wordt nog te vaak gezegd: dit is ons toer-
204
nooi en we doen het alleen voor onze eigen groep. Je moet naar buiten stappen. Bij het zwemmen heeft die strategie natuurlijk al eerder gewerkt. Wat telt in de sportwereld is het leveren van prestaties op persoonlijk niveau. En het beeld dat homo’s allemaal natte jantjes zijn waar je niet mee onder de douche moet gaan, haal je weg als je een professioneel toernooi organiseert. Het idee dat de reguliere sportverenigingen het niet zouden
willen is een niet altijd terecht vooroordeel vanuit de homowereld. Oké, bij voetbal gaat dat niet op, en op een hoger, landelijk of internationaal niveau ligt dat ook moeilijk. Erica Terpstra heeft collega IOC-voorzitters uitgenodigd voor de EuroGames en daar is er geen een van gekomen. Misschien had ze beter met één kunnen beginnen, een maatje zoeken en zeggen: doe mij een plezier en kom een keer. Een volgende keer zouden er dan misschien meer mensen zijn gekomen, maar zo is het niet gelopen. Dat is dus ook een tip: begin klein en zoek je maatjes. Landelijk is het nog moeilijk, maar lokaal gaat het wel. Als organisatie heb je er tegenwoordig last van als je een te hoog jaren-zeventig-gehalte hebt en je niet veel op hebt met commerciële activiteiten. Als je een tip krijgt dat je naar een bijeenkomst van de Kamer van Koophandel moet gaan, dan moet je dat ook doen. Dan ben je zichtbaar, dan word je serieus genomen. Ik werd uitgenodigd om bij het World Darts Championship te zijn. Ik dacht: wat moet ik daar? Maar iedereen die ertoe deed, bleek er te zijn. Ik heb de minister gesproken, de directeur van de Jaarbeurs, de directeur van de Vechtse Banen. En als je ze ergens anders weer tegenkomt, dan zeggen ze: o ja, ik heb jou gezien bij de darts, dat was een leuk gesprek, hoe staat het er nu voor? Zo loop ik dan de hele avond te netwerken met mijn stropdasje. Dat hoort erbij, het is goed voor het evenement dat je wilt organiseren en het vergroot de zichtbaarheid. Het is typisch voor minderheden dat ze denken dat ze hun kop niet boven het maaiveld mogen uitsteken. Homo-organisaties zouden regelmatig in de spiegel moeten kijken en zich afvragen: hoe zien we er nu uit? En hoe zou die andere partij ons zien? Ik zou willen zeggen: pak je organisatie professioneel aan, zorg voor samenwerkingsverbanden, vergroot je bestuurlijk draagvlak en creëer een actief netwerk dat bereid is zich voor je evenement in te zetten. Een projectmatige opzet van de organi-
DEEL 2 - GOOD PRACTICES
satie wil daarbij nog wel eens helpen.’
205
HOMOBELEID UITGELICHT
DEEL3HOMOEFFECTTOETS DEEL3HOMOEFFECTTOETS DEEL3HOMOEFFECTTOETS DEEL3HOMOEFFECTTOETS DEEL3HOMOEFFECTTOETS DEEL3HOMOEFFECTTOETS DEEL3HOMOEFFECTTOETS DEEL3HOMOEFFECTTOETS DEEL3HOMOEFFECTTOETS DEEL3HOMOEFFECTTOETS DEEL3HOMOEFFECTTOETS DEEL3HOMOEFFECTTOETS DEEL3HOMOEFFECTTOETS DEEL3HOMOEFFECTTOETS DEEL3HOMOEFFECTTOETS DEEL3HOMOEFFECTTOETS DEEL3HOMOEFFECTTOETS DEEL3HOMOEFFECTTOETS
HOMOBELEID UITGELICHT
De Homo Effect Toets (HET) Toets voor beleid rond seksuele diversiteit De toets bestaat uit vijftig stellingen, die zijn verdeeld over gemeentelijke beleidsterreinen. Per stelling is de volgende beoordeling mogelijk: •
Dat gebeurt uitstekend
•
Dat gebeurt goed
•
Dat gebeurt matig
•
Dat gebeurt slecht
•
Dat gebeurt niet
1
De gemeente heeft een visie op het bevorderen van emancipatie van sek-
VOORWAARDEN VOOR BELEID
suele diversiteit, vooral op de relatie tussen inclusief beleid en het nodige specifiek beleid. 2
Seksuele diversiteit komt terug in algemene beleidsnotities.
3
Een wethouder coördineert het beleid rond seksuele diversiteit.
4
Een ambtenaar ondersteunt het beleid rond seksuele diversiteit.
5
Er zijn regionaal afspraken over taakverdeling in het beleid rond seksuele diversiteit tussen grote steden, regiocentra en kleinere gemeenten.
6
De gemeente heeft aandacht voor hoe zij in de balans tussen gemeentelijk en wijk/dorpsbeleid voorkomt dat beleid rond seksuele diversiteit verdwijnt.
7
De gemeente zorgt dat instellingen die zij opdrachten geeft of subsidieert niet discrimineren.
CONSULTEREN VAN BURGERS EN BELANGENVERENIGINGEN VAN BURGERS BIJ GEMEENTELIJK BELEID
8
Er is contact met de voor de regio relevante homobelangenorganisaties.
9
Er is aandacht voor de professionalisering van de homobelangenorganisatie(s). De gemeente betrekt burgers met homoseksuele, biseksuele, lesbische of DEEL 3 - HOMO EFFECT TOETS
10
transgender-gevoelens, of hun lokale/regionale vertegenwoordiging bij het gemeentelijk welzijnsbeleid (straks WMO).
GEMEENTELIJKE VOORLICHTING
11
Burgers kunnen op de gemeentelijke website vinden waar zij met homospecifieke vragen terecht kunnen. 209
12
Er is homospecifieke informatie beschikbaar in de gemeentegids.
13
Het trouwformulier is aangepast aan de openstelling van het huwelijk voor mensen van gelijk geslacht.
BELEID ROND OPENBARE ORDE EN VEILIGHEID
14
De gemeente neemt in de veiligheids-/buurtmonitor vragen over leefstijl
15
De gemeente ondersteunt het antidiscriminatiebureau en ziet erop toe
en tolerantie op. dat het bureau aandacht besteedt aan discriminatie op grond van seksuele voorkeur. 16
De politie registreert geweld rond seksuele diversiteit mede op intentie van de dader.
17
Discriminatie rond seksuele diversiteit vormt een aandachtspunt voor buurtregisseurs/wijkagenten.
18
Discriminatie rond seksuele diversiteit is onderwerp van gesprek in het overleg tussen gemeente, de politie en het antidiscriminatiebureau.
19
Incidenten rond seksuele diversiteit worden snel en adequaat aangepakt.
20
De gemeente creëert overleg om te komen tot veilige ontmoetingsplaatsen van mensen met homoseksuele, biseksuele, lesbische of transgender-gevoelens.
WELZIJNSBELEID, LEEFBAARHEID EN SOCIALE SAMENHANG
21
De gemeente zorgt ervoor dat instellingen die zij opdrachten geeft of financiert, aandacht voor jongeren met homoseksuele, biseksuele, lesbische of transgender-gevoelens opnemen in hun dienstverlening.
22
De gemeente zorgt ervoor dat instellingen die zij opdrachten geeft of financiert, aandacht voor ouderen met homoseksuele, biseksuele, lesbische of transgender-gevoelens opnemen in hun dienstverlening.
23
De gemeente zorgt ervoor dat instellingen die zij opdrachten geeft of financiert, aandacht voor allochtonen met homoseksuele, biseksuele, lesbische of transgender-gevoelens opnemen in hun dienstverlening.
HOMOBELEID UITGELICHT
ONDERWIJSBELEID
210
24
De gemeente heeft een visie en meerjarige aanpak van beleid rond sek-
25
De gemeente onderzoekt periodiek de tolerantie op lokale scholen en de
suele diversiteit in het onderwijs. beleving van jongeren met homoseksuele, biseksuele, lesbische of transgender-gevoelens via de jeugdmonitor. 26
Leden van het college van B&W spreken schoolleiders persoonlijk aan op
implementatie van beleid rond seksuele diversiteit in hun school. 27
De gemeente overlegt met de Inspectie van het Onderwijs over de veiligheid van leerlingen en studenten met homoseksuele, biseksuele, lesbische of transgender-gevoelens in de lokale onderwijsinstellingen.
28
Indien er knelpunten zijn gesignaleerd, ondersteunt de gemeente scholen met begeleiding, training, voorlichting en materiaal.
GEZONDHEIDSBELEID
29
De gemeente vraagt via de gezondheidsmonitor naar homoseksuele contacten en risico’s op soa en hiv.
30
De GGD richt activiteiten op homo- en biseksuele mannen en indien nodig op transgenders en vrouwen met lesbische en biseksuele contacten.
31
Er is binnen een acceptabele reistijd homo/lesbisch-specifieke hulpverlening beschikbaar.
32
Er is binnen een acceptabele reistijd informele of institutionele opvang beschikbaar voor mensen met acceptatieproblemen met homoseksuele, biseksuele, lesbische of transgender-gevoelens (vooral voor allochtone jongeren).
33
Er is buddyzorg beschikbaar voor mensen met hiv en voor chronisch zieke of sociaal geïsoleerde mensen met homoseksuele, biseksuele, lesbische of transgender-gevoelens.
34
De gemeente spoort de lokale hulpverlening aan om aandacht voor seksuele diversiteit op te nemen in hun dienstverlening.
CULTUURBELEID
35
De gemeente ondersteunt culturele evenementen die diversiteit en homoseksualiteit zichtbaar maken, discriminatie tegengaan en sociale cohesie bevorderen.
36
De gemeente zorgt dat in de gemeentebibliotheek informatieve voorlichtende literatuur beschikbaar is, in het bijzonder voor jongeren.
37
DEEL 3 - HOMO EFFECT TOETS
SPORT
De gemeente bewaakt dat de door haar (mede)gefinancierde sportclubs niet discrimineren (bijvoorbeeld door het eisen van een gedragscode waarin alle discriminatiegronden zijn opgenomen).
38
De gemeente neemt ‘respect voor seksuele diversiteit’ op in haar kaderprogramma’s voor jeugdtrainers.
39
De gemeente ondersteunt waar nodig homo- en lesbische sportclubs.
211
PERSONEELSBELEID
40
De gemeente zorgt ervoor dat al haar werknemers gelijk worden behandeld.
41
De gemeente zorgt ervoor dat werknemers niet discrimineren.
42
De gemeente zorgt ervoor dat er geen Bijzondere Ambtenaren van de Burgerlijke Stand zijn die burgers uitsluiten van hun dienstverlening.
RESULTATEN VAN BELEID
43
Burgers met homoseksuele, biseksuele, lesbische of transgender-gevoelens kunnen in de gemeente terecht met vragen over homoseksualiteit, biseksualiteit en transseksualiteit.
44
Burgers met homoseksuele, biseksuele, lesbische of transgender-gevoelens kunnen binnen acceptabele reistijd ontmoetingsmogelijkheden vinden.
45
Burgers met homoseksuele, biseksuele, lesbische of transgender-gevoelens kunnen binnen acceptabele reistijd laagdrempelige specifieke hulpverlening vinden.
46
Burgers met homoseksuele, biseksuele, lesbische of transgender-gevoelens kunnen voor op hen toegesneden activiteiten terecht bij het jongerenwerk en ouderenwerk.
47
Burgers met homoseksuele, biseksuele, lesbische of transgender-gevoelens kunnen zonder problemen deelnemen aan het onderwijs en sportverenigingen.
48
Burgers met homoseksuele, biseksuele, lesbische of transgender-gevoelens weten waar zij een klacht over homodiscriminatie kunnen indienen.
49
Homoseksuele, biseksuele, heteroseksuele en transseksuele werknemers
50
Homoseksualiteit is een zichtbaar positief aspect van het stads- of dorps-
hebben een gelijk niveau van werkbeleving.
HOMOBELEID UITGELICHT
leven.
212
Noten 1
Handelingen Tweede Kamer, vergaderjaar 2003-2004, 29 200 XVI, nr. 27, vraag 338.
2
Beleidsnotitie homo- en lesbische emancipatie. Gemeente Utrecht, Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling, augustus 2004.
3
Henny Bos, Parenting in Planned Lesbian Families, Vossiuspers, Universiteit van Amsterdam, Amsterdam 2004.
4
Jan Janssens, Agnes Elling en Janine van Kalmthout, Het gaat om de sport. Een onderzoek naar de sportdeelname van homoseksuele mannen en lesbische vrouwen. Arko Sports Media, Nieuwegein 2003.
5
Persbericht naar aanleiding van de oratie van prof. mr. dr. H.M.T. Holtmaat op 1 oktober 2004.
6
Zie bijvoorbeeld Evert van der Veen, ‘De Nederlandse homo-pers: historie, omvang en bereik’, in: Edwin Bakker en Judith Schuyf, Homoseksualiteit en de media, Homostudies Utrecht, 1985. Hoewel dit onderzoek al wat ouder is, heeft de vraag van de migratie van homoseksuelen naar de grote steden wereldwijd het nodige onderzoek opgeleverd in het afgelopen decennium. Zie ook David Bell en Gill Valentine, Mapping Desire. Geographies of Sexualities, Routledge 1995 p. 134-136.
7
M. Dorenbos en R. Tielman, Tussenrapport gemeentelijk homo-emancipatie-beleid, Homostudies Utrecht 1989.
8
Idem noot 4.
9
Jacomijn de Vries, Verschillen verkend, Forum, Utrecht 1998.
10
Zie het factsheet ‘Gelijke behandeling van homo- en biseksuelen door de Nederlandse overheid’, dat de rijksoverheid in 2004 bij gelegenheid van het Nederlandse EU-voorzitterschap heeft uitgegeven.
11
Handelingen Tweede Kamer, Homo-emancipatiebeleid. Verslag van een
12
NOTEN
Algemeen Overleg op 12 oktober 2004. Kamerstuk 27017, nr. 9.
Theo G.M. Sandfort, Ron de Graaf, Rob V. Bijl en Paul Schnabel, ‘Same-sex sexual behavior and psychiatric disorders. Findings from the Netherlands Mental Health 213
Survey and Incidence Study (NEMESIS)’. In: Archives of General Psychiatry 2001, 58, p. 85-91.
13
Idem noot 4, p.19.
14
Mail van Joanne Ujcic-Voortman, epidemiologisch onderzoeker bij de GGD Amsterdam, aan Judith Schuyf, 26 april 2005.
15
B. van de Meerendonk, Eindrapportage. Vragen naar seksuele voorkeur en gedrag in grootschalige bevolkingsonderzoeken, Rutgers Nisso Groep, Utrecht 2004.
16
Susanne Kers, Partnergeweld in lesbische relaties. Ongepubliceerd document, Schorerstichting, Amsterdam 2003
17
Discriminatie op grond van seksuele gerichtheid. Een inventarisatie van klachtbehandeling, netwerk, kennis en voorlichting. Kleinschalig onderzoek uitgevoerd door Petra Roskes in opdracht van het ADB Nijmegen, mei 2004.
18
Peter Dankmeijer, ‘Ongezonde twijfels. Werkdocument voor de expert meeting over psychosociale gezondheid en welzijn van homo- en lesbische scholieren door de Schorerstichting en het NIGZ’, Empowerment Lifestyle Services, Amsterdam 1997.
19
Uit het onderzoek, verricht onder auspiciën van het National Gay and Lesbian Task Force Policy Institute, blijkt dat in de regio New York 46 procent van de homoseksuelen boven de vijftig voor zieke familieleden en vrienden zorgde, tegenover 44 procent van de heteroseksuelen. Homoseksuelen zorgden ook veel langer dan gemiddeld voor hun zieke familieleden: ruim acht jaar, tegenover 4,3 jaar gemiddeld. Van de homoseksuelen verrichtte 24 procent mantelzorg voor partners of naaste vrienden; 58 procent deed dit dagelijks.
20
Onmisbare ondersteuning bij gemeentebeleid rond wonen en welzijn is de publicatie Rimpels in de regenboog. Handreiking homo/lesbisch ouderenbeleid. Dit handboekje staat vol praktijkvoorbeelden, adviezen en methodieken voor succesvolle activiteiten. Het is ook interessant voor welzijnsstichtingen voor ouderen en ouderenorganisaties, en voor homoseksuele ouderen zelf. Rimpels in de regenboog is een van de
HOMOBELEID UITGELICHT
resultaten van een gelijknamig tweejarig project, dat tot doel had de positie van
214
homoseksuele ouderen te verbeteren, hun zelfredzaamheid en deelname aan het maatschappelijk leven te stimuleren, en de lokale voorzieningen voor ouderen toegankelijker te maken voor homoseksuele leeftijdgenoten. Het project resulteerde verder in een checklist met daarin randvoorwaarden voor een klantvriendelijke zorgen dienstverlening aan homoseksuele ouderen. De checklist is bestemd voor professionals in instellingen, voor lokale overheden en voor ouderenorganisaties.
De publicatie Op weg naar een vrolijke herfst? Zorgbehoeften en zorgverlening aan lesbische en homoseksuele ouderen in Nederland, door B. v.d. Meerendonk, is een rapportage van een onderzoek dat werd uitgevoerd door de Rutgers Nisso Groep in opdracht van de Schorerstichting, november 2003. Het is een onderzoek naar de zorgbehoeften van en zorgverlening aan homoseksuele ouderen.
21
Peter Dankmeijer, ‘Laks optreden door schoolleidingen’, in: Feit & Vooroordeel nr. 10, 20 juni 2001 (www.tolerantescholen.net). Rijksinspectie van het Onderwijs, Onderwijsverslag over het jaar 1998, SDU, Den Haag 1999.
22
Anne Kersten en Theo Sandfort, Lesbische en homoseksuele adolescenten in de schoolsituatie, Interfacultaire Werkgroep Homostudies, Utrecht 1994.
23
H. Graaf, B. van de Meerendonk, P. Vennix en I. van Vanwesenbeeck, Beter voor de klas, beter voor de school. Werkbeleving en gezondheid van homo- en biseksuele mannen en vrouwen in het onderwijs. Enabling Safety for Lesbigay Teachers/ Rutgers Nisso Groep, Dekkers, Utrecht 2003. Volledige publicatie te verkrijgen bij de Rutgers Nisso Groep, samenvatting bij COC Nederland.
24
Sandfort, Th. en Bos, H. ‘Homoseksualiteit in gezondheidsperspectief.’ In K. Slob, C.W. Vink, J.P. Moors & W. Everaerd (red.), Leerboek seksuologie, Bohn Stafleu Van Loghum, Houten, 1998 (pp. 325-344). H. de Graaf en T. Sandfort, De maatschappelijke positie van homoseksuele mannen en lesbische vrouwen, Rutgers Nisso groep Utrecht, 2001. Lesbian, Gay, and Bisexual (LGB) Youth Sexual Orientation Measurement Work Group, Measuring Sexual Orientation of Young People in Health Research. San Francisco, CA: Gay and Lesbian Medical Association, July 2003.
25
Henny M.W. Bos, Imre Dietz, Merijn Oudheusden en Theo G.M. Sandfort, ‘Psychosociale problemen bij homoseksuele mannen en vrouwen. Een vergelijking met heteroseksuelen’, in: Tijdschrift voor Seksuologie, jrg. 23 (1999), nr. 2.
26
Judith Schuyf, Oud roze. De positie van lesbische en homoseksuele ouderen in Nederland, Homostudiereeks nr. 31, Utrecht 1996.
27
Henny Bos en Theo Sandfort, Seksuele voorkeur en werk. Een vergelijking tussen homo- en heteroseksuele personen, ABVAKABO, Zoetermeer. Zie ook de publicatie
28
NOTEN
die vermeld staat bij noot 23.
Peter Dankmeijer, Ongezonde twijfels, NIGZ/Schorerstichting 1997. J. Kersten en Th. Sandfort, Lesbische en homoseksuele adolescenten in de school215
situatie. Een inventarisatie van knelpunten, problemen en oplossingen, ISOR/Homostudies, Utrecht 1994.
29
Idem noot 12.
30
De Kleer e.a., Aidsbestrijding onder asielzoekers, vluchtelingen en illegalen, Werkdocument, 2002.
31
Clare Hughes and Amy Evans, ‘Health needs of women who have sex with women’. StudentBMJ, Vol. 11, november 2003. Zie ook www.studentbmj.com/back_issues/1103/editorials/395.html.
32
P. Vennix e.a., Klanten van transgenders. Hiv-preventie, seksueel gedrag en seksuele netwerken van klanten van transgenders op de tippelzones van Amsterdam en Rotterdam, NISSO, Utrecht 2001.
33
Onno de Zwart, Een relevante factor voor de hulpverlening. Toegankelijkheid van psychosociale hulpverlening in Rotterdam voor homoseksuele mannen en lesbische vrouwen, GGD, Rotterdam, afd. GVO, september 1990.
34
Josée Rothuizen, Factsheet toegang tot zorg. Ongepubliceerd document, Schorerstichting, Amsterdam 2003.
35
Yvon Luijk en Josée Rothuizen, Project ‘Operatie Rotte’. Het toegankelijker maken van de hulpverlening voor lesbische vrouwen en homoseksuele mannen, Stichting Rotterdam Verkeert/Schorerstichting, januari 1999.
36
Jan Schippers, Liever mannen. Theorie en praktijk van de hulpverlening aan homoseksuele mannen, Schorerstichting, Amsterdam 1997. Karin de Bruin en Mike Balkema (red.), Liever vrouwen, Theorie en praktijk van de lesbisch-specifieke hulpverlening, Schorerstichting, Amsterdam 2001.
37
Zie onder andere: H. Bos en Th. Sandfort, ‘De prijs die ik betaal’. Homoseksuele
HOMOBELEID UITGELICHT
mannen en vrouwen over hun werksituatie, NISSO en Homostudies Utrecht, 1999.
216
Lijst van afkortingen
ADB ANBO
Antidiscriminatiebureau Algemene Nederlandse Bond voor Ouderen
AOb
Algemene Onderwijsbond
APS
Algemeen Pedagogisch Studiecentrum
AWBZ
Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten
BABS
Bijzondere Ambtenaar van de Burgerlijke Stand
BOS
Buurt, Onderwijs en Sport
BVE
Beroeps- en volwasseneneducatie
CHJC C-HOP
Christelijk Homo Jongeren Contact Commissie Homo-ontmoetingsplaatsen
DMO
Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling
DOL
Directeuren Overleg Leeuwarden
DSG
Discriminatie wegens Seksuele Gerichtheid
DWA EGLSF E-MOVO G4 G30 of 31
Dienst Welzijn Amsterdam European Gay and Lesbian Sports Federation Elektronische Monitor en Voorlichting De vier grote steden van Nederland (Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Utrecht) De vier grote steden plus 27 middelgrote steden, gekenmerkt door bepaalde sociale problematiek
GGZ GIP GLBT GSB HELPA
Gay and Lesbian Amsterdam Geestelijke Gezondheidszorg Gay International Press Gay, Lesbian, Bisexual and Transgender Grotestedenbeleid Homo- en Lesbisch Platform Amsterdam
HET
Homo Effect Toets
HOP
Homo-ontmoetingsplaats
IHLIA
Internationaal Homo/Lesbisch Informatiecentrum en Archief
ILHO
Integraal Lesbisch Homo Overleg
IOC IWOH JZZ KLH KNZB KVV LECD LGBT LNV NEMESIS
Internationaal Olympisch Comité Interdepartementale Werkgroep Overheid en Homoseksualiteit Jeugd- en Zedenzaken Kenniscentrum Lesbisch en Homo-emancipatiebeleid Koninklijke Nederlandse Zwembond Katholieke Verplegings- en Verzorgingsinstellingen Landelijk Expertisecentrum Diversiteit
AFKORTINGEN
GALA
Lesbian, Gay, Bisexual and Transgender Landbouw, Natuur en Visserij (ministerie) Netherlands Mental Health Survey and Incidence Study 217
NIGZ NIM OCW RADAR
Nationaal Instituut voor Gezondheidsbevordering en Ziektepreventie Nijmeegse Instelling voor Maatschappelijk Werk Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (ministerie) Rotterdamse Anti Discriminatie Actie Raad
RATO
Roze Advies Telefoon Ouderen
ROC
Regionaal Opleidings Centrum
SEGV
Sociaal-economische gezondheidsverschillen
SLOW
Stichting Landelijk Overleg Werkgroepen ouders van homoseksuele kinderen
SOLHO
Stedelijk Overleg Lesbische- en Homo-Organisaties
SPV’er
Sociaal-psychiatrisch verpleegkundige
STIOM
Stichting ter Ondersteuning van de gezondheidszorg en Maatschappelijke dienstverlening
SZW VIOR VIP
HOMOBELEID UITGELICHT
VMBO
218
Sociale Zaken en Werkgelegenheid (ministerie) Vereniging Instellingen Ouderenwerk Rotterdam Vrouwen Informatie Punt Voortgezet Middelbaar Beroepsonderwijs
VNG
Vereniging van Nederlandse Gemeenten
VVN
Vereniging voor Vluchtelingenwerk Nederland
VWS
Volksgezondheid, Welzijn en Sport (ministerie)
WVG
Wet Voorziening Gehandicapten
WCPV
Wet Collectieve Preventie Volksgezondheid
WHAM
Werkgroep Homoseksualiteit Amersfoort
WMO
Wet Maatschappelijke Ondersteuning
ZMV’s
Zwarten, migranten en vluchtelingen
Auteursgegevens
De auteurs zijn beiden senior adviseur bij het Kenniscentrum Lesbisch en Homoemancipatiebeleid.
Peter Dankmeijer (1957) is van oorsprong docent. Hij werkte onder meer als nationaal coördinator van de trainingen aidsvoorlichting op scholen bij het Landelijk Centrum GVO (nu NIGZ), als landelijk coördinator aidspreventie voor homomannen bij het Bureau GVO Amsterdam en als beleidsmedewerker bij Schorer. Als adviseur bij het Kenniscentrum richt zich vooral op jongerenbeleid, multicultureel/integratiebeleid, veiligheid in de wijk en politieke participatie. Daarnaast is hij directeur van Empowerment Lifestyle Services, adviesbureau voor homo-emancipatie in het onderwijs.
Judith Schuyf (1951) is historicus. Zij was onder meer onderzoeker bij Homostudies Utrecht en bij het Informatie en Coördinatie Orgaan Oorlogsgetroffenen (ICODO) en heeft een groot aantal publicaties op haar naam staan op het gebied van homo- en lesbische geschiedenis en Tweede Wereldoorlog. Zij is een veelgevraagd adviseur bij onderzoek op het gebied van welzijn van homoseksuelen. Als adviseur bij het Kenniscentrum richt zij zich vooral op ouderenbeleid, sportbeleid, lokaal antidiscriminatie- en diversiteitsbeleid en beleidsrelevant onderzoek. Daarnaast is zij voorzit-
AFKORTINGEN
ter van Homosport Nederland.
219
Andere titels van Schorer Boeken Bestellingen: postbus 15830, 1001 NH Amsterdam, tel. 020-6236565, fax 020-6646069, e-mail
[email protected]. Ook te koop in de boekhandel en te bestellen via de website www.schorer.nl.
Binnenkort verschijnen: • Klaus Müller en Judith Schuyf (red.) Interactie van homoseksualiteit en verzet Wat was de relatie tussen persoonlijke identiteit, politieke overtuiging, seksuele oriëntatie en verzet tijdens de Tweede Wereldoorlog? Welke motieven hebben een rol gespeeld bij de verzetsdeelname van homoseksuele mannen en lesbische vrouwen? Een bijdrage aan de discussie over homoseksuelen als slachtoffers, helden en/of daders en over beelden ten aanzien van mannelijkheid en vrouwelijkheid in het verzet. Met portretten van Willem Arondeus, Karel Pekelharing, Frieda Belinfante, Jef Last, Willy Niemeijer, Ru Paré, Do Versteegh, Niek Engelschman, Han Diekmann en Jaap van Leeuwen. Plus een beschouwing over de groep rond het tijdschrift Castrum Peregrini. ISBN 90-7334-129-9, ca. 200 pagina’s, ca. € 17,50, verschijnt najaar 2005
• Theo van der Meer Jhr. mr. Jacob Anton Schorer (1866-1957). Een biografie van homoseksualiteit Het lange leven van Jacob Anton Schorer was de belichaming van de ontwikkeling van homoseksualiteit in Nederland tot aan de Tweede Wereldoorlog. Toen hij geboren werd, bestond het woord homoseksualiteit nog niet. Men sprak van de ‘onnoembare zonde’ en wilde die vooral doodzwijgen. Via het door hem opgerichte Nederlandsch Wetenschappelijk Humanitair Komitee (1912) doorbrak Schorer het stilzwijgen. Bij zijn dood in 1957 was homoseksualiteit niet alleen een ingeburgerd begrip, maar was het mede door zijn toedoen een echte persoonlijkheid geworden, die zich opmaakte om in de volgende decennia een volwaardige plaats in de samenleving in te nemen. ISBN 90-7334-130-2, ca. 300 pagina’s, ca. € 20,-, verschijnt najaar 2005
Reeds verschenen: • Klaus Müller (red.) Doodgeslagen, doodgezwegen. Vervolging van homoseksuelen door het nazi-regime 19331945 Recent onderzoek naar de vervolging van homoseksuelen door het nazi-regime in Duitsland en
HOMOBELEID UITGELICHT
bezette gebieden zoals Nederland. Aan de hand van persoonlijke getuigenissen, justitiële strafdos-
220
siers en uniek beeldmateriaal wordt een beklemmend beeld geschetst van de gevolgen van het nationaal-socialisme voor homoseksuele mannen en vrouwen. Voor het eerst worden de anonieme slachtoffers zichtbaar als individu. Het boek toont de mechanismes van een totalitaire maatschappij die zijn onderdanen tot in de intiemste onderdelen van hun leven controleerde. ISBN 90 7334 127 2, omvang 337 pagina’s, prijs € 22,50
• Judith Schuyf Levenslang. Tiemon Hofman, vervolgd homoseksueel en avonturier Tiemon Hofman werd in de Tweede Wereldoorlog opgepakt en veroordeeld wegens homoseksuele contacten. Hij belandde in het huis van bewaring en daarna in een opvoedingsgesticht. Na jarenlange strijd werd hij door de Nederlandse staat erkend als oorlogsvervolgde op grond van homoseksualiteit; tot nu toe is hij de enige. Het boek is niet alleen een spannende biografie, maar beschrijft ook uitgebreid de discussie rond de erkenning van homoseksualiteit als vervolgingsgrond. ISBN 90-7334-112-4; geïllustreerd; 208 blz.; € 17,50
• Claudia Schoppmann Ik liet mijn haar groeien en ging jurken dragen. Levensverhalen van lesbische vrouwen in het ‘Derde Rijk’ Welke gevolgen had de nationaal-socialistische ideologie voor lesbische vrouwen? Hoewel ze niet systematisch werden vervolgd zoals homomannen, konden ze geen openlijk lesbisch leven leiden. Sommigen sloten een schijnhuwelijk. Tien vrouwen die deze periode hebben meegemaakt, vertellen hoe het lesbische eldorado van het Berlijn uit de jaren twintig door het nationaal-socialisme kon verdwijnen. ISBN 90-5515-044-4; 16 foto’s; 168 blz.; € 9,—
• Jos Versteegen De Roze Jonker. Floris Michiels van Kessenich, homo-activist in corps, kerk en politiek Jonkheer Floris Michiels van Kessenich (1957-1991) besteedde zijn familiekapitaal aan acties. Hij bewerkte conservatieve bolwerken van binnenuit: in het studentencorps stichtte hij een homodispuut, hij richtte een eetclub op voor homo’s uit de betere kringen en binnen de katholieke kerk voerde hij actie tegen kardinaal Simonis. De kleurrijke ‘Roze Jonker’ stierf aan aids. ISBN 90-7334-107-8, geïllustreerd, 160 pagina’s, € 16,-
• Judith Schuyf Gevoelsgenoten van zekere leeftijd. Levensverhalen van oudere homoseksuele vrouwen en mannen Twintig portretten van een bijzondere groep ouderen: hun coming-out, relaties, de reactie van de familie en hoe het is om ouder te worden. Nu de overheid zich steeds meer richt op netwerken en zelfzorg, is het de vraag of homoseksuele ouderen op dezelfde manier kunnen functioneren als heteroseksuele. Tussen de leefsituaties van vrouwen en mannen blijken in elk geval grote verschillen te bestaan. ISBN 90-5515-166-1, foto’s Jan Griffioen, 272 pagina’s, € 13,50
• Thijs Bartels Dansen op het Homomonument In het hart van Amsterdam ligt sinds 1987 het Homomonument. Een uniek monument, omdat het een plaats is ter herdenking, maar ook een plek om te feesten, verbintenissen te vieren en overle-
NOTEN
den geliefden te gedenken. Het boek schetst de totstandkoming van het monument en geeft vanuit deze invalshoek een beeld van de homo-emancipatie in Nederland. ISBN 90-7334-117-5 (Ned.) en 90-7334-118-3 (Eng.), geïllustreerd, 128 pagina’s, € 7,95 221
• Imad el Kaka en Hatice Kursun , Mijn geloof en mijn geluk. Islamitische meiden en jongens over hun homoseksuele gevoelens Met dit boek krijgt een bijna onzichtbare groep een gezicht. 24 meiden en jongens vertellen hoe het is om islamitisch te zijn én homoseksuele gevoelens te hebben. De meesten hebben het er moeilijk mee. Verstoting door familie en gemeenschap komt vaak voor, daarom kiezen velen voor geheimhouding. Toegeven aan hun gevoelens zorgt niet zelden voor een levenslang moreel dilemma: wat vindt Allah ervan? ISBN 90-7334-116-7, geïllustreerd door Sylvia Weve, 200 pagina’s, € 12,-
• Mariette Hermans en Veroon Vermeer (red.) 100 vragen over homoseksualiteit Jaarlijks worstelen tienduizenden ‘homostarters’ met allerlei klemmende vragen: hoe weet je of je homo bent, hoe hebben homo’s en lesbo’s seks, hoe praat je erover met je omgeving? In deze gids worden heldere antwoorden gegeven. Bedoeld voor meiden en jongens met lesbische/homoseksuele gevoelens en voor mensen in hun omgeving, zoals ouders en docenten. Ook als website: www.allesovergay.nl. ISBN 90-7334-123-x, 120 pagina’s, € 13,50
• Tineke Kalk en Corrie Rikkers Wij gaan ons echt verbinden. Verbintenisceremonies voor homoseksuele en lesbische stellen Hoe kunnen lesbo’s en homo’s hun liefdesrelatie vieren met een ritueel? Dit boek beschrijft allerlei verbintenisceremonies, van christelijk tot boeddhistisch, van officieel tot zelfbedacht. Veel persoonlijke ervaringen, waaronder twaalf uitgebreide portretten, maken dit boek ontroerend en inspirerend. Ook met veel praktische en juridische informatie. ISBN 90-7334-115-9, geïllustreerd, 198 pagina’s, € 17,50
• Tim Dekkers Je lust of je leven. Hiv-preventie voor homoseksuele mannen, 1982-2005 Wat is er sinds het begin van de epidemie ondernomen om homomannen voor aids te behoeden? Wat waren de successen? Waar ging het fout en waarom? En hoe moet het verder, nu de onveilige seks weer toeneemt en het aantal hiv-besmettingen stijgt? In dit boek wordt gepleit voor een minder softe aanpak van onveilig vrijgedrag onder homoseksuele mannen. ISBN 90-7334-128-0, 192 pagina’s, geïllustreerd, € 17,50
• Mirjam Hemker en Mariette Hermans Lesbische seks. Een praktisch handboek Een zeer compleet en vlot geschreven handboek voor vrouwen die met vrouwen (willen) vrijen.
HOMOBELEID UITGELICHT
Behalve over seks tot in alle details gaat het boek ook over flirten, versieren en verliefd zijn, over
222
je lichaam, over relaties, jaloezie en vreemdgaan, over je identiteit en over communicatie in en buiten bed. De vele citaten van les/bi vrouwen maken het boek ook herkenbaar en spannend. ISBN 90-7334-114-0, geïllustreerd door Farida Laan, 304 pagina’s, € 15,50
• Thijs Maasen Narcistische krenkingen. Psychotherapie voor homoseksuele mannen Het zelfgevoel van veel homomannen is tijdens hun kindertijd beschadigd, doordat hun afwijkende seksuele identiteit door ouders en leeftijdgenoten werd ontkend of genegeerd. De sterke behoefte aan compensatie van vroegere krenkingen kan leiden tot onveilig seksueel gedrag. Soms zijn de beschadigingen van het zelfgevoel zo groot dat psychotherapie wenselijk is. In dit boek worden vele gevalsbeschrijvingen gegeven. ISBN 90-7334-111-6, 96 pagina’s, € 15,-
• Karin A.P. de Bruin en Mike Balkema (red.) Liever vrouwen. Theorie en praktijk van de lesbisch-specifieke hulpverlening Welke specifieke problemen hebben lesbische vrouwen en welke consequenties heeft dat voor therapeutische behandeling? De lesbische leefstijl beïnvloedt niet alleen problemen op het gebied van seksualiteit, maar ook die op vele andere terreinen. Het is belangrijk dat hulpverleners hiervan kennis hebben, zodat zij hun behandelwijze hierop kunnen afstemmen. Het boek is ook zeer informatief voor lesbische/biseksuele vrouwen zelf. ISBN 90-7334-110-8, 280 pagina’s, € 19,50
• Jan Schippers Liever mannen. Theorie en praktijk van de hulpverlening aan homoseksuele mannen In dit boek worden alle aspecten van de hulpverlening aan homoseksuele mannen behandeld, waaronder: het acceptatie- en waarderingsproces, intimiteit, partnerkeuze, erotiek en seksualiteit. Tevens nieuwe inzichten over antihomoseksueel geweld, hiv en aids, allochtone homo’s, de positie van heteroseksuele hulpverleners en homospecifieke methodiek. ISBN 90-5170-410-0, 280 pagina’s, € 19,50
• Esmée Burgersdijk en Anne Klusman Meidenboek. Voor en door meiden die op meiden vallen Vijftig meiden tussen de 14 en 26 jaar beschrijven in korte bijdragen wat er gebeurt wanneer je merkt dat je (ook) op meiden valt. Dit is het eerste boek over dit onderwerp dat geschreven is door meiden zelf. Daardoor geeft het een ontwapenend beeld. Een boek voor alle meiden die (ook) op meiden vallen, maar ook zeer nuttig voor voorlichters, docenten en hulpverleners. Bruikbaar als lesmateriaal. ISBN 90-7334-108-6, geïllustreerd, 176 pagina’s, € 11,50
• Tim de Jong Man of vrouw, min of meer. Gesprekken over een niet-gangbare sekse Interviews met mensen die niet goed passen in de hokjes ‘man’ en ‘vrouw’. Zij vertellen over de beperkingen die zij ervaren als gevolg van de seksetweedeling, en over de weg die zij hebben bewandeld om hun genderidentiteit vorm te geven. Over androgynie, transgender en genderdiversiteit. Tevens deskundigen op gendergebied aan het woord. ISBN 90-5515-216-1, foto’s Wilma van
NOTEN
de Hel, 224 pagina’s, € 15,50
223
• Marty PN van Kerkhof Beter biseks. Mythen over biseksualiteit ontrafeld Ze eten van twee walletjes, ze vormen een seksuele voorhoede, ze verzoenen de traditionele tegenstellingen tussen hetero- en homoseksualiteit: in dit boek worden deze en andere stereotypen aan een kritisch onderzoek onderworpen. Biseksuelen profileren zich de laatste decennia sterker en kiezen steeds vaker voor een derde weg naast de gangbare seksuele oriëntaties. Tevens portretten van biseksuele vrouwen en mannen. ISBN 90-5515-186-6, 162 pagina’s, € 13,50
• Hans Warmerdam en Annemies Gort Meer dan gewenst. Handboek voor lesbische en homoseksuele ouders Dit boek voor lesbische en homoseksuele ouders biedt interviews met ouders én kinderen. Ook ‘sociale’ vormen van ouderschap, zoals pleeg- en parttime ouderschap komen aan bod. In praktische hoofdstukken staat alles over zelfinseminatie, donorschap en draagmoederschap, juridische kanten en een lijst met adressen en literatuur. ISBN 90-5515-206-4, foto’s Jan Gort, 200 pagina’s, € 16,-
• Herman Kaal Eros is een verrader. Over homoseksualiteit, aids en rouw Nabestaanden vertellen hoe zij het verdriet om het verlies van hun geliefde of vriend hebben ervaren. Algemene en homospecifieke aspecten van rouwverwerking komen aan bod. Deze uitgave is herkenbaar voor wie een dierbare heeft verloren en biedt hulpverleners de benodigde kennis om te assisteren bij rouwverwerking. ISBN 90-5515-045-2, 192 pagina’s, € 15,50
• Hansje Galesloot Vriendschap voor een vreemde. Vijftien jaar buddyzorg aan mensen met hiv en aids In 1984 ging in Amsterdam een buddyproject voor homoseksuele mannen met aids van start. Binnen enkele jaren ontstond een landelijk netwerk van buddyprojecten. Inmiddels heeft de buddy- of maatjesformule zich verbreid naar tal van andere doelgroepen. Het boek beschrijft levendig de grote emoties waarmee het buddywerk veelal gepaard ging. ISBN 90-7334-109-4, geïllustreerd, 205 pagina’s, € 15,50
• J.E.M. van Bergen en L. Wigersma e.a. (red.) De hiv-wijzer. Voor huisartsen en andere hulpverleners Alle kennis over hiv en aids op een rij in deze overzichtelijke gids. Met beschrijvingen van ziektebeelden en hulpvragen rondom de hiv-infectie, alsook informatie over medicatie, therapietrouw en
HOMOBELEID UITGELICHT
bijwerkingen. Een uitgebreide adressenlijst met verwijsmogelijkheden is opgenomen.
224
ISBN 90-5515-203-x, geïllustreerd, 235 pagina’s, € 18,50